De Sint-Pietersleprozerij in laatmiddeleeuws Brussel

149
KU Leuven Faculteit Letteren Blijde Inkomststraat 21 bus 3301 3000 LEUVEN, BELGIË De Sint- Pietersleprozerij in laatmiddeleeuws Brussel Organisatie en werking tijdens de periode 1447-1500 Hanna Hoeterickx Masterproef aangeboden binnen de opleiding master in de Geschiedenis Promotor prof. dr. Paul Trio) Academiejaar 2012-2013

Transcript of De Sint-Pietersleprozerij in laatmiddeleeuws Brussel

KU Leuven

Faculteit Letteren

Blijde Inkomststraat 21 bus 3301

3000 LEUVEN, BELGIË

De Sint-Pietersleprozerij in laatmiddeleeuws Brussel

Organisatie en werking tijdens de periode 1447-1500

Hanna Hoeterickx

Masterproef aangeboden binnen de opleiding master in de Geschiedenis

Promotor prof. dr. Paul Trio)

Academiejaar 2012-2013

KU Leuven

Faculteit Letteren

Blijde Inkomststraat 21 bus 3301

3000 LEUVEN, BELGIË

De Sint-Pietersleprozerij in laatmiddeleeuws Brussel

Organisatie en werking tijdens de periode 1447-1500

Hanna Hoeterickx

Masterproef aangeboden binnen de opleiding

master in de Geschiedenis

Promotor prof. dr. Paul Trio)

Academiejaar 2012-2013

**** tekens

V

Dankwoord

Als de dag van gisteren herinner ik mij de spraakmakende welkomstspeech van professor

Werner Thomas. Met deze masterproef plaats ik een orgelpunt op de vier mooie jaren die ik

sinds die dag heb doorlopen aan de Subfaculteit Geschiedenis. Dit lijkt mij dan ook het

uitgelezen moment om een woord van dank te uiten aan al diegenen die deze periode zo

bijzonder maakten, maar vooral ook aan de personen die mij dit jaar hebben bijgestaan bij de

creatie van deze kers op de taart.

Allereerst gaat mijn oprechte dank dan ook uit naar mijn promotor, professor Paul Trio, die

steeds bereid was hulp te bieden waar nodig en mij ook bijstuurde wanneer ik op een verkeerd

spoor dreigde te belanden. Wanneer twijfel of onzekerheid toe sloeg, was een geruststellend

gesprek de beste remedie.

Een onderzoek gaat echt van start in het archief. Het immer vriendelijke personeel maakte het

er aangenaam werken en ook hulp werd steeds verstrekt. Langs deze weg wil ik ook David

Guilardian bedanken voor zijn tips en raad.

Het schrijven van een masterthesis is ook een proces dat zorgvuldig werd gecoördineerd door

de leden van de vakgroep Middeleeuwen. De seminaries boden een uitstekende manier om

feedback te ontvangen en ze boden ook een extra stimulans om de lat steeds een tikkeltje

hoger te leggen.

Verder gaat mijn dank uit naar mijn ouders die mij steeds alle kansen hebben geboden, hun

vertrouwen stelden in mij en mijn keuzes altijd ondersteunden.

Last but not least verdienen ook mijn vriend Daan Dielemans en de vrienden en vriendinnen

die ik in de loop der jaren heb leren kennen hier nog een speciale vermelding. Bij hen haalde

ik immers de kracht om op moeilijke momenten even op de tanden te bijten en door te zetten.

De voltooiing van deze masterproef is slechts één van de fijne momenten die ik met hen heb

mogen delen en ik kan alleen maar hopen dat er nog velen zullen volgen.

Leuven, 2013.

VII

Inleiding

“Onverschilligheid doodt, Damiaanactie geneest”

Hôpital de la Rive, Congo 2010. Met eigen ogen heb ik op deze plek kunnen zien hoe lepra

ook vandaag nog mensen in haar greep houdt. Hoewel een dagelijkse pillencocktail gedurende

6 tot 24 maanden genezing quasi garandeert, krijgen velen niet de kans deze behandeling aan

te vatten of te voltooien. Brood op de plank brengen is immers bekommernis nummer één.

Vandaag is melaatsheid dan ook een ziekte die slechts voorkomt in de meest arme delen van

de wereld. Ooit was dat echter anders.

Lepra was reeds aanwezig in onze gewesten sinds het begin van de middeleeuwen. Vanaf de

twaalfde eeuw ontstonden leprozerijen waar de gefortuneerde melaatsen werden opgevangen.

Maar wat hield die opvang eigenlijk in? En hoe kwam men in aanmerking om in zo’n

instelling te mogen intreden? Of ging het om een verplicht isolement? Wat stond hen te doen

wanneer zij eenmaal waren opgenomen? Bestond er een medische behandeling? En hoe was

zo’n leprozerij dan georganiseerd? Dergelijke vragen worden naar mijn mening het best

beantwoord in het dossier Lepra in de Nederlanden (1200-1800). Een algemeen overzicht van

de evolutie en het beleid van de instellingen wordt hierin aangevuld met concretere aspecten

zoals het lepra-onderzoek, de intrede en het juridisch statuut van leprozen. Het viel echter op

dat de Brusselse Sint-Pietersleprozerij, en Brabantse leprozerijen in het algemeen,

ondervertegenwoordigd zijn wanneer voorbeelden worden aangehaald of casussen worden

besproken. Gezien het rijke bronnenmateriaal dat voorhanden is in de archieven van het

voormalige graafschap Vlaanderen, hoeft dit niet te verbazen. Toch zijn er ook

onderzoeksmogelijkheden wat betreft de leprozerijen in het hertogdom Brabant. De Brusselse

Sint-Pietersleprozerij is er daar één van.

De enige auteur die al rond deze instelling heeft gewerkt, publiceerde zijn artikel in 1965. In

L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles schetste Paul Bonenfant de evolutie van de

leprozerij en maakte hij een schatting van het aantal melaatsen dat in de instelling verbleef.

Hoewel hij reeds meerdere Brusselse caritatieve instellingen onder de loep had genomen en

dus kennis van zaken had, bleef zijn bijdrage met betrekking tot de leprozerij vrij beperkt en

oppervlakkig. Wanneer men een blik werpt op de inventarissen van het OCMW-archief die

eveneens door hem werden opgesteld, wordt immers duidelijk dat een groot deel van het

aanwezige bronnenmateriaal niet in zijn artikel aan bod komt. Uiteraard is het onmogelijk om

informatie uit drie cartularia, een reeks testamenten, cijnsregisters en rekeningen die meer dan

drie eeuwen beslaan te incorporeren in een artikel van vijftien pagina’s. Ook deze masterproef

probeert slechts een bescheiden aanvulling te bieden op het onderzoek van Bonenfant. Keuzes

maken hoort immers bij het vak. Mijn interesse ging dan ook vooral uit naar de jaar- en

kwartaalrekeningen. De eerste beschikken over gedetailleerde informatie omtrent de

uitvoering van werkzaamheden en starten in 1447; de kwartaalrekeningen, die helaas slechts

vier jaar beslaan (1457-1461), diepen dan weer de kosten voor voeding en kledij uit.

VIII

Vanwege de beperkte tijd is slechts om de tien jaar een jaarrekening gekozen uit de periode

1447-1500. De kwartaalrekeningen zijn allemaal geanalyseerd. Door de resultaten uit beide te

combineren, is het mogelijk een licht te werpen op zowel de structuur en de werking van de

leprozerij, als op het voedsel en de kledij die er werden aangeboden aan de inwoners. Tevens

heb ik getracht een voorzichtige schatting te maken van het aantal inwoners dat gedurende

deze jaren in de leprozerij verbleef en ook een klein woord te wijden aan de medische

behandeling van de melaatsen.

Alvorens men de organisatie van een leprozerij onder de loep kan nemen, is het echter

noodzakelijk eerst inzicht te verwerven in de ontstaansgeschiedenis van zorginstellingen, hun

nut, doel en doelpubliek te achterhalen en de houding van de middeleeuwse maatschappij

tegenover de ziekte en de zieken in kaart te brengen. Voor de structuur en opbouw van deze

masterproef heb ik dan ook geopteerd voor de ‘trechtermethode’. Vertrekkend vanuit een

algemeen hoofdstuk dat de belangrijkste tendensen binnen de Zuid–Nederlandse ziekenzorg

weergeeft, is ervoor geopteerd om vervolgens een niveau te dalen en de Brusselse ziekenzorg

binnen dit algemene kader te plaatsen. Op die manier worden gelijkenissen en contrasten

zichtbaar zonder dat het overzicht verloren gaat. Het werken met verschillende niveaus heeft

dus als voordeel dat een subhoofdstuk steeds in het licht van een voorgaand hoofdstuk kan

worden geplaatst. Hoewel de zorg voor leprozen een wezenlijk onderdeel van die algemene

ziekenzorg was, verdient deze tak een apart hoofdstuk in deze masterproef. Bij een onderzoek

dat zich voornamelijk focust op het microniveau van een leprozerij is het immers

noodzakelijk dat ook de ziekte, het ziektebeeld en het reilen en zeilen van leprozerijen van

dichterbij worden bekeken. Na een bronnenoverzicht is het dan de beurt aan de leprozerij zelf.

Topics als de structuur, de inwonersaantallen, de voeding, de kledij en de medische

verzorging komen achtereenvolgens aan bod. De gegevens werden opnieuw geplaatst in het

daarvoor geschetste kader en werden indien mogelijk ook vergeleken met informatie uit

andere leprozerijen.

Mij ervan bewust zijnde dat het fragmentarische bronnenmateriaal het formuleren van

sluitende conclusies bemoeilijkt, hoop ik met deze masterproef toch een bijdrage te leveren

aan de algemene studies omtrent lepra in de middeleeuwen en de verouderde artikels van

Bonenfant, maar ook om andere onderzoekers aan te sporen dit rijke bronnenmateriaal verder

onder de loep te nemen.

IX

Inhoudtafel

Dankwoord V

Inleiding VII

Inhoudstafel IX

Bibliografie XIII

1. Ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de late middeleeuwen 1

1.1 Instellingen 1

A) Ontstaan en ontwikkeling 1

B) Financiering 3

C) Beleid: efficiënt of onvoldoende? 4

1.2 Ziekenzorg in laatmiddeleeuws Brussel 7

A) Het Sint-Jansgasthuis 7

B) De Sint-Pietersleprozerij 9

C) Het ‘Simpelhuys’ 10

2. Lepra in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de late middeleeuwen 12

2.1 Ziekte en ziektebeeld: “straffe gods of heilige ziekte?” 12

A) Pathologie 12

B) Verspreiding en opsporing 12

C) Onderzoek en diagnose 13

D) Middeleeuwse thesen en dogma’s 14

X

2.2 Leprozerijen 15

A) Ontstaan en ontwikkeling 15

B) Beleid 16

C) Leprozen en hun juridisch statuut 17

D) Leefomstandigheden van de inwoners 19

E) Statuten 20

3. Bronnenoverzicht 22

3.1 Financiële bronnen: rijkdom en valkuilen 22

A) Kwartaalrekeningen 22

B) Jaarrekeningen 24

C) Kenmerken en problemen 26

3.2 Andere bronnen 28

4. Algemene organisatie en werking van de Sint-Pietersleprozerij 29

4.1 Activiteiten en werkzaamheden 30

A) Onderzoek en toelating 30

B) Taken, werkzaamheden en bezigheden 31

i. Taken op het land 32

ii. Onderhoud van de infrastructuur 33

iii. Dieren 34

iv. Religieuze diensten 35

v. Andere taken 36

C) Structuur van de leprozerij 37

4.2 De zieken en het personeel 40

XI

A) Aantallen 40

B) Voeding 47

C) Kledij 67

D) Medische verzorging 70

5. Resultaten van het onderzoek 75

6. Nawoord 76

7. Abstract 77

8.Bijlagen i

XIII

Bibliografie

Onuitgegeven bronnen

AOB = Archief OCMW Brussel

AEB= Algemeen Rijksarchief Leuven

SAB = Stadsarchief Brussel

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, jaarrekeningen nrs. 42, (1447-1448), 51

(1459-1460), 58 (1471-1472), 64 (1480-1481), 73, (1490-1491), 77 (1500-1501).

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, kwartaalrekeningen nrs. 89 (16 mei tot 12

augustus 1457), 90 (13 augustus tot 11 november 1457), 91 (12 november 1457 tot 10

februari 1458), 92 (11 februari tot 13 mei 1458), 93 (14 mei tot 11 augustus 1458), 94 (12

augustus tot 17 november 1458), 95 (18 november 1458 tot 16 februari 1459), 96 (17 februari

tot 18 mei 1459), 97 (19 mei tot 17 augustus 1459), 98 (18 augustus tot 16 november 1459),

99 (17 november 1459 tot 15 februari 1460), 100 (16 februari tot 16 mei 1460), 101 (17 mei

tot 15 augustus 1460), 102 (16 augustus tot 14 november 1460), 103 (15 november 1460 tot

13 februari 1461), 104 (14 februari tot 15 mei 1461).

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, nr.3, “Registre ende copieboeck des

goidshuys van Sincte Peeters ten ziecken in Bruessel”, 1555.

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, nr.4, “Den tweeden register des cloosters

van Sincte Peeter”, 17de eeuw.

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, nr.5, “Register en archivenboeck des

cloosters van St. Peeters binnen de stadt Brussel”, 1766.

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, nr. 9a, reglement over de opname van

zieken, 1265.

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, nr. 9b, toelatingscontract van de zieke

Jacob Sceppe, 1401.

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, nr. 9c, reglement over de opname van

zieken, 1447.

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, nr. 9d, akkoord tussen de momboren en

Jan Nagels in verband met de opname van zijn dochter Elisabeth, 1495.

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, nr. 11, opnamecontract als pensionaris van

Henri de Heyst, 1292.

XIV

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint-Pierre, nr.19, testamenten of stukken omtrent

stichtingen en legaten.

BRUSSEL, SAB, Necrologium van het klooster Ter Zieker Lieden, nr. 1377, necrologium en

kalender, 1460.

Uitgegeven bronnen

P. BONENFANT ed., Cartulaire de l'hôpital Saint-Jean de Bruxelles : actes des XIIe et XIIIe

siècles (Académie royale de Belgique. Commission royale d’histoire. Publications in 4,

(1953). Collection de chroniques belges inéditées), Brussel, 1953.

Literatuur

AERTS, E., ‘De inhoud der rekeningen van de Brabantse algemeen-ontvangerij (1430-1440).

Moeilijkheden en mogelijkheden voor het historisch onderzoek deel I’, Bijdragen tot de

geschiedenis, LVIIII (1976) 165-199.

AERTS, E., ‘De inhoud der rekeningen van de Brabantse algemeen-ontvangerij (1430-1440).

Moeilijkheden en mogelijkheden voor het historisch onderzoek deel II’, Bijdragen tot de

geschiedenis, LVIIII (1978), 13-95.

AERTS, E. en DAELEMANS, F., ‘Sociaal-economische aspecten van het 16de-eeuwse

Brussel’, Tijdschrift voor Brusselse geschiedenis, I (1-2) (1984), 5-44.

BERIAC, F. Histoire des lépreux au Moyen Age, Parijs, 1988.

BILLEN, C. en DUVOSQUEL, J.M. red., Brussel (L’esprit des villes d’Europe ;1),

Antwerpen, 2000.

BLOCKMANS, W.P. en DE CONINCK, C., ‘Geschiedenis van de Gentse leprozerie “Het

Rijke Gasthuis” vanaf de stichting (ca 1146) tot omstreeks 1370, Annalen van de Belgische

vereniging voor hospitaalgeschiedenis, V (1967), 3-45.

BLOCKMANS, W.P. en PREVENIER, W., ‘Armoede in de Nederlanden van de 14e tot de

16e eeuw: bronnen en problemen’, Tijdschrift voor geschiedenis, LXXXVIII (1975), 501-

535.

BONENFANT, P., ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, Annalen van de

Belgische vereniging voor hospitaalgeschiedenis, III (1965), 85-98.

XV

BONENFANT, P., ‘L’ancienne “Maison des Insensées” (‘Simpelhuys”) de Bruxelles’,

Annales de la société royale d’archéologie de Bruxelles, II (1939-1940), 129-140.

BONENFANT, P., ‘Origines de l’hôpital Saint-Jean. Son importance’, Annalen van de

Belgische vereniging voor hospitaalgeschiedenis, III (1965), 57-83.

BONENFANT, P., ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, Annalen van de Belgische vereniging

voor hospitaalgeschiedenis, III (1965), 5-48.

BONENFANT, P., Inventaire des Archives de l’Assistance Publique de Bruxelles. III Fonds

de l’ Hôpital Saint – Pierre, Brussel , 1935.

BONENFANT, P., La création à Bruxelles de la Suprême Charité, Brussel, 1930.

DE GEEST, C., ‘Les distributions aux pauvres assurées par la paroisse Sainte-Gudule à

Bruxelles au XVe siècle’, Annalen van de belgische vereniging voor de geschiedenis van de

hospitalen en de volksgezondheid, VII (1969), 41-84.

DE GRIECK, P. en LAWRENCE, C.H., Kloosterleven in de Middeleeuwen in West-Europa en de

Lage Landen, Amsterdam, 2004.

DEMBINSKA, M., ‘Fasting and Working Monks : Regulations of the Fifth tot Eleventh

Centuries’, A., FENTON en E. KISBAN red., Food in change : eating habits from the Middle

Ages to the present day, 1986, 151-160.

DE KEYZER, W., FORRIER, M. en VAN DER EYCKEN M., ‘Het onderzoek’en ‘Het leven

van de leproos’, W. DE KEYZER e.a. red., Lepra in de Nederlanden (12de - 18de eeuw)

(Archives générales du royaume et archives de l’Etat dans les provinces. Service éducatif.

Catalogues ; 86), 1989, 97-126.

DE KEYZER, W., FORRIER, M. en VAN DER EYCKEN M., ‘Het uitzicht’, ‘De evolutie

van de georganiseerde leprozerijen’ en ‘Organisaties voor akkerzieken’, W. DE KEYZER e.a.

red., Lepra in de Nederlanden (12de - 18de eeuw) (Archives générales du royaume et archives

de l’Etat dans les provinces. Service éducatif. Catalogues ; 86), 1989, 48-81.

DE KEYZER, W., ‘Le “dépistage” de la lèpre en Hainaut. De l’expertise pratiquée par les

lépreux à l’examen médical’, M. PAULY, red., Institutions de l’assistance sociale en

Lotharingie médiévale (Actes des 13es journées Lotharingiennes), 2004, 56-137.

DEMUYTERE, D., ‘Poging tot het samenstellen van het menu van de hospitaalzusters in de

eerste helft van de 15e eeuw’, Handelingen van de Geschied-en Oudheidkundige kring van

Oudenaarde, XXX (1993), 131-134.

DE SPIEGELER, P., Les hôpitaux et l'assistance à Liège (Xe-XVe siècles): aspects

institutionnels et sociaux (Bibliothèque de la Faculté de philosophie et lettres de l'Université

de Liège; 249), Parijs, 1987.

DHAENE, L., COX, N. en VIGNERO, G., Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, Leuven,

1997

XVI

DICKSTEIN-BERNARD, C., ‘Activité économique et développement urbain à Bruxelles

(XIII-Xve siècles)’, Cahiers Bruxellois, XXXVII (1999/2003), 52-62.

DICKSTEIN-BERNARD, C., ‘La ville et ses habitants’, G.H., DUMONT en A. BROECK

red., Bruxelles : mille ans de vie quotidienne (Bruxelles : La Renaissance du livre), 1979, 57-

83.

DICKSTEIN-BERNARD, C. red., ‘Paupérisme et secours aux pauvres à Bruxelles au XVe

siècle’, Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, LV (1977), 390-415.

DICKSTEIN-BERNARD, C., ‘La mise sous tutelle des institutions de secours par le ville de

Bruxelles, 1447 - 1452’, Cahiers Bruxellois, XXXVII (1999/2003), 1-18.

DICKSTEIN-BERNARD, C., ‘Le médecin et le chirurgien aux gages de la ville de Bruxelles

au XVe siècle’, DUVOSQUEL, J.M., NAZET, J., VANRIE, A. red., Les Pays-Bas

bourguignons. Histoire et Institutions. Mélanges André Uyttebrouck (Archives et

bibliothèques de Belgique. Numéro spécial / 53), 1996, 227-236.

FORRIER, M., ‘Verspreiding in tijd en ruimte’, W. DE KEYZER e.a. red., Lepra in de

Nederlanden (12de - 18de eeuw) (Archives générales du royaume et archives de l’Etat dans

les provinces. Service éducatif. Catalogues ; 86), 1989, 15-22.

GODDING, P., Le droit foncier à Bruxelles au moyen âge (ULB. Institut de sociologie.

Etudes d’histoire et d’ethnologie juridiques ; 1), Brussel, 1960.

GODDING, P., ‘Het juridisch statuut’, W. DE KEYZER e.a. red., Lepra in de Nederlanden

(12de - 18de eeuw) (Archives générales du royaume et archives de l’Etat dans les provinces.

Service éducatif. Catalogues ; 86), 1989, 89-96.

HAEMERS, J. en RYCKBOSCH, W., ‘A targeted public: public services in fifteenth-century

Ghent and Bruges’, Urban history, XXXVII (2010), 203-225.

HENNE, A. en WAUTERS, A., L’histoire de la ville de Bruxelles, 2 dln., Brussel, 1845.

IRSIGLER, F., ‘Matriculae, xenodochiae, hospitalia und Leprosenhaüser im Frühmittelalter’,

M. PAULY, red., Institutions de l’assistance sociale en Lotharingie médiévale (Actes des

13es journées Lotharingiennes), 2004, 323-340.

JANSEN-SIEBEN, R., ‘De geneeskunde tijdens Flips de Goede’, J.M. DUVOSQUE, J.

NAZET en A.VANRIE red., Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et Institutions. Mélanges

André Uyttebrouck (Archives et bibliothèques de Belgique. Numéro spécial / 53), 1996, 279-

285.

JANSEN-SIEBEN, R., ‘Ziektebeeld en behandeling in de Middelnederlandse literatuur’, W.

DE KEYZER e.a. red., Lepra in de Nederlanden (12de - 18de eeuw) (Archives générales du

royaume et archives de l’Etat dans les provinces. Service éducatif. Catalogues ; 86), 1989, 34-

47.

XVII

JANSSENS, L., ‘Medische aspecten’, W. DE KEYZER e.a. red., Lepra in de Nederlanden

(12de - 18de eeuw) (Archives générales du royaume et archives de l’Etat dans les provinces.

Service éducatif. Catalogues ; 86), 1989, 9-14.

KISBAN, E., ‘Food Habits in Change : The Example of Europe’, A., FENTON en E.

KISBAN red., Food in change : eating habits from the Middle Ages to the present day, 1986,

2-10.

KUSMAN, D., ‘Les hôpitaux et le crédit dans le duché de Brabant XIII-XVe siècles’, M.

PAULY, red., Institutions de l’assistance sociale en Lotharingie médiévale (Actes des 13es

journées Lotharingiennes), 2004, 355-384.

LEFEVRE, P.F., L’organisation ecclésiastique de la ville de Bruxelles au Moyen- Age

(KUL. Publicaties op het gebied der geschiedenis en der philologie. Reeks 3 ; 11), Leuven,

1942.

LINSKENS, R., Wat ’n leven ! 3 : opvoeding en onderwijs, ziekten en geneeskunde in de

middeleeuwen, (Wat ’n leven! ; 3), Kapellen, 1975.

LIS, C. en SOLY, H., Armoede en kapitalisme in

pre-industrieel Europa (Pre-industrial Europe 1350-1850 ; 1), Amsterdam, 1990.

MARECHAL, G., ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, D.P. BLOK, W.

PREVENIER en D.J. ROORDRA, e.a. coordin. red., Algemene geschiedenis der

Nederlanden, vol 2 Middeleeuwen, 1977-1983, 268-280.

MARECHAL, G., De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen in de

Middeleeuwen (Standen en landen ; 73), Kortrijk, 1978.

MARECHAL, G., ‘Lepra-onderzoek in Vlaanderen (XIVde – XVIde eeuw)’, Annalen van de

Belgische vereniging voor hospitaalgeschiedenis, XIIII (1976), 29-61.

MARECHAL, G., ‘Motieven achter het ontstaan en de evolutie van de stedelijke hospitalen in

de XIIde en XIIIde eeuw’, Septingentesimum jubilaeum hospicii dicti Belle, 1967, 11-30.

PERGAMENI, C., ‘Un obituaire bruxellois’, Revue des bibliothèques et archives de

Belgique, VI (1908), 252-262.

PERGAMENI, C., Les archives historiques de la ville de Bruxelles : notices et inventaires,

Brussel, 1943.

VERLINDEN, C. en SCHOLLIERS, E. red., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen

en lonen in Vlaanderen en Brabant. 3 : XVIe - XIXe eeuw (RUG. Werken uitgegeven door de

Faculteit van de letteren en wijsbegeerte ; 153), Brugge, 1972.

XVIII

STRUBBE, E.I. en VOET, L., De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in

de Nederlanden, Antwerpen, 1991.

TITS-DIEUAIDE, M.J., La formation des prix céréaliers en Brabant et en Flandre aux 15e

siècle, Brussel, 1975.

TITS-DIEUIDE, M.J., ‘La conversion des mesures anciennes en mesures métriques. Notes

sur les mesures des grain à Anvers, Bruges, Bruxelles, Gand, Louvain, Malines et Ypres du

XVe au XIXe siècle’, Contributions à l’Histoire économique et sociale, Brussel, II (1963),

20-89.

TOUATI, F.O., Maladie et société au Moyen Age : la lèpre, les lépreux et les léproseries dans

la province ecclésiastique de Sens jusqu'au milieu du XIVe siècle, Brussel, 1998.

UYTTEBROUCK, A., ‘Hôpitaux pour lépreux ou couvents de lépreux? Réflexions sur le

caractère des premières grandes léproseries de nos régions à leurs origines’, Annalen van de

Belgische vereniging voor hospitaalgeschiedenis, X (1972), 3-29.

UYTTEBROUCK, A., ‘Séquestration ou retraite volontaire? Quelques réflexions à propos de

l'hébergement des lépreux à la léproserie de Terbank-lez-Louvain’, G. JACQUEMYNS red.,

Mélanges offerts à G. Jacquemyns, Brussel, 1968, 615-632.

UYTTEBROUCK, A., Inventaire des archives de la léproserie Terbank, Brussel, 1963.

VANDEN BUSSCHE, J.P.C., De leprozerie Terbank bij Leuven : haar stichting en

organisatie (ca. 1 200-1443), Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit

Leuven, departement Geschiedenis, 1955.

VANDER REST, J.F., Aperçu historique sur les établissements de bienfaisance de la ville de

Bruxelles, Brussel, 1860.

VANDEWALLE P., Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en

Limburg, Gent, 1984.

VANHEMELRYCK, F., Marginalen in de geschiedenis: over beulen, joden, hoeren,

zigeuners en andere zondebokken, Leuven, 2004.

VANHEMELRYCK, F., ‘Marginalen in het 16de – eeuwse Brussel’, Tijdschrift voor

Brusselse geschiedenis, I (1-2) (1984), 45-55.

VIAENE, A., Leprozen en leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen : algemene

inleiding, bibliografisch overzicht (Collationes Brugenses et Gandavenses ; 7-8), Brugge,

1962.

VERHOEFF, J.M., De oude Nederlandse maten en gewichten (Publikaties van het P. J.

Meertens-instituut voor dialectologie, volkskunde en naamkunde van de Koninklijke

Nederlandse akademie van wetenschappen), Amsterdam, 1983.

1

1. Ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de late

middeleeuwen

De Sint–Pietersleprozerij ontwikkelde zich niet in een vacuüm. De socio-economische

toestand van de stad en de bijhorende prijsfluctuaties beïnvloedden haar inkomsten- en

uitgavenpatroon; haar statuten ontving ze van de bisschoppen van Kamerijk en later van de

stad zelf; de stad controleerde vanaf de vijftiende eeuw haar boekhouding. Kortom, de

leprozerij werd doorheen de tijd door verschillende overheden beïnvloed en gevormd; haar

werking was afhankelijk van lepraopflakkeringen, inkomsten en de stedelijke welvaart in het

algemeen. Alvorens de werking van de leprozerij te bespreken, is het dus belangrijk haar

evolutie te plaatsen binnen een breder kader van ziekenzorgontwikkeling- en beleid. Als

eindpunt van deze beweging is geopteerd voor de reorganisatie van de caritas door Keizer

Karel V in 1531. In het licht van zowel voorgaande als latere ontwikkelingen is het immers

duidelijker waar de leprozerij zich in dit ontwikkelingsproces bevindt tijdens de periode

waarop dit onderzoek zich richt, namelijk 1447-1500.

In de uiteenzetting die nu volgt, staat ‘gasthuis’ voor een plaats waar zieken werden verzorgd

en/of gehospitaliseerd; met ‘passantenhuizen’ worden instellingen bedoeld waar pelgrims of

andere reizigers tijdelijk werden opgevangen. ‘Leprozerijen’ zijn vanzelfsprekend plaatsen

waar leprozen konden verblijven. Met ‘caritatieve instellingen’ wordt het geheel van

liefdadigheidsinstellingen aangeduid.

1.1 Instellingen (bijlage 1)

A) Ontstaan en ontwikkeling

Vanaf de zesde eeuw bestonden in Gallië ‘xenodochia’ die doorheen de middeleeuwen in de

vorm van bisschoppelijke of kloosterlijke gasthuizen bleven voortbestaan. Het begrip

‘xenodochium’ is een algemene term voor een instelling die armen en pelgrims onderdak

bood en waar zieken werden verzorgd. De stichters en donateurs van dit soort instellingen

waren in de eerste plaats bisschoppen en kloosters. De band tussen kloosters en xenodochia

was zelfs vaak zo close dat het moeilijk te onderscheiden was of men te maken had met een

monastieke stichting waaraan men later een xenodochium had toegevoegd, of met een

gasthuis waar in een latere fase een gemeenschap van religieuzen de verzorging van zieken,

armen en pelgrims op zich had genomen en het klooster zich dus vanuit het xenodochium had

ontwikkeld. In elk geval was het voor deze gasthuizen erg moeilijk om enige afstand van

Kerk en klooster te bewaren. Eén van de eerste teksten die melding maakt van instellingen die

specifiek voorbehouden waren voor zieken, is het testament van diaken Adalgisil Grimo dat

dateert uit 634. Hij schonk in dit testament een groot deel van zijn bezittingen aan acht nieuwe

caritatieve instellingen, waaronder drie leprozerijen in de Maasbisdommen Metz, Verdun en

Maastricht. 1 Uit de beschrijving ‘basilica sancti Petri et domini Vitoni…ubi leprosi resident’

blijkt duidelijk dat de zieken aan wie een donatie werd toegekend, in dit geval dus leprozen,

1 IRSIGLER, ‘Matriculae, xenodochiae, hospitalia und Leprosenhaüser im Frühmittelalter’, 331, 334-335.

2

in groep leefden in een leprozerij. De eerste leprozerijen waren weliswaar niet meer dan

enkele hutjes die later eventueel werden vergezeld door een kapel (zie infra).

Tijdens de Karolingische periode speelden religieuze hervormingen een belangrijke rol in de

uitbouw van deze gasthuizen. In het Capitulare Monasticum van 817 werd onder andere

bepaald dat de religieuze gemeenschappen die deze instellingen bedienden, moesten leven

volgens de regel van Benedictus. Bovendien dienden zij een tiende van hun inkomsten af te

staan aan de armen. Daarnaast bestond de verplichting van elke christelijke gemeente om te

zorgen voor de eigen behoeftigen. Parallel ontstonden ook kapittelgasthuizen tijdens de

negende eeuw, zoals bijvoorbeeld in Doornik en Luik. Op deze twee bases werd verder

gebouwd tijdens de tiende en elfde eeuw. Vanaf de twaalfde eeuw werden de statuten van

verschillende gasthuizen uitgebreid met het woord “infirmorum”, hetgeen wijst op het feit dat

er naast armen en/of passanten, nu ook zieken terecht konden. Dit gebeurde onder andere in

Nijvel in 1136 en in Doornik in 1126. Hiermee ging ook een uitbreiding van het personeel

gepaard.2 Een van de oudste gasthuizen uit onze contreien is het Sint–Janshospitaal dat in

1188 werd opgericht te Brugge. Het was bestemd voor reizigers en zieken.3 Dit was echter

niet het enige gasthuis dat ontstond in deze periode. De twaalfde eeuw werd immers

gekenmerkt door een exponentiële groei van het aantal caritatieve instellingen. Deze tendens

situeerde zich in een periode van massale immigratie van het platteland naar de stad. De

nieuwe sociale laag in de steden, de burgerij, nam de taak op zich om voor het groeiende

aantal behoeftigen te zorgen.4 Een algemeen verschijnsel was eveneens het feit dat er zich aan

pas opgerichte liefdadigheidsinstellingen religieuze of semi-religieuze gemeenschappen

hechtten die instonden voor de verzorging van zieken en armen. Soms waren dit burgers die

zich verenigden in de vorm van broederschappen. Het waren dus niet steeds religieuze

gemeenschappen, zoals in de traditionele literatuur werd aangenomen. De opkomst van

dergelijke gemeenschappen en broederschappen hield eveneens verband met de opkomende

begijnen- en begardenbeweging en het ontstaan van kerkelijke en niet-kerkelijke

armoedebewegingen met hun idealen van soberheid, apostolisch leven en de beoefening van

werken van barmhartigheid. 5 Een voorbeeld van zo’n nieuw opgerichte gemeenschap, is de

broederschap van de Heilige Geest te Brussel. Ze werd in 1186 door de bisschop van

Kamerijk goedgekeurd en bestond uit priesters, klerken en leden uit de burgerij. In 1195

stichtten zij een gasthuis dat dezelfde naam droeg.6 Een gelijkaardige ontwikkeling deed zich

voor in grote steden van het graafschap Vlaanderen. Dit toont aan dat het efficiënt verzorgen

en herbergen van zieken reeds langer een urgent agendapunt was van de burgerij, hetgeen

indruist tegen de traditionele visie die het ontstaan van dergelijke instellingen automatisch bij

clerici plaatst.7 Deze exponentiële toename van het aantal instellingen voor ziekenzorg in de

twaalfde eeuw was dus niet alleen het gevolg van een toegenomen bevolkingsaantal en de trek

naar de steden, maar ook van het toegenomen engagement van burgers. De dertiende-eeuwse

maatschappij werd vervolgens geconfronteerd met een organisatorisch probleem: vanwege de

2 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 9-12, 16-18. 3 VANDEN BUSSCHE, De leprozerie Terbank bij Leuven, 47. 4 DHAENE, COX, en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 10. 5 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 23 ; MARECHAL, De sociale en

politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen, 13. 6 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 19-20. 7 MARECHAL,‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 279.

3

groei van de instellingen moesten deze vaak naar een andere locatie verhuizen. Zo vonden

rond 1250 in Brussel bijvoorbeeld belangrijke uitbreidingswerken plaats aan het gasthuis en

de leprozerij. Deze expansiebeweging kwam tot stilstand tijdens de veertiende eeuw.

Mogelijk was de nood aan nieuwe en grotere gasthuizen verdwenen met de daling van het

bevolkingsaantal, onder andere na de pestepidemie.8 Er ontstond echter wel een beperkte

tendens tot specialisatie die zich verder ontwikkelde in de vijftiende eeuw: enerzijds

bepaalden enkele statuten al dat enkel zieken en armen die niet meer in staat waren om te

bedelen, recht hadden op verzorging en opname, anderzijds werden na verloop van tijd soms

enkel nog zieken uit de hogere klassen toegelaten. Daardoor ontstonden nu aparte instellingen

waar bijvoorbeeld arme schoolkinderen opgevangen werden, zoals in Doornik en Kamerijk,

maar ook tehuizen waar mentaal zieke personen terecht konden in onder andere Brugge.9

Nieuwe instellingen doken in de vijftiende eeuw nog amper op; veranderingen inzake functie

of specialisatie waren daarentegen een algemeen fenomeen. Eerst en vooral trokken bepaalde

leprozerijen het recht naar zich toe om niet alleen de eigen melaatsen te onderzoeken, maar

ook die uit de omliggende gebieden. Bovendien werden zieken meer en meer vervangen door

proveniers, gezonde personen uit de rijkere klasse die zich levenslangs inkochten in de

instelling of personeelsleden die al werkend hun prebende verdienden.10 Hoewel een

minimum aan hygiënische maatregelen werd ingevoerd vanaf het ontstaan van de pest in onze

regio, ontstonden er weinig instellingen die voorbehouden waren voor pestlijders. Een

uitzondering hierop is opnieuw Brugge, waar in 1482 een donatie werd gedaan door

Bartholomeus Brunsteen en zijn vrouw ter oprichting van een gasthuis voor pestlijders,

hoewel dit waarschijnlijk slechts tijdelijk heeft bestaan. Tevens ontstond hier toen het eerste

tehuis voor blinden.11

B) Financiering

De belangrijkste inkomstenbron voor liefdadigheidsinstellingen waren donaties,

nalatenschappen uit testamenten, verhuur van panden, cijnzen op gronden, de verkoop van

gronden of goederen, collectes en de verkoop van graan en andere producten uit het eigen hof.

Betreffende de giften konden niet alleen nieuwe renten, maar ook reeds bestaande renten

gedoneerd worden. Vaak werden giften opgesplitst over verschillende instellingen: dan ging

het goed zelf naar de ene instelling en een deel van de cijns, opbrengst of rente naar de

andere(n). Ook het stichten van jaargetijden voorzag liefdadigheidsinstellingen van

inkomsten, ook al waren dit strikt genomen geen echte giften. Er werd immers een

wederdienst verwacht in de vorm van religieuze diensten. Toch bestond er een grote

disproportie tussen deze diensten en de goederen/cijnzen/renten die in ruil werden gedoneerd,

waardoor er de facto toch kan worden gesproken van een gift. Donaties post mortem waren

onder andere in Brussel in gebruik van de dertiende tot de vijftiende eeuw. Ze hadden bijna

altijd betrekking op nieuw ingestelde renten of reeds bestaande renten en/of cijnzen;

uitzonderlijk ging het om gronden of goederen. Af en toe gebeurden er ook uitwisselingen,

8 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’,24-25. 9 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 35, 40-41. 10 MARECHAL, De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen, 193. 11 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 40-42.

4

bijvoorbeeld van renten tegen renten of gronden tegen gronden. Bij het overlijden van

personen werd vaak een deel van de bezittingen nagelaten aan een of meerdere caritatieve

instellingen. Ook cijnzen en renten maakten hier deel van uit.12 Betreffende de verkoop van

eigen producten staan er voorbeelden van de Sint-Pietersleprozerij opgelijst in hoofdstuk 3 en

4.

De verschillende giften waren afkomstig van leden uit verschillende hogere sociale klassen:

prinsen schonken vaak grond of privileges. Prins Hendrik I verschafte zo het Sint-

Janshospitaal te Brussel bijvoorbeeld twee maal privileges in 1195 en 1204. Zoals hierboven

reeds vermeld werd, waren ook leden uit het patriciaat en de burgerij in belangrijke mate

verantwoordelijk voor het stichten van deze instellingen. Dit was onder andere het geval in

Gent, waar een zekere Everdeé Wittoc een gasthuis voor zieken oprichtte ter ere van Sint-

Niklaas. Tot slot speelden ook de ambachten een belangrijke rol, hoewel deze vooral

instellingen oprichtten voor eigen leden die te oud waren om nog te werken.13 Volgens

Kusman was er echter sprake van een wederkerige relatie tussen donateurs en

liefdadigheidsinstellingen. Deze vervulden immers een belangrijke financiële rol vanaf de

dertiende eeuw vanwege onder andere het uitgestrekte patrimonium dat ze hadden vergaard.

Het initiële patrimonium van het Sint-Jansgasthuis in Brussel was bijvoorbeeld grotendeels

afkomstig van giften van de broederschap van de Heilige Geest. In Leuven waren deze vooral

afkomstig van leden van de burgerij. Langs de andere kant moesten zieken ook vaak hun

goederen overlaten aan de instelling die hen verzorgde. Hoewel ze deze bij het uittreden vaak

terug kregen, kon hun kapitaal wel gebruikt worden tijdens hun verblijf. Via deze inkomsten

konden liefdadigheidsinstellingen leningen verschaffen aan burgers in de stad en op het

platteland.14

C) Beleid: efficiënt of onvoldoende?

