Les secrets de l'Histoire et du mythe dans l'epopée du Kaabu ...
Ernst Cassirers godsdienstfilosofie in een cultuurevolutionistisch kader: het blijvende belang van...
Transcript of Ernst Cassirers godsdienstfilosofie in een cultuurevolutionistisch kader: het blijvende belang van...
HOGER INSTITUUT VOOR WIJSBEGEERTE KARDINAAL MERCIERPLEIN 2
3000 LEUVEN
Ernst Cassirers godsdienstfilosofie
in een cultuurevolutionistisch kader:
het blijvende belang van de mythe
Promotor: prof. dr. P. Cortois
Masterproef aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Master in de Wijsbegeerte door:
Wouter JP Melotte
Leuven, 2014
1
VOORWOORD
In het voorwoord van deze thesis had ik graag de kans genomen om de mensen te bedanken
die mij hebben gesteund en bijgestaan gedurende mijn opleiding in de Wijsbegeerte. Uiteraard
is de lijst van mensen die mij doorheen deze opleiding hebben geholpen en om dus te
bedanken te lang. Ik haal hieronder de belangrijksten aan.
Allereerst had ik graag mijn beide ouders bedankt, zonder wie een opleiding niet mogelijk
was geweest. Hun steun en het vertrouwen hebben mij er toe gebracht om te studeren wat ik
wilde. Ze hebben mij de motivatie gegeven om gedurende de jaren te studeren en om voor
deze meesterproef te werken.
Vervolgens bedank ik ook mijn promotor, professor Cortois, voor de inzichten en het geduld
om deze thesis tot een goed eind te brengen. Ook bedank ik hem om mij enthousiast te maken
voor de cultuurfilosofie van Cassirer gedurende de colleges cultuurfilosofie. Ook de andere
professoren bij wie ik colleges heb gevolgd dragen uiteraard hun steentje bij. Zo heb ik mijn
interesse gevonden in de ethiek, de moderne tijd en de metafysica door onder meer professor
Burms, professor Moors, professor Cloots en professor Vandevelde.
Een speciale dank ook aan Siemon, Maxiem en Joren, bij wie ik altijd terecht kon voor steun,
advies of een goede discussie.
Mijn meeste dank gaat ongetwijfeld uit naar Chanelle, zonder wie deze thesis er heel anders
zou uitgezien hebben. Grootste dank voor het nalezen, het corrigeren, de tips en haar wijsheid.
Met deze thesis sluit ik met trots de opleiding Wijsbegeerte af aan de K.U.Leuven. Dank aan
ieder die dit samen met mij mogelijk gemaakt heeft, van vrienden tot ouders tot professoren.
2
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ........................................................................................................................ 1
INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................ 2
0. INLEIDING .......................................................................................................................... 3
0.1. INTRODUCTIE ............................................................................................................................ 3
0.2. HET LEVEN VAN ERNST CASSIRER ...................................................................................... 4
0.3. HET NEOKANTIANISME ALS FILOSOFISCHE OMKADERING ......................................... 7
0.4. ONDERZOEKSVRAAG............................................................................................................... 9
0.5. OPZET EN OPBOUW ................................................................................................................ 12
1. SYMBOOLFILOSOFIE EN DE MYTHE ...................................................................... 14
1.1. INTRODUCTIE .......................................................................................................................... 14
1.2. DE SYMBOOLFILOSOFIE VAN CASSIRER IN DE PHILOSOPHIE DER SYMBOLISCHEN
FORMEN ............................................................................................................................................ 15
1.3. MYTH OF THE STATE – DE MYTHE IN DE MODERNE POLITIEK .................................... 18
1.4. HET ONTSTAAN VAN EEN MYTHICO-RELIGIEUS BEWUSTZIJN .................................. 20
1.5. HET SYMBOOL IN AN ESSAY ON MAN .................................................................................. 22
2. RELIGIE BIJ CASSIRER ................................................................................................ 24
2.1. INTRODUCTIE .......................................................................................................................... 24
2.2. HET ONTWIKKELINGSPROCES VAN RELIGIEUS BEWUSTZIJN ................................... 25
2.3. HET DUBBELE STATUUT VAN DE RELIGIE BIJ CASSIRER ........................................... 31
2.4. HET BLIJVENDE BELANG VAN DE MYTHE ...................................................................... 34
3. KARL JASPERS OVER AXIALE RELIGIES EN KANTS
GODSDIENTSFILOSOFIE .................................................................................................. 36
3.1. AXIALE RELIGIES .................................................................................................................... 36
3.1.1. INTRODUCTIE .............................................................................................................. 36
3.1.2. EEN TWEEDE AXIALE PERIODE .............................................................................. 38
3.1.3. TERUG NAAR CASSIRER ........................................................................................... 42
3.2. KANTS GODSDIENSTFILOSOFIE ......................................................................................... 43
3.2.1. DE OORSPRONG VAN DE RELIGIE EN HET STATUUT VAN RITUELEN .......... 43
3.3. SLOT .......................................................................................................................................... 47
4. BESLUIT............................................................................................................................. 48
5. BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................ 52
5.1. STUDIES ..................................................................................................................................... 52
5.1.1. PRIMAIRE LITERATUUR ............................................................................................ 52
5.1.2. SECUNDAIRE LITERATUUR ...................................................................................... 53
5.2. INTERNETBRONNEN............................................................................................................... 55
ABSTRACT ............................................................................................................................ 56
3
0. INLEIDING
0.1. INTRODUCTIE
Ernst Cassirer heeft een speciale plaats in de geschiedenis van de Westerse filosofie van de
twintigste eeuw. Hij heeft namelijk werken geschreven die impact hebben gehad op zeer vele
onderzoeks- en kennisdomeinen. Dat blijkt uit zijn interesse voor natuurwetenschappen,
geesteswetenschappen, religie, cultuurwetenschappen, filosofie, antropologie enzovoort. Hij
is ook de figuur die later zal beschouwd worden als iemand die een middenweg zoekt tussen
de twee grote filosofische tradities in het twintigste-eeuwse filosofische landschap die pas na
de beroemde discussie in Davos zullen ontstaan; zijnde de continentale filosofie aan de ene
kant, een term om de verschillende filosofische stromingen aan te duiden op het Europese
continent in de twintigste eeuw, zoals het Duitse idealisme, de fenomenologie, het
existentialisme of het marxisme, en de analytische filosofie anderzijds, die dominant is in de
Angel-Saksische wereld met voornamelijke onderzoeksdomeinen in de taalfilosofie.
Belangrijke personen voor de analytische filosofie waren Moore, Russell en de jonge
Wittgenstein. Cassirer had goede relaties met vooraanstaande figuren aan beide zijden zoals
onder andere Moritz Schlick, de oprichter van de Wiener Kreis, en met Martin Heidegger.
Niet alleen in zijn boeken, maar ook in zijn publieke leven als lector of docent heeft Cassirer
altijd een voortrekker willen zijn van de menselijke waardigheid. Hoewel hij zichzelf niet als
een religieus persoon beschouwde – hij was ondanks zijn joodse ouders niet streng joods
opgevoed – en zich niet inliet met specifieke religieuze praktijen, had hij wel een grote
voeling met religie en was hij zich zeer bewust van het belang van de religieuze gevoeligheid
van de mens. Voor hem kwam dit voornamelijk tot uiting in de ethiek. Vandaar dat hij een
fervent verdediger was van de mensen- en burgerrechten. Hij heeft echter nooit het tot stand
komen van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens in 1948 meegemaakt.
Cassirer is geen alombekend denker. Hij heeft geen grote groep volgelingen gehad en
er is nooit een heropleving gekomen in de vorm van een neo-cassireriaanse school die de
teksten van Cassirer kritisch zou gaan bekijken en aan populariteit zouden laten herwinnen.
De reden hiervoor is waarschijnlijk te vinden in het debat in Davos1 in 1929, waarbij
Heidegger het neokantianisme, de stroming waartoe Cassirer behoort, de kop heeft ingedrukt
en Cassirer zo naar de achtergrond heeft geduwd. Heidegger won daar wel sterk aan
1 Het debat in Davos was een conferentie waarbij Franse en Duitse intellectuelen de kans kregen om met elkaar
in gesprek te gaan. Het meest bekende gesprek is de discussie tussen Heidegger, vertegenwoordiger van de
fenomenologie, en Cassirer, die het neokantiaanse symbolisme representeerde.
4
populariteit: de fenomenologie had het gewonnen van Cassirers symbooltheorie (zie later).
Zelfs grote denkers die in dezelfde tijd leefden, zoals Jaspers, hadden een dubbel gevoel bij
Cassirer. In een briefwisseling met Heidegger in 1925, zei Jaspers: “Cassirer admittedly bores
me, but (he) is learned and most of all: he has a noble manner of writing, without the hatred
and secret polemics of philosophy professors. This shows that he must also be personally
quite upstanding.”2 Cassirer heeft zich quasi heel zijn leven ingelaten met de werken van
Kant. Voornamelijk het idee dat de werkelijkheid tot op zekere hoogte onze eigen constructie
is vond hij zeer aantrekkelijk bij Kant. Hij voegt er wel aan toe dat het niet louter ons verstand
is dat de werkelijkheid creëert. Mythe, taal, religie en kunst zijn buiten de wetenschap
allemaal symbolische vormen die ,door met elkaar in verband gebracht te worden, manieren
zijn om de werkelijkheid tot stand te brengen en om de concrete wereld een betekenis te
geven. Net zoals bij Kant, die stelt dat alle zintuiglijke informatie moet worden geklasseerd
volgens de a priori categorieën, stelt ook Cassirer dat we niets onmiddellijk kunnen vatten als
ware kennis. Alles dient bemiddeld te worden door een systeem van symbolen.
Oorspronkelijk was zijn symbooltheorie dus een kennistheorie, maar hij heeft die
symbooltheorie in zijn latere werken laten uitgroeien tot een algemene cultuurfilosofie, zoals
in An Essay on Man en The Myth of The State. Het zijn de werken over deze symbolische
vormen die voor deze thesis van groot belang zijn. Hierin wordt het belang van de mythe en
de religie behandeld binnen een cultuurevolutionair kader. Hieronder volgt een korte biografie
en een filosofische omkadering van Cassirer.
0.2. HET LEVEN VAN ERNST CASSIRER
Op 28 juli 1874 werd Ernst Alfred Cassirer geboren in het toenmalig Duitse Breslau (huidig
Wroclaw in het zuidwesten van Polen).3 Hoewel hij samen met zijn zes andere broers en
zussen opgroeide in een Joodse familie, werden ze niet volgens de strikte joodse leefregels
opgevoed. Cassirer kreeg een vrijere, seculiere opvoeding die de inhoud van zijn latere
filosofie zou beïnvloeden. Cassirer maakte tijdens zijn opvoeding en verblijfsperiode in
2 P. Gordon, Continental Divide: Heidegger, Cassirer, Davos (Cambridge: Harvard University Press, 2010),
p.86. 3 Deze biografie is gebaseerd op volgende artikels: M. Friedman, ‘Ernst Cassirer’, The Stanford Encyclopedia of
Philosophy (Spring 2011 edition), ed. E.Zalta <http://plato.stanford.edu/archives/spr2011/entries/cassirer/>;
European Graduate School Editors, ‘Ernst Cassirer – Biography’ in European Graduate School
<http://www.egs.edu/library/ernst-cassirer/biography/>.
5
Duitsland verschillende politieke omwentelingen mee die ook een impact zullen hebben en als
inspiratie zullen dienen voor latere werken. Zo werd hij geboren in het Tweede Duitse Rijk,
onder Bismarck en keizer Wilhelm II. Hij maakte de Weimarrepubliek en zelfs het ontstaan
van het Derde Rijk onder het nazibewind mee. Tijdens deze laatste periode zou Cassirer
emigreren, eerst naar Groot-Brittanië, dan naar Zweden en later naar de Verenigde Staten. Het
is ook deze periode van totalitarisme die hem later zullen aanzetten tot het schrijven van The
Myth of The State.
Cassirer verbleef de eerste achttien jaar van zijn leven in zijn geboortestad Breslau en
studeerde daar ook. Na zijn studies in Breslau studeerde Cassirer nog verder aan de
universiteiten van onder andere Berlijn, Leipzig, Heidelberg en München. Op 20-jarige
leeftijd, in 1894, volgde Cassirer college in Berlijn bij Georg Simmel (1858 - 1918), een groot
Duits filosoof en socioloog. Ze zouden later grote gelijkenissen vertonen wat hun theorieën
over de moderniteit betreft. Ze zouden allebei een overgang zien van een substantieel denken
naar een functioneel denken als een karakterisatie van de moderne tijd. Simmel zou zich
hiervoor baseren op de fenomenologie van Mach, terwijl Cassirer zich baseert op de kritieken
van Immanuel Kant.4 Simmel doceerde in Berlijn over Kant en spoorde Cassirer aan om de
neokantiaanse werken van Hermann Cohen (1842 - 1918) te lezen. Cohen was de oprichter
van de Marburgse School. Op die manier kwam Cassirer in contact met Cohen en ging hij
tussen 1896 en 1899 in Marburg studeren. In 1899 rondde Cassirer zijn studies af en schreef
hij een proefschrift over de natuurfilosofie en de wiskunde van Descartes. Zijn promotoren
waren niemand minder dan Paul Natorp (1854 – 1924) en Cohen.
Tussen 1903 en 1919 doceerde Cassirer als privaatdocent in Berlijn. In 1906
publiceerde hij zijn eerste werk, Das Erkenntnisproblem in der Philosophie und Wissenschaft
der neueren Zeit, een studie over de historische ontwikkeling van de moderne kentheorie
tussen de 15e en de 20
e eeuw.
5 Het werk had een grote impact bij vele intellectuelen in die
tijd. Toen Cassirer in Berlijn verder schreef aan Das Erkenntnisproblem, bouwde hij snel een
goede reputatie op. Zijn faam oversteeg al snel de Duitse landsgrenzen en Cassirer kreeg een
aanbod om te doceren aan de universiteit van Harvard. In 1910 werd Cassirers werk
Substanzbegriff und Funktionsbegriff gepubliceerd.6 In 1916 verscheen vervolgens Freiheit
4 E. Skidelsky, “From epistemology to cultural criticism: Georg Simmel and Ernst Cassirer”, History of
European Ideas, 3 (2003), 365-381. 5 E. Cassirer, Das Erkenntnisproblem in der Philosophie und Wissenschaft der neueren Zeit, (Berlijn: Cassirer,
1906). 6 E. Cassirer, Substanzbegriff und Funktionsbegriff: Untersuchungen über die Grundfragen der Erkenntniskritik,
(Berlijn: Cassirer, 1910).
6
und Form, waarin hij trachtte aan te tonen hoe de verschillende cultuurperioden tot stand
gebracht of bewerkstelligd worden.7 Hierin is duidelijk de kiem voor de cultuurhistorische
interesse op te merken, die zijn latere werken sterk zal tekenen.
Cassirer werkte tussen 1919 en 1933 aan de universiteit van Hamburg. In deze periode
raakte hij in het bijzonder geïnteresseerd in religie, literatuur en cultuurfilosofie. In Hamburg
vertoefde hij vaak in de bibliotheek van culturele wetenschappen, die opgericht was door
Abraham Moritz Warburg (1866 – 1929), samen met zijn vriend Friedrich Saxl (1890 –
1948). Warburg was een gerenommeerd kunsthistoricus die zich vooral inliet met oude
cultussen, rituelen, mythen en magie. De bibliotheek was dus goed gevuld met kunst- en
cultuurgeschiedenis over mythen en rituelen. Cassirer schreef hier samen met ‘Fritz’ en ‘Aby’
een essay dat als voorloper van de Philosophie der symbolischen Formen kan worden
beschouwd, namelijk Der Begriff der symbolischen Form im Aufbau der
Geisteswissenschaft.8 Tussen 1923 en 1929 werden de drie delen van de Philosphie der
symbolischen Formen uitgegeven.9 Ook de beroemde Davoser Disputation vond plaats in het
jaar 1929. In maart was er de internationale conferentie in het Zwiterse Davos waarbij Franse
en Duitse intellectuelen, professoren, assistenten en studenten, met elkaar in gesprek konden
gaan. Het was ook de plek waar Cassirer in debat ging met Heidegger. Heidegger wilde een
filosofische vernieuwing met zijn fenomenologie, terwijl Cassirer wilde vasthouden aan Kant
met zijn neokantiaanse theorie. Heidegger haalde de bovenhand en duwde Cassirer op die
manier naar de achtergrond. Door het veranderende politieke klimaat in 1933 was Cassirer
genoodzaakt om naar het buitenland te vluchten. Hij emigreerde naar Oxford, waar hij
lezingen gaf over onder andere Kant, Hegel en Plato. Twee jaar later, in 1935, kreeg Cassirer
de kans om te gaan doceren aan de universiteit van het Zweedse Göteborg. Hij bleef in
Zweden tot 1941. In dat jaar kreeg hij de mogelijkheid om naar Yale in New Haven te gaan.
In de Verenigde Staten werkte hij ook aan de universiteit van Columbia. In deze periode
schreef Cassirer twee werken, namelijk An Essay on Man en The Myth of The State10
. Deze
twee werken zouden zeer populair worden omwille van twee redenen. Ten eerste waren beide
werken voor velen toegankelijk door het gebruik van de Engelse taal. Een tweede reden is
inhoudelijk: An Essay on Man biedt een actualisering van zijn filosofie van de symbolische
7 E. Cassirer, Freiheit und Form: Studien zur deutschen Geistesgeschichte, (Berlijn: Cassirer, 1916).
8 E. Cassirer, Der Begriff der symbolischen Form im Aufbau der Geisteswissenschaft, (Leipzig: Teubner, s.d.).
9 E. Cassirer, The Philosophy of Symbolic Forms, vert. door R. Manheim, 3 dln., (New Haven: Yale University
Press, 1963). 10
E. Cassirer, An Essay on Man: an Introduction to a Philosophy of Human Culture, (New Haven:Yale
University, 1944); E. Cassirer, The Myth of State, (London: Oxford University Press, 1946).
7
vormen, en The Myth of The State schetst een verklaring voor het nazisme en andere vormen
van totalitarisme. Ernst Cassirer stierf op 13 april 1945 in New York.
