De preventieve schadevergoedingsmaatregel voor vermogensdelicten in het licht van de...
-
Upload
maastrichtunivesity -
Category
Documents
-
view
3 -
download
0
Transcript of De preventieve schadevergoedingsmaatregel voor vermogensdelicten in het licht van de...
J.R. Wiering
Studentnummer: I6061206
Master Forensica, Criminologie & Rechtspleging 2014-2015
Scriptiebegeleider: B. Leeuw (LLM, MCrim)
Woorden netto: 12.916
Definitieve versie, 30 juni 2015
Scriptie
De preventieve schadevergoedingsmaatregel bij vermogensdelicten in
het licht van de rationele-keuzetheorie
Crime does pay. So should legislation.
Universiteit Maastricht
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
2
Inhoud
INHOUD ............................................................................................................................ 2
1 INLEIDING ................................................................................................................... 4
1.1 WEL DE LUSTEN, NIET DE LASTEN ........................................................................................... 4
1.2 HOE DE RATIONELE-KEUZETHEORIE VAN DIENST KAN ZIJN ............................................................ 6
1.3 ONDERZOEKSVRAGEN EN OPBOUW ........................................................................................ 7
1.4 CONTEXT EN AFBAKENING ONDERZOEK ................................................................................... 7
1.4.1 Context en cijfers .................................................................................................... 7
1.4.2 Afbakening en definities ......................................................................................... 9
1.5 METHODOLOGIE .............................................................................................................. 14
1.5.1 Literatuuronderzoek ............................................................................................. 14
1.5.2 Een multidisciplinaire benadering ........................................................................ 15
2 DE RATIONELE KEUZETHEORIE EN HAAR PREVENTIEVE POTENTIE .............................. 17
2.1 OORSPRONG EN ACHTERGROND .......................................................................................... 17
2.2 DE VERWACHTINGEN VAN DE RATIONELE-KEUZETHEORIE .......................................................... 19
2.3 DE VALIDITEIT EN LACUNES VAN DE RATIONELE-KEUZETHEORIE .................................................. 20
2.4 WAT IS DE PREVENTIEVE POTENTIE VAN DE RATIONELE-KEUZETHEORIE? ...................................... 24
3 DE IMPLEMENTATIE VAN DE RATIONELE KEUZETHEORIE IN HET BELEID .................... 25
3.1 WET OP DE ECONOMISCHE DELICTEN ................................................................................... 25
3.2 SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL & VOEGING BENADEELDE PARTIJ ........................................... 26
3.3 WORDT DE PREVENTIEVE POTENTIE VAN DE RATIONELE-KEUZETHEORIE BENUT? ............................ 28
3
4 DE RECHTVAARDIGHEID VAN HET DRAGEN VAN DE INTEGRALE SCHADEKOSTEN DOOR
DE DADER ....................................................................................................................... 30
4.1 OMVANG VAN DE COLLECTIEVE SCHADEKOSTEN ...................................................................... 30
4.2 DE (HER)VERDELING VAN DE SCHADEKOSTEN ......................................................................... 32
4.3 LOST DE MAATREGEL HET PROBLEEM DAADWERKELIJK OP OF WORDT HET PROBLEEM VERSCHOVEN? . 35
4.4 IS HET RECHTVAARDIG DE SCHADE TE INTERNALISEREN?............................................................ 36
5 DE SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL IN PERSPECTIEF: RESTORATIE EN PREVENTIE . 37
5.1 RESTORATIEVE MAATREGEL EN GEEN PUNITIEVE STRAF ............................................................. 37
5.2 ALGEMENE PREVENTIE NAAST SPECIFIEKE PREVENTIE ............................................................... 39
6 DISCUSSIE: DE BEGRENZING DOOR FUNDAMENTELE RECHTSBEGINSELEN EN DE
PRAKTIJK ........................................................................................................................ 43
6.1 DE OBJECTIEVE EN GEPERCIPIEERDE PAKKANS ......................................................................... 43
6.2 ACTIEVE OVERHEIDSCOMMUNICATIE, VOORZIENBAARHEID EN DAADWERKELIJKE SPOEDIGE
TENUITVOERLEGGING .................................................................................................................. 44
6.3 DE RENDABILITEIT VAN HET KWANTIFICEREN .......................................................................... 46
7 CONCLUSIE ............................................................................................................... 49
LITERATUURLIJST ............................................................................................................ 52
Inleiding 4
1 Inleiding
1.1 Wel de lusten, niet de lasten
“Financieel-economische criminaliteit geniet de twijfelachtige reputatie buitengewoon
lucratief te zijn.”1 aldus voormalig Minister van Justitie Opstelten in een MvT op de Wet op
de Economische delicten.
In de samenleving zijn makkelijk verschillende voorbeelden te vinden van delicten waarbij
financieel voordeel voor de dader centraal staat, er grote schade wordt aangericht en deze
kosten niet (volledig) voor rekening van de dader komen zoals diefstal, inbraak, drugshandel
en witteboordencriminaliteit. Een concreet voorbeeld hiervan is de Filefuikzaak. Deze
illustreert de mogelijke gevolgen van een delict waarin de dader zich laat leiden door zijn
eigen financieel voordeel. In deze casus werd een benzinedief op heterdaad betrapt en
vlucht vervolgens met zijn auto voor de politie. Hierbij wordt een filefuik ingezet. De
benzinedief rijdt tijdens zijn vlucht een andere automobilist aan, met diens dood tot gevolg.
De opbrengst voor de dader was zeer beperkt; circa € 70 aan benzine. Hiertegen over staan
zeer hoge kosten, evident2 vele malen hoger dan de ca. € 11.000,- die in de rechtszaak
vergoed wordt aan de slachtoffers voor materiële en immateriële schade en proceskosten.3
De kosten van de inzet van talloze politievoertuigen en mankracht, de economische schade
van iedereen die in de file staat, justitie, gevangeniswezen en, last but not least, de dood van
een onschuldige medeweggebruiker worden onder de huidige wetgeving allen niet vergoed
door de dader.
Hoewel de dader wordt gestraft in punitieve zin, vindt er geen volledig financieel
rechtsherstel plaats in restoratieve zin. In plaats hiervan worden de kosten gedragen door de
eerdergenoemde partijen (hierna samengevat te noemen: de maatschappij). Bovendien
staan de baten voor de dader in geen verhouding tot de kosten van het delict voor de
maatschappij. Een interessante vraag is of de dader ook tot de diefstal zou zijn overgegaan
1 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 3, p. 1.
2 Geen enkele bron vindbaar die deze kosten specificeert; ziedaar de centrale probleemstelling in deze scriptie.
3 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9658 (Filefuik A2).
Inleiding 5
wetende dat alle inherente, onlosmakelijk aan het delict verbonden schade die hij aanricht,
op hem verhaald zou worden. Dit voorgestelde schadebegrip, dat uitgebreider is dan het
vigerende schadebegrip, kan scherp worden afgebakend door aan te sluiten bij het
algemene strafrechtelijke criterium van de ‘condicio sine qua non’: er is alléén dan sprake
van schade, indien deze door het delict is veroorzaakt en zich niet direct zou hebben
gemanifesteerd indien het delict niet had plaatsgevonden. In aansluiting op dit criterium
wordt ‘gevolgschade’ die ‘slechts’ indirect door het delict wordt veroorzaakt, buiten het
schadebegrip geplaatst.
In deze scriptie wordt onderzocht of het bestaande beleid zodanig kan worden aangepast
dat de inherente kosten van een vermogensdelict op de dader wordt verhaald. Hiermee zou
bereikt kunnen worden dat de potentiële vermogensdelinquent een betere afweging maakt
tussen zijn eigen te verwachten opbrengsten en de ‘totale’ kostenzijde die voortaan voor zijn
rekening komt en daarmee afziet van wetsovertreding. Hierdoor kan enerzijds de totale
kosten van vermogenscriminaliteit dalen en anderzijds de verdeling van de kosten
rechtvaardiger worden gemaakt.
