Horen en zien. Een zintuiglijke analyse van de An Taín Bo Cuaílnge en de Edda
Transcript of Horen en zien. Een zintuiglijke analyse van de An Taín Bo Cuaílnge en de Edda
Horen en zien.
Een zintuiglijke analyse van de Taín Bó Cuáilnge en de
Poëtische Edda.
Scriptie voorgelegd tot het verkrijgen van de graad van Master drama
Afstudeerrichting: Woordkunst
academiejaar 2013-2014
Dries Martens
Promotor: Esther Severi
p 1 / 35
Inhoud
Horen en zien. 1 Een zintuiglijke analyse van de Taín Bó Cuáilnge en de Poëtische
Edda. 1
0. Algemene inleiding 2
1. Luisteren naar de Taín Bó Cúailnge 4
1.1 Auditieve vertelling in een orale traditie. 4
1.1.1 Some words of advice 4
1.1.2 De Taín begint. 5
1.1.3. Wie spreekt: de status van de Oud-Ierse dichter. 5
1.1.4 Wat horen we: pluraal heidens oraal versus homogeen christelijk schriftelijk 7
1.2 Taal, daad en timing 9
1.2.1 Een eerste echte luisterbeurt 9
1.2.2 Taal voor de daad : de voorspelling 10
1.2.3 Taal en daad synchroon: magie en de macht over water 12
1.2.4 De taal na de daad: dindsenchas en de herinnering in het landschap 15
1.2.5 Looking back on the road behind 17
1.3 Na-woord 17
2. Zien in de Edda 18
2.1 Inleiding : de vorm van de runen 18
2.1.1 Open up your eyes 18
2.1.2 Het runenalfabet en het geheim van Thistil Mistil Kistil 19
2.1.3 Runen lezen kan je leven redden. 22
2.2 De runen in de Poëtische Edda 23
2.2.1 Toelating tot de runen: Sigurd de held. 24
2.2.2 Kennis van de runen: Sigurd de slordige student 25
2.2.3 De bron van de runen: natuurlijke en mythische locaties. 26
2.2.4 Het bereiken van runenwijsheid: het offer van Odins oog 27
2.2.5 Vloeibare opname van de runen: het belang van dronkenschap 29
2.3 Nawoord 30
3. Conclusie 31
4. Bibliografie 34
p 2 / 35
0. Algemene inleiding
‘De kern van de menselijke geest is een passie voor avontuur. De vreugde van ons leven
komt voort uit confrontatie met nieuwe ervaringen, en er is daarom geen grotere vreugde
dan een eindeloos veranderende horizon.’
- Jon Krakauer, Into the Wild (p.58)
Geachte lezer van dit document,
Bedankt om dit document ter handen te nemen. Deze vorm is schriftelijk en dus visueel.
Zwart op wit. Het meest basiscontrast dat ons oog kent. Lezen is het vertalen van een
zwart-witte code naar een betekenisinhoud in onze hersenen. Hoe ontstaat nu deze code
oorspronkelijk bij het schrijven?
‘Alleen datgene dat op enigerlei wijze op het middelpunt van de wil en het handelen
betrokken is, dat voor het geheel van het handelen in het leven bevorderend of remmend,
belangrijk en noodzakelijk blijkt te zijn, alleen dat wordt uit de voortdurende stroom van
zintuiglijke indrukken opgelicht, wordt daarin “opgemerkt”, dat wil zeggen, voorzien van
een accent in de taal, van een eigen merkteken.’1
Volgens de Joodse filosoof Ernst Cassirer maakt de schrijver uit een stroom van
zintuigen een merkteken, een object in de taal dat volledig onderscheiden is van iets
anders. Vanuit zintuiglijk contact worden visuele keuzes gemaakt. Dit oorspronkelijk
contact met de omgeving gaat bij de leeservaring echter vaak verloren. Cassirer merkt dit
op:
‘Alleen dit proces, alleen dat wat er door de mythische of talige opvatting uit naar voren
wordt gehaald, vult nu het bewustzijn volledig. Dan moet het dit geheel nu ook wel met
vrijwel onbeperkte kracht beheersen. Enkel de eigen presentie (…) omvat de totaliteit van
het zijn.’2
Daar wringt het schoentje. Hoe kan het dat taal de verbinding verliest die het
oorspronkelijk met de omgeving bezat? Dit is in mijn ogen onaanvaardbaar. Als
geëngageerde leek in het zenboeddhisme leerde ik dat geest en lichaam in continue
verbinding staan en dat de isolatie van een van beide aspecten berust op illusie.
Dit deed me afvragen wat een gezonde vorm van taal dan wel was. Hierdoor
geraakte ik gefascineerd door de orale vertelcultuur. In een pre-christelijk tijdperk
bestonden er nog geen notitievormen voor het schrift en moesten alle verhalen
gememoriseerd en doorverteld worden. Ik hoorde over een literaire beweging in Amerika
genaamd ‘Illiteracy’, met als opzet de weigering om taal nog langer te lezen, en enkel de
auditieve kwaliteiten van de taal te gebruiken. Ik vond dan ook geen geschreven bronnen
die deze beweging bevestigde, maar voelde me wel uitgedaagd door deze auditieve
radicaliteit.
1 Cassirer Ernst. Taal en mythe, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2008, p. 68
2 Cassirer Ernst. Taal en mythe, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2008 p.84
p 3 / 35
Tijdens deze fase zag ik een optreden van Lorcán mac Mathuna, een Ierse folk-
zanger. Ik kon niet begrijpen wat hij zong, maar desondanks zag ik prachtige beelden
voor me. Na het optreden bleken mijn beelden te kloppen met wat hij zong. Hij vertelde
me over de melodie van het Ierse epos de Taín Bó Cúailnge, waar hij het jaar daarvoor
een cd over had gemaakt. Om deze reden dacht ik mij zuiver toe te spitsen op taal als
orale vertelling, en het intrinsieke belang dat woorden uitgesproken dienen te worden.
Dit leek de enige manier om zintuiglijk in harmonie te blijven met de omgeving.
Net zoals er in straattheater of openluchttheater altijd omgevingsgeluid aanwezig blijft, is
er bij een orale vertelling, in dit geval een muziekoptreden, een openheid naar de wereld
toe en geen volledige isolatie. Toch moest ik de Taín Bó Cúailnge uiteindelijk visueel
lezen, wilde ik hem in zijn geheel begrijpen.
Dit bracht me terug naar boeken, en op een grote boekenmarkt vond ik een
nieuw exemplaar van de Noordse mythologie, namelijk de Edda van Snorri Sturluson.
Wat me fascineerde aan het boek, was dat er één losse pagina uitstak. Het bleek een
erratum te zijn, waarbij pagina 243 dubbel was opgenomen en pagina 234 vergeten.
Dit bracht me over de brug om ook de Edda te bespreken. Als boeken ook fouten
maakten, en dus organisch en aanpasbaar waren van aard, had ik misschien de isolatie
die ontstaat bij het lezen van taal ook overschat. Ik ontdekte het runenschrift en zal in
deze scriptie ook proberen te laten zien dat deze tekens iets bloot leggen.
Taal zelf bleek een didactische waarde te hebben, een waarde die de lezer tot
grotere wijsheid kon brengen. Nu begreep ik dat in de zoektocht naar wijsheid isolatie
noodzakelijk was, en dat de visuele concentratie even goed als een meditatiepraktijk kon
worden gezien. Een praktijk tussen realiteit en bewustzijn die de twee met elkaar verbindt
eerder dan ze van elkaar te scheiden.
Deze scriptie was onmogelijk geweest zonder de ontmoeting met Lorcán, en de
reis die dat in beweging heeft gezet. Niet alleen mentaal, maar ook een fysieke reis. In
oktober 2013 ben ik tien dagen naar Ierland gereisd om van hem te leren, met meer dan
tien uur interviewmateriaal, eten met zijn familie en een introductie tot traditioneel Iers
zingen als gevolg.
Toen bleek dat de vertaler van de Edda, zowel van de Snorri Edda als van de
Poëtische Edda, aan de andere kant van het eiland woonde, heb ik niet geaarzeld om
hem op te zoeken. Marcel Otten, de vertaler, bracht nuchterheid in mijn uitbunduge
mythische verbeelding. Door zijn heldere vertaling en woorden heb ik me minder gefocust
op dichterlijke vormelijkheid en meer op wijsheid en inzicht.
Het belangrijkste van deze twee ontmoetingen is de transmissie oftewel
overdracht. Het verhaal waar het om draait wordt uiteindelijk mondeling verteld van een
kenner van het verhaal aan een leek die het wenst te leren. Het gaf me hoop om te
voelen dat de orale traditie eigenlijk nooit verdwenen is, zolang een ingewijde zijn geheim
meedeelt aan iemand die er veel voor over heeft om het van hem te leren.
p 4 / 35
1. Luisteren naar de Taín Bó Cúailnge
1.1 Auditieve vertelling in een orale traditie.
1.1.1 Some words of advice
Wat de Ilias is voor de Grieken, is de Taín Bó Cúailnge, letterlijke vertaling ‘de Veeroof
van Cooley’ en uitgesproken als ‘tawn bo kwalnje’, voor de Ieren. Het is het oudst
overgeleverde epos dat Ierland te bieden heeft en geeft een prachtige inkijk in nog
oudere orale vertelstructuren.
Niet dat we deze exact kennen. We kennen slechts de geredacteerde
neergepende versie van het verhaal. Daarom ligt de focus hier niet op de specifieke
stijlfiguren van een orale vertelling, aangezien deze versie gelezen wordt. Ik zal wel het
belang aantonen van hoorbare taal en proberen de lezer – al was het maar even – te
transformeren in een prechristelijke luisteraar.
Om die reden een paar tips om een goede luisteraar te zijn:
1. Ken het verhaal in grove lijnen. Een Iers publiek was – en is – bekend met het
verhaal vooraleer het werd verteld.
2. Probeer deze inleiding te lezen als de uitleg bij een theaterproductie. Zorg dat je
mee bent in de brochure vooraleer de opvoering begint.
3. Zoek naar woorden en zinsnedes die ontroerend of grappig zouden zijn wanneer
ze uitgesproken worden. Pipi is bijvoorbeeld een grappig en opvallend woord om
uit te spreken. Een plasgeluid nadoen is dat ook.
4. Ken de persoon die spreekt. Door een fysieke band met de verteller en zijn status
weet je of je je casual moet kleden voor deze opvoering of eerder chic.
5. Geloof in de daden die verteld worden. Wantrouwen is een postmoderne evolutie
die in het oude Ierland nog niet aan de hand was.
6. Hecht waarde aan de uitspraak. Ook al kan de taal soms even verwarrend zijn
als een speech in het Nederlands van Elio Di Rupo3, net zoals bij de premier
heeft de ware luisteraar de aandacht en welwillendheid die nodig is om door de
bomen het bos te zien.
7. Hecht waarde aan de uitspraak. De auditieve geheimen van dit Ierse epos liggen
net verscholen in de specifieke manier van formulering.
8. Hecht waarde aan de uitspraak. Een taaluiting is een daad op zich. Dit is
belangrijk.
9. Verwacht geen sluitende conclusie. Een orale overlevering brengt geen
conclusieve waarheid op het einde. (Als deze er toch nog in zit, is dit het levend
bewijs dat de schrijver van dit verhaal nog vastgeketend zit in een modern
christelijk denken. Gelieve niet met dingen beginnen te gooien.)
10. Enjoy the show.
3 http://www.vrt.be/taal/daar-likt-het-probleem-het-nederlands-van-elio-di-rupo
p 5 / 35
1.1.2 De Taín begint.
Dit epos begint met een echtelijk gekibbel en eindigt met een grommend stierengevecht.
Uw oren zouden nu wakker moeten zijn.
Het epos gaat over de rooftocht van koningin Medb, uitgesproken als
‘Meejv’, die in discussie gaat met haar man, koning Ailill, om te kijken wie het meeste
macht heeft door hun bezit te vergelijken. Het blijkt dat hun rijkdom evenwaardig is in
ketels, emmers, potten, papkommetjes, baden, ringen, armbanden, duimringen, paarse,
groene, blauwe, zwarte, gele, veelkleurige, geruite en gestreepte outfits en in schapen.
Slechts wanneer de runderen worden geteld blijkt dat Ailill de prachtigste stier bezit, wat
Medb moeilijk zo kan laten.
Ze probeert de sterkste stier van Ulster, min of meer het hedendaagse Noord-
Ierland, te bemachtigen en zo haar echtgenoot te overtroeven. Eerst door diplomatie –
oh, lees ik een taaldaad, jawel, aandachtige lezer dat doet u – maar wanneer dit mislukt,
spant ze geheel Ierland achter haar oorlogskar om de stier uit Ulster te roven.