Middeleeuwse gasthuizen waren geen zorginstellingen, maar onderkomens waar men de

zieken opving.15 Over het algemeen gold dit voor armen die door ziekte niet meer in staat

waren om te bedelen. Vele gasthuizen aanvaardden voor één nacht ook passanten en

daklozen, hoewel de statuten van Kamerijk geen passanten vermelden. Mensen met

besmettelijke ziekten en handicaps werden niet aanvaard. Onderdak, bed en voedsel waren in

principe gratis. De zorgen van een geneesheer waren in de eerste eeuwen echter niet

vanzelfsprekend. Pas vanaf de vijftiende eeuw waren zij permanent verbonden aan de

gasthuizen.16 De lekengemeenschappen stelden vaak broeders en zusters aan die

verantwoordelijk waren voor het dagelijkse beleid in de instelling. Deze semi-religieuze

gemeenschappen waren oorspronkelijk disparaat samengesteld en kenden weinig leefregels.

Zo kloegen de kerkelijke autoriteiten van Ieper aan het begin van de dertiende eeuw over de

manier waarop de broeders en zusters hun leven leidden: sommigen waren getrouwd, anderen

niet; sommigen droegen een habijt, anderen niet. Het optekenen van statuten was één manier

12 GODDING, Le droit foncier à Bruxelles au moyen âge, 238-243. 13 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 32-33. 14 KUSMAN, ‘Les hôpitaux et le crédit dans le duché de Brabant XIII-XVe siècles’, 355-357, 361. 15 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’; ‘Het leven van de leproos’, 123. 16 MARECHAL,‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 272.

5

om voor meer uniformiteit te zorgen. In Brugge creëerden de schepenen en het Onze-Lieve-

Vrouwkapittel in 1188 algemene regels die nageleefd moesten worden door de broeders en

zusters die het Sint-Jansgasthuis bedienden. Deze betroffen zowel het voedsel dat mocht

worden geconsumeerd, als de kledij die ze moesten dragen en de geloften die afgelegd

dienden te worden. De kuisheidsgelofte was evenwel de enige die hier vereist was.

Bezittingen moest men afstaan en kon men slechts terugkrijgen indien men het gasthuis

binnen een jaar weer verliet. De bepalingen voor de zieken waren eenvoudig: zij kregen

aangepaste voeding en indien zij slecht behandeld werden door het personeel, werden er

maatregelen getroffen. Deze bepalingen, die het gasthuis te Gent grotendeels overgenomen

lijkt te hebben, komen vooral overeen met de monastieke leefregels. Vanaf de dertiende eeuw

werden deze statuten meer en meer een zaak van de bisschoppen: de bisschop van Kamerijk,

die reeds in 1211 statuten had opgelegd aan het Sint–Jansgasthuis van Brussel (zie infra),

verleende dergelijke statuten tot de veertiende eeuw ook aan verscheidene andere instellingen

binnen het bisdom. In 1220 was de Brusselse leprozerij bijvoorbeeld aan de beurt. Deze

waren analoog aan die van het Sint–Janshospitaal. Gelijkaardige statuten ontstonden ook in de

bisdommen van Luik en Doornik. Een tweede probleem waarmee ziekenzorginstellingen

geconfronteerd werden vanaf hun ontstaan, was het feit dat zij nood hadden aan een eigen

kapel en kerkhof om de zieken die bij hen overleden ook daar te kunnen begraven. Op het

derde concilie van Lateranen in 1179 was reeds beslist dat leprozerijen dit recht ontvingen.

Tijdens de dertiende eeuw volgden de gasthuizen die instonden voor algemene ziekenzorg.17

De stedelijke autoriteiten bemoeiden zich in de loop van deze eeuw geleidelijk aan ook meer

en meer met het beheer van caritatieve instellingen. Ze oefenden er alleen, of in samenspraak

met een kerkelijke instelling, het hogere bestuur uit. Dit betrof in de eerste plaats het beheer

van de tijdelijke goederen. Ze benoemden of ontsloegen bestuurders, controleerden op

regelmatige tijdstippen de rekeningen en zorgden voor gerechtelijke bijstand. Hun

prerogatieven strekten zich ook uit over het dagelijkse leven: zo vaardigden zij reglementen

uit en werden ze ingelicht over zware misdrijven die zich voordeden in de instelling. In

grotere steden droegen de autoriteiten hun bevoegdheden over op toezichters, in de teksten

gekend onder de naam provisoren of ‘momboren’.18 Toen de hertogen van Brabant het beleid

van hun steden tijdens de veertiende eeuw meer en meer gingen toevertrouwen aan een

geprivilegieerd stadsbestuur, werd ook stilaan het domein van de liefdadigheidsinstellingen

helemaal het rechtsdomein van de stadsmagistraat.19 Dat was onder andere het geval in

Brugge, Bergen, Brussel, Namen en Dinant. Deze ontwikkeling zette zich door tijdens de

vijftiende eeuw. Deze periode werd in de Zuidelijke Nederlanden ook gekenmerkt door een

stijging van de pachtprijzen en een daling van de koopkracht. Een groot deel van de bevolking

kon amper nog voorzien in hun levensonderhoud. In combinatie met een verzwaarde

belastinglast zagen veel mensen zich genoodzaakt om hun gronden te verkopen en hun arbeid

aan te bieden in de steden. Dit resulteerde in een overaanbod aan werkkrachten en dus een

groot aantal werklozen. Deze werklozen trokken vaak van stad naar stad, bedelend en op zoek

17 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 25-33. 18 Personen, vanaf 1366 aangeduid door de stad, die toezicht hielden op de administratie van de instelling.

(BONENFANT, ‘Les origines de l’hôpital Saint-Jean’, 80). 19 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 27.

6

naar werk. Hun groeiende aantal werd overal met grote ongerustheid gade geslagen.20 Keizer

Karel V gaf daarom in 1531 het startschot voor de reorganisatie van de caritas in de

Nederlanden, hoewel een definitief statuut pas werd opgesteld in 1539. De ordonnantie van de

keizer bestond uit twee luiken: eerst en vooral probeerde de keizer het bedelen aan banden te

leggen, zoals ook zijn voorganger Filip de Goede had geprobeerd in 1459.21 Een tweede luik

bestond uit het creëren van een ‘gemene beurs’ die alle inkomsten voor caritatieve zorgen

binnen een stad moest omvatten. Het bleef hier echter bij advies en een meer gedetailleerde

regulering liet de keizer over aan de lokale overheden. Desalniettemin zagen vele steden wel

in dat een centralisatie van de armenzorg de felbegeerde controle op de armen mogelijk

maakte. Ze begonnen dan ook met het aanleggen van een heuse administratie.22 Hoewel het

hier vooral ging om een revisie van de armenzorg, had dit ook gevolgen voor de

administratieve taken en het functioneren van ziekenzorginstellingen. Het gasthuiswezen was

immers een essentieel onderdeel van de armenzorg.23

Uit het feit dat de Zuid–Nederlandse steden op het einde van de vijftiende eeuw min of meer

‘verzadigd’ lijken op vlak van zorginstellingen voor zieken, vloeit nog niet per definitie voort

dat hun ziekenzorg ook voldoende was. Eerst en vooral waren de instellingen niet voor

iedereen toegankelijk. Elke instelling voorzag immers diensten voor een andere laag van de

samenleving en niet voor alle inwoners van de stad. Zo zal in de komende hoofdstukken

duidelijk worden dat onder andere leprozerijen, zeker tijdens latere periodes, enkel

toegankelijk waren voor de poorters van de stad. Hetzelfde gold bijvoorbeeld ook voor de

Armentafels.24 Bovendien was de permanente aanwezigheid van een medicijnheer en/of

chirurgijn pas een algemene praktijk vanaf de vijftiende eeuw.25 Daarenboven had het

optekenen van statuten en andere pogingen tot uniformisering volgens mij evenmin een

enorme stijging in efficiëntie tot gevolg. Hoewel het optekenen van bepaalde rechten, plichten

en leefregels de structuur en werking van de instelling zeker ten goede kwam, werd hiermee

immers amper geraakt aan concrete bepalingen omtrent de verzorging van zieken. Het feit dat

gasthuizen en leprozerijen in de eerste plaats opvangs -en geen verzorgingsplaatsen waren,

bevestigt deze visie. Tot slot stelden Blockmans en Prevenier reeds vast dat de armenzorg in

de Zuidelijke Nederlanden steeds onvoldoende was.26 Als wezenlijk onderdeel van de caritas,

gold dit dus ook voor de ziekenzorg.

20 SOLY en THIJS, ‘Nijverheid in de Zuidelijke Nederlanden’, 64-65. 21 LIS en SOLY, Armoede en kapitalisme, 77-78 ; BONENFANT, La création à Bruxelles de la Suprême

Charité, 1-3. 22 LIS en SOLY, Armoede en kapitalisme, 81. 23 MARECHAL, ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 268. 24 HAEMERS en RYCKBOSCH, ‘A targeted public’, 220-221, 224. 25 ‘Chirurgijn’ staat voor wondheler, ‘ medicijnheer’ voor een soort dokter. (Betekenissen van

middelnederlandse woorden die in deze masterthesis worden gegeven, zijn steeds opgezocht op de site van het

Instituut voor Nederlandse Lexicologie, (http://www.inl.nl/)). 26 BLOCKMANS en PREVENIER, ‘Armoede in de Nederlanden van de 14e tot de 16e eeuw’, 535.

7

1.2 Ziekenzorg in laatmiddeleeuws Brussel (bijlage 2)

De eerste caritatieve instellingen in Brussel ontstonden tijdens de twaalfde eeuw. Het oudste

gasthuis, de leprozerij van Sint–Pieter, werd opgericht in de Hoogstraat vóór 1174 en was

voorbehouden voor leprozen. Vandaag is daar nog steeds het Sint–Pietershospitaal gevestigd.

Het gasthuis van de Heilige Geest werd opgericht in 1195 door een gelijknamige

gemeenschap.27 Het werd in 1204 echter omgedoopt tot het Sint–Jansgasthuis, naar de

gemeenschap van Sint–Jan die de eerste had vervangen. Dit nieuwe patronaat lijkt gebaseerd

te zijn op het patronaat van Sint-Jan in Jeruzalem, hetgeen voornamelijk werd gelinkt aan de

hospitalisatie en verzorging van zieken.28 Dit gasthuis zou tot het einde van het Ancien

Régime de belangrijkste instelling voor ziekenzorg in Brussel blijven. Vele gasthuizen uit de

buurt waren bovendien georganiseerd volgens dit model.29 Een instelling waar mentaal zieke

personen konden verblijven, werd pas opgericht in 1590, hoewel deze personen reeds sinds

1582 gegroepeerd leefden in het klooster van de derde orde. Het “Simpelhuys was gelegen

naast de Lakense poort.30 Zogenaamde ‘Pesthuizen’ ontstonden in Brussel pas op het einde

van de zestiende eeuw. Voordien verbleven pestlijders dus thuis. Dat wil zeggen dat de rol

van het patriciaat en de geneesheren cruciaal was inzake het opsporen van epidemieën In

1454 stelde Jan Vesalius, stadsgeneesheer, bijvoorbeeld een pestopflakkering vast.31

Het kapittel van Sint-Goedele was de hoogste kerkelijke autoriteit in Brussel. In de bul van

Alexander III (1174) werden de Brusselse leprozerij, het Sint-Jansgasthuis en twee

passantenhuizen geïdentificeerd als eigendom van het kapittel. Toch hield het kapittel zich

steeds buiten de administratieve organisatie van de caritatieve instellingen die onder haar

toezicht vielen. Slechts het Sint-Goedele gasthuis bleef onder zijn beheer. Het verleende de

instellingen wel rechten, bijvoorbeeld tot oprichting van een kapel of kerkhof (zie infra), en

organiseerde offerandes en begravingen. De balans betreffende concrete interventie van de

religieuze autoriteiten binnen het domein van de caritas is dus snel gemaakt.32 De pauselijke

bul uit 1448 die de stad Brussel het recht gaf om de provisoren te benoemen en hiermee de

controle op de caritatieve instellingen in handen van de stad liet, bevestigt dit (zie infra).33

A) Het Sint-Jansgasthuis

Dit evolutie van dit Brusselse gasthuis schetst in grote mate de ontwikkeling van de Sint-

Pietersleprozerij die hieronder wordt behandeld. De manier waarop de provisoren en later de

stadsmagistraat de greep op de administratie versterkten, is voor de leprozerij bijvoorbeeld

dezelfde. Bovendien zouden de statuten van de leprozerij – die niet volledig zijn overgeleverd

- grotendeels overeenkomen met die van het gasthuis, dewelke zij ontving van de bisschop

van Kamerijk in 1211. Deze bestonden uit 36 of 37 artikels, waarvan 27 gewijd waren aan de

27 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 45. 28 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 20. 29 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 45. 30 BONENFANT, ‘L’ancienne “Maison des Insensées” (‘Simpelhuys”) de Bruxelles’, 132-133. 31 DICKSTEIN-BERNARD, ‘Le médecin et le chirurgien’, 234. 32 LEFEVRE, L’organisation ecclésiastique de la ville de Bruxelles, 233-234. 33 DICKSTEIN-BERNARD, ‘La mise sous tutelle des institutions de secours par le ville de Bruxelles’, 11.

8

leefregels van de gemeenschap die de instelling bedienden. Het aantal leden werd beperkt tot

drie broeders en tien zusters. Aan het hoofd van de gemeenschap stond een procurator domus.

Dit was één van de broeders, geassisteerd door een raad die bestond uit 2 andere broeders en 4

zusters. Enkel zieken die niet meer in staat waren om te bedelen werden er toegelaten, alsook

hoogzwangere vrouwen en, in beperkte mate, achtergelaten kinderen. Een chirurgijn kwam

enkel langs bij hoge nood en werd in principe betaald door de patiënt.34 Wanneer deze echter

niet over de middelen beschikte, betaalde de proviseur.35 Bij hun intrede in het gasthuis

moesten de zieken te biecht gaan bij een priester. Ze werden eveneens uitgenodigd om drie

maal per dag mee te bidden voor de gemeenschap en haar weldoeners.36 Op het einde van de

veertiende eeuw telde de instelling een tiental zieken.37 In de vijftiende eeuw verbleven er

gemiddeld 33 tot 38 zieken. Tijdens de hongersnood van 1482-1483 werd er melding gemaakt

van 84 zieken.38 De werkelijke capaciteit van het gasthuis blijft ondanks deze cijfers helaas

onbekend. Er zijn immers geen aanduidingen in verband met het aantal bedden te vinden.

Zoals hierboven reeds werd vermeld, werden er volgens de gasthuisreglementen van de

bisschop van Kamerijk geen passanten opgevangen, maar het is niet zeker of dit ook werkelijk

het geval was.39

De spirituele leider van de gemeenschap was een priester. De leden moesten slechts de

geloften van gehoorzaamheid en zelfbeheersing afleggen.40 Vanaf 1232 werden zij in de

bronnen vermeld als leden van de orde van Sint-Augustinus.41 Tussen 1226 en 1249 kregen ze

de toestemming om een eigen kapel en kerkhof op te richten, zoals dat reeds sinds 1174 gold

voor de Sint-Pietersleprozerij.42 Rond 1250 werden haar hoofdgebouwen vernieuwd.43 Vanaf

de dertiende eeuw versterkte ook hier de stedelijke overheid haar greep op het bestuur van de

instelling: schepenen vervulden de proviseurstaak en het Sint–Jansgasthuis werd het gasthuis

van Brussel bij uitstek. Bovendien werden de statuten die in 1211 waren verleend, aangepast

door de stad in 1366: de drie broeders werden vervangen door klerken, waarvan één

hoofdklerk, die zich moesten bezighouden met de financiële zaken van het gasthuis, dat

tevens onder leiding kwam te staan van een meesteres. Vanaf dan werden er ook geen

achtergelaten kinderen meer aanvaard. Rond 1450 had de stad de volledige administratie van

het gasthuis in handen.44 Een belangrijke verandering inzake medische verzorging werd

eveneens in het nieuwe reglement opgenomen: de zieken werden vanaf dan dagelijks

onderzocht door een stadschirurgijn en wekelijks door een stadsgeneesheer. De eerste werd

geassisteerd door een kamerdienaar en werd deels vergoed door het gasthuis en deels door de

stad. De tweede werd vergezeld door de hoofdklerk en informeerde op deze manier

tegelijkertijd naar de benodigdheden van de zieken. Vanaf het begin van de zestiende eeuw

34 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 27-28. 35 DICKSTEIN-BERNARD, ‘Le médecin et le chirurgien’, 227. 36 LEFEVRE, L’organisation ecclésiastique de la ville de Bruxelles au Moyen- Age, 229-230. 37 BONENFANT, ‘Origine des hôpitaux en Belgique’, 34. 38 DICKSTEIN-BERNARD, ‘Paupérisme et secours aux pauvres à Bruxelles’, 397. 39 MARECHAL,‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 273. 40 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 27-28. 41 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 29. 42 Bonenfant spreekt zichzelf hier tegen in twee artikels (1249 recht voor beide versus 1226 recht op kapel en

1237 recht op kerkhof) BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 31 ; BONENFANT, ‘Origines de

l’hôpital Saint-Jean’, 79. 43 BONENFANT, ‘Origines de l’hôpital Saint-Jean’, 78. 44 BONENFANT, ‘Origines de l’hôpital Saint-Jean’, 73, 78-80.

9

verschenen ook de hertog en de bisschop (opnieuw) ten tonele: de provisoren werden nu ook

gecontroleerd door de centrale overheid en de bisschop van Kamerijk herschreef het

reglement van de opnames van zieken. De Overcharitaet hervormde vanaf 1533 vervolgens

de hele financiële administratie.45

Verschillende zaken wijzen op het belang van de instelling: zo kreeg het vele privileges

toegewezen door pausen en bisschoppen en haar patrimonium groeide door veelvuldige

donaties gemaakt door personen uit de welvarende klasse.46

B) De Sint-Pietersleprozerij

In de literatuur bestaat onduidelijkheid over het ontstaan van de Sint - Pietersleprozerij. J.B.

Grammaye (1606) was van mening dat het de hertog van Brabant was die in 1213 het

initiatief nam tot de oprichting van de instelling. In het werk van A. Sanderus, dat dateert uit

1727, wordt dan weer gesproken over twee rijke, jonge Brusselaars die met een bescheiden

som geld de leprozerij oprichtten buiten de eerste stadsomwalling van Brussel op het einde

van de twaalfde eeuw. Aan de hand van twee pauselijke bullen kan echter met zekerheid

vastgesteld worden dat de leprozerij al bestond sinds de tweede helft van de twaalfde eeuw.47

De ligging buiten de stadsomheining is kenschetsend voor leprozerijen. Zo lag ook de

leprozerij ‘Het Rijke Gasthuis’ bijvoorbeeld buiten de stadsomwalling van Gent.48 Vanaf de

bouw van de tweede stadsomwalling, lag de Sint-Pietersleprozerij echter binnen de

stadsmuren van Brussel. Het gebied werd meestal aangeduid met de term ‘Obbrussel’.49 Aan

het hoofd van de instelling stond een meester. Verder leefden er ook broeders en zusters

volgens de regel van Sint- Augustinus, zoals ook het geval was in het Brusselse Sint-

Jansgasthuis. In 1174 verschafte het kapittel van Sint-Goedele de leprozerij al het recht om

over een eigen kerk en kapel te beschikken, dus vijf jaar eerder dan de algemene bepaling van

het derde Concilie van Lateranen.50 In 1220 kreeg de leprozerij samen met het gasthuis haar

statuten van de bisschop van Kamerijk; in 1265 stelde de stad echter al een eerste additioneel

reglement op.51 Vanaf 1265 stond het bestuur van de leprozerij dus onder toezicht van de

stadsmagistraat en in diezelfde periode werd de instelling met al haar toebehorenen volledig

gerenoveerd (idem Sint–Jansgasthuis, zie supra).52 De leprozerij bleek echter ook de aandacht

van bisschoppen en hertogen te trekken. Zo genoot ze van talloze privileges: in tegenstelling

tot de Gentse leprozen, die bij hun intrede niet meer mochten beschikken over eigen goederen

en niet meer aanzien werden als volwaardige rechtspersonen, garandeerde hertog Jan I van

Brabant de Brusselse leprozen in 1270 bijvoorbeeld wel dat hun woningen persoonlijk bezit

45 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 34. BONENFANT, ‘Origines de l’hôpital Saint-

Jean.’,80-82. 46 BONENFANT, Cartulaire de l'hôpital Saint-Jean de Bruxelles, XLIX. 47 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 85-86 ; VANDER REST, Aperçu historique

sur les établissements de bienfaisance, 37- 38. 48 BLOCKMANS, en DE CONINCK, ‘Geschiedenis van de Gentse leprozerie’, 6. 49 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 87. 50 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het uitzicht’, ‘De evolutie van de georganiseerde

leprozerijen’ en ‘Organisaties voor akkerzieken’, 58. 51 DICKSTEIN-BERNARD, ‘La mise sous tutelle des institutions de secours’, 5-9. 52 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 89.

10

zouden blijven, ook van hun nakomelingen.53 Vanaf de veertiende eeuw kwam er een

meesteres aan het hoofd te staan en verdwenen de broeders, zoals ook het geval was in het

Sint–Jansgasthuis.54 In 1447 werd ook hier een controleur van de rekeningen aangesteld die

toezicht moest houden op de uitgaven, het onderzoek en de doorlichting van leprozen moest

organiseren en de kosten voor het onderhoud van de zieken moest regelen.55 Tijdens de

zestiende eeuw kreeg deze leprozerij het steeds moeilijker. In 1579 werd ze een jaar lang

bezet door troepen; in 1582 moest ze een groot deel van haar inkomen en bezit afstaan aan het

noodlijdende Sint–Janshospitaal en deed ze steeds meer moeite om zich te onttrekken aan de

stadsmagistraat.56 In combinatie met het feit dat het aantal opgenomen leprozen vanaf 1583

extreem laag was en bleef, transformeerde de leprozerij hierdoor stilaan naar een klooster.

Toen Jozef II in 1783 het verbod en de onderdrukking van alle ‘nutteloze’ kloosters

uitvaardigde, betekende dit het einde van de Sint–Pietersleprozerij of het Sint–

Pietersklooster.57

C) Het ‘Simpelhuys’

Hoewel deze instelling ontstond in een latere periode en haar taak afwijkt van lichamelijke

ziekenzorg, is een overzicht van de Brusselse ziekenzorginstellingen tijdens de late

middeleeuwen onvolledig zonder de vermelding van dit ‘Simpelhuys’. Aangezien er in de

bronnen amper melding wordt gemaakt van opgenomen geestelijk gedesoriënteerde personen

in Brussel, kan er van uitgegaan worden dat de meesten thuis verbleven. Toch zijn er ook

enkele voorbeelden teruggevonden van enkelingen die opgesloten werden in de stadstorens,

die aan het begin van de vijftiende eeuw vaak dienst deden als gevangenis.58 Dementerenden

werden vanaf de zestiende eeuw opgevangen door de cellebroeders, een gemeenschap die

doden begroef en mentaal gestoorden en pestlijders verzorgde. In hun klooster konden zij

tegen betaling verblijven.59 Deze gemeenschap was eveneens actief bij het begraven van

leprozen. Zo kregen zij bijvoorbeeld 9 denieren voor het ten grave dragen van de zieke Claes

Rielens in 1480 (zie infra).60 De cellebroeders kwamen voort uit een beweging van vrome

lekenvrouwen- en mannen die rond het begin van de veertiende eeuw in steden van het

Rijnland was ontstaan. Cellieten, zoals ze werden genoemd, sloten zich spoedig aaneen in

communauteiten en kwamen zich ook in de Nederlanden vestigen, met name in Vlaanderen

en Brabant. Ze speelden een belangrijke rol in de laatmiddeleeuwse stedelijke ziekenzorg. Het

feit dat deze semi-religieuzen hun caritatieve activiteiten buiten de kloostermuren beoefenden,

maakte hen echter verdacht bij de kerkelijke overheid. Als reactie tegen de beschuldigingen

van ketterij namen ze vanaf het midden van de vijftiende eeuw een kloosterregel aan. De

mannelijke cellieten of cellebroederes kozen voor de regel van Sint-Augustinus; de

cellezusters splitsten zich op in twee groepen: sommigen kozen eveneens voor de regel van 53 BLOCKMANS en DE CONINCK, ‘Geschiedenis van de Gentse leprozerie’, 18-20. ; BONENFANT-

FEYTMANS, ‘Note sur deux léproseries, Terbank (Louvain) et Gand’, 54. 54 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 88,91. 55 DICKSTEIN-BERNARD, ‘La mise sous tutelle des institutions de secours’, 3. 56 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 95-96. 57 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 93, 97. 58 BONENFANT, ‘L’ancienne “Maison des Insensées”’, 130. 59 BONENFANT, ‘L’ancienne “Maison des Insensées”’, 131. 60 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, jaarrekeningen nr. 64, f22.

11

Sint-Augustinus en gingen voortaan door het leven als zwartzusters, terwijl anderen net als de

begarden semi-religieuzen bleven en opteerden voor Fransiscus’ derde regel. Zij werden

grauwzusters genoemd.61 Bij het ontstaan van de Overchaeritaet concretiseerde de

stadsmagistraat het beleid in verband met de zorg voor deze mensen. De krankzinnigen

zouden in het klooster van de derde orde worden opgenomen en de onderhoudskosten zouden

betaald worden door de Tafels van de Heilige Geest. De derde orde liet kort daarna haar

klooster echter over aan de augustijnen, hetgeen de aanleiding vormde tot de oprichting van

het ‘Simpelhuys’.62 Volgens Henne en Wauters telde het gebouw zestig cellen, keukens, een

bakkerij, een brouwerij, een magazijn, een wasruimte en een kapel.63 De arme krankzinnigen

werden opgenomen op kosten van de stad, de anderen moesten betalen voor hun verblijf. De

conciërge stond in voor het voedsel, de kledij, het betalen van de geneesheer en de medicijnen

en het onderhoud van de kapel.64

De uitbouw van de Brusselse ziekenzorg verliep grotendeels volgens de hierboven reeds

geschetste tendensen: de eerste statuten van de zorginstellingen werden opgelegd door de

bisschop van Kamerijk tijdens de dertiende eeuw en werden later aangepast door de stedelijke

overheid.65 De veertiende en vijftiende eeuw werden gekenmerkt door een toegenomen

controle door de stedelijke overheden, met als culminatiepunt het aanstellen van een

financiële controleur door de stad in 1447, genaamd Jan van Aa. Deze moest de rekeningen

van de belangrijkste caritatieve instellingen, waaronder de Sint–Pietersleprozerij en de Sint-

Elooisbroederschap, nakijken en goedkeuren. In 1448 werd de autoriteit van deze controleur

ook bevestigd door de paus.66 Ook verdwenen de broeders in nagenoeg alle caritatieve

instellingen in de Zuidelijke Nederlanden, zo ook in het Brusselse Sint–Jansgasthuis en in de

Sint–Pietersleprozerij.67 Het edict dat door Karel V werd uitgevaardigd in 1531 had ook voor

de Brusselse caritas verstrekkende gevolgen. Zijn wens tot centralisatie werd hier, zoals

eerder vermeld, ingewilligd door de oprichting van de Overcharitaet. Deze instelling bevatte

een Gemene Beurs die werd gecontroleerd door de overcharitaetmeesters. Deze werden

gekozen uit de lignages (rijke families) en uit de ambachten. Als taak kregen ze de controle

over de verdeling van de aalmoezen en over de boekhouding van alle

liefdadigheidsinstellingen. Hoewel de financiële autonomie van de caritatieve instellingen

door deze maatregel erg beknot lijkt te zijn geweest, moet deze visie genuanceerd worden. De

installatie van een Gemene Beurs betekende immers niet dat de daarvoor bestaande

inkomstfondsen verdwenen, integendeel. De Brusselse caritatieve instellingen behielden hun

beheerders en ondervonden relatief weinig hinder van de nieuw aangestelde

overcharitaetmeesters’.68

61 DE GRIECK en LAWRENCE, Kloosterleven in de Middeleeuwen, 322. 62 BONENFANT, ‘L’ancienne “Maison des Insensées”’, 132-133. Bonenfant specifieert niet over welke Tafel

het gaat. 63 HENNE en WAUTERS, L’histoire de la ville de Bruxelles, 524, 549. 64 VANDER REST, Aperçu historique sur les établissements de bienfaisance, 180. 65 DICKSTEIN-BERNARD, ‘La mise sous tutelle des institutions de secours ‘, 9. 66 DICKSTEIN-BERNARD red., ‘Paupérisme et secours aux pauvres à Bruxelles’, 409. 67 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 23. 68 BONENFANT, La création à Bruxelles de la Suprême Charité, 3-6 ; AERTS en DAELEMANS, ‘Sociaal-

economische aspecten van het 16de-eeuwse Brussel’, 33.

12

2. Lepra in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de late

middeleeuwen

6.1 Ziekte en ziektebeeld: “straffe gods of heilige ziekte?”

A) Pathologie

Lepra is een ziekte die het zenuwstelsel aantast en waarvan verschillende vormen bestaan.

Tuberculoïde lepra is de variant waarbij de huid gedepigmenteerde, ongevoelige vlekken

vertoont. Omdat het immuunsysteem de strijd met de bacillen aangaat, is deze variant in

mindere mate besmettelijk. De huid en de zenuwen worden hierbij echter zwaar aangetast

waardoor de patiënt een groot risico loopt om verminkt te raken door gevoelloosheid in de

ledematen. Bij lepromateuze lepra is het lichaam niet of nauwelijks in staat weerstand te

bieden tegen de leprabacterie. Die kan zich daardoor ongeremd vermenigvuldigen. De ziekte

is het best zichtbaar in het gezicht, waar ze verdikking en rimpels veroorzaakt. De patiënt

krijgt gezwellen op de oren, neus en wangen. In de neus krioelt het van de bacteriën, hetgeen

soms leidt tot de vernietiging van het neusschot. Deze vorm van lepra is erg besmettelijk,

maar komt minder vaak voor. Het risico op besmetting is evenwel het hoogst in familiale

omstandigheden met slechte hygiënische voorzieningen.69 Tussen deze twee vormen van lepra

bestaat er nog een tussenvariant die symptomen van de beide combineert.70

B) Verspreiding en opsporing

Hoewel lepra reeds vele eeuwen aanwezig was in onze gebieden, kreeg de ziekte een nieuwe

opstoot door de contacten met het oosten tijdens de kruistochten.71 Marleen Forrier laat echter

in het midden of deze opstoot nu vooral een gevolg was van toenemende handelscontacten, de

kruistochten, de uitbouw van de steden of de groei van de bevolking.72 Volgens Dhaene, Cox

en Vignero was er wel degelijk een toename van het aantal ziektegevallen, veroorzaakt door

de bevolkingsbeweging op Europees vlak ten gevolge van de kruistochten en de migratie van

het platteland naar de steden. Ten tweede was volgens hen het ontstaan van caritatieve

instellingen in het algemeen ook een gevolg van de toegenomen inmenging van leken.73

Wegens het besmettingsgevaar was het in ieder geval noodzakelijk de leprozen zo vlug

mogelijk te ontdekken. De opsporing van leprozen was in de Brabantse steden voornamelijk

een burgerlijke aangelegenheid. In vele gebieden waren er dan ook speciaal aangestelde

ambtenaren, hoewel ook buren, kennissen of de leproos zelf naar de bevoegde instanties

konden stappen. Vaak startte publiek geroddel en rumoer immers het hele proces.74

69 BERIAC, Histoire des lépreux au Moyen Age, 14-15. 70 TOUATI, Maladie et société au Moyen Age : la lèpre, les lépreux et les léproseries, 82. 71 MARECHAL, ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 268-269. 72 FORRIER, ‘Verspreiding in tijd en ruimte’, 22. 73 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 10. 74 MARECHAL, ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 268-269.

13

C) Onderzoek en diagnose

Hoofleprozerijen onderscheidden zich van gewone leprozerijen door het feit dat zij het

onderzoek naar melaatsheid mochten uitvoeren. Voor Vlaanderen waren dat Gent, Brugge en

Ieper, voor Brabant was dat Terbank bij Leuven. Het eigenlijke onderzoek gebeurde meestal

door de reeds aanwezige leprozen. In Vlaanderen en Brabant verdwenen de leprozen echter

op de meeste plaatsen uit de jury’s. In Terbank zou deze voortaan bestaan uit de priorin en de

drie oudste zusters. Zoals hierboven reeds werd beschreven, kwamen daar vanaf de vijftiende

eeuw ook chirurgijnen en geneesheren bij.75 In 1491 protesteerde het Leuvense stadsbestuur

bijvoorbeeld bij de collega’s van Brussel en Antwerpen omdat deze onderzoeken lieten

verrichten door colleges van chirurgijns en geneesheren, wat in strijd was met het privilege

van Terbank.76 De taken van een chirurgijn bestonden uit aderlaten, purgeren, snijden en

amputeren. De geneesheer schreef de behandelingen voor en zorgde voor het nodige

materiaal.77 Steeds meer werd het aderlaten echter aan barbiers overgelaten.78 Er waren

verschillende proeven mogelijk, waaronder een bloedzeefproef en een haarproef.79 Indien de

uitslag positief was, moest de hoofdleprozerij een leprozenattest afleveren waarin de melaatse

het recht kreeg op een prebende of het recht om te bedelen.80 Het stellen van die diagnose was

echter een arbitraire en delicate zaak. Vaak werd enkel afgegaan op uiterlijke tekenen en was

de lepra dus al in een vergevorderd stadium.81 Toch blijkt dat er veel vergissingen

voorkwamen en dat er vaak onzekerheid heerste.82 In verschillende leprozerijen, waaronder

Terbank, werden de melaatsen die reeds in de instelling verbleven dan ook op geregelde

tijdstippen opnieuw onderzocht. De uitslag werd direct na het onderzoek opgetekend in

schouwregisters. De term ‘besiect’ had hierin uitsluitend betrekking op het leproos zijn. Van

Terbank zijn dergelijke registers bewaard: in Diest werd op een gemiddelde bevolking van

6000 personen tussen 1491 en 1577 bijvoorbeeld 366 verdachten naar Terbank gestuurd. Van

222 onder hen is de diagnose bekend: 61 personen werden melaats bevonden. Als de uitslag

negatief was volgde de vrijspraak. Beroep was eveneens mogelijk; dan werd er te rade gegaan

bij andere hoofdleprozerijen.83 Zo was er in 1495 een conflict tussen de Sint-Pietersleprozerij

en Jan Nagels, die om onbekende redenen kost wat kost zijn dochter Elisabeth wilde laten

opnemen in de instelling. Uit de akte blijkt dat ze reeds meerdere malen was onderzocht door

Leuvense geneesheren en dat getermineert es geweest dat de voirseyden Lijsbeth tSnagels van

der voirseyden siecten onbesmedt bevonden es ende daerom tselve goidshuys de selve niet en

soude moeten aenveerden.84 Aan het leproos zijn zaten immers niet alleen nadelen, maar ook

75 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’; ‘Het leven van de leproos’, 100. ;

DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 12; DE KEYZER, W., ‘Le “dépistage” de

la lèpre en Hainaut’, 93. 76 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’en ‘Het leven van de leproos’, 100. 77DICKSTEIN-BERNARD, ‘Le médecin et le chirurgien’, 232. 78 JANSEN-SIEBEN, ‘De geneeskunde tijdens Flips de Goede’, 280. 79 JANSEN-SIEBEN, ‘Ziektebeeld en behandeling in de Middelnederlandse literatuur’, 37. 80 MARECHAL, ‘Lepra-onderzoek in Vlaanderen’, 58. 81 BERIAC, Histoire des lépreux au Moyen Age, 45. 82 MARECHAL, ‘Lepra-onderzoek in Vlaanderen’, 46. 83 MARECHAL, ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 268-269; DE KEYZER, FORRIER en

VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’en ‘Het leven van de leproos’, 102-103. 84 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 9d, akkoord tussen de momboren en Jan Nagels in verband

met de opname van zijn dochter Elisabeth, 1495.

14

verregaande juridische en sociale voordelen. Indien er geen verplichte onderzoeksinstanties

waren, kon men zich dus laten onderzoeken tot de gewenste uitslag volgde.85

D) Middeleeuwse thesen en dogma’s

In middeleeuwse medische traktaten werd de verstoring van de vier lichaamssappen gezien

als een eerste oorzaak voor het krijgen van lepra. Volgens de middeleeuwse geneesheren

bestonden er dan ook vier soorten lepra. Daarbij kwamen nog externe factoren, zoals

bijvoorbeeld de zwaarte van de lucht, erfelijkheid en bepaalde eetgewoontes (vis en melk) die

het krijgen van lepra extra in de hand werkten.86 De kenmerken van leprozen waren

afhankelijk van het soort lepra waaraan ze leden: bruine lepra werd vooral gekenmerkt door

onderhuidse knobbels, gezwollen benen en voeten, het verlies van wenkbrauwen en

veelvuldige neusbloedingen. Al de aangehaalde tekenen zijn terug te vinden bij de

lepromateuze lepra. Bij witte lepra wijzen de meeste kenmerken op de aantasting van het

zenuwstelsel: patiënten verbrandden zich makkelijk, hadden weinig kracht in handen en

voeten en hadden last van jeuk. Hoewel jeuk geen kenmerkend symptoom is voor lepra, kan

het wel voorkomen tijdens leprareacties. Deze symptomen kwamen voor bij alle vormen van

lepra, maar verwijzen meestal toch naar de tuberculoïde vorm.87 Buiten zalfjes en zwachtels

worden over het algemeen zeer weinig geneesmiddelen aangetroffen in de bronnen. Als er al

behandelingen waren, lijken deze meer van pijnstillende dan van genezende aard te zijn

geweest.88 Ziekte werd in de middeleeuwen immers als een beproeving van God beschouwd.

Niet het lichaam was de hoogste waarde waaraan de meeste zorgen moesten worden besteed,

maar wel de ziel die uiteindelijk haar opperste heil moest bereiken. Het lichamelijk lijden

moest bijgevolg met gelatenheid gedragen worden.89 De ongeneeslijkheid van lepra was een

tweede dogma dat de hele middeleeuwen door leefde, in tegenstelling tot het geloof in de

genezing van andere besmettelijke ziektes zoals bijvoorbeeld de pest. Tegenspraak en poging

tot behandeling golden hier als ketterij en teksten over leprabehandeling komen dan ook

weinig voor.90 Volgens Marechal had de behandeling van leprozen bijgevolg meer te maken

met afzondering dan met daadwerkelijke verzorging.91 Ook Dhaene, Cox en Vignero delen

deze mening.92 Bovendien wordt deze afzondering in de traditionele literatuur ook steeds

geportretteerd als het brutaal onttrekken van melaatsen uit hun vertrouwde leefomgeving

vanwege het sociale stigma waarmee de ziekte steeds beladen is geweest.93 Toch moet dit

beeld genuanceerd worden. De status van lepralijders schommelde immers tussen ‘heilige’ en

‘vervloekte’ zieke (bijlage 3). Melaatsheid was bijvoorbeeld de ziekte, de kwaal van Lazarus,

die in het hiernamaals een beloning zou ontvangen. Bovendien werden in allerlei landen ordes

85 MARECHAL, ‘Lepra-onderzoek in Vlaanderen’, 49. 86 BERIAC, Histoire des lépreux au Moyen Age,19-21. 87 JANSSENS, ‘Medische aspecten’, 10-14. 88 MARECHAL, ‘Lepra-onderzoek in Vlaanderen’, 35. 89 LINSKENS, Wat ’n leven ! 3 : opvoeding en onderwijs, ziekten en geneeskunde in de middeleeuwen, 141. 90 VIAENE, Leprozen en leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, 5. ; JANSEN-SIEBEN, ‘Ziektebeeld

en behandeling in de Middelnederlandse literatuur’, 34. 91 MARECHAL, ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 269. 92 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 37. 93 Bijvoorbeeld in JANSSENS, ‘Medische aspecten’, 11. ; VANHEMELRYCK, Marginalen in de geschiedenis,

177-179. ; DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 9.