Ideaal zou het zijn als de potentiële vermogensdelinquent beter nadenkt over de extreme
disbalans tussen zijn (lage) opbrengst en de hoge kosten voor de maatschappij, maar dit is
een moreel appèl en voor velen teveel gevraagd. Meer in de lijn de verwachting ligt
bijvoorbeeld dat een fraudeur afziet van een volgend delict als hij inschat dat zijn opbrengst
€ 500 is, zijn pakkans 10%4 en de totale kostenzijde die op hem verhaald zal worden meer
dan € 5000 bedraagt. In hoeverre de integratie van de RKT in het beleid kan leiden tot dit
genoemde effect, wordt hier onderzocht.
Aangezien misdaad loont, althans in de ogen van de delinquent, zou ook het overheidsbeleid
‘lonend’ kunnen zijn voor de maatschappij die zij vertegenwoordigt. De huidige situatie ligt
helaas verre van gegeven voorbeeld: berekend is dat de opbrengst per delict ca. € 500
4 Zie paragraaf 1.4 voor exacte CBS-cijfers.
Inleiding 6
bedraagt, terwijl het strafrisico (strafmaat x pakkans) € 7,50 en een halve dag vrijheidsstraf
is.5
Dat de keuzes die de Nederlandse wetgever maakt met betrekking tot vermogensdelicten en
hun strafbedreiging niet onopgemerkt blijven voor de potentiële crimineel, bleek ook uit de
effecten van de “Inkeerregeling Zwartspaarders.”6 In aanloop naar de opheffing van het
Zwitserse bankgeheim, biedt de Belastingdienst de mogelijkheid aan verzwegen vermogen
alsnog op te geven, tegen een boetetarief van 30% i.p.v. 300% die zal gelden na afloop van
de regeling. Volgens de media geven tijdens deze regeling veel meer mensen verzwegen
vermogen aan, vergeleken met dezelfde periode het jaar daarvoor.
1.2 Hoe de rationele-keuzetheorie van dienst kan zijn
De rationele-keuzetheorie (hierna: RKT) is één van de vele theorieën binnen de criminologie
die criminaliteit probeert te verklaren én voorkomen. Deze theorie ligt ten grondslag aan
verschillende interventies, zoals de eerdergenoemde Inkeerregeling Zwartspaarders. Onder
meer geïnspireerd door deze regeling wordt onderzocht in hoeverre de theorie achter zulk
beleid breder toepasbaar is op vermogenscriminaliteit in het algemeen. De RKT is
voornamelijk geënt op vermogensdelicten. De gemeenschappelijke deler tussen
verschillende vormen van vermogenscriminaliteit en de RKT is de (veronderstelde) rationele
afweging tussen kosten en baten en het kwantificeren van moeilijk meetbare effecten en
variabelen. Hier wordt onderzocht in hoeverre de RKT in het beleid is geïntegreerd. Een
suboptimaal gebruik van de potentie van de RKT zou er hypothetisch namelijk toe kunnen
leiden dat vermogenscriminaliteit niet maximaal gereduceerd wordt en de schadekosten
niet rechtvaardig worden verdeeld. Het onderzoek naar de bruikbaarheid van de RKT past in
een bredere trend van het kwantificeren en taxeren van risico’s zoals schade; de analogie
met actuarial justice, waarin op een economische wijze wordt gekeken naar het recht,
risico’s, schade, straffen en maatregelen springt in het oog7.
5 Van Velthoven & Van Wijck, p. 410.
6 NOS 2014. 7 Garland 2001, p. 127, zoals geciteerd in Beyens 2007, p. 91.
Inleiding 7
1.3 Onderzoeksvragen en opbouw
In deze scriptie worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord. De operationalisering
van de onderzoekstermen wordt in paragraaf 1.5.1. en hoofdstuk 4 verder toegelicht.
Hoofdvraag:
“Moet, in het licht van de rationele-keuzetheorie, een preventieve schadevergoedings-
maatregel worden ingevoerd voor vermogenscriminaliteit?”
Deelvragen:
1. “In hoeverre kan de rationele-keuzetheorie preventief werken bij vermogensdelicten?”
2. “In hoeverre benut de wetgever de preventieve potentie van de rationele-keuzetheorie
door de kosten van een vermogensdelict door te berekenen aan de dader?”
3. “In hoeverre is het maatschappelijk en filosofisch rechtvaardig om de integrale kosten
van een delict op de veroordeelde dader te verhalen?”
4. “Hoe kan de schadevergoedingsmaatregel geplaatst worden binnen de systematiek van
straffen en maatregelen?”
In hoofdstuk 2 t/m 5 worden de vier gestelde deelvragen beantwoord; elke deelvraag komt
overeen met een apart hoofdstuk. Achtereenvolgens komen dus aan bod: de potentie van
de RKT (hoofdstuk 2), de implementatie van de RKT in het beleid (hoofdstuk 3), de
rechtvaardiging van de schadevergoedingsmaatregel (hoofdstuk 4) en het karakter van de
schadevergoedingsmaatregel (hoofdstuk 5).
1.4 Context en afbakening onderzoek
1.4.1 Context en cijfers
In deze scriptie wordt onder vermogenscriminaliteit verstaan: “Puur door geld gemotiveerde
criminaliteit waarbij de potentiële dader in enige mate – expliciet danwel impliciet - een
Inleiding 8
rationele kosten-batenanalyse uitvoert.” Enkele cijfers van het CBS geven duiding aan de
incidentie en impact van vermogenscriminaliteit:
In 2013 zijn er 677.0008 vermogensdelicten gepleegd, wat neerkomt op 62% van de totale
geregistreerde criminaliteit; slechts 12,6% van die delicten werd opgehelderd9. 21,2%10 van
de bevolking werd slachtoffer van een vermogensdelict, wat de maatschappij in 2012 een
groot deel van de totale schade van € 13,0 miljard11 heeft gekost, ofwel € 780 per capita en
2,2% van het BBP.
Die € 13 miljard omvat 4,9% van de overheidsbegroting bestaat onder meer uit kosten voor
de Dienst Justitiële Inrichting á € 2,1 miljard, de politie á € 4,5 miljard en het OM en de
rechtspraak á € 1,0 miljard. In slechts 14.000 gevallen12 werd de dader veroordeeld tot een
betaling aan de staat in het kader van genoegdoening voor het slachtoffer. Overigens zaten
3.900 van de 12.100 gedetineerden13 in 2012 vast voor een vermogensdelict, waarmee deze
groep 32% van de gevangenispopulatie uitmaakt. Het WODC heeft in 2007 zeer uitgebreid
de kosten van criminaliteit, waaronder ook vermogenscriminaliteit, in kaart weten te
brengen, waar expliciet aandacht is gevestigd op het kwantificeren van moeilijk op geld
waardeerbare schade als leed, angst en productiviteitsverlies. De gemiddelde kosten voor
een vermogensdelict worden door het WODC becijferd op € 1.413,-.14 Daarbij moet worden
aangetekend dat dit getal laag uitvalt vanwege het grote aantal fietsdiefstallen.
De opbrengst voor de dader blijft hier buiten beschouwing, vanwege het brede concept
‘opbrengsten’, het gebrek aan betrouwbare data daarover en omdat er sprake is van
ongerechtvaardigde herverdeling van goederen. Hoe hoog de opbrengst ook mag zijn, hoe
rendabel een delict ook mag zijn in relatie tot de aangerichte schade, dit mag nooit een
legitimatie voor het delict vormen, aangezien het moreel verwerpelijk is, schade aanricht en
derhalve bij wet verboden is.