Tijdens deze veeroof vecht het verenigd leger van Ierland het grootste deel van
de vertelling tegen één man. Of beter gezegd: jongen. Cú Chúlainn is de naam van de
zeventien-jarige jonge verdediger van Ulster. Terwijl alle Ulster-mannen geveld zijn door
een vloek die hen de constante pijn van barensweeën bezorgt waardoor ze niet kunnen
vechten, houdt de baardeloze Cú Chúlainn, letterlijk ‘waakhond van Culainn de smid’, ze
eenhandig tegen.
De overmacht van Ierland is echter te groot en het leger van Medb weet de stier
te bemachtigen. De aftocht wordt wel gewonnen door de troepen van Ulster die verlost
worden van de vloek. Doch de overwinning valt vooral te danken aan de enorme
verzwakking die Cú Chúlainn aan het leger van Medb en Ailill heeft toegebracht.
Eenmaal thuis beginnen de gigantische stieren te vechten. De stier van Ulster, de
Dónn Cúailnge, de Stier van Cooley, wint het van Finnbenach, de Witgehoornde, de stier
van Ailill. De Dónn Cúailnge verspreidt de lichaamsdelen van de andere stier over heel
Ierland en sterft daarna zelf aan de verwondingen van het gevecht.
FINIT AMEN. Zo eindigt officieel het verhaal, doch een plot geven van a naar b
aan een rijkelijk verhaal als de Taín Bó Cúailnge zou een belediging zijn voor de
virtuositeit in thema’s en taalkronkels waar dit epos bol van staat.
Om de auditieve kracht van dit epos te bespreken, zal ik het specifieke karakter
van de orale vertelling schetsen, de context waarin dit plaatsvond en de positie van
degene die het verhaal vertelt. Hierna spits ik me toe op momenten in het epos waar het
uitspreken van taal een impact heeft op de personages, het water en het landschap.
1.1.3. Wie spreekt: de status van de Oud-Ierse dichter.
De Taín Bó Cúailnge is het oudste epos van Ierland, en voor het eerst
opgetekend door een christelijke monnik in de elfde eeuw, waar diens eindwoord veel
zegt over de toenmalige positie van dit epos in de toenmalige samenleving:
p 6 / 35
“Ik geef een zegen aan eenieder die getrouw de Taín memoriseert zoals die hier is
neergeschreven en die er geen andere vorm aan zal toevoegen.” Dit staat geschreven in
het Iers, de volkstaal, waarna de auteur verder gaat in het – toen recent dominante –
Latijn:
“Maar ik die deze historie heeft neergeschreven of eerder deze fabel, hecht geen geloof
aan de historie of fabel.Want sommige zaken erin zijn demonisch bedrog, en andere
poëtische verzinsels. Sommige zaken zijn mogelijk, en anderen niet, terwijl nog andere
bestaan voor het vermaak van idioten.”4
Met andere woorden een dubbele boodschap: aan de Ierssprekende orale
verteller die het las, wees het op het belang van de juiste vertelling en dus het origineel
niet te manipuleren, terwijl het aan de Latijnse monnik een relativering tot fictie aanbeval,
om de tekst niet tot een geloof te verheffen dat zou kunnen wedijveren met het
heersende christendom. De twee delen van de boodschap zijn echter contradictorisch.
Daarvoor moet ik eerst de prechristelijke context schetsen van de oorspronkelijke
vertelling en de toenmalige functie van een dichter.
Vooraleer de Taín Bó Cúailnge op christelijk koeienvel werd neergepend,
bestond er een orale verteltraditie. Filid, oftewel dichtgeleerden, waren in dienst van de
koningen van Ierland. Ze stonden hoog in aanzien en hadden de plicht om de lof van de
eigen koning te bezingen. Propaganda werd nog niet geschreven en geafficheerd, maar
wel verspreid via opzwepende lofliederen.
Diezelfde Filí moest ook de eer van de koning verdedigen. Een andere fili kon
namelijk als satirisch wapen ingezet worden om de eer van een andere koning te
schaden.
Woordenwisselingen waren een alternatieve vorm van oorlog voeren,
vergelijkbaar met battles uit de rapcultuur in de Verenigde Staten. Een battle is een
verbaal duel tussen twee personen. Ze is gestart bij Zulu Nation en is bedoeld om
conflicten uit te vechten in rijmende teksten in plaats van elkaar dood te schieten. Door
de andere woordelijk te overtreffen, stijgt de eer van de rapper en daalt die van zijn
verslagen tegenstander.5
Dit gold ook voor de toenmalige filid. Een terecht hekeldicht van een vijandige fili
kon leiden tot een verminking op het gezicht van de tegenstander en zelfs de dood. Als
het slachtoffer een koning was, was zo’n verminking rampzalig, omdat een toenmalige
koning niet mocht regeren met enig lichamelijk gebrek.6 Eenmaal in dienst van een vaste
koning en grondgebied kreeg een dichter dan ook een hoge politieke rang.
4 The Taín, Anoniem. Vertaling: Carson Ciaran. Penguin Books, Londen, 2007, p. 18
5 Something from Nothing: The Art of Rap. Ice-T en Andy Baybutt. Indomina Films, 2012, 1:19’:20” in een
interview met KRS-One.
6 De lastige schare. Een oud Iers verhaal, Draak Maartje en De Jong Frieda, Meulenhoff Nederland bv,
Amsterdam, 1990, p.10
p 7 / 35
Een andere taak van een Filí was het bezingen van heldendaden, historische
feiten en mythologische gebeurtenissen uit het verleden. Voor elk van dit soort verhalen
is er een corpus Ierse middeleeuwse manuscripten overgebleven. 7
De Taín Bó Cúailnge is het grootst bewaarde heldenverhaal. Aangenomen wordt
dat stukken uit de Taín als vaste vertelling werden gebruikt door de filid ter lering en
vermaak van de bevolking.8
1.1.4 Wat horen we: pluraal heidens oraal versus homogeen christelijk
schriftelijk
Wat is er nu strijdig met de stelling van de christelijke monnik uit de elfde eeuw?
Zijn verzoek is om ‘er geen andere vorm aan toe te voegen.’ Nochtans zou dit epos zijn
grandeur niet hebben als het geen stapeling was van verhaal op verhaal.
Om te beginnen is er niet één dominante versie van het epos, maar wel drie
verschillende recensies. Elk van deze drie versies bestaat uit toevoegingen, weglatingen,
en verandering in volgordes. Hierdoor wordt het moeilijk om over één Taín Bó Cúailnge
te spreken. Dit maakt de Taín in de ogen van academici een minder sterk epos dan
bijvoorbeeld de Ilias, die een meer homogeen geheel vormt.9
Toch is het net deze zwakte van meerdere vertellingen die het mooiste kenmerk
is van het verhaal. In hetzelfde artikel wordt benoemd dat het jammer is dat we de naam
van de auteur van het epos niet kennen, in tegenstelling tot bij Homeros. Aangezien er
verschillende versies van het verhaal zijn, wordt dat al eerder ‘namen’. En deze lijst van
namen zou nog verder groeien als de variaties om één feit te vertellen in het verhaal zelf
in rekening wordt gebracht.
Wanneer we deze variaties uit het mondelinge zien als rijkdom, leren we werkelijk
de unieke menselijke expressie te appreciëren. Hannah Arendt gebruikt voor de
appreciatie van deze verscheidenheid in expressie de term ‘pluraliteit’. Pluraliteit is
volgens de Joodse Arendt het recht om verschillend te zijn. ‘Niet de Mens, maar mensen
bewonen de wereld.’10
En die mensen creëren heterogeniteit in vertelling.
In plaats van uit een homogeniserend bijbels eenheidsdenken te vertrekken,
moeten we ons dus proberen openstellen voor de rijkdom van de plurale orale vertelling.
Dit betekent herhaling. Dit betekent vertraging van de plot. Dit betekent echter ook
gelaagdheid, schakering en diepte binnen hetzelfde thema. Zo staat er in de Taín:
“De trouwe held Fiacha Fíaldána Dimraith ging praten met de zoon van zijn tante
langs moeders kant, Maine Andoé de Snelle Man. Dócha Mac Mágach kwam met Maine
7 The Celts. A Very Short Introduction, Cunliffe, Barry. Oxford University Press Inc., New York, 2003, p. 58
8The Cattle-raid of Cuailnge. Between the oral and the written: a research report, Tristram Hildegard L.C. (SFB
321, Projekt A 5, 1986-1996). In ZCP 51. 1999, p. 125-129
9 Anonymity and Oralism in the Taín. Cormier R.J.. Temple University Press, Philadelphia, p.68
10 The Human Condition. Arendt Hannah, University of Chicago Press, Chicago, p. 234, geciteerd in Kairos. Een
nieuwe bevolgenheid. Hermsen Joke J., De Arbeiderspers, Utrecht, 2014, p. 64
p 8 / 35
Andoé, en Dubthach de Kever van Ulster kwam met Fiacha Fíaldána. Dócha wierp een
speer naar Fiacha en raakte zijn gezel Dubthach. Tegelijkertijd wierp Dubthach een speer
naar Fiacha en raakte zijn neef Dócha – de moeders van Dubthach en Dócha waren
namelijk zusters.
Vandaar de naam Imroll Belaig Eóin, de Slechte Worp bij Vogelpas.
Of, volgens een andere bron, kreeg Imroll Belaig Eóin zijn naam later, wanneer de
mannen van Ulster hersteld waren van de Vloek.”
Hierna volgt een ander verhaal over een speerworp na een mislukt vredesakkoord waarin
beide onderhandelaars elkaar tegelijkertijd treffen en sterven.
Het thema van een onfortuinlijke speerworp en de plaatsnaam blijven dezelfde, maar
er is enige variatie qua personages. Deze variaties in vertelling kleuren het verhaal
zonder aan het thema te tornen en door er toch een ‘andere vorm aan toe te voegen’.
Het is niet onwaarschijnlijk dat door de vertelling zelfs volledig nieuwe thema’s aan
het verhaal zijn toegevoegd. Sommige auteurs gaan nog verder, en noemen de hele Taín
een variatie op een Gallisch oerverhaal uit de La Tène-cultuur die zich uitspreidde over
Centraal- en West-Europa tussen 450 voor en de eerste eeuw na Christus.11
Wat de uiteindelijke waarheid daarvan ook zij, interessant voor het verhaal blijft
het volgende: als niemand ooit een vorm had toegevoegd aan de vertelling, zou het
verhaal tien malen saaier zijn. Het sappige aan dit verhaal is niet louter een opeenvolging
van gebeurtenissen. Het gaat erom hoe ze verteld worden. Met welke middelen, welke
dialogen, welke twijfels en hindernissen onderweg. En dat is waarom de christelijke
monnik in de elfde eeuw ongelijk had in zijn aanbeveling om er geen andere vorm aan
toe te voegen.
Hoe moeten we ons nu zo’n vertelling van de Taín Bó Cúailnge voorstellen?
Zoals de Duitse professor Hildegard Tristram terecht opmerkt, is het epos van de Taín te
lang om naar te luisteren, en zou het op zijn minst zes uur duren om de hele tekst gezegd
te krijgen.12
Veel meer aannemelijk is dat het verhaal mondeling verteld werd in
verschillende episodes, die het aangenaam maakten voor het publiek. Dit is vergelijkbaar
met de spanningsboog van een tv-serie. Een aflevering van een uur van de tv-serie
Game of Thrones wordt door meer dan vier miljoen mensen wereldwijd illegaal
gedownload.13
Zou dezelfde kijkhonger er nog zijn als de makers alle veertig afleveringen
per seizoen na elkaar hadden geplakt?
Het is net door de episodische vertelling dat het aannemelijk is dat er een
mondelinge overlevering bestond, die er voor zorgde dat er aan de Taín steeds verder
11
The Celts. A Very Short Introduction, Cunliffe Barry. Oxford University Press Inc., New York, 2003, p. 58
12 Tristram (Hildegard L.C.): The Cattle-raid of Cuailnge between the oral and the written: a research report,
(SFB 321, Projekt A 5, 1986-1996). In ZCP 51 (1999), pp. 125-129
13 http://www.bbc.com/news/technology-20836739 “Game of Thrones tops TV show internet piracy chart.” BBC
News. December 24, 2012.
p 9 / 35
geborduurd werd en soms overlapte. Hiaten uit een vorige vertelling konden worden
opgevuld, en dramatisering van bepaalde passages leidden tot variaties in vertelling.
Er zijn natuurlijk ook sceptische academici die het hele epos houden voor
geromantiseerde fictie van de monnik in kwestie gecombineerd met de toevoegingen van
een latere samensteller. Ierland had natuurlijk met de legende van Saint Patrick al
bewezen dat het tot vertellen van grote verhalen in staat was. De heilige heeft met zijn
heroïsche daden tegen heidense schepsels en de verhalen erover de Ierse harten voor
het christendom gewonnen.
Doch een sterk heidens verhaal vertellen als de Taín Bó Cuaílnge zonder enige
christelijke ondertoon bevestigt het respect van de monnik voor de kracht van de
oorspronkelijke, meerstemmige en orale traditie die de opgeschreven versie voorafging.