15

opgericht in het teken van heiligen die hun status hadden verworven door hun werk van

menslievendheid tegenover leprozen. Enkele voorbeelden zijn de orde van de Heilige Lazarus

in Frankrijk of de bescherming van de Heilige George in Duitsland.94 Deze tweespalt kwam

ook voort uit de vele onzekerheden die de ziekte kenmerkten: onvolledige en tegenstrijdige

beschrijvingen van het ziektebeeld, onbekendheid van oorzaak en verspreiding, de moeilijke

diagnose en het gebrek aan een adequate medische behandeling.95 Bovendien illustreerde de

separatio leprosorum, een processie die werd georganiseerd wanneer de leproos intrad in een

leprozerij, evenzeer een intrede in een nieuwe gemeenschap als een uittreden uit familie en

sociale kring. Dat gold ook voor de akkerzieken die niet in de leprozerij, maar in hutten op het

land rondom leefden.96 Het verdwijnen van de ziekte in een periode van hoogconjunctuur en

een groeiende bevolking (1250) zonder een doeltreffende behandeling is waarschijnlijk het

gevolg van deze afzondering en het verbod op voortplanting. 97

6.2 Leprozerijen (bijlage 4)

A) Ontstaan en ontwikkeling

Van de algemene verspreiding van lepra in het Westen getuigt de kerkrechtelijke maatregel

van het concilie van Orléans in 549, die aan de bisschoppen de zorg voor de melaatsen

voorschreef door hen te verplichten voedsel en kleding te verstrekken. Het groeperen van

melaatsen was hiervan wellicht een gevolg. Het derde concilie van Lyon in 583 verbood dat

de zieken zich van de ene naar de andere stad begaven. De eerste wettelijke regeling dateert

van 643. Het edict van Rothari, koning van de Longobarden, bepaalde dat de melaatsen

moesten worden geïsoleerd, maar levenslang te eten moesten krijgen. Deze principes vormden

de basis van de latere maatschappelijke situatie van de leproos en de zorgen die hij kreeg

toebedeeld.98 Op het Concilie van Compiègne in 757 werd bepaald dat indien één van beide

partners leproos was, de andere met zijn of haar toestemming een nieuwe relatie mocht

aangaan. In de negende eeuw zijn er vermeldingen die wijzen op het bestaan van

verschillende leprozerijen in Europa, waaronder Aken en Bremen.99 De aanwijzingen zijn

echter schaars en tussen de zevende en de twaalfde eeuw duiken er amper nieuwe

vermeldingen op in de bronnen. Zoals in het eerste hoofdstuk reeds werd besproken, was er

nog geen sprake van een fysieke instelling, maar eerder van een georganiseerd samenwonen.

De leprozen leefden er in een eerste fase bovendien zonder de aanwezigheid van gezonde

mensen.100 De oprichting van georganiseerde leprozerijen vanaf de twaalfde eeuw vormde een

onderdeel van de stedelijke ontwikkeling van de sociale zorg die hierboven reeds werd

geschetst.101 Kerkelijke tussenkomsten hadden immers enkel betrekking op de kapel, het

94 LINSKENS, Wat ’n leven ! 3 : opvoeding en onderwijs, ziekten en geneeskunde in de middeleeuwen, 128. 95 JANSSENS, ‘Medische aspecten’, 27. 96 VIAENE, Leprozen en leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, 14. 97 JANSEN-SIEBEN, ‘Ziektebeeld en behandeling in de Middelnederlandse literatuur’, 39-40 ; JANSSENS,

‘Medische aspecten’, 22. 98 DHAENE, COX, en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 10. 99 JANSSENS, ‘Medische aspecten’, 21. 100 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’,16. 101 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 10.

16

kerkhof, de tienden etc..102 Ook Viaene was van mening dat leprozerijen al zeer vroeg onder

het gezag van burgerlijke magistraten resorteerden, hoewel hij de mogelijkheid dat de

instellingen bij aanvang toch onder het beheer van plaatselijke geestelijken stonden, open

liet.103

Van vele leprozerijen is geen exacte ontstaansdatum bekend. Aan de hand van vermeldingen

in overgeleverde bronnen kan echter wel een voorzichtige volgorde opgesteld worden voor

onze contreien tijdens de twaalfde eeuw: Sint-Omaars (1106), Broekburg (1132), Gent (1146-

1148), Doornik (1153), Hoei (1160), Ieper ( 1128-1168), Brussel (1174), Luik (1174), Bergen

(1182), Atrecht (1186) en Leuven (1197). Op het derde concilie van Lateranen in 1179 werd

op basis van een decreet van paus Alexander III beslist dat leprozen die leefden in een

gemeenschap het recht hadden op een eigen kapel en begraafplaats (zie supra).104 Leprozen

mochten immers niet meer naar de parochiekerk gaan, waardoor het hen dikwijls ontbrak aan

geestelijke bijstand en clerici vreesden dat zij zo makkelijk ten prooi zouden vallen aan

ketterij.105 Ook het aantal leprozerijen breidde uit tijdens de dertiende eeuw. De burgerij

oefende het hogere bestuur uit, benoemde opzichters, regelde de opnames en reglementen en

controleerde de rekeningen op geregelde tijdstippen. In Vlaamse en Brabantse leprozerijen,

waar oorspronkelijk een gemeenschap van gezonde personen van beide geslachten bestond,

werd de leiding toevertrouwd aan een meesteres en verdwenen de broeders (zie supra).106

Vanaf de veertiende eeuw stagneerde hun groei. Mogelijke oorzaken zijn het verdwijnen van

de kruistochten of strakkere isolatieregels.107 Ze kenden eveneens twee tendensen van

specialisatie tijdens de vijftiende eeuw: enerzijds het recht tot examinatie van de zieken, zoals

bijvoorbeeld de leprozerij Terbank van Leuven het recht had om alle zieken van Brabant te

onderzoeken, anderzijds het feit dat de focus kwam te liggen op het onderhoud van proveniers

in plaats van zieken, zoals bijvoorbeeld het geval was in Namen en Dinant.108 In de

traditionele literatuur wordt deze evolutie gezien als een teken dat lepra stilaan verdween in

onze gebieden. Het profijt dat zowel de proveniers als de leprozerijen uit deze praktijk

haalden, wordt dan echter genegeerd. Langs de ene kant kon de instelling op deze wijze

immers haar patrimonium uitbreiden en een oplossing vinden voor haar financiële problemen;

anderzijds beantwoordde het aan het verlangen van de burgerij die, getekend door een

groeiende vrees voor armoede en ziekte, zich zo als het ware een levensverzekering kon

verschaffen.109

B) Beleid

Hoewel lepra gedurende de hele middeleeuwen aanwezig en algemeen verspreid was, lijkt de

ziekte slechts een gering percentage van de bevolking te hebben aangetast. Tijdens de

102 MARECHAL, De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen, 20. 103 VIAENE, Leprozen en leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, 11. 104 VIAENE, Leprozen en leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, 5. 105 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het uitzicht’, ‘De evolutie van de georganiseerde

leprozerijen’;‘Organisaties voor akkerzieken’, 57. 106 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het uitzicht’, ‘De evolutie van de georganiseerde

leprozerijen’; ‘Organisaties voor akkerzieken’, 66, 69. 107 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 24. 108 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 41. 109 MARECHAL, ‘Motieven achter het ontstaan en de evolutie van de stedelijke hospitalen’, 19.

17

twaalfde-eeuwse verspreiding kon de leprozerij van Gent bijvoorbeeld 22 zieken opvangen;

Brugge ondersteunde er toen gemiddeld 17. Tijdens de late middeleeuwen daalde dat aantal

nog: de leprozerij van Oudenaarde herbergde gedurende de periode 1407-1596 nooit meer dan

10 zieken, behalve tussen de jaren 1521-1557, toen het aantal één maal steeg tot 19 zieken.110

De traditionele opinie die vasthoudt aan de gedachte dat leprozerijen ontstonden om ervoor te

zorgen dat lepralijders zonder pardon uit de maatschappij verdwenen, biedt dus geen

verklaring voor deze lage aantallen, integendeel. Er bestaan hieromtrent echter nog

verschillende andere hypotheses. Een typisch kenmerk van stedelijke leprozerijen was

bijvoorbeeld het feit dat ze enkel poorters uit de eigen stad toelieten. Soms was poorterschap

niet voldoende en moest men al een bepaalde tijd poorter zijn vooraleer men kost en inwoon

kon verkrijgen. In Brussel werd sinds 1265 de toegang tot de leprozerij bijvoorbeeld verboden

aan alle niet-Brusselse poorters, tenzij ze een minimumrecht van 40 Brusselse ponden konden

betalen en 2 pond voor de voedselkas. Bovendien moesten ze over een volledige uitzet

beschikken. Later werd ook deze categorie echter geweigerd.111 Hetzelfde gold voor de

Gentse leprozerij.112 In feite was de toegang tot de meeste stedelijke leprozerijen dus al vrij

vroeg gelimiteerd en voorbehouden voor leden van de burgerij. Daarbij komt nog het feit dat

in de meeste statuten gesproken wordt over het recht tot intreden, eerder dan de plicht daartoe.

Lepralijders moesten zich wel afzonderen van de gemeenschap van gezonde mensen, maar

wanneer men rijk genoeg was kon men dus even goed kiezen om geïsoleerd te leven in een

eigen huis. Er bestond ook steeds de optie om als akkerzieke te leven. Bovendien konden

zieken de meeste instellingen ook weer verlaten onder bepaalde omstandigheden.

Leprozerijen waren kortom geen plaatsen van verplichte en volledige isolatie en herbergden

slechts een klein gedeelte van de stedelijke lepralijders binnen hun muren.113 Tot slot

beschikten niet alle dorpen en steden over een leprozerij en waren velen dus genoodzaakt zich

te vestigen in een hutje ver van de dorpskern verwijderd.114 Het aantal akkerzieken was

waarschijnlijk veel groter gezien de aanzienlijke mate van uitsluiting die hierboven werd

besproken en het feit dat niet in elk gebied een georganiseerde leprozerij bestond. Een

belangrijke aanwijzing hiervoor is bovendien het feit dat bij bepaalde leprozerijen na verloop

van tijd ook de akkerzieken een nederzetting met een eigen beheer en kapel vormden. Een

voorbeeld daarvan is het Ziekhof van het landelijke Koekelare.115

C) Leprozen en hun juridisch statuut

De georganiseerde leprozerijen beschikten over goederen en inkomsten die toelieten

duurzame gebouwen op te richten en te onderhouden. Deze omvatten vaak woonvertrekken,

hoevegebouwen en een kapel met bijhorend kerkhof. Zodra de melaatse werd toegelaten tot

zo’n georganiseerde instelling, viel hij ten laste van de gemeenschap die hem onderdak,

voeding en kledij moest verschaffen. Hij had er de beschikking over een aantal huishoudelijke

gebruiksvoorwerpen, waarvan de samenstelling verschilde van leprozerij tot leprozerij. Een

110 VIAENE, Leprozen en leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, 7. 111 MARECHAL, ‘Motieven achter het ontstaan en de evolutie van de stedelijke hospitalen’, 18. 112 BLOCKMANS en DE CONINCK, ‘Geschiedenis van de Gentse leprozerie “Het Rijke Gasthuis”, 16. 113 UYTTEBROUCK, ‘Séquestration ou retraite volontaire?’, 627-629. 114 LINSKENS, Wat ’n leven ! 3 : opvoeding en onderwijs, ziekten en geneeskunde in de middeleeuwen, 129. 115 VIAENE, Leprozen en leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, 25.

18

opgenomen leproos genoot met andere woorden van een levenslange prebende, hoewel deze

meestal ook alles of een deel van zijn goederen moest afstaan aan de instelling. Ze werden

juridisch gelijkgesteld aan krankzinnigen en werden aldus getroffen door een totale

handelingsonbekwaamheid. Hoewel erven en het opmaken van een testament niet verboden

was, kon een leproos die in een instelling verbleef het recht op een erfenis toch verliezen

indien de instelling deze goederen opeiste in ruil voor onderhoud. Huwen was in principe

toegestaan indien de gezonde persoon ermee instemde en scheiden van een leproos was

toegestaan vanaf de veertiende eeuw. De meeste leprozerijen verzetten zich hier wel tegen in

hun statuten vanwege de strikte scheiding der seksen. De zieke verbleef in een

gemeenschappelijke ruimte of in een individuele woning. Deze verblijfplaatsen werden

afgescheiden van de gezonde mensen, maar ook van de keuken, de bakkerij en de brouwerij.

Iedere instelling beschikte ook over één of meerdere waterputten voor de melaatsen en zij

betraden de kapel ook via aparte deuren.116

Wie geen prebende ontving, moest als akkerzieke leven buiten de instelling maar wel op haar

terrein. Prebendarii kregen met andere woorden een kamer binnen de gebouwen van de

leprozerij; akkerzieken ontvingen daarentegen slechts een hut op haar land. Het waren dus

lepralijders die niet in een leprozerij werden opgenomen omdat ze niet bevoorrecht waren (als

poorter) of omdat ze niet de middelen hadden om zich in een leprozerij in te kopen. Zij

moesten hun inkomsten dan ook vergaren via bedelarij.117 Dat recht op bedelen was

belangrijk in periodes van crisis. Veel armen gaven zich dan ook uit als leproos of

leprozenbode.118 Bovendien was de zorg om te besparen hier in strijd met de vrees voor

besmetting. De overheid schreef daarom soms voor dat een gezonde tussenpersoon hiervoor

zou belast worden. De woningen van akkerzieken waren primitieve bouwsels van leem en

hout, bedekt met stro. Hieraan was een lapje grond verbonden.119 De bouw van deze huisjes,

evenals de kosten van het onderzoek en de aankoop van gepaste kledij, werd voor de

akkerzieken bekostigd door de parochie of de gemeenschap. Het dagelijkse levensonderhoud

moesten zij zoals reeds werd vermeld, voorzien door aalmoezen. Hoewel de akkerzieken een

individueel leven leidden, trachtten de autoriteiten hen toch zekere structuren op te leggen. In

het hertogdom Brabant vaardigde de priorin van Terbank bijvoorbeeld de instructies voor de

akkerzieken uit. In 1450 verscheen een reglement waarin werd bepaald dat alle Brabantse

akkerzieken minstens één maal per jaar moesten samenkomen en onderling vier dekens

moesten verkiezen. In 1521 werd met de oprichting van de ‘confrerie van de leprozen’ een

belangrijke stap gezet in de organisatie van akkerzieken. In deze confrerie werden de

Brabantse en Henegouwse akkerzieken gegroepeerd. De reglementen bepaalden dat bedelen

slechts twee dagen per zes weken was toegestaan in de Brabantse hoofdsteden Antwerpen,

Brussel, Leuven en ’s Hertogenbosch. Dit moest bovendien gebeuren in groep en de

116 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het uitzicht’, ‘De evolutie van de georganiseerde

leprozerijen’; ‘Organisaties voor akkerzieken’, 53-55. ; GODDING, ‘Het juridisch statuut’, 93-96. ; DE

KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’; ‘Het leven van de leproos’, 111 ;

VANHEMELRYCK, Marginalen in de geschiedenis, 174-177. 117 VIAENE, Leprozen en leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, 23. 118 MARECHAL, ‘Lepra-onderzoek in Vlaanderen’, 51. 119 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het uitzicht’, ‘De evolutie van de georganiseerde

leprozerijen’; ‘Organisaties voor akkerzieken’, 48. ; GODDING, ‘Het juridisch statuut’, 93.

19

inkomsten moesten worden verdeeld. De zieke moest een grijze kap en een zwarte hoed met

witte boord dragen. De kamer van een akkerzieke moest minimum een bed met matras, een

hoofdkussen, een bedkleed, een paar lakens en een deken bevatten. Bovendien moesten er ook

een kleine en grote koperen ketel, een pan, zes houten schotels en lepels, een haak, een tang,

een vuursnip, een rooster, een schotel voor de afwas, twee tafellakens en twee handdoeken

voorzien zijn. Aangezien dezelfde bepalingen golden voor de leprozerij van Cornillon te Luik,

is het mogelijk dat een groot deel van de akkerzieken ook echt over deze voorwerpen

beschikte.120

Terwijl gasthuizen een passante bevolking hadden, werden de leprozen levenslang

opgenomen in de instelling. Zij werden dan ook vaak in zekere mate geïntegreerd in de

kloostergemeenschap van de leprozerij.121 Zo droegen de melaatsen te Bergen bijvoorbeeld

religieuze kledij, moesten zij geloftes afleggen en kregen zij een kruinschering.122 Lepralijders

moesten zich evenwel ook aan bepaalde algemene herkenningsvoorschriften houden: het

dragen van een losse schoudermantel, een kale gladde hoed, handschoenen, een grijze mantel,

een schotel als drink- of bedelnap en een klepper waren daar onderdeel van. Daarbij kwam

nog het feit dat hun aanwezigheid in de stad en openbare plaatsen gereglementeerd of

verboden was, evenals langdurig en herhaaldelijk contact met gezonden.123 Via de klepper

waarschuwde de melaatse de voorbijgangers voor zijn aanwezigheid. Het werd echter vooral

het bedelinstrument van de akkerzieken.124 De uitzet die de melaatsen mochten meenemen

naar de leprozerij bestond in het algemeen uit de hierboven opgesomde stukken met daaraan

toegevoegd ook twee paar schoenen, een paar kousen, een wollen onderlijfje en twee hemden.

Vrouwelijke melaatsen moesten sober gekleed gaan en mochten geen luxueuze stoffen

dragen. De bepalingen voor de mannen verschilden van leprozerij tot leprozerij. In 1538

vaardigde Karel V een ordonnantie uit die de melaatsen verplichtte hun hoofddeksel te

versieren met een wit lint (bijlage 5).125

D) Leefomstandigheden van de inwoners

Over het dagelijkse leven in de georganiseerde leprozerijen is weinig geweten: uit de

reglementen blijkt dat vriendelijk onthaal, een goede behandeling en aangepast voedsel en

dito drank onderstreept werden, maar zeer concrete gegevens ontbreken.126 Naast de

dagelijkse zorg voor het eten en de verplichte gebedsdiensten mochten leprozen die goed ter

been waren meewerken op het land en groenten kweken ter aanvulling van hun prebende. De

meest gezonde leprozen mochten ook werken in de hoeve waar ze pluimvee, varkens, geiten,

120 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het uitzicht’, ‘De evolutie van de georganiseerde

leprozerijen’ en ‘Organisaties voor akkerzieken’, 76. ; GODDING, ‘Het juridisch statuut’, 93. ; DE KEYZER,

FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’ en ‘Het leven van de leproos’, 111, 118;

VANHEMELRYCK, Marginalen in de geschiedenis, 184-185. 121 UYTTEBROUCK, ‘Hôpitaux pour lépreux ou couvents de lépreux?, 9-10. 122 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het uitzicht’, ‘De evolutie van de georganiseerde

leprozerijen’ en ‘Organisaties voor akkerzieken’, 61. 123 MARECHAL, ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 270-271. 124 VIAENE, Leprozen en leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, 26. 125DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’ en ‘Het leven van de leproos’, 112. 126 MARECHAL, ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 273.

20

schapen en soms koeien kweekten. Het plukken van vruchten in de boomgaard was echter ten

strengste verboden en mocht alleen gebeuren door gezonde personen. Bij de instellingen waar

melaatsen onderdeel waren van de religieuze gemeenschap werd dan weer van hen verlangd

dat zij ook deelnamen aan de religieuze taken en diensten. Het basispakket voedingsmiddelen

bestond uit graan, vlees of vis tijdens de vastendagen, boter, kaas en groenten. Uit de hoeve

en boomgaard van de leprozerij ontvingen de bewoners ook melk, boter, eieren, gevogelte,

varkensvlees en vruchten. De kwaliteit en kwantiteit verschilden van de ene instelling tot de

andere. Vrijwel overal dronken de melaatsen wijn uit de eigen wijngaard. In Sint–Truiden

werden ze bijvoorbeeld ook op bier getrakteerd op bepaalde feestdagen. De melaatsen van het

Gentse Rijke Gasthuis bekloegen zich in 1349 bij de stadsmagistraat dan weer over het

verstrekte eten: ze vroegen meer afwisseling en een ontbijt. Voortaan kregen ze dan ook

iedere morgen gekookte melk of karnemelk waarin ze hun brood konden soppen. ’s Middags

at men vlees of vis en de avondmaaltijd bestond uit kaas en wit brood. Deze prebende hing

echter in sterke mate af van de financiële middelen van de leprozerij in kwestie. In

vergelijking met andere instellingen hadden de Gentse melaatsen het immers nog niet zo

slecht. De leprozerij van Beaumont verschafte haar zieken bijvoorbeeld het recht om door

middel van aalmoezen voor een deel zelf in hun voedsel te voorzien, zoals ook de

akkerzieken. De ligging van leprozerijen aan kruispunten en drukke wegen wijst in ieder

geval op het belang dat deze instellingen aan deze bron van inkomsten hechtten. Toch waren

de financiële middelen niet allesbepalend: op vele plaatsen was het immers ook de gewoonte

om de leprozen een kleine som geld te geven waarmee ze zich bijkomende etenswaren of

andere benodigdheden konden aanschaffen. In periodes van ziekte ontvingen de melaatsen

ook bijkomende bedelingen, ongeacht of deze ziekte al dan niet verband hield met lepra.

Bovendien ontvingen vrouwen vaak een kleiner rantoen dan mannen. Waar de melaatsen in

gemeenschappelijke gebouwen leefden, werd het eten klaargemaakt in een centrale keuken en

gegeten in een refter. In instellingen die bestonden uit afzonderlijke huisjes was er ofwel een

centrale keuken die het voedsel klaarmaakte, ofwel zorgde elke zieke voor zijn eigen eten.127

E) Statuten

Omtrent de gasthuis- en leprozerijstatuten van de Zuidelijke Nederlanden bestaat tot nu toe

geen algemene vergelijkende studie.128 Karakteristiek voor de leprozenreglementen is wel dat

de leprozen er een veel grotere plaats innamen dan de zieken in gasthuisreglementen. In een

leprozenhuis speelden de leprozen door hun quasi levenslange verblijf, hun grotere

zelfstandigheid en geringe hulpbehoevendheid immers een veel grotere rol dan zieken die

slechts tijdelijk in een hospitaal verbleven. In de oudste leprozenreglementen werd veel of

uitsluitend aandacht besteed aan leprozen. Vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw

hielden ze meer rekening met gezonde broeders en zusters.129 Enkele principes van algemene

aard moesten aanvaard worden: het afleggen van de drie geloften – hoewel er in het Brusselse

Sint-Jansgashtuis en waarschijnlijk ook de Sint-Pietersleprozerij slechts sprake is van twee

geloftes-, het dragen van het geestelijk kleed en het beperken van het aantal

127 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’ ; ‘Het leven van de leproos’, 114-117. 128 MARECHAL, ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 548. 129 MARECHAL, De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen, 92, 192.

21

personeelsleden.130 De oudste bekende leprozerijstatuten zijn die van Doornik (1237), Gent

(1237) en Rijsel (1239). Ze werden eveneens opgesteld met het oog op uniformisering. In

Luik werden door de stad in 1242 en 1247 bijvoorbeeld statuten opgesteld op vraag van de

religieuze gemeenschap zelf. Julienne de Cornillon, priorin van de gezonde zusters, keurde

immers de lakse houding van haar medezusters af. Uit dit Luikse voorbeeld blijkt duidelijk

dat de gezonde gemeenschappen meer en meer moeite deden om de volledige leiding over de

instelling te verkrijgen; een leiding waarin geen plaats meer was voor de melaatsen zelf.131 In

de statuten stond onder andere opgetekend dat iedereen die wenste in te treden, zijn

bezittingen moest afstaan. Indien zij de instelling binnen het jaar weer verlieten, konden zij

hun goederen wel terug opeisen. Vanaf 1242 werd er de Sint–Augustinusregel

geïntroduceerd.132 De toelatingsvoorwaarden varieerden van streek tot streek en veranderden

met de tijd. Zoals de beschikking over het poortersrecht dat hierboven reeds werd aangehaald,

werd soms ook een financiële tegemoetkoming verlangd voor de intrede, zoals bijvoorbeeld in

Gent, Namen en Doornik.133 Vanwege het feit dat intreden in een leprozerij werd gezien als

het aanvaarden van een religieus leven, werden lepralijders vaak geïntegreerd in de religieuze

gemeenschappen die de instellingen bedienden. Zoals hierboven reeds werd aangehaald,

waren de statuten in een latere fase dan ook meestal geadresseerd aan de broeders en zusters

alleen.134 Dit was onder andere het geval in Terbank, waar zieken en gezonden als broeders en

zusters één gemeenschap uitmaakten. Er was een materiële scheiding tussen de

melaatsenwoningen en het verblijf van de gezonde personen, maar het geheel bleef – zeker in

de beginjaren – één leefgemeenschap vormen.135 Volgens Uyttebrouck waren leprozerijen in

een beginfase dus eerder ‘kloosters van leprozen’ waar het dominerende element, de kern van

de religieuze gemeenschap, werd gevormd door de leprozen zelf, eventueel geholpen door

gezonden. Dat veranderde echter in latere eeuwen, toen het gezonde deel van de gemeenschap

het beleid meer en meer overnam en leprozerijen echte ‘gasthuizen’ werden.136 Van dan af

waren de leprozen slechts gasten van een speciaal type, onderworpen aan een monastieke

regel. Dit ‘kloosterkarakter’ van leprozerijen werd volgens Marechal echter teveel door

Uyttebrouck benadrukt. Volgens haar moeten de gemeenschappen van leprozen niet per

definitie geïnterpreteerd worden als religieuze gemeenschappen.137

130 MARECHAL, De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen, 86. 131 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het uitzicht’, ‘De evolutie van de georganiseerde

leprozerijen’ en ‘Organisaties voor akkerzieken’, 64-65. 132 BONENFANT, ‘Origines des hôpitaux en Belgique’, 26-27. 133 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’en ‘Het leven van de leproos’, 109. 134 LE GRAND, Statuts d'Hôtels-Dieu et de léproseries, XXVI. 135 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 22. 136 UYTTEBROUCK, ‘Hôpitaux pour lépreux ou couvents de lépreux?’, 27-29. 137 MARECHAL, De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen, 23-24.

22

3. Bronnenoverzicht Verschillende aktes wijzen op het belang van de Sint-Pietersleprozerij. Hetgeen deze

instelling echter vooral een dankbaar onderzoeksproject maakt, is niet haar bijzondere

relevantie tijdens de middeleeuwen, maar wel het overgeleverde bronnenmateriaal. Een

overzicht hiervan is terug te vinden in de inventaris van het OCMW–archief, opgesteld door

Paul Bonenfant.138 Een aanvulling biedt de inventaris van Charles Pergameni die melding

maakt van een necrologium van de leprozerij uit 1460 dat bewaard wordt in het Stadsarchief

van Brussel.139 Tot slot bevat het Algemeen Rijksarchief van Leuven nog twee reglementen,

een leprozenregister en een brief die (on)rechtsreeks verband houden met de Brusselse

leprozerij. De referenties naar deze bronnen staan in de inventaris van de leprozerij van

Leuven, Terbank genaamd.140 Enkele bronnen worden bewaard in andere Brusselse archieven

en het archief van het Aartsbidsom Mechelen, maar deze dateren ofwel uit een latere periode

of hebben slechts zijdelings te maken met de Brusselse leprozerij. De grootste en

belangrijkste reeks bronnen voor de middeleeuwse periode ligt dus opgeslagen in het

OCMW-archief. In dit archief bevinden zich voor de periode van de late middeleeuwen buiten

drie uitgebreide cartularia, enkele testamenten, een reeks cijnsregisters en enkele andere aktes

ook een lange reeks jaarrekeningen die beginnen in 1447 en eindigen in 1767 (evenwel niet

altijd doorlopend).141 Bovendien zijn voor de periode 1457-1461 ook kwartaalrekeningen

overgeleverd.142 Hoewel het bronnenmateriaal van deze instelling dus zeker op financieel vlak

redelijk aanzienlijk is, verwijst Bonenfant in zijn artikel slechts één maal vluchtig naar het feit

dat ‘haar financiële toestand in de eerste helft van de vijftiende eeuw nog steeds miserabel

was’. Dit doet hij op basis van kwijtscheldingen van cijnzen die op regelmatige basis werden

verleend aan de leprozerij.143 Het is hierbij duidelijk dat deze jaar- en kwartaalrekeningen nog

onvoldoende onderzocht zijn. In dit onderzoek zullen zij zoals vermeld echter een prominente

plaats innemen.

3.1 Financiële bronnen: rijkdom en valkuilen

A) Kwartaalrekeningen

Omdat deelrekeningen meestal slechts bij uitzondering overgeleverd zijn en omdat zij

vanwege hun hoge niveau van detaillering kostbare informatie kunnen bevatten, werden alle

bewaarde kwartaalrekeningen van de leprozerij betrokken in dit onderzoek. Dit geeft een

totaal van 16 kwartaalrekeningen die samen ongeveer 170 folio’s beslaan. Ze werden allemaal

opgesteld door de priester, klerk en ‘dienaer’ Henrick Weijns. De rekeningen werden

opgesteld in een goed leesbaar handschrift en zijn op een paar vlekken en scheuren in het

papier na ongehavend overgeleverd. Het gaat om de volgende boekjaren: 138 BONENFANT, Inventaire des Archives de l’Assistance Publique : Hôpital Saint – Pierre, Brussel , 7-31. 139 PERGAMENI, Les archives historiques de la ville de Bruxelles, 148. 140 UYTTEBROUCK, Inventaire des archives de la léproserie Terbank, 1963. 141 BONENFANT, Inventaire des Archives de l’Assistance Publique : Hôpital Saint – Pierre, 12-26. 142 BONENFANT, Inventaire des Archives de l’Assistance Publique : Hôpital Saint – Pierre, 14. 143 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 92.

23

Boekjaar 16 mei 1457 – 13 mei 1458 Boekjaar 14 mei 1458 – 18 mei 1459

1. 16 mei tot 12 augustus 1457

2. 13 augustus tot 11 november 1457

3. 12 november 1457 tot 10 februari 1458

4. 11 februari tot 13 mei 1458

Gemiddelde winst: 7,5 pond groten

1. 14 mei tot 11 ausgustus 1458

2. 12 augustus tot 17 november 1458

3. 18 november 1458 tot 16 februari 1458

4. 17 februari tot 18 mei 1459

Gemiddelde winst: 8 pond groten

Boekjaar 19 mei 1459 – 16 mei 1460 Boekjaar 17 mei 1460 – 15 mei 1461

1. 19 mei tot 17 augustus 1459

2. 18 augustus tot 16 november 1459

3. 17 november 1459 tot 15 februari 1460

4. 16 februari tot 16 mei 1460

Gemiddelde winst: 2,75 pond groten

1. 17 mei tot 15 augustus 1460

2. 16 augustus tot 14 november 1460

3. 15 november 1460 tot 13 februari 1461

4. 14 februari tot 15 mei 1461

Gemiddelde winst: 5,5 pond groten

Deze rekeningen zijn opgesteld volgens een vast patroon. In een eerste paragraaf specifieert

de klerk over welk kwartaal het gaat en van wanneer tot wanneer het loopt. Hij benadrukt hier

ook steeds dat de rekening is opgesteld bij wille, wetene ende consente [namen van de

provisoren], momboren des selfs goidshuys, duidend op de door de stad uitgevoerde controle.

Zoals in de tabel naar voor komt, begon en eindigde een boekjaar steeds in de helft van de

maand mei. De rekeningen werden bovendien opgesteld volgens het principe van de

enkelvoudige boekhouding. Dit wil zeggen dat er geen onderscheid werd gemaakt tussen een

debet- en creditzijde, maar wel tussen inkomsten en uitgaven in geld en in natura.144 De

inkomsten zijn opgedeeld in ontvangen cijnzen (soms in combinatie met ‘avonturen’ en/of

‘afquitingen’) en graan.145 In de eerste kwartaalrekening van boekjaar 1457-1458 was er

echter geen inkomstenrubriek van cijnzen te bespeuren. Hier leken inkomsten dus slechts te

komen van de verkoop van graan aan particulieren en in het korenhuis. In het tweede kwartaal

waren er al meer cijnzen: zo ontving de leprozerij op regelmatige basis 27 schellingen groten

van de stad Brussel, al is het onduidelijk waarom. Vanaf het derde kwartaal van 1457-1458 is

er wel een aparte rubriek voor de ontvangen cijnzen en renten in de kwartaalrekeningen

opgenomen. De basis van de inkomsten bestond dus uit deze cijnzen en renten, de verkoop

van allerlei soorten graan uit de zolder en de schuur, amen landwijn uit de wijngaard en

‘bachout’ uit het bos.146 Paus Innocentius verleende de leprozen in 1205 ook het recht om

geld te verdienen op het fruit uit hun tuinen en het vlees van hun dieren.147 Uit de onderzochte

rekeningen blijkt echter niet dat zij van dit recht gebruik maakten. Vervolgens zijn er de

uitgaven, waar de klerk eerst en vooral de ‘rest’ van het vorige kwartaal vermeldt. Op enkele

kleine afwijkingen na kon ik vaststellen dat deze bedragen steeds overeen kwamen met de

winst die in het vorige kwartaal werd geboekt. Twee maal werd het restbedrag van de vorige

144 AERTS, ‘De inhoud der rekeningen van de Brabantse algemeen-ontvangerij’, 173. 145 Met ‘avonturen’ worden diverse dingen bedoeld; ‘afquitingen’ staat voor kwijtscheldingen. 146 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 51, f 18v ; nr. 42, f 9. Een ame is een vloeisofmaat ;

‘bachout’ staat voor takkenbossen of samengebonden brandhout. 147 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.4, “Den tweeden register des cloosters van Sincte Peeter”,

17de eeuw, f 17.

24

rekening echter niet vermeld. De rubrieken bestaan vervolgens uit ‘diverse dinghen,

avonturen en allerhande oirboren’, uitgaven aan de ‘coekenne’ en uitgaven aan de

‘vesterie’.148 Af en toe komt daar nog een rubriek bij die allerhande werken aan het domein

bevat, een rubriek voor de wijngaard, voor het bos en/of een rubriek voor uitvaarten van de

zieken.

De kwartaalrekeningen spitsen zich toe op kosten die frequent werden gemaakt, met name de

aankoop van voeding en kledij. Bij de rubriek van ‘de coekenne’ staat zelfs dag per dag

aangegeven wat werd aangekocht en voor wie. De rijkdom van deze bron schuilt dus niet in

haar veelheid aan rubrieken, maar in de gedetailleerdheid waarmee bepaalde rubrieken

werden opgetekend:

Item op ten voirseyden dach [donderdaeg] om 2 kiekens voir de sieke 5 denieren

groten.149

Item op ten selven tijt [12 augusto] gegeven van 3 personen ter aderen te latene 4, ½

denieren groten.150

Concreet is het de bedoeling om aan de hand van deze bronnen een kledij- en voedselpatroon

voor de inwoners op te stellen. De analyse van deze aspecten biedt op die manier een

welkome aanvulling op de hierboven geschetste algemene levensomstandigheden van de

inwoners van een georganiseerde leprozerij en voegt ook een extra dimensie toe aan het

artikel van Bonenfant.

B) Jaarrekeningen

Bij de jaarrekeningen is er zoals vermeld vanwege praktische- en tijdsredenen voor geopteerd

om over een periode van vijftig jaar (1447-1500) telkens om de tien jaar een rekening volledig

te transcriberen (= zes). Het betreft hier de jaren 1447, 1459, 1471, 1480, 1490 en 1500.

Omdat enkele rekeningen niet zijn overgeleverd, beslaat de periode tussen twee rekeningen

soms iets meer of minder dan tien jaar. Het is onmogelijk om op basis van enkele

jaarrekeningen een financiële evolutie te schetsen. Een algemeen beeld weergeven van de

taken en de werking van de leprozerij (bijvoorbeeld de organisatie van uitvaarten, werken, …)

ligt naar mijn mening wel binnen de mogelijkheden aan de hand van deze selectie. Tevens is

het ook de bedoeling om aan de hand van deze rekeningen, een aantal testamenten en het

necrologium uitspraken te doen over het aantal personeelsleden en het aantal zieken dat i de

leprozerij verbleef.151

Elke jaarrekening beslaat ongeveer 30 tot 40 folio’s, hetgeen neerkomt op een 200-tal folio’s

in totaal. De jaarrekeningen beginnen en eindigen telkens rond 15 mei en bevatten op het

einde een totaalbalans. De klerken die de jaarrekeningen opstelden, zijn: Henrick Pijns

148 ‘Oirboren’ zijn inkomsten van het land (bv. mest), de ‘coekenne’ is de keuken en ‘vesterie’ betekent kledij. 149 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.89, f 6v. 150 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.89, f 8v. 151 Hiermee worden de akkerzieken en de zieken die in georganiseerde leprozerijen leefden bedoeld.

25

(1447), Henrick Weijns (1459), Jan Van Bellaynes (1471), (Jan van Bellaynes) (1480)152, Jan

Van Bellaynes (1490) en Peter De Weerd (1500). Deze klerken stelden de inkomsten en

uitgaven van de leprozerij eveneens op volgens een vast stramien en in enkelvoudige

boekhouding: in een eerste paragraaf wordt gespecifiëerd welk jaar het betreft, wie de

stadsprovisoren zijn die toezicht hielden op de rekeningen, met welke muntsoorten er werd

gerekend en wat de waarde van die munten was. Vervolgens werden de ‘fauten’ opgelijst die

in de vorige rekening(en) ‘bleven uuytstaen’.153 De inkomsten werden opgedeeld in cijnzen,

graan, ‘avonturen’ en ‘capuynen’.154 Deze cijnzen werden opgedeeld in de muntsoorten

waarin ontvangen werd:

Oude scilden Lovense Peters

Gulden rijders Cijnsgulden

Saluyten en kronen Cijnsmottoenen

Gulden Peters Vilvoordse mottoenen

Erfelijke mottoenen en groten Oude en nieuwe schellingen en denieren

Clinckairden Ponden, schellingen, denieren payments

Blauwe kronen Florensche en Rijnse gulden

De uitgaven werden opgedeeld in de volgende rubrieken:

Erfcijnzen Lonen

De ‘coekenne’ ‘Timmeren, decken (daken aanleggen), plecken

(plaasteren) en metsenen’

‘Dachuren’ (werkuren) Kleine dingen

‘Vesterie’ Graan

‘Avonturen’ ‘Capuynen’

Wijngaard ‘Pietanties’ (traktaties en geestelijke diensten)

Hout en kolen

Vanaf rekeningjaar 1490-1491 kwamen er ook de rubrieken ‘provisie’ en ‘kwijtscheldingen’

(vanwege de oorlog) bij. Uit de namen van de rubrieken blijk duidelijk dat deze rekeningen

meer soorten aan informatie bevatten dan slechts die van financiële aard. Of, om het met de

woorden van Erik Aerts te formuleren: “Als bron is een rekening inderdaad polyvalent.”155

Het uitgebreide aantal rubrieken in de jaarrekeningen verschaft op die manier informatie over

de verschillende facetten van de leprozerij, de taken en werkzaamheden die werden

uitgevoerd en de structuur van het hof:

152 Zijn naam wordt niet vermeld aan het begin van de rekening, maar uit latere aanwijzingen kan worden

afgeleid dat hij de rekening heeft opgesteld. 153 Deze ‘fauten’ zijn zaken die wel geboekt zijn, maar niet ontvangen/uitgegeven werden. 154 Een ‘capuyn’ is een gesneden haan. 155 AERTS, ‘De inhoud der rekeningen van de Brabantse algemeen-ontvangerij’, 165.

26

Item den Gielijse Meels oic betaelt 25 dage in octobre van 54 wissen houdts van op

sgoidshuys bosschen int goidshuys te bringenen van elker wissen als vore 4 placken

valent 18 schellingen groten.156

Item sijn Servase Taper ende Janne van Bogaerden oic mids der orlogen

quijtschonden de geheele pachtingen van den jaren 88 ende 89 ende den halven pacht

van den jare 90 die tsamen loopen 18 muiden, 2 sister rogge.157

Via de analyse van beide soorten rekeningen, probeer ik in deze masterproef een (nieuw)

licht te werpen op zowel het globale kader waarbinnen de instelling functioneerde, als enkele

specifiekere aspecten betreffende de leefomstandigheden van de inwoners, met name de

aantallen, de voeding, de medische verzorging en de kledij concreter toe te lichten.