Tegenwoordig is er een hernieuwde belangstelling voor het denken van Cassirer. Zo is
men in 1995 begonnen met de uitgave van zijn verzamelde werken.11
Ook alle
ongepubliceerde manuscripten worden uitgebracht (zoals het vierde deel van de Philosophie
der symbolische Formen). De vernieuwde interesse in Cassirer is niet zo verwonderlijk. Hij
was immers een van de eersten die het statuut van de cultuurwetenschappen heeft
geformuleerd en diep onderzoek heeft gevoerd naar de moderniteit en de Verlichting. Hij
toonde aan dat de Verlichting een beslissende invloed heeft gehad op ons huidig denken over
de natuur, de menselijke psyche, de politiek en de religie. Voor godsdienstfilosofisch
onderzoek (zoals in deze thesis) is Cassirers opvatting over de nauwe verbondenheid tussen
religie, taal, kunst en geschiedenis van zeer groot belang.
0.3. HET NEOKANTIANISME ALS FILOSOFISCHE OMKADERING
Immanuel Kant had een soort super-status verworven bij de grote denkers aan het einde van
de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Hij had immers een middenweg
gevonden tussen het rationalisme en het empirisme. Door te stellen dat kennis niet tot stand
kan komen zonder een fundament te hebben in de ervaring, maar ook nooit los kan bestaan
zonder rationeel denken, was Kant in staat beide zijden te combineren. De reine Vernunft
staat in voor de basiscategorieën, waardoor men in staat is datgene wat men ervaart om te
zetten in kennis.12
De reacties op Kant waren tweevoudig. Zo was er ten eerste het Duitse idealisme dat
stelde dat kennis wel kan bereikt worden door louter rationeel denken. Intellectuelen zoals
Hegel beweerden dat de werkelijkheid redelijk is en dus door de rede gekend kan worden.
Bovendien zijn Kants basiscategorieën volgens de idealisten niet statisch, maar historisch
bepaald. Zij geven dus een historische dimensie aan Kant. Anderzijds kwam er ook reactie op
Kant en op het idealisme vanuit materialistische en naturalistische/positivistische hoek. Karl
Marx en Auguste Comte zijn denkers die, in tegenstelling tot de Duitse idealisten, de nadruk
opnieuw op de ervaring leggen. Het is net door de concrete ervaring van de wereld dat we tot
11
E. Cassirer, Gesammelte Werke, 6dln. (Berlin: Felix Meiner Verlag, 1995). 12
I. Kant, De kritiek van de zuivere rede, vert. door J. Veenbaas, W. Visser, (Amsterdam: Boom, 2004), pp. 165-
200.
8
kennis kunnen komen, en niet door algemene principes te overdenken. Comte was een
absolute spilfiguur van het positivisme waarbij de wetenschappelijke methode net liet zien dat
de wereld kenbaar is door middel van ervaring en experimenten. Comte zou dan ook zeggen
dat we het metafysische denken moeten los laten en doorgroeien naar een volgend stadium.
Velen beschouwden het debat tussen het idealisme en het positivisme als een terugval
naar de tweestrijd rationalisme – empirisme die Kant net had proberen op te lossen. Het
neokantianisme greep terug naar Kant om hem kritisch te gaan bestuderen, en in het bijzonder
naar de Kritik der reinen Vernunft.13
Het neokantianisme kent zijn populariteit in de Duitse
universiteiten tussen circa 1860 en 1930. Die afbakening is echter moeilijk te maken,
aangezien er nog steeds neokantiaanse sporen en invloeden te vinden zijn in
fenomenologische werken. Zo heeft het neokantianisme een invloed gehad op de jonge Martin
Heidegger. De populariteit van het neokantianisme daalt vanaf daar wel zienderogen.
Het neokantianisme valt op te delen in twee scholen. Enerzijds was er de Marburgse
School. Voor hen was vooral de booschap van het positivisme van belang: de nadruk leggen
op een wetenschappelijke en kentheoretische lezing van het werk van Kant. Hermann Cohen
was de oprichter van deze school. Hij trachtte Kant door middel van Friedrich Lange’s
interpretatie van Kant toe te passen op contemporaine onwtikkelingen.14
Anderzijds was er de
zogenaamde Badense School, genoemd naar Wilhelm Windelband (1848 – 1915). Waar de
Marburgse School zich vooral concentreerde op de wiskunde en de natuurwetenschappen,
ging de Badense School verder op een idealistische interpretatie van de historische
wetenschappen. De meest bekende leden van deze Badense School, ook wel de
Zuidwestelijke neokantiaanse school genoemd, waren behalve Windelband ook Heinrich
Rickert (1863 – 1963). De werken van Rickert, en voornamelijk zijn methodologie, zijn van
grote invloed geweest op Marx. Het waren voornamelijk Windelband en Rickert die een
onderscheid maakten tussen de individualiserende methode van de wetenschappen, waarmee
ze de methode van de geesteswetenschappen bedoelden, en de veralgemenende methode, die
van de natuurwetenschappen. Cassirer verweet Rickert en Windelband ervan de verschillen
tussen de beide soorten wetenschappen veel te zwaar te maken. Cassirer waardeerde immers
net in de geschiedenis van het Westerse denken, van Spinoza tot Von Humboldt, dat er geen
13
A. Jensen, ‘Neo-Kantianism’, Internet Encyclopedia of Philosophy, <http://www.iep.utm.edu/neo-kant/>. 14
In het werk Geschichte des Materialismus und Kritik seiner Bedeutung volgt Lange het kantiaanse idee dat we
niets kunnen kennen buiten de fenomenen. F.A. Lange, Geschichte des Materialismus und Kritik seiner
Bedeutung in der Gegenwart, (Leipzig: Kröner, 1907).
9
onoverbrugbare kloven bestonden tussen beide wetenschapsvormen. Cassirer zal daarom net
gaan zoeken naar een instrument dat hem in staat kon stellen om een zekere eenheid van de
wetenschappen staande te houden. Dat instrument zal later zijn Philosophie der symbolischen
Formen worden.15
Het neokantianisme begon als een epistemologie. De eerste impuls om Kant van onder
het stof te halen kwam immers vanuit de natuurwetenschappen. Geleidelijk aan groeide de
stroming zodat heel het domein van de filosofie behandeld werd. Zo werden ook de
geesteswetenschappen, de cultuurwetenschappen, de godsdienstfilosofie, de taalfilosofie en de
geschiedenis erbij betrokken. Het neokantianisme bereikte zijn hoogtepunt in de Marburg
School, waarbij Cohen, Natorp en Cassirer slechts enkele van de spilfiguren zijn. Het was
vooral Cassirer die de kantiaanse principes wilde toepassen op het geheel van de culturele
fenomenen. Cassirer heeft zich in zijn latere werken gedistantieerd van het kantianisme, dat
hij zelfs hevig bekritiseerde. Een voorbeeld van de kritiek die Cassirer uitte op Kant, was dat
Cassirer de grondslag van de filosofie niet in het denkende verstand zag, maar in de
symbolische vorm. Hem categoriseren als Marburger en neokantiaan in de geschiedenis van
de Westerse filosofie is dus niet helemaal correct.
0.4. ONDERZOEKSVRAAG
In deze thesis bespreek ik aspecten van de symbooltheorie van Cassirer. Meer bepaald
onderzoek ik hoe hij het begrip ‘religie’ invult. Cassirer is op zijn manier onder meer een
cultuurevolutionist: het menselijk inzicht evolueert van een substantialisme naar een
functionalisme. Substantieel denken is een primitieve vorm van denken die we achter ons
zouden moeten laten om te evolueren naar een meer geavanceerde vorm van denken. Het
functioneel denken is een wetenschappelijk denken. Dit verschilt van denken in essenties en
accidenten (zoals bij Aristoteles); het is een denken in functionele relaties. Wiskundig denken
is hiervan een sprekend voorbeeld.
Verder zal blijken dat Cassirer er een dubbele opvatting op na hield wat religie betreft.
Enerzijds blijft hij bij zijn vooruitgangsdenken en stelt hij dat religie een fenomeen is dat
continu blijft evolueren naar hogere stadia. Anderzijds valt er op te merken dat we niet alle
fases die we gepasseerd zijn in die ontwikkeling zomaar achter ons kunnen laten. Zo is het
15
F.L. Ankersmit, ‘Ernst Cassirer als cultuurfilosoof’, Groniek, 27 (1994), 78.
10
voor Cassirer van belang dat er wordt vastgehouden aan “primitieve” en mythische elementen
in de religie. We verwachten van een evolutionair denker dat hij zou zeggen dat de mythe
voor ons niet meer belangrijk is. Het is immers een stadium dat we moeten achterlaten. Dit is
ook het geval bij Comte. Auguste Comte (1798 – 1857) is een Frans filosoof die doorgaans
als grondlegger van de negentiende eeuwse stroming van het positivisme beschouwd wordt.
Hij legt zijn positief-wetenschappelijke theorie uit in zijn zesdelige werk, Cours de
philosophie positive, geschreven in de jaren 1830 en 1840.16
Met de term positive duidt
Comte op zekere kennis of ervaringskennis. Die vorm van kennis onderscheidt hij van loutere
feitenkennis en van onvolkomen vormen van kennis zoals de metafysische en de theologische.
Comte gaat verder en poneert zijn leer van de drie stadia. Hij beschouwt volgens die leer de
menselijke cultuur als een proces van volwassen worden.17
Hij heeft het over de drie
verschillende stadia die elke cultuur moet doorlopen vooraleer de cultuur volwassen kan
worden. Alvorens het wetenschappelijk, positief denken kan bereikt worden, moet men het
theologische stadium en het metafysische stadium verlaten en voorbij gaan. Het eerste
stadium dat Comte definieert is het theologische. Hier verklaren mensen de wereldlijke
fenomenen door te verwijzen naar bovennatuurlijke, goddelijke zaken. Vervolgens, in het
tweede stadium, verklaart de mens op een metafysische manier. Dit wil zeggen dat de mens
allerlei abstracte begrippen gaat gebruiken om de werkelijkheid te verklaren. Ten slotte is de
mens in het derde en laatste stadium bevrijd van theologie en metafysica en gaat hij op een
puur wetenschappelijke manier kennis verwerven. In het metafysisch stadium is er dus een
opkomst van de rede, en dat komt tot een hoogtepunt in het positief denken. Comte stelt dat
deze evolutie niet alleen voor de samenleving als geheel, maar ook voor het individu van
toepassing is. Een grote kritiek op Comte was dat zijn eigen theorie, dat als het ware een
pleidooi was voor de geldigheid van de wetenschappen, zelf nogal speculatief, verhalend en
onwetenschappelijk was.
Ook James George Frazer (1854 – 1941) deelt een dergelijke cognitivistische visie. De
verschillende stappen die de mensheid moet doorlopen zijn voor hem magie, religie en
wetenschap. Frazer stelt dat er ooit sprake was van een age of magic die voor de mens op een
bepaald moment niet meer voldeed. De magie bleek te falen en zo kwam de menselijke
cultuur in een age of religion.18
Zowel voor Frazer als voor Comte is er sprake van een
16
A. Comte, Cours de philosophie positive, 6 dln., (Parijs : Anthropos, 1835). 17 E. Weber, Kennis ontrafeld: vijftien hedendaagse filosofen over wetenschap, ethiek en metafysica,
(Antwerpen: Garant, 2005) p. 67. 18
J. Frazer, The Golden Bough: a study in magic and religion, (New York: MacMillan, 1948).
11
opgaande lijn. Uit de voorgaande stappen of fases volgt een hogere. Met andere woorden: in
de religie ligt er eigenlijk al een embryo van de wetenschap. De wetenschap bereiken lukt
enkel wanneer de voorgaande stadia kunnen achtergelaten worden. Er lijkt zich dus een
gelijkenis te voltrekken tussen de cognitivistische visies van Frazer en Comte en de visie van
Cassirer. Er zijn echter een aantal belangrijke verschillen. Zo zullen de mythen voor Cassirer
van belang blijven in de latere stadia, en gebeuren de overstappen van de ene fase naar een
volgende bij Cassirer niet volgens strikte breuklijnen, maar volgens een continue stroom.
Voorbeelden hiervan worden duidelijk aangetoond in het verdere verloop van de thesis.
Bij Cassirer, hoewel hij ook denkt in termen van evolutie en vooruitgang, moet de
mythe, of toch de mythische elementen, dus ook aanwezig blijven. Met andere woorden: de
mythe mag niet volledig vergeten worden. Bepaalde acties en symbolen vinden hun oorsprong
in de mythe en de rituele praxis. Voor hem is er ook wel sprake van een opgaande lijn, van
een mythische beschaving naar een intellectuele beschaving, maar dat impliceert niet dat alles
wat ooit aanwezig was zomaar overboord gegooid moet worden. Het is echter niet de
bedoeling dat de mythische elementen zodanig sterk aanwezig blijven dat de mens teruggaat
naar de barbarij. Cassirer bespreekt in The Myth of The State onder andere het nazisme en de
opkomst van de totalitaire regimes in Europa. Hij beschijft het ontstaan van het nazisme als
een wederopstaan van de mythe in de politiek. Immers, het nazisme had volgens vele historici
en onderzoekers sterke religieuze of semi-religieuze aspecten. Zo schrijft de Britse historicus
en professor Nicholas Goodrick-Clarke in zijn werk The occult roots of Nazism: secret Aryan
cults and their influence on Nazi ideology:
“Semi-religious beliefs in a race of Aryan god-men, the needful extermination
of inferiors, and an idealized millennial future of German world-domination
obsessed Hitler, Himmler and many other high-ranking Nazi leaders."19
Goodrick-Clarke beschrijft in de introductie van zijn The occult roots of Nazism het werk als
“een ondergrondse geschiedenis die zich bezig houdt met de mythen, de symbolen en de
fantasieën die verband houden met de ontwikkeling van een reactionaire, authoritaire en
nazistische denkwijze.” In dezelfde inleiding schrijft hij dat fantasieën en mythen hun
19 N. Goodrick-Clarke, The Occult Roots of Nazism: secret Aryan cults and their influence on Nazi ideology: the
Ariosophists of Austria and Germany, (New York: New York University Press, 1992) p. 203.
12
specifiek karakter kunnen verliezen en een normaal statuut kunnen verkrijgen eenmaal ze
worden geïnstitutionaliseerd in overtuigingen of waarden van sociale groepen.20
Hierin schuilt het gevaar van de mythe. Cassirer is zich in de loop van zijn leven
meer en meer bewust geworden van het mythische en van de barbarij. Zijn werken over de
filosofie van symbolische vormen laten zien hoe hij zich wilde afzetten van een intellectuele
elite die steeds meer beïnvloed werd door mythische vormen van denken. Het is dus niet
alleen in het denken dat het gevaarlijke en schadelijke gevolgen kan hebben voor de
menselijke beschaving. De mythe kan ook de overhand nemen in de politiek. In plaats van een
evolutie vindt er dan een regressie plaats. Vandaar dat hij steeds duidelijker de nadruk legt op
de morele opdracht van de mens om de beschaving van dergelijke regressie te redden. Op die
manier heeft Cassirer ook de boodschap van de Verlichting begrepen. De mens moet zowel
individueel als collectief het als een plicht zien om beschaving te verwerven en de mythe haar
juiste plaats te geven.
Een belangrijke vraag bij Cassirer is dus hoe het mythische kan blijven bestaan en van
belang zijn zonder de menselijke beschaving in gevaar te brengen. Voor Cassirer is, zoals al
vermeld, het mythische achter ons laten geen optie. De basis wegslaan onder de cultuur kan
niet zomaar. Cassirer heeft het onder andere over de Urphenomene: mythische fenomenen
waar we niet zonder kunnen en die niet reduceerbaar zijn. Dit komt verder in de thesis nog
uitgebreider aan bod.
0.5. OPZET EN OPBOUW
Na de introductie, waarin de biografie en het filosofisch en historisch kader van Ernst Cassirer
zijn uiteengezet en waarin de onderzoeksvraag voor de thesis is geformuleerd, gaat het eerste
hoofdstuk dieper in op de symboolfilosofie van Cassirer en het belang van de mythe doorheen
verschillende werken. De Philosophie der symbolischen Formen is een belangrijk werk, maar
echter niet het enige werk dat in de centrale vraag van de thesis van belang is. In dit eerste
hoofdstuk wordt een korte uiteenzetting gegeven die als basis moet dienen voor het verdere
verloop van dit essay. Het tweede hoofdstuk gaat in op hoe Cassirer het begrip ‘religie’
begrijpt. Dit hoofdstuk bespreekt de verschillende invullingen van religie door Cassirer: als
symbolische vorm, als evoluerend begrip en als fenomeen waarbij oude elementen nog steeds
20 N. Goodrick-Clarke, The Occult Roots of Nazism, pp. 1-6.
13
van belang zijn. In het laatste hoofdstuk worden de axiale religies behandeld. Karl Jaspers
heeft het namelijk over een axiale periode in de geschiedenis van de mensheid, waarin de
mens een gigantische sprong vooruit maakt wat zijn religieuze en intellectuele ontwikkeling
betreft. Interessant hierbij is dat hedendaagse denkers zoals Cousins, Swidel en Armstrong
stellen dat we nu, eind twintigste en begin 21e eeuw, in een tweede axiale periode zouden
zitten. In dit hoofdstuk worden de redenen hiervoor onderzocht en toegepast op concrete
voorbeelden. Een aantal andere vragen en stellingen die in dit hoofdstuk besproken zullen
worden zijn de volgende. Heeft religie enkel zin of nut voor de moderne mens als ze zich als
axiale religie presenteert? Is religie enkel van tel wanneer er sprake is van een moraal? In de
axiale periode ontstaat er immers bij de primitieve mens een noodzaak om een ethiek op te
werpen. Dit krijgt gestalte in de axiale religies. Verder wordt in dit hoofdstuk ook een verband
gezocht tussen Cassirer en de godsdienstfilosofie van Kant. De resultaten van deze
masterproef worden aan het slot besproken.
Met deze thesis tracht ik een bijdrage te leveren aan de recente hernieuwde interesse
voor de filosofie en het denken van Cassirer. Cassirer is immers lange tijd niet als
vooraanstaande filosoof behandeld tussen de periode na Davos en de merkbare heropleving
rond 1995. Hiermee impliceer ik niet dat Cassirers denken niet van tel was in deze periode.
Zijn werken en zijn persoonlijkheid hebben ongetwijfeld op menig van zijn studenten en
collega’s een diepe indruk nagelaten. Maar wanneer we zijn bekendheid vergelijken met een
denker zoals Heidegger, kunnen we niet anders dan toegeven dat Cassirer niet de meest
bekende was. Doorheen de thesis tracht ik via de symbooltheorie, de cultuurfilosofie en de
genealogie van de religie van Cassirer en de opmerkingen en studies van andere antropologen,
sociologen en filosofen, concrete voorbeelden uit de postmoderne wereld aan te halen.
Hierdoor tracht ik aan te tonen dat een kritische bestudering van het onderwerp en
voornamelijk van Cassirer vandaag de dag nog steeds uiterst relevant is.