8 CBS 2014a.
9 De hiermee samenhangende pakkans komt in het zesde hoofdstuk aan bod.
10 CBS 2014b.
11 CBS 2014c.
12 CBS 2014d.
13 CBS 2014e.
14 SEO & WODC 2007, p. 8.
Inleiding 9
Uiteraard geven bovenstaande CBS-cijfers alleen die schadekosten aan, die meetbaar zijn op
overheidsniveau. De indirecte schade is evident groter en wordt gedragen door de
individuele slachtoffers en wordt – voor zover mogelijk – becijferd door het WODC. Deze
cijfers geven duidelijk de impact van vermogenscriminaliteit op de maatschappij en de
urgentie van het probleem aan.
1.4.2 Afbakening en definities
Hoewel er veel interessante variabelen zijn die in meer of mindere mate verband houden
met vermogenscriminaliteit en de RKT, dwingt de beperkte omvang en gewenste diepgang
van het onderzoek tot afbakening d.m.v. onderstaande definities. Binnen de smalle scope
van dit onderzoek vallen de RKT, vermogenscriminaliteit, preventie, schadevergoeding en
het Nederlandse wetgevingsbeleid hieromtrent.
Vermogenscriminaliteit is een fenomeen met vele invalshoeken. Bewust is hier gekozen om
slechts de samenhang tussen twee van de drie zijdes van de criminaliteitsdriehoek15 te
onderzoeken, te weten de dader en de toezichthouder. Het doelwit c.q. het slachtoffer
blijven bij deze insteek buiten beschouwing, mede ook omdat vermogenscriminaliteit een
aantal “slachtofferloze” delicten omvat als drugshandel en belastingontduiking. Er wordt
echter betoogd dat de individuele belastingbetaler indirect toch slachtoffer is vanwege de
niet geïnternaliseerde kosten van dergelijk delicten.
Beccaria16 en in zijn voetsporen vele anderen, gaven aan dat er drie belangrijke elementen
zijn om afschrikking te effectueren: certainty, severity and celerity. Deze scriptie richt zich
voornamelijk op de severity van de sanctie, mede geïnspireerd door Beccaria’s stellingname
dat de straf c.q. maatregel een delict onrendabel moet maken. In de discussie is o.a.
aandacht voor de twee andere aspecten die samen het afschrikkingseffect bepalen. Immers
onderzoekt deze scriptie alleen de objectieve en subjectieve straf gevormd door de
kostenzijde van het delict, terwijl bij de afweging de pakkans de andere variabele vormt.
15 Zie bv. Felson 1997, p. 136.
16 Beccaria 1964, p. 58.
Inleiding 10
Onderstaand worden o.b.v. verschillende definities van prominenten in hun vakgebied eigen
definities geformuleerd, die veelgebruikte termen in dit onderzoek verklaren. De termen
“RKT” en “preventief” worden hier beknopt respectievelijk niet gedefinieerd, omdat deze
termen in hun respectievelijke hoofdstukken uitgebreid geduid worden.
Onder een rationele keuze verstaan rechtseconomen nutmaximaliserend gedrag,17 ofwel
“het kiezen voor het beste alternatief”. Specifieker m.b.t. vermogenscriminaliteit wordt er
dan gesproken van een “calculerende schadeveroorzaker”, gedefinieerd als “iemand die zich
hoofdzakelijk laat leiden door financiële afwegingen”.18 In deze scriptie wordt aangesloten
op deze terminologie met als toevoeging dat de financiële afwegingen in de breedste zin des
woord moeten worden beschouwd om de potentie van de term ten volle te kunnen
benutten.
Vermogenscriminaliteit is een containerbegrip en wordt door het CBS niet als zodanig
gedefinieerd. Voor het CBS vallen binnen dit begrip “alle vormen van diefstal, inbraak,
verduistering, bedrog, valsheidsmisdrijven, afpersing, bankbreuk en witwassen.”19 Deze
scriptie hanteert – vanwege de diversiteit van de genoemde delicten – een smallere
definitie, waarbij elke vorm van geweld of verdovende middelen wordt uitgesloten . Gemene
deler van de genoemde delicten is dat het “puur door geld gemotiveerde criminaliteit
betreft waarbij de potentiële dader in enige mate – expliciet danwel impliciet - een rationele
kosten-batenanalyse uitvoert.”
Dit roept meteen de vraag op wat er dan onder kosten verstaan moet worden. Het
eerdergenoemde WODC20 deed een poging een opsomming en berekening van alle kosten
te maken, waar de meer complexe kosten als productiviteitsverlies en gederfde
levensvreugde ook onder vallen, naast de evidente materiële schadekosten. Deze
benadering is echter meer uitzondering dan regel; de Nederlandse wetgever verstaat
17 Van Velthoven & Van Wijck 2007, p. 8.
18 Van der Heijden 2001, p. 1750.
19 CBS 2014a. 20 SEO & WODC 2007.
Inleiding 11
bijvoorbeeld in het privaatrecht onder vermogensschade (art. 6:96 lid 1 BW) het geleden
verlies en de gederfde winst. Het betreft materiële schade, en omvat de in geld meetbare
aantasting van het vermogen. Niet alleen de vermogensdaling maar ook de
vermogensstijging die het slachtoffer ontgaat als gevolg van de schadeveroorzakende
gebeurtenis dient te worden vergoed.21 Duidelijk is dat de wetgever een engere definitie
hanteert dan hetgeen meetbaar is volgens het WODC.
Cornish & Clarke hanteren ook een breder begrip dat beter aansluit bij de
onderzoekstrekking van deze scriptie: “The costs (…) of the offense (…) being broadly defined
to include personal inconvenience and waste of police time-and any possible costs incurred
by displacement.”22
Het spreekt aan dat hiermee ook levensvreugde en productiviteit worden geïncludeerd.
Deze scriptie gaat echter nog een stap verder en zou kosten of schade willen definiëren als
“de inherente, op geld waardeerbare reeds gemaakte, huidige en toekomstige, materiële en
immateriële kosten, die (in)direct gedragen worden door een ander dan de dader.” Binnen
deze scope vallen dan alle kosten die zich nooit zouden hebben gemanifesteerd bij de
afwezigheid van (dreigende) vermogenscriminaliteit. In navolging van het meer progressieve
civiele recht kunnen kosten, bezien vanuit het slachtoffer en de maatschappij, dus in de
breedste zin des woord worden opgevat; hieronder vallen in ieder geval, maar niet
uitsluitend preventieve maatregelen, verzekeringen, tijdsverlies, angst, pijn (allen op
slachtofferniveau), maar ook de kosten voor opsporing, vervolging, berechting,
tenuitvoerlegging, slachtofferhulp e.d. Kort gezegd betreft het alle ‘transactiekosten’,
zonder welke een delict niet begaan kan worden.
Echter, omdat dit criterium in principe onbegrensd is qua causaal verband, is kwantificatie
bijna onmogelijk en daarmee wordt het concept onwerkbaar in de praktijk. Daarom moet er,
om voor deze scriptie te spreken van schade, bovendien sprake zijn van een ‘condicio sine
qua non’: hetzelfde causale verband als elders in het strafrecht wordt gebruikt, is ook hier
van toepassing. Dat leidt er m.a.w. toe dat de dader ‘slechts’ die schade moet vergoeden die
21 Kamerstukken II 2002/2003, 28 781, nr. 3, p. 5 e.v.
22 Cornish & Clarke 1985, p. 175.
Inleiding 12
inherent is aan zijn delict. Een voorbeeld: de inbreker is wel verantwoordelijk voor de
gestolen laptop, de braakschade, de vrije ochtend voor de aangifte van het slachtoffer, de
politiekosten voor zijn opsporing, en de kosten voor zijn rechtszaak (mits schuldig bevonden)
en tenuitvoerlegging. Immers zijn deze kosten onlosmakelijk verbonden aan elke inbraak.