C) Kenmerken en problemen

Het werken met rekeningen brengt de nodige problemen met zich mee. Ze zijn immers

opgesteld vanuit een totaal ander oogpunt dan het onze, met name verantwoording afleggen

van het beheer van een ambtenaar aan wie bepaalde middelen toevertrouwd waren.158 Dit gold

ook voor de Sint-Pietersleprozerij. De controleur moest immers tot in detail kunnen zien

waaraan het uitgegeven geld was gespendeerd om te kunnen controleren op fraude of fouten.

Het feit dat de uitgaven in deze rekeningen telkens ongeveer het dubbele aantal folio’s

beslaan in vergelijking met de inkomsten, is hiervan wellicht een gevolg. Bovendien liet het

middeleeuwse financiewezen toe om dingen vooruit of met vertraging te boeken, waardoor de

uiteindelijke jaarbalans niet altijd klopte. Ook fraude en menselijke fouten kunnen

vertekenend werken en zijn niet makkelijk op te sporen. Er moet eveneens rekening gehouden

worden met het feit dat jaarrekeningen vaak geen volledig beeld geven van de totale

inkomsten en uitgaven en eveneens boekingen uit de privé-financiën van de boekhouder

kunnen bevatten.159 Eén van de meest karakteristieke technieken van de middeleeuwse en

vroegmoderne comptabiliteit is echter het voorkomen van ‘gefossiliseerde’ en fictieve posten.

Deze laatste zijn ontvangsten of inkomsten die wel werden geboekt, maar niet werden

uitgegeven of ontvangen, met als gevolg het ontstaan van ‘fauten’-rubrieken in de volgende

rekening.160 Deze praktijk werd toegepast om de rekeningen te doen kloppen, maar zorgde in

de praktijk voor een grote vertekening. Het feit dat deze ‘fauten’ in de rekeningen van de

leprozerij bijvoorbeeld vooral voorkomen bij de inkomsten, heeft als gevolg dat het bedrag

van de totale inkomsten in de eindbalans veel hoger is dan wat in de realiteit echt ontvangen

werd.161 Ten slotte rekenden de klerken met verschillende rekenmunten die telkens omgezet

werden in verschillende reële munten. Wanneer de verhoudingen tussen beiden niet, te weinig

of fout werden gespecifieerd, is het moeilijk om de reële waarde van een goed of dienst te

achterhalen, al is dat in deze masterproef van minder groot belang.

156 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 51, f 34. 157 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.73, f 28. 158 AERTS, ‘De inhoud der rekeningen van de Brabantse algemeen-ontvangerij’, 173. 159 AERTS, ‘De inhoud der rekeningen van de Brabantse algemeen-ontvangerij’, 167-169, 171. 160 AERTS, ‘De inhoud der rekeningen van de Brabantse algemeen-ontvangerij’, 178-179. 161 DICKSTEIN-BERNARD, ‘Paupérisme et secours aux pauvres à Bruxelles, 401.

27

Zoals vermeld verduidelijkten de klerken aan het begin van elke rekening (en soms ook per

rubriek) met welke munten ze rekenden en welke verhoudingen er golden tussen die

verschillende munten. Met de Brabantse ponden, schellingen en denieren werd het meest

gerekend. De algemene verhoudingen tussen deze munten zijn onder andere terug te vinden in

de studie van Vandewalle.162 Vanaf 1409 werd de ‘placke’ het equivalent van de Brabantse

groot of denier. De term werd toen vrijwel alleen nog gebruikt in de rekeningen van

caritatieve instellingen en zo ook in die van de Sint-Pietersleprozerij. De ‘placke’ is een

redelijk kleine eenheid die geen andere onderverdelingen kent. Wanneer bepaalde transacties

gebeurden met andere munten, werd de ‘placke’ gebruikt als tussenstap bij het omzetten naar

de gewone rekenmunt van de rekening. Voor Brussel betreft het de ‘rijder’ die 72 ‘placken’

telde en de ‘Rhijnse florijn’ die er 60 telde.163 In de rekeningen van de leprozerij werd de

munt echter ook gebruikt voor het omrekenen van onder andere ‘mottoenen’, de benaming

voor een gouden munt waarop het Lam Gods was afgebeeld. Graanhoeveelheden werden

uitgedrukt in sisters, een inhoudsmaat voor droge waren, en muiden (idem). De maatinhoud

van de muid was hetzelfde voor alle granen behalve haver en kwam neer op 292,5 liter.164 De

verhouding tussen de maten wordt gespecifieerd in studies van onder andere Tits-Dieuaide en

Vandewalle. Zo gaan er in 1 sister bijvoorbeeld 4 viertelen. Vloeistoffen werden voornamelijk

uitgedrukt in amen, gelten en waelpoyten.165 In het vijftiende eeuwse Brusse1 omvatte 1 ame

wijn 130,2 liter en 1 gelte 2,7088 liter.166

Ondanks het feit dat de rekeningen relatief weinig tijdsindicaties bevatten, werden er toch

verschillende methoden gehanteerd. Zo werden de momenten van transacties (bijvoorbeeld

pietanties) in de jaarrekeningen aangeduid met data of christelijke namen:

Item totter feesten van den heyligen sacramente 10 denieren groten.167

In 1490 viel Pasen op 11 april.168

Volgens de tabel van de veranderlijke feestdagen in het werk van Strubbe en Voet valt

Sacramentsdag in dat jaar dan op 4 juni.169

Bepaalde rubrieken zoals bijvoorbeeld de kosten voor ‘de coekenne’ werden in de

jaarrekeningen dan weer extra opgedeeld in ‘quartieren’ of kwartalen die vervolgens werden

opgedeeld in weken. Dit is uiteraard een gevolg van het feit dat deze bedragen rechtstreeks uit

de kwartaalrekeningen zijn overgenomen. Deze zijn immers ook opgedeeld in weken die

verder dan weer een dagverdeling kennen. Tot slot golden Sint–Jansdag en Kerstmis als

algemene betalingsdagen. Deze keren dan ook regelmatig terug. Belangrijker is echter het feit

162 P. VANDEWALLE, Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg, Gent, 1984. 163 TITS-DIEUAIDE, La formation des prix céréaliers en Brabant et en Flandre, 20-21. 164 TITS-DIEUAIDE, La formation des prix céréaliers en Brabant et Flandre, 271. 165 Een ‘ame’ is een wijnmaat, ‘ghelte’ is een oude bier- en wijnmaat, evenals een ‘waelpoyt’. 166 TITS-DIEUAIDE, ‘La conversion des mesures anciennes en mesures métriques’, 74. 167 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.73, f 12. 168 STRUBBE enVOET, De chronologie van de middeleeuween en de moderne tijden, 127. 169 STRUBBE, en VOET, De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden, 148-149.

28

men in deze periode de paasstijl gebruikte. Dit betekent dat een nieuw jaar begon op Pasen en

dus elk jaar een andere datum kende. Bovendien noteerden de klerken hun transacties binnen

een artificieel jaar dat begon en eindigde in het midden van mei. Ik heb ervoor geopteerd om

de rekeningen in deze structuur te laten en zo te analyseren. De indeling van Bonenfant

volgend, is ook onze jaarovergang echter steeds aangeduid binnen het boekjaar (zie tabel

onder 3.1.A)). Zo is meteen duidelijk wanneer in onze jaartelling een nieuw jaar is gestart,

terwijl dat niet het geval was voor de middeleeuwers. Dit neemt niet weg dat beide factoren

uiteraard consequenties hebben wanneer bepaalde kosten of inkomsten mogelijk een link

vertonen met externe factoren of gebeurtenissen in dat jaar of kwartaal, zoals bijvoorbeeld

kwijtscheldingen.

3.2 Andere bronnen

Uit de cartularia werd een selectie gemaakt van de meest relevante informatie, die gaat van de

toegekende privileges en reglementen tot kwijtscheldingen van cijnzen. Zo bevat het eerste

cartularium ‘Registre ende Copieboeck des Goidshuys van Sinte Peeters ten Ziecken in

Bruessel’ dat dateert uit 1555 vooral cijnzen die werden kwijtgescholden door de leprozerij.

Het opnamereglement uit 1448 staat er echter ook in opgetekend, samen met de condities van

de toelating voor Guillaume en Ide Barbator (zie infra). Tot slot staan er ook enkele

vrijstellingen van corvees in opgetekend die werden toegekend door verschillende Brabantse

hertogen tijdens de vijftiende eeuw omdat het aantal zieken niet hoog genoeg was.170 Het

tweede cartularium dateert uit de zeventiende eeuw en bevat voornamelijk aktes uit latere

periodes. Het laatste cartularium dateert uit 1766 en bevat eveneens vooral documenten uit

latere eeuwen. Ook hier staan echter wat vrijstellingen van corvees uit de vijftiende eeuw in

opgetekend en ook de regel van de religieuze gemeenschap (Sint–Augustinus) wordt hier

vermeld.171 Een aparte map bevat nog aktes met betrekking tot de opname van de zieken

(1265 en 1447), waaronder het opnamecontract van Jacop Sceppe uit 1401. Ook het akkoord

tussen de leprozerij en Jan Nagels over de opname van zijn dochter Elizabeth steekt in deze

map (zie supra).172 Het opnamecontract van Henri De Heyst uit 1292 zit in nog een andere

map.173 Zes testamenten dateren uit de vijftiende eeuw: Anoniem (1423), Cobbenbosch

(1445-1609), Mollekenne (1464), De Potter (1475), Germain (1478), Volkeghem (1505).174

Het necrologium en het artikel van Pergameni hieromtrent boden een welkome hulp bij het

170 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.3, “Registre ende copieboeck des goidshuys van Sincte

Peeters ten ziecken in Bruessel”, 1555, f 1, 4-6, 47. 171 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.5, “Register en archivenboeck des cloosters van St Peeters

binnen de stadt Brussel”, 1766, f 411v, 413-414, 499v-501. 172 BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 9a, reglement over de opname van zieken, 1265 ;

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 9b, toelatingscontract van de zieke Jacob Sceppe, 1401 ;

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 9c, reglement over de opname van zieken, 1447 ;

BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 9d, akkoord tussen de momboren en Jan Nagels in

verband met de opname van zijn dochter Elisabeth, 1495. ; BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre,

nr. 11, opnamecontract als pensionaris van Henr.i de Heyst, 1292. 173 BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 11, opnamecontract als pensionaris van Henr.i de

Heyst, 1292. 174 BRUSSEL, AOB, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 19, testamenten of stukken omtrent stichtingen en

legaten.

29

identificeren van een hoofdzuster of meesteres. Ook de omvang van een kleine en een grote

pietantie stond hierin uitgelegd (zie infra).175 Pergameni merkt in zijn artikel wel op dat

bepaalde overlijdensberichten in het necrologium dateren uit een latere periode.176 De

testamenten leverden allerlei informatie (zie infra).

4. Algemene organisatie en werking van de Sint-Pietersleprozerij

Alvorens af te zakken naar een concreter niveau van dit onderzoek, is het noodzakelijk eerst

nog een laatste kort algemeen kader te schetsen. Niet alleen kadert de Sint-Pietersleprozerij

immers binnen een algemene evolutie van ziekenzorg en een specifiek leprabeleid dat de

dubieuze houding tegenover leprozen weerspiegelde; ook de socio-economische context van

laatmiddeleeuws Brussel bepaalde mee het reilen en zeilen van de instelling.

De vorst speelde een doorslaggevende rol in Brussel. Hij bezat een groot aantal molens, de

hallen, de kraan en de stadswaag. Hij hief tol op de handel en kende tegen vergoeding de

markkramers een plaats toe op de markt. Zonder ooit helemaal te verdwijnen, zou deze macht

stukje bij beetje verschuiven en zouden het stadsbestuur en de elite bepaalde hertogelijke

initiatieven naar zich toe trekken. Het kapittel leverde de stad zakenlieden die zich zeer actief

bezighielden met het kopen en verkopen van grond en basisgoederen. Het was eveneens een

kweekvijver voor intellectuelen.177 Ook liefdadigheids- of boetegemeenschappen hadden in

Brussel een groot succes. Gulle schenkers uit adellijke of patriciërsfamilies beschermden en

financierden die stichtingen, waarvan er verscheidene nauw verbonden waren met de

lakennijverheid.178 Waterwegen waren belangrijk voor de in- en uitvoer van producten. Zo

werden via de Zenne onder andere Rijnwijn, zout en gedroogde groenten geïmporteerd terwijl

houtskool werd geëxporteerd.179 De neergang van de traditionele Brusselse draperie die

inzette vanaf de eerste helft van de vijftiende eeuw in zowel productie, omzet en

tewerkstelling, werd slechts gedeeltelijk opgevangen door de expansie van een

gediversifieerde luxe-industrie. Deze shift was immers vooral gebaseerd op hoog

gekwalificeerde arbeid, ambachtelijke creativiteit en artistieke verfijning. Voor de half- of

ongeschoolde arbeiders uit de vervallende draperie was er in de nieuwe, verfijnde industrieën

dus geen plaats. Vele volders, noppers, blauwververs, huidevetters, kaarders, kammers,

twijnders en droogscheerders vervoegden dan ook de verbitterde rangen van een steeds groter

wordend lompenproletariaat. Een klein deel van deze werklozen vond als wever een

vervangingsinkomen in de lichte draperie of verdiende enkele stuivers als dagloner.180 Dit

stijgende aantal werklozen verhoogde ongetwijfeld de druk op de Brusselse

liefdadigheidsinstellingen. Hoewel hieronder duidelijk zal worden dat ook in de Brusselse

leprozerij uitsluitend welgestelde mensen konden intreden, neemt dit niet weg dat ook deze

175 PERGAMENI, ‘Un obituaire bruxellois’, 252-262 ; BRUSSEL, Necrologium van het klooster Ter Zieker

Lieden, nr. 1377, f 3v ; f45. 176 PERGAMENI, ‘Un obituaire bruxellois’, 261. 177 BILLEN en DUVOSQUEL, Brussel, 51-52. 178 BILLEN en DUVOSQUEL, Brussel, 55. 179 DICKSTEIN-BERNARD, ‘Activité économique et développement urbain à Bruxelles’, 60-61. 180 AERTS en DAELEMANS, ‘Sociaal-economische aspecten van het 16de-eeuwse Brussel’, 7-11.

30

instelling de negatieve gevolgen van deze tendens ondervond. In de vorige hoofdstukken werd

immers benadrukt dat aan het leproos zijn niet alleen nadelen, maar ook voordelen waren

verbonden. Zo hoorden akkerzieken bij de ‘gelukkigen’ die wel mochten bedelen en genoten

ook zij een minimum aan rechten en bescherming van de leprozerij waartoe ze bij hoorden.

Uit de rekeningen van de Sint-Pietersleprozerij blijkt dat er ook hier ‘akkerzieken’ of

‘buitenzieken werden opgevangen.181 Aantallen werden nooit vermeld, maar het is dus niet

onwaarschijnlijk dat ook hun rangen zich in periode van crisis uitbreidden en zo

onrechtstreeks de druk op de georganiseerde leprozerij verhoogden. Bovendien bestond een

belangrijk deel van haar inkomsten uit giften van welgestelde burgers die in tijden van

economische malaise wellicht minder gul waren. De door de stad geordineerde hervorming

van de caritatieve instellingen in 1447 betrof voor de leprozerij concreet dat zij haar uitgaven

moest inperken en dat er controle werd uitgeoefend op het onderzoek en de toelating van de

melaatsen.182 Omdat brood en bier de voornaamste producten waren op de tafel van de

gewone man, konden de hoofdvertegenwoordigers van de voedselindustrie in de meeste jaren

rekenen op een gunstig inkomen dat veel minder dan in het geval van bovenstaande

exportnijverheden werd beïnvloed door de algemene economische conjunctuur. Bier en brood

waren de belangrijkste voedingsproducten die bij elke maaltijd op de tafel van de volksmens

verschenen. De graanbevoorrading had dan ook de constante zorg van het Brusselse

stadsbestuur. Als deel van een geografische constellatie die nagenoeg permanent op

graaninvoer was aangewezen, diende de magistraat regelmatig op de markt te interveniëren

om het kwetsbare evenwicht tussen vraag en aanbod in stand te houden. Hoewel noch in de

biersector, noch in de broodsector de prijs gedetermineerd werd door de grillige

schommelingen van de graanprijs, waren verhoogde graanprijzen dikwijls de aanleiding tot

sociale onlusten. Vele Brusselaars kochten hun brood immers niet bij de stedelijke bakkers,

maar bakten hun brood thuis zelf in een eigen bakoven.183 Zoals hieronder zal worden

verduidelijkt, beschikte de leprozerij over eigen graanvoorzieningen. De winsten die ze

maakte op de verkoop van allerlei graan in het korenhuis of aan particulieren vormde immers

een belangrijke inkomstenpost. Ook ontving de instelling een deel van haar pacht gedeeltelijk

in natura of graan.

4.1 Activiteiten en werkzaamheden

A) Onderzoek en toelating tot de leprozerij

In het edict van 1447 stelde de stad Brussel niet alleen een controleur van de rekeningen aan,

maar bepaalde ze ook dat elke inwoner die verdacht werd te lijden aan lepra op haar kosten

onderzocht moest worden in de leprozerij Terbank te Leuven. Wie weigerde naar Terbank te

gaan, mocht zich ook laten onderzoeken door een Brusselse geneesheer, maar dan op eigen

kosten. De leprozerij kon zelf ook een onderzoek aanvragen wanneer de diagnose van

181 Bijvoorbeeld: BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 58, f 15. 182 DICKSTEIN-BERNARD, ‘La mise sous tutelle des institutions de secours par le ville de Bruxelles’, 3. 183 De technieken die het stadsbestuur hanteerde om de prijzen van brood en bier ook in tijden van crisis

nagenoeg stabiel te houden, zijn te vinden in het artikel: AERTS en DAELEMANS, ‘Sociaal-economische

aspecten van het 16de-eeuwse Brussel’, 15 ; DICKSTEIN-BERNARD, ‘La ville et ses habitants’, 68.

31

Terbank betwist werd of wanneer de genezing van een leproos moest worden vastgesteld.184

Deze controle werd vanaf de vijftiende eeuw uitgevoerd door de stadschirurgijn- en

geneesheer die ook de zieken in het Sint–Jansgasthuis bezochten en verzorgden. Het

onderzoek bestond uit het controleren van een urinestaal, hetgeen gebeurde door de

stadsgeneesheer. Het bloedonderzoek gebeurde door de stadschirurgijn en een barbier.185

Omtrent de toelatingsvoorwaarden waaraan moest worden voldaan om vervolgens aanvaard te

worden in de leprozerij is een korte akte uit 1265 overgeleverd. Een uitgebreider document

dateert uit 1447; verder zijn er nog enkele aktes van opname van specifieke zieken bewaard.

De akte uit 1265 benadrukte vooral dat nieuwe leprozen zich moesten aanmelden, voorzien

van genoeg kledij, schoenen en beddengoed voor eigen gebruik.186 Uit de akte van 1447 blijkt

dat de meesteres sterk toezag op gehoorzaamheid en al wie de vrede verstoorde of klachten

veroorzaakte bij de zieken of zusters, werd berispt. Iemand die de instelling verliet zonder

toestemming, mocht ook niet meer terugkomen. Het toegangsrecht lag vast op 1/2 pond oude

groten of 36 schellingen groten, behalve voor mensen die leefden van aalmoezen. Een

meester-timmerman verdiende op het einde van de zestiende eeuw gemiddeld 12 denieren

groten per dag, zowel tijdens de zomer als tijdes de winter.187 36 schellingen groten = 432

denieren groten, ofwel 36 dagen werken voor deze man. Ouders moeten ook het onderhoud

van hun kinderen betalen. Tevens werd hier benadrukt dat de instelling erop gericht was om te

ontfane de ingesetene poirteren van Bruessel die mids der smetten van lazarien uter

gemeynscap van anderen menschen gescheiden worden. De vaststelling of iemand al dan niet

leed aan lepra of niet, werd met een clarer proeven openbairlic bevonden. Tot slot bepaalde

deze akte ook nog dat bij overlijden de instelling de goederen van die persoon behield.188

B) Taken, werkzaamheden en bezigheden

In enkele aktes is dus beperkte info omtrent het onderzoek en de toetreding van leprozen en

religieuzen terug te vinden. Vanaf het moment van de toetreding/in dienst treding van de

zieken, zusters en ander personeel is er echter geen informatie meer beschikbaar. Ook

Bonenfant is erg kort over het werkelijke reilen en zeilen van de instelling: hoewel de

leprozen gescheiden moesten leven van gezonde mensen, kon men mits betaling wel

familieleden bij hen laten inwonen. Zij zelf mochten het pand echter nooit verlaten. Wanneer

ze overleden, werden hun spullen niet vernietigd maar verkocht.189 Zo werden onder andere

de goederen van de overleden Peter van Kiexem verkocht in het eerste kwartaal van 1459-

1460.190 Hetzelfde gebeurde met de goederen van Hendrik Moenck in het tweede kwartaal

van dat boekjaar. Het ging hier onder andere om een bed, drie zitkussens, een oorkussen, een

zwarte ketel, een koets of bed en nog enkele andere zaken. In totaal ging het om 33

184 DICKSTEIN-BERNARD, ‘Le médecin et le chirurgien’, 231-234. 185 DICKSTEIN-BERNARD, ‘Le médecin et le chirurgien’, 231-234. 186 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 9a, reglement over de opname van zieken. 187 VERLINDEN en SCHOLLIERS, Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen, 203. 188 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.3, “Registre ende copieboeck des goidshuys van Sincte

Peeters ten ziecken in Bruessel”, f1v-f2. 189 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 93-95. 190 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 97, f 44.

32

schellingen en 2 denieren groten.191 Het aantal opgenomen zieken bleef meestal beperkt tot 1

per jaar. De broeders en zusters leefden volgens de regel van Sint–Augustinus. Over de

(medische) verzorging is Bonenfant nog korter: in de rekeningen wordt volgens hem enkel

melding gemaakt van de aankoop van zalf en wanneer iemand genas, werd de persoon eerst

onderzocht door geneesheren vooraleer deze de instelling mocht verlaten.192 Alle

vaststellingen van Bonenfant zijn afkomstig uit zestiende-eeuwse rekeningen. Voor de

periode daarvóór geeft hij geen informatie betreffende de verzorging en/of de

levensomstandigheden van de inwoners, hoewel rekeningen reeds overgeleverd zijn vanaf

1447.193 De uitgaverubrieken van de jaarrekeningen (terug te vinden in bijlage 6) bevatten

bijvoorbeeld verschillende aanwijzingen naar werkzaamheden die op het terrein werden

uitgevoerd, die zelf dan weer een licht werpen op de samenstelling en structuur van het

domein van de leprozerij. Dat geldt ook voor de eerste rubriek van de uitgaven in de

kwartaalrekeningen (‘duytgheven aan diverse dinghen’, ‘oirboren’ of ‘avonturen’) die niet

worden aangehaald in zijn artikel. Uiteraard waren de bedragen die werden uitgegeven aan de

werkzaamheden het belangrijkst; het gaat hier dan ook slechts om arbitraire aanduidingen die

op zichzelf weinig zeggen. Bovendien werd een groot deel van deze taken uitgevoerd door

extern personeel dat waarschijnlijk niet in de leprozerij verbleef. Toch kunnen al deze

indicaties samen toegang bieden tot een concreter niveau van de instelling, namelijk dat van

de dagelijkse bezigheden tijdens de periode 1447-1500.

i. Taken op het land

Eerst en vooral wordt duidelijk dat heel wat personeel werd betaald voor werk op het land of

op de ‘beempten’, vooral tijdens de zomer- en herfstmaanden. Zo was Jan Van De Walle de

dorser die 6 placken per dag verdiende, zowel ’s zomers als ‘s winters. Hij dorste onder

andere gerst, erwten en tarwe in het najaar. Tevens moest het koren steeds worden

ingebonden. Ook het planten van erwten, kolen en bonen was een taak die door hem werd

uitgevoerd, weliswaar in het voorjaar. Op 27 maart 1458 n.s. werd hem ook de taak gegeven

een haag aan te leggen en een prieel uit te graven.194 In het tweede kwartaal van 1460-1461

werden er twee ‘grietselen’ aangekocht om het hooi mee binnen te halen.195 Enkele maanden

later werden twee korenschoppen aangekocht.196 Een maal komt in de rekeningen ook voor

dat de zieken twee dagen ‘erriten (erwten) wiedenen’.197 Zoals in een vorig hoofdstuk reeds

werd aangehaald, mochten ook hier de meest gezonde zieken dus mee helpen op het land. Jan

De Pape en Daneele Storm werkten dan weer het hele jaar door in de wijngaard, maar werden

ook vaak vergoed voor het uitvoeren van ‘allerhande handwerck’. Ook moesten zij geregeld

het graan dat op de zolder werd bewaard opmeten en de wegen ruimen. In het najaar persten

zij de wijn met behulp van een wijnpers en sloegen deze vervolgens op in wijnvaten. Verder

191 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 98, f 33v. ; nr. 51, f 12v. 192 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 94. 193 BONENFANT, Inventaire des Archives de l’Assistance Publique de Bruxelles. III Fonds de l’ Hôpital Saint-

Pierre, 12. 194 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 92, f 13-13v. 195 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 102, f 89v. 196 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 103, f 3v. 197 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 51, f 42v.

33

werd er door verschillende mensen ‘bachout, mintsaerts, wishout’ en soms ook schors

verzameld in het bos van de leprozerij dat er dan later werd verbruikt - ‘bachout’ gebruikte

men immers voor verwarming - of verkocht.198 Bemesting van de gronden en de boom- en

wijngaard was vooral belangrijk tijdens de lentemaanden. Het is duidelijk dat de leprozerij

hiervoor zelf onvoldoende dierlijke mest kon voorzien. Het was immers een belangrijke

kostenpost. Op 10 maart 1458 n.s. betaalde de leprozerij bijvoorbeeld 3 schellingen en 9

denieren groten voor de aankoop van 1 hoop mest.199. Het is aannemelijk dat niet al deze

gronden rechtsreekse eigendom waren van de leprozerij, maar dat zij deze in pacht had en zelf

ook verpachtte aan anderen. Zo maakt Henrick Weijns in de eerste kwartaalrekening van

1457-1458 af en toe melding van het feit dat koren of tarwe van een bepaalde persoon

‘gerasterd’ of in beslag genomen werd door onder andere ‘de meyer van Anderlecht voor

achterstalligen pacht’.200 Bovendien betaalde de leprozerij zelf ook erfcijnzen aan

bijvoorbeeld de heer van Duyst of het klooster van Perk.201 De verkoop van allerlei soorten

graan vormde samen met de inning van cijnzen een groot deel van de inkomsten. In het eerste

kwartaal van het boekjaar 1458-1459 leverde deze verkoop bijvoorbeeld 29 pond groten, op

terwijl de cijnzen slechts voor 6 pond groten inkomsten zorgden.202 In latere

kwartaalrekeningen groeide het aandeel van de cijnzen echter ook. Een groot deel van het

graan werd verkocht in het korenhuis, al verkocht de leprozerij ook aan kroegen zoals de

Sluetel en ’t Driebeen’, aan particulieren uit ‘de gebuerte’ of aan ‘molders’ of molenaars. Het

ging hier voornamelijk om rogge, ‘evenen’ of haver, tarwe en gerst. Ook dieren en hout

werden echter verkocht.

ii. Onderhoud van de infrastructuur

Ook de gebouwen en infrastructuur van de leprozerij vroegen regelmatig om onderhoud. Jan

Huychs was ‘(stro)decker, plecker en metser’ en had vooral zijn handen vol wanneer er kleine

verbouwingen plaatsvonden, zoals bijvoorbeeld in het tweede kwartaal van 1457-1458. Hij

verdiende 9 placken per dag en moest toen onder andere het dak van het ‘siekerhuys’

heraanleggen met stro en het ‘bachuys’ van een nieuwe laag talk voorzien (over deze

gebouwen later meer). Timmerman Vranck Van Eleghem kreeg de taak de ‘borre’ of de

waterbron buiten op het hof op te knappen. Deze herstelde ook regelmatig schappen.203 Dit

personeel werd soms bijgestaan door dienaren die minder verdienden. Niet altijd werd

verduidelijkt wat deze lieden juist moesten uitvoeren of herstellen, behalve ‘allerhande

(hand)werck int goidshuys te makene’. Voor hun taken gebruikten de werklieden

voornamelijk nagels, stro, latten, kalk, lood, zavel of zand, stenen, dakpannen, ‘cleem’ of klei

en ‘soldeerijzers’ of bouten die verhit werden om soldeer mee te smelten. Symoen en later

Arnde, de ‘sloetmakers’, herstelden geregeld sloten aan de poorten van de leprozerij, de

stallen, het kerkhof, de wijngaard en huizen. Zo werden er in het tweede kwartaal van

boekjaar 1457-1458 sloten gerepareerd aan de huizen van Peter van Kiexsem en Jan

198 Mintsaerden, wishout en bachout zijn takkenbossen of samengebonden brandhout. 199 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 92, f 12v. 200 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 89, f 2. 201 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 42, f 44. 202 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 93, f 22-22v. 203 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 2-3.

34

Grymberch, twee leprozen (zie tabel intredes en uitvaarten onder 4.2.A)) 204 De slootmakers

moesten geregeld de wat oudere sloten, grendels en klinken ‘pecken’ of met pek besmeren.

Een smid moest eveneens frequent langskomen om klinken aan poorten te hermaken of

nieuwe aan te brengen en bijpassende sleutels te fabriceren. Af en toe moest deze ook varkens

‘ringen’ om hen het wroeten te beletten. Steeds werden er ook kuipen ‘herbodemd’ en

gerepareerd door Thoenijs de Cuypere en anderen. Vaak is er dan sprake van het aanbrengen

van ‘repen aen een cuype’, waarmee het aanbrengen van een smalle houten band om een vat

of ton wordt bedoeld. De klerk vermeldde vooral vaatspoelkuipen en waskuipen, maar ook

gewone emmers werden door hem hersteld. Ook aardewerk, stenen en tinnen potten, manden,

wijnvaten, zwarte en witte ketels, hopvaten en waterkruiken werden geregeld nieuw

aangekocht of gerepareerd. Vaten zeep, laken, lantaarnen, klokken en blaasbalgen komen ook

regelmatig voor in ‘duytgheven van avonturen’. In het tweede kwartaal van boekjaar 1458-

1459 werden er een mosterdmolen en mosterdpot aangekocht.205 De molen werd in het vierde

kwartaal van dat jaar geolied.206Andere taken waren het luiden van de klokken door kinderen

en het bakken van pasteien, al werd nooit gespecifieerd van wat deze dan waren gemaakt. De

waterputten, de schouwen en de leprozerij zelf werden af en toe schoon gemaakt. Ook de

wegen binnen het hof werden ‘geruymd’ en opgevuld met schoongemaakte stenen. Tot slot

was er vanaf 1477 een dienstmeisje tewerk gesteld; vanaf het tweede kwartaal van 1459-1460

waren er dat twee.207 In de rubriek ‘bodenlonen’ of salarissen van de jaarrekening van 1490-

1491 worden twee dienstmeisjes vermeld, genaamd Lijskens des Macote en Luitkene

Wolfs.208 Bovendien mochten ook zieken een bode hebben (zie infra).

iii. Dieren

De dieren die op het domein leefden waren voornamelijk vette of magere varkens (die dan

later werden vet gemest), ‘hoenderen’ of fazanten en ganzen die dan later werden geslacht. In

het eerste kwartaal van 1457-1458 is er een maal sprake van een koe die werd verkocht omdat

de wei te droog werd.209 Deze dieren werden gehouden in stallen en koten waarvan af en toe

ook onderhoudskosten opduiken. Toch waren de stallen vermoedelijk het grootste gedeelte

van de tijd leeg en boden deze slechts een tijdelijk ‘logement’ aan grotere dieren. Er is immers

nooit sprake van onderhoudskosten of voer voor runderen. Waarschijnlijk werden deze dieren

dan ook niet aangekocht om te houden, maar om onmiddellijk te slachten. Bij de aankoop van

kalveren werd dan ook steevast vermeld voor welke gelegenheid ze zouden worden geslacht,

zoals bijvoorbeeld voor Pasen.210 Het Hollands rund dat op 12 oktober 1459 werd

aangekocht, werd echter wel ‘thuys gedriven’.211 Ook de melkkoe die men in 1480 had

aangekocht, werd wellicht niet onmiddellijk geslacht.212 Varkens waren klaarblijkelijk

belangrijker: in het eerste kwartaal van 1459-1460 is er bijvoorbeeld sprake van de aankoop 204 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 2v. 205 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 94, f 42v. 206 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 96, f 24v. 207 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 42, f 16v ; nr. 98, f 35v. 208 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 73, f 22v. 209 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 89, f 2. 210 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 96, f 28v. 211 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 98; f 35v. 212 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 64, f 24v.

35

van 3 varkens die men acht weken zou hoeden.213 De aanleg van de hoender-, ganzen-, en

varkenskoten vond plaats in het eerste kwartaal van 1458-1459. Toen werden er maar liefst

600 ‘careelen’ of stenen geleverd, samen met een muid kalk, 3 karren zand, 3 karren klei en 2

karren oude ‘tiechelen’ of dakpannen. Later werden nog eens 900 stenen, twee karren zand en

klei en 2 zister kalk gebracht. Op het einde van het kwartaal werden deze hoeveelheden

grondstoffen nogmaals geleverd.214 De koten van de dieren werden bovendien aangelegd

naast een ‘waterscap’ of waterweg op het hof en werden later nog voorzien van sloten. Er is

eveneens sprake van een ‘back voir de hoenderen’, vermoedelijk een voederbak. Er werd toen

ook een ovenvuur aangelegd dat twee dagen en nachten verhit moest worden. Het werd

eveneens opgebouwd uit steen, dakpannen en kalk. Het lijken werken van lange adem te zijn

geweest want in de volgende kwartalen werden soortgelijke benodigdheden aangekocht

zonder een specifieke vermelding, al maakte de klerk in het tweede kwartaal toch ook al

melding van het hoeden van drie varkens waarvoor slijk werd gehaald. Varkens en in mindere

mate runderen werden voornamelijk aangekocht en/of geslacht bij feestdagen zoals Pasen en

Kerstmis. Op 12 november 1458 werden er bijvoorbeeld een rund en vijf varkens geslacht.215

Een deel van het koren werd steeds naar een molen in de buurt gebracht. Daar werd dan gerst,

rogge, tarwe en evenen gewogen, gemalen en/of gemengd voor deze dieren. In 1480 werden

er ook 19,5 manden stro voor hen aangekocht. Dat stro werd eveneens gebruikt voor de

bedden van de zusters.216

iv. Religieuze diensten

Wat betreft de religieuze taken werd er regelmatig geld uitgegeven aan ‘allerhande feesten

gelijck costume es’, vermoedelijk de vaste christelijke feestdagen. Ook uitvaarten komen

geregeld terug: op 5 december 1457 vond bijvoorbeeld de uitvaart van Peter Kiexsem plaats.

Deze kostte in totaal 19 schellingen, 10,5 denieren en 6 miten. Hierin zaten de kist, het maken

van het graf, de misviering door drie priesters, hulp bij het zingen, het luiden van de klokken,

negen pond wassen kaarsen en een pietantie voor de zusters en de zieken bestaande uit 12

witte broden en drie gelten Rijnwijn in vervat.217 Ook de uitvaarten die hierna plaatsvonden,

zoals bijvoorbeeld die van Henrick Moenck, bevatten dezelfde diensten.218 Pietanties konden

wel verschillen. Zo kostten de uitvaarten van Gielijs Scrote, Liesbet Wouters en Jan

Grymberch 29, 21 en 26 schellingen groten. Liesbet schonk aan de zusters bijvoorbeeld

pasteivlees ter waarde van 3 schellingen groten; Jan Grymberch doneerde dan weer vis ter

waarde van 2 schellingen groten en Gielijs Scrote gaf hen 10 kippen en ‘hamelenvlees’ of

schapenvlees ter waarde van 3 schellingen groten.219 Ook werden er offerandes aangebracht

en boete gedaan samen met de provisoren, zoals bijvoorbeeld in het vierde kwartaal van 1458-

213 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 97, f26v. 214 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 93, f 24. Een zister is een inhoudsmaat die overeen kwam

met 48,74 liter graan. (TITS-DIEUAIDE, ‘La conversion des mesures anciennes en mesures métriques’, 73). 215 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 94, f 37v. 216 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 64, f 24v. 217 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 91, f 4 ; 1 gelte is gelijk aan 2,7088 liter (DICKSTEIN-

BERNARD, ‘La ville et ses habitants’, 71-72). 218 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 98, f 38v. 219 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 102, f 34-35.

36

1459.220 Aan de bruiloft van Matteken Tyx op 20 juni 1458 droeg de leprozerij 18 denieren

groten bij.221 Op geregelde tijdstippen droegen de ‘susteren en de siecken’ bij tot pietanties

van onder andere de huisarmen van de Sint–Goedeleparochie of particulieren. Uit het

necrologium van 1460 blijk echter dat de leprozerij ook ‘allerhande renten en pachten der

pietantien toehorende’ ontving van andere instellingen en particulieren:

Es te wetene dat men uut desen renten den susteren ende den zieken geeft pietantie ten

dagen hier na getekent dair af te sommege sijn groet en de sommege cleyne

Tot den cleynen pietantien geeft men elker suster ende elken sieken 1 waelper rijnsch

wijns ende wittebroet

Ende tot den groeten pietantie geeft men broet ende wijn, versche spise ende roest

ende in al desen moet men aen sien tgetal van den personen die de pietantie ontfangen

ende den prijs van den wijn ende dair na den cost van den pietantien modereren.222

Ook de viering van jaargetijden met bijbehorende missen en pietanties staan in dit

necrologium opgelijst. Verder werd er op feestdagen zoals ‘Heylige Sacramentsdag’ geld

uitgegeven om ‘een feeste mede te houdenen’. Zowel de ‘binnen’- als de ‘buytensiecken

werden regelmatig voorzien van ‘lijwate’ of linnen. 223 Elk kwartaal werd er ook ‘hoogtijgeld’

gegeven aan de vrouwenbroeders (kloosterorde der vrouwenbroeders) en de minderbroederen

(leden van de fransiscaner-orde conventuelen), bijvoorbeeld bij Pasen. Het ging hier om

offergeld dat men bij biecht en communie aan deze geestelijken verschuldigd was, al waren

dit altijd slechts enkele denieren. Dit hoogtijgeld werd elk kwartaal ook gegeven aan de

veldzieken. In 1447 kwam dit bijvoorbeeld neer op een jaarsom van 3 schellingen, 4 denieren

groten.224 In de rubriek ‘bodenlonen’ kwamen vaak kosten voor priesters (anderen dan de

klerk), de biechtvader of religieuzen ter sprake. Zij kregen vergoedingen voor onder andere

het houden van twee missen per week en voor het helpen zingen. Ze werden uitbetaald van

Sint Jansmis tot Kerstmis. Zo ontving Jan de Wager op 15 januari 1458 n.s. hiervoor 20

schellingen.225 Ook het jaarloon van de klerk en de vergoeding voor de stadscontroleur staan

in deze rubriek. Tevens bleek uit jaarrekening 1447-1448 dat de klerk samen met de zusters

en de zieken in de leprozerij verbleef.226 Hetzelfde blijkt uit het testament van Gielijs

Cobbenbosch, zelf ook een priester. Hier werd bovendien ook vermeld dat de zusters hem

moesten voorzien van brood, wijn en ornamenten om zijn misvieringen mee te kunnen

doen.227 Eén enkele keer werd er ook een nieuw wijwatervat aangekocht op 16 maart 1458

n.s. Het kostte 2 schellingen, 9,5 denieren en 6 miten.228 Enkele malen werd er in de

220 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 96, f 15. 221 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 93, f 31v. 222 BRUSSEL, Necrologium van het klooster Ter Zieker Lieden, nr. 1377, f 3v. ‘Roest’ staat voor kleine

voedingsmiddelen, zoals appelen of peren. Een ‘waelper’ was een Brusselse inhoudsmaat die werd gebruikt voor

dranken. 223 Bijvoorbeeld: BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 51, f 26. 224 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 42, f 11. 225 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 91, f3. 226 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 42, f 6v. 227 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.19, testament Cobbenbosch uit 1444. 228 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 92, f 13.