Vandaar dat de christelijke monnik in het Latijns deel van zijn nawoord zich
excuseert: vol overtuiging een heidens verhaal neerpennen zou hem duur komen te
staan bij zijn christelijke oversten. Sinds de kerstening in de vijfde eeuw na Christus
werd het druïdisme en andere heidense tradities waar de Taín bol van staat, uit Ierland
verdreven.
Althans officieel. In de praktijk werden traditionele feesten en gebruiken gewoon
christelijk genoemd. Zo bijvoorbeeld Kerstmis, dat oorspronkelijk Yule of Midwinter
heette, en waarbij de datum, het gebruik van maretak, hulst, de verbranding van
dennenbomen, een kerststronk (niet als dessert) en pakjes geven allemaal een letterlijk
overblijfsel zijn van een eeuwenoude heidense traditie.14
1.2 Taal, daad en timing
1.2.1 Een eerste echte luisterbeurt
Om dieper in betekenis en stijl in de Taín Bo Cúailnge door te dringen, moeten we de
gebeurtenissen in het epos letterlijk durven nemen. Hiervoor is het noodzakelijk om te
luisteren naar het verhaal alsof het uitgesproken zou worden, aangezien dat de premisse
is van het oorspronkelijke verhaal. Leidt het luisteren naar de gebeurtenissen tot het bloot
leggen van schoonheid die anders niet gezien kan worden?
Lorcán mac Mathuna heeft dit in de vorm van een muziekalbum ‘An Taín’
beoogd. Uit grote liefde voor de oud-Ierse tekst worden fragmenten uit de Taín in het
oud-Iers gezongen. De zanger wordt omgeven door basklarinet, Ierse doedelzak en viool.
De vreemdetaal dwingt je tot klankmatig luisteren en brengt je in een landschap.
Geen landschap van klassieke folk-riedeltjes, wel een vrij duistere toon die
echoot in de verte. De ondertoon van de basklarinet en doedelzak klinkt nors, de viool
klinkt klagerig en de stem wisselt lamentering af met een oproep tot strijd.
Door dit geluid zie ik een landschap met zware regenbuien, doorbroken door
een paar felle stralen zonneschijn. Een hele groep mensen die door het modderige land
ploegt en één krijger in de zonnestralen. Dit beeld komt tot leven in het lied “The
14
Celtic Myth and Religion. A Study of Traditional Belief, with Newly Translated Prayers, Poems and Songs,
Sharon Paice Macleod. MacFarland and Co Inc, 2012, p. 60
p 10 / 35
Prophesy of Fidelm”, en als ik naar de Engelse vertaling van de tekst kijk, zit ik er niet
veel naast.
In dit lied uit de Taín doet een bezeten dienstmaagd een voorspelling voor
koningin Medb over de komende veldtocht. In de voorspelling bezingt ze eerst de
grandeur van een man, hoe hij uitblinkt in fysiek voorkomen en in wapentuig. Daarna
benoemt ze hem als Cú Chúlainn en beschrijft ze hem als monster dat het hele leger van
Medb neer zal leggen. En ze besluit met: “Men’s bodies will be hacked, women will
lament, through the hound of the smith that I see.”15
Als we de muziek en de tekst naast elkaar leggen, kan ik alleen concluderen dat
Lorcán mac Mathuna in zijn opzet is geslaagd om de juiste sfeer uit het epos in de
muziek te brengen. Doch een goede luisteraar luistert vooral zelf en laat zijn eigen
verbeelding spreken.
In een interview met de man vroeg ik hem wat zijn eerste traditionele lied ooit was dat hij
als folkzanger coverde. Dat bleek ‘Táimse 'Im Chodladh’ oftewel ‘Ik slaap’ te zijn. Wat nu
misleidend en daardoor speciaal voor hem was, is dat het een simpel slaapliedje lijkt te
zijn.
De tekst daarentegen is een oproep om de wapens op te nemen en de Saksen
uit Ierland te verdrijven. Deze oproep komt tot de man in een droom, en hij antwoordt
laconisch: ‘Ik slaap. Stoor me niet.’ Anders gezegd is er hier dus een discrepantie tussen
taaldaad en de wijze van vertelling. De inhoud is een strijdkreet, doch de hoorbare vorm
is een sussend slaapliedje.
Even complex is de verhouding tussen uitgesproken taal en mythische daden in
de Taín zelf. De uitgesproken taal is door en door verweven met de daden die de helden
stellen. Niet alleen is het belangrijk tot welke taaluiting de helden zich verhouden, even
belangrijk is de timing van de uiteindelijke daden. Komen ze voor of na de taal? Wordt er
eerst gesproken, of eerst gehandeld? Of is de taaluiting op zich al een handeling?
Volgens het verschil in timing zijn er drie soorten taaluitingen in de Taín te
onderscheiden. Eerst bespreek ik de voorspelling die de te komen actie een heroïsche
lading geeft. Daarna geef ik een voorbeeld van een bezwering of spreuk die de fysieke
realiteit op het moment zelf magisch ombuigt en tot slot de naamgeving van plaatsen die
mythische gebeurtenissen van het verleden in het huidige landschap verankert.
1.2.2 Taal voor de daad : de voorspelling
Voorspellingen zijn nog steeds erg belangrijk. De weerman zegt dat het een mooi
weekend wordt, en heel het land maakt zich klaar voor een tijdelijke volksverhuizing naar
de kust. Of, gezien het recente Wereldkampioenschap voetbal, het massaal wedden op
wedstrijduitslagen. Mogelijk geldgewin creëert een actieve betrokkenheid van degene die
inzet. De uiteindelijke uitslag is met andere woorden niet enkel als feitelijk resultaat
belangrijk, maar ook in de specifieke uitkomst van een voorspelling, vanwege de inzet die
er aan het begin aan wordt gegeven.
15
“The Prophesy of Fidelm” op http://lorcanmacmathuna.com/antain/translations/
p 11 / 35
In de Ierse Taín Bó Cúailnge is het ook net die inzet die de voorspelling zo
waardevol maakt. Voor Cu Chulainn, de kampioen van Ulster, is het moment waarop hij
de wapens opneemt en dus krijger wordt erg belangrijk. Op zijn zes jaar staat hij al
bekend vanwege heftige woede-aanvallen bij het spelen met andere kinderen. Door het
vermoorden van de meest beduchte waakhond van Ulster, krijgt de vechtersbaas de
naam van de waakhond: ‘Cu Chulainn’, oftewel hond van Culainn de smid. Dit is al een
eerste fase in het mythificatieproces.
Naamgeving is de eerste stap. Doordat iemand een naam krijgt, wordt die
persoon uit de oorspronkelijke eenheid van moeder en kind gerukt en wordt die persoon
als een losgerukte identiteit geplaatst in een groter systeem.16
Deze eerste fase gebeurt wanneer een fysiek persoon met een gewone naam
wordt verheven op een ander niveau door genoemd te worden naar karakter en daden.
Dit zien we nog steeds bij totemisatie-rituelen in de scouts. Een scoutslid krijgt de totem
van een dier met gelijkaardige karaktereigenschappen, met daarvoor een adjectief om
één eigenschap extra te benadrukken.
De totemnaam, die de persoon identificeert, is dan klaar om een zekere lading
krijgen. Deze wordt bepaald door de daden die deze persoon stelt vanuit zijn nieuwe
omgeving. Zo kan hij zelf bepalen welke bijklank de gekregen naam krijgt. Zo ken ik een
scout die als totemnaam Ijdele Flamingo kreeg, en deze flamboyante homofiele
jongeman heeft zijn ijdelheid weten om te vormen tot podiumzekerheid en
ondernemerschap. Zo is er een contrast gegeven aan de oorspronkelijke lading van de
naam.
De invulling van een naam is de tweede fase in het mythificatieproces. Een
gekend voorbeeld hiervan vinden we bij de overleden country-zanger Johnny Cash. In
het nummer ‘A boy named Sue’ zingt hij over een jongen die van zijn vader een
meisjesnaam kreeg. De jongen schaamt zich en vechtend van dorp tot dorp vanwege zijn
gênante naam ontmoet hij zijn vader en wil hem doden. In het gevecht vertelt de vader
aan zijn zoon dat hij hem die naam gaf om hem te harden in het leven, wat blijkbaar
gelukt is, gezien de vechterskwaliteiten van de zoon. Hierop spaart de zoon zijn vader en
drinkt samen met hem een biertje.
Met andere woorden is de naamgeving hier zo indringend dat ze de daden
voorspelt die de persoon in kwestie zal ondernemen.
Een bekend voorbeeld dat hier tegengewicht aan geeft is de beroemde
Shakespeare-monoloog uit Romeo en Julia, waar Julia Romeo vervloekt om zijn
familienaam, die hen belet om samen te kunnen zijn:
“What's in a name? That which we call a rose by any other name would smell as sweet.
So Romeo would, were he not Romeo call'd, retain that dear perfection which he owes
without that title.” 17
16
Liefde in tijden van eenzaamheid. Over drift en verlangen. Verhaeghe Paul, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011,
p.63
p 12 / 35
Bij Romeo en Julia is hun liefde sterker dan de barrière die hun familienaam
tussen hen plaatst en zoeken de hoofdpersonages tevergeefs naar verzoening tussen de
families.
Doch in het klassieke Ierland is nog geen sprake van een individu dat tegen zijn
lot vecht. Integendeel. Naar voorspellingen wordt nauwlettend geluisterd, door koningin
en stier, en ze worden zelfs letterlijk ingevuld om een specifiek lot te bekomen.
Cu Chulainn, de hond van Culain de smid, besluit zo zijn eigen mythificatieproces
een handje te helpen. Hij luistervinkt bij Cathbad de druïde terwijl die lesgeeft en hoort
dat de held die die dag de wapens opneemt, eeuwige glorie zal verwerven, doch een kort
leven zal beschoren zijn.
De jongeman van zeven ziet zijn kans schoon. Hij vertrekt diezelfde dag met de
koninklijke wapens en strijdwagen en keert terug met drie vijandelijke hoofden aan zijn
gordel, een groep wilde zwanen vastgebonden aan de wagen en een wild hert aan de
achterkant van de strijdwagen getrokken. Conchobar, de koning van Ulster, zendt alle
edelvrouwen naakt op hem toe en laat hem in drie tonnen water onderdompelen om zijn
strijdlust te temperen en hem niet de hele stad te laten uitmoorden.18
Indrukwekkend voor een jongetje van zeven, en beloftevol voor wat hij later nog doen
zal. Door de timing van zijn vroege heldendaad verzekert hij de roem van zijn naam voor
de eeuwigheid. Als de voorspelling er niet was geweest, was er geen inzet om die dag de
wapens op te nemen.
Doordat Cu Chulainn echter de uitspraak van de druïde volgde naar de letter en met
verve, verhief hij zich van held-voor-één-dag naar een held waar eeuwig liederen over
gemaakt diende te worden.
“De heroïsche reputatie ligt in de handen van de dichter, en in deze verzen zien we
dan ook dat de dichter van de zevende eeuw - de verteller van de Taín – zijn plicht
opneemt.”19
1.2.3 Taal en daad synchroon: magie en de macht over water
De daden van Cu Chulainn zijn door de voorspelling geplaatst op mythisch niveau.
Aangezien hij op deze manier als mens verheven wordt tot bovenmenselijke daden, geeft
dit ook de ruimte aan magie en toverspreuken.
De meest opvallende vorm van magie is een transformatie die niet bepaald
auditief is, doch wel erg beeldend. In vertaling wordt het de ‘Torque’ genoemd. In het
Nederlands zou dit de ‘torsie’ heten. Het is een karakterspecifieke transformatie van Cu
17
The Complete Works. Shakespeare William. Red.: Bate Jonathan en Rasmussen Eric, Modern Library, New
York, 2007, p. 1696-1697
18 The Taín, Anoniem. Vertaling: Carson Ciaran. Penguin Books, Londen, 2007, The Boyhood Deeds of Cu
Chulainn, p. 43-50
19 Táin roscada: discussion and edit ion. Patr ick L. Henry, Univers ity of Galway. p.43
p 13 / 35
Chulainn, waar zijn lichaam monsterachtige proporties aanneemt. In de Taín is er een
volledige pagina voor nodig om de volledige beschrijving te maken.
“De bundel zenuwen van zijn kuiten sprongen naar de voorkant van zijn schenen,
uitpuilend met zenuwknopen zo groot als gebalde krijgersvuisten. De spieren van zijn nek
rezen op van oor tot achterhoofd in immense, monsterachtige, onberekenbare knobbels,
elk zo groot als het hoofd van een baby van een maand oud.”20
Dit is slechts het begin. Verder plopt er nog een oog uit zijn oogkas, trekt zijn
haar zich in zijn hoofd terug, valt zijn kaak zo groot open dat je zijn longen kan zien en
spuit er bloed uit de kruin van zijn schedel die oplost in een rode mist.