Niet kan hij verantwoordelijk worden gehouden voor de bestseller die de eigenaar op de
laptop aan het schrijven was, maar geen back-up van had gemaakt. Een autodief is wel
verantwoordelijk voor de kosten van een nieuwe auto, maar niet voor de ziekenhuisrekening
van de eigenaar die op weg naar de dealer om zijn nieuwe auto op te halen, struikelt.
De definitie van schade wordt dus breder opgevat dan het huidige wettelijke schadebegrip,
maar is tegelijkertijd veel beperkter dan het ‘totale maatschappelijke’ schadebegrip,
waarvan diverse voorbeelden werden genoemd.
Bovenstaande geeft aan dat er causaal verband is tussen een vermogensdelict en diverse
vormen van ongewenste neveneffecten. Deze neveneffecten, ookwel negatieve externe
effecten genoemd, worden door rechtseconomen gezien als “nadelen verbonden aan gedrag
die toevallen aan een ander dan de dader” 23 en raken daarmee de kern van deze scriptie: de
vraag is of het huidige beleid deze negatieve externe effecten wel internaliseert.
Internaliseren is het terugleggen van de verantwoordelijk voor de schade bij de veroorzaker
daarvan.
Het internaliseren van de schade kan plaatsvinden d.m.v. een schadevergoedingsmaatregel.
Art. 36f Sr. definieert een schadevergoedingsmaatregel als “de verplichting tot betaling van
een som gelds ten behoeve van het slachtoffer. (…) voor zover de verdachte jegens het
slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is
toegebracht.” Omdat deze definitie de smalle civielrechtelijke hanteert, vallen daar
bijvoorbeeld niet de opsporingskosten onder. Daarom wordt in deze scriptie de
schadevergoedingsmaatregel gedefinieerd als “een maatregel die volledige vergoeding
beoogt van alle inherente directe en indirecte (gevolg)schade die de dader met zijn delict
heeft aangericht, zodat er sprake is van volledig herstel in oude toetstand.” Het herstel in
oude toestand moet dan niet worden gezien als van vóór een delict, maar ook de
23 Van Velthoven & Van Wijck 2007, p. 47.
Inleiding 13
afwezigheid van de dreiging daarvan; immers blijven kosten als verzekeringen en preventie
anders nog steeds buiten beschouwing en worden de kosten niet volledig geïnternaliseerd.
Onder het vermogenscriminaliteitbeleid wordt hier verstaan “de Nederlandse wet- en
regelgeving die de eerdergenoemde type delicten reguleert, sanctioneert en mogelijkheden
biedt tot rechtsherstelmaatregelen.” Twee specifieke voorbeelden daarvan, zoals in het
derde hoofdstuk behandeld zullen worden, zijn de Wet op de Economische Delicten en de
schadevergoedingsmaatregel. Hiervan is niet alleen bekend dat de RKT in ieder geval in
zekere mate een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming, ook aangaat deze wetgeving
vermogenscriminaliteit en de vergoeding van de aangerichte schade. Een analyse van de
originele MvT van het Wetboek van Strafrecht zou ook interessant zijn geweest, ware het
niet dat de strafdoelen daarin niet genoemd worden.24 De achtergrond van de
“Inkeerregeling Zwartspaarders” is helaas ook niet voor het publiek toegankelijk, zodat deze
hier niet verkend kan worden.
De “Plukze-wetgeving” is op het eerste gezicht ook interessant omdat daarin ook elementen
van de RKT te herkennen zijn. In wezen vormt dit de antagonist van de hier voorgestelde
schadevergoedingsmaatregel. De Plukze-wetgeving blijft hier echter bewust onbesproken,
vanwege de in paragraaf 1.4.1. genoemde redenen en omdat deze betrekking heeft op het
ontnemen van verkregen voordeel en niet valt binnen de afbakening van het vergoeden van
aangerichte schade.
Vooruitlopend op de verdere behandeling kan alvast vermeld worden dat de rationaliteit,
zoals die het fundament van de rationele keuzetheorie vormt, een stuk beperkter is dan men
op basis deze veelbelovende naam verwacht. Gaandeweg de behandeling blijkt de
rationaliteit slechts in bepaalde gevallen aanwezig te zijn, wat ertoe leidt dat er in deze
scriptie een voorstel wordt gepresenteerd dat uiteindelijk slechts onder bepaalde
omstandigheden bruikbaar is. Een omnipotent karakter moet dus niet worden verwacht.
Niettemin is er een interessante, zij het beperkte potentie voor de rationele keuzetheorie
om een lacune in het criminaliteitsbeleid deels te dichten.
Inleiding 14
1.5 Methodologie
1.5.1 Literatuuronderzoek
Om te kunnen onderzoeken of een door de RKT geïnspireerde schadevergoedingsmaatregel
moet worden gehanteerd binnen het Nederlandse vermogenscriminaliteitsbeleid, is voor
deze scriptie een literatuuronderzoek verricht: niet alleen op basis van de theorie, maar ook
vooral op basis van wetenschappelijk en empirisch onderzoek naar de daadwerkelijk
effecten van de RKT wordt deze vraag beantwoord. Op basis van dit soort onderzoek kan
men in redelijkheid verwachten dat de geconcludeerde effecten zich zullen manifesteren.
Belangrijke kanttekening is echter dat de conclusies die worden getrokken dus gebaseerd
zijn op voornoemde, reeds bestaande bronnen en empirisch onderzoek. De opbouw van de
deelvragen om tot de beantwoording van de hoofdvraag te komen geeft ruimte om tot
tussenconclusies te komen, zodat uiteindelijk een gemotiveerde conclusie kan worden
getrokken.
In het derde hoofdstuk wordt een verkennende analyse gedaan wetgeving betreffende
vermogenscriminaliteit. Nadat in het tweede hoofdstuk de karakteristieken van de RKT
uiteen zijn gezet, kunnen deze naast de wetgeving worden gelegd. Op die manier kan
worden bekeken welke elementen van de RKT in hoeverre in het beleid worden gebruikt.
Daartoe wordt de Memorie van Toelichting gebruikt, die inzage geeft in de motivatie voor de
inrichting van de wet. T.a.v. de deelvragen geldt dat wordt onderzocht ‘in hoeverre’
bepaalde theorieën of aspecten daarvan bruikbaar zijn danwel daadwerkelijk gebruikt
worden. Omdat het recht, criminologie en filosofie geen exacte wetenschappen zijn, kunnen
de bevindingen moeilijk langs een meetlat worden gelegd. Vanwege de omvang van dit
onderzoek en het gebrek aan objectieve parameters om deze vragen te kunnen
beantwoorden, wordt daarom volstaan met een behoudend kwalitatief oordeel.
De gebruikte literatuur is gevonden door een combinatie van verschillende methodes:
initieel is veel van de sneeuwbalmethode gebruik gemaakt, totdat een verzadiging in
bronnen op trad. Daarna is er vooral systematisch gezocht in algemene25 en later specifieke
25 UM Library, Bibliotheek VU Amsterdam & Google Scholar.
Inleiding 15
databases26 op basis van zowel aparte als gecombineerde zoektermen27 in zowel het Engels
(voor met name de algemene theorie) als het Nederlands (voor de situatie specifiek in
Nederland). Er is voornamelijk gefilterd op de disciplines “Law” & “Criminology.” Gezien de
variatie in de kwaliteit van het beschikbare empirisch onderzoek is, waar mogelijk, gekozen
om meta- en longitudinale studies te behandelen.
1.5.2 Een multidisciplinaire benadering
De noodzaak tot het vormen van een synthese van verschillende disciplines blijkt uit de
eerdergenoemde CBS-cijfers die aangeven dat er nog steeds veel vermogenscriminaliteit
wordt gepleegd in Nederland en de maatschappij de kosten daarvan nog steeds draagt.