14
1. SYMBOOLFILOSOFIE EN DE MYTHE
1.1. INLEIDING
Gedurende de periode waarin Ernst Cassirer in Hamburg verbleef, ontwikkelde hij een grote
interesse voor cultuurfilosofie en voor de ontwikkeling van taal, religie en cultuur. In de
Bibliotheek van Culturele Wetenschappen in Hamburg staan zijn eerste werken over de
Philosophie der symbolischen Formen als lezingen en cursussen uit 1922 tot 1925. In de jaren
1923, 1925 en 1929 komt het uiteindelijke driedelige werk uit. In de Philosophie der
symbolischen Formen worden mensen geconcipieerd als symbolische dieren, die een eigen
systeem van tekens tussen zichzelf en de wereld geplaatst hebben. Er wordt verder een
onderscheid gemaakt tussen de meer primitieve vormen van wereldpresentatie die onder de
hogere en meer gesofisticeerde culturele vormen liggen. Dat onder-liggen mag letterlijk
genomen worden. De meer geavanceerde culturele vormen bouwen voort op de primitievere.
Met andere woorden: vanuit het mythische denken ontspringt of groeit religie en kunst.
Vanuit natuurlijke taal onwikkelt zich een theoretische wetenschap.
In zijn symboolfilosofie poogt Cassirer onder meer de notie van objectiviteit te
herdenken. Dit gebeurt bij hem door een historisering van het kantiaanse a priori.21
Kant stelt
dat objectieve kennis niet alleen op het a priori berust. Er is namelijk altijd zintuiglijke
informatie nodig. Kants stelling komt echter in aanvaring met de wetenschappelijke
ontwikkelingen. De categorie van tijd of van ruimte krijgt een volledig andere invulling sinds
de theorieën van onder meer Einstein en Planck. Dit signaleerde dat het raamwerk van Kant
diende doorbroken te worden. Cassirer wilde echter niet zomaar afstand nemen van Kant en
vond het nuttig Kants a priori te historiseren. Wetenschap werkt immers met theorieën, en
theorieën veranderen. Cassirer houdt ook vast aan het feit dat het denken steeds verder
evolueert naar een grotere vorm van kennen: een continue zoektocht naar het vinden van meer
en meer waarheid. De stelling van Kant dat “mijn denken constitutief is voor de
werkelijkheid” is voor Cassirer wel een stap te ver.22
Volgens hem produceert de wetenschap
slechts een wetenschappelijke betekenis van het concept ‘wereld’. Met andere woorden: de
wetenschap geeft ons een bepaalde soort betekenis van de wereld, maar is zeker niet de enige
vorm die de wereld een betekenis geeft. Dat is niet gelijk aan Kant die zegt dat “mijn weten
21
Met het kantiaanse a-priori worden de 12 basiscategorieën bedoeld. I. Kant, Kritiek van de zuivere rede. 22
Voor Kant wordt het denken bepaald door de zuivere verstandsbegrippen, die alle zintuiglijke informatie
filteren en ordenen. Zo kunnen we bijvoorbeeld causale verbanden opmerken tussen dingen die we ervaren. Ons
denken zit altijd als medium tussen hoe de wereld is en hoe wij de wereld maken.
15
de wereld constitueert”.23
Volgens Cassirer moeten er nog andere betekenisgevende instanties
zijn, buiten de wetenschap. Er moet dus buiten de natuurkunde en de scheikundige
wetenschappen ook ruimte zijn voor cultuurwetenschappen.
Volgens Cassirer zijn mythen, religie, kunst en taal, net zoals de kennis en de
wetenschap, verschillende wijzen waarop de wereld geobjectiveerd en belichaamd wordt.
Deze verschillende vormen moeten zowel afzonderlijk als in hun systematische samenhang
worden beschouwd. Al deze instanties geven elk een eigen betekenis aan de wereld. Cassirer
noemt deze betekenisgevende instanties de symbolische vormen. De methoden van de
natuurwetenschappen en de geesteswetenschappen hebben iets gemeenschappelijks met de
andere symbolische vormen. Al de symbolische uitdrukkingsvormen zijn met elkaar
onderling verbonden. Het is deze gedachte die ten grondslag ligt aan Cassirers ambitie om na
de drie kantiaanse kritieken een kritiek van de cultuur te ontwerpen. Hierin wil hij de
compatibiliteit van de verschillende culturele uitdrukkingsvormen verantwoorden. Zijn
theorie over de mythe is een poging om het belang van de ontdekkingen van de antropologie,
wat het ontstaan van de cultuur betreft, aan het licht te brengen. Het is onder andere in de
mythe dat het vermogen tot symboliseren voor Cassirer naar voren komt. Het is die
mogelijkheid tot symboliseren die het menselijk denken onderscheidt van alle andere soorten
denken. Het denken over symbolen en symbolische vormen is voor Cassirer een fundamentele
kwestie. Vandaar dat hij zijn filosofie een filosofie van de symbolische vormen noemt.
1.2. DE SYMBOOLFILOSOFIE VAN ERNST CASSIRER IN DE
PHILOSOPHIE DER SYMBOLISCHEN FORMEN
De kritiek van Cassirer op het positivisme is de volgende: wetenschappen produceren louter
een wetenschappelijke betekenis van de realiteit. Dat is voor Cassirer een verenging, een
beperking van de betekenis tot de wetenschappelijke zin. Cassirer heeft in deze context ook
kritiek op Kant. In de Kritik der reinen Vernunft stelt Kant dat een object in de wereld enkel
gedefinieerd kan worden in termen van de natuurwetenschappen, dit wil zeggen, van zijn
fysische eigenschappen. Dat is voor Cassirer echter niet de totaliteit van objectieve kennis.
Dat is louter wetenschappelijke objectiviteit. De symboolfilosofie is een poging om aan te
23
Zie voetnoot 22.
16
tonen dat elk domein van de cultuur zijn eigen objectiviteit heeft. Op die manier wordt de
kritiek van de rede een kritiek van de cultuur.24
De culturele vormen waarover Cassirer het heeft zijn, behalve de mythe, religie, taal,
kunst, geschiedenis en wetenschap. Zijn vraag is dus hoe we de kantiaanse blik kunnen
verruimen zodat andere types van betekenis of andere constitutieve relaties tot de wereld van
de ervaring geïncludeerd kunnen worden. Er is met andere woorden nood aan een extensie
van de relaties of attitudes tegenover de wereld van ervaringen naar andere sferen, verder dan
de wetenschappelijke interesse alleen. Er zijn immers ook andere gronden. Naast wetenschap
geven bijvoorbeeld ook taal, religie en kunst betekenis aan de wereld. Symbolen komen in
verschillende soorten voor: mythes, religie, wetenschap,... . Symbolen creëren specifieke
zienswijzen, net zoals het slijpen van een ruwe diamant voor meerdere oppervlakken zorgt.
Alleen dergelijke bemiddelingen maken nieuwe wereldbeelden. Zo’n bemiddeling is een
symbolische functie. Volgens Cassirer zijn er drie symbolische functies, waaraan drie mentale
activiteiten corresponderen. Een symbolische functie heeft namelijk een manier nodig om
zich te activeren in het bewustzijn. De producten van een symbolische functie noemt Cassirer
een symbolische vorm. De symbolische vormen zijn de zichtbare producten van menselijke
activiteiten. De activiteiten stemmen volgens Cassirer overeen met specifieke manieren van
symboliseren. Deze manieren worden uitgeoefend door bepaalde mentale capaciteiten. Er zijn
drie symbolische hoofdvormen, met name de mythe, de taal en de wetenschap. Alle andere
symbolische vormen (zoals kunst, religie, of techniek) zijn combinaties van deze drie vormen.
Symbolische
functie Cognitieve act Symbolische vorm
Ausdruckfunktion Wahrnemung Mythe
Darstellungsfunktion Anschauung Taal
Bedeutungsfunktion Denken Wetenschap
Tabel 1. Overzicht symbolische functies25
24
E. Cassirer, The Philosophy of Symbolic Forms, p. 80. 25
Deze tabel is een samenvatting van colleges van professor Cortois; P. Cortois, “Ernst Cassirer and Susanne
Langer on Meaning Conflation in Symbolic Thought”, Omega: Indian Journal of Science and Religion, 8
(2009), 24-47.
17
De mythe is geproduceerd door een directe band met de wereld. De symbolische
functie (de manier waarop de geest symboliseert) is de uitdrukking. De geest is een schepper
van expressieve beelden die laat zien hoe de wereld ons beïnvloedt. De Ausdruckfunktion
plakt geen labels op onze ervaringen met de wereld. Die ervaringen balanceren altijd tussen
het symbolische en het imaginaire. We kunnen die ervaringen niet benoemen of fixeren. Een
voorbeeld hiervan is een ervaring van heiligheid door het contrast met het profane leven. In de
waarneming toont de mens zijn openheid voor hoe de realiteit zich presenteert. De
waarneming creëert de eerste symbolen die orde aanbrengen in de stroom van bewuste
ervaringen. Belangrijk is dat dit niet enkel gebeurt in de mythe, maar ook in het mentale leven
in de moderne maatschappij. Voorbeelden hiervan zijn verliefd worden, emoties herkennen,
onder de indruk zijn van kunst of imaginaire krachten van muzikanten. Bij elk van deze
voorbeelden is er sprake van een soort symbolisatie die enkel van kracht is op een perceptief
niveau. De Ausdruckfunktion is dus geladen met affectieve en emotionele belangen. Eenmaal
we in staat zijn de ervaringen te vangen en vast te leggen, kunnen we ze benoemen door
middel van taal. De Darstellung is een functie van presentatie van ervaringen. De geest is
bekwaam om hen af te beelden, hen een naam te geven en vervolgens een predicaat uit te
vinden en hun kwaliteiten vast te leggen. Taal is dus het creëren van dingen. Om de
fenomenen als dingen te kunnen zien moeten ze niet alleen genoemd kunnen worden, maar
ook gelokaliseerd kunnen worden in ruimte en tijd. In het mythische bewustzijn zijn
fenomenen en ervaringen niet in de gewone tijd en ruimte gelocaliseerd. De mythe blijft wel
een betekenisvolle manier om de wereld te symboliseren. De mythe bevat rituelen en
magische houdingen en die overlappen met de Darstellung van de wereld in natuurlijke
taalcategorieën.
De mythe en het symbool krijgen een belangrijke plaats in Cassirers theorie. Elke
symbolische vorm heeft een eigen logica, constitueert een eigen vorm van kennis en komt
overeen met een bepaald domein van de cultuur. Zo heeft de mythe een eigen logica die
onderscheiden moet worden van bijvoorbeeld wetenschappelijk denken en wetenschappelijke
kennis. De mythe krijgt van Cassirer een tweevoudige beschrijving. Enerzijds is de mythe een
vorm van primitief denken, anderzijds een nog steeds aanwezige kracht in de moderne
maatschappij, ook in de sfeer van de politiek. Zoals al vermeld gaat de symbooltheorie van
Cassirer terug op Kant. Hij modificeert daarbij Kants zintuiglijk-intellectueel schema dat de
categorieën in verbinding brengt met de intuïtie om tot een symbooltheorie te komen.
Nogmaals, voor Cassirer is het symbool het medium waardoor heen alle menselijke gedachten
18
en bewustzijnsactiviteiten verlopen.26
Een symbool is voor Cassirer zowel zintuiglijk als
intellectueel. Zo is een gesproken woord tegelijkertijd definieerbaar als iets fysieks, een
luchtstroom of een trilling van lucht, het bewegen van geluidsgolven, maar ook iets
intellectueels want het heeft een betekenis die boven zijn fysieke eigenschappen uit gaat.27
De
mythe is voor Cassirer een bepaalde, primitieve manier om de ervaringen uit de wereld te
structureren door middel van een taal en rituelen.
1.3. THE MYTH OF THE STATE – DE MYTHE IN DE MODERNE POLITIEK
In The Myth of the State, een werk dat Cassirer schreef tegen het einde van zijn leven, doelt
hij erop om zijn logica van de mythe in het primitieve denken toe te passen op het probleem
van de moderne en recente politieke ontwikkelingen.28
Cassirer beschouwt de totalitaire
politieke machten en samenlevingen als een poging om de staat op een mythische in plaats
van op een rationele basis op te bouwen. Cassirer overziet de geschiedenis van de cultuur
echter als een toenemen van rationaliteit. Een terugval naar de mythe, naar een primitieve
vorm van denken in de politiek strookt dus niet met zijn denkwijze. Hiervoor zoekt hij een
verklaring. Hij merkt op dat de rationele ordening van de staat en van de maatschappij onder
sterke druk komt te staan tijdens sociale of economische crisissen. The Myth of The State
werd gepubliceerd in 1946, een periode waarin Europa zich in een dergelijke crisis bevond en
het totalitarisme zijn toppunt kende in de vorm van het fascisme en het stalinisme. Het falen
van de rationaliteit geeft het mythische denken een opportuniteit om zich terug te
manifesteren. De mythe valt immers nooit volledig achter te laten of in een donker hoekje te
stoppen, schrijft Cassirer op het einde van Myth of The State.29
Het verschil tussen het
moderne denken en het mythische denken is dat in een primitief denkkader zowel de natuur
als de samenleving mythisch gestructureerd zijn, terwijl in het moderne denken de natuur
rationeel gestructureerd kan worden. We hebben kennis van de natuurwetenschappen en zijn
in staat om de natuur te begrijpen aan de hand van natuurwetten. De sociale wereld hebben we
nog niet kunnen onderbrengen in wetten. Volgens Cassirer is dat wel mogelijk, want “for
26
Cassirer, The Philosophy of Symbolic Forms, p. 85. 27
Ibid., p.109. 28
CASSIRER, The Myth of State, p. 3-4. 29
Ibid., p. 280.
19
there is, after all, a logic of the social world just as there is a logic of the physical world”.30
Ook andere denkers, zoals Comte, dachten dat dit mogelijk was. Zoals eerder al besproken
werd, meende de positivist Comte dat hij leefde in het derde stadium, in het tijdvak van de
positieve, wetenschappelijke en empirische kennis. Volgens hem was deze soort kennis de
enige ware vorm van kennis. Dat positivisme zou zich steeds meer manifesteren op andere
domeinen dan dat van de natuurwetenschappen. Comte wilde ook de samenleving bestuderen
op dezelfde manier als die waarop de wetenschap de natuur bestudeert. Om de samenleving te
begrijpen meende Comte dat er een nieuw soort wetenschap moest worden ontwikkeld,
volledig naar analogie van de fysica. Comte sprak daarom zelf van een ‘sociale fysica’ en
later zou dit uitgroeien tot de sociologie.31 Kennis, ook over de zaken die buiten de natuur
lagen, was volgens Comte en de positivisten immers enkel geldig als men om die kennis te
bekomen dezelfde methoden zou gebruiken als in de natuurwetenschappen. Op die manier
zou de mens, aldus Comte, de wetten van de samenleving kunnen vinden. Hij gaf zo dus een
belangrijke impuls aan het ontstaan van de sociologie. Comtes voorbeeld om de samenleving
op een strikt wetenschappelijke manier te onderzoeken werd door velen na hem gevolgd. Zo
kwamen er bijvoorbeeld ook een aantal positivistische historici zoals Taine. Zulke historici
trachtten de grote systemen of wetten in het historisch proces te ontdekken. Taine, een Frans
filosoof en historicus uit de 19e eeuw, schreef bijvoorbeeld een positivistische theorie van de
literatuur. Hij zag een structuur in de literatuurgeschiedenis en meende dat elk werk een
resultaat was van het ras, het moment en het milieu van de auteur. Op basis van die
ondervindingen meende hij een wetenschappelijke theorie te kunnen ontwikkelen op vlak van
iets wat niet tot de natuurwetenschappen behoort. 32
Cassirer lijkt in Myth of the State dus te insinueren dat de sociologie nog geen
baanbrekend werk had verricht, of toch nog geen sterke resultaten had kunnen neerzetten. De
sociale wereld onderzoeken en in wetten beschrijven is immers een domein van de sociologie
en de sociale wetenschappen. Aan het begin van de twintigste eeuw kwamen deze
wetenschappen pas echt in een stroomversnelling (zie boven).
Cassirer toont aan dat de mythen, of die nu opgevat worden als primitieve vorm van
denken of als invloed op de politiek, nog steeds van belang zijn in de maatschappij. Mythen
zijn niet louter overtuigingen die gebaseerd zijn op onwetenschappelijke ervaringen of kunnen
30
Ibid., p. 295. 31
R. Van Driessche en R. Van Roy, Historisch overzicht van de wijsbegeerte en de ethiek: de negentiende en
twintigste eeuw, v2, (Leuven: Garant, 1992) p. 43. 32
J. Hoyrup, Human Sciences: Reappraising the Humanities trough History and Philosophy, (New York: State
University of New York Press, 2000) p. 157.
20
evenmin beschouwd worden als een literair genre. De mythen hebben een diepere impact dan
louter voorbijgestreefde overtuigingen en manieren van denken. Cassirer maakt een sterk punt
wanneer hij stelt dat de politieke mythen van de totalitaire staten een logica vertonen die
gelijk is aan die van de primitieve mythen. Het interessante aan de theorie over de politieke
mythe is dat hij zijn bevindingen toepast op de opkomst van het nazisme op het einde van The
Myth of The State en in een artikel Judaism and the Modern Political Myths. Cassirer ziet
daarbij gelijkenissen tussen de structuur van de mythen en de structuur van het nazisme. Er is
dus meer dan een oppervlakkige gelijkenis tussen de logica van de primitieve denkvormen en
de logica van de moderne politieke mythen.
1.4. HET ONTSTAAN VAN EEN MYTHICO-RELIGIEUS BEWUSTZIJN
Cassirer gaat in het werk Sprache und Mythos op zoek naar de oorsprong van de mythe. Hier
komt nog eens duidelijk naar voren dat Cassirer een evolutionair denker is. Cultuur gaat
steeds vooruit, voortbouwend op vorige stadia. Hij laat zien dat de menselijke geest zich
doorheen de geschiedenis langzaam maar zeker verheft uit het mythische stadium. Sprache
und Mythos is geschreven naar aanleiding van een werk van Hermann Usener (1834 – 1905).
Usener was een Duits filoloog en godsdienstfilosoof. Zijn werk Götternamen: Versuch einer
Lehre von der Religiösen Begriffsbildung uit 1896 heeft een grote impact gehad op Cassirers
denken.33
Usener schreef over de vraag naar de oorsprong van religie. Cassirer heeft dit in
verband gebracht met het ontstaan van de mythe.