Geen alledaagse jongen van zeventien meer, maar een monsterlijke mythische
krijger, die, zoals het lied “The Prophesy of Fidelm” van Lorcán mac Mathuna goed weet
te vatten, een heel leger in de as kan leggen.
In zijn machtige Torque-vorm is er niemand die de held van Ulster kan
weerstaan. Dit belet Medb en haar leger echter niet om gevaarlijk dicht bij de stier te
naderen die ze willen roven. Cú Chúlainn merkt dit en spreekt – in zijn normale gedaante
– een toverspreuk uit bij de rivier waar de troepen van Medb over moeten steken.
“Ik roep het water aan om mij te helpen, zei Cú Chúlainn. Ik roep hemel en aarde
aan en
met name Cronn. De stevige Cronn weerstaat hen, hij laat hen niet toe in Muithemne tot
de bezigheid van de Féni stopt in de berg ten noorden van Ochéne.
Daarop steeg het water tot het de toppen van de bomen raakte.21
De mythische held is in staat om met zijn woorden zijn natuurlijke omgeving te
manipuleren. Waar de voorspelling een mythische daad voorafgaat, is de timing van de
spreuk gelijktijdig met de fysieke verandering die het teweeg brengt. Net zoals
oploskoffie is het instant magie. Dit geeft Cú Chúlainn de status van tovenaar.
In een westerse denktrant is dit verdacht. We zouden van een krijger verwachten
dat zijn magie zich enkel uitstrekt over het domein van de krijgskunst. In die zin is de
Torque een logische transformatie als uitvergroting van de uitstekende krijger die hij is.
Manipulatie over een natuurelement als water lijkt dan enigszins vergezocht.
Vanuit onze Grieks-Romeinse achtergrond verwachten we dat dit een zaak is van goden
en niet van helden. In 2013 won Stefan Penders nog de Volkskrant-IISG scriptieprijs over
het belang van riviergoden voor de Grieks-Romeinse samenleving. Zijn conclusie is dat
een keizer als Augustus door zijn controle over water aan de hand van aquaducten en
bruggen zijn macht vergrootte. Dit uitte hij door op munten en standbeelden van het
Romeins Rijk frequent riviergoden af te beelden.22
De enige controle die de Romeinen
20
The Taín, Anoniem. Vertaling: Carson Ciaran. Penguin Books, Londen, 2007, The Great slaughter, p. 108-
109
21 Táin roscada: discussion and edit ion. Patr ick L. Henry, Univers ity of Galway. p.37
22 http://www.kennislink.nl/publicaties/wat-romeinse-riviergoden-ons-vertellen
p 14 / 35
over de riviergoden hadden, was een architecturale manipulatie van machten groter dan
zijzelf.
Bij de Ierse mythologie is er een verschil. Rivieren en andere waterlopen worden
persoonlijk aangesproken en de held gaat er mee in dialoog, d.w.z. dat zijn woorden een
magische impact hebben doordat hij op ongeveer hetzelfde machtsniveau staat als de
riviergod, en dat is niet niets. In de Taín heeft water een specifieke rol.
Aangezien er nog niet zo veel bruggen waren, moest een rivier worden
overgestoken bij de plek waar die het meest ondiep was. Deze oversteekplaats wordt in
de Taín een ‘ford’ genoemd. Bij een ford kruisen in de Ierse mythologie verschillende
werelden. Het is daar dat Cú Chúlainn vraagt aan de rivier Cronn om de doorgang te
versperren.
Het is telkens bij een ford dat de knaap in één-op-ééngevechten over de helden
van Medb’s leger triomfeert. Het is ook daar dat een heks, die eerder door Cú Chúlainn
werd afgewezen, zich achtereenvolgens transformeert in een aal, een wolvin en een koe
om de held te dwarsbomen tijdens een gevecht. De ford is dus niet alleen een fysieke
belangrijke plaats, maar tegelijk ook de grens met magie uit een andere wereld.
Cú Chúlainn is trouwens niet de enige die over de manipulatie van water
beschikt. Wie dit ook doet, is koningin Medb. De volgende scène maakt haar magische
link met water duidelijk. Als Cú Chúlainns oproep aan de rivier Crónn de charge van
Medb’s leger aanduidt, dan spiegelt de volgende scène de aftocht.
Wanneer de mannen van Ulster hersteld zijn van de vloek die hen de constante
pijn bezorgde van barensweeën, helpen ze Cú Chúlainn in het gevecht en weten het
Ierse leger terug te drijven. Medb stuurt de Stier van Ulster veilig weg, en dekt de aftocht.
‘Dan kreeg Medb haar guts bloed.
“Fergus,” zei ze, “dek de aftocht van de mannen van Ierland, want ik moet me ergens van
verlichten.”
“Mijn god,” zei Fergus, “je koos een slecht moment om te gaan.”
“Ik kan er niets aan doen,” zei Medb, “Ik besterf het als ik niet ga.”
Dus Fergus dekte de aftocht. Medb verlichtte zichzelf, en het maakte drie grote sleuven,
elk groot genoeg voor een ruiterstoet. Daarom staat de plaats bekend als Fúal Medba,
Medb’s Pispot.’23
De onderzoekster Ann Dooley ziet dit als uitvergroot voorbeeld van vrouwelijke
macht. Waar mannenmacht krijgerskunst inhoudt, wordt hier de directe lichaamstaal van
de vrouw gebruikt om de mannen te stoppen waar ze staan.24
Medb verhoogt de rivier
ook op een andere manier dan Cú Chúlainn. Waar de jongen een smeekbede doet naar
de elementen, beïnvloedt Medb direct haar omgeving met haar lichaamstaal.
23
The Taín, Anoniem. Vertaling: Carson Ciaran. Penguin Books, Londen, 2007, p.206
24 The Invention of Women in the Táin. Dooley, Ann. Red. Mallory J. P. en Stockman Gerard, December
Publications, Belfast, 1994, p. 181
p 15 / 35
We zagen eerder al twee voorbeelden van de macht van deze vrouwelijke
lichaamstaal. Er was de scène uit Cú Chúlainns eerste krijgersdag waar vrouwen met
naakte borsten op hem kwamen toegelopen om zijn heetgebakerde temperament af te
koelen. En dan was er ook nog de Vloek die er voor zorgde dat elke volwassen
Ulsterman de aanhoudende pijn van barensweeën voelde, waardoor die niet kon
vechten.
“It is a part of the experience of the feminine which stands right at the border of culture,
and by responding to it men are led into a dangerous zone where their rigorous control
over their own culturally gendered behavior is in danger of being confused.”25
Op mythisch niveau plaatst een andere auteur Medb vanwege haar plasscène
op hetzelfde platform als Cú Chúlainn. Beiden zijn verheven op gelijkwaardig
machtsniveau met de natuurelementen om hen heen. Dit geeft hen de macht om direct te
kunnen ingrijpen in het landschap.
“Water, a fluid realm which exists beyond established boundaries, provides a setting both
for physical violence and for unlicensed sexuality.” 26
Toch is deze plas-/menstruatie-scène in de eerste plaats auditief. Zittend plassen
is niets visueel. Plassen voel je wanneer het begint, doch in het plasgeluid zelf ligt de
bevestiging van de daad. In dit geval zijn het de sleuven die de plas in het landschap
kerft het zichtbare gevolg. Dit belet niet dat het magisch gebeuren op zich auditief is,
zonder tekst, maar wel met een plasgeluid dat tijdens een orale vertelling dankbaar kan
worden geïmiteerd.
1.2.4 De taal na de daad: dindsenchas en de herinnering in het landschap
De Taín Bó Cuáilnge is dan wel het verhaal van een veeroof, doch de eigenlijke
roof houdt misschien één percentage in van het volledig epos. Waar er eigenlijk over
verteld wordt, is de tocht in het landschap er naartoe. Wanneer de eigenlijke
oorlogscampagne vertrekt, wordt er een uitvoerige opsomming gegeven van de route die
wordt genomen. En in feite wordt met die opsomming de omvang aangegeven van het
volledig verhaal.
De Ieren kennen een oude traditie van ‘dindsenchas’, letterlijk ‘overlevering van
hoge plaatsen.’ Deze tak van Ierse vertelling gaat over de etymologie van plaatsnamen.
In gelijkenis met klassieke topografie worden plaatsnamen aangeduid volgens een
natuurlijk verschijnsel. Dit natuurlijke verschijnsel is bij de ‘dindsenchas’ echter niet direct
in de naam herkenbaar. Zo bijvoorbeeld in het voorgaande verhaal, waar een vertakte
stroming Fúal Medba, Medb’s Pispot, wordt genoemd. Bij deze naam is de tussenkomst
van het verhaal nodig om de plotse verbreding van de stroom te kunnen verklaren.
25
The Invention of Women in the Táin. Dooley, Ann. Red. Mallory J. P. en Stockman Gerard, December
Publications, Belfast, 1994, p. 181
26Caught between History and Myth: The Figures of Fergus and Medb in the Táin Bó Cúailnge. Eidel Doris,
Zeitschrift for Celtische Philologie 49-50, 1997, p.158
p 16 / 35
De Taín staat vol met dit soort dindsenchas, waarbij in stereotiepe zin een held
wordt geïntroduceerd, de held een specifiek gevecht levert, met een impact op het
landschap waarna het landschap naar die man of het wapenfeit wordt vernoemd.
Vlak voor Medbs oponthoud om te plassen is er zo’n dindsencha. Iemand van
haar eigen troepen zorgt voor de laatste doorslag waardoor de oorlog wordt verloren.
Fergus Mac Roich is de verbannen ex-koning van Ulster. Door mee op de oorlogskar van
Medb te springen hoopt hij op de herovering van zijn troon . Hij heeft een aanhang van
meer dan drieduizend soldaten en vlak voor de plasscène krijgt hij een kans om de
nieuwe koning van Ulster, Conchobar, te vermoorden en zich zo te wreken.
De nieuwe prins van Ulster gevolgd door een Ulsterse held smeken Fergus
echter om zich niet tegen zijn eigen volk te keren, in tweemaal exact dezelfde
bewoordingen – lees ik hier een orale vertelvariatie. Met zijn tweehandig zwaard scheert
hij – in plaats van de koning zijn hoofd – drie heuveltoppen af, en deze heten Maéla Midi,
oftewel de Afgeplatte Heuvels van Meath.
Deze dindsencha is erg helder. De heuvels zijn een duidelijk onderscheidbaar
deel van het landschap. De daad die het landschap vervormt is afgebakend en de daad
heeft ook een betekenis voor het verhaal.
Fergus raakt namelijk het landschap met de punt van zijn zwaard. Er is een
beeldende gelijkenis tussen een bergtop en een zwaardpunt. Door de bergtoppen vlak te
scheren, maakt hij in deze analogie ook zijn zwaard stomp. De betekenis van deze
afstomping wordt iets later duidelijk.
Cú Chúlainn hoort deze zwaardslagen over het hele slagveld heen en vraagt wie
deze krachtige slagen toedeelt. Even opmerken dat het auditieve aspect de aandacht
trekt van de held, en niet de plotseling verdwenen heuveltoppen. Cú Chúlainn gaat
praten met Fergus. Fergus ziet hoe zijn vroegere pleegzoon door de oorlog is
toegetakeld, heeft mededogen en verlaat met zijn drieduizend troepen het slagveld.
In symbolische zin zijn de afgestompte heuveltoppen dus een metafoor voor het
einde van de oorlog. En zo is de dindsencha zoveel meer geworden dan slechts een
topografische benaming die ook zonder mythe duidelijk is. De vlakke heuveltoppen en de
beek zijn door de daden in de mythe getransformeerd naar verheven herinneringen.
De dindsenchas vervullen hier optimaal hun naam als ‘overlevering van hoge
plaatsen’. Een overlevering die in de natuur nog steeds te herkennen valt: er zijn Taín-
fietsroutes die je over vijfhonderd en drie kilometer langs de oorlogsroute heen
begeleiden.27
Dit kan enkel en slechts dankzij de dindsenchas, doordat de plaatsnamen
een fysieke herinnering blijven in het landschap aan de mythische daden van eeuwen
terug.
27
http://www.rathcroghan.ie/tain-trail/
p 17 / 35
1.2.5 Looking back on the road behind
De vraag blijft natuurlijk: wat was er eerst? De pen of het zwaard? De eigenlijke
daad of de naamgeving? Zoals we hebben aangetoond, wordt bij de voorspelling de daad
na het woord gevoegd. Bij de spreuk is er een gelijktijdigheid van actie en klank. En bij de
dindsenchas komt de plaatsbenaming, althans mythisch bekeken, na de daad.
Om in Ierland rond te wandelen volstaat het dus niet om een beetje rond te kijken
naar de natuur. Je moet stilzitten en luisteren naar het verhaal bij beek en bergtop om te
begrijpen wat je ziet. Zo wordt ons landschap een levend geheugen, in leven gehouden
door de verhalen die we er over vertellen. En zo worden we geprikkeld om niet stil te
blijven zitten achter een beeldscherm, maar zelf buiten te ontdekken waar die pispotbeek
nu alweer is.