Blijkbaar sorteren de verschillende criminologische theorieën, waaronder ook de RKT zonder
de steun van aanverwante disciplines, te weinig effect. In plaats van een dogmatische visie
dat het recht en de criminologie in enge zin moeten worden beschouwd, wordt hier een
meer pragmatische visie gehanteerd: een breed arsenaal van disciplines kan dienstbaar zijn
bij het implementeren van de RKT in vermogenscriminaliteitsbeleid. De scope is dus breder
dan louter het juridische en bevindt zich op het snijvlak van meerdere, verwante disciplines
die elementen of tools kunnen bieden die in het beleid geïntegreerd kunnen worden.
De kracht van de multidisciplinaire benadering is te vinden in de analogie tussen de
economie, criminologie, psychologie en filosofie waarin de homo economicus en een
rationele benadering, waarbij gekwantificeerd kan worden, centraal staan. Belangrijkste
verwante discipline voor de RKT is de rechtseconomie. De rechtseconomie maakt het
namelijk mogelijk om het theoretisch kader van de RKT naar de praktijk te vertalen door te
calculeren en becijferen. Hierdoor blijft de omvang van de schade niet langer abstract, maar
kan op basis van een concreet schadebedrag een schadevergoedingsmaatregel worden
26 Harvard Law Review, HeinOnline, JSTOR, Criminology, Expertise & Recht, Centraal Bureau voor de Statistiek, Nederlands Juristenblad, , Justitiële
Verkenningen.
27 O.a., maar niet uitsluitend: RCT, rational choice theory, (limited) rationality, assumptions, homo economicus, costs-benefits, empirical
support/evidence, punitive damages, restorative justice, prevention, policy, severity, certainty, effectiveness, schadevergoedingsmaatregel,
sancties, sanctiedoelen,, externe kosten, nutsmaximalisatie, objectieve/subjectieve/gepercipieerde pakkans, internaliseren, kwantificeren,
herstelrecht, utilisme, utilitarisme, en afschrikking.
Inleiding 16
ingevoerd. Of, om in woorden van Becker te blijven: “a useful theory of criminal behavior can
(…) simply extend the economist's usual analysis of choice".28
De morele rechtvaardiging voor het invoeren van een schadevergoedingsmaatregel kan
worden gevonden in het utilitarisme. Het utilitarisme is een stroming binnen de
rechtsfilosofie die een duidelijke analogie kent met de RKT en rechtseconomie, juist
vanwege de rationele benadering en het nutmaximaliserend principe. Niet alleen kan het
utilitarisme onderbouwen waarom het invoeren van een schadevergoedingsmaatregel op
zich moreel juist is, maar ook waarom het terugleggen van de schadekosten op het bord van
de dader gerechtvaardigd is.
In het tweede t/m vijfde hoofdstuk worden de discussiepunten die specifiek op de
respectievelijke deelvragen betrekking hebben direct behandeld. In hoofdstuk zes komen in
het kader van de meer algemene reflectie die discussiepunten apart aan bod, die op
meerdere deelvragen betrekking hebben, zoals fundamentele rechtsbeginselen en de
praktisch-administratieve haalbaarheid. Uiteindelijk wordt na de beantwoording van de
deelvragen en de discussie daarover, in hoofdstuk zeven de hoofdvraag beantwoord als
conclusie van het onderzoek.
28 Clarke & Cornish 1985, p. 156.
De rationele keuzetheorie en haar preventieve potentie 17
2 De rationele keuzetheorie en haar preventieve potentie
2.1 Oorsprong en achtergrond
De RKT is één van de vele klassieke criminologische theorieën en vindt zijn oorsprong in de
16e eeuw, toen de Nederlander Coornhert in zijn traktaat Boeventucht de voor- en nadelen
van misdadig gedrag tegen elkaar afzette, waarin hij de elementen van pakkans,
strafzwaarte en afschrikking benoemt.29 In de 18e eeuw is er hernieuwde aandacht voor de
RKT door o.a. Adam Smith30, Cesare Beccaria31 en Jeremy Bentham32 en in de 20e eeuw komt
de theorie opnieuw in de belangstelling te staan, mede door het in 1968 door
Nobelprijswinnaar Becker gepresenteerde artikel “Crime and punishment: an economic
approach”33 en aandacht door Cornish & Clarke.34
De RKT staat ook bekend als het model van de homo economicus en heeft zijn wortels in de
economische psychologie.35 De theorie doet de aanname dat mensen op zoek zijn naar het
grootste resultaat, de grootste waarde, door (impliciet) de voor- en nadelen van alle
keuzeopties af te wegen. De RKT gespecificeerd voor de criminologie gaat er van uit dat in
iedereen een potentiële wetsovertreder schuilt en dat men als rationeel denkend mens, als
nutsmaximalisator, een afweging maakt tussen de kosten en baten van het begaan van een
delict. Griffiths stelt: “An actor is rational in the sense that from among the actions available
to him, he chooses the action which will maximize utility.”36 Available moet in deze context
worden gezien in het licht van de gepercipieerde pakkans en strafbeleving. Het betreft de
subjectieve beleving van de potentiële delinquent. Becker e.a. pasten deze economische
benadering toe op de invloed van strafdreiging op crimineel gedrag en stellen dat dit
economische model prima toepasbaar is op criminaliteit. Volgens de RKT kan de overheid
29 Elffers 2010, p. 54.
30 Smith 1776.
31 Beccaria 1764.
32 Bentham 1789.
33 Becker 1968.
34 Zie bv. Cornish & Clarke 1985.
35 Lea, Tarpy & Webley 1987.
36 Griffiths 1995, p. 14.
De rationele keuzetheorie en haar preventieve potentie 18
door haar beleid de kosten van delinquentie voor de dader verhogen; Becker e.a. tekenen
daarbij aan dat de verhoogde kosten per delictstype moeten worden gedifferentieerd.
De RKT biedt vooral een verklaring voor vermogenscriminaliteit, omdat in dat soort
delinquentie de rationaliteit hoger wordt ingeschat dan in bijvoorbeeld levens- en
zedenzaken. Het gaat dan meestal om delicten met een sterk of uitsluitend financieel motief,
terwijl er sprake is van psychisch gezonde mensen die niet onder invloed zijn van heftige
emoties, alcohol of drugs. De RKT is gespitst op afschrikking, dat volgens Becker tot stand
komt door strenge handhaving met een hoge pakkans en een hoge strafkans en –maat.37
Ook Bentham38 gaf twee eeuwen eerder al aan dat individuen geneigd zijn lusten na te jagen
en lasten te vermijden en daarom datgene zullen doen waarvan de baten de kosten
overtreffen.
In de volgende paragraaf wordt onderzocht waar de kracht van de RKT precies in schuilt, om
vervolgens te toetsen in hoeverre deze theorie ook empirische validatie heeft. Daarbij
worden varianten op de RKT, zoals de situationele RKT en de routine activities theory buiten
beschouwing gelaten. Hier wordt de beperkte versie van de RKT onderzocht, die nauw
aansluit bij de economische theorie; hoewel er uitgebreidere modellen van de RKT bestaan,
waarin bijvoorbeeld de morele kosten voor de dader worden meegnomen, worden deze hier
niet onderzocht.