37

rekeningen ook verwezen naar de betaling van aflaten voor de zusters en de hoofdzuster in

Mechelen na Pasen. In totaal werden er 10 schellingen en 10 denieren groten voor betaald.229

v. Andere taken

Andere bezigheden waren het opstellen van schepenbrieven, vonnisbrieven en andere

documenten door stadssecretaris Henric Van Den Broecke, later Johan De Ridder, en het

nakijken van de jaarrekening door Jan Van Aa, proost van Vorst en stadscontroleur.230 Hij

werd opgevolgd door Jan of Johan de proost in 1471 en 1480, Clase Reymers vanaf 1490 en

Clase Van Der Stot in 1500. Kinderen kregen soms een vergoeding voor het luiden van een

bel, drinkgeld genoemd. Ook voor het brengen van goederen werden vergoedingen gegeven:

voor het transport van goederen van Brussel naar Antwerpen of Mechelen aan de ‘Wageman’,

voor het thuisdrijven van varkens en voor het brengen van allerlei soorten hout, boskolen,

wijn en wijngaardstaken naar de leprozerij. Boskolen kwamen voort uit hout dat men half liet

verbranden in het bos. Ze werden gebruikt voor het ‘soldeeren’ (het aanhechten van stukken

metaal door middel van een laagje gesmolten metaal), ‘vertinnen’ (het bedekken van iets met

een laagje gesmolten tin ter bescherming) en ‘teekenen’ (het voorzien van een teken of merk).

In het derde kwartaal van 1457-1458 werden 20 muiden boskolen in de leprozerij geleverd

voor de ‘joffrouwen en de siecken’, hetgeen kan wijzen op het feit dat zij zich met deze taken

bezig hielden.231 Wijngaardstaken werden gebruikt om de wijnranken te ondersteunen of om

de wijngaard af te bakenen. Ze werden per duizenden aangekocht. Er werden ook zakken

gemaakt uit ‘saclaken’ of zaklinnen. Deze werden gebruikt in de keuken, vermoedelijk voor

het opslaan van voedingsmiddelen. Ze werden waarschijnlijk eveneens gebruikt voor de

opslag van graan op de ‘spijker’ of zolder. Ook ‘stramijnlaken’, een soort groffe stof, werd

één maal aangekocht, waarschijnlijk voor hetzelfde doel.232 In het tweede kwartaal van 1460-

1461 werd er garen aangekocht om laken van te maken.233 De functie van ‘meelbuydellaken’

blijft nog onduidelijk.234 Deze stoffen werden in ieder geval verwerkt door externen.

C) Structuur van de leprozerij

Georganiseerde leprozerijen bestonden over het algemeen uit vier soorten, vrij ordeloos

opgetrokken gebouwen. Zo waren er verblijfplaatsen voor de zieke en gezonde mensen,

dienstgebouwen, een hoeve en een kapel met kerkhof. De hoeve met de schuur, de stal en de

schaapskooien vormde meestal één zijde van het complex. Iedere instelling beschikte over één

of meerdere drinkwaterputten voor de melaatsen.235 De zieken kregen meestal een eigen

ruimte toebedeeld, zo ook in de Brusselse leprozerij. In de opnameakte van Henric Heyst

(1292) staat bijvoorbeeld dat deze persoon een kamer kocht voor 50 pond Brabantse groten,

dat hij recht had op evenveel voedsel en drank als de zusters en broeders en dat hij de

229 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 92, f 19v ; nr. 98, f 4v. ; .nr. 101, f 29v.. 230 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 51, f 47. 231 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 91, f 3. 232 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 100, f 66v. 233 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 102, f 42. 234 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 100, f 76v. 235 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 28.

38

bescherming van de instelling genoot zo lang hij op een eerbare wijze leefde. Bovendien

mocht hij voor geen enkel werk ingezet worden tegen zijn zin.236 Ook in de opnameakte van

Jacob Sceppe (1401) wordt melding gemaakt van ‘een huys metten hove ende met sinne

toebehoorten gelegen binnen den voersyede goedshuyse met enen eersamen bode in dien dat

hijt begheert’.237 Proveniers, zoals bijvoorbeeld de Brusselse klerk Guillaume Barbator en zijn

vrouw Ide, ontvingen een prebende gelijk aan die van de broeders en zusters inzake kleren,

schoenen en brood. Guillaume en Ide stonden ook hun huis af aan de leprozerij, waarvoor ze

in ruil een jaarlijkse rente ontvingen op het pand. De langst levende echtgenoot kreeg

eveneens de kans om in dit huis te wonen, indien deze dat deed op een eerbare manier, in

vrede en in stilte.238 Er is dus sprake van aparte woningen voor melaatsen, maar ook van

kamers. Bovendien werden aan enkele huisjes af en toe ook werkzaamheden uitgevoerd (zie

supra, Jan Grymberch en Peter van Kiexsem). Verder maakte de klerk ook verschillende

malen melding van een ‘sieckerhuys’. Het lijkt er dan ook op dat dit een gemeenschappelijke

ruimte was voor de zieken, al is het natuurlijk ook mogelijk dat hier zieken resideerden die

geen eigen kamer of huis hadden. De functie van deze ruimte wordt in ieder geval nergens

duidelijk gespecifieerd.

Betreffende de globale structuur van de Sint-Pietersleprozerij is er sprake van een ‘grote

zolder’ waarvan de vensters werden gerepareerd op 26 februari 1460, een graanzolder, een

appelzolder, een ‘bachuys’, een fruithof, een koolhof, een (verdroogde) wei en ‘beempden’,

een boomgaard die werd bemest en waar gerst op werd gemaaid, een bos, een wijngaard, een

wijnhuis, een kerkhof, een kapel, een keuken, stallen, een tuin, dierenkoten, een refter, een

‘sieckehuys’ en enkele ‘(siecker)borres’ of waterbronnen. Ook op het kerkhof werd ‘gersse

gemaaid’. Ik vermoed dan ook dat ‘gerst’ hier niet staat voor de graansoort maar voor gras.

Bovendien koos de klerk hier voor het werkwoord ‘mayen’ in plaats van ‘dorsschen’. De

refter was een gezamelijke eetplaats. Wie er wanneer at is echter onduidelijk. De vermelding

van deze ruimte komt immers slechts één maal voor.239 Het feit dat zowel ‘borre’ als

‘sieckerborre’ worden gebruikt, wijst op het feit dat de zieken inderdaad gebruik moesten

maken van een apart waterreservoir. Deze waren voorzien van een ‘putzeele’ of een katrol

waaraan een emmer hing om water op te halen. In het derde kwartaal van 1457-1458 maakt de

klerk immers melding van de reparatie van deze katrol in de gewone waterput en in het eerste

kwartaal van 1459-1460 gebeurde hetzelfde bij de ‘sieckerborre’.240 Eenmaal is er ook sprake

van het schoonmaken van het waterreservoir van de zieken.241 Dit kan toeval zijn, maar wijst

mogelijk ook op een besmettingsmaatregel. In het eerste kwartaal van boekjaar 1459-1460 is

er eveneens sprake van een ‘grote borre op thof in de coekenne’ die zou worden gebouwd

samen met een nieuwe ‘siecker poirten’. Voor de nieuwe waterput werd lood aangekocht ter

waarde van 4 ponden, 10 schellingen en 10 denieren groten, samen met nog eens 147 pond

236 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 11, opnamecontract als pensionaris van Henr.i de Heyst,

1292. 237 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 9b, toelatingscontract van de zieke Jacob Sceppe, 1401. 238 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.3, “Registre ende copieboeck des goidshuys van Sincte

Peeters ten ziecken in Bruessel”, 1555, f 47. 239 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 64, f 23v. 240 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 91, 25v. ; nr.97, 3v. 241 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 89, f 2v.

39

loden buizen. Dit alles werd door twee ‘kruywageneers’ gebracht naar het hof waar Jan

Eggerix, de loodgieter van dienst, een dag spendeerde aan het solderen en plaatsen van alle

buizen in de gracht die twee dagen lang gegraven was door wijngaarder Jan de Pape. De

nieuwe poort bestond klaarblijkelijk uit hout, want voor wit hout werden 8 schellingen en 16

miten groten neergeteld, waarvan ‘rijchelen’ of richels werden gezaagd door twee zagers. Het

maken van de poort duurde acht dagen. Ze werd voorzien van een dubbel slot met vier

sleutels en een grendel.242 Ze werd geschilderd met olieverf om ze tegen de regen te

beschermen.243 Een ‘cleyne borre’ waar twee emmers moesten worden hersteld, komt ter

sprake in het eerste kwartaal van boekjaar 1460-1461.244 De functie van het ‘bachuys’ blijft

onduidelijk, maar de boskolen, het ‘bachout’, de ‘soldeerijzers’ en zeven aangekochte

blaasbalgen wijzen eventueel op de aanwezigheid van een oven die vanaf 1458 zeker

aanwezig was. Of hier ook brood in werd gebakken is onduidelijk. Zoals hieronder duidelijk

zal worden werd er immers wekelijks wit brood aangekocht. Rond 23 maart 1459 moet er ook

wateroverlast geweest zijn. De klerk maakt dan immers melding van een oud stuk hout dat

‘metten groten water voir de schuer Tobbruessel gevloten was’ en daarna gebruikt was in het

bakhuis.245 Dat gebeurde een tweede maal in 1500.246 Het dak van het wijnhuis werd in het

derde kwartaal van 1457-1458 gerepareerd en ook de waterbron werd opnieuw ‘gedeckt’ en

gemetst. Het slot van de voorste kerkhofpoort werd toen ook gerepareerd, hetgeen wijst op het

feit dat het kerkhof door minstens twee poorten werd afgesloten. De wijngaard werd dan weer

afgesloten door minstens één wijngaardpoort die in dezelfde periode en ook meerdere malen

erna werd gerepareerd. In het derde kwartaal van 1459-1460 sprak de klerk over een nieuwe

poort waaraan gewerkt werd, al is het helaas onduidelijk wat deze poort moest afsluiten.247

Zowel het ‘sieckerhuys’ als het ‘bachhuys’ waren voorzien van sloten, ringen en klinken. In

het eerste kwartaal van boekjaar 1459-1460 werd het ‘sieckerhuys’ opnieuw ‘bedeckt’ met

dakpannen en op 7 augustus 1460 werd met behulp van kalk en nagels een gat in het dak van

het ‘sieckerhuys gedicht ende de huyse elder alomme versien’.248 Op zijn minst een deel van

de gebouwen waren voorzien van glazen ramen. Zo is er in de jaarrekening van 1480 sprake

van glazen vensters in het ‘sieckerhuys’ en de refter.249 In het derde kwartaal van 1459-1460

moesten er drie glazen vensters worden hersteld.250 In de tuin werden 44 wilgen geplant

tijdens het vierde kwartaal van 1458-1459.251 In het fruithof stonden mogelijk kriekenbomen

en pruimelaren.

Tijdens het tweede kwartaal van 1459-1460 werden er heel wat werken op het domein

uitgevoerd: er werd een koolhof uitgegraven waar kolen werden geplant, bomen en een haag

werden omgelegd, achter het wijnhuis werden stenen verwijderd en ook een fontein werd

uitgegraven. Er is in deze rekening ook een aparte rubriek voor ‘timmeren, decken en pletsen’

242 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 97, f 24-25. 243 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 51, f 34v. 244 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 100, f 71. 245 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 96, f 14. 246 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 77, f 24v. 247 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 99, f 59v. 248 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 97, 25v. ; nr. 101, f 24. 249 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 64, f 23v. 250 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 99, f 55. 251 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 96, f 15.

40

waarin opnieuw de aanvoer van steen en klak wordt vermeld (na de bouw van de

dierenkoten), al is onduidelijk waarvoor. Wel werd er toen een kamer van een ‘siecke

joffrouw’ gestut met hout, een vensterdorpel gemaakt en de woonst van Zeger Maerscalx

gevloerd. Enkele keren werd een ‘heymelicheit’ vermeld, hetgeen een geheime plaats zou

moeten zijn. Wat daar moest gebeuren is echter onduidelijk.252 Ook in het eerste kwartaal van

1460-1461 is er sprake van heel wat onduidelijk bedrijvigheid: een gietlepel (gebruikt door

loodgieters om gesmolten metaal mee op te scheppen), vier schoppen, 2 karren stenen, vier

muiden kalk, 24 pond ‘ijzerwerk’ worden aangekocht; alleen bij de laatste twee staat expliciet

vermeld dat het moest dienen voor ‘de borre’. Vermoedelijk gold dat ook voor de andere

benodigdheden.253

4.2 De zieken en het personeel

A) Aantallen

Info omtrent leden uit de gemeenschap van de zusters is vooral te vinden in de rubriek

‘duytgheven voir de coekenne’ in de kwartaalrekeningen 1457-1461 en in de jaarrekeningen

1447, 1471, 1480, 1490, 1500 (In jaarrekening 1459 worden geen expliciete namen of

aantallen genoemd, noch van personeel, noch van leprozen.). Bij elke weekuitgave voor de

keuken werd immers één van hen samen met ‘mier vrouwe’ – waarschijnlijk de hoofdzuster-

vermeld:

Navolgende duytgheven in de coekenne van alrehande montcoste ende des dair toe

dient binnen desen derden quartier te wetene van des saterdaegs 15 dage in novembre

anno 1400 ende 60 tot des saterdaegs 22 dage in de selve maent als van den ierster

weeken bij mier vrouwen ende Mollekenne.254

Het is mogelijk dat zij niet per se aanwezig waren bij de aankoop van het voedsel, maar dat

het slechts een systeem van verantwoording, waarborg en juistheid in stand hield tegenover de

stad die haar boekhouding controleerde. De woorden ‘zusters’ en ‘joffrouwen’ werden door

elkaar gebruikt. Zo werden bijvoorbeeld zusters Kathelinen Maerscalx en Johannen Symoens

soms ‘joffrouwe’ genoemd.255 Zoals hieronder duidelijk zal worden, week het ledental van de

Brusselse gemeenschap niet veel af van de aantallen uit andere leprozerijen. Vanaf de

veertiende eeuw bestond de religieuze gemeenschap van Terbank bijvoorbeeld uit maximum

negen leden.256 Ook de Luikse leprozerij Cornillon werd door gemiddeld zes zusters bediend

tijdens de tweede helft van de vijftiende eeuw. Hier waren echter ook nog broeders aanwezig.

Deze waren tijdens deze periode met elf à twaalf leden.257 Het aantal zusters dat de Sint-

Pietersleprozerij tijdens de tweede helft van de vijftiende eeuw bediende, bedroeg gemiddeld 252 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 98, f 36-38v. 253 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 100, f 71. 254 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 104, f 5. 255 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 73, f 12v. 256 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 22. 257 DE SPIEGELER, Les hôpitaux et l'assistance à Liège (Xe-XVe siècles), 156.

41

vijf à zes zusters, inclusief de meesteres of hoofdzuster. In 1433 bepaalde de hertog immers

dat hun aantal naar beneden moest van 11 naar maximum 7.258 In de onderstaande tabel staan

de namen en/of aantallen uit de rekeningen opgelijst:

1447-1448 6 ‘joffrouwen’259

1457-1458 Katheline Maerscalx, Margriet van Nyvele, Lijsbet Stovairts, Lijsbet

Mollekenne

1458-1459 Katheline Maerscalx, Margriet van Nyvele, Lijsbet Stovairts, Lijsbet

Mollekenne. Vanaf het tweede kwartaal komt Johannen Symoens erbij.

Lijsbet Mollekenne verdwijnt even.260

1459-1460 Katheline Maerscalx, Margriet van Nyvele, Johannen Symoens, Lijsbet

Stovairts en Lijsbet Mollekenne opnieuw één maal tijdens het eerste

kwartaal en meerdere malen in de volgende kwartalen.261

1460-1461 Katheline Maerscalx, Margriet van Nyvele, Lijsbet Stovairts, Lijsbet

Johannen Symoens, Lijsbet Mollekenne

1471 Katheline Sbossen, Lijsbet van Gundertale, Johannen Symoens,

Katheline Maerscalx

1480 Johannen Symoens, Katheline Sbosse, Lijsbet van Gunderthalen,

Katheline Maerscalx, Machtelt Germijns

1490 Katheline van Ghundertale, Cleren van der Zeypen, Marie van Nyvele,

Mahtilde Germeyns

1500 Jorien Sconcincx, Lijsbet van Nyvele, Kathelinen van der Talen, Marie

van Nyvele, Machtild Germeyns, Cleren van der Zeypen

De verdwijning van Mollekenne in 1458-1459 is wellicht te wijten aan ziekte. In de periode

dat Johannen Symoens erbij komt, is er immers sprake van een ‘siecke suster’ waarvoor

allerlei kruiden en kruidendrankjes werden aangekocht (zie infra). Bovendien kreeg

Mollekenne toen ook als enige een aderlating. Uit het necrologium blijkt dat de hoofdzuster

rond de jaren 1460 Jorine Zoens was.262 In de rekeningen werd zij echter nooit bij naam

genoemd.

Wat betreft de leprozen is het moeilijker om namen en aantallen te vinden in de rekeningen.

Zoals ook Bonenfant reeds schreef, ging het hier niet om grote aantallen. Cijfers van andere

leprozerijen bevestigen hetzelfde. In Terbank te Leuven ging het doorgaans bijvoorbeeld om

één of twee zieken tijdens de periode 1438-1494. Vanaf 1570 is er geen spoor meer van

melaatsen die in Terbank verbleven. Ook in de Brugse Magdalenaleprozerij lag het aantal

leprozen tussen 1450 en 1500 steeds tussen nul en zeven. Vanaf de jaren 1480 was er wel een

stijging merkbaar. Voor het aantal Brugse akkerzieken zijn cijfers pas beschikbaar vanaf deze

258 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.3, “Registre ende copieboeck des goidshuys van Sincte

Peeters ten ziecken in Bruessel”, f5. 259 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 42, f 7. 260 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 94, f 40v. 261 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.97, f 29. 262 BRUSSEL, Necrologium van het klooster Ter Zieker Lieden, nr. 1377, f 45.

42

periode. Hun aantal lag toen tussen tien en zeventien.263 Omtrent de aantallen Brusselse

akkerzieken tast men helaas in het duister. Beperkende maatregelen speelden uiteraard een rol

en verklaren deze lage aantallen voor een groot deel: enkel gepriviligeerde personen mochten

immers in een georganiseerde leprozerij verblijven en het was voor leprozen bovendien niet

verplicht om in een leprozerij te resideren. Volgens Dhaene, Cox en Vignero was er tot slot

geen hoge mate van verspreiding van de ziekte vanwege de isolatiemaatregelen.264 Dit wordt

evenwel tegengesproken door de minder wetenschappelijk publicerende Linskens, die

beweert dat de zieken talrijk waren. Na de kruistochten zou ongeveer 1% van de bevolking

aangetast geweest zijn en als de Europese bevolking omstreeks 1200 op ongeveer 60 miljoen

kan geschat worden, levert dat 600.0000 melaatsen op.265 Volgens schattingen van Aerts en

Daelmans leefden er in 1480 ongeveer 39.000 mensen in Brussel. In 1496 was dat aantal

gedaald tot 30.000 personen.266 Dat zou betekenen dat er in Brussel gemiddeld 300 tot 400

melaatsen zouden geleefd hebben. Ofwel leefde het overgrote deel daarvan dan als

akkerzieke, ofwel moet dit cijfer met een korrel zout worden genomen. Naar mijn mening

geldt vooral dat laatste. Ook over de achtergrond van melaatsen is doorgaans weinig geweten.

Volgens Marechal bestaat er, afgaand op het intrederecht, de af te stane goederen en de

nalatenschappen van leprozen, echter geen twijfel over het feit dat degenen die hun intrek

namen in een georganiseerde leprozerij uit de bezittende klasse kwamen.267

Om tot een schatting van het aantal zieken te komen, kan een overzicht van het aantal intredes

en uitvaarten al een eerste stap in de goede richting bieden. In de volgende tabel staat Z voor

de aanwezigheid van de term‘besiect’ bij de desbetreffende persoon in de rekening; N

betekent dat er niet specifiek werd vermeld dat het om een intrede of uitvaart van een leproos

ging:

Intredes Uitvaarten

20 augustus 1457 Zeger Maerscalx (N) 5 december 1457 Peter Kiexsem (Z)

16 augustus 1458 vrouw Puet (Z) Rond 16 september 1459 Hendrik Moenck

(zijn goederen werden toen verkocht) (Z)

18 december 1458 Hendrik Moenck (Z) 8 november 1460 Gielijs Scrote (Z)

30 september 1459 Johannen Stockx (Z) 8 juni 1460 Liesbet Wouters (N)

20 december 1459 Lijsbet Van De Walle (Z) 8 september 1460 Jan Grymberch (Z)

20 mei 1460 Peter Meens (Z) en Lijsbet

Wouters (N), zijn ‘weerdinne’ of vrouw

15 juli 1480 Claes Rielens (Z)

1 juli 1460 Gielijs Scrote (Z) 4 decemeber 1480 vrouw Alyten (Z)

22 mei 1480 vrouw Alyten (Z)

14 april 1481 Peter De Droeghscheerdere (Z)

1495 Lijsbet Nagels (Z)

15 mei 1500 Berbelen van den Logien (Z)

263 MARECHAL, De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen in de Middeleeuwen, 65. 264 DHAENE, COX en VIGNERO, Terbank. 800 jaar zorg voor mensen, 38 ; MARECHAL, De sociale en

politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen, 345, 347. 265 LINSKENS, Wat ’n leven ! 3 : opvoeding en onderwijs, ziekten en geneeskunde in de middeleeuwen, 128. 266 AERTS en DAELEMANS, ‘Sociaal-economische aspecten van het 16de-eeuwse Brussel’, 23-24. 267 MARECHAL, ‘Motieven achter het ontstaan en de evolutie van de stedelijke hospitalen’, 18.

43

Een ‘incompst’ bedroeg steeds 36 schellingen of 1/2 pond oude groten, zoals ook

gespecifieerd stond in de toelatingsvoorwaarden van de leprozerij.268 Alle personen in de

linkerkolom betaalden deze kost. Het grootste deel daarvan werd ook aangeduid als een

‘besiect’ persoon. Bij Lijsbet Nagels was daar echter twist over (zie supra), hoewel in de akte

wel stond dat zij hoe dan ook recht had op dezelfde behandeling en goederen als leprozen.269

Enkel bij Zeger Maerscalx en Lijsbet Wouters stond niet specifiek vermeld dat zij leprozen

waren. In het geval van Lijsbet is het duidelijk dat zij intrad in de leprozerij vanwege haar

man, hoewel ze niet veel later stierf. Zeger Maerscalx verbleef wel in de leprozerij, maar was

geen zieke. De kans bestaat dat hij een provenier was, maar wellicht was hij een ingekocht

personeelslid:

Item op ten selven tijt betaelt Wouteren de Smet op ten Hoechstrate van eenre yseren

breemen te makene in Zeger Maerscalcx venster 6 denieren groten.270

Item op ten lesten dach van april gegeven van 2 boeken papiers voir Zegeren

Maerscalx om 1 cheins boeck ende 1 pachtboeck der op te scrivenen 7, ½ denieren

groten271

Buiten de inkomsten van intredes en kosten aan uitvaarten zijn er nog enkele andere

aanduidingen te vinden in de kwartaal- en jaarrekeningen. De meest specifieke en enige

aanduiding uit de jaarrekeningen komt voor in de oudst overgeleverde (1447-1448). Daarin

wordt melding gemaakt van zes ‘joffrouwen’, ‘mier vrouwe’, een klerk en ‘enen siecke’, dus

negen personen in totaal.272 Vanaf jaarrekening 1459-1460 heeft de klerk het nog slechts over

‘mier vrouwe, jonffrouwen, siecken ende familie’.273 In de eerste kwartaalrekening van 1457-

1458 sprak de klerk over ‘beyde de siecken’.274 Meer concrete aanduidingen in latere

kwartaalrekeningen ontbreken eveneens. Hier duiken echter nog wel namen op in de rubriek

voor de keuken:

1457-1458 Jan Sint Arnts, Peter (Kiexsem), Jan Grymberch, heer Vrancke, Zeger

(Maerscalx)

1458-1459 Zeger (Maerscalx), Jan Grymberch, Hendrik (Moenck?), vrouw Puet

1459-1460 Jan Grymberch, Zeger (Maerscalx)

1460-1461 (Gielijs) Scrote

Uit de tabel van de intredes en uitvaarten blijkt alvast dat Jan Grymberch en vrouw Puet

zieken waren. In boekjaar 1460-1461 had de klerk het de ene keer over ‘Scrote’ en de andere

268 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr.3, f 1v-f2. 269 BRUSSEL,Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 9d, akkoord tussen de momboren en Jan Nagels in verband

met de opname van zijn dochter Elisabeth, 1495. 270 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 91, f 4. 271 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 100, f 14. 272 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 42, f 6v. 273 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 51, f 27v. 274 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 89, f 5v.

44

keer over ‘Gielijs Scrote’, wellicht dezelfde persoon aanduidend. De naam ‘Scrote’ komt

immers niet meer voor in de kwartaalrekeningen vanaf het overlijden van Gielijs Scrote op 8

november 1460. Hetzelfde geldt voor Peter Kiexsem die enkele malen samen met Jan

Grymberch werd vernoemd (+ aanduiding “beyde de siecken” in dezelfde periode), maar in

de rest van de rekening waarschijnlijk werd aangeduid met ‘Peter’. Tot en met de week van

26 november-3 december 1457 werden er immers uitgaven gedaan voor deze Peter, maar

vanaf de uitvaart van Peter Kiexsem op 5 december in datzelfde jaar verdwijnt zijn naam en

blijft alleen Jan Grymberch over. Dit is minder duidelijk voor Zeger. Zoals in het geval van

Scrote komt in de rekeningen zowel ‘Zeger’ als ‘Zeger Maerscalx’ voor, maar hier kan geen

vergelijking gemaakt worden van periodes voor en na een uitvaart. Opvallend is wel het feit

dat noch ‘Zeger’, noch ‘Zeger Maerscalx’ voorkomt in de kwartaalrekeningen van het laatste

boekjaar, op één uitzondering na:

Item op ten selven tijt gegeven meester Janne van Wesele ende meester Roelande

tSermen medicijnen in persentie van den momboren van Zegeren Maerscalx te

pruevenen elken 1 gulden leeu valent 15 schellingen groten275

Waarom er plots geen voedsingswaren meer werden aangekocht voor Zeger (Maerscalx) blijft

een raadsel, maar het feit dat beide namen in dit boekjaar toevallig samen verdwenen zonder

een bericht van overlijden van één van de twee, wijst wel op het feit het hier wellicht om

dezelfde persoon gaat. Vermoedelijk kortte de klerk dus geregeld namen af in de rubriek van

de keuken, zoals ook (Gielijs) Scrote en Peter (Kiexsem). Heer Vrancke werd slechts één

maal een uitgave gedaan en niets wijst erop dat hij verbleef in de leprozerij. Hij was vrij

duidelijk géén zieke. In het eerste kwartaal van 1457-1458 kwam hij immers ‘de rekeninge

van der jare 55 int goidshuyse doen’.276 Bovendien stond de enige aankoop die voor hem

werd gedaan in het tweede kwartaal van dat jaar ook in het teken van zijn betrokkenheid bij

die boekhoudkundige taak:

Item des donderdag dore heer Vrancke sijn leste rekeninge dede aen 1 hamel 4

schellingen groten277

Voor Jan Sint Arnts werden meerdere voedingswaren aangekocht, maar dat gebeurde slechts

in de eerste twee kwartalen van 1457-1458. Bovendien komt in geen van de rekeningen zijn

naam verder nog voor. Eén indicatie brengt echter meer duidelijkheid:

Item op ten selven dach aen 1 [gaffereye] voir de sieke ende 1 kieken voir Janne tSint

Arnts tsamen 4 denieren groten, 8 miten278

275 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 104, f 14. 276 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 89, f 3. 277 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 4v. 278 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 4v. De betekenis van het woord ‘gaffereye’ is onzeker.

Mogelijk gaat het om een hert, ook wel ‘gaffeler’ genoemd.

45

Het feit dat de klerk hier een onderscheid maakte tussen een aankoop voor de zieke(n) en een

aankoop voor Jan Sint Arnts, wijst op het feit dat deze persoon zelf geen leproos was. Het is

echter opvallend dat zijn naam in de laatste drie kwartaaljaren niet meer voorkomt, maar ook

een uitvaart ontbreekt. Alles wijst er dan ook op dat Jan Sint Arnts niet in de leprozerij

verbleef en dus ook geen provenier was. Hetzelfde geldt voor ene Hendrik waarvoor slechts

twee maal een uitgave werd gedaan in de maanden januari-februari 1459. Hendrik Moenck

stierf pas rond 16 september 1459. Het kan hier dus om deze persoon gaan, maar even goed

om de klerk Hendrik Weijns of om één van de vele werkmannen die Hendrik heetten. Het is

dus ook niet duidelijk of deze Hendrik in de leprozerij verbleef of niet.

Met de oplijsting en identificatie van alle namen die in de rekeningen voorkomen, kan

onmogelijk een chronologisch overzicht van het aantal inwoners tijdens de periode 1447-1500

worden geschetst. Het feit dat jaarrekeningen slechts om de tien jaar zijn geanalyseerd brengt

immers met zich mee dat wanneer er in die jaren geen sprake is van intredes of uitvaarten, het

lijkt alsof er geen zieken verbleven. De uitgaverubrieken in de kwartaalrekeningen – en

vooral de namen die hierin voorkomen - bieden hierover meer zekerheid, maar deze beslaan

helaas slechts een periode van vier jaar. Bovendien blijft het aantal akkerzieken volstrekt

onbekend. Toch kunnen deze aantallen de cijfers aanvullen die in het artikel van Bonenfant

ontbreken. Zijn telling van het aantal zieken begint bijvoorbeeld pas vanaf 1461. Hij baseerde

zich bovendien enkel op intredes en liet uitvaarten buiten beschouwing, waardoor het wel

duidelijk werd hoeveel melaatsen erbij kwamen, maar niet hoeveel er al/nog aanwezig waren.

Dit zijn vervolgens de resultaten die uit de analyse van de gekozen rekeningen voortvloeien in

combinatie met de cijfers die Bonenfant reeds had gepubliceerd voor de tweede helft van de

vijftiende eeuw (schuin gedrukt)279:

Jaartal Zieken Zusters en

klerk/priester

Anderen Totaal #

inwoners

Geen

inwoners

1447-

1448

“enen siecke” (1) “6 joffrouwen, mier

vrouwe ende enen

clerk” (8)

- “Negen

personen

"280 (9)

-

1457-

1458

Peter (Kiexsem), Jan

Grymberch =>

“beyde de siecken”,

althans tot de dood

van Peter in het

derde kwartaal (2)

Katheline Maerscalx,

Margriet van Nyvele,

Lijsbet Stovairts,

Lijsbet Mollekenne

Hoofdzuster

Klerk (6)

Zeger

Maerscalx

(1)

(8) Jan Sint

Arnts,

heer

Vrancke

1458-

1459

Vrouw Puet, Jan

Grymberch, Hendrik

Moenck, Hendrik?

(3/4)

Katheline Maerscalx,

Margriet van Nyvele,

Lijsbet Stovairts,

Lijsbet Mollekenne.

Vanaf het tweede

Zeger

Maerscalx

Hendrik?

(1/2)

(10/11) Hendrik?

(1)

279 BONENFANT, ‘L’ancienne léproserie Saint-Pierre à Bruxelles’, 93. 280 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 42, f 6v.

46

kwartaal komt

Johannen Symoens

erbij.

Hoofdzuster

Klerk (7)

1459-

1460

Johannen Stocx,

Hendrik Moenck (tot

tweede kwartaal),

Lijsbet Van De

Walle, Jan

Grymberch (4)

Katheline Maerscalx,

Margriet van Nyvele,

Johannen Symoens,

Lijsbet Stovairts en

Lijsbet Mollekenne

Hoofdzuster

Klerk (7)

Zeger

Maerscalx

(1)

(12) -

1460-

1461

Peter Meens, Lijsbet

Wouters (enkel

eerste kwartaal),

Gielijs Scrote (enkel

eerste kwartaal), Jan

Grymberch (tot en

met het eerste

kwartaal) (4)

Katheline Maerscalx,

Margriet van Nyvele,

Lijsbet Stovairts,

Lijsbet Johannen

Symoens, Lijsbet

Mollekenne

Hoofdzuster

Klerk (7)

- (10) -

1461-

1465

Intrede één zieke per

jaar

- - (5) -

1466-

1467

Geen intredes - - (0) -

1471-

1472

Geen intredes

Katheline Sbossen,

Lijsbet van Gundertale,

Johannen Symoens,

Katheline Maerscalx

Hoofdzuster

Klerk (6)

- (6) -

1476-

1491

18 intredes,

maximum drie en

minimum nul per

jaar

- - (18) -

1480-

1481

Peter De

Droeghscheerdere,

vrouw Alyten, Claes

Rielens (3)

Johannen Symoens,

Katheline Sbosse,

Lijsbet van

Gunderthalen,

Katheline Maerscalx,

Machtelt Germijns

Hoofdzuster

Klerk (7)

- (9) -

1490- - Katheline van - (5) -

47

1491 Ghundertale, Cleren

van der Zeypen, Marie

van Nyvele, Mahtilde

Germeyns

Hoofdzuster

Klerk (6)

1497-

1505

54 intredes:

maximum vier,

minimum nul per

jaar

- - (54) -

1495 Lijsbet Nagels - - (1) -

1500-

1501

Berbelen van den

Logien (1)

Jorien Sconcincx,

Lijsbet van Nyvele,

Kathelinen van der

Talen, Marie van

Nyvele, Machtild

Germeyns, Cleren van

der Zeypen

Hoofdzuster

Klerk (8)

- (8) -

Uit bovenstaande tabel blijkt alvast dat er een stijgend aantal leprozen werd opgenomen

tijdens de tweede helft van de vijftiende eeuw. Eenzelfde trend was merkbaar bij andere

leprozerijen.281 Hiervoor zijn een aantal oorzaken mogelijk: de turbulente oorlogsjaren en de

economische crisis kunnen onzekere burgers naar een veilige haven gedreven hebben.

Bonenfant verduidelijkt immers niet in welke mate zijn aantallen slaan op zieken en/of

proveniers. Bovendien was het inkopen als provenier een groeiend gebruik. Een andere

mogelijke oorzaak is het voorkomen van een nieuwe lepra-opflakkering, zoals bijvoorbeeld

het geval was in de tweede helft van de zestiende eeuw.282 Het kan ook toeval geweest zijn. In

ieder geval was de religieuze gemeenschap steeds groter dan het aantal opgenomen zieken.

Dit geeft de leprozerij dan ook meer de uitstraling van een klooster dan van een instelling die

actief ziekenzorg verleende. De Brusselse leprozerij past vervolgens perfect in het hierboven

geschetste beeld van een verblijfplaats waar welgestelde, ongeneeslijk zieke Brusselaars

terecht konden om de rest van hun dagen comfortabel door te brengen in rust en vrede.

B) Voeding

Alvorens het voedselpatroon van de inwoners van de Brusselse leprozerij onder de loep te

nemen, is het aangewezen om ook de dis van de modale Brusselaar eens van dichterbij te

bekijken. Op die manier wordt meteen duidelijk in hoeverre dit patroon al dan niet afwijkt van

de normale Brusselse eetgewoonten.

281 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘De evolutie van de gerorganiseerde leprozerijen’, 72. 282 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘De evolutie van de gerorganiseerde leprozerijen’, 72.

48

Vanaf de veertiende eeuw was wijn de belangrijkste drank in Brussel, niet alleen op de

feestdis van de maatschappelijke elite maar ook op de tafel van de gewone man. Andere

dranken kwamen toen immers niet of nauwelijks voor consumptie in aanmerking. Zuiver

water was zeer moeilijk te vinden; melk was meestal vrij duur, vlug aan bederf onderhevig en

had bij velen een kwalijke reputatie. Een factor die het hoge wijnverbruik bij de volksklasse

zeer bevorderde, was de aanwezigheid van een bloeiende inheemse wijncultuur. Tijdens de

vijftiende eeuw zou echter ook in Brussel het bier de rol van de wijn als volksdrank bij uitstek

overnemen. De stijging van de graanprijzen die na 1470 inzette en meer dan anderhalve eeuw

zou aanhouden, deed vanaf het einde van de vijftiende eeuw vele wijnbouwers rond Brussel

hun wijngaarden in akkers omzetten. De Brusselse brouwers hebben op deze verandering van

het consumptiepatroon handig ingespeeld. Vanaf het midden van de vijftiende eeuw

verbeterden zij gestadig de techniek van het hopbrouwen, een ingrediënt dat het bier niet

alleen pittiger van smaak maar ook duurzamer maakte.283 Naast bier was brood het andere

voedingsproduct dat bij elke maaltijd op de tafel van de volksmens verscheen. Tijdens de

vroege middeleeuwen was het verbruik van brood vooral een typisch kenmerk voor de hogere

klassen. Vanaf de veertiende eeuw begonnen de lagere sociale niveaus echter ook meer brood

te consumeren als gevolg van een klimaatsverandering die de cultivatie van koren

vergemakkelijkte.284 Terwijl een kleine gefortuneerde maatschappelijke groep zich regelmatig

te goed deed aan fijn wit tarwebrood, moest het overgrote deel van de bevolking zich echter

dagelijks tevreden stellen met een homp hard roggebrood waarin eventueel een kleine

hoeveelheid tarwe was verwerkt. Volgens contemporaine getuigenissen zou men zich, in

tijden van crisis, echter al tevreden gesteld hebben met haver van de slechtste kwaliteit. Er

werden zelfs taarten uit draf gebakken. Deze coecken zorgden echter voor zware dysenterie en

maakten de mensen extra gevoelig voor besmettelijke ziekten.285 Men verbruikte er ook veel

groenten, voornamelijk gedroogd, zoals bijvoorbeeld erwten. Een erwtensoep, soms

aangevuld met vetten, werd in bepaalde passantenhuizen aangeboden aan de pelgrims. Ook in

de lijst van aankopen van de Armentafel van Sint-Goedele komen erwten terug. Hier bestond

een pietantie voor de armen uit varkensvlees op feestdagen, gedroogde, gerookte of gezouten

haring, vegetarische olie of vet, vijgen en gedroogde rozijnen.286 In het Sin-Janshospitaal

kregen de zieken beter te eten: zoetwatervis, melk en boter (dankzij de aanwezigheid van zes

koeien in de instelling), Vlaamse kaas die gekocht werd op de markt in Antwerpen, eieren,

kapoenen, vlees afkomstig van een vijftigtal varkens die in de instelling werden gehouden,

bier, vers of gezouten rundsvlees en wijn. Het verbruik van zoetwatervis moet overvloedig

zijn geweest: sommige Brusselse sloten werden zelfs verhuurd als visvijvers waarin men

onder andere karpers kon vangen. Ook gesuikerde gerechten ontbraken niet en bestonden uit

rietsuiker en honing uit de mediterraanse landen. Gesuikerde desserten zoals pannenkoeken,

maar ook confituren en seizoensvruchten zoals amandelen, kersen, appelen, peren en

aardbeien droegen hieraan bij. Ook zout was onmisbaar vanwege het bewaringselement. Het

was een importproduct dat, zoals graan, onderhevig was aan speculatie en daarom door de

283 AERTS en DAELEMANS, ‘Sociaal-economische aspecten van het 16de-eeuwse Brussel’, 11-13. 284 KISBAN, ‘Food Habits in Change : The Example of Europe’, 2-3. 285 AERTS en DAELEMANS, ‘Sociaal-economische aspecten van het 16de-eeuwse Brussel’, 15. 286 DE GEEST, ‘Les distributions aux pauvres assurées par la paroisse Sainte-Gudule à Bruxelles’, 43-53.