1.3 Na-woord
Hieruit kom ik tot de conclusie dat uitgesproken woorden niet zonder
consequentie bestaan. Het kan je een puist op je neus bezorgen, je roemrijke daden in
de eeuwigheid laten verder klinken, rivieren doen stijgen en zelfs een herinnering
achterlaten in het natuurlijke landschap.
Dit alles natuurlijk op voorwaarde dat je een nieuwe naam krijgt, je de juiste
daden stelt, een perfecte timing hebt, een goede dichter kent die je wil bezingen, en –
boven al – de directheid bezit om krachtig te reageren op de situatie die zich stelt. Dit kan
een transformatie tot monsterlijke krijger zijn, maar even goed een sterke vrouwelijke
blaas. Wat telt is dat de volledigheid van je persoon in de schaal wordt geworpen. Dan
verheft de mens zich tot held, en zal hij gevierd worden in liederen en landschap
vanwege de grootmoedigheid van zijn daden.
p 18 / 35
2. Zien in de Edda
2.1 Inleiding : de vorm van de runen
2.1.1 Open up your eyes
Wat de Ilias is voor de Grieken, is de Edda voor de Noordse volkeren. Het is zowat de
Bijbel van overgeleverde Noordse en Germaanse mythologie, samen met inscripties in
menhirs en andere voorwerpen. Hoewel onze kennis van de Germaanse/Noordse
mythologie kleiner is dan die van de Griekse/Romeinse, heeft het even goed een invloed
op onze alledaagse beleving. Denk bijvoorbeeld aan de dagen van de week, die van
dinsdag tot vrijdag genoemd zijn naar Noordse goden. Zo komt woensdag bijvoorbeeld
van ‘dag van Wotan’ oftewel Odin, de Noordse god van de wijsheid.
De meest verspreide overlevering van de Noordse mythologie vandaag is echter
secundair: door de verfilmde boeken van ‘The Lord of the Rings’ door J.R.R. Tolkien.
Hierin baseert hij zijn epos op de saga van de Völsungen, het belangrijkste heldendicht
binnen de Poëtische Edda. In deze saga is de sterkst overgeleverde held Sigurd of
Siegfried de drakendoder, die ik samen met Odin later in deze scriptie in diepte bespreek.
De Edda staat garant voor een indrukwekkende verbeeldingswereld. Een
wereldbeeld gedomineerd door reuzen en goden, helden en walkuren, magie en draken.
Het belang van de visuele verbeelding kan binnen deze mythologie dus ook niet
onderschat worden. Begrijp me niet verkeerd. Het doel is hier geen aaneenrijging van
sterke mythische beelden te presenteren.
In dit deel onderzoek ik het zintuiglijk ‘kijken’ in de Edda door het bestuderen van
de rune, een visueel teken dat binnen de Edda en daarbuiten een belangrijke functie
heeft. Het is de oorspronkelijke drager van wijsheid binnen de Noordse mythologie, en
daardoor de ultieme bron van inzicht voor zowel goden als helden. En buiten de Edda
zijn de runen eeuwenlang in Scandinavië gebruikt als instrumenten voor geheime en
openbare bezweringen.
Om de volle betekenis en verregaande invloed van deze visuele taaltekens te
bevatten maken we een beweging van buiten naar binnen. Eerst zullen we de runen
p 19 / 35
vormelijk leren ontcijferen, om ze daarna in de Edda te lezen en de weg naar hun
betekenisinhoud stapsgewijs bloot te leggen.
Eerst kijken we naar de vormelijke eigenschappen van deze tekens en het
praktisch gebruik er van op archeologisch bewaarde voorwerpen. Vervolgens lezen we
een dodelijk geval van runen-analfabetisme en dus het belang van visuele decodering.
Hierna duiken we in de Poëtische Edda om in het epos zelf tot de visuele kracht
van het teken door te dringen. Hiervoor moeten we een aantal stadia doorgaan. Eerst
krijgen we kennis over heldendaden om op mythisch niveau te kunnen lezen. Daarna
volgen we een held die onbewust een runenkerving uitvoert en die daarna faalt om de
runen bewust toe te passen. Hierop zullen we bewust worden van de oorsprong van de
taaltekens. En als laatste kijken we naar de god die volledig doordrongen raakte van
runenwijsheid via een extatisch opofferen van zijn eigen oog en leven.
De volgende tocht is er daarom niet hoofdzakelijk
een van verbeelding, maar een van bewustwording en inzicht.
Om deze reden mag u, als lezer van volgende pagina’s, uw
oren even sluiten, en uw ogen in het papier te laten springen
om even van de kaas van runenkennis te proeven.
Tomi Ungerer. L’école des loisirs.
2.1.2 Het runenalfabet en het geheim van Thistil Mistil Kistil
Vooraleer we de runen in de Edda kunnen bestuderen, moeten we letterlijk kijken
naar de archeologische overblijfselen van de runen en wat hun visuele kenmerken zijn.
Runen zijn talige tekens, bestaande uit een verticale streep of stam met diagonale
zijvertakkingen. De horizontaliteit van tekens wordt zo goed mogelijk vermeden,
aangezien de runen in oorsprong in hout gekerfd werden, en de tekens met de nerven
mee werden gekerfd.28
De oudste bewaarde runeninscriptie dateert van 160 na Christus op het Deense
eiland Fyn en bestaat uit krassen op een benen kam, waar met de naam ‘harja’ de
eigenaar van de kam wordt benoemd.29
Dit is vergelijkbaar met een Dymo-labeler, die er
voor zorgt dat bezit duidelijk wordt door er een naametiket op te kleven, waardoor iets
moeilijker te stelen valt.
Bezit wordt door de zichtbare naam traceerbaar tot de eigenaar, en drukt tot deze
eigenaar een unieke relatie uit, vergelijkbaar met een gesigneerd boek. Het is dus eerder
een exclusieve relatie dan een relatie gedeeld met de wereld.
28
De Vikingen achterna. Wat de runen ons vertellen. Nowé Johan, Davidsfonds Uitgeverij nv, Leuven, 2009, p.
19
29 De Vikingen achterna. Wat de runen ons vertellen. Nowé Johan, Davidsfonds Uitgeverij nv, Leuven, 2009,
p.22
p 20 / 35
De tweede oudste vondst is het doosje van Garbölle in de tweede/derde eeuw na
Christus, en op het houten doosje lees je: ‘hagiradaRtawide’ oftewel ‘Hagirad maakte
dit’.30
Deze benoeming drukt een stempel op het product, en geeft zo een kwaliteitslabel
aan. Ook spreekt er een zekere trots uit vanwege de maker om zijn naam aan het
product te verbinden.
Door een naam te kerven op een steen, zij het van maker of eigenaar, leeft deze
naam verder zolang het voorwerp verder leeft. In die zin is de rune een drager van roem,
een tentoon spreiden van macht en rijkdom naar de wereld toe, over de grenzen van de
dood heen. Zo werden runen vaak gebruikt op rechtopstaande grafstenen of menhirs, als
memoriaal aan de overledenen.
Bij latere en meer complexe runeninbeitelingen in menhirs duikt de
naamsvermelding van de maker ook sporadisch op. Doch dit gaat vaak gehuld in
zogeheten lönnrunor of geheimschrift om de naam van de maker te verbergen. In de
afbeelding zien we op de Deense runensteen van Rotbrunna aan de linkerkant de kop
van een slang.31
Deze runenslang geeft begin en einde van de boodschap aan, en als we
het lichaam van de slang volgen tot aan de staart, komen
we plotseling uit klassieke runen in een gekke
streepjescode terecht:
In dit geval valt de code te kraken door een
plaatsing in het runenalfabet, de zogeheten futhark. De
futhark bestaat uit
vierentwintig lettertekens en ziet er als volgt uit.
Zoals je kan zien, bestaan de letters uit de
futhark uit drie reeksen van acht tekens, ook
wel aettir genoemd. Om bovengesteld raadsel op te lossen, moeten we de lange
streepjes zien als het reeksnummer, tellende van onder naar boven. De kleine streepjes
duiden de plaats van de letter aan in de reeks. wordt op deze manier ae.
wordt i, wordt r, tot uiteindelijk aeirikr of Erik wordt gevormd.
30
De Vikingen achterna. Wat de runen ons vertellen. Nowé Johan, Davidsfonds Uitgeverij nv, Leuven, 2009,
p.23
31 De Vikingen achterna. Wat de runen ons vertellen. Nowé Johan, Davidsfonds Uitgeverij nv, Leuven, 2009,
p.170
De runenslang van Rotbrunna
De oude Futhark uit de achtste eeuw
p 21 / 35
De naamsvermelding gebeurt in geheimtaal die enkel gekraakt kan worden door
ingewijden die dit alfabet konden ontcijferen, en die tevens het systeem van het alfabet
begrepen. De overige tekst heeftt het over de namen van de betrokkenen op dit
memoriaal, doch enkel de naam van de runenmeester staat in geheimtaal, gevolgd door
het laatste woord: ‘hiuk’ of ‘kerfde’.
Hier zien we dus wel degelijk een verschil tussen een openbare boodschap - de
herinnering aan de overledene – en een privé boodschap – de geheime signatuur van
degene die de runen kerft. Het is niet duidelijk waarom deze signatuur geheim is, wél
duidt het op de kennis en kunde van de runenmeester
Een meer magische variant van geheimbewaring in de runen vinden we onder
andere terug op een runensteen in het Deense Görlev. Daarop staat eerst en vooral de
klassieke benoeming te lezen: ‘Tjodve richtte deze steen op ter nagedachtenis van
Odinger.’ Deze boodschap wordt gevolgd door een futhark van 16 letters – een variant op
de klassieke 24 – met de opmerkelijke aanwijzing: ‘Maak goed gebruik van dit
memoriaal.’32
Door de hint om het memoriaal te gebruiken veronderstelt dit een praktische
werking van de runen. Het alfabet wordt net zoals in het geheimschrift gebruikt om een
geheime kracht toe te voegen. Het echte geheim bevindt zich op de achterkant van de
steen. Daar staat te lezen: ‘ϸ m k i i i s s s t t t i i i l l l i a k s a t a r u (n a) r r e t’.
Het laatste gedeelte hiervan betekent: “Ik heb de runen op correcte wijze aangebracht.”
Dit lijkt de magische werking te versterken. Zoals we zagen bij de Taín is het bij
magie erg belangrijk om de correcte uitspraak en hier dus weergave te hebben. De
correcte weergave versterkt niet alleen de magische kracht, maar toont ook het niveau
van geleerdheid aan van de runenkerver in kwestie. Wat betekenen nu de onverklaarde
tekens van het eerste deel, die op het eerste zicht niet meer lijken dan een willekeurige
letterherhaling?
De sleutel ligt in de combinatie van de eerste drie letters met telkens een letter
van de daaropvolgende drieledige letterreeksen. Dit brengt ons tot de spreuk ϸistil mistil
kistil, oftewel ‘distel maretak kistje’. Een distel was bij de Germanen een geneeskrachtig
kruid en de maretak – net zoals bij de Keltische druïden – een heilige plant met magische
eigenschappen. Een kistje is bij uitstek iets waarin iets kostbaars afgesloten bewaard
wordt.33
Hieruit kunnen we afleiden dat de kerving een afgesloten geheim met zich
meedraagt dat geneeskrachtig, magisch en heilig is.
Wat deze spreuk precies doet, blijft een mysterie. Wel is het belangrijk om te zien
dat ook buiten de mythologie van de Edda de runen toegepast werden als actieve
taaltekens die de realiteit konden beïnvloeden, zowel voor roem over het graf heen als
voor magie.
32
De Vikingen achterna. Wat de runen ons vertellen. Nowé Johan, Davidsfonds Uitgeverij nv, Leuven, 2009, p.
202-203
33 De Vikingen achterna. Wat de runen ons vertellen. Nowé Johan, Davidsfonds Uitgeverij nv, Leuven, 2009, p.
201-202
p 22 / 35
2.1.3 Runen lezen kan je leven redden.
Om tot de runen in de Edda dieper door te dringen, maken we kennis met Snorri
Sturluson, de auteur van een versie van de Edda. Deze Edda, die ook wel Proza Edda of
Snorri Edda genoemd wordt, was bedoeld als dichtershandboek voor de dichter die
dieper begrip en achtergrondkennis wilde krijgen van de terminologie gebruikt in de
andere Edda, de Poëtische Edda.
In Snorri’s tijd, 1179 tot 1241, was de dichtkunst niet meer zo populair en is het
handboek eerder een opwaardering van het heidense verleden binnen het aanwezige
christendom. Dit wil echter niet zeggen dat de status van de dichter zelf er onder te lijden
had.