37 Becker 1968.
38 Bentham 1789.
De rationele keuzetheorie en haar preventieve potentie 19
2.2 De verwachtingen van de rationele-keuzetheorie
De kracht van de RKT in vergelijking met andere criminologische theorieën is de verregaande
mogelijkheid om de effecten die de theorie pretendeert meetbaar te maken, te
kwantificeren, zoals bijvoorbeeld het afwegingsproces van voor- en nadelen (choice
structuring properties). Waar andere theorieën moeilijker cijfermatig gestaafd kunnen
worden omdat zij zich richten op de abstractere biologische, sociologische of ecologische
aspecten, biedt de RKT concretere aanknopingspunten om de uitkomst te voorspellen,
omdat zij uitgaat van een relatief makkelijke, monetaire vergelijking: indien de baten minus
kosten in financiële zin positief zijn, vindt er criminaliteit plaats. Uiteraard zijn er ook meer
subjectieve aspecten zoals strafperceptie en acceptatie van de wet, die beduidend lastiger te
kwantificeren zijn. De kosten voor de maatschappij zijn in het eerste hoofdstuk al
gespecificeerd, maar worden voor de dader samengevat als de (gepercipieerde) pakkans
maal de (gepercipieerde) strafdreiging. Uiteraard zijn er kanttekeningen te plaatsen bij dit
gesimplificeerde model. De tools die het deelgebied van de rechtseconomie biedt om het
kwantificeren mogelijk te maken, komen in hoofdstuk 4 aan bod.
Hoewel de crux natuurlijk in de daadwerkelijk toepassing van de theorie zit, volgt RKT in
essentie een simpel stappenschema: het feit dat mensen rationeel zouden handelen, biedt
mogelijkheden tot interventie door de wetgever, waardoor reductie in
vermogenscriminaliteit te bewerkstelligen is en er minder schade is voor de maatschappij.
Vanuit de RKT bezien is dat dan ook de laatste stap; vanuit deze scriptie bezien echter niet.
Per slot van rekening zou de resterende schade nog rechtvaardiger verdeeld kunnen worden
dan tot nu toe gebeurt, wat zou kunnen leiden tot nog meer preventie en daardoor op
termijn nog minder schade. Hoe dan ook faciliteert de RKT volgens Kleemans een meer
systematische blik op de mogelijke effecten van maatregelen: hij spreekt over een
‘integratief raamwerk’.39
39 Kleemans 1993, p. 137.
De rationele keuzetheorie en haar preventieve potentie 20
2.3 De validiteit en lacunes van de rationele-keuzetheorie
In deze paragraaf wordt a.d.h.v. empirisch onderzoek vastgesteld of de RKT wel gesteund
wordt door wetenschappelijk bewijs en wordt bekeken in hoeverre de twee grootste punten
van kritiek adequaat worden weerlegd.
De beperkte rationaliteit
Adam Smith definieerde de mens in 1776 als homo economicus,40 de egoïst die calculerend
te werk gaat en zich ook zo gedraagt op crimineel gebied. In 1992 won Becker de Nobelprijs
voor de Economie door erop te wijzen dat “Some people become ‘criminals’(…) not because
their basic motivation differs from that of other persons, but because their benefits and costs
differ.”41 Clarke & Cornish stellen: “Crime is assumed a priori to involve rational calculation
and is viewed essentially as an economic transaction or a question of occupational choice.” 42
Om dichterbij het concept van de schadevergoedingsmaatregel te blijven: volgens Van der
Heijden zal de wetenschap dat punitive damages zouden kunnen worden opgelegd een
belangrijke factor gaan spelen bij het besluitvormingsproces van calculerende
schadeveroorzakers.43
Daar het fundament van de RKT wordt gevormd door de veronderstelde rationaliteit, is het
belangrijk dat deze aanname nader wordt onderzocht. In navolging van RKT-sceptici als
Gottfredson & Hirschi werd Nederlands onderzoek44 verricht naar de invloed van straffen op
criminaliteit: die bleek inderdaad geringer te zijn dan de RKT veronderstelt. Experimenteel
onderzoek in de economische psychologie heeft aangetoond dat beslissers zich vaak niet
volgens het model van de RKT gedragen en bovendien de subjectieve inschatting van de
kosten en baten ver verwijderd is van hun objectieve tegenhangers.45 Tunnell concludeerde
in zijn onderzoek dat vermogensdelinquenten weliswaar in grote mate rationeel denken,
maar zij ondanks de strafzwaarte niet worden afgeschrikt, omdat ze beredeneren dat zij toch
40 Smith 1776, p. 6.
41 Becker 1968, p. 176.
42 Clarke & Cornish 1985, p. 156.
43 Van der Heijden 2001, p. 1755.
44 Theeuwes & Van Veldhoven 1994.
45 Gigerenzer, Todd & ABC Research Group 1999, p. 132.
De rationele keuzetheorie en haar preventieve potentie 21
niet worden gepakt.46 Cornish & Clarke zagen zich ook genoodzaakt hun model te beperken
tot “offenders that exercise ‘limited’ rationality.”47 Ander onderzoek is iets meer ten faveure
van de RKT: door kosten van regelovertreding te verhogen wordt naleving bevorderd.48 De
wetenschap dat een boete wordt opgelegd leidt bovendien tot minder recidive in
vergelijking met andere sancties.49 Cornish stelde daar weer tegenover: “People did not
always behave in accordance with economic models of the rational, efficient decision maker,
they frequently failed to make decisions that were objectively the ‘best’.”50 Samen met Clarke
voegde hij daaraan toe dat overtreders verschillen in hun capaciteit om een nuttige kosten-
baten-afweging te maken.51 Onderzoek naar het gebruik van CCTV, ook gebaseerd op de
assumptie van rationaliteit, toont bijvoorbeeld aan dat er nauwelijks een preventief effect
uitgaat van camerabewaking.52 Specifiek voor Nederland blijkt uit verschillend empirisch
onderzoek dat de omvang van criminaliteit juist wel weer significant wordt beïnvloed door
de strafzwaarte en pakkans.53
Omdat verschillende studies verschillende resultaten laten zien, moeten meta-studies
worden geraadpleegd om een betrouwbaar beeld te krijgen. Paternoster is één van de
prominenten als het gaan om empirisch onderzoek naar afschrikking. In 1989 kwam hij tot
de conclusie dat strafzwaarte géén significante impact heeft op de afschrikking, terwijl de
strafzekerheid dat wel heeft.54 Akers bevestigde dat beeld in 1994:55 “Studies of both
objective and perceptual deterrence often do find negative correlations between certainty of
criminal penalties and the rate of frequency of criminal bahavior, but the correlations tend to
be low. Severity of punishment has an even weaker effect on crime.” Voor “pure rationaliteit”
is volgens hem bijna géén empirisch bewijs te vinden.56
46 Tunnell 1992, p. 73.
47 Clarke & Cornish 1983, p. 49.
48 Van der Pligt, Koomen & Van Harreveld 2007.
49 MacKenzie & Layton 2002 zoals geciteerd in Van Dijk, Sagel-Grande & Toornvliet 2006, p. 218.
50 Cornish 1978, p. 14.
51 Cornish & Clarke 1987, p. 942.
52 Welsh & Farrington 2002.
53 Van Velthoven & Van Wijck, p. 411.
54 Paternoster 1989, p. 37.
55 Akers 1994, p. 57.
56 Akers 1994, p. 58.
De rationele keuzetheorie en haar preventieve potentie 22
Bovendien blijkt uit een recente longitudinale studie dat “Deterrence perceptions had their
greatest impact on criminally prone study members.”57 Onderzoek van Block & Gerety laat
zien: “(…) one dimension of sanction threats (certainty) works best among the most prone to
crime whereas another (severity) works best among the least.”58 Shover, zoals geciteerd in
Wright 200459 concludeert in zijn meta-studie: “What these various studies of active
offenders seems to indicate is that at least some active offenders do pay attention to
sanction threats at least some of the time.” Hij trekt de conclusie dat “maybe criminals are
affected by the costs of crime, and maybe they are not”.