49

stad werd ingeslagen en dan verkocht aan de inwoners. Het voedsel werd fel gekruid: zout,

vinaigrette en mosterd werden veelvuldig gebruikt. Uit de rekeningen van het Begijnhof blijkt

dat men te Antwerpen regelmatig saffraan, kaneel, peper, muskaatnoot, kruidnagel, venkel en

komijn insloegen.287 In elke regio en in elke sociale klasse werden twee gelijkwaardige

maaltijden genuttigd rond 9u en 17u. Aanvullingen waren enkel nodig voor mensen die hard

fysiek werk leverden, bijvoorbeeld op het land. De meeste maaltijden waren bovendien

warm.288 Het basispakket voedingsmiddelen in een leprozerij bestond uit graan, vlees of vis

tijdens de vastendagen, boter, kaas en groenten. Uit de hoeve en boomgaard van de leprozerij

ontvingen de bewoners ook melk, boter, eieren, gevogelte, varkensvlees en vruchten. ’s

Middags at men vlees of vis en de avondmaaltijd bestond uit kaas en wit brood. (zie supra).289

In de Gentse leprozerij werd er gewoonlijk twee maal per dag gegeten, ’s middags en ’s

avonds, maar ernstige zieken konden hierop een uitzondering maken. Bovendien eisten de

leprozen een ontbijt, wat hen ook werd toegestaan in 1349 (zie supra). De personeelsleden en

de leprozen gebruikten gewoonlijk dezelfde spijzen. Volgens de statuten van de Gentse

leprozerij was de hoeveelheid voedsel die ze ontvingen niet afhankelijk van hun stand, maar

van de graad van ziekte. De leprozen waren verplicht zich aan de voorgeschreven

vastenperiodes te houden. Dat betekende drie dagen per week geen vlees tijdens de advent en

de veertigdaagse vasten.290

Vooraleer een vergelijking tussen het algemeen Brusselse voedingspatroon en dat van de

leprozerij aan de orde is, is het aangewezen eerst het globale kostenplaatje van het voedsel in

de leprozerij te bekijken. Laat mij hier dan ook nogmaals verduidelijken dat kwartaal één liep

van half mei tot half augustus, het tweede van augustus tot november, het derde van november

tot februari (hier is voor ons een jaaroverschakeling) en het laatste van februari tot mei. In

grafiek 1 staan de totaaluitgaven aan voedsel weergegeven per boekjaar en per kwartaal. In

bijlage 7 staat dezelfde grafiek nog eens uitgesplitst per boekjaar. Het valt onmiddellijk op dat

de totaaluitgaven in de middelste twee boekjaren in het algemeen lager waren dan die uit het

eerste en vierde boekjaar. Verder wijkt vooral boekjaar 1459-1460 af van het patroon van de

andere drie, waar in de eerste twee kwartalen standaard meer werd uitgegeven dan in de

laatste twee. Hetzelfde is te zien in bijlage 8, waar de totaaluitgaven per week staan

weergegeven. Waar in boekjaar 1457-1458 soms pieken van 300 denieren per week werden

bereikt, stijgen de uitgaven in boekjaar 1458-1459 nog slechts tot 200 denieren groten, met

één uitzondering in week 8 van het eerste kwartaal, toen er voor onbekende redenen 93 pond

boter werd aangekocht ter waarde van 16 schellingen 9, ½ denieren groten. Dit terwijl er

wekelijks gemiddeld tussen 5 en 15 pond boter werd aangekocht. Ook in boekjaar 1459-1460

werden geen pieken van 300 denieren bereikt. Tevens is hier zichtbaar dat de twee hoogste

pieken van de grafiek terug te vinden zijn in het vierde kwartaal dat ook in grafiek 2 hoger

uitsteekt, en meer bepaald in week 2 en week 8. Deze pieken markeren het begin en het einde

van de vastenperiode. De eerste is te wijten aan de aankoop van extra veel vlees, vis en drank

(waaronder lam). De tweede werd veroorzaakt door het aankopen van een kalf ter waarde van

287 DICKSTEIN-BERNARD, ‘La ville et ses habitants’, 68-70. 288 KISBAN, ‘Food Habits in Change : The Example of Europe’, 2-3. 289 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’ ; ‘Het leven van de leproos’, 114-117. 290 BLOCKMANS en DE CONINCK, ‘Geschiedenis van de Gentse leprozerie “Het Rijke Gasthuis”, 21.

50

1457-1458 1458-1459 1459-1460 1460-1461

Kwartaal 1 2362,5 1824,5 1693,5 3095

Kwartaal 2 2379 1685 1749,5 2103,5

Kwartaal 3 1640 1645 1576,5 1910,5

Kwartaal 4 1446,5 1646 1953 1824

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Kwartaaltotalen voeding per boekjaar

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

6 schellingen groten en extra drank. Wat betreft het laatste boekjaar, zijn de ‘buitensporige’

uitgaven in kwartaal 1 te wijten aan extra vlees en drank in de weken 3, 7, 9 en 11, waardoor

er soms pieken van bijna 400 denieren groten per week werden bereikt. Voor het verschil in

wekelijkse totaaluitgaven per kwartaal voor alle jaren, zie bijlage 11. In grafiek 2 is te zien dat

tijdens de zomer- en herfstmaanden globaal genomen meer werd uitgegeven aan voedsel dan

tijdens de winter- en lentemaanden. Tijdens de wintermaanden werd meestal slechts enkele

stukken vlees en enkele hoeveelheden drank per week aangekocht, terwijl deze aantallen

tijdens de zomermaanden opliepen. Bovendien was er in deze maanden vaak meer variatie

aanwezig in de aangekochte producten. In plaats van de wekelijkse aankoop van enkele potten

‘plachoppe’ en zoetmelk, werd er dan bijvoorbeeld ook ‘buyten coyten’, ‘Wagebaardbier’

en/of ‘maleveseyen’ aangekocht.

Grafiek 1

51

8975,5

7917

6772 6869,5

0

1000

2000

3000

4000

5000

6000

7000

8000

9000

10000

Kwartaaltotalen in denieren

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven voeding alle boekjaren per kwartaal

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

Grafiek 2

Om vervolgens na te gaan in hoeverre het voedselpatroon van de Sint-Pietersleprozerij

overeen kwam met het voedselpatroon van de modale Brusselaar en dat van leprozen uit

andere leprozerijen, biedt een overzicht van de geconsumeerde voedingswaren die werden

vermeld in de uitgavenrubriek voor de keuken de eerste aanzet:

Vlees Rund, varken, ‘hamel’ of schaap, ‘zulte’ of zoutwaterplant. Af en toe

kalf. Uitzonderlijk lam. Vaak slechts vermelding ‘vers vlees’.

Worsten, spiering, schouder, hart, volledig varken

Vis Haring en bokshoren of haringvariant. Uitzonderlijk karpers. Vaak

slechts vermelding ‘vis’.

Gevogelte Kip en duif. Af en toe hen, hoender of fazant, gans en ‘bergvogel’.

Uitzonderlijk kapoen of haan en vink. Vaak vermeld als “vogel”.

Fruit en

Groenten

Aardbei, appel, kriek, peer, pruim, wortel, ajuin, kool en raap. Af en toe

vijgen, rozijnen en noten

Kruid en andere Saffraan, (brood/gebakken) suiker, azijn, (vlees)zout, kaneel, komijn,

mosterd, muskaat, amandelen, ‘compost’ of ingemaakte spijs, gebak,

pastei, kaastaart, ‘plakkoek’, mosterdzaad, ‘wormkruid’, ‘gulden kruid’

en gebakken kruid

Vloeistof Zoetmelk, ‘plachoppe’ of bier uit hop, een netelachtige plant met een

bittere smaak gebrouwen, ‘dikmelk’, botermelk, (Rijn/land)wijn e.a.

Uitzonderlijk ‘maleveseye’ of Griekse kruidendrank, olijfolie, water,

‘(buiten)coyten’ of kruidendrank, ‘Wagebaardbier’, mede of sterke drank

met honing, “koelende drank” en zwart bier.

Kaas Tiens en Nijvels. Uitzonderlijk Vlaams, Hollands, e.a.

52

Ei Tussen 50 en 100 stuks per week

Boter Gemiddeld 10 ponden met hier en daar uitschieters

Brood Maximum 10 denieren groten

“Ghintsche

coek”

Maximum 3 denieren groten

In grafiek 3 wordt bovendien duidelijk dat aan vlees, vis en drank het meeste werd

uitgegeven, met op de tweede plaats boter en eieren. Fruit en groenten, kruid, kaas en brood

waren minder grote kostenposten. Uiteraard moet hierbij ook in het achterhoofd worden

gehouden dat vlees duur was ten opzichte van de andere producten. Voor 6 denieren groten

had men immers 100 appelen en voor 15 denieren groten 50 haringen, terwijl een halve hamel

makkelijk 2 schellingen en 6 denieren groten kostte. Toch blijkt uit de rekeningen wel dat

vlees ook gewoon bijna dagelijks werd geconsumeerd, terwijl kruiden, gevogelte, kaas, fruit

en groenten minder vaak werden aangekocht. In bijlage 12 is bijvoorbeeld te zien dat uitgaven

aan vlees, vis, boter, ei en drank elke week van elk kwartaal voorkwamen, terwijl dat minder

het geval was voor gevogelte, kruid, ‘Ghintsche coek’, kaas, fruit en groenten. Brood werd

ook elke week aangekocht, maar vaak slechts voor een tiental denieren groten. Vandaar het

korte staafje in onderstaande grafiek. Op deze manier weerspiegelt grafiek 3 toch ook

gedeeltelijk de aandelen die de voedingswaren innamen in het voedselpatroon van de

inwoners. Deze staat eveneens per boekjaar uitgesplitst in bijlage 9, maar het is hier al

duidelijk dat hetzelfde patroon elk kwartaaljaar terugkeerde.

Grafiek 3

Buiten de drank die wekelijks in de rubriek voor de keuken werd genoteerd, kocht men per

kwartaal ook nog vaten of potten ‘plachoppe’ die de klerk in de rubriek ‘duytgheven aan

0

500

1000

1500

2000

2500

1457-1458 1458-1459 1459-1460 1460-1461

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaaluitgaven voedsel per soort per kwartaaljaar

Vlees

Vis

Gevogelte

Fruit/Groenten

Kruid

Drank

Kaas

Ei

Boter

Brood

Koek

53

diverse dinghen’ onderbracht.291 In de volgende tabel staan deze aankopen opgelijst per

kwartaal. De in het schuin gemarkeerde potten en vaten werden aangekocht voor de zieken en

de zusters:

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

1457-1458 23 vaten 15 vaten

43 potten

17 vaten

34 potten – 16

22 vaten

68 potten

‘Wagebaardbier’

1458-1459 29 vaten 23 vaten 10 vaten

15 potten

27 vaten

1459-1460 28 vaten 24 vaten 18 vaten 26 vaten

1460-1461 28 vaten 24 vaten 30 vaten 22 vaten

Na het bekijken van bovenstaande tabellen en grafieken wordt eerst en vooral meteen

duidelijk dat, hoewel ook verschillende wijnen werden geconsumeerd, bier het meest werd

aangekocht. Dit zou de hierboven geciteerde these van Aerts en Daelmans bevestigen, maar

mogelijk geven de kosten toch een vertekend beeld. In het dossier van Walter De Keyzer

werd immers aangenomen dat de melaatsen vrijwel overal wijn uit de eigen wijngaard

dronken. Aangezien ook de Sint-Pietersleprozerij over een eigen wijngaard beschikte, is het

mogelijk dat slechts uitzonderlijke wijnen werden aangekocht en de rest uit de eigen

wijngaard kwam. Dit laat uiteraard geen sporen na in de rekeningen. In Sint–Truiden werd

bier zelfs getrakteerd op bepaalde feestdagen.292 Niet overal was de biercultuur dus even

ontwikkeld. In ieder geval was drank, na vlees, de grootste kostenpost. Uit de rekeningen

blijkt dat wijn vooral werd gedronken bij speciale gelegenheden, zoals bijvoorbeeld op de

‘Papevastelavont’ of de avond vóór de vasten, geregeld als geschenk werd aangeboden. De

‘plachoppe’ werd aangekocht bij herbergen in de buurt, zoals bijvoorbeeld de Nuwercamme,

’t Driebeen en De Ingel. Soms kocht men een specifiek bier, zoals bijvoorbeeld het

‘Wagebaardbier’ dat zeer populair was gedurende de zestiende eeuw. Regelmatig waren er

ook bijeenkomsten met de provisoren. Deze gingen voornamelijk door in de omliggende

kroegen op de Nedermarkt (vooral in de Ingel), waar dan werd gedronken en/of gegeten. Op

deze bijeenkomsten werden kwartaalrekeningen nagekeken of andere documenten opgesteld.

Zo is er in het tweede kwartaal van 1457 sprake van een bijeenkomst in de Ingel voor de

eerste kwartaalrekenening van klerk Henrick Weijns ‘in persentie van de vier momboren’.293

Ook zoetigheden blijken redelijk vertegenwoordigd in de maaltijden van de inwoners, evenals

de verschillende kruiden die werden gebruikt om smaken te verbeteren. Een deel van die

291 Zoals eerder vermeld werd, kon in een Brusselse pot ongeveer 1,35 liter (TITS-DIEUIDE, ‘La conversion des

mesures anciennes en mesures métriques’, 74). Noch in het werk van Vandewalle, nog in de studies van Tits-

Dieuaide staat echter vermeld hoeveel liter er in een vat kon (zie bibliografie). In een studie over oude

Nederlandse maten stond wel dit: een ‘vat’ bedoeld als wijnmaat is hetzelfde als een voeder. Dit is de grootste

maat, gelijk aan 6 amen. Een amsterdams vat bedroeg 921, 6 liter. In het vijftiende eeuwse Brusse1 omvatte

1 ame wijn 130, 2 liter. Een vat zou dan 780 liter hebben bedragen (VERHOEFF, De oude Nederlandse

maten en gewichten, 128-130).

292 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’ ; ‘Het leven van de leproos’, 114-117. 293 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 4v.

54

kruiden kan echter ook als medicijn gediend hebben (zie infra). Wat opvalt is het feit dat

erwten nooit werden aangekocht, terwijl dit over het algemeen een veel geconsumeerde

groente was in Brussel. Zoals hierboven reeds werd aangehaald bezat de leprozerij akkers

waarop erwten werden geteeld. Mogelijk konden zij via deze opbrengst volledig voorzien in

hun eigen behoeften. Dat gold dan echter niet voor hun fruit- en koolhof. Uit deze informatie

blijkt bovendien nogmaals dat er hier, in tegenstelling tot het Sint-Jansgasthuis waar koeien

werden gehouden, waarschijnlijk niet veel dieren verbleven ondanks de aanwezigheid van

stallen en dierenkoten. Vlees werd immers bijna dagelijks aangekocht. Voor eieren was dat

wekelijks, maar de aantallen lagen dan zo hoog dat dezen zoals bij het brood waarschijnlijk

ook voor een hele week moesten dienen. Het feit dat er ook elke week wit brood werd

aangekocht, zou kunnen wijzen op twee dingen: ofwel vormde het aangekochte witte brood

een aanvulling op zelf gemaakt grof brood op basis van de eigen graanvoorzieningen, ofwel

produceerde men zelf geen brood en was het graan slechts bedoeld voor verkoop en voor de

dieren.

Af en toe is er melding van de aankoop van een frieel vijgen, zout, wijn, ganzen of andere

voedingswaren die niet in de rubriek van de keuken zijn opgenomen. Ook op de Bavensmarkt

van Antwerpen werd van tijd tot tijd een aantal specifieke voedingswaren aangekocht. In het

eerste kwartaal van boekjaar 1458-1459, het tweede van boekjaar 1459-1460 en in het tweede

en derde kwartaal van boekjaar 1460-1461 kocht men er bijvoorbeeld allerlei soorten kazen

en vis, zeep, stoffen om kousen en kledij van te maken, een teil voor in de keuken en allerlei

soorten kruiden waaronder gember, peper, saffraan, een half pond noten en het onbekende

‘wormkuid’, waarover later meer. Ook voor het vervoer en de maaltijden onderweg werden de

kosten genoteerd.294 In 1471 en 1480 werden er eveneens uitstappen naar de markt van

Antwerpen gepland. In de jaarrekeningen van 1490 en 1500 is er echter geen spoor meer van

deze rubriek. Wellicht had dit te maken met het moeilijke vervoer tijdens de oorlogsjaren.

Ook in de rekeningen van de Armentafel van Sint-Goedele verdwijnt deze post immers rond

deze periode.295 ‘Raepsmout’ of raapvet werd in gelten aangekocht bij een vettewarier, een

handelaar in vetwaren en kruidenierszaken, om in de lampen te ‘berrene’ of op te branden. Dit

was echter een natuurlijk vet dat ook deel uitmaakte van het voedingspatroon van de

inwoners.

Verder bestond er een vaste volgorde in de aankopen van voedingswaren. Vlees en gevogelte

werden meestal aangekocht aan het begin van de week, gaande van zondag tot en met

donderdag. Op woensdag en vrijdag werden nooit vlees of gevogelte aangeschaft. ‘s Vrijdag

werd altijd vis ingeslagen, vaak ook op woensdag en soms ook op andere dagen. ‘Zulte’ staat

gecategoriseerd onder “vlees” omdat dit één van de producten was dat aan het begin van de

week werd aangekocht samen met het vlees. Ik vermoed dan ook dat deze zoute plant

gebruikt werd voor de bereiding/bewaring van vleesgerechten. De aankoop van fruit, groenten

en kruiden kon verschillen. Hetzelfde geldt voor de dranken, al stonden op zaterdag steevast

294 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, 94, f 35v-36. 295 DE GEEST, ‘Les distributions aux pauvres assurées par la paroisse Sainte-Gudule à Bruxelles’, 50-51.

55

enkele potten ‘plachoppe’ en zoetmelk op het boodschappenlijstje.296 Hetzelfde geldt voor wit

brood dat op zaterdag werd aangekocht ‘voor alle de weke’. Kaas werd meestal aangeschaft

op vrijdag, evenals boter en ei. De onbekende ‘Ghintsche coek’ kocht men aan op woensdag.

Op bepaalde feestdagen werd er meer aangekocht dan gewoonlijk, op anderen werd er gevast.

Tijdens de middeleeuwen bestonden er verschillende standaard vastenperiodes, zoals

bijvoorbeeld de advent en de veertig dagen vasten voor Pasen. Andere vormen werden soms

geïntroduceerd, zoals bijvoorbeeld onthouding op woensdag en vrijdag of het onthouden van

bepaalde dierlijke vetten of andere voedingsmiddelen. Individueel vasten kon ook.297 Vanaf

de vijftiende eeuw traden de traditionele vastenregels meer en meer in verval in het Westen en

staken lokale varianten overal de kop op.298 Zo werd in de Sint-Pietersleprozerij op

Paaszondag, Paasmaandag, dinsdag en soms ook woensdag niets aangekocht. Hetzelfde geldt

voor Kerstmis. Tijdens de advent werd niet gevast, terwijl dat wel gebeurde gedurende de

veertig dagen voor Pasen en ook elke woensdag en vrijdag (wel vis). Men kocht toen geen

vlees, gevogelte, eieren of boter aan, al werd dit gebrek gecompenseerd met vis, fruit en

groenten. Ook drank werd hen niet ontzegd. In de grafieken van bijlage 12, kwartaal 4 is

duidelijk te zien hoe deze kosten tijdens de vastenperiode ontbreken, ondanks het feit dat de

vastenperiode, zoals Pasen zelf, ieder jaar verschoof. Na deze vastenperiodes werd dan

meestal ook gezorgd voor een ‘extraatje’. Men slachtte dan een rund, varken of kalf of kocht

extra en/of meer diverse vleeswaren aan om het einde van de vastenperiode te vieren. Met

Pinksteren en “Papevastelavont” werd niet gevast, maar kocht men juist uitzonderlijke

voedingswaren zoals kapoenen of lam aan. Anders dan in het Rijke Gasthuis te Gent, werd er

in de Brusselse leprozerij ook geen drie maal per week gevast. Op zondag werden vaak

pietanties gegeven. Uitzonderlijk gebeurde dat ook op andere dagen. Vaak ontbrak echter de

vermelding van de schenker. In het necrologium van 1460 staan wel namen, maar geen data

gespecifieerd. Een vergelijking is dus onmogelijk.

Tot nu toe zijn vooral jaartotalen gebruikt om het voedselpatroon van de inwoners van de

Sint-Pietersleprozerij in kaart te brengen. Een analyse van de wekelijkse uitgaven per soort

(bijlage 12) zou deze masterproef te langdradig maken, maar zonder deze cijfers uitvoerig toe

te lichten, kunnen zij wel de kwartaalverschillen toelichten. Daarom worden hieronder de

kwartaaltotalen per soort en per boekjaar weergegeven in grafieken. De verklaringen zijn te

vinden in bijlage 12. Bij het cijfermateriaal dat betrekking heeft op soorten voedsel, moet wel

rekening gehouden worden met het feit dat in de rekeningen soms voor meerdere zaken

slechts één prijs werd vermeld. Ik heb deze gevallen daarom steeds gecategoriseerd onder de

noemer die het meest voor de hand lag, maar toch kan dit een licht vertekenend beeld geven.

296 In een Brusselse pot kon ongeveer 1,35 liter (TITS-DIEUIDE, ‘La conversion des mesures anciennes en

mesures métriques’, 74). 297 DEMBINSKA, M., ‘Fasting and Working Monks : Regulations of the Fifth tot Eleventh Centuries’, 152-154. 298 KISBAN, ‘Food Habits in Change : The Example of Europe’, 2-3.

56

Grafiek 4

Uit deze grafiek blijkt

alvast dat in kwartaaljaar

1460-1461 het meeste

werd uitgegeven aan

vlees. Er werd toen

inderdaad veelvuldig en

bijna uitsluitend het

duurdere runds- en

hamelvlees aangekocht.

Dit gebeurde vooral in

het eerste kwartaal, dat

de piek in grafiek 2 dan

ook mee verklaart (zie

supra). De stijging die

merkbaar is in het vierde

kwartaal van 1459-1460 is, zoals hierboven reeds werd vermeld, te wijten aan de aankoop

van een kalf na de vastenperiode.

Grafiek 5

De uitgaven aan vis

bleken het hoogst in

kwartaaljaren 1459-

1461. Bovendien liggen

de aantallen per

kwartaal per jaar niet

extreem ver uiteen.

Ondanks het feit dat de

vastenperiode in het

vierde kwartaal viel,

valt dit niet echt op te

maken uit de cijfers.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vlees per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vis per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

57

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven fruit/groenten per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kruid per kwartaal boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

Grafiek 6

Deze uitgaven waren het

hoogst in kwartaaljaren

1459-1460 en 1457-1458.

Hier zijn echter geen

uitzonderlijke uitgaven

bekend, behalve in het

eerste kwartaal van 1457-

1458. Er werden toen

immers bijna wekelijks

kippen aangekocht voor

Jan Sint Arnts. In de

volgende kwartalen was

dit minder het geval,

hoewel de uitgaven nog

steeds hoog waren.

Grafiek 7

De uitgaven aan groenten

en fruit varieerden per

kwartaal per jaar. Tijdens

de lentemaanden werden

vooral appelen en peren

aangekocht. Tijdens de

vastenweken waren dit

voornamelijk vijgen.

Gedurende de

zomermaanden kwamen

daar dan aardbeien en

krieken bij. Tijdens de

winter bleven slechts de

appelen en peren in trek.

Grafiek 8

De pieken in de eerste

twee kwartalen van 1457-

1458 zijn te wijten aan de

aankoop van allerlei

verschillende kruiden.

Tijdens het derde

kwartaal van 1458-1459

was Mollekenne ziek en

werden er heel wat extra

dingen voor haar

aangekocht (zie infra).

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven gevogelte per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

58

Grafiek 9

De uitgaven aan drank

wogen het zwaarst in de

kwartalen waarin

verschillende soorten

werden geconsumeerd

en er aankopen werden

gedaan voor specifieke

zieken. Tijdens boekjaar

1459-1460 bleven deze

kosten steeds laag. Er

werden toen slechts

wekelijks ‘plachoppe’

en zoetmelk

aangekocht, met hier en

daar uitzonderingen.

Grafiek 10

Opvallend is het feit

dat tijdens de

wintermaanden van

kwartaal 3 slechts

kazen werden

aangeschaft in 1457-

1458. In de grafiek

geeft dit mogelijk een

verkeerd beeld,

vandaar de

toegevoegde absolute

aantallen. Verder lijkt

de aankoop van dit

product min of meer

gelijkmatig verdeeld te

zijn per kwartaal per

jaar.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven drank per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

79,5 104,5

25

21,5

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kaas per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

59

Grafiek 11

Ei werd eenmaal per

week aangekocht. De

aantallen varieerden

wekelijks tussen de 50

en de 100. Af en toe

ging het om 150 stuks.

In kwartaal 1 van

boekjaar 1457-1458

werd bijvoorbeeld een

aantal weken boven de

100 stuks aangekocht.

In het laatste kwartaal

van dat jaar ging het

één maal om 500 en

enkele keren om 200

stuks.

Grafiek 12

Uitschieters kwamen

bij boter ongeveer elk

kwartaal voor. Dan

werd er in plaats van

ongeveer 5 pond plots

75 pond of meer

aangekocht (zie supra).

Waarvoor deze boter

dan werd gebruikt is

echter onduidelijk.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven ei per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven boter per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

60

Grafiek 13

Ook brood vormde

min of meer een

constante wekelijkse

uitgave, al bedroeg

deze kost in

kwartaaljaar 1457-

1458 vaak meer dan 10

denieren groten, terwijl

deze in andere jaren

meestal onder de 10

denieren groten bleef.

Deze kosten waren dan

weer aan de lage kant

tijdens boekjaar 1458-

1459. Toen werd

tijdens enkele weken

immers geen brood aangekocht, of de kost werd in ieder geval niet genoteerd.

Grafiek 14

“Ghintsche coek” werd

meestal per stuk

aangekocht. Dit

gebeurde niet elke week

maar slechts sporadisch

(zie bijlage 12). In de

periode dat Jan

Grymberch in de

leprozerij verbleef, werd

deze koek vaak voor

hem aangeschaft. Dit is

ook te zien in de

grafiek: hij stierf

immers in het laatste

kwartaal van 1459-

1460.

Dit voedsel maakte deel uit van de prebende van de inwoners. Wat daar verder nog bij

hoorde, noteerde de klerk in de jaarrekening van 1447 (in schellingen en denieren groten),

toen er negen inwoners in de leprozerij zouden verbleven hebben:

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven koek per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven brood per kwartaal per boekjaar

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

61

9 personen

Pervende 30 schellingen elk kwartaal, of elk telkens 40 placken of

denieren

Elk 1 waelper wijn 2 schellingen en 6,5 denieren tijdens drie kwartalen

Elf maal 21,5 denieren op feestdagen

Elk 1 gelte wijn 7 schellingen en 6 denieren

Elk 1 Hollandse gulden 36 schellingen

Elke 1 kapoen 4 schellingen en 6 denieren

Elk 2 gelten

raepsmouts

15 schellingen

SOM 13 pond, 13 schellingen en 5, 1/2 denieren

ROGGE 97 muiden en 7 viertelen rogge, 2 zister tarwe

In hoeverre deze tabel representatief is voor de hele tweede helft van de vijftiende eeuw is

onduidelijk. Zoals in een vorig hoofdstuk reeds werd aangehaald, hing de prebende immers in

sterke mate af van de financiële middelen van de leprozerij in kwestie. Helaas waren de kosten

voor voeding en kledij zo vanzelfsprekend voor de klerk uit 1447, dat hij deze niet in de prebende

opnam. Mijn inziens bestond deze dan ook slechts uit extraatjes die werden verschaft bovenop

het dagelijkse onderhoud van de inwoners, waar kledij, medische verzorging en voeding dus

deel van uitmaakten.

In de Gentse leprozerij bestond er geen onderscheid tussen de spijzen die werden aangekocht

voor zieken en personeel. In de Brusselse leprozerij werd echter wel af en toe aangeduid wat

specifiek voor de zusters of de leprozen werd aangeschaft. Het is dus mogelijk nog een niveau

te dalen en deze specifieke uitgaven onder de loep te nemen. Het is echter niet de bedoeling

om na te gaan hoeveel men precies ontving. De kwantiteit van de aangekocht voedingswaren

werd immers meer niet dan wel vermeld. Om het overzicht te bewaren, werden in bijlage 13

tabellen geplaatst die een licht werpen op het soort voedsel dat voor beiden werd voorzien. Ei,

boter, kaas en brood kwam hiervoor niet in aanmerking; deze rubrieken staan dan ook niet in

de tabellen. Specifieke aankopen bestonden dus slechts uit vlees, vis, gevogelte, kruid, drank,

fruit en groenten en ‘Ghintsche coek’. Hier wil ik echter niet het licht werpen op het soort

voedsel dat zij ontvingen, maar wel op het aandeel dat die uitgaven innamen ten opzichte van

het totaal. Ik ga er vanuit dat de voedingsproducten waarbij geen specifieke naam of categorie

werd vermeld, aangeschaft werden voor zowel de zieken als het personeel. Wanneer een

specifieke aankoop gebeurde, vermeldde de klerk ofwel een naam ofwel noteerde hij ‘voir de

siecken’ of ‘voir de susteren’ (één maal ook voor beiden). Wellicht rekende hij onder de term

‘siecken’ alle leprozen die toen in de leprozerij verbleven. Hetzelfde geldt dan voor de

zusters. Als de rest van de spijzen gemeenschappelijk werden geconsumeerd, waarom was het

voor sommige aankopen dan toch nodig om een onderscheid te maken? En waarom werd er

voor de ene zieke soms meer aangekocht terwijl anderen amper in deze rubriek voorkomen?

Enerzijds is het volgens mij mogelijk dat er een verschil zat in de onderhoudskosten van de

leprozen en dat deze via specifieke aankopen werden gecompenseerd. Anderzijds beschikten

de zieken, die sowieso deels en mogelijk allemaal in aparte woningen werden gehuisvest,

eventueel over een apart keukentje in hun woning waar zij af en toe zelf dingen nuttigden – er

62

van uit gaande dat het gros van de maaltijden werden klaargemaakt in een centrale keuken.

Hieronder staan per jaar telkens twee grafieken weergegeven. De eerste laat telkens zien wat

per kwartaal werd uitgegeven aan specifieke categorieën of personen, de tweede toont telkens

het aandeel dat deze uitgaven op jaarbasis innemen tegenover het totaalbedrag dat dat jaar

werd besteed aan voedsel.

Grafiek 15

Grafiek 16

JanSint

Arnts

JanGrymb

erchZusters Zieken

Klooster

Ziekenen

zustersPeter

Vrancke

Zeger

Totaal K4 0 41,5 0 9 0 0 0 0 0

Totaal K3 0 90,5 40,5 41 0 0 63,5 0 3

Totaal K2 11 7 0 218 0 0 2,5 48 0

Totaal K1 95,5 51 38 43 5,5 6 14,5 0 0

0

50

100

150

200

250

300

350I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal aandeel uitgaven benoemde personen per kwartaal (1457-1458)

Totaal K4

Totaal K3

Totaal K2

Totaal K1

106,5190

78,5

311

5,5 6

80,548

3

1

10

100

1000

10000

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Aandeel benoemde personen op jaartotaal uitgaven kwartaaljaar 1457-1458

Aandeel benoemde personen

Algemeen jaartotaal

63

In verhouding tot de particuliere zieken of andere benoemde personen, waren de uitgaven

voor de zieken in het algemeen vrij hoog in het tweede kwartaal van bovengenoemde

grafiek(en). Deze bestonden voornamelijk uit potten ‘buiten koyten’ of kruidendrank,

mogelijk gebruikt als medicijn, gevogelte, vlees en één maal ook kaneel. Zoals uit de tabel

met het aantal zieken blijkt, telde de leprozerij toen vermoedelijk twee zieken, genaamd Peter

Kiexsem en Jan Grymberch. Of ‘Peter’ uit de tabel nu werkelijk Peter Kiexsem was of niet, er

werd particulier in ieder geval meer uitgegeven voor Jan Grymberch. Voor hem werden onder

andere “Ghintsche coeken” aangekocht. In grafiek 16 wordt zoals gezegd aangeduide wat het

aandeel bedroeg dat op jaarbasis aan voeding werd uitgegeven voor specifieke personen of

categorieën, in vergelijking met het algemene jaartotaal. Hier is te zien dat de uitgaven die

aannemelijk voor beide zieken werden gedaan, slechts 3% beslaan van het totaalbedrag dat

dat jaar aan voedsel werd besteed. Voor de andere categorieën is dit zelfs nog minder. Dit

bevestigt nogmaals dat deze uitgaven wellicht slechts extra’s waren en de rest van de

aankopen sowieso werden verdeeld onder alle inwoners.

Grafiek 17

JanSint

Arnts

JanGrymberch

Zusters

Zieken

Klooster

Zieken en

zusters

PeterVranc

keZeger

Hendrik

Vrouw

Puet

Totaal K4 0 25 10 0 0 0 0 0 0 0 2,5

Totaal K3 0 14,5 90,5 63 0 0 0 0 5 31 0

Totaal K2 0 20 34 15,5 0 0 0 0 0 0 0

Totaal K1 0 15,5 15 30,5 0 0 0 0 7 0 0

0

20

40

60

80

100

120

140

160I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Aandeel totaal uitgaven benoemde personen per kwartaal (1458-1459)

Totaal K4

Totaal K3

Totaal K2

Totaal K1

64

Grafiek 18

Tijdens kwartaaljaar 1458-1459 verbleven drie of vier leprozen in de instelling, afhankelijk

van het feit of Hendrik kan beschouwd worden als zieke of niet (zie supra). Voor de zieken in

het algemeen werd soms ook vers vlees aangeschaft. Zeger ontving in het eerste kwartaal van

dit jaar wijn, ‘buyten coyten’, ‘maleveseyen’ en vis. Vrouw Puet ontving één maal wijn; Jan

Grymberch ontving op geregelde tijdstippen gevogelte, wijn, ‘plachoppe’ en ‘Ghintsche

coeken’; Hendrik ontving vooral wijn. In onderstaande grafiek is echter meteen te zien dat dit

jaar de zusters werden bevooroordeeld qua specifieke aankopen. Zuster Mollekenne was toen

immers ziek en voor haar werden allerlei extra voedingswaren aangekocht (zie infra). Toch

bedroegen deze uitgaven volgens grafiek 18 slechts 1,5% van het totaalbedrag.

75149,5

109

12

31

2,5

1

10

100

1000

10000I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Aandeel benoemde personen op jaartotaal uitgaven kwartaaljaar 1458-1459

Aandeel benoemde personen

Algemeen jaartotaal

65

43 3356,5 50

1

10

100

1000

10000I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Aandeel benoemde personen op jaartotaal uitgaven kwartaaljaar 1459-1460

Aandeel benoemde personen

Algemeeen jaartotaal

Grafiek 19

Grafiek 20

JanSint

Arnts

JanGrymb

erchZusters Zieken

Klooster

Ziekenen

zustersPeter

Vrancke

Zeger

Totaal K4 0 2,5 0 15 0 0 0 0 0

Totaal K3 0 16,5 21 28 0 0 0 0 50

Totaal K2 0 7 0 5 0 0 0 0 0

Totaal K1 0 17 12 8,5 0 0 0 0 0

0

10

20

30

40

50

60I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Aandeel totaal uitgaven benoemde personen per kwartaal (1459-1460)

Totaal K4

Totaal K3

Totaal K2

Totaal K1

66

87 111,553

1

10

100

1000

10000I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Aandeel benoemde personen op jaartotaal uitgaven kwartaaljaar 1460-1461

Aandeel benoemde personen

Algemeen jaartotaal

Tijdens kwartaaljaar 1459-1460 verbleven vermoedelijk 4 zieken in de leprozerij. Er werd

echter voor slechts één melaatse specifieke aankopen gedaan. Ook in dit kwartaaljaar ontving

Jan Grymberch immers gevogelte, ‘plachoppe’ en ‘Ghintsche coek’. Zeger ontving slechts

wijn en één maal kruiden. Voor de zusters werd voornamelijk gevogelte, vis en wijn

aangekocht; voor de zieken was dat vlees en gevogelte. Bovendien valt ook meteen op dat het

aandeel van alle specifieke aankopen lager is in vergelijking met het algemene jaartotaal van

de vorige twee kwartaaljaren.

Grafiek 21

Grafiek 22

Jan SintArnts

JanGrymb

erchZusters Zieken

Klooster

Ziekenen

zustersScrote

Vrancke

Zeger

Totaal K4 0 0 0 15 0 0 0 0 0

Totaal K3 0 0 0 77,5 0 0 0 0 0

Totaal K2 0 0 0 0 0 0 43 0 0

Totaal K1 0 0 87 19 0 0 10 0 0

0

20

40

60

80

100

120

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Aandeel totaal uitgaven benoemde personen per kwartaal (1460-1461)

Totaal K4

Totaal K3

Totaal K2

Totaal K1

67

In het laatste kwartaaljaar zouden eveneens vier zieken in de leprozerij verbleven hebben.

Voor Scrote werden in ieder geval kruiden en drank aangekocht. Voor de zieken in het

algemeen was dat gevogelte, drank en vers vlees. De zusters ontvingen kruiden en dranken.

Over het algemeen was het aandeel van specifieke aankopen voor zieken en/of zusters miniem

ten opzichte van het totaalbedrag. In de veronderstelling dat de spijzen waarbij geen

specifieke bestemmeling(en) vermeld stonden geconsumeerd werden door alle inwoners van

de leprozerij, moest de voedingsbalans van deze instelling niet onder doen voor die van de

Armentafel van de Sint-Goedeleparochie of die van het Brusselse Sint-Jansgasthuis. Bij de

eerste instelling ontvingen de huisarmen immers slechts varkensvlees op feestdagen.299 Het

patroon in het Sint-Jansgasthuis was dan weer gelijkaardig. Hier kregen de zieken ook

zoetwatervis, melk en boter, Vlaamse kaas, eieren, kapoenen, varkensvlees, bier, vers of

gezouten rundsvlees en wijn.300 Wellicht zijn dit bovendien slechts de belangrijkste

categorieën en was er meer variatie aanwezig. Ook in vergelijking met het basispakket

voedingsmiddelen dat in het dossier Lepra in de Nederlanden werd omschreven (graan, vlees,

vis, boter, kaas, groenten, melk, boter, eieren, gevogelte, varkensvlees en vruchten), hadden

de Brusselse melaatsen niet te klagen.301 Globaal genomen werd er immers bijna dagelijks vis,

vlees of gevogelte aangeboden. Ook drank, boter, eieren en wit brood was altijd voor handen.

Kruiden, zoetigheden, kaas en fruit en groenten dienden af en toe als aanvulling. Verder was

wit brood vooral een product voor de gefortuneerde Brusselaar. Het feit dat hier wekelijks

‘wit broet voor alle de weke’ werd aangekocht, wil dus zeggen dat er wel voor een degelijke

kwaliteit werd geopteerd. Hetzelfde motief speelde wellicht een rol bij de aangekochte

wijnen. Tot slot was er ook relatief veel variatie in het voedselpatroon aanwezig, aangezien de

drie categorieën van vlees, vis en gevogelte nog verder opgesplitst kunnen worden (zie tabel

supra), zegt immers al voldoende. Het moge dus duidelijk zijn dat de inwoners van deze

instelling niet moesten overleven op een karige prebende die net voorzag in hun

levensbehoeften, integendeel. Wanneer men vergelijkt met het globale Brusselse patroon en

het patroon van andere instellingen, blijkt immers dat de Sint-Pietersleprozerij het zelfs net

iets beter deed.

C) Kledij

Wanneer een leproos in een georganiseerde leprozerij intrad, genoot deze van een levenslange

prebende die niet alleen voeding, maar ook kledij omvatte. Buiten hier en daar wat losse

vermeldingen van aankopen van garen, stoffen en linnen, bevat vooral de rubriek van de

‘vesterie’ informatie over de kledij en het schoeisel dat werd voorzien voor het personeel en

de zieken. In de jaarrekeningen werden slechts de totaalkosten van deze rubriek per kwartaal

opgelijst. Opnieuw moet de gedetailleerde informatie dus gezocht worden in de

kwartaalrekeningen.

299 DE GEEST, ‘Les distributions aux pauvres assurées par la paroisse Sainte-Gudule à Bruxelles’, 43-53. 300 DICKSTEIN-BERNARD, ‘La ville et ses habitants’, 68-70. 301 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’ ; ‘Het leven van de leproos’, 114-117.