Snorri Sturluson was niet alleen samensteller van de Edda en andere saga’s. Hij
was ook een notoir rokkenjager en vooral een belangrijk politicus. Van 1215 tot 1218 en
van 1222 tot 1232 bekleedde hij de positie van rechtspreker in het oud-Ijslands
parlement, het Alding. Dit was het eerste écht democratische bestuursorgaan van
Europa, waar vertegenwoordigers van het volk beslissingen namen over kwesties en
geschillen van over het hele land.34
Snorri de dichter-politicus sprak hier recht en bekleedde daarmee de hoogste
politieke en sociale rang in de Oud-Ijslandse maatschappij. Toch wenste hij duidelijk
meer macht. Hij knoopte internationale relaties aan, onder andere met de koning van
Noorwegen, Hakon IV Hakonarson, en jarl Skuli, een hertog waardoor Snorri tot de
Noorse adel werd verheven.
De pech van Snorri was dat hij telkens op het verkeerde paard wedde. Door de
relatie met de Noorse koning werd hij in eigen land gewantrouwd als hulpje van de
koning om Ijsland bij Noorwegen in te lijven – wat veertig jaar na Snorri’s dood
daadwerkelijk gebeurde.
Nog een foute gok was de vriendschap met jarl Skuli. Die was in een machtsstrijd
verwikkeld met koning Hakon, en die laatste wantrouwde Snorri dan ook als was hij een
spion voor Skuli. Snorri’s voorkeur ging inderdaad uit naar de jarl, getuige het groot
aantal versregels dat hij in zijn Lijst der Versvormen (Háttatal) in de Proza Edda meer
besteedt aan de jarl dan aan de koning. Na de uitschakeling van Skuli was Snorri dan
ook de volgende die de koning wilde uitschakelen.
Toch staat of valt de macht van de dichter uiteindelijk bij zijn taalvermogen en
niet bij de politieke machinaties. Er werd een complot gesmeed door Hakon tot binnen
Snorri’s eigen familie, maar die weigerde de aanslag uit te voeren. Een stiefzoon
probeerde hem nog te waarschuwen in een briefje in runenschrift, maar Snorri kon het
34
Edda. Sturluson Snorri, vertaling: Otten Marcel, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011, p.9
p 23 / 35
runenschrift niet ontcijferen. Een paar dagen later werd Snorri Sturluson tijdens een
verrassingsaanval op zijn eigen landgoed vermoord.35
Ook taalkundig had hij fout gewed: beter had hij het eeuwenoude runenschrift
geleerd dan zich toe te leggen op de christianisering van zijn Edda. In de proloog
daarvan probeert hij het scheppingsverhaal in de Bijbel op één lijn te leggen met de
Trojaanse Oorlog en de Noordse kosmologie. Iets wat hem dan wel de gunsten van de
Noorse adel verschafte, maar niet de goedkeuring in eigen land. Een gebrek dat erg
pijnlijk duidelijk wordt in het onvermogen om de oorspronkelijke taaltekens van het land,
de runen, te ontcijferen.
Om werkelijk te weten wat de inhoudelijke kracht is van deze runen keren we
eindelijk naar de Poëtische Edda. Daarin zien we hoe deze runen een held en een god
wijsheid en magische kracht verschaffen, en waarvoor deze runen allemaal gebruikt
kunnen worden.
2.2 De runen in de Poëtische Edda
De Poëtische Edda is de oudste bron die er van de noordse mythologie is
opgetekend. Het bestaat uit een visioen, twaalf liederen over de goden en tweeëntwintig
heldenliederen. Het visioen van de zieneres, oorspronkelijk Völuspa, schetst de
oorsprong van de wereld en haar einde, ook wel Ragnarok of Godendeemstering
genoemd. De twaalf godenliederen zingen over het doen en laten van de goden, beter
bekend als Asen. Hun achtergrond en avonturen staan centraal, en ze zijn vaak zelf aan
het woord. Zo ook bijvoorbeeld in Lokasenna, waarbij de gehate Ase Loki de huid van de
andere goden vol scheldt het hele lied lang.
De heldenliederen behouden de link met de goden, doch hun problemen zijn
menselijk en gaan voornamelijk over het veroveren van gebied of de twist om een bruid.
Deze liederen vormen de gebalde blauwdruk in verzen van de Ijslandse sagen, die qua
complexiteit het Europese proza van die tijd minstens evenaren.
Al de teksten in de Poëtische Edda zijn liederen, vanwege de dichterlijke vorm
waarin ze opgetekend staan. Poëzie verzamelt de essentie van een verhaal en vat ze
samen in één krachtige metafoor. De skalden oftewel oud-Ijslandse dichters maakten er
een kunst van om niet alleen een verhaal te vertellen, maar tijdens de vertelling ook
intellectuele kennis over te dragen van de goden en hun daden. Hiervoor gebruikten ze
kenningen.
‘Kenningen zijn uitdrukkingen, bestaande uit een basiswoord dat verder wordt
aangevuld met een voornaamwoord dat een nadere eigenschap benoemt.’36
Zo wordt
‘schip’ ‘het paard van de golven’ genoemd. Ook Asen worden meestal indirect benoemd
35
Edda. Sturluson Snorri, vertaling: Otten Marcel, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011, p. 25-
29
36 Edda. Sturluson Snorri, vertaling: Otten Marcel, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011, p. 18
p 24 / 35
volgens een verwantschap of een daad die ze stellen. Om die reden is het nogal
verwarrend om de eerste keer de Poëtische Edda te lezen: aangezien je nog niet weet
welke daden de goden gesteld hebben, heb je vaak geen idee wie of wat er bedoeld
wordt.
Het leesproces is dus ook geen rit van a naar b, maar eerder een gradueel inzicht
in de taal en mythologie. Naarmate je meer goden- en heldendaden leest, begrijp je ook
beter wie er met bepaalde kenningen bedoeld worden, en kan je meer complexe
verhalen ontsluiten. Ook hier is in zekere zin sprake van taal als een geheim teken, want
zonder begrip van de kenning bezit de lezer de sleutel niet om een complex verhaal te
begrijpen.
In de Snorri Edda is het Sturluson zelf die de lezer van zijn dichtershandboek
helpt door elk godenverhaal in proza te plaatsen, en van daaruit de aspirant-dichter
mogelijkheden te laten zien van verschillende kenningen die door vroegere dichters
gebruikt werden. Een mooi voorbeeld van deze synoniemenkunst, en om binnen de sfeer
van het vee te blijven:
“Ik zal verder de benamingen van ossen opsommen: Vroeg Wakker, lummel en
Machtige Menner, rund, Frey, Machtig, smid, eilandboorder, Rood en drijver,
donkerflanken, vechter, steker, Slingeraar de Gids. Hemelsnuiver, vee en hardtrekker,
Klapper, de stevige, loeier, pinkstier, Flank, Stomp en Blos, Stormer en trekos, (…), bul,
de woeste, bruller, galmer en gelubd, jaarling, var, stier en modderbak.37
Sommige verwijzingen zoals ‘modderbak’ zijn duidelijk, maar bijvoorbeeld bij
‘Slingeraar de Gids’ is een kennis van de achtergrond nodig. De benaming prikkelt de
verbeelding en creëert bij de lezer een nieuwsgierigheid naar die kennis.
2.2.1 Toelating tot de runen: Sigurd de held.
Iemand die ook hongerig is naar kennis, is Sigurd, zoon van koning Sigmund van het
geslacht der Völsungen. Wij kennen Sigurd Völsung beter als Siegfried de drakendoder
uit de Ring van Wagner. Hij is de centrale held in de heldenliederen van de Edda, en de
spil waarrond de hele Saga van de Völsungen draait. Na een gevecht met een draak is
hij het die als eerste held kennis van de runen krijgt. Maar daarvoor moet hij zich eerst
verheffen tot held.
De Völsungen of Wolvenzonen zitten in een constante strijd verwikkeld met de
Hondenzonen, een strijd die in het voordeel van koning Sigmund van de Wolvenzonen
lijkt te gaan. De koning wordt echter vermoord door een van de Hondenzonen en laat zijn
zoon, de jonge Sigurd, vaderloos achter. De kleine blijkt al vroeg een wondertalent in de
krijgskunst.
Als enige vaderfiguur voor de nobele Sigurd staat de lafhartige dwerg Regin, die
de jongen zijn verdere krijgsopleiding geeft, maar niet zonder bijbedoelingen. Zijn broer
37
Edda. Sturluson Snorri, Vertaling: Otten Marcel, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011, p.197
p 25 / 35
Fafnir is namelijk erg rijk dankzij een zelf toegeëigende erfenis, maar Fafnir wenst zijn
schat niet met zijn broer Regin te delen. Door de Schrikhelm, een van de schatten, heeft
Fafnir zich veranderd in een draak om buitenstaanders die zijn schat willen roven af te
schrikken. Regin smeedt een zwaard genaamd Gram voor Sigurd en verwacht dat zijn
leerling zijn broer wil doden. Sigurd weigert om voor geldgewin te strijden, maar wanneer
hij de terreur ziet die de draak veroorzaakt, gaat hij erop af en plant een zwaard in het
hart van Fafnir.38
Door per ongeluk druppels drakenbloed in te slikken van de verslagen draak
verstaat Sigurd de kwetterende mezen om zich heen. Die moedigen hem aan om de
hebzuchtige Regin te doden voor het te laat is. Sigurd doet dit, eet het drakenhart op en
drinkt ook zijn bloed. Door deze drank en dit voedsel is hij als held ingewijd op een
mythisch niveau. Vanaf dit ogenblik is hij geen aarzelende vaderloze jongeling meer,
maar een vastberaden held op zoek naar roem en glorie. Na deze toelichting zou de
lezer moeten begrijpen over wie het telkens gaat met de kenningen ‘terreur van de
Schrikhelm’, ‘bezitter van Fafnirs schat’ en ‘de smeder van Gram’. Het belang van het
drinken van drakenbloed licht ik later verder toe. Eerst terug naar de runen.
2.2.2 Kennis van de runen: Sigurd de slordige student
Sigurd is nu wel een held en begrijpt de spraak van vogels, maar de goddelijke
kennis van de runen bezit hij nog niet. Lang duurt dit echter niet. Meteen na de draken-
episode ontmoet hij een slapende vrouw in een veel te kleine maliënkolder. Sigurd ziet
haar bekneld liggen, en ritst met zijn zwaard het harnas open.
Door deze daad wordt de volwassen vrouw wakker en zegt dat ze een Walkure
is, Sigrdrifa genaamd, die vanaf haar twaalf jaar in een sluimer lag als straf van Odin. Het
opmerkelijke aan dit fragment is de nauwkeurige beschrijving van de zwaardbeweging:
‘Sigurd ritste met zijn zwaard Gram de maliënkolder open, van de halsopening
omlaag en van daaruit naar beide armen.’39
Als we een visuele tekening maken van het opensnijden van het harnas, krijgen we de
rune oftewel de rune voor ‘M’ of ook wel Mannaz voor Mens.40
De verteller gebuikt bij
de zwaardsnede ook het werkwoord ‘ritsen’, een werkwoord dat normaal gezien gebruikt
wordt om het kerven van runen aan te duiden. Door de specifieke runentekening van de
handeling wordt de Walkure wakker. Onbewust heeft Sigurd hier dus runenmagie weten
te gebruiken.
38
Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen:
Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010, Reginsmál en Fáfnismál, p. 174-187
39 Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen:
Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010, Sígrdrífumál p.188
40 Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen:
Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010, Aantekeningen bij Sígrdrífumál , p.345
p 26 / 35
Als dankgebaar voor het wekken vraagt Sigurd om haar wijsheid, en zij leert hem
alles over de runen. Runen voor de strijd, runen tegen ontrouw, runen die helpen bij de
bevalling, runen om veilig te roeien op zee, twijgrunen om te genezen, runen voor
snedige spraak en runen om snel te kunnen denken.
Opvallend aan de lijst van runenspreuken is dat niet alleen het letterteken zelf
belangrijk is, maar ook de plaats waar de runen op geritst worden. Zo moet, ter
bescherming tegen giftige drank, de rune N of zowel op je drinkhoorn, op de rug van je
hand en op je nagel geritst worden.
De drank wordt in de Noordse mythologie door vrouwen ingeschonken, en de Walkure
waarschuwt deze rune te gebruiken ‘dat niet andermans vrouw jou zal bedriegen als je
bouwt op haar trouw’.41
Met andere woorden: dat geen vreemde vrouw je zal vergiftigen.
De Walkure Sigrdrifa, later in de saga bekend als Brynhild, begint met hen beiden
dronken te voeren met mede om paradoxaal genoeg de blijvende herinnering aan het
moment te versterken. Op het einde van dit lied zweren ze elkaar ook ‘eden van trouw’.
Ironisch genoeg zal het door degiftige drank zijn van een andere vrouw, namelijk
Grimhild, dat Sigurd zijn hele ontmoeting met Brynhild vergeet. Hierdoor trouwt hij met
Gudrun, het begin van Sigurds noodlot en hét keerpunt van vorspoed naar noodlot in de
saga.