Einstader & Henry ontwikkelden daarop recentelijk het concept van “limited or bounded
rationality”60 waarbij de crimineel zoekt naar een acceptabele uitkomst van zijn afweging
binnen de gegeven omstandigheden en beperkingen, i.p.v. de optimale of maximale
uitkomst; dit alles mede gegeven door de gebrekkige informatie waarover hij beschikt en het
onvermogen de baten op korte termijn af te zetten tegen de kosten op lange termijn. Ook
Gibbons valideerde de beperkte rationaliteit bij vermogensdelicten.61 Wright e.a. vullen
aan:“Both qualitative and quantitative research have found that persistent criminal offenders
do consider the risks involved when both committing specific crimes and in deciding to quit
the crime “business.” 62
In Nederland is in 2006 door het Ministerie van Justitie63 groot onderzoek gedaan naar de
indicatoren die invloed kunnen hebben op nalevingsgedrag bij wetgeving, de
beleidsrelevantie én de kosten daarvan en bevat o.a. de theorieën van Becker.64 Het rapport
(“De Tafel van Elf”) benoemt elf indicatoren en labelt een aantal van deze indicatoren
specifiek als voortkomend uit de RKT, te weten: de kosten en baten, de controlekans,
detectiekans, sanctiekans en sanctie-ernst. Het onderzoek concludeert een “positief verband
tussen rationele keuze en naleving.” Met name kennis van de wet, de kosten en baten van
57 Wright e.a. 2004, p. 180.
58 Block & Gerety 1995 zoals geciteerd in Wright e.a. 2004, p. 187.
59 Wright e.a. 2004, p. 186. 60 Einstader & Henry 2006, p. 57.
61 Gibbons 1994, p. 24.
62 Wright e.a. 2004, p. 206.
63 Ministerie van Justitie 2006.
64 Becker 1968.
De rationele keuzetheorie en haar preventieve potentie 23
naleving van regelgeving, de sanctiekans en de sanctie-ernst blijken de meest invloedrijke
aspecten.65
De grote aanname die de RKT fundeert, het rationele handelen, blijkt dus slechts in beperkte
mate bruikbaar te zijn. Hoogstens kan gesproken worden van een beperkte RKT. Niettemin
blijkt dat een deel van criminelen de strafbedreiging in overweging neemt, hetgeen enige
ruimte geeft om de RKT in het beleid te benutten. Aldus blijkt het bereik van de RKT smaller
dan verwacht, maar toch beperkt bruikbaar, mits ook de aspecten van certainty en celerity
worden betrokken.
Het beperkte kostenbegrip
Uit bestudering van literatuur over de RKT blijkt dat het economisch model de kosten van
een delict zeer smal definieert. Indien het daarop gebaseerde beleid dezelfde smalle
definitie hanteert, is de kostenzijde van een delict voor de dader dus lager dan de werkelijke
schade. Daardoor ontmoedigt het beleid vermogenscriminaliteit onvoldoende en laat
waardevolle kansen liggen om tot een significante criminaliteitsreductie te komen. De
strafbedreiging, die i.c.m. de pakkans de kostenzijde vormt, is dan dus niet overeenkomstig
de aangerichte schade. Uiteraard is niet alleen de strafhoogte relevant; zoals Paternoster66 al
concludeerde, is de strafzekerheid minstens net zo belangrijk.
Deze scriptie beoogt de RKT een stap verder te laten gaan: voor die gevallen waarop de RKT
van toepassing is, zouden de inherente externe kosten van het delict geïnternaliseerd kunnen
worden, om de afweging van de potentiële misdadiger a priori anders uit te laten vallen. Dit
concept is minder rigoureus dan het op het eerste gezicht lijkt: er wordt slechts voorgesteld
de definitie van kosten meer in overeenstemming met de realiteit te brengen dan tot nu toe
het geval is. In de rechtseconomie, waar al jaren wordt gewezen op het gebrek aan aandacht
voor de externe kosten,67 wordt de link met de praktijk weliswaar enigszins gelegd, maar
onvoldoende uitgewerkt qua motivatie.
65 De meer normatieve aspecten komen in het zesde hoofdstuk verder aan bod.
66 Paternoster 1989, p. 37.
67 Van Velthoven & Van Wijck 2007, p. 372.
De rationele keuzetheorie en haar preventieve potentie 24
2.4 Wat is de preventieve potentie van de rationele-keuzetheorie?
De potentie van de RKT om in de praktijk preventief te werken bij vermogenscriminaliteit is
dus beperkter dan de theorie doet vermoeden. Enerzijds is de rationaliteit veel beperkter
dan werd aangenomen en anderzijds heeft de theorie zelf een beperkte visie op het
schadebegrip. Om deze – en andere in de discussie te behandelen – lacunes moet hier
worden geconcludeerd dat de RKT slechts in beperkte mate een preventie potentie als het
gaat om het daadwerkelijk reduceren van vermogenscriminaliteit. Hoewel de mogelijkheden
voor de RKT beperkter zijn dan een vlugge blik doet vermoeden, biedt zij niettemin kansen
voor beleidsmakers. Een omnipotente oplossing voor vermogenscriminaliteit is dus niet
haalbaar, maar een effect op hen die wel meer rationeel handelen mag wel verwacht
worden, wederom met inachtneming van de strafzekerheid en tijdige strafoplegging. In
hoofdstuk 3 wordt nu bezien in hoeverre de Nederlandse wetgever deze preventieve
potentie van de RKT benut in haar beleid inzake vermogenscriminaliteit.
De implementatie van de rationele keuzetheorie in het beleid 25
3 De implementatie van de rationele keuzetheorie in het beleid
Uit het vorige hoofdstuk bleek de potentie van de RKT. In dit hoofdstuk wordt d.m.v. een
initiële verkenning van het vermogensbeleid onderzocht in hoeverre de RKT daadwerkelijk
daarin is geïmplementeerd. Daartoe worden recente Memories van Toelichting (MvT) op
zowel de Wet op de Economische delicten als die omtrent de schadevergoedingsmaatregel
(artt. 51a Sv jo. 36f Sr) geanalyseerd.
Genoemd moet worden dat niet alle keuzes en assumpties waarop het beleid stoelt, terug te
vinden zijn in officiële openbare documenten, waardoor de formele toelichting een andere
kan zijn dan de materiële overwegingen die aan de wetgeving ten grondslag liggen. Voor een
completer beeld is literatuuronderzoek dus onvoldoende en zijn casestudies en interviews
gepaster. De vraag die centraal staat is in hoeverre de potentie van de RKT zoals besproken
in hoofdstuk twee wordt benut in deze wetgeving, met name in hoeverre alle schadekosten
worden geïnternaliseerd voor de dader.
3.1 Wet op de Economische delicten
Zoals geciteerd gaf voormalig Minister Opstelten al aan dat vermogenscriminaliteit
(‘financieel-economische criminaliteit’ in zijn woorden) buitengewoon lucratief lijkt te zijn en
die stelling is ook terug te vinden in de originele MvT uit 1947.68 In lijn met de RKT erkent de
minister dan ook dat vermogenscriminaliteit daarmee ook daders aantrekt die anders niet
tot criminaliteit geneigd zijn.69
De hoge opbrengsten, lage pakkans en relatief lage straffen worden door hem erkend, in
navolging van onderzoek door het WODC in zijn opdracht. Volgens de MvT werd de
maatschappelijke schade die door vermogenscriminaliteit wordt aangericht te lang niet
erkend en daar moet verandering in komen door effectiever beleid. Hij stelt: “Met een
intensivering van de opsporing en vervolging worden echter niet alle prikkels tot het plegen
van deze delicten weggenomen. Zo werkt het vooruitzicht van lage straffen calculerend
68 Kamerstukken II 1947/1948, 603, nr. 3, p. 12.
69 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 3, p. 1.