Een eerste stadium in de mythico-religieuze ontwikkeling is volgens de theorie van
Usener het ontstaan van Augenblicksgötter of momentane goden. Deze ogenbliksgoden
personifiëren geen natuurkracht of een speciaal menselijk aspect, ze bestaan enkel in het hier
en nu, in de momentane ervaring. Het gaat hierbij dus om een soort primitief religieus gevoel.
Net zoals subjectieve emoties, komen ze en gaan ze. Het zijn goden die geen naam hebben, er
is nog geen taal om het gevoel om te zetten in iets gefixeerds. Het is een aanvoelen van iets
goddelijks, een ontdekking van iets subliems. Cassirer heeft het bij de symbolische vorm van
de mythe ook over een overweldigd worden door hoe de wereld zich presenteert. Het is een
aanvoelen van iets dat overweldigend is. Pas in een later stadium is dat fixeerbaar in een
woord of in een taal.
33
H. Usener, Götternamen: Versuch einer Lehre von der Religiösen Begrifsbildung, (Bonn: Cohen, 1896).
21
Het tweede stadium in het ontstaan van religie en mythe is de productie van de
Sondergötter of de speciale goden. Dat zijn goddelijkheden die ontstaan uit de continue
activiteiten van de mens. Naarmate de intellectuele en culturele ontwikkeling vordert,
verandert onze relatie naar de buitenwereld van een passieve naar een actieve relatie. Het gaat
niet meer over het ondergaan van overweldigende indrukken, maar om het actief ingrijpen en
omspringen met de wereld. Zo doet elke afdeling van de menselijke activiteiten een
particuliere goddelijkheid ontstaan die deze activiteit representeert. Vanaf dan worden de
goden ook genoemd naar de desbetreffende activiteit waarmee ze in verband zijn gebracht.
Het is de god van het oogsten, de god van het zaaien, de god van de oorlog, de god van de
vruchtbaarheid, enzovoort. Het goddelijke kan dus in woorden worden gevat. Dat zorgt ook
voor een soort vastheid, die nog ontbrak bij de Augenblicksgötter. Daarenboven geeft het de
menselijke handelingen een soort goddelijke lading. Wat je doet, doe je in het teken van de
respectievelijke godheid. Zolang de naam van god bekend is, kent men ook de limieten van
die god zijn krachten.
De derde fase is de fase van de persoonlijke godheden. Persoonlijke godheden
balanceren tussen god-zijn en mens-zijn. Ze hebben een naam die niet noodzakelijk meer
vasthangt met het domein waarin ze actief zouden zijn, maar een eigennaam. Daarbij hoort
ook dat ze een persoonlijkheid krijgen. “This god is now capable of acting and suffering like
a human creature” zegt Cassirer in Language and Myth.34
Het zijn goden die hierdoor ook
een band krijgen met de mensen.
Cassirer gebruikt in Sprache und Mythos dus de godennamen om de naïviteit van de
mythe aan te tonen. Hier wordt duidelijk gemaakt dat de mens zich geleidelijkaan verheft uit
de fundamentele zintuiglijke en affectieve ervaringen. Er is dus een evolutie te zien in de
ontwikkeling van het mythico-religieuze bewustzijn, van particuliere ervaringen naar
algemene, van specifieke waarneming naar algemene soortbegrippen en van bijzondere
godheden naar persoonlijke goden. In de latere ontwikkelingsstadia van de mythe worden aan
de goden namen en bepaalde bevoegdheden toegeschreven. Het gaat hierbij dus niet om
ogenbliksgoden.
34
E. Cassirer, Language and Myth, vert. door S. Langer, (New York: Harper and Brothers, 1946) p. 21.
22
1.5. HET SYMBOOL IN AN ESSAY ON MAN
Het werk An Essay on Man is naast de Philosophie der symbolischen Formen een van de
meer bekendere werken van Cassirer. Hoewel er een twintigtal jaren tussen de twee werken
zit, kan An Essay on Man beschouwd worden als een samenvatting van niet alleen de
Philosophie der symbolischen Formen maar van zijn gehele filosofie. Hij schreef het werk
toen hij zich in de Verenigde Staten bevond, op aanvraag van zijn Amerikaanse vrienden die
hem vroegen zijn Philosophie te vertalen naar het Engels. Cassirer stelt in het voorwoord dat
er een “crisis in man’s knowledge of himself” is.35
De kern van het werk is dus een zoektocht
naar wat de mens is:
Such is the strange situation in which modern philosophy finds itself. No former age was ever in such
a favorable position with regard to the sources of our knowledge of human nature. Psychology,
ethnology, anthropology and history have amassed an astoundingly rich and constantly increasing
body of facts. Our technical instruments for observation and experimentation have been immensely
improved, and our analyses have become sharper and more penetrating. We appear, nevertheless, not
yet have found a method for the mastery and organization of this material. When compared with our
own abundance the past may be very poor. But our wealth of facts is not necessarily a wealth of
thoughts. Unless we succeed in finding a clue of Ariadne to lead us out of this labyrinth, we can have
no real insight into the general character of human culture; we shall remain lost in a mass of
disconnected and disintegrated data which seem to lack all conceptual unity. 36
Het antwoord in de zoektocht naar wat de mens echt is, ligt volgens Cassirer dus
verspreid onder de verschillende wetenschappen en onder andere onderzoeksdomeinen. Hij
stelt dat wanneer we de nature of man echt willen begrijpen, dat we dan moeten kijken naar
de activiteiten van de mens en niet zozeer naar zijn metafysische essenties. Het meest eigene
aan de menselijke acitiviteit is, zo stelt Cassirer in het boek, dat zijn handelingen symbolisch
zijn. In tegenstelling tot de dieren heeft de mens de mogelijkheid om niet in het nu te leven,
maar om zijn instincten te onderdrukken en handelingen uit te voeren die symbolische waarde
hebben. Zonder symbolen zou de mens begrensd worden door de limieten van zijn
biologische noden en zou hij zich niet meer kunnen onderscheiden van de dieren.37
Dieren
hebben immers enkel een receptor- en effectorsysteem. Dit betekent dat dieren alleen direct
35
E. Cassirer, An Essay on Man: an Introduction to a Philosophy of Human Culture, (New Haven: Yale
University Press, 1944) p. 1. 36
Ibid., p. 22. 37
Ibid., p. 41.
23
kunnen reageren op prikkels van de buitenwereld. Een mens heeft daarentegen een derde
systeem om zich aan te passen aan zijn omgeving, namelijk een symbolisch systeem. Dat laat
de mens toe om de limieten van het biologische en fysische leven te overstijgen. Deze
symbolische dimensie bestaat uit taal, mythe, religie, kunst, geschiedenis, wetenschap,... . In
plaats van de mens een animal rationale te noemen, zouden we de mens beter definiëren als
een animal symbolicum stelt Cassirer. Zo spelen gevoelens, verlangens en angsten een
belangrijke rol in het menselijk leven. Dat heeft niets te maken met direct fysische objecten in
de wereld. Dat zijn allemaal subjectieve symbolen. Door die symbolen hoeft de mens de
realiteit niet meer direct te confronteren.38
38
Ibid., p. 24-25.
24
2. RELIGIE BIJ CASSIRER
2.1. INLEIDING
Zoals hierboven duidelijk is gemaakt, zijn er twee kenmerken van Cassirer die belangrijk zijn
voor het correct definiëren van het concept ‘religie’ in zijn cultuurfilosofie. Hierbij is het werk
An Essay on Man: an Introduction to a Philosophy of Man ten zeerste van belang. An Essay
on Man is voor deze onderzoeksvraag zeer goed gestructureerd. Het werk is namelijk
opgedeeld in twee delen. Het eerste deel behandelt de vraag naar wat de mens juist is. De
mens is volgens Cassirer de kennis over zichzelf kwijt geraakt in het begin van de twintigste
eeuw. Als antwoord biedt Cassirer het symbool aan. Het symbool en het vermogen tot
symboliseren reiken ons de sleutel aan om de essentie van de mens aan te duiden. Vervolgens
worden de verschillen tussen mensen en dieren uitgewerkt, om aan te tonen dat het vermogen
om symbolen te gebruiken hetgeen is wat ons onderscheidt van de dieren (zie boven). In het
tweede deel bespreekt hij vervolgens de verschillende symbolische vormen in detail.
Allereerst de mythe en de religie, gevolgd door de taal en daarna de kunst. De twee laatste
symbolische vormen die hij in dit deel bespreekt zijn de geschiedenis en de wetenschap. Voor
Cassirers dubbele invulling van het begrip ‘religie’ is voornamelijk het eerste hoofdstuk van
het tweede deel van belang. Samen met de lectuur van de Philosophie der symbolischen
Formen en Sprache und Mythos wordt duidelijk dat de religie twee grote kenmerken vertoont
in het denken van Cassirer. Allereerst is het zo dat Cassirer, net zoals verschillende andere
denkers uit zijn tijdsperiode, denkt in termen van een steeds voortschrijdende cultuur. Die
cultuur evolueert doorheen verschillende stadia, waarbij de latere stadia de eerdere steeds
overtreffen op vlak van beschaafdheid.39
Anderzijds hangt Cassirer nog veel gewicht aan de
mythe, die volgens hem nog steeds aanwezig is (hoewel verdoken) in bepaalde moderne
politieke structuren.40
Zo zien we in Cassirer een evolutionair denker, maar niet zonder een
belangrijke kanttekening te maken. In zijn cultuurevolutie blijft hij vasthouden aan oudere,
primitieve denkvormen omdat die nog steeds blijven bestaan, al dan niet in verzwakte vorm.
Het blijvende belang van de mythische symbolische vorm is in die zin nauw verbonden met
de religie. Ook de religie, stelt Cassirer, doorloopt verschillende stadia waarbij de hogere
fasen gebouwd worden op de lagere. Ook hier zal hij argumenteren dat de voorbijgegane
39
Zie boven: Comte, Frazer. 40
Hiermee worden de totalitaire systemen zoals het nazisme bedoeld.
25
fasen nog steeds van belang zijn, en zelfs tot op zekere hoogte aanwezig blijven in de nieuwe,
hoge vormen van religie.
There is no radical difference in this respect between mythical and religious thought. Both of them
originate in the same fundamental phenomena of human life. In the development of human culture we
cannot fix a point where myth ends or religion begins. In the whole course of its history, religion
remains indissolubly connected and penetrated with mythical elements. On the other hand, myth, even
in its crudest and most rudimentary form, contains some motives that in a sense anticipate the higher
and later religious ideals. Myth is from its very beginning potential religion.41
Cassirer toont in deze passage dat in de mythe al een voedingsbodem ligt voor de religie.
De religie zal uit de mythe evolueren, al is daar volgens Cassirer geen vastliggend tijdstip
voor in de geschiedenis. Het lijkt zelfs alsof hij zegt dat er geen duidelijk aanwijsbare oorzaak
is voor het overgaan van mythe in religie:“What leads from one stage to the other is no
sudden crisis of thought and no revolution in feeling”.42
2.2. HET ONTWIKKELINGSPROCES VAN RELIGIEUS BEWUSTZIJN
Bij zijn uiteenzettingen over religie is het duidelijk dat Cassirer verschillende andere denkers
en hun werken als inspiratie heeft genomen. Zo is naast de hierboven uitgelegde theorie over
de godennamen van Usener43
ook het werk Les deux sources de la morale et de la religion
van Henri Bergson (1859 – 1941) van belang geweest.44
De Franse filosoof Bergson onderscheidt twee vormen van religie. Aan de ene kant is
er de statische religie en aan de andere kant de dynamische religie. Er is volgens hem een
sterk onderscheid tussen beide. In de statische religie is er sprake van sociale dwang, van een
sociale cohesie. Het individu bestaat immers enkel in een samenleving, en dus zegt Bergson
dat de samenleving het individu kneedt tot wat het is. Letterlijk schreef Bergson: “The
individual and society thus condition each other, circle-wise.”45
Deze cirkel kan doorbroken
worden, en de mens kan uitbreken uit een statische religie wanneer de mens in staat is om zijn
41
Ibid., p. 87. 42
Ibid. 43
Usener, Götternamen. 44
H. Bergson, The Two Sources of Moral and Religion, vert. door R. Ashley, (Garden City : Doubleday, 1956). 45
Ibid., p. 199.
26
intelligentie en creativiteit te gebruiken. Hij moet de stap maken van passiviteit naar
activiteit.46
Vanaf dan spreekt Bergson van een dynamische religie.47
In zo’n dynamische
religie is er meer vrijheid, minder opgeslotenheid dan in een vaststaand systeem. Het gaat
daar niet meer om een druk, maar om een bepaalde aantrekking waardoor we de sociale
banden kunnen doorbreken en tot nieuwe levensvormen kunnen komen die ervoor niet
bestonden. Statische religie is ingebed in de natuur, terwijl een dynamische religie de natuur
overstijgt.48
Dynamische religie wordt gekenmerkt door creativiteit, vooruitgang en vrijheid.
Zo’n dynamische religie is, in tegenstelling tot een statische religie, niet opgesteld door vaste
sociale regels. De voeling met de religie is een spiritueel, mystiek aanvoelen van God. Het is
niet meer de familie en de maatschappij, maar een moraliteit die de mens drijft om religieus te
zijn.
Hoewel Bergson een zekere invloed had op Cassirer, had Cassirer het toch moeilijk met
een aantal aspecten van Bergsons theorie. In primitieve samenlevingen bestond het individu
als dusdanig niet (of toch niet zoals wij nu een individu zouden definiëren). Alle gevoelens,
gedachten en daden werden volgens Cassirer opgelegd door een externe kracht, zoals tradities
en gewoonten.49
Dat is dus de fout van Bergson, volgens Cassirer, dat hij er van uitgaat dat er
in de primitieve samenlevingen al sprake was van een individu. Zo schreef Cassirer in An
Essay on Man dat mensen, onderhevig aan een zogenaamde static religion slaafs deze
tradities volgden, door mentale primitiviteit of groepsinstinct en respect voor deze gewoonten.
In Cassirers woorden:
In primitive society - it was assumed – the individual had not yet entered the list. The feelings, the
thoughts, the acts of man did not proceed from himself; they were impressed by him by an external
force. (…) Tradition and custom were obeyed slavishly and unwittingly through mere mental inertia
or through pervading group instinct. This automatic submission of every member of the tribe to its
laws was long regarded as the fundamental axiom underlying the inquiry into primitive order and
adherence to rule. 50
Het is dus niet zo dat het individu tradities volgt door een weloverwogen instemming
met deze regels. Het zijn tradities en verplichtingen die de mensen tot een statische religie
46
Cassirer, An Essay on Man, p. 89. 47
Bergson, The Two Sources, p. 199. 48
Ibid., p. 223. 49
Cassirer, An Essay on Man, pp. 89-90. 50 Ibid.
27
dwongen. Een andere fout die Bergson volgens Cassirer maakt is dat hij stelt dat er een plotse
ingeving komt waardoor het ene paradigma wordt doorbroken en achtergelaten en dat er
wordt overgegaan naar een hogere en betere vorm van religie. Cassirer stelt continuïteit
immers boven discontinuïteit.
If we accept this thesis (d.i. de stelling van Bergson die hierboven uiteengezet is) there exists no
continuous process which can lead from one form to the other. It is a sudden crisis of thought and a
revolution of feeling that marks the transition from static to dynamic religion.51
Wat voor Cassirer vooral van belang is bij Bergson, is dat hij de ontwikkeling van de
religie ook beschouwt als een proces van fasen of verschillende stadia. In An Essay on Man
schrijft Cassirer als reactie op Bergson:
Yet a closer study of the history of religion is scarcely apt to corborate this conception. From a
historical point of view it is very difficult to maintain the trenchant distinction between the two
sources of religion and morality. 52
Cassirer toont dit aan met behulp van het historisch voorbeeld van de Griekse cultuur:
In the history of Greek culture we find a period in which the old gods (...) begin to decline. The
popular conceptions of these gods are vigorously attacked. There arises a new religious ideal formed
by individual men. The great poets and the great thinkers (…) create new intellectual and moral
standards. (…) the Homeric gods lose their authority. 53
Er ontstaat in de Griekse wereld dus een verschuiving van het religieuze en morele
paradigma, doordat bepaalde individuen kritiek durven uiten op de oude goden. Bergson zou
zeggen dat het deze kracht, deze mogelijkheid van het menselijk denken is die ons toelaat
door te breken naar een nieuwere vorm van religie. In deze evolutie van religieuze
ontwikkeling merken we de sterkte, de activiteit en de creativiteit van het menselijke denken.
Hoewel Cassirer en Bergson allebei opmerken dat er een vooruitgang is in de religie,
waarbij de religie groeit van een bepaald soort godsdienst naar een hogere trap, verschillen ze
ook sterk van elkaar. Cassirer gelooft immers niet in de dualiteit die Bergson opwerpt. Voor
51
Ibid., p. 89. 52
Ibid. 53
Ibid., p. 90.
28
Bergson is er een sterke scheiding tussen de gesloten en de open religie (en moraliteit), terwijl
er voor Cassirer sprake is van een continuïteit in die overgang. Voor Cassirer is er door die
continuïteit en door het niet afgebroken zijn van de vorige trap nog een blijvende
mogelijkheid tot regressie (zie verder). Voor Bergson lijkt dit onmogelijk te zijn. Eenmaal het
stadium van de dynamische religie bereikt is, lijkt het niet te kunnen om te regresseren of
terug te vallen in een statische religie.
Door die evolutie krijgt religie een ander statuut. In de eerste religies en in een primitieve
samenleving had religie een theoretische taak te vervullen. Ze moest namelijk in staat zijn om
een bepaalde kosmologie en antropologie te kunnen geven. De religie werd geacht een
antwoord te kunnen geven op de meest fundamentele vragen zoals waar we vandaan komen
en hoe de wereld en de kosmos juist in elkaar zitten. Latere vormen van religie hadden dit
theoretische statuut niet meer nodig. Religie zal uiteindelijk evolueren tot het uitdrukken van
ethische ideeën. Dit komt doordat, zoals al gezegd, de mens zich niet meer louter passief gaat
opstellen ten aanzien van de wereld, maar de wereld actief gaat benaderen enerzijds en ook
door de opkomst van de eerste wetenschappen en de rationaliteit anderzijds. Welke rol kan
een religie of een religieus gevoel nog spelen in een wereld waarin het zwaartepunt bij de
exacte wetenschappen ligt? Ook de sociale impact van een paradigmaverandering in de religie
is belangrijk en wordt besproken door zowel Cassirer als Bergson. De eerste religie – in de
woorden van Bergson: de statische religie – en de primitieve samenlevingen hielden vast aan
idealen die ze hadden doorgekregen via tradities en de gewoonten uit de stam of familie. Het
religieuze proces creëert een nieuw gevoel, namelijk dat van individualiteit (Cassirer spreekt
van een ontstaan van een religious sympathy).54
Datgene waarnaar de religie zich richt krijgt
steeds meer individuele kenmerken. Cassirer haalt in An Essay on Man het voorbeeld aan van
de mana bij de Polynesiërs. Mana is een soort mysterieuze stof die in alles en door alles
bestaat. Het is op een bepaalde manier iets bovennatuurlijks, maar het toont zich wel als
fysische kracht.55
Mana heeft dus geen enkel kenmerk van individualiteit, noch een
persoonlijke identiteit. Vervolgens was het de taak en functie van “all of the higher religions
(...) to discover and to reveal such personal elements in what was called the Holy, the Sacred,
the Divine.” 56
Ook Frazer ziet een evolutie in de religie. In The Golden Bough schrijft hij:
54
Ibid., p. 96. 55
R.H. Codrington, The Melanesians: studies in their anthropology and folk-lore, (Oxford: Clarendon Press,
1891) p. 118; Cassirer, An Essay on Man, p. 96. 56
Cassirer, An Essay on Man, p. 96.