Wat is nu de ironie? Als hij niet zo’n slordige student was en de rune werkelijk
op zijn nagel had gekrast, nochtans slechts de tweede rune die Sigrdrifa hem aanleert,
zou hij immuun gebleken zijn voor de toverdrank. Helaas is Sigurd menselijk, al te
menselijk, wanneer hij de wijsheid van de runen vergeet toe te passen, en in plaats
daarvan rijkelijk geniet door te feesten met Fafnirs schat. Een genot dat hem door een
wrokkige Brynhild/Sigrdrifa later in de saga zijn leven kost.
2.2.3 De bron van de runen: natuurlijke en mythische locaties.
Voor deze Brynhild haar wraak op Sigurd neerlegt, deelt ze met hem mede en haar
wijsheid, en ook uit welke bron ze deze wijsheid heeft vernomen. Brynhild, dan nog
Sigdrifa genoemd, is een Walkure en daardoor rechtstreeks soldaat in het het leger van
gevallen krijgers van Odin. Ze vertelt dat de Ase Odin haar deze kennis heeft
doorgegeven. Ze kent zelfs de oorsprong van Odins wijsheid.
Ze citeert daarvoor Mimir oftewel Mijmeraar, die de oorspronkelijke locaties van
de runenwijsheid aan Odin meedeelt. Mijmeraar noemt daarbij telkens een God,
voorwerp of dier, gevolgd door de plaats van de rune op de God, het voorwerp of het
dier:
“Ze zijn geritst (…) op Sleipnirs tanden, de krammen van de slee,
op de poot van de beer, op de tong van Bragi,
op de klauwen van de wolf, op de snavel van de adelaar,
41
Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen:
Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010, Sígrdrífumál p.189
p 27 / 35
op de bloedige vleugels, op de hand van de vroedvrouw,
(…) op de nornnagel en de uilensnavel.
Alle werden eraf geschraapt die erin waren geritst,
omgeroerd in de heilige mede en op wijde wegen gezonden.”42
Wat hier het meest opvallend is, is de combinatie tussen verwijzingen naar de natuur en
de mythologische wereld. Een beer, een wolf, een adelaar, een vroedvrouw en een uil
zijn concrete wezens aanwezig in de fysieke wereld. Bragi (god van de dichters), Sleipnir
(het paard van Odin) en de nornen (schikgodinnen) zijn allemaal deel van de Noordse
mythologie.
Het is opmerkelijk dat natuur en cultuur hier allebei deel uitmaken van de
oerwijsheid. Er wordt niet gezegd hoe of wie ze geritst heeft, dat blijft een raadsel. Feit is
wel dat de runen een oorspronkelijke plaats in de natuur hebben. Deze natuur beïnvloedt
de runen ook op een directe manier, die we al eerder zagen. Door de richting van de
nerven in het hout te volgen ontstond de verticale structuur van stam en diagonale
zijvertakking van elk teken. Op deze manier beïnvloedt de natuur direct de manier
waarop taal als teken visueel gebruikt wordt.
Deze link tussen runen en dieren wordt beschouwd als instructie voor een
sjamanistische praktijk. Getuige daarvan is ‘op de bloedige vleugels’, waarmee runen
worden bedoeld die geritst werden op de ribbenkast van aan Odin gewijde slacht-offers,
die terwijl ze nog leefden ruggelings werden opengesneden, hun ribben opengerekt om
te gelijken op vleugels van een arend en in hun ribben werden runen aangebracht.
Zonder vrees hierbij te tonen was het mogelijk voor een sterveling, vaak een edele of een
koning, om tot het Walhalla toegelaten te worden.43
Door een kerving uit te voeren op een levend wezen, wordt er iets bereikt, of – in
het geval van de vroedvrouw – vergemakkelijkt in de praktijk. Taal als visueel teken heeft
m.a.w. een concrete impact in de Edda, zowel op de tastbare realiteit als op ons
bewustzijn en de graad van wijsheid die bereikt kan worden.
In de laatste twee regels die Mimir Odin leert, staat echter dat de oorspronkelijke
runen van hun plaats zijn geschraapt en omgeroerd zijn in de heilige mede. Wat weet
deze Mimir meer over de mede? En wie is eigenlijk deze Mimir oftewel Mijmeraar?
2.2.4 Het bereiken van runenwijsheid: het offer van Odins oog
Mimir is de bewaker van een bron aan de voet van de wereldboom Yggdrasil,
een bron gevuld met mede. We zagen hierboven net dat deze mede niets anders is dan
afgeschraapte runen, en dat de oorspronkelijke runen dus nu slechts bestaan in pure
vloeibare wijsheid. Mimir drinkt dagelijks van deze mede, waardoor deze onmetelijke
42
Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen:
Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010, Sígrdrífumál p. 190
43Scandinavian kings in the British Isles, 850-880. Smyth Alfred P., University Press, Oxford, 1977, p. 53
geciteerd op http://en.wikipedia.org/wiki/Blood_eagle
p 28 / 35
wijsheid vergaart.44
In vele godenliederen is het daarom ook Mimir die Odin de raad
influistert die hij nodig heeft.
Mimir is een bloedverwant van Odin, en die laatste bezit dan wel niet alle
wijsheid, maar hij is een wijsheidszoeker eerste klasse. Odin is de machtigste god uit het
Noordse pantheon en is daardoor ook verantwoordelijk voor de toekomst van de goden.
Hij probeert dan ook zoveel mogelijk kennis te vergaren, om het lot van de goden te
kunnen voorzien, en controle te krijgen over elk gevaarlijk vooruitzicht.
Om hem te helpen in zijn queeste naar inzicht heeft hij twee raven, Huginn
oftewel Geheugen en Muninn oftewel Geest, die voor hem de negen werelden rondreizen
om hem al het nieuws daarvan te bezorgen. Odins bijnaam is ook Moede Wandelaar,
vanwege de tochten die Odin onderneemt om zijn wijsheid te versterken.45
Een andere
bijnaam is de Gemaskerde, vanwege de verschillende gedaantes die Odin kan
aannemen om anoniem bepaalde kennis te ontlokken van vriend en vijand. Hij hangt
zichzelf zelfs negen nachten op aan een galg in de wereldboom om de ultieme kennis
van de runen te bereiken.46
Het is dus niet verwonderlijk als deze Wandelaar bij Mimir komt aankloppen voor
een slokje uit zijn wijsheidsbron. Mimir stemt in met een slok, maar wel op voorwaarde
dat Odin een van zijn ogen opoffert. Dit is een groot offer en een erg duidelijk visuele
component in dit wijsheidsritueel.
Odin rukt een van zijn ogen uit, en geeft het aan Mimir, die het oog in zijn bron
laat zinken. Hierna is Odin langs een oog blind, maar kan wel uit enorme wijsheid putten.
Sommige auteurs zeggen dat Odin met het ene oog de wereld overziet, en met zijn
blinde oog naar binnen kijkt, in zijn eigen innerlijk, om daar de wijsheid uit te putten.47
Deze onuitputbare bron van wijsheid kan hij enkel zelf ontginnen. Dit herinnert
aan het verhaal van de galg hierboven. Odin stak in dat verhaal zichzelf met zijn eigen
speer om zich vervolgens op te hangen aan de wereldboom (en dus boven Mimirs bron).
Odin noemt dit in zijn wijsheidslied Hávamál kennis ‘aan Odin gegeven. Ikzelf aan mezelf.
(…) Ik tuurde omlaag. Ik nam de runen op, schreeuwend nam ik ze op. Vervolgens viel ik
eraf.’48
Merk op dat hij omlaag tuurt, eenzelfde beweging als het oog dat zakt in de bron.
Ook de verticale valbeweging bij de val van de galg duidt op een beweging omlaag, en
44
De eeuwige ordening. Mythologie en religie in het oude Noord-Europa. van Gilst Aat, Uitgeverij Aspekt,
Soesterberg, 2004, p.120
45 Edda. Sturluson Snorri, Vertaling: Otten Marcel, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011, De
begoocheling van Gylfi, p. 43
46 Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen:
Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010, Hávamál, p. 54
47 De eeuwige ordening. Mythologie en religie in het oude Noord-Europa. van Gilst Aat, Uitgeverij Aspekt,
Soesterberg, 2004, p.120
48 Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen:
Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010, Hávamál, p. 54
p 29 / 35
zelfs de blindheid langs een oog kan het sluiten van de oogleden inhouden, wat
automatisch gebeurt wanneer de blik naar beneden gaat. De beweging is typisch voor
een meditatiehouding, een biddende houding of een denkende houding: in deze drie
houdingen zijn de ogen altijd naar beneden of naar ‘binnen’ gericht.
Meditatie is het aanboren van innerlijke wijsheid, met de adem als gids om dieper
in het eigen bewustzijn te zakken. Dit is een vorm van wijsheid die Odins raven hem niet
kunnen geven. Zij zijn misschien wel de krant van de wereld, maar extern nieuws volstaat
niet voor Odin om innerlijke wijsheid te bereiken. Wat in Odins geval gebeurt door te
kijken met zijn ene oog op de bodem van de wijsheidsbron en te drinken van de heilige
mede.
Het verhaal van de galg duidt de extremiteit aan van deze extase. Zelf-
verhanging is balanseren op de grens met de dood, en het is op deze grens dat Odin de
runen opneemt. Schreeuwend dan nog wel, wat niet bepaald rustig gedrag is voor een
god. Het bereiken van de runenkennis vergt zelfs van een god een groot offer: een
permanente blindheid aan een oog. Hierdoor ontsluit Odin echter wel alle mogelijke
bezweringen die er te leren zijn.
2.2.5 Vloeibare opname van de runen: het belang van dronkenschap
In de grove kijk in de twee Edda’s zijn we verscheidene runen tegengekomen.
Zowel bij een gewone held als Sigurd als bij de God van de Gehangenen oftewel Odin.
Beiden wensen zich de runenwijsheid eigen te maken: de held na het verslaan van een
draak, de god na zware fysieke offers. Gek genoeg blijkt de wijsheid eerder uit een drank
te komen dan uit de visuele tekens zelf.
Voor Sigurd de runen krijgt aangeleerd, drinkt hij zowel het drakenbloed van
Fafnir als de mede van Sigrdrifa. Die vertelt dan weer in haar citaat van Mimir dat de
oorspronkelijke runen van hun oude locaties af zijn geschraapt en herleid zijn tot mede.
En Odin leert de runen door een slok van Mimirs bron, met als offer een oog dat
constant gedrenkt is in de wijsheidsbron.
Bij beide protagonisten wordt er een zekere dronkenschap vereist om tot de
runenkennis te geraken. Bij Sigurd is dat het drinken van drakenbloed, waardoor mezen
hem richtingaanwijzingen geven naar de Walkure. Bij Odin is het de slok van de bron, en
ook wel het bengelen aan de galg in de wereldboom. Na negen nachten hangen boven
een dampende bron is het begrijpelijk dat je wat licht in het hoofd wordt en uiteindelijk de
runen ‘schreeuwend in je opneemt’.
Deze wijsheid-door-dronkenschap lijkt wel het letterlijke tegendeel van het
spreekwoord ‘Als de wijn zit in de man, zit de wijsheid in de kan.’ Hoe meer de man uit de
kan haalt, des te wijzer hij er uit wordt. Misschien moeten we dan ook, gezien de kracht
er van binnen de Noordse mythologie, dit spreekwoord veranderen naar: ‘Als de wijn zit
in de man, zit de wijsheid in de man.’. Of iets minder saai en meer uitnodigend: ‘Schenk
p 30 / 35
de wijn uit voor de man! Er zit nog wijsheid in de kan!’. Met ‘man’ dan als rune voor
‘mens’ wel te verstaan, we zijn uiteindelijk in de eenentwintigste eeuw.
2.3 Nawoord
Het blijkt moeilijk om in de complexe verbeeldingswereld van het Noorden door te
dringen. Door de rijkdom aan verhalen en godenavonturen is het niet eenvoudig om de
betekenis en werking van de runenmagie werkelijk te begrijpen. Deze tocht helpt wel in
de vertrouwdheid met de mythologie en om de oorsprong van verscheidene kenningen te
achterhalen. Zo weet u als lezer ondertussen wie bedoeld wordt met de God van de
Gehangenen, de Blinde, de Leraar van Goden, de Wijze, de Wandelaar en de vriend van
Mijmeraar.
We weten wel waarvoor de runen dienen gebruikt te worden, namelijk om
praktische moeilijkheden te bezweren en gevaren te voorkomen. Of het nu gaat om de
runen om een bevalling te vergemakkelijken of een gifdrank te verhinderen, de runen
weten er raad mee. Wannneer we echter zelf de runen wensen te beheersen en niet
enkel onbewust toe te passen, mogen we niet in de valkuil van Sigurds genotzucht
vallen. Of zoals Odin het zelf verwoordt:
“Als een dwaas rijkdom weet te verwerven
of de liefde van een vrouw
groeit zijn inbeelding niet zijn verstand
met een plaat voor zijn kop draaft hij maar door.”49
Het verschil tussen de dwaas en de wijze is de graad van begrip en beheersing van die
mentale rijkdom. Anders blijft ‘thistil mistil kistil’ slechts spielerei met een geheim dat niet
eens wordt begrepen.