68

Eerst en vooral werden er in elk kwartaal schoenen aangekocht, opgelapt of kapotte zolen

hersteld. Buiten de term ‘schoenen’ is er af en toe ook sprake van ‘plattijnen’, een soort

schoeisel bestaande uit een houten onderstuk met van boven een riem om onder de voet te

bevestigen. Verder werden ook (oude) kleren hermaakt of gevoerd, sokken en rokken genaaid,

zwart of wit laken en linnen aangekocht. In het tweede kwartaal van 1460-1461 werd er ook

58 ellen werklaken aangekocht.302 Niet altijd werd vermeld voor wie wat werd aangekocht. Er

is immers vaak sprake van de aankoop van schoenen of kledij voor ‘diverse persoenen’. Toch

valt wel op dat het betere schoeisel, de plattijnen, alleen werden aangekocht voor de zusters.

Van welk materiaal de andere schoenen waren gemaakt is onduidelijk. Volgens Christine de

Geest werden de schoenen die werden uitgedeeld door de Armentafel van de Sint-

Goedeleparochie zonder twijfel gemaakt uit leer. In de rekeningen van de Brusselse leprozerij

komt leer echter zelden voor, en dan nog meestal bij het vervaardigen van kledij.303 Tot slot is

er ook nog één vermelding die in de jaarrekeningen af en toe aan bod kwam, namelijk de

aankoop van ‘lijwate’ of linnen aangekocht voor zowel de buiten- als de binnenzieken. Dat

gebeurde onder andere in het derde kwartier van 1457-1458 en in de jaren 1471, 1480 en

1490. 304 Linnen werd verkocht per el, die overeenkwam met 659 milimeters.305

In de volgende tabel staan de totaaluitgaven aan kledij en schoeisel opgelijst per kwartaaljaar

in denieren groten. Er is verder een opdeling gemaakt tussen uitgaven die gebeurden voor de

zusters, voor de zieken of voor diverse personen. De schuine cijfers in de kolommen van de

zieken duiden op het feit dat het hier gaat om een gedeelde kost met de zusters. Om de cijfers

wat visueler te maken, staat onder de tabel een taartgrafiek betreffende de verhoudingen

tussen zieken/zusters en kledij/schoeisel voor de vier kwartaaljaren samen.In bijlage 14 staan

de taartgrafieken weergegeven per kwartaaljaar. De totalen uit de jaarrekeningen zijn niet in

deze tabel opgenomen. Ze zeggen immers niets over de verdeling van de uitgaven tussen

zieken en personeel en zijn alleen van nut bij een vergelijking met andere kostenposten.

Schoeisel Kledij Schoeisel Kledij Schoeisel Kledij

1457-1458 9 18 132,5 277,5 84 92,5

1458-1459 40 16 129 137 57,5 217,5

1459-1460 9 12 122 110 23,5 86

1460-1461 - 54 - 15 172 614 52 69

Totaal 58 61 555,5 1138,5 217 465

In de kolom met uitgaven aan schoeisel voor de zieken staan de twee negens voor uitgaven

voor zieke Jan Grymberchs. In de kolom met uitgaven aan schoeisel voor diverse personen

302 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 102, f 40. 303 DE GEEST, ‘Les distributions aux pauvres assurées par la paroisse Sainte-Gudule à Bruxelles au XVe siècle’,

53. 304 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 92, f 14 ; nr. 58, f 14v ; nr.64 f 38v ; nr. 73, f 12. 305 DICKSTEIN-BERNARD, ‘La ville et ses habitants’, 71-72.

Zieken Zusters Diverse personen

69

58

100

555,5

1138,5

217

465

Totaal aandeel uitgaven kledij/schoeisel voor zieken/zusters

Zieken Schoeisel

Zieken Kledij

Zusters Schoeisel

Zusters Kledij

Diverse personenSchoeisel

Diverse personen Kledij

werd twee maal een uitgave gedaan voor Zeger (Maerscalx). Verder werden nooit specifieke

namen vernoemd. Het feit dat er zich in boekjaar 1460-1461 plots een stijging van de uitgave

aan kledij voor de zieken voordoet, heeft te maken met het feit dat er toen 3 schellingen en 3

denieren groten werd uitgegeven aan het hermaken van oude kledingstukken voor de veld- en

binnenzieken in het eerste kwartaal.306 In datzelfde jaar gingen ook de uitgaven aan kledij

voor de zusters de hoogte in. Dat kwam door de aankoop van 21 ellen wit laken om ‘rocken

ende cleederen af te makene’ ter waarde van 2 ponden, 12 schellingen en 6 denieren groten

tijdens het tweede kwartaal.307 De aantallen onder de categorie ‘diverse personen’ variëren

naargelang de specificiteit van de klerk: soms was de hele rubriek gevuld met aankopen voor

diverse personen; in andere kwartalen gaf hij vrij specifiek aan of het om zusters of zieken

ging. In onderstaande grafiek zijn de aandelen schoeisel en kledij van de zusters, de zieken en

diverse personen weergegeven:

Grafiek 23

Hoewel het aannemelijk is dat bij de ‘diverse personen’ af en toe ook (een aantal) zieken

werden gerekend, is het onmiddellijk duidelijk dat daarbuiten de grootste kosten voor zowel

kledij als schoeisel steeds werden gedaan voor de zusters. Het valt ook op dat de

totaaluitgaven van kledij steeds het dubbele bedroegen van die van schoeisel, behalve bij de

zieken. Het prijsverschil tussen materialen speelt hier uiteraard een grote rol. Het aankopen of

herstellen van schoenen, plattijnen en/of zolen kostte immers slechts enkele denieren groten,

terwijl het bij de aankoop van stof voor kledij vaak om enkele schellingen groten ging.

306 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 101, f 29. 307 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 102, f 40.

70

Omdat het onduidelijk is in welke mate de leprozen onder de noemer ‘diverse personen’

vielen en er bovendien nooit werd gespecifieerd over hoeveel zieken de schoenen en de kledij

werden verdeeld, is het helaas onmogelijk om een patroon op te stellen betreffende de paren

schoenen en stukken kledij die een leproos op geregelde basis ontving. Datzelfde geldt voor

de zusters. Helaas specifieerde de klerk ook nooit hoe de kledij eruit zag. In welke mate de

stukken dus in overeenstemming waren met de hierboven geschetste kledingvoorschriften, is

onduidelijk. In tegenstelling tot wat uit de gegevens omtrent het geconsumeerde voedsel kan

worden afgeleid, wijzen deze cijfers duidelijk op een verschil in aankoop voor de zusters en

de zieken. Waar de zieken dus wellicht konden genieten van even rijke maaltijden, werden zij

echter in minder gelijke mate voorzien van kledij en schoeisel als de zusters.

D) Medische verzorging

“De geneeskunde in de middeleeuwen was een eigenaardig mengsel van overtuigd

godsdienstbesef, pseudowetenschap, astrologische nonsens, naïef bijgeloof,

kwakzalver-gezwets, onbegrijpelijk vertrouwen in kabbalistische formules, geloof in

mysterieuze natuurkrachten en hokus-pokus-kruideremedies.”308

Deze ietwat volkse uitspraak van Linskens vat alvast samen dat de middeleeuwse

geneeskunde er heel anders uitzag dan de hedendaagse. De medische verzorging van de

zieken was in eerste instantie een taak van de zusters.309 Pas vanaf de vijftiende eeuw kregen

chirurgijnen en of medicijnheren het recht om leprapatiënten te onderzoeken en te

behandelen. Geen van de geraadpleegde studies die handelen over leprozerijen en lepra

tijdens de middeleeuwen bieden echter een concreet overzicht van die verzorging. Velen,

waaronder de hierboven reeds geciteerde Marechal, benadrukten bovendien dat de

behandeling van leprozen meer te maken had met afzondering dan met daadwerkelijke

verzorging.310 Ook in de Brusselse leprozerij zijn tekenen van medische hulp veelal afwezig

in de bronnen. Toch zijn er in de uitgaven van de kwartaalrekeningen enkele aanwijzingen die

een licht werpen op de zorg die werd verleend aan zieken.

Eerst en vooral kwamen kosten voor aderlatingen in zo goed als elke kwartaalrekening terug,

hetzij in de rubriek van de kledij, hetzij in die van de ‘avonturen’. Deze aderlatingen werden

door een barbier uitgevoerd bij personeel en zieken. Hier volgt een overzicht in schellingen en

denieren groten voor de vier kwartaaljaren:

1457-1458 Aderlating 2 zusters: 3 denieren

Aderlating 3 personen: 4,5 denieren (eerste kwartaal)311

Aderlating diverse personen: 9 denieren

Aderlating zieke vrouw: 6 denieren (tweede kwartaal) 312

308 LINSKENS, Wat ’n leven ! 3 : opvoeding en onderwijs, ziekten en geneeskunde in de middeleeuwen, 141. 309 DE SPIEGELER, Les hôpitaux et l'assistance à Liège (Xe-XVe siècles), 207. 310 MARECHAL, ‘Armen-en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden’, 269. 311 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 89, f 8v 312 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 9.

71

Aderlating hoofdzuster: 2,5 denieren (vierde kwartaal)313

1458-1459 Aderlating zusters en zieken: 15 denieren

Aderlating Zeger: 3 denieren (eerste kwartaal)

A derlating Mollekenne: 3 denieren (tweede kwartaal) 314

Aderlating Zeger Maerscalx: 3 denieren (derde kwartaal)315

Aderlating verscheidene personen: 10,5 denieren (vierde kwartaal)316

1459-1460 Aderlating 7 personen: 12 denieren (eerste kwartaal)317

Aderlating 5 personen: 9 denieren (derde kwartaal)318

1460-1461 Aderlating van ‘besiecte lieden’: 12 denieren

Aderlating 3 personen: 3 denieren (eerste kwartaal)319

Twee maal aderlating 11 personen: 22,5 denieren ( derde kwartaal)320

Aderlating twee personen: 5 denieren (vierde kwartaal )321

Voor diegenen die een aderlating ondergingen, werd af en toe ook wijn gekocht.322 De

aderlating was hét geneesmiddel van de middeleeuwers, aangewend tegen van alles en nog

wat. Aderlaten was echter niet altijd gunstig. De arts moest immers in de sterren kunnen lezen

of de patiënt het zou halen of niet. Het is echter de vraag of barbiers hier ook rekening mee

hielden. Zij waren immers meestal ongeletterd en handarbeiders.323 Ook in de Gentse

leprozerij was de aderlating de belangrijkste vorm van ‘medische verzorging’. Daarbuiten

maakten zij ook gebruik van kruidenzwachtels.324 Verder werden over het algemeen ook

voedselbehandelingen, allerlei soorten drankjes, zalfjes en baden voorgeschreven, maar deze

geneesmethodes verschilden vaak van streek tot streek.325 Het moge dus duidelijk zijn dat

aderlatingen niet voorbehouden waren voor leprozen of dat deze behandeling werd aanzien

als een typische remedie tegen lepra; andere, gezonde inwoners ondergingen aderlatingen

immers minstens even frequent. Uit andere aanduidingen blijkt bovendien nog meer dat ook

de zorg voor de zusters en ander personeel minstens even belangrijk was in de Brusselse

leprozerij:

1457-1458

(in groten)

Water en kruid voor zieke zuster Lijsbet Stovairts: 14 denieren

(eerste kwartaal 1457-1458)326

Medicijn voor de hoofdzuster: 15 denieren (tweede kwartaal)327

313 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 92, f 19v. 314 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 94, f 43v. 315 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 95, f 10. 316 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 96, f 20v. 317 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 97, f 31. 318 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 100, f 32v. 319 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 101, f 23 ; nr. 101, f 29 320 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 103, f 9v. 321 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 104, f 14 ; nr. 104, f 20. 322 Bijvoorbeeld: BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 5v. 323 LINSKENS, Wat ’n leven ! 3 : opvoeding en onderwijs, ziekten en geneeskunde in de middeleeuwen, 159,

163. 324 BLOCKMANS en DE CONINCK, ‘Geschiedenis van de Gentse leprozerie “Het Rijke Gasthuis”’, 24, 26. 325 JANSEN-SIEBEN, ‘Ziektebeeld en behandeling in de Middelnederlandse literatuur’, 39-40 ; JANSSENS,

‘Medische aspecten’, 22. 326 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 89, f 7.

72

Gebak voor de zieke zusters: 4 denieren

3 potten ‘plachoppe’ voor de zusters: 3 denieren

1 ons ‘gulden kruid’ voor de zuster(s): 3 denieren (derde kwartaal)328

1458-1459

(in groten)

Zieke zuster Mollekenne:

- 2 ons wormkruid: 10 denieren (eerste kwartaal)

- 1 aderlating 3 denieren

- Twee maal aankoop kruid en drank: 13,5 denieren

- 1 pond rijst: 5 denieren

- 1 pond amandelen: 3 denieren

- Meerdere maken aankoop gebakken kruid: 3 denieren (tweede

kwartaal)

- 2 waelper drank medicijn: 3 schellingen

- Medicijn: 12 denieren (derde kwartaal) 329

1459-1460

(in groten)

Zieke zuster Mollekenne:

- Peter Dalem (stadschirurgijn) heeft de zieke zuster meerdere

malen bezocht

- Medicijn en kruid: 2 schellingen 10,5 denieren (eerste

kwartaal) 330

1460-1461

(in groten)

-

Verder werd er voor de zieke Lijsbet Mollekenne nog allerlei gevogelte, zwart bier, een

schotel gelei, suiker, ‘coyten’ of kruidendrank en gember aangekocht. De gelei bestond

waarschijnlijk ofwel uit het gekookte sap van vlees ofwel uit het gestolde sap van met suiker

gekookte vruchten. Wat de ingrediënten van het gebak en het medicijn waren, is onduidelijk.

Eén maal werd wel duidelijk vermeld dat het medicijn vloeibaar was, maar er konden

evengoed meerdere medicijnen in gebruik zijn. Hetzelfde geldt voor het ‘gebakken kruid’, het

‘gulden kruid’ en het ‘wormkruid’, waarvan ook de auteur van de De leprozerie Terbank bij

Leuven: haar stichting en organisatie (ca. 1200-1443) de betekenis niet heeft kunnen

achterhalen.331 Verder is het van 1 ons ‘wormkruid en 1 ons muskaat onduidelijk of dit voor

de zusters, de zieken of voor beide groepen was bestemd.332 Hetzelfde geldt voor een tand die

werd getrokken door de barbier.333 Tot slot is er nog enkele malen sprake van het recht van de

(stads)chirurgijn dat moest betaald worden.334

Het valt op dat voor een zieke zuster heel wat extra en speciale voedingswaren werden

voorzien. Bovendien ontving ze ook een extra aderlating en meerdere bezoeken van de

stadschirurgijn. Een ander beeld krijgen we echter als we hetzelfde overlopen voor de zieken.

327 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 8. 328 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 91, f 5v-6. 329 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 93, f 28v ; nr. 94, f 40, 41v, 43v ; nr. 95, 4v, 6. 330 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 97, f25 ; nr. 101, f 27. 331 VANDEN BUSSCHE, De leprozerie Terbank bij Leuven, 77 ; nr. 102, f37. 332 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 5. 333 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 96, f 20v. 334 Bijvoorbeeld: BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 101, f 23v.

73

In de volgende tabel staan de meer uitzonderlijke voedingswaren opgelijst die werden

aangekocht voor de zieken (een beeld van de dagelijks geconsumeerde voedingsmiddelen

werd immers in het vorige subhoofdstuk geschetst):

1457-1458 1viertel kaneel: 10,5 denieren (tweede kwartaal)335

1 pond amandelen: 4 denieren (derde kwartaal)336

1458-1459 1 viertel nootmuskaat Grymberch: 5 denieren (derde kwartaal)337

Nieuw scheermateriaal: 12 denieren (vierde kwartaal)

1459-1460 -

1460-1461 1 viertel suiker voor Scrote: 6 denieren

1 bruine taart voor Scrote: 2 denieren

Suiker voor Scrote: 5 denieren

1 pond amandelen voor Scrote: 4,5 denieren (tweede kwartaal) 338

Verder werden nog 2 potten kruid voor Jan Sint Arnts aangekocht ter waarde van 3 denieren

groten. Voor Zeger werd gebak en gebakken kruid gekocht ter waarde van 5,5 denieren groten

in totaal.339 Kruiden zoals peper, saffraan en kaneel werden vermoedelijk ook gebruikt als

medicijn.340

Wat opvalt in de tabel van de zieken is het feit dat er af en toe wel speciale voedingsmiddelen,

maar bitter weinig medische aandacht, onder de vorm van medicijnen of kruiden(dranken)

worden vermeld. Dit bevestigt de traditionele visie die in de literatuur omtrent lepra in de

middeleeuwen wordt verdedigd en in de inleiding van dit subhoofdstuk kort werd geschetst.

Er bleek immers geen systematische behandeling te zijn die leprozen onderscheidde van het

personeel, noch qua medische verzorging, noch qua voedsel en drank. Integendeel, het waren

de zusters die in tijden van ziekte extra in de watten werden gelegd. Alles wijst er dan ook op

dat leprozen in de Brusselse leprozerij terecht konden om hun laatste levensjaren geïsoleerd

en in vrede door te brengen, maar niet om er genezen weer uit te treden.

335 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 90, f 4v. Een viertel komt overeen met 12,19 liter graan

(TITS-DIEUIDE, ‘La conversion des mesures anciennes en mesures métriques’, 73.) 336 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 91, f 5. 337 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 95, f 5v. 338 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 102, f 39v-40v. 339 BRUSSEL, Fonds de l’hôpital Saint- Pierre, nr. 89, f 5v ; f 7. 340 LINSKENS, Wat ’n leven ! 3 : opvoeding en onderwijs, ziekten en geneeskunde in de middeleeuwen, 173.

75

5. Resultaten van het onderzoek

Het bezit van het hof van de leprozerij was uitgebreid en verre van eentonig. Het bestond uit

weides, ‘beemden’ en akkers waarop allerlei graan en erwten werden geteeld. Deze waren

wellicht rondom het erf gelegen. Ook een boomgaard en een fruit- en koolhof maakten deel

uit van de directe omgeving. Tevens sloten daar ook een bos, een wijngaard en een tuin met

wilgen bij aan. De inwoners beschikten over een eigen kapel en kerkhof, een refter, een

keuken, een ‘sieckerhof’, zolders, verschillende waterputten, stallingen, een ‘bachuys’ en een

wijnhuis. De meeste inwoners, zo niet allemaal, verbleven in aparte huisjes waar zij al dan

niet apart hun voedsel nuttigden. Al deze grond en infrastructuur werd onderhouden door de

leprozerij, hetgeen veel geld opslorpte. Toch haalde de instelling er ook inkomsten uit: de

verkoop van allerlei graan, hout en wijn bracht in ruil immers weer wat geld in het laadje. Een

financieel overzicht van de leprozerij gaat de doelstelling van deze masterproef echter voorbij.

Hoewel de zieken sowieso geen vruchten mochten plukken (zie supra), mochten zij zich

wellicht wel nuttig maken op het land indien zij daar toe in staat waren. Indien de statuten van

het Sint-Jansgasthuis inderdaad overeenkomen met die van de leprozerij, moesten de

melaatsen ook drie maal per dag mee bidden voor de zielenheil van haar weldoeners.

Mogelijk was er voor hen ook een taak weggelegd in het zogenaamde ‘bachuys’ waar wellicht

de boskolen werden verbruikt. De zusters deden de inkopen, organiseerden uitvaarten,

brachten offerandes en trokken af en toe naar Mechelen om zichzelf van een aflaat te

voorzien. Priesters verzorgden de missen, de klerk en Zeger Maerscalx de financiële

administratie die op tijd en stond werd gecontroleerd door de provisoren. De gemeenschap

van de zusters bestond tijdens de tweede helft van de vijftiende eeuw gemiddeld uit zes à

zeven leden. Het aantal zieken varieerde, maar liep op naarmate de eeuw vorderde. Bovendien

moet voor exacte aantallen een aaneensluitende reeks rekeningen onderzocht worden. Het

dieet van de inwoners was gevarieerd en overtrof het patroon van andere Brusselse

instellingen, voor zover daar een gedetailleerd beeld van bekend is. Uitstapjes naar

Antwerpen zorgden bovendien op regelmatige basis voor wat extra’s. Er werd gevast in de

vastenperiode voor Pasen en tijdens het jaar at men op woensdag en vrijdag enkel vis.

Pietanties kwamen geregeld voor en ook met feestdagen of na vastenperiodes werden

bijkomende of speciale voedingswaren aangekocht. Uit het eigen hof werden waarschijnlijk

erwten en wijn genuttigd. Dierlijk voedsel zoals eieren, melk, vlees of mest waren wellicht

niet of slechts in beperkte mate afkomstig van dieren uit het eigen hof. De uitgaven aan deze

producten komen immers wekelijks terug (mest uitgezonderd). Allerlei soorten bier vormden

de hoofddrank, eventueel samen met de zelf geproduceerde wijn. De inwoners ontvingen op

geregelde tijdstippen nieuwe kledingstukken en schoenen, al was dat voor de zusters vaker het

geval dan voor de zieken. Bovendien ontvingen zij wellicht materiaal van een betere kwaliteit.

Of in deze kledij veel variatie mogelijk was, is onduidelijk. Bovendien waren er nog de

herkenningsvoorschriften waar men zich moest aan houden. Wat betreft de medische

behandeling was een aderlating de basis voor zowel zieken als zusters. Wellicht werden deze

dan ook preventief toegepast en niet alleen bij ziekte. Het was in ieder geval geen specifieke

leprabehandeling. Buiten de aankoop van enkele obscure en onbekende kruiden (drankjes)

was er bovendien in geen enkel opzicht sprake van een systematische ‘behandeling’. Tot slot

76

werden er ook geen extra uitgaven gedaan wanneer een zieke op sterven lag, maar wel

wanneer een zuster ‘ziek’ werd gemeld.

6. Nawoord

De statische en oppervlakkige beelden die in de traditionele literatuur aangaande leprozerijen

worden geschetst - het beeld van een soort klooster dat verschoppelingen herbergt, een laatste

rustplaats der uitgestotenen-, moeten genuanceerd worden. Hoewel de melaatsen inderdaad

nauwelijks medisch behandeld werden en het religieuze leven wellicht de norm was,

betekende een intrede in een leprozerij niet het einde van een interactief en zinvol leven. Er

was immers dagelijks bedrijvigheid: missen werden opgedragen, aankopen werden gedaan,

werken op het land werden uitgevoerd en de infrastructuur werd onderhouden. Het leven

stond er met andere woorden niet stil. Bovendien waren het niet de echte verschoppelingen

die er intraden, maar wel de burgers die ervoor kozen én het konden betalen. Het contrast

tussen de maaltijden van de akkerzieken, die zelf hun kost bij elkaar moesten bedelen, en de

zieken uit de georganiseerde leprozerij, was ongetwijfeld groot. Eenmaal ingetreden, was de

plicht tot isolatie binnen de instelling waarschijnlijk ook minder prangend dan in de gewone

middeleeuwse maatschappij, behalve tegenover de gezonde gemeenschap. De Brusselse

leprozen ontvingen bovendien degelijke en gevarieerde maaltijden, kledij en schoeisel. Toch

mag het leven in een leprozerij ook niet verheerlijkt worden. Op verschillende momenten in

dit onderzoek werd immers duidelijk dat de leprozen slechts een tweederangsstatuut hadden

ten opzichte van de zusters. Zij hadden immers de touwtjes in handen. Bovendien mag ook

niet uit het oog verloren worden dat de ziekte fataal was en bleef gedurende de hele

middeleeuwen en er bovendien geen pijnstillende of vertragende behandeling bestond.

De Brusselse leprozerij herbergde dus gefortuneerde Brusselse melaatsen die geïsoleerd, maar

daarom niet volledig afgescheiden van al het wereldlijke, hun laatste levensjaren wilden

doorbrengen in het bijzijn van een gemeenschap die voorzag in hun onderhoud tot zij stierven

en daarna ook voor hun zielenheil zou bidden.

77

7. Abstract

De Sint-Pietersleprozerij was één van de oudste caritatieve instellingen van de stad Brussel.

Gefortuneerde, melaatse poorters konden er terecht en leefden er samen met een gemeenschap

van zusters en broeders, later enkel zusters. Akkerzieken of minder welgestelde melaatsen

verbleven in hutten op haar domein. Lepra werd enerzijds aanzien als een ‘gezegende’ ziekte

die zou worden beloond in het hiernamaals; anderzijds zorgden de vele onzekerheden

betreffende de oorzaken, de verspreiding en een adequate medische behandeling voor angst en

afkeer. De dubieuze houding die de middeleeuwse maatschappij innam tegenover deze ziekte

heeft tot gevolg dat het voor hedendaagse historici niet altijd duidelijk is welke taak

leprozerijen vervulden binnen de traditionele middeleeuwse ziekenzorg. Enerzijds lijkt het

alsof zij dienst deden als opvangcentra waar verschoppelingen naar werden verbannen;

anderzijds leeft ook het beeld dat leprozerijen meer waren dan toevluchtsoorden en melaatsen

er hun leven wel degelijk op een waardige manier konden verder zetten. De waarheid ligt

wellicht ergens tussen deze twee visies. Weinig bronnen verschaffen immers inzicht in de

leefomstandigheden van de inwoners in leprozerijen en de plaats die zij daar innamen in

verhouding tot de religieuze gemeenschap. Wanneer dit vraagstuk toch werd onderzocht,

gebeurde dit meestal aan de hand van statuten. Voor de Brusselse leprozerij zijn deze echter te

beperkt overgeleverd. Wel zijn er kwartaalrekeningen bewaard die vier jaar beslaan (1457-

1461) en informatie verschaffen omtrent voedsel en kledij dat voor beide groepen werd

aangekocht. Bovendien bevatten de jaarrekeningen bijzonder veel informatie omtrent het

reilen en zeilen van de instelling. Uit deze reeks is om de tien jaar een exemplaar

geanalyseerd, beginnend in 1447 en eindigend in 1500. Wanneer de resultaten uit de analyse

van beide bronnen samen worden gelegd, ontstaat een concreter beeld van de dagelijkse

werkzaamheden die in de Sint-Pietersleprozerij plaatsvonden en het statuut dat melaatsen er

werd toebedeeld. Op deze manier biedt deze masterproef een aanvulling op het reeds

bestaande maar vrij beperkte artikel omtrent de Brusselse leprozerij, geschreven door Paul

Bonenfant in 1965. Bovendien verruimt dit bronnenonderzoek ook de horizon die in

traditionele literatuur omtrent lepra en leprozerijen tijdens de middeleeuwen vooral gericht is

op het graafschap Vlaanderen.

i

8. Bijlagen

Bijlage 1. Kaart van armenmatrikelen, xenodochia en leprozerijen in Gallië tijdens de

zevende eeuw ii

Bijlage 2. kaart van de Brusselse ziekenzorginstellingen tijdens de vijftiende eeuw iii

Bijlage 3: ‘Heilige zieke’ of ‘vervloekte zieke’? v

Bijlage 4: kaart van de vermelde leprozerijen met de eerste aanduiding in België iv

Bijlage 5: Herkenningsvoorschriften van een leproos vii

Bijlage 6: Tabellen van de uitgave-rubrieken uit de jaarrekeningen, uitgaven in koren

excluis (niet exhaustief, enkel met de belangrijkste uitgaven waarop de analyse werd

gebaseerd; in ponden, schellingen, denieren en miten groten en/of in payments) viii

Bijlage 7: Totaal uitgaven voedsel per kwartaal per kwartaaljaar xviii

Bijlage 8: Totaal uitgaven voedsel per week, per kwartaal, per kwartaaljaar xx

Bijlage 9: Jaartotaal uitgaven voedsel per soort xxii

Bijlage 10: Uitgaven voedsel per soort, per kwartaal, per kwartaaljaar xxiv

Bijlage 11: Uitgaven voedsel per week, per kwartaal, per kwartaaljaar xxvi

Bijlage 12: Uitgaven voeding per soort, per week, per kwartaal, per kwartaaljaar xxviii

Bijlage 13: Uitgaven voedsel per categorie, per soort, per kwartaaljaar xliv

Bijlage 14: Aandeel uitgaven kledij en schoeisel voor zieken, zusters en diverse personen

per kwartaaljaar lxii

ii

Bijlage 1: Kaart van armenmatrikelen, xenodochia en leprozerijen in Gallië tijdens de zesde

en zevende eeuw341

341 IRSIGLER, ‘Matriculae, xenodochiae, hospitalia und Leprosenhaüser im Frühmittelalter’, 332. Een matrikel

is een inschrijvingsregister.

iii

Bijlage 2: kaart van de Brusselse ziekenzorginstellingen tijdens de vijftiende eeuw342

342 HENNE en WAUTERS, L’histoire de la ville de Bruxelles, 162-163. De Sint-Elooi broederschap is ook

aangeduid omdat zij vermeld werd in de thesis. De instelling zorgde evenwel niet voor zieken.

1 De Sint–Pietersleprozerij, gelegen aan de Hoogstraat

2 Het Sint-Jansgasthuis

3 De Sint–Elooi broederschap

4 Het ‘Simpelhuys’, gelegen aan de Lakense poort

iv

Bijlage 3: ‘Heilige zieke’ of ‘vervloekte zieke’?343

Gravure naar Hiëronymus Bosch, s.d.

343 DE KEYZER, Lepra in de Nederlanden, 81, 134.

v

Miniatuur uit de statuten van de zusters van het hospitaal Notre-Dame te Doornik,

veertiende eeuw.

vi

Bijlage 4: kaart van de vermelde leprozerijen met de eerste aanduiding in België344

344 JANSEN-SIEBEN, ‘Ziektebeeld en behandeling in de Middelnederlandse literatuur’, 47.

vii

Bijlage 5: Herkenningsvoorschriften van een leproos345

Jezus en de melaatse. Houtgravure. J. Schobsser, ‘Plenarium’, Augsburg, 1487.

345 DE KEYZER, FORRIER en VAN DER EYCKEN, ‘Het onderzoek’en ‘Het leven van de leproos’, 106.

viii

Rubrieken Erfcijns Keuken

Nieuw geld 3p 9s 1,5d 6m Voor mier vrouwe, joffrouwen, zieken ende familie 34p 8s 10,5d

Erfcijnsen, geestelijke diensten, pitanies 3p 14s 8d 7m

1ste kwartier 8p 7s 11d 10m

2e kwartier 8p 10s 10,5d 6m

Feest Sint Katheline 14d 3de kwartier 8p 2,5d 8m

Jaargetijde Jan van Sint Gorix 8d 4de kwartier 9p 9s 10,5d 4m

Jaargetijde van Jan Shoven, priester 14d Kledij

Waslicht 10d

Feest Heilige Sacramentsdag 5s 4d SOM 4p 6s 8,5d 6m

Binnenzieke lijwaet 3s 4d

Buitenzieken lijwaet 3s 4d Avonturen

Pietantie Jan Piepoirs zusters en zieken 4s

Ziekerlijwate 7,5d 6m SOM 8p 11s 7d 6m

Offerande zusters 6s 2,5d

Rubrieken Erfcijns Bernhout en kool voor timmeringen

Nieuw geld 3p 4s 3,5d 4m 18m boskolen 16s 6d

Meerderen en minderen 3p 9s 18m g 509 hopen bachout 17s 1d

Hopen brengen 3p 3s 6,5d

9 personen prebende 10 eiken halen en vertimmeren 2p 15s

Pervende 30s * 4 Timmerhout brengen 4s 0,5d

Elk 1 waelper wijn 2s 6,5d *3 21,5d *11 Loon timmerman 4 dagen 2s 6d

Pitantie 1,5d 4m SOM 8p 18s 3d

Elk 1 gelte wijn 7s 6d

Elk 1 Hollandse gulden 36s Metsen en dekken

Elk 1 kapoen 4s 6d g Stoof metsen, kalk, ijzer aanbrengen 7s

Elk 2 gelten raepsmots 15s Witte stenen metsen 6s 3d

SOM 13p 13s 5,5d 4m 3oude huizen afbreken 38s

Allerhande werk 20s 1,5d

Stro verbesigen 7s 6d

SOM 3p 18s 10,5d

Bijlage 6: Tabellen van de uitgave-rubrieken uit de jaarrekeningen, uitgaven in koren excluis

(niet exhaustief, enkel met de belangrijkste uitgaven waarop de analyse werd gebaseerd; in

ponden, schellingen, denieren en miten groten en/of in payments)

1447

1459

Fouten in geld die bleven uitstaan

SOM 55p 13s 3,5d 10,5m

Van Vrancke van der Straten& Henrick Weijns

Fouten in kapoenen

8 kapoenen joffrouwen en zieken

9 kapoenen in fouten blijven uitstaan

SOM 17 kapoenen

Wijngaard

Schuld vorig jaar 23s 6d

Huur Jan 38s

1500 wijngaardstaken 17s 6d

Wijn persen 3s

Wijnvaten repareren 10s 11d 8m

SOM 5p 17s 6d 8m

Avonturen

Veldzieken 4 hoogtijden 3s 4d

Koren dragen+papier rekening 5s

Vensters korenzolder 5d

Salaris stad personen beklagen 20d

Putzeel borre 20d

Fouten 13p 5s 8d

SOM 16p 6s 9d

TOTAALSOM 55p 8s 7,5d 10m

ix

Wijngaard 2 nieuwe emmers 2s 3d Uitvaart Henrick Smoenx 2s 4d

1700 wijngaardstaken 12s 9d Nieuw putzeel 2s Schouw vegen 18d

Weg ruimen 21d Bay- en vaetspoelkuip 15d Erwten zaaien 21d

Wijn kelderen 6d Koren binden 4d+4s 6d Hoop mest brengen 4s 3d

TOTAAL 6p 14s 11d 8m Deel v/e schuur voor hooi 8s 3d Mest 8x brengen 2s 4d

Nagelen, latten dakpannen.. 3s 2d+19,5d 6 viertelen tarwe 3s 9d

Avonturen Nieuw slot ziekerpoort+sleutel 11d 4 voederen mest 2s 6d

Bijeenkomst momboren 4s 3d+12d+5s 1,5d Tomaat maaien in boomgaard 9d 86 ellen linnen laken weven 6s 10,5d 4m

Zieke joffrouw gevisiteert 7s 6d Bijeenkomst momboren ivm bos 20s 4,5d Bijeenkomst momboren 4s 9d+2s 4d

Gerst boomgaard afmaaien 9d 2 magere varkens 8s 4,5d 16 doeken weven 4s

85 pond boter 14s 7d Thuisbrengen varkens 3d Brief maken stadsklerk 18d

Allerhande kuipen binden 8d Bijeenkomst momboren 3s 2d+7s+2s 4d 2 magere varkens 7s

Laken om hemden te maken 31s, ?d Appelen 8s Bekijken en thuis drijven 4,5d

Koren meten zolder 10d Inkopen Antwerpen 23s 8d Elke zieke 1 waelper wijn 4s 5,5d

2magere ganzen 18d Hoop mest 4s 6d Wijn halen 2,5d

Bijeenkomst momboren 13d+10d Plakaat 12d

1/4 erwten zetten 9d Schepenbrief 6d

1 viertel erwten+1/2 vertel bonen zetten 8d Papier en inkt 2s 6d

1 zister tarwe 2s 3d Allerhande kuipen maken 9,5d

1 ame lantwijn 18d Allerhande werk 3s 3d

Werken aan nieuwe poort 3d Nagelen, dakpannen.. 22,5d

Oude poort werken 15d

Kruiwagen voor deze werken 16d SOM 31p 9s 7,5d 10m

10 voederen mest 5s

1 viertel erwten zaaien 2s 9d

6 voederen mest 15d

3,5 vaten vleeszout 7s 10,5d

2 boeken papier Zeger Maerscalx cijnsboek 7,5d

7 varkens +1rund 3s 4d

Stro voor de varkens 19d

Bernhout en boskolen Kwartier 3

54 wissen hout brengen 18s*2 SOM Niet

28 wisse bachouts brengen =*100 23s 4d*2 Kwartier 4: nieuwe poort

110 mintsaerts brengen 9s 2d 4 karren stenen voor nieuwe poort 16d

1300 mintsaerts 10s 10d Stenen brengen 12d

Allerhande werk werkman 38s 1,5d 6m Nieuwe poort maken en oude hermaken 2p 18s 2d

26m boskolen joffrouwen en zieken 30s 4d Schuppen maken 9d

Kolen brengen 4,5d Ketel binden 10d 7d

SOM 8p 11s 7d 6m Ovenstopsel maken 2s 6d

2 emmers binden voor borre 4s 6d

Kwartier 1 Timmeren, dekken, plekken, metsen Haak om poort mee te sluiten 8s 9d

Ziekenhuis dekken met dakroeden 17,5d 2 nieuwe grendels 12d

Loden buizen uit borre naar keuken en ziekepoort 7p 3s 5d 2 grote leghaken 13,5d

Kwartier 2 Olieverf schilderen tegen de regen 10s

SOM 4p 6s 8m TOTAALSOM 20p 4s 0,5d

Allerhande daguren Bodenhuur

0,5 dag graven en planten 9d Loon Henrick Weijns 1 juni 40 placke

2 dagen graven in hof met erwten 12d 1 september 60 placke

6 dagen erwten dorsen, noten slaan en ander werk 3s 1 december 60 placke

Stenen uit de aarde rodene achter wijnhuis 2s 3d 1 maart 60 placke

3 dagen Coelhod graven+weg ruime 18d Onze Lieve Vrouwendach Assumptio 48 placke

4 dagen Jan van Ronst hof graven 18d SOM 21s 4d

6 dagen ziekerhof graven+boom uit doen+fontein graven 3s

1,5 dagen graven+haag uit doen 2s 3d 1 waelpoyt rijn wijn 16 feesten 4s 2d

12 dagen tarwe en rogge dorsen 6s 2 viertelen erwten 14d

Bomen bemesten in het hof 2s 3d 1 kapoen 7d

10 dagen rogge dorsen 5s+3s 2 missen per week vieren+zang 40s

6 dagen evenen dorsen 3s Jan van aa rekening visiteren 1459-1460 5s 4,5d 7m

Evenen en gerst dorsen 3s

3 dagen in hof werken 18d TOTAALSOM 7p 16s 9,5d 7m

Allerhande werk aan grachten, luiken 3s 6d

SOM 2p 9s 9d

TOTAALSOM 181p 3s 4d groten, 5s 6d payments

x

Rubrieken Erfcijns

Nieuw geld 3p 9s 1d g , 10s 8d p

Meerderen en minderen 3p 17s 1ste kwartier

Erfcijnzen, pitanties en geestelijke diensten Drank

Voor de zieke

TOTAALSOM 7p 6s 1d g 10s 8d p 1 muid tarwe

13 kapoenen 4s+15d+18d+9,5d

8,5 zister evenen 6,5s 4,5d 2de kwartier

3 ganzen 20d Drank

Dienst Sint-Jansavond 8d Voor de zieke

Feest Sint Kathelinen 14d Antwerpen: kaas

Jaargetijde Jan van Sint Gorix 8d 6 pond suiker

Jaargetijde Jan Shoven, priester 14d 4pond gember, 2pond peper, 1/4 nagel, 1/4 noten,

Aslicht op Kerstavond 10d 1/4 wormkruid, 1/4 pijpkaneel, 1ons soffraan

Feest Heilige Sacramentsdag 10d 3 vaten vleeszout

SOM 5s 4d

Pitantie Jan van Pierpoirt 4s 3de kwartier

Pitantie huisarmen Sint Goedele 6s 6,5d Drank

Pitantie joffrouw Pillens 2s 9d Zusteren en zieken

Binnen- en buitenzieken lijwate 3s 4d*2 Frieel vijgen

Lijwate Anthoenijs Thoenijs 15s 15m Kop rozijnen

Offer zusters 6s 3 zister erwten+3 viertelen tarwe

Katheline Maerscalx 8s 3d 6 rode rapen

Margiet van Nyvel 6s 2 vette+2magere varkens

4de kwartier

Drank

Zusteren en zieken

3 zister tarwe

Vet kalf

Zusters:

Katheline Sbossen

Johannen Symoens

1471

Kledij Wijngaard

1ste kwartier 9s 6d 10m 128 repen aan wijnvaten 3s 5,5d 4m

2de kwartier 12s 7,5d 3m+10s 6d 3 ellen wit laken 2 dagen aan wijnvaten werken+sluiten 12d+3d 4m

3de kwartier 10s 10d 6m Wijn persen en vaten 2s 6d+18d

4de kwartier 16s 3,5d 3000 wijngaardstaken 32s 6d

Hoop mest 5s

2 bunder latten voor schelf 6d

Kleine dingen 5 dagen aan de schelf werken 2s 6d+18d

1ste kwartier 13s 3m Wijngaard werken 38s 6d

2de kwartier 12s 7d 2m+20 gelten raepsmouts:14s 2d

3de kwartier 16s 6,5d 2m SOM 4p 12s 4,5d 2m

4de kwartier 31s 3d 4m Avonturen

Gerst maaien binnen allonie 2s

TOTAALSOM keuken, kledij & kleine dingen 52p 16s 3d g 7s 6d p 4 hooigrisclen+1 hooigasselen 3d+2d 6m

Tomaat maaien 18d

Zeel aan ziekeborre 2s

Bernhout & boskolen 2 waskuipen hermaken 15d

Mintsaerts 10s 7d+10s Nieuwe waskuip gekocht+2 emmers gemaakt 2s 6d

Wissen hout 8d+ 2s 8d Melkkoe 16s 10,5d+20s 3d

Bachout 27s 10d+9s 3d 9m+11s 8d+ 4s 9,5d 3 peerbomen+4 appelbomen 5s 8d

13 muiden boskolen 13s 3m 1 ijzeren schup 8d

Loden schrijftafel 8,5d 6m

SOM 5p 14s 2d 3m 5 viertelen gest voor dieren+5 viertelen evenen 16d 9m+10,5d 6m

Stro voor de dieren 4s 11d

Voor huis Obbrussel Timmeren, dekken, plekken, metsen 3 zister zemelen 2s 6d

Bunder strolatten 3d Barbier zieken visiteren 5s 2,5d 9m

3 bunder dakroeden 7,5d Bijeenkomst momboren bij de Ingel 21d

Nagelen 0,5d Pachtbrief 15d

100 latijzers 1d 6m 2 jaerschaerbrieven 12d

5 karren cleems 5d Rogge op zolder meten 2s 6d

Dekken 8s 4d+10d+ 2s 1d Rekeningen 65,66, 67 visiteren 16s 3d 9d p

Witte steen 10s 6d Rund slachten 12d

Stenen laden en verslaan 3d+20d 2 kalven slachten 6d

SOM 30s 8d 6m 4 varkens slachten 16d

Kopies vorige rekening 21s

SOM 8p 18s 1,5d 8m

xi

TOTAALSOM 153p 1s 3,5d g 5d p

Rubrieken Erfcijns

Nieuw geld 3p 9s 1d g 10s 8d p

Pietanties en geestelijke diensten 4p 13s 8,5d 6m

2,5 kapoenen+3+5+ 1 15d+ 2s 3d+4s 4,5d+6d

1 Zister evenen+8,5 12d+8s 6d

Huisarmen Sint Gorix 5,5d 8m

3 ganzen 20d

Kerkdienst Sint jan Baptist 8d

Feest Sint Kathelinen 14d

Jaargetijde Jan Shaven 14d

Waslicht Kerstavond 10d

Heilige Sacramentsdag 10d

SOM 5s 4d

Binnen- en buitenzieken lijwate 3s 4d *2

Pietantie huisarmen Sint Goedele 6s 5,5d

Pietantie Jan Pierpoirt 4s

Pietantie joffrouw Pillens 2s 9d

Lijwate Anthoenijs Thoenijs 15d

Katheline Maerscalx 8s 3d+ 6s

Johannen Symoens 8s 3d

TOTAALSOM met rest vorige rekening 38p 10d/s g 19s 1d p

1480

Wijngaard Allerhande daguren

128 repen aan wijnvaten 3s 5,5d 4m 2,5 dagen graven+3 dagen 15d+21d

2 dagen aan wijnvaten werken+sluiten 12d+3d 4m 1,5d graven in Koelhof 15d

Wijn persen en vaten 2s 6d+18d Noten slaan+peren/appelen 3s

3000 wijngaardstaken 32s 6d 2 dagen werken 12d

Hoop mest 5s

2 bunder latten voor schelf 6d SOM 14s 6d

5 dagen aan de schelf werken 2s 6d+18d

Wijngaard werken 38s 6d Bodenloon

SOM 4p 12s 4,5d 2m 3 missen vieren+zang 3p 10s

Avonturen 2 missen+zang 2p

Gerst maaien binnen allonie 2s Jan van Bellaynes jaarloon 2p 10s

4 hooigrisclen+1 hooigasselen 3d+2d 6m Half jaarloon Linken Beysberge 7s

Tomaat maaien 18d Johan den Proost rekening visiteren 5s 4,5d 7m

Zeel aan ziekeborre 2s

2 waskuipen hermaken 15d SOM 11p 7s 8d 1m

Nieuwe waskuip gekocht+2 emmers gemaakt 2s 6d

Melkkoe 16s 10,5d+20s 3d

3 peerbomen+4 appelbomen 5s 8d 6s 4,5d Teveel gerekend

1 ijzeren schup 8d

Loden schrijftafel 8,5d 6m TOTAALSOM 33p 4s g 13s p

5 viertelen gest voor dieren+5 viertelen evenen 16d 9m+10,5d 6m Timmeren, wijngaard, avonturen, teveel

Stro voor de dieren 4s 11d Bodenloon & dachuren

3 zister zemelen 2s 6d

Barbier zieken visiteren 5s 2,5d 9m 26p 17s 9,5dg 1s 9d p Fouten Henrick Weijns

Bijeenkomst momboren bij de Ingel 21d

Pachtbrief 15d 32p 17s 4,5d g 4,5s p Fouten Jan van Bellaynes

2 jaerschaerbrieven 12d

Rogge op zolder meten 2s 6d 59p 15s 2d g 10s 3d p TOTAALSOM

Rekeningen 65,66, 67 visiteren 16s 3d 9d p

Rund slachten 12d 15p 11s 11m Fouten Vranx van der Straten

2 kalven slachten 6d

4 varkens slachten 16d 19s 9,5d 10m Lijwaat zieken

Kopies vorige rekening 21s

SOM 8p 18s 1,5d 8m

xii

Keuken

1ste kwartier 12p 6s 7d

Drank 37s 7d+2s 2d+ 3s 5d 2m

Zusters en zieken 15s 0,5d

Half rund 23s 9d

2de kwartier

Drank 29s 8,5d+10d+4s 1d 8m

Zusters en zieken 12s 9,5d

2 varkens 17s

vet rund 3p 7s 9d

Vat vleeszout 4s 18m

Antwerpen 16p 12s 5,5d

Kaas

Gember

Peper

Noten

Pijpkaneel

Soffraan

Nagelen

Suiker

Amandelen

3de kwartier 11p 14s 10d 3m

Drank 33s 7,5d 8m+5d+5d+8s 11,5d 10m

Voor de zieken en zusters? 10s

52 pond boter 13s

Vet varken 17s 8d 6m

2 zister erbijten en 2 zister bonen 6s 9d

Appelen 6s 3d

4de kwartier 12p 19s 5d 10m

Drank 40s 2d 4m+18,5d+10s 11d 6m

2 magere varkens 9s

Kalf 10s

Haring en boxhoren 13s 0,5d

Braadvarken 10D

3 geltenr rijnwijn 3s 9d+2s 6d

Zusters en zieken 11s 5d

Clase Rielens 23 kruiken hoppe 2s 4,5d 6m

Zusters: Johannen Symoens

Katheline Sbosse Lijsbet van Gunderthalen

Katheline Maerscalx Machtelt Germijns

xiii

Kledij

1ste kwartier 14s 4,5d

2de kwartier 28s 3d 4m

3de kwartier 39s 8d 8m

4de kwartier 11s 6d

kleine dingen

1ste kwartier 26s 8d

2de kwartier 18s 10,5d 9m

Andere 38s 2,5d 6m

3de kwartier 17s 10,5d 9m

4de kwartier 33s 11,5d

SOM keuken, kledij, kleine dingen 65p 2s 11d 1m

Bernhout en boskolen

Bachout 13s 6,5d

Mintsaerts 5s 8d+4s 3d

Wissen hout 3s 5d

Brengen 3s 4d+23s 6,5d+9s 7d+9s 2d+5s+7s 6d+8d+20d

23 zakken boskolen 17s 3d

Brengen boskolen 5d

SOM 5p 16s 3d

Timmeren, dekken, plekken, metsen

1 venster aan ziekenhuis+trappen achter hof aanleggen 18d

Kalk 3d

Dorpels+Brengen 3d+0,5d

Klein en groot venster maken 7,5d

Solderijzers en latijzers 9d 9m

Zagen 3s 5d

SOM 13s 11d 9m

Wijngaard

3 bodemen wijnvaten hermaken 5d

70 repen aan vaten maken 2d 6m

3 amen lantwijn 3,5d

Wijn terdenen 6d

Wijn terden, persen en aan schelf werken 3s 5d

Hoop mest+dragen 6s+11d 6m

Jaarloon 38s 6d

2500 wijngaardstaken 21s 3d

SOM 3p 17s 10d 2m

xiv

Avonturen

Gerst maaien 18d

2 sloten hermaken 6d

2z 3v evenen voor dieren 2s 10d

7v gerst 2s 11d

Glazen venster ziekenhuis 5s

2z gerst voor dieren *2 3s 6d+3s 4d

Emmer aan putteborre maken 12d

Waskuip 15d

Brief jaargetijde Wijnant de Vos 3s 8d 6m

Bruiloft Peter Sluyters 3s 3d

3 schouwen poetsen 5d

Glas in refter en ziekenhuis maken 2s

Rund slachten 2s 11d

Brief Peter Sluyter 2s 9d

Jaarrekening 12d

2 nieuwe waskuipen 3s 3d

1 nieuwe ketel 5s

Oude ketels hermaken 9d

Stro voor koets zusters 4,5d 6m

Melkkoe 36s

19,5 manden stro vor dieren 13s

Inkt, papier 2s 7,5d

Rekening kopiëren 3s

Verschillende manden 2s 9d

SOM 7p 4s 3d

TOTAALSOM UITGAVEN 173p 18s 11,5d g 2s 1d p

Uitvaart Claes Rielens Allerhande daguren

Executie biechtvader 18d 1 dag graven 2,5d 6m

Zingen en vieren 18d+6d Weg schoonmaken, put vullen 16,5d 9m

Uitvaart 8s Noten en appelen 13d 3m

Urne maken 9d bomen uitdoen en hout maken 2s 9d

Cellebroeders dragen 9d 2,5 dagen in kruidhof graven 21d

Doodskist 18d 5,5 dagen achter ziekenhuis graven2s 3,5d

Kaarsen 2,5d

Kinderen zingen en luiden 3d SOM 10s 7d 6m

30ste te doen 3s 9d+3d

waelpot wijn zusters 12d Bodenloon

Jaarloon Jan van den Broeke 3p 10s

SOM 19s 11,5d 2 missen per week half jaar 20s

Jaarloon Koenraad van Moersele 2p

Uitvaart vrouw Aleyten Half jaar Jan de Vlager 20s

Executie biechtvader 18d Jaarloon klerk 2p 10S

3 priesters zingen en vieren 18d Visitatie rekening 5s 4,5d

Uitvaart 8s

Kaarsen 1,5d SOM 12p

30ste doen 3s 9d+3d

Urne maken 9d 17p 5s 1d g 11s 9d p Fouten Henrick Weijns

Waelpot maleveseyen 12d

Doodskist 18d 20p 19s 7d g 4s 3d p Fouten Jan van Bellaynes

SOM 18s 4,5d 9m 15p 10s 2d 10m Fouten Vranx van der Straten

378p 4s 8,5d 4m TOTAALSOM Fouten

xv

Kledij Wijngaard

1ste kwartier 9s 11d Loon wijngaarder 3p

2de kwartier 14s 5d Wijn vervoeren en persen 8d

3de kwartier 11s 9d Beesten halen 12d

4de kwartier 8s 8d 6m Kuipen en wijnvaten maken 6s 10,5d

9 amen lantwijn 18d

Kleine dingen 3 manden om wijn te dragen 12d

1ste kwartier 11s 6,5d 3m 1000 wijngaardstaken 10s 6d

2de kwartier 12s 8,5d

3de kwartier 21s 8,5d SOM 4p 7s 8,5d 4m

4de kwartier 33s 5d 9m

Avonturen

TOTAALSOM 46p 12s 4,5d g 8s p Gerst maaien 4s 10d

Keuken, kledij &kleine dingen Gerst hooien 21d

Bijeenkomst momboren 2s 9,5d 6m

Bernhout Stad Brussel 3m rogge 18d

Bachout 10s 4,5d 4,5m+3s 5d 6m+12s+17s 6d+15d 2 grote ijzeren ringen 12d

Mintsaerts 2s 8d+ 18d+2s 3d+2s+ 3s 6d Venster in streethuis 12d

Wissen hout 5s 7,5d+ 2s 3d+16s 6d+15x 13 wissen hout klieven 14,5d 6m

12 zakken boskolen+brengen 9d+4d Melkkoe 35s

16 bundelen doornen 4s

SOM 5p 5s 2d g 10s 6d p Akte van Ontheffenis 7s 6d

Kopie Akte 12d

Vergadering momboren 2s 2d+5s

Niet Timmeren, dekken, plekken, metsen Verschillende aktes 18d+15d+18d

2 kalven en 2 varkens 12d

Inkt en papier 2s 10,5d

Rekening kopiëren 3s

SOM 10p 6s 4d 6m

1490

Rubrieken Erfcijns Keuken

Nieuw geld 3p 9s 1d g 10s 8d p 1ste kwartier 10p 14s 5d 9m

Pietanties en geestelijke diensten 4p 11s 3d 6m Drank 15s 6d+18,5d 6m+34s 8,5d+18d

Bayzout 12d+13,5d

8kapoenen+2,5+1 4s+15d+6d 2 gelten wijn bijeenkomst momboren+2+1 2s 6d+2s 8d+15d

Godshuis Sint Lijsbette 14d 4m 2 magere varkens 9s

Huisarmen Sint Goedele 2s 4d 8m

Klooster van de Cammen 0,5 kapoen+ zister evenen 21d 2de kwartier 11p 18s 4,5d 9m

Huisarmen Sint Gorix 5,5d 8m Drank 18s 4,5d+8s

3 ganzen 2s 6d Rund+brengen 3p 10s+ 3d

Bayzout 2s 9,5d 6m

Kerkdienst Sint Jan Baptist 8d 32 pond Vlaamse kaas 6s

Feest Sint Kathelinen 14d 6 viertelen erwten 2s 3d

Jaargetijde Jan Shaven 14d Bijeenkomst momboren 3,5 gelten wijn 3s 4,5d

Waslicht Kerstavond 10d

Heilige Sacramentsdag 10d 3de kwartier 8p 2s 3d 6m

Jaargetijde van Sinte Gorix 5s 4d Drank 21s+18s 6d+20d 10m

Lijwaet zusteren en buitenzieken 6s 8d 3 zister tarwe 10s 6d

30 rode rapen 5s

Pietantie huisarmen Sint Goedele 6s 7,5d 2 bijeenkomsten momboren 4 gelten wijn 4s 6d

Pietantie Jan Pierpoirt 4s 2 magere varkens 12s

Pietantie joffrouw Pillens 12s 9,5d 10m

Lijwate Anthoenijs Thoenijs 15d 4de kwartier 9p 14s 7d 2m

Katheline Maerscalx 8s 3d Drank 5s+6s+5s 3d+13s 6d+2s 9m+25s 8d+4s 1d

Johannen Symoens 8s 3d 2 zister tarwe 7s 3d

Offer zusters 6s Zusters: Katheline van Ghundertale

TOTAALSOM erfcijnzen 8p 4,5d g 4s 8d p Cleren van der Zeypen Marie van Nyvele

Mahtilde Germeyns

xvi

TOTAALSOM UITGAVEN 247p 12s 11,5d g 8s 8,5d p

Daguren

6,5 dagen koelhof graven 4s 4d

Bomen uit doen 5s 8d 6m

Graven, haag aanleggen, gracht 22s 6d

SOM 32s 6d 6m

Bodenloon

Corneliijs van Volchem jaarloon 3p 10s

Jan Moyenseveren jaarloon 2p

Willem van den Borch jaarloon 2p

Klerk jaarloon 2p 10s

Clase Reymers rekening visiteren 5s 4,5d

Luitkene Wolfs mairte 16s 3d

SOM 12p 3s 8d

2p 9s Kwijtscheldingen oorlog

TOTAALSOM 36p 4s 5,5d g 4s 6d p

38s 10,5d g 9s 9d p Fouten Henrick Weijns

46p 4s 1m Fouten Jan van Bellaynes

55p 16s 11d g 2s 8d p Onbetaald

15p 10s 2d g 10s p Fouten in geld van graan

19s 9,5d 4m Lijwate

xvii

Rubrieken Erfcijns Provisie

In verschillende soorten munten 7p 3s 6,5d 7m Drank onbetaald heer Mertens 7p 19s 3d

Pietanties en geestelijke diensten 2p 17s 10,5d 6m Broeder in de Sloetel onbetaald 2p 10s

75 pond boter 14s 14m

Hertog van Brabant 14 kapoenen 7s 0,5d 24 pond boter 6s

Heer van Diust 5 kapoenen 11s Os 3p 12s 6d

Heer van Drogenbossche 3 ganzen 2s 1d Varken 7s 6d

Klooster van der Cammen 0,5 kapoen 6d Stro, boxhoren, vijgen, rozijnen, kaas e.a.5p 7s 9d

Jan Scavairt 3 kapoenen 18d 2 pond gember, noten, nagel18s 9d

Cantsijder Brussel weggeld 9d Broodsuiker 3s 4,5d

Allerlei feesten 9s 4d+9s

Jaargetijden Jan van Ronst, Jan Germain, Marie Stoeps SOM 23p 19s 2d 6m

Adriaen Smets 6s 8d

11 zondagen mis zingen 3s 8d

16p 4s 3,5d 3m Keuken

TOTAALSOM 10p 17,5d g 1s p

Zusters: Jorien Sconcincx

Kapoenen Lijsbet van Nyvele Kathelinen van der Talen

Uitgegeven 30 Marie van Nyvele Machtild Germeyns

Fouten 22 kapoenen, 1 1ganzen Cleren van der Zeypen

SOM 52 kapoenen, 11ganzen

7p 6s 8,5d 3m Kledij en andere kleine dingen

TOTAALSOM 47p 9s 2,5d

Kledij, kleine dingen en keuken & provisie

TOTAALSOM UITGAVEN 254p 14s 7,5d 10m

1500

Bernhout Diversen

Bachout 27s 3d 9m+27s 6d 9m Jan de werkman achterstallig loon 8s

Mintsaerts 35s 5d 5m+8s 5d 6m+5s 7,5d+6s 5d 3m Allerhande werk binnen en buiten hof 38s

32 zakken kolen+dragen 20s+12d Brief 3s 6d+2s

Bachout 23s 2d

Eik vellen 9d SOM 29p 6s 5d

SOM 8p 3s 1d 9m Bodenloon

Achterstallig loon Jan Moyensoen 6s

Timmeren, metsen, dekken, plekken 2missen per week+Zang 2p*2

12 muiden kalk 30s 1 mis per week 20s

Muren maken 23s 6d Zondagsmis 15s

Zolder gerepareerd 8s 6d Rekening visiteren 5s 4,5d

6 bundelen latten 18d Loon klerk 2p 10s

Nagelen 15d Rekening kopiëren 5s 6d

SOM 15p 17s 8d 6m SOM 11p 15s 4,5d

Wijngaard 38s+6p 10s Gratie & kwijtscheldingen

20 wijngaardmanden 5s

Achterastallig loon 25s 6p 9s 3,5d 5m Onbetaald heer Merten

Jaarloon wijngaarder 3p 78p 10s 7d 8m TOTAALSOM alles

1500 wijngaardstaken*2 10s 6d+13s 6d 9p 2s 9d Fouten Jan van Bellaynes

31p 16s 5,5d 11m Fouten Peter de Weert

SOM 6p 5d 2,5d 30p 13s 10,5d 6m Fouten Lanx Moerman

47p 2,5d 8m Fouten Merten tonsyen

SOM alle fouten 118p 13s 4,5d 1m

xviii

TOTAAL

Kwartaal 1 1824,5

Kwartaal 2 1685

Kwartaal 3 1645

Kwartaal 4 1646

1550

1600

1650

1700

1750

1800

1850

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven keuken per kwartaal (1458-1459)

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

Bijlage 7: Totaal uitgaven voedsel per kwartaal per kwartaaljaar

1457-1458

1458-1459

TOTAAL

Kwartaal 1 2362,5

Kwartaal 2 2379

Kwartaal 3 1640

Kwartaal 4 1446,5

0

500

1000

1500

2000

2500

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven keuken per kwartaal (1457-1458)

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

xix

TOTAAL

Kwartaal 1 1693,5

Kwartaal 2 1749,5

Kwartaal 3 1576,5

Kwartaal 4 1953

0

500

1000

1500

2000

2500

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven keuken per kwartaal (1459-1460)

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

TOTAAL

Kwartaal 1 3095

Kwartaal 2 2103,5

Kwartaal 3 1910,5

Kwartaal 4 1824

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven keuken per kwartaal (1460-1461)

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

1459-1460

1460-1461

xx

0

50

100

150

200

250

300

350

Week 1 Week 2Week 3 Week 4 Week 5 Week 6 Week 7 Week 8 Week 9 Week10

Week11

Week12

Week13

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven keuken per week per kwartaal (1457-1458)

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

0

50

100

150

200

250

300

350

400

Week1

Week2

Week3

Week4

Week5

Week6

Week7

Week8

Week9

Week10

Week11

Week12

Week13

Week14

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven keuken per week per kwartaal (1458-1459)

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

Bijlage 8: Totaal uitgaven voedsel per week, per kwartaal, per kwartaaljaar

1457-1458

1458-1459

xxi

0

50

100

150

200

250

300

Week1

Week2

Week3

Week4

Week5

Week6

Week7

Week8

Week9

Week10

Week11

Week12

Week13

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven keuken per week per kwartaal (1459-1560)

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

0

50

100

150

200

250

300

350

400

450

Week1

Week2

Week3

Week4

Week5

Week6

Week7

Week8

Week9

Week10

Week11

Week12

Week13

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven keuken per week per kwartaal (1460-1461)

Kwartaal 1

Kwartaal 2

Kwartaal 3

Kwartaal 4

1459-1460

1460-1461

xxii

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

1600

1800

Totalen uitgaven per soort in denieren

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Jaartotaal uitgaven keuken per soort (1457-1458)

Vlees

Vis

Gevogelte

Gr/Fr

Kruid

Drank

Kaas

Ei

Boter

Brood

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

1600

Totalen uitgaven per soort in denieren

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Jaartotaal uitgaven keuken per soort (1458-1459)

Vlees

Vis

Gevogelte

Gr/Fr

Kruid

Drank

Kaas

Ei

Boter

Brood

Bijlage 9: Jaartotaal uitgaven voedsel per soort

1457-1458

1458-1459

xxiii

0

500

1000

1500

2000

2500

Totalen uitgaven per soort in denieren

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Jaartotaal uitgaven per soort (1460-1461)

Vlees

Vis

Gevogelte

Gr/Fr

Kruid

Drank

Kaas

Ei

Boter

Brood

Koek

1459-1460

1460-1461

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

1600

1800

Totalen uitgaven per soort in denieren

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Jaartotaal uitgaven per soort (1459-1460)

Vlees

Vis

Gevogelte

Gr/Fr

Kruid

Drank

Kaas

Ei

Boter

Brood

Koek

xxiv

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven per soort per kwartaal (1457-1458)

Kwartaal 4

Kwartaal 3

Kwartaal 2

Kwartaal 1

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven per soort per kwartaal (1458-1459)

Kwartaal 4

Kwartaal 3

Kwartaal 2

Kwartaal 1

Bijlage 10: Uitgaven voedsel per soort, per kwartaal, per jaar

1457-1458

1458-1459

xxv

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven per soort per kwartaal (1460-1461)

Kwartaal 4

Kwartaal 3

Kwartaal 2

Kwartaal 1

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaal uitgaven per soort per kwartaal (1459-1460)

Kwartaal 4

Kwartaal 3

Kwartaal 2

Kwartaal 1

1459-1460

1460-1461

xxvi

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

A

s

t

i

t

e

l

Totaaluitgaven per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461 Kwartaal 2

1459-1460 Kwartaal 2

1458-1459 Kwartaal 2

1457-1458 Kwartaal 2

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaaluitgaven per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461 Kwartaal 1

1459-1460 Kwartaal 1

1458-1459 Kwartaal 1

1457-1458 Kwartaal 1

Bijlage 11: Uitgaven voedsel per week, per kwartaal, per kwartaaljaar

Kwartaal 1

Kwartaal 2

xxvii

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaaluitgaven per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461 Kwartaal 3

1459-1460 Kwartaal 3

1458-1459 Kwartaal 3

1457-1458 Kwartaal 3

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Totaaluitgaven per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461 Kwartaal 4

1459-1460 Kwartaal 4

1458-1459 Kwartaal 4

1457-1458 Kwartaal 4

Kwartaal 3

Kwartaal 4

xxviii

Bijlage 12: Uitgaven voeding per soort, per week, per kwartaal, per kwartaaljaar

Kwartaal 1

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vlees per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vis per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven gevogelte per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxix

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven fruit/groenten per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kruid per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven drank per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxx

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kaas per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven ei per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven boter per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxxi

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven brood per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven koek per week per boekjaar, kwartaal 1

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxxii

Kwartaal 2

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%W

eek

1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vlees per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vis per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven gevogelte per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxxiii

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven fruit/groenten per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kruid per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven drank per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxxiv

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven ei per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kaas per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven boter per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxxv

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven koek per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

We

ek 1

4

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven brood per week per boekjaar, kwartaal 2

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxxvi

Kwartaal 3

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vlees per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vis per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven gevogelte per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxxvii

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven fruit/groenten per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%

20%

40%

60%

80%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kruid per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven drank per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxxviii

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kaas per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven ei per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven boter per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xxxix

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven brood per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven koek per week per boekjaar, kwartaal 3

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xl

Kwartaal 4

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%W

eek

1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vlees per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven vis per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven gevogelte per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xli

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven fruit/groenten per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kruid per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven drank per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xlii

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven boter per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven kaas per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven ei per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xliii

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven koek per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

We

ek 1

We

ek 2

We

ek 3

We

ek 4

We

ek 5

We

ek 6

We

ek 7

We

ek 8

We

ek 9

We

ek 1

0

We

ek 1

1

We

ek 1

2

We

ek 1

3

I

n

d

e

n

i

e

r

e

n

Uitgaven brood per week per boekjaar, kwartaal 4

1460-1461

1459-1460

1458-1459

1457-1458

xliv

Zieken en personeel 1457-1458

Totalen uitgaven per soort in denieren Vlees Vis Gevogelte Gr/Fr Kruid Drank Koek TOTAAL

Kwartaal 1 Jan Sint Arnts 14,5 9 47 0,5 3 9,5 12 95,5

Jan Grymberch 2 49 51

Zusters 38 38

Zieken 6 37 43

Klooster 5,5 5,5

Zieken en zusters 6 6

Peter 14,5 14,5

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 20,5 16,5 90 0,5 41 73 12

TOTAAL 555 208 252,5 141 91 273 18 1538,5

Verschil 534,5 191,5 162,5 140,5 50 200 6 1285

% rest 96,30630631 92,06730769 64,35643564 99,64539007 54,94505 73,26007 33,33333333

% benoemd 3,693693694 7,932692308 35,64356436 0,354609929 45,05495 26,73993 66,66666667

Kwartaal 2 Jan Sint Arnts 5,5 5,5 11

Jan Grymberch 1 6 7

Zusters 0

Zieken 6 8 28,5 10,5 165 218

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 2,5 2,5

Vrancke 48 48

Zeger 0

Totaal 59,5 8 34 2,5 10,5 166 6

TOTAAL 340 177 230,5 56,5 220 451 15 1490

Verschil 280,5 169 196,5 54 209,5 285 9 1203,5

% rest 82,5 95,48022599 85,2494577 95,57522124 95,22727 63,1929 60

%benoemd 17,5 4,519774011 14,7505423 4,424778761 4,772727 36,8071 40

Kwartaal 3 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 6,5 9,5 68,5 6 90,5

Zusters 10 2,5 7 21 40,5

Zieken 14 23 4 41

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 6 9 48,5 63,5

Vrancke 0

Zeger 3 3

Totaal 20 16,5 35 0 23 138 6

TOTAAL 315,5 235 99,5 4,5 80 439,5 21 1195

Verschil 295,5 218,5 64,5 4,5 57 301,5 15 956,5

% rest 93,66085578 92,9787234 64,8241206 100 71,25 68,60068 71,42857143

% benoemd 6,339144216 7,021276596 35,1758794 0 28,75 31,39932 28,57142857

Kwartaal 4 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 3,5 5 30 3 41,5

Zusters 0

Zieken 9 9

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 0

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 3,5 0 9 0 5 30 3

TOTAAL 320 331 30 90 38,5 255 21 1085,5

Verschil 316,5 331 21 90 33,5 225 18 1035

% rest 98,90625 100 70 100 87,01299 88,23529 85,71428571

% benoemd 1,09375 0 30 0 12,98701 11,76471 14,28571429

Bijlage 13: Uitgaven voedsel per categorie, per soort, per kwartaaljaar

1457-1458

xlv

1457-158

Kwartaal 1 Vlees Vis Gevogelte Gr/Fr Kruid Drank Koek

Zusters 38

Zieken 6 2 63,5

Zusters en zieken

Anderen 14,5 14,5 0,5 0,5 3 9,5 12

Totaal 20,5 16,5 0,5 0,5 41 73 12

Kwartaal 2

Zusters

Zieken 6 8 28,5 2,5 10,5 166 6

Zusters en zieken

Anderen 53,5 5,5

Totaal 59,5 8 34 2,5 10,5 166 6

Kwartaal 3

Zusters 10 2,5 7 21

Zieken 20 6,5 32,5 13 117 6

Zusters en zieken

Anderen 3

TOtaal 20 16,5 35 0 23 138 6

Kwartaal 4

Zusters

Zieken 3,5 9 5 30 3

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 3,5 0 9 0 5 30 3

xlvi

Zieken en personeel 1458-1459

Totalen uitgaven per soort in denieren Vlees Vis Gevogelte Gr/Fr Kruid Drank Koek TOTAAL

Kwartaal 1 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 7,5 5 3 15,5

Zusters 15 15

Zieken 24,5 6 30,5

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 0

Vrancke 0

Zeger 2 5 7

Totaal 24,5 2 7,5 0 0 25 9

TOTAAL 450 183,5 142,5 100,5 10 253,5 18 1158

Verschil 425,5 181,5 135 100,5 10 228,5 9 1090

% rest 94,55555556 98,91008174 94,73684211 100 100 90,13807 50

% benoemd 5,444444444 1,089918256 5,263157895 0 0 9,861933 50

Kwartaal 2 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 5 6 9 20

Zusters 9,5 22 2,5 34

Zieken 15,5 15,5

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 0

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 0 0 25 5 22 8,5 9

TOTAAL 459 204 171,5 94,5 63,5 271,5 23 1287

Verschil 459 204 146,5 89,5 41,5 263 14 1217,5

% rest 100 100 85,42274052 94,70899471 65,35433 96,86924 60,86956522

% benoemd 0 0 14,57725948 5,291005291 34,64567 3,130755 39,13043478

Kwartaal 3 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 2,5 12 14,5

Zusters 2 43 45,5 90,5

Zieken 15 7 8 27 6 63

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 0

Hendrik 6 25 31

Zeger 5 5

Totaal 15 0 9 10,5 76 75,5 18

TOTAAL 270 329 23 24,5 123 487 23 1279,5

Verschil 255 329 14 14 47 411,5 5 1075,5

% rest 94,44444444 100 60,86956522 57,14285714 38,21138 84,49692 21,73913043

% benoemd 5,555555556 0 39,13043478 42,85714286 61,78862 15,50308 78,26086957

Kwartaal 4 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 21 4 25

Zusters 7,5 2,5 10

Zieken 0

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 0

Vrouw Puet 2,5 2,5

Zeger 0

TOtaal 0 0 0 0 0 31 6,5

TOTAAL 201,5 454,5 18 23 92 336 16,5 1141,5

Verschil 201,5 454,5 18 23 92 305 10 1104

% rest 100 100 100 100 100 90,77381 60,60606061

% benoemd 0 0 0 0 0 9,22619 39,39393939

1458-1459

xlvii

1458-1459

Kwartaal 1 Vlees Vis Gevogelte Gr/Fr Kruid Drank Koek

Zusters 15

Zieken 24,5 2 7,5 5 9

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 24,5 2 7,5 0 0 25 9

Kwartaal 2

Zusters 9,5 22 2,5

Zieken 15,5 5 6

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 0 0 25 5 22 8,5 9

Kwartaal 3

Zusters 2 43 45,5

Zieken 15 7 10,5 33 25 18

Zusters en zieken

Anderen 5

TOtaal 15 0 9 10,5 76 75,5 18

Kwartaal 4

Zusters 7,5 2,5

Zieken 23,5 4

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 0 0 0 0 0 31 6,5

xlviii

Zieken en personeel 1459-1460

Totalen uitgaven per soort in denieren Vlees Vis Gevogelte Gr/Fr Kruid Drank Koek TOTAAL

Kwartaal 1 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 8 9 17

Zusters 12 12

Zieken 6 2,5 8,5

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 0

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 0 0 14 0 0 21 2,5

TOTAAL 502 253 156,5 123,5 3 288,5 12,5 1339

Verschil 502 253 142,5 123,5 3 267,5 10 1301,5

% rest 100 100 91,0543131 100 100 92,72097 80

% benoemd 0 0 8,945686901 0 0 7,279029 20

Kwartaal 2 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 4,5 2,5 7

Zusters 0

Zieken 5 5

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 0

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 0 0 0 0 0 4,5 7,5

TOTAAL 374 243 153,5 32,5 117 298,5 15 1233,5

Verschil 374 243 153,5 32,5 117 294 7,5 1221,5

% rest 100 100 100 100 100 98,49246 50

% benoemd 0 0 0 0 0 1,507538 50

Kwartaal 3 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 9 7,5 16,5

Zusters 6 15 21

Zieken 22 6 28

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 0

Vrancke 0

Zeger 4,5 5,5 40 50

Totaal 22 6 19,5 0 20,5 40 7,5

TOTAAL 401,5 354,5 70,5 19,5 71,5 364 17,5 1299

Verschil 379,5 348,5 51 19,5 51 324 10 1183,5

% rest 94,52054795 98,30747532 72,34042553 100 71,32867 89,01099 57,14285714

% benoemd 5,479452055 1,692524683 27,65957447 0 28,67133 10,98901 42,85714286

Kwartaal 4 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 2,5 2,5

Zusters 0

Zieken 9 6 15

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Peter 0

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 9 0 0 0 6 0 2,5

TOTAAL 351,5 627,5 66 98 129,5 344,5 18 1635

Verschil 342,5 627,5 66 98 123,5 344,5 15,5 1617,5

% rest 97,43954481 100 100 100 95,3668 100 86,11111111

% benoemd 2,560455192 0 0 0 4,633205 0 13,88888889

1459-1460

xlix

1459-1460

Kwartaal 1 Vlees Vis Gevogelte Gr/Fr Kruid Drank Koek

Zusters 12

Zieken 14 2,5

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 0 0 14 0 0 21 2,5

Kwartaal 2

Zusters 4,5 7,5

Zieken

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 0 0 0 0 0 4,5 7,5

Kwartaal 3

Zusters 6 15

Zieken 22 15 7,5

Zusters en zieken

Anderen 4,5 5,5 40

TOtaal 22 6 19,5 0 20,5 40 7,5

Kwartaal 4

Zusters

Zieken 9 6 2,5

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 9 0 0 0 6 0 2,5

l

Zieken en personeel 1460-1461

Totalen uitgaven per soort in denierenVlees Vis Gevogelte Gr/Fr Kruid Drank Koek TOTAAL

Kwartaal 1 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 0

Zusters 47,5 39,5 87

Zieken 12,5 6,5 19

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Scrote 10 10

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 12,5 0 0 6,5 47,5 49,5 0

TOTAAL 850,5 354 192 78,5 67,5 686,5 10 2239

Verschil 838 354 192 72 20 637 10 2123

% rest 98,53027631 100 100 91,71974522 29,62962963 92,78951 100

% benoemd 1,469723692 0 0 8,280254777 70,37037037 7,210488 0

Kwartaal 2 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 0

Zusters 0

Zieken 0

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Scrote 6,5 36,5 43

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 0 0 0 0 6,5 36,5 0

TOTAAL 616,5 347 70,5 83,5 105,5 329,5 7,5 1560

Verschil 616,5 347 70,5 83,5 99 293 7,5 1517

% rest 100 100 100 100 93,83886256 88,92261 100

% benoemd 0 0 0 0 6,161137441 11,07739 0

Kwartaal 3 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 0

Zusters 0

Zieken 59,5 15 3 77,5

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Scrote 0

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 59,5 0 15 0 0 0 3

TOTAAL 571,5 393,5 67 17 58 345 5,5 1457,5

Verschil 512 393,5 52 17 58 345 2,5 1380

% rest 89,5888014 100 77,6119403 100 100 100 45,45455

% benoemd 10,4111986 0 22,3880597 0 0 0 54,54545

Kwartaal 4 Jan Sint Arnts 0

Jan Grymberch 0

Zusters 0

Zieken 9 6 15

Klooster 0

Zieken en zusters 0

Scrote 0

Vrancke 0

Zeger 0

Totaal 9 0 0 6 0 0 0

TOTAAL 270 581 48,5 24 176,5 435 11 1546

Verschil 261 581 48,5 18 176,5 435 11 1531

% rest 96,66666667 100 100 75 100 100 100

% benoemd 3,333333333 0 0 25 0 0 0

1460-1461

li

1460-1461

Kwartaal 1 Vlees Vis Gevogelte Gr/Fr Kruid Drank Koek

Zusters 47,5 39,5

Zieken 12,5 6,5 10

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 12,5 0 0 6,5 47,5 49,5 0

Kwartaal 2

Zusters

Zieken 6,5 36,5

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 0 0 0 0 6,5 36,5 0

Kwartaal 3

Zusters

Zieken 59,5 15 3

Zusters en zieken

Anderen

TOtaal 59,5 0 15 0 0 0 3

Kwartaal 4

Zusters

Zieken 9 6

Zusters en zieken

Anderen

Totaal 9 0 0 6 0 0 0

lii

918

132,5

277,5

84

92,5

Aandeel uitgaven kledij/schoeisel voor zieken/zusters, kwartaaljaar 1457-1458

Zieken Schoeisel

Zieken Kledij

Zusters Schoeisel

Zusters Kledij

Diverse personen Schoeisel

Diverse personen Kledij

4016

129

13757,5

217,5

Aandeel uitgaven kledij/schoeisel voor zieken/zusters, kwartaaljaar 1458-1459

Zieken Schoeisel

Zieken Kledij

Zusters Schoeisel

Zusters Kledij

Diverse personen Schoeisel

Diverse personen Kledij

Bijlage 14: Aandeel uitgaven kledij en schoeisel voor zieken, zusters en diverse personen per

jaar

1457-1458

1458-1459

liii

9 12

122

110

23,5

86

Aandeel uitgaven kledij/schoeisel voor zieken/zusters, kwartaaljaar 1459-1460

Zieken Schoeisel

Zieken Kledij

Zusters Schoeisel

Zusters Kledij

Diverse personen Schoeisel

Diverse personen Kledij

0

54

172

614

5269

Aandeel uitgaven kledij/schoeisel voor zieken/zusters, kwartaaljaar 1460-1461

Zieken Schoeisel

Zieken Kledij

Zusters Schoeisel

Zusters Kledij

Diverse personen Schoeisel

Diverse personen Kledij

1459-1460

1460-1461