29
Thus religion, beginning as a slight and partial knowledge of powers superior to man, tends with the
growth of knowledge to deepen into a confession of man’s entire and absolute dependence on the
divine; his old free bearing is exchanged for an attitude of lowliest prostration before the mysterious
powers of the unseen. 57
Ook het werk van Usener over de godennamen toont duidelijk een stappenplan wat de
religieuze ontwikkeling betreft. Wanneer we wat in het vorige hoofdstuk al werd besproken,
toepassen op de evolutie van het religieus denken zien we dat er voor er sprake was van deze
persoonlijke goden, er eerst functionele goden werden gecreëerd. Die functionele goden zijn
dus nog geen persoonlijke goden, maar ze zijn al duidelijker en individueler dan de vage en
primitieve mythische concepties. Het zijn al concrete wezens, met duidelijke acties en
bestaansdomeinen, maar het ontbreekt hen nog aan persoonlijk bestaan. Ze hebben immers
nog geen eigennamen, maar enkel adjectiefnamen die hun specifieke activiteit en functie
karakteriseren. Vaak zijn ze ook nog verbonden aan een speciale plaats: “they are local, not
general gods”.58
Cassirer illustreert dit aan de hand van het voorbeeld van de Romeinse boer.
Elke act heeft voor hem een religieuze betekenis. De goden hadden hun blik op allerlei
activiteiten die de boer moest doen: zaaien, oogsten, bemesten, ... : voor elk van die
activiteiten, vereerden de Romeinen één of meerdere goden. Die goden hebben volgens
Cassirer geen individualiteit, geen persoonlijkheid. Aan het kunnen van de goden kan
overigens nooit getwijfeld worden. Wat de goden ook mogen zijn, ze zijn goed. Zo lag een
slechte oogst volgens de Romeinen bijvoorbeeld niet aan de onkunde van de
verantwoordelijke god, maar aan andere factoren. De Grieken gingen daarentegen een stap
verder in het kenmerken van hun goden. Door verschillende kunstvormen konden de Grieken
kritischer omgaan met de goden.59
Deze goden waren volgens de Grieken ook in staat om iets
slechts te doen. In dat opzicht zijn ze meer dan functionele goden. Ze worden meer en meer
mens. De afstand tussen de goden en de mens is door dit verband verkleind: de goden zijn
verwant met de individuele mens.
Deze ethische factor zal een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van het religieuze
bewustzijn. In de monotheïstische godsdiensten zien we dat moraliteit een groot aandeel
krijgt. Er is geen groot aantal verschillende, onpersoonlijke, vage, functionele goden meer die
allerlei natuurlijke zaken representeren.
57
Frazer, The Golden Bough, p. 78. 58
Cassirer, An Essay on Man, p. 97. 59
Cassirer noemt in An Essay on Man onder andere Homeros en Hesiodus als kunstenaars.
30
(...monotheistic religions) are the offspring of moral forces; they concentrate upon a single point,
upon the problem of good and evil. (…) Primitive mythology is attacked and overcome by a new force,
a purely ethical force. (…) This religion is not a product of mythical or aesthetic imagination; it’s the
expression of a great personal moral will. 60
Deze ontwikkelingen tonen aan dat religie zich naar een hogere trap begint te trekken.
Religies in de latere stadia vertonen steeds meer onafhankelijkheid, steeds meer individualiteit
en steeds meer rationaliteit. De grond waarop de religie zich gaat baseren, verandert ook. Het
gaat niet meer over kosmologische en antropologische vragen, het gaat niet meer over louter
verwondering en bovennatuurlijke gevoelens in het beschouwen van de wereld. Het gaat wel
over ethische vragen, over vragen naar wat goed en wat slecht is, over een functioneren
binnen een samenleving, over een manier van omgaan met anderen en met het zelf. Cassirer
ziet de religie niet als een theoretische, wetgevende macht of leidraad, maar als een specifieke
levensvorm die in de praktijk geuit kan worden. Het is een religieus basisgevoel dat de mens
oproept tot het uiten van morele vragen en gedragingen.61
Dit gevoel is enkel mogelijk
gemaakt door de continue ontwikkeling van religieus denken. Belangrijk voor Cassirer is het
woord ‘continu’. Bergson stelt dat we zonder radicale sprongen niet tot vormen van
dynamische religie zouden kunnen geraken. Cassirer gaat daar niet mee akkoord. Nieuwe
religieuze vormen kunnen immers niet vanuit het niets gemaakt worden. De religieuze
hervormingen worden gemaakt vanuit een specifiek religieus kader, waarin bepaalde mensen
een andere religieuze ervaring of een religieus gevoel kregen waaraan vele anderen gehoor
gaven. Een concreet voorbeeld hiervan zijn de hierboven genoemde Griekse kunstenaars die
kritiek gaven op het toenmalige religieuze paradigma. Veel mensen stemden hiermee in en
kwamen tot het besef dat ook de goden, net zoals de mens, in staat zijn om moreel goede en
slechte dingen te doen. Het is dus niet door een of andere radicale revolutie dat de mens is
overgegaan van verplichting en traditie naar religieuze vrijheid.62
In wat volgt wordt duidelijk
dat er ondanks de kritieken van Cassirer op Bergson (zie boven) er ook een duidelijke
verwantschap is tussen hen. Ook Bergson zegt trouwens dat er een merkbare stijging in
intellectualiteit en redelijkheid komt naarmate de religie zich op hogere trappen begeeft:
60
Ibid., pp. 99-100. 61
Cassirer heeft het over een Sympathy of the Whole dat door een ethische invulling een religieus gevoel is. 62
Cassirer, An Essay on Man, p. 102; Bergson, The Two Sources, p. 201.
31
To get at the very essence of religion and understand the history of mankind, one must needs pass at
once from the static and outer religion to dynamic, inner religion. The first was designed to ward off
the dangers to which intelligence might expose man; it was infra-intellectual. (…) Later, and by an
effort which might easily never have been made, man wrenched himself free from this motion of his
own axis. He plunged anew into the current of evolution, at the same time carrying it forward. Here
was dynamic religion, coupled doubtless with higher intellectuality, but distinct from it. The first form
of religion had been infra-intellectual (…) the second was supra-intellectual. 63
2.3. HET DUBBELE STATUUT VAN DE RELIGIE BIJ CASSIRER
Eén punt is alvast duidelijk: er is sprake van een evolutie op vlak van de religie in Cassirers
godsdienst- en cultuurfilosofie. De toename van rationaliteit zorgt voor een wegstappen van
de mythe en het primitieve mythische denken naar een gesofisticeerdere opvatting van religie.
Het is echter niet zo dat het mythische volledig geweerd wordt uit de evolutie, zegt Cassirer:
“it does not mean the complete destruction of the first and fundamental characteristics of
mythical thought”.64
Het statuut van de religie is voor Cassirer dus dubbel. Het is een
evolutief concept, waarbij de overgang wordt gemaakt van een primitieve religie naar een
hogere religie in verschillende stappen, maar tegelijkertijd ook een concept dat een statische
structuur heeft. Er zijn nog steeds aspecten van die primitieve mythische godsdiensten
aanwezig in de hogere religies. De mythe en het mythische denken hebben dus zowel in de
religie als in de politiek en in de moderne cultuur nog steeds een belang. Zoals al aangehaald
verschilt Cassirer hier van andere denkers zoals Comte, Frazer of Bergson. Zij trekken
scherpe lijnen tussen de verschillende fasen en beweren dat de voorgaande stadia
achtergelaten en vergeten moeten worden. Cassirer wil die mythologische basis niet loslaten.
Hij zoekt een verbinding tussen de tweevoudige aspecten in de invulling van religie. Enerzijds
blijven de constitutieve aspecten van het symboliseringsvermogen verankerd in de mythe,
maar er zijn ook aspecten die net boven het mythische willen uitgroeien. Cassirer wil zowel
de vooruitgang als de mythische elementen behouden en zoekt een verband. In de meest
primitieve cultuur ging de mens op zoek naar antwoorden op allerlei antropologische en
kosmologische vragen. Deze vragen werden door een mythische verklaring beantwoord. Het
ontstaan van de eerste religies uit deze mythen vernietigt die mythologische verklaringen niet,
63 Bergson, The Two Sources, p. 158. 64
Cassirer, An Essay on Man, p. 103.
32
stelt Cassirer.65
Het is zelfs zo dat religie deze mythologische kosmologie en antropologie een
nieuwe vorm geeft.
In het hoofdstuk Myth and Religion in An Essay on Man zegt Cassirer dat “we find
many spheres of primitive life and culture that show the well-know features of our own
cultural life”.66
De vraag is dan welke elementen van dat primitieve denken nog steeds in
onze moderne wereld blijven bestaan. Zonder mythen zou er veel in onze moderne
samenleving aan betekenis verliezen. Het zijn de rituelen die aantonen dat er nog steeds een
band bestaat met mythische of magische elementen.
Volgens Susanne Langer, die sterk beïnvloed was door Cassirer, is er een groot verlies
aan geloof in het leven door de opkomst van technologie en wetenschappen in onze huidige
maatschappij. “The blind faith in science has ended in disillusion and no faith at all” stelt ze
in het essay “The Deepening Mind: A Half-Century of American Philosophy”.67
Er is volgens
haar een verkeerde balans ontstaan tussen het belang van wetenschap en technologie enerzijds
en het verlies van mythe, kunst en religie anderzijds. Mensen hebben de mythe nodig maar ze
wordt hen ontzegd door de wetenschap en de technologische vooruitgang. Het is net in
rituelen dat mensen de voeling met mythen terugkrijgen. In Philosophy in a New Key stelt
Langer dat veel rituelen mensen herinneren aan een hoger belang en dat geeft het leven zijn
betekenis terug in een kille wetenschappelijke wereld.68
Rituelen bevatten symbolen en die
symbolen geven emotionele betekenis en waarde aan de activiteiten waaraan ze verbonden
zijn. Net zoals Cassirer stelt Langer dat de mens in essentie een symboolmakend dier (cfr.
Cassirer: animal symbolicum) is. Dieren zijn immers niet in staat om symbolen en rituelen te
begrijpen. Zij gaan enkel om met zintuiglijke data zonder enige symbolische betekenis. Er
zijn dus niet alleen in een mythisch denkkader, maar ook in een wetenschappelijk, modern
tijdskader, momenten waarop rituelen en symbolen van belang zijn. De mythische elementen
blijven dus ook voor Langer aanwezig.
Ook Cassirer kan in dit licht bekeken worden. In Sprache und Mythos bespreekt hij
onder andere Usener. Useners theorie over Augenblicksgötter is toepasbaar op voorgaande
kwestie. Met andere woorden: er is nog steeds een voeling met het magische of het mythische
in de hedendaagse wereld. Dit komt verder in de thesis nog aan bod. De mythische elementen
65
“Religion does not destroy these first mythological explanations” Cassirer, An Essay on Man, p. 3. 66
Ibid., pp. 79-80. 67
S. Langer, “The Deepening Mind: A Half Century of American Philosophy”, American Quarterly, 2 (1950),
118-132. 68
S. Langer, Philosophy in a New Key: a study of symbolism of reason, rite and art, (New York: Cambridge
University Press, 1960).
33
zijn niet volledig weg te denken uit ons bestaan. Sterker nog, zoals Langer zei, die voeling
met een mythische symboliek geeft het leven en bepaalde ervaringen of acties een diepere
betekenis. Zo kan iemand op een onverwacht moment volledig ingepalmd worden en onder de
indruk zijn van iets. Zonder te kunnen verklaren waarom het zo’n impact heeft, kan een
bepaalde gebeurtenis, ervaring of voorwerp enorm speciaal of belangrijk zijn. Net zoals
Useners ogenbliksgod is er een moment dat zodanig breekt met het dagdagelijkse, profane
leven dat we een speciaal moment ervaren. Hierin zit dus nog duidelijk een band met het
mythische of het magische. Zo schrijft Cassirer in Language and Myth het volgende: “In
absolute immediacy the individual phenomenon is deified, without the intervention of even the
most rudimentary class concept; that one thing you see before you, that and nothing else is
the god.” 69
Cassirer verwijst in Language and Myth ook naar Jakob Spieth, een Duitse missionaris
die meer dan twintig jaar in de toenmalige Duitse kolonie Oost-Togo (de huidige Ghanese
Volta-regio) de geschiedenis, de cultuur en de socio-economische organisatie van het Ewe-
volk heeft bestudeerd. In zijn werk Die Religion der Eweer in Süd-Togo geeft Spieth
voorbeelden van dergelijke momenten. Zo heeft hij over het moment waarop een dorstige
water vindt of het moment waarop iemand die bedreigd wordt door een wild dier beschutting
vindt in een beekje.70
Het gaat volgens Spieth om “het ogenblik waarop een voorwerp (hier
het water en het beekje) of de opvallende eigenschappen daarvan in een waarneembare relatie
tot het menselijke gemoed en zijn leven komen te staan, ongeacht of dit aangenaam of
afstotend is”.71
Cassirer neemt die voorbeelden van Spieth over in zijn werk Language and
Myth. De momenten die Spieth beschrijft overstijgen volgens Cassirer de gewone,
dagdagelijkse ervaringen door het isoleren van de indruk. Op zo’n moment wordt die ervaring
niet enkel erg intens, maar ook zodanig op zichzelf betrokken dat “de gestalte van de god
ontstaat”.72
69
E. Cassirer, Language and Myth, p. 33. 70
J. Spieth, Die Religion der Eweer in Süd-Togo, (Göttingen: Vandenhoeck, 1911); Cassirer, Language and
Myth, pp. 23, 33. 71
E. Cassirer, Taal en mythe gevolgd door De begripsvorm in het mythische denken, vert. door S. Van Erp,
(Amsterdam: Boom, 2008) pp. 66-67. 72
Cassirer, Language and Myth, p. 67.
34
2.4. HET BLIJVENDE BELANG VAN DE MYTHE 73
De mythe heeft doorheen de Westerse geschiedenis verschillende negatieve bijklanken
gekregen. Zo zou de mythe subjectief zijn, irrationeel, archaïsch, prehistorisch, of getuigt
zelfs van een soort “oerdomheid van de mensheid” (Fontenelle). Door denkers als Cassirer
begint de erkenning van de mythe als belangrijke blijvende instantie gehoor te krijgen.
Cassirer definieert de mythe immers als een verzamelterm voor alle mogelijke andere wijzen
van bestaansbeleving en bestaansinrichting. Cassirer, Heidegger, en Husserl zijn slechts
enkele denkers die een interesse hebben voor het mythische denken. Allen stellen ze dat de
rede zich in een crisis bevindt, en dan is de mythe als andersoortig wereldbeeld een perfect
instrument om onderzoek te verrichten naar het statuut van de rede. Cassirer wijst ook terecht
op het gevaar van de mythe, namelijk wanneer de mythe te zwaar begint te wegen op politieke
en sociale systemen. Wanneer er op zoek wordt gegaan naar een definitie van wat de mythe
is, stelt Cassirer dat door de grote diversiteit van het mythische materiaal het niet mogelijk is
de mythen te groeperen rond een bepaald thema of noemer. Hij wijst er ook op dat
verschillende mythen verschillende functies hebben. Alle mythen onder eenzelfde noemer
plaatsen zou dus afbreuk doen aan de diversiteit en waarde van het materiaal.
Daarbij komt ook dat het onderzoek naar de mythen vaak gevoerd werd vanuit een
tegenstelling tussen mythe en rede. Vooral in de Verlichting heerst er een logocentrisme, dat
alle mythen afschrijft als pre-logisch of irrationeel. Zo komen de mythen in die periode in een
duister hoekje te staan, aangezien elke positieve wetenschap aan hen voorbij gaat. Cassirers
filosofie is hier een duidelijke reactie op. De wereld bekijken en betekenis geven vanuit een
louter positief-wetenschappelijk standpunt is volgens hem niet correct. Er zijn immers, zoals
hierboven al vermeld, verschillende andere instanties die de menselijke wereld een diepere
betekenis kunnen geven. De mythe blijft dus voor Cassirer van groot belang, ook in een
rationele en wetenschapstechnologische samenleving. Zo zijn er nog steeds symbolen en
rituelen die hun oorsprong vinden in een mythisch denken die ook nu nog van tel zijn.
Voornamelijk in religieuze contexten zijn hier tal van voorbeelden van te vinden. Zo zien we
dat mensen nog steeds bidden of naar liturgische vieringen gaan. Hoewel er geen enkele
rationele verklaring is voor dergelijke rituele praktijken, zijn ze voor sommige mensen nog
wel van belang. Het geeft voor deze mensen een extra betekenisdimensie aan de wereld. Ook
73
Zie G. Van Eekert, ‘Mythen over de mythe: Over de (on)mogelijkheid door te dringen tot de waarheid van de
mythe’, Crisis van de rede? Perspectieven op cultuur, 1992, 49-56.
35
in de Joodse godsdienst zijn er gebruiken en tradities waaraan men nog steeds vasthoudt, ook
al zouden ze al lang voorbijgestreefd lijken. Een voorbeeld hiervan is dat de joden de thora-
rol niet mogen aanraken. Enkel door middel van een speciaal stokje kan men de pagina’s
doorbladeren. Ook mag de Thora niet ingebonden worden door eender welk dierenvel. Het
moet huid zijn van een dier dat gegeten mag worden en dus koosjer is. Het hoeft zelfs niet zo
extreem of religieus te zijn: wanneer iemand een kaarsje aansteekt om iemand anders geluk te
wensen, is er ook absoluut geen causale band tussen het aansteken van de kaars en het al dan
niet slagen in het opzet van de ander. Toch zijn dit rituelen of symbolen die nog steeds
betekenis geven aan de menselijke ervaring.