Wat noodzakelijk is, is een inwijding in het geheim. Iets waar je heilige drank voor
nodig hebt om het te ontsluiten, maar dat je uiteindelijk alleen aan jezelf kan geven. De
ware kennis van de runen is, zoals Odin het formuleert, een gift van ‘ikzelf aan mezelf’,
na een offer zo groot dat het je leven kan kosten.
Een lezer kan natuurlijk als een Ierse monnik opteren deze gehele
verbeeldingswereld te reduceren tot ‘poëtische verzinsels en demonisch bedrog’. Een
goede raad aan die lezer is dan dit: een geheimschrift kan misschien onzin zijn, maar dan
wel gedeelde onzin. ‘Lord of the Rings’ is ook onzin, en toch is de kijker verheugd
wanneer de tovenaar Gandalf door het ontsluieren van een runenraadsel een geheime
doorgang weet te openen.
Het gaat niet om de waarheid van de rune, die ligt in de roes van de drank
besloten en valt niet rationeel te ontcijferen. Het gaat om de werking van de rune, en
welke deur die voor je kan openen. Een sterkere verbeeldingskracht zorgt ervoor dat je
mogelijkheden ziet wanneer die er op het eerste zicht niet lijken te zijn. We moeten
49
Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen:
Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010, Hávamál, p.45
p 31 / 35
dieper leren kijken, in onszelf en in de wereld, willen we, net als Gandalf, de weg door de
berg vinden.
‘Open minds lead to open doors’, lees ik op mijn t-shirt van het merk Element,
met als logo een of ‘a’ langs twee kanten. Diezelfde “aa” moet je bij de tandarts maken,
om je mond wijd te openen. Dezelfde beweging moet je verbeelding maken, wil je ooit het
geheim in het kistje van distel en maretak kraken. Een goede cocktail kan ook helpen
natuurlijk.
Of u wantrouwt alle geheime kennis, gaat voluit voor de vleierij van de heersende
macht en de verwaarlozing van oude tradities, wordt verraden door uw eigen familie, bent
incapabel om hun geheime waarschuwing te ontcijferen en wordt vermoord door een of
andere machtswellusteling. Het is uw keuze, lezer. Gebruik uw woorden wijselijk.
3. Conclusie
Na onderzoek in beide mythische werelden is het tijd om terug te keren naar de realiteit.
Wat gaat er verloren in de mist van verbeelding en wat blijft waardevol als concrete
kennis?
In eerste instantie kunnen we de bovennatuurlijke werking van de runen
verwijzen naar deze mist. De hedendaagse runencultus situeert zich eerder in New-Age
charlatannerie dan in een oprecht zoeken naar wijsheid. Het drukt een groot disrespect
uit naar de oorspronkelijke mythes, en beperkt de oorspronkekijke diepgang en geheim
gebruik tot oppervlakkige pseudo-waarheid die er leuk uitziet.
Doch het volledig verwerpen van dit visueel teken zou een stap te ver zijn. In de
oorsprong van de rune hebben we een verwevenheid tussen taal en natuur gezien, van
de tak waar in het gekerfd werd die de vorm van het teken bepaalde tot de uilensnavel
waar het oorspronkelijk op was geritst. De verwevenheid tussen de natuur en een talig
teken is een belangrijke stap in de verbinding te voelen met de natuur.
Een gevoel van verbinding dat we maar al te goed kunnen gebruiken in tijden van
klimaatcrisis. De eenheid tussen talige mens en blijkbaar ook talige natuur kan een sterk
wapen zijn tegen de diepgewortelde onverschilligheid voor de omgeving waar we in
leven. Door de natuur als onze gelijke te zien, vinden we misschien wel motivatie om die
gelijkwaardige kracht te beschermen.
Dit gevoel van gelijkwaardigheid is grotendeels overmoed. In tegenstelling tot de
helden uit de Taín hebben we geen controle over de elementen, getuige de
natuurrampen als hagelbuien, overstromingen, vulkaanuitbarstingen en windhozen waar
de technologische mens nog steeds machteloos tegenover staat.
Ook al begint dit geloof langzaam aan te keren. In de animatie-serie ‘Avatar. The
Legend of Aang’ zoekt de protagonist balans te herstellen in de wereld door
bemeestering van water, aarde, lucht en vuur, die hij kan ‘sturen’ en dus controleren. Het
is misschien wel een kinderserie en dus verzonnen, maar net in het kind bestaat de
mogelijkheid tot naïef geloof. En misschien dat door dit geloof een verbond met de natuur
p 32 / 35
gemakkelijker wordt gesmeed, al leren de kinderen die de serie bekijken eerder kung fu
dan milieu-bewustzijn.
Natuurlijk kan ons bewustzijn ook verruimen door het landschap zelf te laten
spreken. De Ierse traditie van dindsenchas creëert een mythische laag bovenop de
fysieke natuur, en linkt daarmee niet enkel het heden aan daden van vroeger, maar even
goed linkt het taal en natuur aan elkaar. Dit dwingt ons om het landschap te ‘lezen’ en
met andere woorden aandachtig stil te staan bij de details. Nieuwe natuurlijke details
leiden tot nieuwe mogelijke hoofdstukken van heldendaden, een beetje zoals een verse
muur dat is voor nieuwe werken van een graffiti-kunstenaar.
Wat een belangrijke bijdrage is tot de kennis uit de Ierse en Noordse mythe, is de
rol van de held. We moeten als mens grootse daden stellen om het mythische niveau van
de held binnen te dringen. Ook al beschikt een held over magie, eerst en vooral blijft een
held dit: een mens die grootse daden stelt. De held geeft een mythische uitnodiging om
zelf de draak op te zoeken in het eigen leven, die te confronteren en de rijkdom van de
wijsheid er uit halen die die draak beschermt.
Dichters en druïden blijken een licensie te hebben om de daden van een held te
voorspellen en te verbeelden en daardoor te vergroten in belang. In een prechristelijk
tijdperk hebben ze dan ook veel macht. En daarmee bedoel ik niet meteen politieke
macht, zoals die van Snorri Sturluson. Ik bedoel de macht van de taal om geloofwaardig
te inspireren. Ik heb het over de macht van verantwoordelijkheid over de kennis van een
bepaald gebied. Door de canonisering van de Bijbel boven lokale verhalen, werd er een
belangrijk stuk volkswijsheid weggegooid. Deze folklore staat bol van overdrijvingen en
fictie, maar heeft als oorspronkelijk doel het koninkrijk te kennen.
Ik koester vanuit dit verleden de hoop dat dichters en verhalenvertellers terug
taalbakens kunnen worden van hun omgeving. Op deze manier halen ze de plurale
wijsheid uit de beweging van de aarde en kopiëren ze niet de eenduidige wijsheid van
een profeet uit de hemel.
Om deze reden is variatie erg belangrijk. Door overlappingen van kleine verhalen
volgens kleine stukjes grond wordt er uiteindelijk een lappendeken genaaid waarop
steeds verder moet geborduurd worden.
Dit is echter geen aanbeveling tot dichterschap voor iedereen. De opleiding tot
Ierse fili was een strenge zeven-jarige cursus. Deze hield een grote kennis van
benamingen in, van verschillende synoniemen voor een dier – parallel met de kenningen
zoals we die bij Snorri Sturluson tegenkwamen – tot de geschiedenis van elke rots en
held die op het land woonde.
De vervolmaking van deze cursus hield zowel bij de Noordse volkeren als bij de
Oude Ieren een inwijdingsritueel in, met mogelijk de dood als gevolg. De dichter moest
een nacht doorbrengen op een kerkhof, variërend van in een graf tot slapen er bovenop.
p 33 / 35
De bedoeling was contact te maken met de dood en van daaruit te herrijzen als
volwaardige dichter.50
Deze inwijding met mogelijk de dood als gevolg herinnert aan de galgscène van
Odin waarin hij negen nachten aan de Wereldboom hangt te bengelen. Zijn bijna-dood-
ervaring levert hem de wijsheid van de runen op.
Het lijkt barbaars om terug te keren naar een ervaring van de dood als legitimiteit
om mythes te mogen vertellen. Toch gaat het eerder om de vastberadenheid. Je moet je
leven er voor over hebben om werkelijk tot inzicht te komen. Dit weerhoudt een groot
deel van de charletannerij en geestvervuilende fictie die terecht als ‘demonisch bedrog’
mag worden bestempeld.
Met het gevaar van elitaristisch te klinken wens ik dan ook een terugkeer van de
wijze dichter. Een dichter die zijn leven er voor borg geeft om een geheim te
doorgronden, tot ware kennis te komen en zich niet over te geven aan de mist van
fantasie. Een dichter die in verbinding staat met zijn omgeving. Ik wens een dichter die de
helden kan herkennen in de mensen om zich heen. Een dichter die drinkt van de pure
bron van de wijsheid, en dan net als Odin dit kan zeggen:
‘Ik werd vruchtbaar en kreeg zaad
ik groeide en bloeide
het woord voerde mij van woord naar woord
de daad voerde mij van daad naar daad.’51
50
Merlin’s Last Cry. Ritual Burial and Rebirth of the Poet in Celtic and Norse Tradition. Eson, Lawrence E.,
Zeitschrift für celtische Philologie 55, 2006, p. 188-200
51 Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen:
Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010, Hávamál, p. 54
p 34 / 35
4. Bibliografie
Algemene literatuur:
- Into the Wild. Krakauer Jon, Anchor Books, New York, 1997
- Cassirer Ernst. Taal en mythe, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2008
- Kairos. Een nieuwe bevolgenheid. Hermsen Joke J., De Arbeiderspers, Utrecht, 2014
- Liefde in tijden van eenzaamheid. Over drift en verlangen. Verhaeghe Paul, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011
- Something from Nothing: The Art of Rap. Ice-T en Andy Baybutt. Indomina Films, 2012
Boeken en artikels over de Taín: - The Taín, Anoniem. Vertaling: Carson Ciaran. Penguin Books, Londen,
2007 - De lastige schare. Een oud Iers verhaal, Draak Maartje en De Jong
Frieda, Meulenhoff Nederland bv, Amsterdam, 1990 - The Celts. A Very Short Introduction, Cunliffe, Barry. Oxford University
Press Inc., New York - The Cattle-raid of Cuailnge. Between the oral and the written: a research
report, Tristram Hildegard L.C. , In Zeitschrift für Celtische Philogie 51, 1999
- Anonymity and Oralism in the Taín. Cormier R.J.. Temple University Press, Philadelphia, 1986
- Celtic Myth and Religion. A Study of Traditional Belief, with Newly Translated Prayers, Poems and Songs, Macleod Sharon Paice. MacFarland and Co Inc, 2012
- The Complete Works. Shakespeare William. Red.: Bate Jonathan en Rasmussen Eric, Modern Library, New York, 2007
- Táin roscada: discussion and edition. Henry Patrick L., University of Galway, In Zeitschrift für Celtische Philogie 46, 1989
- The Invention of Women in the Táin. Dooley, Ann. Red. Mallory J. P. en Stockman Gerard, December Publications, Belfast, 1994
- Caught between History and Myth: The Figures of Fergus and Medb in the Táin Bó Cúailnge. Eidel Doris, Zeitschrift for Celtische Philologie 49-
50, 1997
p 35 / 35
Boeken en artikels over de Edda
- De Vikingen achterna. Wat de runen ons vertellen. Nowé Johan, Davidsfonds Uitgeverij nv, Leuven, 2009
- Edda. Sturluson Snorri, vertaling: Otten Marcel, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011
- Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manusscripten, Anoniem, Vertaling en aantekeningen: Otten Marcel, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2010
- Scandinavian kings in the British Isles, 850-880. Smyth Alfred P., University Press, Oxford, 1977
- De eeuwige ordening. Mythologie en religie in het oude Noord-Europa. van Gilst Aat, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2004
- Merlin’s Last Cry. Ritual Burial and Rebirth of the Poet in Celtic and Norse Tradition. Eson, Lawrence E., Zeitschrift für celtische Philologie 55,
2006 Ondersteunende literatuur:
- Dictionary of Northern Mythology. Simek Rudolf. Vertaling: Hall Angela. D.S. Brewer, Cambridge, 1996
- Van Aegir tot Ymir. Personages en thema’s uit de Germaanse en Noordse mythologie. Vermeyden Paula en Quak Arend, Uitgeverij Sun,
Nijmegen, 2000 - Het feestgelag van Bricriu. Een heldenverhaal. Draak Maartje en De
Jong Frieda, Meulenhoff Nederland bv, Amsterdam, 1986 - Landschap en herinnering. Schama Simon. Uitgeverij Atlas
Contact,Amsterdam, 1995