Daarenboven hoeven mythen niet te worden afgeschreven als verhalen uit een
primitieve tijd die voor ons geen enkele waarde hebben, behalve een allegorische. Schelling
noemt de mythen ‘tautegorisch’: de mythen vertellen ons wat ze willen vertellen, ze hoeven
niet allegorisch uitgekleed te worden. De waarheid die zij in zich dragen is niet ingewikkeld
of vreemd. Schelling zegt ook dat de mythen verhalen over wat echt gebeurd is, over
ervaringen en gebeurtenissen die de mythische – primitieve – mens als dusdanig heeft
meegemaakt. Tautegorisch betekent dat voor de mythologische mens de goden echt
bestonden. De goden waren niet allegorisch, ze verwijzen niet naar iets anders. De goden
betekenen wat ze zijn. Hun bestaan heeft geen andere betekenis dan wat ze zelf zijn.74
Cassirer ging hiermee akkoord: de wereld van de mythe dient volgens Cassirer niet gemeten
te worden aan waarheidscriteria en aan een wereldbeeld die aan de mythe vreemd zijn. De
mythe heeft dus een zelfstandig karakter, met een eigen logica. Voor Cassirer is een studie
van de mythen enkel mogelijk wanneer er aandacht is voor de mythische wereld van
symbolen.
74
F.W.J. Von Schelling, Sämmtliche Werke, (Stuttgart: Cotta, 1856).
36
3. KARL JASPERS OVER AXIALE RELIGIES EN KANTS
GODSDIENSTFILOSOFIE
3.1. AXIALE RELIGIES
3.1.1. INTRODUCTIE
Het continu verder evoluerende concept van religie vertoont dus steeds meer redelijkheid,
zonder volledig los te komen staan van de mythische begrippen en invloeden. Binnen deze
evolutie bevindt de mensheid zich vandaag op de trap van de grote monotheïstische
wereldgodsdiensten. Hoewel het succes van de exacte wetenschappen vandaag groot is, staan
ook de grote godsdiensten nog sterk in de maatschappij. Cassirers cultuur- en
symboolfilosofie kan dus ook geïnterpreteerd worden als een filosofische geschiedenis van de
religie.
Ook de Duitse filosoof Karl Jaspers (1883 – 1969) heeft een poging gedaan om alle
wereldgodsdiensten te kaderen. Zo stelt hij net als Cassirer dat de oorsprong of de kiem van
alle huidige religies onstaan is in een ver verleden, tussen 800 voor Christus en 200 voor
Christus. Het merkwaardige is dat hij één bepaalde periode, namelijk tussen 800 en 200 voor
Christus, in de wereldgeschiedenis aanduidt waarin allerlei nieuwe denkvormen en
leefsystemen ontstonden in verschillende culturele centra die ver van elkaar lagen. Jaspers
noemt dit de axiale periode.75
Deze periode is volgens Jaspers cruciaal geweest voor de
ontwikkeling van de mens en de menselijke beschaving. Jaspers stelde vast dat gedurende die
500 – 600 jaar, niet enkel de grote religies ontstonden, er kwamen ook verschillende filosofen
en religieuze leiders sterk naar voren. In Way to Wisdom: An Introduction to Philosophy76
zegt hij dat “The fundamental ideas rose everywhere in the Axial Age”.77
De denkers en
religieuze ontwikkelingen die hij als voorbeeld neemt zijn onder andere Confucius, het
ontstaan van de Griekse filosofie, Buddha, Lao Tzu en het taoïsme en de opkomst van het
monotheïsme in Israël.
Wat volgens Jaspers zo speciaal is aan deze axiale periode, is dat de mens zich opeens
lijkt bewust te worden van het Zijn, van zichzelf en van zijn onmacht. De mens begint
radicale vragen te stellen en het bewustzijn werd meer bewust van zichzelf. In deze periode en
75 In de literatuur wordt er ook wel gesproken van de ‘assentijd’, de ‘spiltijd’ of in het Engels, ‘the axial age’. 76
K. Jaspers, Way to Wisdom: An Introduction to Philosophy, vert. door R. Manheim, (New Haven: Yale
University Press, 1964).
77 K. Jaspers, Way to Wisdom, p. 135.
37
in deze nieuwe menselijke vraagstellingen ligt het begin voor elke wereldreligie.78
Het was
dus een periode van intense intellectuele en religieuze ontwikkelingen die heel de
maatschappij doordrongen. Het waren geen ontwikkelingen die enkel de intellectuele elite
aangingen maar het ging om vragen en antwoorden die voor iedereen van belang waren:
vragen over het leven, over het lijden, over het onderscheiden van goed en kwaad,... . Vooral
die laatste kwestie is van belang. Hier wordt verder in dit essay dieper op ingegaan. Het
ontwikkelen van een ethisch bewustzijn markeert namelijk een belangrijke mijlpaal in de
ontwikkeling van de mens en de religie.
De vooruitgang die in deze periode is gemaakt is tekenend geweest voor het verdere
verloop van de menselijke cultuur als dusdanig. Concrete voorbeelden hiervan zijn het
ontstaan van de democratie in Athene en de opkomst en de draagkracht van filosofie en kunst
in Griekenland. Net zoals Cassirer heeft Jaspers het over een religie of een religieus gevoel en
bewustzijn dat ontstaat uit een mythische ondergrond. Hoewel het mythische denken en de
mythische verklaringen ook bij Jaspers worden opzijgeduwd door de rationele religie, blijven
ze wel aanwezig op de achtergrond. In Way to Wisdom schrijft Jaspers: “The old mythical
world slowly sank into oblivion, but remained as a background to the whole through the
continued belief of the mass of the people (...)”79
Cassirer en Jaspers lijken dus gelijkaardige dingen te zeggen. Toch is er een belangrijk
verschil tussen beiden. Jaspers houdt er immers een nog rationalistischere visie op na dan
Cassirer. Jaspers lijkt met het bovenstaande citaat te beweren dat de mythe enkel nog dient als
fantasie voor het gewone volk. De echte begrijpende mens heeft die mythe niet meer nodig.
Jaspers lijkt dus geen groot belang te hechten aan de mythe of aan de functie van de mythe.
Dat betekent niet dat Jaspers de mythe volledig overboord gooit. De mythe behandelt voor
Jaspers nooit empirische realiteiten, het zijn enkel verhalen over goden.80
Cassirer gaat hier
natuurlijk niet mee akkoord. Het blijvende bestaan van de mythe is voor Cassirer van
wezenlijk belang bij de ontwikkeling van de menselijke cultuur en religie. Voor Cassirer zijn
de mythen ook meer dan louter verhalen. Wat opmerkelijk is, is dat Cassirer en Jaspers
nergens naar elkaar verwijzen, ook al was het duidelijk dat ze elkaars werk kenden. Jaspers
78 K. Jaspers, The Origin and Goal of History, vert. door M. Bullock, (London: Routledge, 2011). 79 K. Jaspers, Way to Wisdom, p. 2. 80 K. Jaspers, Myth and Christianity: an inquiry into the possibility of religion without myth, vert. door R.
Bultmann, (New York: Noonday, 1958).
38
had een ambivalent gevoel bij Cassirer. Hij vond zijn schrijfstijl duidelijk en niet elitair, maar
hij vond in Cassirer zijn werken niet wat hij zocht in de filosofie. 81
De religies die ontstaan gedurende deze axiale periode noemt Jaspers de axiale
religies. Het zijn religies die ontstaan door een nieuwe ervaring van een onbekende grotere
macht die de godenwereld van de polytheïstische culturele voorgangers zal vervangen. Deze
god of kracht wordt ook veel abstracter uitgedrukt dan in het polytheïsme. Zo wordt er
gesproken van ‘God’ in de monotheïstische religies, van ‘Wereldziel’ in het hindoeïsme of
van het Nirwana in het boeddhisme. De menselijke wereld krijgt sindsdien een extra
dimensie: alles wordt bekeken in het kader van die religieuze of filosofische normen. Dat
resulteert in een ontwikkeling van het individu, een soort religieuze houding die een zeker
ethisch besef tot stand brengt. De mens leert kritisch omgaan met tradities en vervangt oude
rituelen en magie door nieuwe vormen van religieuze praxis. Dit kan in verband gebracht
worden met de theorie van Bergson over de overgang van een statische religie naar een
dynamische religie. Door het menselijk verstand te durven gebruiken werd het mogelijk om
de religieuze tradities van de familie of de clan te doorbreken. Op die manier werd de
religieuze geslotenheid ingeruild voor een open, dynamische religie. Voor het axiale tijdperk
had religie een dubbele rol. Enerzijds moest ze verklaring kunnen geven aan vragen over het
menselijk bestaan, zoals vragen over de dood en andere existentiële vragen, anderzijds had
religie de functie om de eenheid van een bepaalde gemeenschap of clan te waarborgen.
Tijdens en na de axiale periode dient de religie niet meer om een orde te bevestigen, maar
verbindt ze de mens met een hoger iets. Dit wordt de overgang van de archaïsche
godsdiensten naar de heilsgodsdiensten genoemd. De mens is in die laatste godsdiensten
gericht op een zekere bevrijding: in Gods Koninkrijk bij de Joden en de Christenen, in het
paradijs bij de Islam of het Nirwana bij het boeddhisme.
3.1.2. EEN TWEEDE AXIALE PERIODE
Sommigen beweren dat het ontstaan van die eerste axiale periode te wijten was aan de
noodzaak die primitieve culturen hadden om een ethisch systeem te ontwikkelen. Onder
andere Ewert Cousins en Leonard Swidler zijn van mening dat er in onze huidige periode een
81
Gordon, Continental Divide, p. 86.
39
tweede axiale periode tot stand aan het komen is.82
Zij beweren dat de mens pas tegen het
einde van de twintigste eeuw de wereldlijke en menselijke verantwoordelijkheid vat. De mens
is zodanig geëvolueerd dat hij zichzelf anders begrijpt en ook zijn relaties met anderen
herziet. Dat resulteert volgens Cousins en Swidler in een nieuw soort passionele energie om
samen aan een betere wereld en een betere beschaving te werken. Cassirer zei al dat hij de
boodschap van de Verlichting zo begreep, dat de mens als taak had om ervoor te zorgen dat
er een betere beschaving komt. Zowel als individu als als groep moet de mens het als een
plicht zien om beschaving te verwerven en niet zonder meer terug te vallen op de mythische
onderbouw.83
Dat nieuwe bewustzijn opent op zijn beurt een nieuw soort spiritualiteit. De wereld en
het menselijke leven zijn geen uitputbare bron, maar zijn zaken die bewaard en beschermd
moeten worden. Dit is een mogelijke verklaring waarom er in de laatste jaren zoveel aandacht
wordt besteed aan de ecologie. Doordat de mens zich meer bewust wordt van zijn impact op
de gehele wereld, en het leed dat anderen daardoor ervaren (denk aan natuurrampen), voelt hij
zich verantwoordelijk en zal er meer dan ooit een focus liggen op het voorkomen van een
ecologische ramp. Er ontstaat een bewustzijn dat niet enkel voor onze eigen leefwereld van
belang is, maar ook voor die van anderen. Ook mensen en culturen die ver van ons verwijderd
liggen vallen onder onze verantwoordelijkheid, aangezien we op dezelfde wereld leven.84
Voorbeelden van zo’n verschuivingen en bewustwordingen doorheen de geschiedenis zijn
legio. Maar volgens Cousins en Swidler is het speciale aan de huidige verandering dat deze
van zodanig grote impact is dat zij menen niet zomaar van een verschuiving, maar van een
tweede axiale periode te kunnen spreken. Concreet kan dit het best geïllustreerd worden aan
de hand van de globalisatie. Het menselijke bewustzijn en denken wordt meer en meer
globaal. Hierdoor is de mens gedwongen om een meer lokale moraal achter zich te laten en is
hij genoodzaakt om zich aan te passen aan een ethiek die globaal begrepen en gevolgd kan
worden.
Dit is omwille van vele actuele voorbeelden toepasbaar op de huidige maatschappij en
op verschillende wereldproblematieken. Doordat de wereld kleiner geworden is, en
82
Cousins is een professor in religieuze studies aan de universiteit van Fordham. Hij heeft veel gereisd doorheen
Europa en Azië om onderzoek te doen naar antropologie en religie. Hij is bekend bij de Verenigde Naties, waar
hij conferenties organiseert over interreligieuze dialoog en de wereldvrede. Zijn meest invloedrijke werk is
Global Spirituality: Toward the Meeting of Mystical Paths. Leonard Swidler is een professor in het katholieke
denken aan de universiteit van Philadelphia, Pennsylvania. 83
Zie inleiding, sectie 0.4. 84 Dit terzijde, noch Cousin, noch Swindler maken deze associatie met de opkomst van de ecologie in onze
maatschappij.
40
verschillende culturen dichterbij komen te liggen, worden we geconfronteerd met culturen en
verschillende ethieken die we niet kennen of die als dusdanig verschillen van die van ons. Ik
geef hiervan twee voorbeelden. Onder meer door de globalisatie is het onvermijdelijk
geworden om in een multiculturele samenleving te leven. Het is vaak merkbaar dat de
verschillende culturen met elkaar botsen op vlak van wat we als onethisch beschouwen. Een
goed voorbeeld hiervan is het ritueel slachten van lammeren door de moslims. In onze
Westerse ogen is dit barbaars en kan dit nooit ethisch verantwoord worden. In hun cultuur
echter is het een religieuze traditie en dus ook ethisch correct. Een ander voorbeeld is dat we
ontzet zijn wanneer we bepaalde nieuwsberichten te horen krijgen. Sommige zaken, zoals
vrouwenonderdrukking, dierenmishandeling of kinderarbeid, zijn in onze cultuur ondenkbaar,
terwijl het in andere culturen een gewoonte is. Vandaar dat de globalisatie een sterke rol
speelt in de ontwikkeling van die tweede axiale periode. Onze lokale moraal botst met de
culturen die steeds dichter bij ons komen te liggen. Pakweg honderd jaar geleden waren die
botsingen veel minder frequent en minder hevig.
Een ander kenmerk van de huidige, tweede axiale periode haalt Karen Armstrong aan.
Armstrong is een hedendaagse, Britse auteur die vooral bekend is omwille van haar studies
waarin zij verschillende religies met elkaar vergelijkt. Zij stelt dat de bewustwording van het
zelf en het zelfkritische vermogen belangrijke eigenschappen waren voor het ontstaan van de
eerste axiale periode. Dit ziet Armstrong ook terug in de tegenwoordige tijd. Moderne mensen
laten het traditionele en collectieve geloofsverband los omdat ze verlangen naar een vrije
individuatie. Dat betekent niet dat mensen het geloof als dusdanig loslaten. Het is de
georganiseerde religie die onderhevig is aan kritiek. Wat bedoeld wordt met individuatie is
dat mensen zelf op zoek willen gaan, los van een georganiseerde religie, naar iets waarin zij
willen geloven. De mens bevindt zich op een kritiek historisch knooppunt, waarop hij het
heilige moet herdefiniëren om een antwoord te kunnen bieden op die nieuwe spirituele noden
die gecreëerd worden door veranderende culturele voorwaarden en grootschalige crisissen.85
In een interview zegt Armstrong het volgende:
All over the world, people are struggling with these new conditions and have been forced to reassess
their religious traditions, which were designed for a very different type of society. They are finding
that the old forms of faith no longer work for them; they cannot provide the enlightenment and
consolation that human beings seem to need. As a result, men and women are trying to find new ways
85 Zie K. Armstrong, A history of God: the 4000-year quest of Judaism, Christianity, and Islam, (New York:
Ballantine Books, 1994).
41
of being religious. Like the reformers and prophets of the first Axial Age, they are attempting to build
upon the insights of the past in a way that will take human beings forward into the new world they
have created for themselves. 86
In datzelfde interview stelt Armstrong dat wanneer we naar de grote monotheïstische
religies kijken, we kunnen vaststellen dat er geen objectieve God bestaat. Elke nieuwe
generatie heeft de taak om een beeld van die God te vormen dat voor hen kan werken.
Doorheen de geschiedenis wordt de ene voorbijgestreefde conceptualisering van God altijd
vervangen door een nieuwe, zodat het godsconcept terug relevantie en betekenis kan krijgen
in overeenstemming met het tijdskader. Het is net omdat het concept God op zo’n manier
flexibel en kneedbaar is, dat de monotheïstische godsdiensten hebben overleefd en blijven
bestaan. Volgens Armstrong bevinden we ons nu in een periode in de geschiedenis waarin de
religieuze concepten dienen hervormd te worden.
Ook Armstrong heeft het over globalisatie als een karakteristiek van de huidige axiale
periode. We ondervinden in onze geglobaliseerde wereld zoveel problemen, agressie en
geweld, omdat onze spirituele wijsheid niet evenredig meegroeit met onze technologische
ontwikkelingen, aldus Armstrong. Dit is exact wat Bergson een vijftigtal jaar eerder zei.
Volgens Bergson heeft de mens nood aan een supplement d’âme. Volgens Bergson zorgt de
technologische vooruitgang (hij gebruikt het woord mechanisation) onaangename effecten.
Zijn conclusie is dat er een discrepantie is ontstaan tussen de vooruitgang op vlak van
technologie en het achterop hinken van de morele en spirituele dimensie van de ziel.87
In Les
deux sources de la morale et de la religion schrijft hij het volgende: “Machinery will find its
true vocation again, it will render services in proportion to its power, only if mankind, which
it has bowed still lower to the earth, can succeed, through it, in standing erect and looking
heavenwards.”88
Net zoals in de eerste axiale tijd, waarin er ook verschillende technologische
vooruitgangen waren, zoals de mogelijkheid om ijzer te bewerken, is er ook nu sprake van
geweld en angst. Het is net spiritualiteit en een ontstaan van een nieuw ethisch paradigma dat
we nodig hebben in de hedendaagse wereld. De reden waarom het in de eerste axiale periode
wel lukte en nu schijnbaar niet, is dat de grote denkers toen veel tijd en moeite staken in de
86 J. Roemischer, ‘A New Axial Age: Karen Armstrong on the History and the Future of God’, What is
Enlightenment?, Editors Choice <http://www.adishakti.org/_/a_new_axial_age_by_karen_armstrong.htm>. 87 H. Verlinde, ‘A supplement to the soul’, Cube Revue, ed. N. Aziosmanoff < http://www.cuberevue.com/en/a-
supplement-to-the-soul/979>. 88 Bergson, The Two Sources, p. 268.
42
ontwikkelingen van de spiritualiteit. Nu wordt er meer tijd gestoken in het ontwikkelen van
technologie.
3.1.3. TERUG NAAR CASSIRER
De mensen confronteren de wereld door middel van symbolen. Het symbool is voor Cassirer
het instrument bij uitstek voor de menselijke bevrijding. Zoals in de vorige hoofstukken al is
gebleken, waren er volgens Cassirer verschillende symbolische vormen. Hij geeft een
rangorde van die symbolische vormen naargelang de mate waarin ze ‘bevrijdend’ zijn.
Daarvan is de mythe de laagste. In mythen worden symbolen beschouwd als objectieve
krachten. Dit wil zeggen dat de symbolen rechtstreeks verwezen naar het gesymboliseerde.
Een symbool voor een god verwees dan ook rechtstreeks naar die god. Religie daarentegen
staat een trap hoger dan de mythe. In de religie is het symbool, dat kan bijvoorbeeld de taal
zijn of een beeld van een bepaalde god, tot op zekere hoogte onafhankelijk van het
gesymboliseerde. Het symbool gaat dus niet zomaar in zijn geheel op in het
gesymboliseerde.89
Cassirer schrijft hierover:
Religion takes the decisive step that is essentially alien to myth: in its use of sensuous images and
signs it recognizes them as such - a means of expression which, though they reveal a determinate
meaning, must necessarily remain inadequate to it, which ‘point’ to this meaning but never wholly
exhaust it. 90
De religie is ook verschillend van de mythe omdat de religie de mens toestaat zijn
autonome, ethische wil te herkennen. Het is in die ontwikkeling in de axiale periode dat
voornamelijk de Joods-Christelijke traditie bij Cassirer, en ook de ethiek en religie van Kant,
van belang zijn. De wetenschap staat nog een trap hoger, maar dat is hier niet relevant.
Samengevat ziet het systeem van Cassirer er als volgt uit: de mythe kan zichzelf nooit lenen
tot bevrijding, religie herlokaliseert de menselijke autonomie in iets transcendents zoals God
en ten slotte keurt de wetenschap het mythische denken en de kunst af als zijnde niet
voldoende gegrond om van echte kennis of uitspraken te doen over waarheidswaarde.91
Die
89 Ankersmit, Ernst Cassirer, p. 77. 90 S.W. Itzkoff, Ernst Cassirer: Philosopher of Culture, (Boston: Twayne, 1977), p. 102. 91
E. Grosholz, ‘The Humanism of Ernst Cassirer’, The Hudson Review <http://hudsonreview.com/2013/03/the-
humanism-of-ernst-cassirer-2/#.U-uBNFYxElI>.
43
bevrijding is vooral een waarschuwing tegen eenzijdigheid. Met eenzijdigheid bedoelt
Cassirer het verheffen van slechts één symbolische vorm en het teniet doen van de legitimiteit
van andere symbolische vormen. Zo is de Philosophie der symbolischen Formen een reactie
tegen het positivisme, dat de wetenschap een alleenheerschappij geeft, een almachtig statuut.
De religie krijgt dus pas echt een concrete en praktische betekenis wanneer er moraal
aan te pas komt. De pre-axiale religies waren nog te nauw verbonden met macht en onmacht
ten aanzien van de natuur of het leven zelf. Het is pas, zoals hierboven uitgelegd, tijdens die
axiale revolutie dat er sprake is van een ethische ontwikkeling in de religie. Het is ook enkel
door een ethiek dat een religie aantrekkingskracht heeft voor een steeds rationeler wordende
cultuur.
3.2. KANTS GODSDIENSTFILOSOFIE
3.2.1. DE OORSPRONG VAN DE RELIGIE EN HET STATUUT VAN RITUELEN
In zekere zin is dat wat hierboven gezegd wordt hetzelfde als wat Kant stelt over het ontstaan
van religie. Een religieus bewustzijn, of een zich richten naar God, volgt volgens Kant uit de
moraal. De theorie van Jaspers over de ontwikkelingen in de axiale periode stelt ook dat er
een noodzaak is aan een ethiek omwille van veranderende culturele vormen. De pre-axiale
religies waren echter ook al religies. Dat is voor Kant niet mogelijk: voor Kant is de volgorde
onvermijdelijk moraal, godsbestaan, religie. Met andere woorden ontstaat de religie pas door
een ponering van een godsbestaan. Belangrijk hierbij is dat Kant zegt dat er nooit een
theoretisch bewijs kan gegeven worden voor het bestaan van God. Het is in de moraal dat er
een praktische nood is voor het bestaan van God. De eigenschappen van God kennen we
immers niet door metafysische of theoretische onderzoeken, maar enkel door de praktische
rede en in de morele principes. In Kritik der reinen Vernunft schrijft hij:
Een grondiger uitwerking van de zedelijke ideeën, noodzakelijk gemaakt door de zeer zuivere
zedenwet van onze religie, richtte de rede op het onderwerp door het belang dat ze erin moest stellen.
En zonder dat een grotere kennis van de natuur, of juiste en betrouwbare transcendentale inzichten
(die altijd hebben ontbroken) daartoe bijdroegen, hebben die zedelijke ideeën een begrip van het
goddelijke wezen tot stand gebracht dat we nu als juist beschouwen. Niet omdat de speculatieve rede
ons van die juistheid overtuigt, maar omdat het volkomen met de morele principes van de rede
overeenstemt. En zo heeft uiteindelijk toch alleen de zuivere rede de verdienste – maar alleen in haar
44
praktische gebruik – om kennis die de loutere speculatie alleen kan vermoeden, maar geen geldigheid
kan verlenen, aan ons hoogste belang te verbinden, en haar daardoor weliswaar niet tot een bewezen
dogma te maken, maar toch tot een voor de meest wezenlijke doelen van de zuivere rede absoluut
noodzakelijke vooronderstelling. 92
In het werk Die Religion innerhalb der Grenzen der bloßen Vernunft schrijft Kant dat de
religie zich altijd bevindt binnen de grenzen van de redelijkheid. De waarheid van de religie is
ten volle geënt op een moraliteit. Het verschil tussen Cassirer en Kant ligt in de nadruk die
Kant legt op de rol van de rede. Cassirer spreekt niet van een harde rationaliteit wat de
primitieve culturen betreft. Voor Kant leidt de moraal naar de religie, en de moraal is
noodzakelijkerwijs rationeel. Het is immers vanuit de categorische imperatief dat er een
moraal ontstaat.
Die categorische imperatief wordt bepaald door de praktische Vernunft. Met andere
woorden: binnen het domein van de praktische rede ligt er een religieus centrum, dat
gekenmerkt wordt door de categorische imperatief en de moraal. Vanuit dat religieuze
centrum kan er een waarheids-as getrokken worden naar een hyperlogisch domein van de
religie, maar ook naar en hypo-logisch domein. Het hypologische domein is het domein dat de
redelijke religie onderbouwt. Het is in dit domein dat God zich bevindt, als obligator, als
instantie die de mens er moreel toe verplicht om ethisch te handelen. Of anders: de obligator
geeft de morele wetten hun categorische karakter. In het hyperlogische domein bevinden zich
allerlei zaken die zich niet door de rede laten vatten. Voorbeelden daarvan zijn rituele
handelingen, zoals bidden of liturgie. Kant stelt dat die zaken, hoewel ze binnen een boven-
rationeel kader vallen, ze niet zomaar zonder waarde zijn voor de religie. Ze worden pas
magisch en on-redelijk wanneer ze zich niet richten op de waarheids-as die door het centrum
van de moraal loopt. Zolang de zaken die buiten het domein van de rede vallen zich dus
richten op de waarheids-as van de moraal, zijn ze niet irrationeel. De waarheids-as loopt
immers recht door het centrum van de rede.93
Samengevat valt wat hierboven beschreven staat visueel voor te stellen als drie boven
elkaar hangende schijven, waarbij door het middelpunt van elk van hen een as loopt die de
cirkels met elkaar verbindt. De middenste cirkel symboliseert het domein van de praktische
rede, met als centraal punt het domein van de moraal en de categorische imperatief. Vanuit
92
I. Kant, Kritiek van de zuivere rede, p. 650 (B846). 93
Voor deze parafrase en informatie heb ik mij gebaseerd op een college van prof. M. Moors, waarin Kants
Kritik der reinen Vernunft, Kritik der praktischen Vernunft en Die Religion innerhalb der Grenzen der bloßen
Vernunft werden besproken in het licht van zijn godsdienstfilosofie.
45
dat centrum kan er via de waarheids-as naar de onderste cirkel gegaan worden. De onderste
cirkel symboliseert God als obligator. Het is de onderbouwing, de voor-onder-stelling, voor
de religie. Zonder die dimensie zou de moraal geen dwingend en geen rationeel karakter
hebben. God is voor Kant dus niet de opsteller van de moraal, dat doet de rede. De praktische
Vernunft creëert de moraal, God is louter obligator, waardoor morele handelingen een
goddelijke dimensie krijgen. Via diezelfde waarheids-as kan ook de bovenste cirkel bereikt
worden, waar allerlei elementen in vervat liggen die niet direct tot de rede behoren. Het is de
waarheid-as die de rede representeert in dat domein, want ze loopt recht door het centrum van
de praktische rede. Wanneer die elementen (zoals bijvoorbeeld rituele handelingen) zich
richten tot die rationele waarheids-as, kan er rationeel over gesproken worden volgens Kant.
Wanneer ze dit niet doen, is het louter magie.
Kant zegt in Die Religion innerhalb der Grenzen der bloßen Vernunft dat er religieuze
waanverschijnselen zijn, die we moeten proberen te vermijden. Een voorbeeld hiervan zijn de
mirakels. We kunnen niet (en mogen niet) geloven in mirakels, want er is geen enkel
wetenschappelijk bewijs dat mirakels zich ooit hebben voltrokken, niet vroeger en niet nu.
Zulke religieuze mysteries kunnen met andere woorden nooit door de rede bewezen worden.
Het is ook niet zo, stelt Kant, dat we door het uitoefenen van het geloof ons in een beter
daglicht stellen voor God. Op die manier is er voor Kant geen enkel probleem om deel te
nemen aan religieuze rituelen. Zo zijn rituele handelingen zoals bidden, naar de kerk gaan,
gedoopt worden enzovoort voorbeelden van rituelen die zich richten tot God. Maar dat
betekent niet dat die praktijken hetzelfde zijn als echt moreel gedrag. En het is door het
morele gedrag dat we gratie krijgen van God en op geluk mogen hopen. Kant spreekt hier al
over in Kritik der reinen Vernunft. Daar schrijft hij:
(…) nu kan zo’n systeem van gelukzaligheid die proportioneel met de moraliteit is verbonden in een
intelligibele, dit wil zeggen de morele wereld (…), als noodzakelijk gedacht worden (…) . Maar dit
systeem van een zichzelf belonende moraliteit is alleen een idee, waarvan de verwezenlijking berust
op de voorwaarde dat iedereen doet wat hij moet doen, dit wil zeggen, dat alle handelingen van
redelijke wezens zo plaatsvinden alsof ze voortkomen uit een hoogste wil. (…) De gevolgen van die
handelingen zullen zich verhouden tot de gelukzaligheid. 94
Religieuze handelingen in de vorm van rituele praxis zijn dus voor Kant niet gelijk aan
morele handelingen. Enkel in morele handelingen toont de mens zich waardig om het geluk te
94 Kant, Kritiek van de zuivere rede, pp. 645-646 (B837-838).
46
ontvangen van God. In de rituele praktijk laat de mens wel zijn gerichtheid naar God zien,
maar het is nog geen uitoefenen van de wetten van de hoogste rede, of met andere woorden,
het volgen van het ideaal van het hoogste goed.95
We hebben volgens Kant immers geen echt
bewijs of geen echte verklaring waarom religieuze revelaties (die te verkrijgen zijn door
religieuze en rituele praktijken) waar zouden zijn. Kant is dus wel van de overtuiging dat de
mens niet moet wachten tot de gratie van God hem te beurt valt. De mogelijkheid van God om
te vergeven kan niet als excuus gebruikt worden om moreel verwerpelijk gedrag goed te
praten. Er is dus een grens aan de gratie die God aan de mens kan schenken. De mens moet er
alles aan doen om moreel goed te leven en dan kan hij hopen op de goddelijke gratie. In Kants
woorden kan er pas op gratie gehoopt worden wanneer ik zo goed als ik kan mijn morele
plicht, dus het moreel correct handelen, volbreng:
Reason says that whoever does, in a disposition of true devotion to duty, as much as lies within his
power to satisfy his obligation, can legitimatly hope that what lies outside his power will be
supplemented by the supreme wisdom in some way or another 96
De gratie kan ons dus enkel gegeven worden nadat we de moeite hebben gedaan om
aan onze morele verplichtingen te voldoen. Kant bedoelt hier niet mee dat iemand die ooit een
morele misstap heeft begaan gedoemd is om nooit de gratie te kunnen verkrijgen. Maar die
persoon zal, net zoals iemand anders, enkel de gratie van God krijgen (of beter geformuleerd:
mag enkel op de gratie van God hopen) wanneer die persoon alles binnen zijn of haar macht
heeft gedaan om een goed mens te zijn. Een moeilijkheid in deze theorie van Kant over de
gratie is dat Kant nergens bewijst of kan vast stellen dat de gratie effectief bestaat. Er kan
immers nooit een concreet bewijs geleverd worden door de rede dat er überhaupt sprake kan
zijn van een goddelijke gratie. Vandaar dat hij het heeft over het hopen op de gratie. Het
geloven in de gratie zorgt er volgens Kant wel voor dat we betere mensen worden.
95 Kant, Kritiek van de zuivere rede, p. 646 (B839). 96 I. Kant, Religion Within The Boundaries of Mere Reason and other writings, vert. door A. Wood, (Cambridge:
Cambridge University Press, 1998), p. 167.
47
3.3. SLOT
Belangrijk om hierbij te noteren is dat de doelstelling van Cassirer en Kant niet dezelfde was.
Cassirer wilde net Kant historiseren. Hij overloopt de gehele menselijke cultuurgeschiedenis,
terwijl Kant eerder een rationele bodem wilde geven aan de religie. Kant wilde immers
vermijden dat we uitspraken zouden doen over zaken die niet redelijk gefundeerd zouden zijn
als het gaat over religie. Ook Jaspers, Cousin, Swidler en Armstrong bekijken – net zoals
Cassirer – de religieuze ontwikkelingen vanuit een historische blik. De laatste drie vinden het
onderzoek voornamelijk interessant omwille van de toepasbaarheid op de actuele wereld en
de huidige wereld- en religiegeschiedenis.
48
4. BESLUIT
De filosofie van Ernst Cassirer omvat een breed domein. Zijn denken valt niet te classificeren
als louter een cultuurfilosofie, een epistemologie of een historische godsdienstfilosofie. Het is
voor Cassirer net van belang om het verband tussen al deze verschillende disciplines aan te
tonen. Zijn symboolfilosofie is van groot belang geweest voor zijn verdere onderzoek op vlak
van cultuur- en godsdienstfilosofie. De kernvraag in deze thesis was hoe Cassirer het concept
‘religie’ precies invult of definiëert. Het antwoord is dubbel gebleken. Ten eerste is ‘religie’
voornamelijk een begrip dat continu verandert en evolueert doorheen de geschiedenis van de
menselijke cultuur. Samen met de culturele en de wetenschappelijke ontwikkelingen
veranderen het bewustzijn en de denkwijze van de mens. De religie weet zich telkens mee aan
te passen aan deze veranderingen. Ten tweede wijst Cassirer op het belang van elementen die,
hoewel ze in het groter geheel van een evoluerende religie omvat zitten, toch blijven
vasthouden aan de mythische wortels. Zo zijn er bijvoorbeeld bepaalde rituelen die een
mythisch karakter hebben en toch nog van belang blijven in een post-mythisch denkkader.
Een analogie kan gemaakt worden met de politieke uiteenzettingen van Cassirer. Ook hier
meent hij dat er telkens sprake is van vooruitgang, van een steeds groeiende vorm van
beschaving. Bovendien spreekt hij in het politieke kader ook van het blijvende belang van de
mythische aspecten. Dat mythische denken vormt immers de basis van onze cultuur en die
kan volgens Cassirer niet vergeten worden.
Cassirers Philosophie der symbolischen Formen was vooral interessant in diens
hoedanigheid als reactie op de populariteit van het positivisme. Voor hem was het idee dat
enkel de wetenschappelijke en de empirische kennis de wereld als geheel een betekenis zou
kunnen geven ontoereikend en onaanvaardbaar. Cassirer wilde aantonen dat wetenschappelijk
verklaren slechts één specifieke vorm was van betekenis geven. Er zijn immers meer
dimensies aan de wereld dan enkel de positieve verklaringen voor fysische fenomenen.
Cassirer wilde met andere woorden sterk benadrukken dat het vermogen om wetenschappelijk
te denken niet de enige functie is waarover de mens beschikt om de wereld te benaderen. In
de woorden van Cassirer: “de wetenschappen en de wetenschappelijke taal bieden ons maar
een “abbreviation of reality”.97
Het is in het symbolische vermogen dat de mens zich echt als
mens toont, en daar is het wetenschappelijke denken slechts een specifieke vorm van. Ook de
mythe, de taal of de religie en de geschiedenis zijn belangrijke factoren die een rol spelen in
de verklaring en de betekenis van de wereldlijke en culturele fenomenen.
97 Itzkoff, Ernst Cassirer, p. 118.
49
De vraag die dan rijst is: op welke manier toont dit mythische symbolisme zich nog in
de wereld? Een voorbeeld van een vorm van symbolisme is het ritueel. Rituelen kunnen niet
beoordeeld worden op hun letterlijke betekenis of op hun oppervlakkige waarden. Ze zijn
symbolisch en hebben dus een interpretatie nodig. Het zijn uitdrukkingen van gevoelens en
overtuigingen. Ze hebben als dusdanig geen directe rationele structuur of zelfs maar rationele
(of wetenschappelijke) waarheid. In dit kader is het duidelijk waarom Cassirer zich wilt
afzetten van het positivisme. Volgens intellectualisten valt er geen waarde of waarheid te
hangen aan symbolische rituelen.98
Hierdoor hebben we te maken met twee verschillende
manieren om rituelen te benaderen: een intellectualistische opvatting en een symbolische
opvatting. Cassirers belang voor het symbolische en niet louter het rationele denkkader is een
van de redenen waarom Cassirer een hernieuwde belangstelling zou moeten krijgen in de
hedendaagse filosofische of cultuurhistorische studies en literatuur. De hedendaagse rituelen
confronteren ons altijd met deze opsplitsing: we zijn er ons van bewust dat bepaalde rituelen
of rituele handelingen geen rationele basis hebben, maar toch kunnen we er waarde aan
hechten. Zelfs in de meest banale dingen kunnen we het moeilijk vinden een bepaalde actie al
dan niet te ondernemen. Een concreet voorbeeld hiervan is wanneer men iemand zou vragen
om een foto van zijn of haar geliefde te tonen, en vervolgens gevraagd wordt om met een
naald de ogen uit te steken in die foto. Hoewel zo goed als niemand in onze maatschappij in
magie of in voodoo gelooft, zullen de meesten de foto toch niet gaan bewerken met de naald.
Intellectualistisch gezien heeft die actie geen enkele waarheidswaarde. Er is geen
wetenschappelijke verklaring waarom de afgebeelde persoon zal pijn lijden of boos zal
worden op mij. Maar toch lijkt er een symbolische dimensie aanwezig die sterk genoeg is om
de actie niet uit te voeren.
Op datzelfde niveau geeft Cassirer kritiek op Kant. Kant heeft immers een
rationalistisch concept van religie ontwikkeld. Cassirer zou nooit, zoals Kant gedaan heeft, de
religie als iets louter rationeels bestempelen. De vraag die bij Kant interessant is, is hoe Kant
de rituelen een plaats kan geven in een dergelijke rationalistische opvatting van religie. Zoals
in het vorige hoofdstuk beschreven staat, is er niks mis met religieuze of rituele praxis,
wanneer die rituelen gericht zijn op een rationaliteit of op de moraal. Op die manier kan er
nog wel sprake zijn van rituelen bij Kant. Maar voor Cassirer is dit niet voldoende. De
rituelen hoeven niet gegrond te zijn, of zelfs maar gericht te zijn op rationaliteit. Er zit waarde
98 T.J. Ament, Between Intellectualism and Symbolism: Wittgenstein, Cassirer and Langer on Symbolic, Ritual
and ‘Unconcious’ Meaning, (ongepubl. Masterthesis, KU Leuven, Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, 2006).
50
in de mythische ondergrond van bepaalde rituelen. Deze rituelen zorgen ervoor dat mensen
een diepere betekenis kunnen geven aan hun leefwereld, of een antwoord kunnen bieden aan
bepaalde levensvragen. De voorbeelden die hiervan zijn aangehaald in de vorige
hoofdstukken spreken hiervoor. Een ander voorbeeld vanuit onze eigen, Christelijke wereld is
hoe we omgaan met de dood. Wanneer iemand uit onze sociale kring komt te overlijden,
maken wij ook gebruik van specifieke rituelen die niet door iets anders zouden kunnen
vervangen worden. In tegenstelling tot wat Armstrong, Cousins en Swidler beweren, is er
volgens Cassirer nog wel nood aan deze rituelen. Hoewel we kunnen opmerken dat in de
hedendaagse maatschappij rituelen minder prominent aanwezig zijn, kunnen we er niet om
heen dat bepaalde rituelen nog steeds belangrijk zijn voor ons. Voor de hedendaagse denkers
Armstrong, Cousins en Swidler is de axiale periode en de (r)evoluties die daarmee gepaard
gaan een goede zaak, omdat het de mensheid dichter bij een universaliteit en een
overkoepelende ethiek brengt. Zij spreken echter niet van een blijvend belang van mythische
elementen, noch van een nood aan rituelen. De beide axiale perioden zijn enkel gekenmerkt
door vooruitgang, groei en een ontwikkeling van ethiek. Ook Cassirer zal zeggen dat de
ethiek ongetwijfeld een stap in de goede richting is, en dat het ontstaan en het ontwikkelen
van een nieuwe ethiek een hoger stadium is. Hij zal de religie echter nooit reduceren tot louter
ethiek. Op die manier vormt het denken van Cassirer een goed tegengewicht tegenover
Armstrong.
Ook Susanne Langer weet de waarde van rituelen en symbolen nog een juiste plaats te
geven. In haar interpretaties van Cassirer laat ze duidelijk merken dat bepaalde rituelen net
een diepere betekenis kunnen geven aan het menselijke leven. Hier zijn veel concrete en
hedendaagse voorbeelden van te vinden. Zowel voor religieuze rituelen als in de
dagdagelijkse praktijk vinden we ook nu nog bepaalde symbolische handelingen die van
belang zijn.
Een andere manier waarop Cassirer vandaag nog op een relevante manier
geïnterpreteerd kan worden, in combinatie met het denken van Kant, Jaspers en hedendaagse
denkers zoals Armstrong, is een herinterpretatie van het statuut van de rituelen. Rituelen
zouden van hun primitieve karakter ontdaan kunnen worden, waardoor enkel de rituelen die in
overeenstemming zijn met een moraal nog van belang kunnen zijn. Op die manier is het
afschilderen van rituelen als iets magisch, ongefundeerd, irrationeel of zelfs ‘onnozel’ niet
meer van tel. Volgens mij is zo’n herinterpretatie niet helemaal gerechtvaardigd. Hierdoor
worden immers de (naar mijn mening terechte) opmerkingen van Langer teniet gedaan.
Sommige rituelen, of zelfs rituelen als dusdanig, hoeven niet gegrond of gerechtvaardigd te
51
worden. Wanneer mensen bepaalde praktijken ondernemen of vormen van symboliseren
gebruiken om hun leven een meerwaarde te geven, waarom zou dit dan op een of andere
manier een rationele of morele basis moeten hebben? Zelfs wanneer iemand nog maar het
idee heeft dat hij door een bepaalde handeling geluk zal hebben, valt het toch niet te
ontkennen dat dergelijke rituelen nog steeds belangrijk zijn? Een voetballer die een kruisteken
maakt en de grasmat aanraakt, een muzikant die een bepaald ritueel heeft voor hij op het
podium gaat, een grootmoeder die een kaarsje brandt voor de vliegreis die een kleinzoon
maakt, zijn slechts een aantal mogelijke voorbeelden. Het gaat hierbij ook om een zeker
respect en eerbied die ieder zou moeten hebben voor de gewoonten en rituelen van een ander.
Niet alleen in de dagdagelijkse rituelen, maar ook in de religieuze context. Vandaar dat een
lectuur en een studie van Cassirer en Langer samen met de werken en artikels van Armstrong
en Jaspers ook nog in onze huidige samenleving kunnen dienen, en ons een ruimer denkkader
kunnen bieden.
Ik hoop dat ik via deze meesterproef heb kunnen duidelijk maken dat het denken van
Cassirer, en in het bijzonder zijn cultuurfilosofie en zijn genealogie van de religie, vandaag de
dag nog zeer belangrijk en interessant zijn om te lezen. Zijn filosofie zou samen met de
theorieën van Jaspers en Armstrong een mogelijke verklaring kunnen bieden voor de vele
fenomenen die in de hedendaagse wereld naar voren komen. De clash met verschillende
religies en culturen, de globalisering, de morele verontwaardiging bij nieuwsberichten van aan
de andere kant van de wereld, zijn allemaal te interpreteren in het licht van Cassirer. Tot op
welke hoogte moet een geloof inspraak hebben in de politiek? In hoeverre zijn wij, de
Westerse wereld, toegestaan om ons te bemoeien met andere culturen en gewoontes? Kunnen
we spreken van een cultureel imperialisme wanneer we onze eigen moraliteit, cultuur,
gewoonten en rituelen opleggen aan andere culturen? Zal de menselijke beschaving ooit
evolueren naar een algemene, universele moraal? Welke invloed hebben andere religies en
overtuigingen op ons in een multiculturele samenleving? Het zijn allemaal vragen die beter
beantwoord kunnen worden in het licht van Ernst Alfred Cassirer.
52
5. BIBLIOGRAFIE
5.1. STUDIES
5.1.1. PRIMAIRE LITERATUUR
Bergson, H., The Two Sources of Moral and Religion, vert. door R. Ashley, (Garden City:
Doubleday, 1956).
Cassirer, E., Das Erkenntnisproblem in der Philosophie und Wissenschaft der neueren Zeit, 2
dln., (Berlin: B. Cassirer, 1906).
-, Substanzbegriff und Funktionsbegriff: Untersuchungen über die Grundfragen der
Erkenntniskritik, (Berlin: B. Cassirer, 1910).
-, Freiheit und Form: Studien zur deutschen Geistesgeschichte, (Berlin: B. Cassirer, 1916).
-, An Essay on Man: an Introduction to a Philosophy of Human Culture, (New Haven: Yale
University, 1944).
-, Language and Myth, vert. door S. Langer, (New York: Harper and brothers, 1946).
-, The Myth of State, (London: Oxford University Press, 1946).
-, The Philosophy of Symbolic Forms, vert. door R. Manheim, 3 dln., (New Haven: Yale
University Press, 1963).
-, Gesammelte Werke, 6 dln., (Berlin: Felix Meiner Verlag 1995).
-, Taal en mythe gevolgd door De begripsvorm in het mythische denken, vert. door S. Van
Erp, (Amsterdam: Boom, 2008).
-, Der Begriff der symbolischen Form im Aufbau der Geisteswissenschaft, (Leipzig: Teubner,
s.d.).
Comte, A., Cours de philosophie positive, 6 dln., (Paris : Anthropos, 1835).
Jaspers, K. Way to Wisdom: An introduction to Philosophy, vert. door R. Manheim, (New
Haven: Yale University Press,1964).
Kant, I., Kritiek van de zuivere rede, vert. door J. Veenbaas, W. Visser, (Amsterdam: Boom,
2004).
Usener, H., Götternamen: Versuch einer Lehre von der Religiösen Begrifsbildung, (Bonn:
Cohen, 1896).
Van Eekert, G., ‘Mythen over de mythe: Over de (on)mogelijkheid door te dringen tot de
waarheid van de mythe’, Crisis van de rede? Perspectieven op cultuur, (1992), 49-56.
53
5.1.2. SECUNDAIRE LITERATUUR
W. Abdulrahman e.a., Two Philosophical Views upon Morality and Religion: Immanuel Kant
vs. Henri Bergson (ongepubl. thesis, Roskilde University, 2008).
Ament, T.J., Between Intellectualism and Symbolism: Wittgenstein, Cassirer and Langer on
Symbolic, Ritual and ‘Unconcious’ Meaning, (ongepubl. Masterthesis, KU Leuven,
Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, 2006).
Ankersmit, F.L, “Ernst Cassirer als cultuurfilosoof”, Groniek, 27 (1994), 67-80.
Armstrong, K., A history of God: the 4000-year quest of Judaism, Christianity, and Islam,
(New York: Ballantine Books, 1994).
Bauer, C., ‘About the Symbol in Cassirer’s: Essay on Man’, in Philosophy of Mind,
Consciousness and Neuroscience, (Munchen: GRIN, 2006).
Bremmer, J. en Erskine, A., The gods of Ancient Greece: Identities and Transformations,
(Edinburgh: Edinburgh University Press, 2013).
Codrington, R.H., The Melanesians: studies in their anthropology and folk-lore, (Oxford:
Clarendon Press,1891).
Cooke, B. en Macy, G., Christian Symbol and Ritual: an Introduction, (Oxford: Oxford
University Press, 2005).
Cortois, P., “Ernst Cassirer and Susanne Langer on Meaning Conflation in Symbolic
Thought”, Omega: Indian Journal of Science and Religion, 8 (2009), 24-47.
Coskun, D., Law as Symbolic Form: Ernst Cassirer and the Anthropocentric View of Law,
(Dordrecht: Springer Netherlands, 2007).
Damon, W. en Lerner, R., Handbook of child psychology: Theoretical models of human
development, v1, (New York: Wiley, 2006).
Frazer, J., The Golden Bough: a study in magic and religion, (New York: MacMillan, 1948).
Goodrick-Clarke, N., The Occult Roots of Nazism: secret Aryan cults and their influence on
Nazi ideology: the Ariosophists of Austria and Germany, (New York: New York
University Press, 1992).
Gordon, P., Continental Divide: Heidegger, Cassirer, Davos, (Cambridge: Harvard
University Press, 2010).
Gruenwald, I., Rituals and Ritual Theory in Ancient Israel, v10, (Leiden: Brill, 2003).
Hoyrup, J., Human Sciences: Reappraising the Humanities trough History and Philosophy,
(New York: State university of New York Press, 2000).
Itzkoff, S.W., Ernst Cassirer: Philosopher of Culture, (Boston: Twayne, 1977).
54
Jaspers, K., Myth and Christianity: an inquiry into the possibility of religion without myth,
vert. door R. Bultmann, (New York: Noonday, 1958).
-, The Origin and Goal of History, vert. door M. Bullock, (London: Routledge, 2011).
Kant, I., Religion Within The Boundaries of Mere Reason and other writings, vert. door A.
Wood, (Cambridge: Cambridge University Press, 1998).
Lange, F.A., Geschichte des Materialismus und Kritik seiner Bedeutung in der Gegenwart,
(Leipzig: Kröner, 1907).
Langer, S., ‘On Cassirers Theory of Language and Myth’ in The Philosophy of Ernst
Cassirer, ed. P. Schilpp, (Evanston: The Library of Living Philosophers, 1946).
-, “The Deepening Mind: A Half Century of American Philosophy”, American Quarterly, 2
(1950), 118-132.
-, Philosophy in a New Key: a study of symbolism of reason, rite and art, (New York:
Cambridge University Press, 1960).
Lofts, S.G., Ernst Cassirer: a “repetition” of modernity, (New York: State University of New
York Press, 2000).
Neckebrouck, V., Denken over religie - Deel I Van Xenophanes tot Robertson Smith,
(Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2011).
Schultz, W., Cassirer and Langer on Myth: an Introduction, (New York: Garland, 2000).
Skidelsky, E., “From epistemology to cultural criticism: Georg Simmel and Ernst Cassirer”,
History of European Ideas, 3 (2003), 365-381.
-, Ernst Cassirer: the last philosopher of culture, (Princeton: Princeton Press, 2009).
Spieth, J., Die Religion der Eweer in Süd-Togo, (Göttingen: Vandenhoeck, 1911).
Staal, F., Rules without meaning: Ritual, Mantras and the Human Sciences, (New York:
Lang, 1990).
Van Driessche, R., en Van Roy, R., Historisch overzicht van de wijsbegeerte en de ethiek: de
negentiende en twintigste eeuw, v2, (Leuven: Garant, 1992).
Von Schelling, F.W.J., Sämmtliche Werke, (Stuttgart: Cotta, 1856).
Weber, E., Kennis ontrafeld: vijftien hedendaagse filosofen over wetenschap, ethiek en
metafysica, (Antwerpen: Garant, 2005).
55
5.2. Internetbronnen
European Graduate School Contributors, ‘Ernst Cassirer – Biography’ in European Graduate
School <http://www.egs.edu/library/ernst-cassirer/biography/>.
The Editors of Encyclopaedia Britannica, ‘Neokantianism (philosophy)’ in Encyclopaedia
Britannica <http://www.britannica.com/EBchecked/topic/408668/Neo-Kantianism>.
M. Friedman, ‘Ernst Cassirer’, The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Spring 2011
edition), ed. E. Zalta < http://plato.stanford.edu/archives/spr2011/entries/cassirer/>.
E. Grosholz, ‘The Humanism of Ernst Cassirer’, The Hudson Review,
<http://hudsonreview.com/2013/03/the-humanism-of-ernst-cassirer-2/#.U-uBNFYxElI>.
A. Jensen, ‘Neo-Kantianism’, Internet Encyclopedia of Philosophy,
<http://www.iep.utm.edu/neo-kant>.
L. Leonard e.a., ‘Henri Bergson’, The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Winter 2013
edition), ed. E. Zalta < http://plato.stanford.edu/archives/win2013/entries/bergson/>.
J. Roemischer, ‘A New Axial Age: Karen Armstrong on the History and the Future of God’,
What is Enlightenment?, Editors Choice
<http://www.adishakti.org/_/a_new_axial_age_by_karen_armstrong.htm>.
W. Sellars, ‘Review of Ernst Cassirer, Language and Myth’, Philosophy and
Phenomenological Research, 9 (1948-1949), 326-329
<http://www.ditext.com/sellars/rc.html>.
C. Shalizi, ‘An Essay on Man: An Introduction to a Philosophy of Human Culture, by Ernst
Cassirer’, The Bactra Review: Occasional and eclectic book reviews by Cosma Shalizi
<http://vserver1.cscs.lsa.umich.edu/~crshalizi/reviews/essay-on-man/>.
SparkNotes Editors, ‘Religion within the Boundaries of Mere Reason’ on SparkNotes.com
<http://www.sparknotes.com/philosophy/religionboundaries/section9.rhtml>.
H. Verlinde, ‘A supplement to the soul’, Cube Revue, ed. N. Aziosmanoff
<http://www.cuberevue.com/en/a-supplement-to-the-soul/979>.
56
ABSTRACT
In deze thesis wordt de symboolfilosofie van Ernst Cassirer uitgelegd. Er wordt aangetoond
waarom deze symbooltheorie als basis dient voor zijn cultuurgeschiedenis en
godsdienstfilosofie. Cassirer wil, ondanks een evolutionair denker te zijn, toch aantonen dat
de mythe, van waaruit onze cultuur en onze religie ontgroeit, nog steeds een belangrijke
functie heeft in de moderne maatschappij. Hij past deze mythologische basis niet alleen toe op
vlak van de moderne politiek en religie, maar ook op het vlak van de rituelen. De kern van dit
proefstuk gaat om de vraag hoe Cassirer religie precies definiëert. Enerzijds beschrijft hij
religie als een begrip dat doorheen de menselijke cultuurgeschiedenis voortdurend mee-
evolueert met veranderingen in het menselijke denken, anderzijds wordt religie begrepen als
een concept dat blijft vasthouden aan de mythische ondergrond. Ook Kant, waardoor Cassirer
uitermate was beïnvloed, heeft een opvatting over religie opgesteld. Het is net op vlak van de
ontwikkeling van religie dat Cassirer en Kant van elkaar verschillen. Cassirer geeft immers
met zijn symboolfilosofie een reactie op de eenzijdigheid van het rationalistische aspect van
het positivisme.
Denkers zoals Jaspers en Bergson vertonen gelijkaardige denkpatronen, hoewel ze op
bepaalde domeinen sterk verschillen van Cassirer. Susanne Langer heeft Cassirer
geïnterpreteerd en ook zij schrijft veel waarde toe aan de mythe, rituelen en het symboliserend
vermogen van de mens. Cassirer heeft nooit echt een populair statuut verworven binnen de
geschiedenis van de Westerse filosofie, tot op een aantal jaar terug. Men is Cassirer opnieuw
gaan lezen en appreciëren. Hedendaagse schrijvers en intellectuelen zoals Karen Armstrong
pikken in op Jaspers theorie over de axiale periode. In deze thesis breng ik deze twee onder
meer in verband met Cassirer. Op die manier tracht ik in dit essay een bijdrage te leveren aan
de revival van Ernst Cassirer.
Word count: 18.148