De implementatie van de rationele keuzetheorie in het beleid 26
gedrag in de hand. Daders van financieel-economische delicten kunnen vaak eenvoudig
lucratieve strafbare feiten plegen en laten zich in dat verband niet ontmoedigen door het
vooruitzicht van een boete of (voorwaardelijke) vrijheidsstraf van korte duur.”70
Hij verbindt daaraan de volgende conclusie: “Het is daarom van belang dat met het oog op
de preventieve en repressieve werking van het strafrecht wordt voorzien in versterkte
mogelijkheden om laakbaar handelen in het financieel-economische domein strafrechtelijk te
vervolgen en om adequate straffen op te leggen.” Daartoe wordt voorgeteld om de
omschrijving van een aantal delicten te verruimen.
Weliswaar wordt gesproken over het opleggen van hogere boetes, maar over de aangerichte
schade wordt niet gerept. Het meest in de richting van de erkenning van schade is dat
impliciet wordt gemeld dat corruptie het consumentenvertrouwen kan schaden.71 Helaas
wordt er geen enkel vervolg aan deze constatering gegeven. Weliswaar wordt het lonende
element bij vermogenscriminaliteit geëxpliciteerd, maar daarbij wordt alleen naar de
opbrengstenkant gekeken en niet naar de kostenzijde: “Als beleidsimplicatie wijzen de
onderzoekers72 er tevens op dat indien het criminele gewin niet krachtig wordt tegengegaan,
dit functioneert als sociale multiplier: personen in de kring rondom daders van misdrijven
worden bevestigd in de idee dat misdaad loont en komen op hun beurt in de verleiding om
strafbare feiten te plegen.”
Kortom: het theoretische gedeelte van de RKT is duidelijk aanwezig, maar de schade wordt
slechts in beperkte mate erkend en al helemaal niet vergoed. Zou de wetgever het zo
evident vinden dat dit wel moet gebeuren dat het dan maar onbesproken blijft? Wellicht
biedt de toelichting op de schadevergoedingsmaatregel een duidelijker perspectief,
aangezien deze meer specifiek is gericht op het schadevergoedingsprincipe.
3.2 Schadevergoedingsmaatregel & voeging benadeelde partij
Artikelen 51a Wetboek van Strafvordering juncto 36f Wetboek van Strafrecht bieden sinds
1992 de mogelijkheid voor de hen die schade hebben geleden door een delict, deze te
70 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 3, p. 2. 71 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 3, p. 6.
72 Kruisbergen, Van de Bunt & Kleemans 2013.
De implementatie van de rationele keuzetheorie in het beleid 27
vorderen bij de dader; deze vordering is door de wetgever aangemerkt als maatregel en niet
als straf:
Art. 51a lid 1 Sv: “Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan
zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het
strafproces.”
Art. 36f lid 1 Sr: “Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt
veroordeeld dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de
verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van
het slachtoffer. (…)”
Lid 2: “De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het
slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is
toegebracht.”
Toenmalig Minister Donner schijnt in de MvT73 een licht op bovenstaande regeling; in deze
toelichting komt duidelijk naar voren in hoeverre er ruimte is voor slachtoffers en hun
schade. Erkend wordt dat de positie van het slachtoffer verbeterd moet worden. Vervolgens
wordt daar slechts summier uitvoering aan gegeven: als slachtoffer wordt slechts hij
gedefinieerd die “directe c.q. rechtstreekse schade”74 heeft geleden. Expliciet wordt gemeld
dat in deze situatie geen verandering wordt beoogd. De minister licht toe: “In het bijzonder
kan de overheid niet alle leed of schade wegnemen die door het strafbaar feit is toegebracht.
Het is veelal niet mogelijk om de juiste toedracht van een strafbaar feit en degene die
daarvoor verantwoordelijk is te achterhalen.”75 Hier wordt dus gesteld dat schade niet altijd
kan worden vergoed om praktische redenen. Hoe de wetgever aankijkt tegen de
schadekosten in de situatie dat de dader wel wordt gepakt, blijft onbesproken. De meest
kenmerkende redenering in de MvT is dat “niet alle slachtoffers behoefte hebben aan
schadevergoeding, omdat vele daarvoor verzekerd zijn.”76 Hier wordt dus volledig
73 Kamerstukken II 2004/2005, 30 143, nr. 3.
74 Kamerstukken II 2004/2005, 30 143, nr. 3, p. 4.
75 Kamerstukken II 2004/2005, 30 143, nr. 3, p. 6.
76 Kamerstukken II 2004/2005, 30 143, nr. 3, p. 11.
De implementatie van de rationele keuzetheorie in het beleid 28
voorbijgegaan aan de externe kosten van (dreigende) criminaliteit, hoewel deze absoluut
onder de schade geschaard kunnen worden.
3.3 Wordt de preventieve potentie van de rationele-keuzetheorie benut?
Uit bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat de theorie van de rationele keuze
zeker in het vermogenscriminaliteitsbeleid is terug te vinden, maar slechts zeer beperkt
wordt toegepast. Het schadebegrip wordt ofwel onbesproken gelaten ofwel dermate
beperkt opgevat, dat deze geen significante overweging kan zijn voor de calculerende
crimineel. Nu de schadekosten niet of onvoldoende geïnternaliseerd worden, is het geen
verrassing dat het verwachte resultaat (reductie vermogenscriminaliteit) uitblijft. Men
verzuimt dan namelijk om een essentieel deel van de theorie naar de praktijk te vertalen.
Pligt e.a. melden daarover: “Als wordt uitgegaan van een actieve kosten- batenafweging is
het daarom van belang, wanneer men meer naleving wil bereiken, dat positieve
consequenties van een bepaalde gedraging –naleving- groter zijn dan de negatieve
consequenties –niet-naleving-. Wanneer dit niet het geval is zal niet-naleving immers meer
opleveren dan naleving.”77 Donner en Opstelten zijn zich dus bewust van de noodzaak, maar
verzuimen de definitie van schade aan te laten sluiten bij die van de realiteit.
Uit de het bestudeerde beleid blijkt niet waarom de RKT zo beperkt wordt toegepast.
Mogelijk is de rationaliteit in de ogen van de wetgever dusdanig beperkt dat zij verwacht dat
een hierop gebaseerd beleid op te weinig mensen invloed heeft. Dit wordt echter niet
geëxpliciteerd. De moeilijkheden die de wetgever ziet t.a.v. het schadebegrip komen wel
duidelijker aan bod, maar een adequate follow-up van de gedane constateringen strandt
vanwege het standpunt dat ‘de slachtoffers toch veelal verzekerd zijn’. De beperkte
rationaliteit lijkt hier de bottleneck; echter is er meer winst te behalen als het gaat om het
schadebegrip en wie er voor de schade zou moeten opdraaien. Omdat de beperkte
rationaliteit een min of meer gegeven feit is, ligt de verdere focus vanaf nu dan ook op het
77 Van der Pligt, Koomen & Van Harreveld 2007.
De implementatie van de rationele keuzetheorie in het beleid 29
laatstgenoemde aspect: de verantwoordelijke voor de schade en de mogelijk afschrikkende
werking die daarvan uit zou kunnen gaan.
Nu in hoofdstuk 2 is geconcludeerd dat de RKT, opgevat als het samenspel tussen
strafzwaarte, -zekerheid en –snelheid, in beperkte mate de basis kan vormen om schade te
internaliseren en in dit hoofdstuk is gebleken dat dat onvoldoende gebeurt, wordt in
hoofdstuk 4 beschouwd of het moreel en praktisch wenselijk is dat de integrale schade wel
geïnternaliseerd moet worden.
De rechtvaardigheid van het dragen van de integrale schadekosten door de dader 30
4 De rechtvaardigheid van het dragen van de integrale schadekosten
door de dader
Een beperktere, gelimiteerde versie van de RKT is dus empirisch gevalideerd en het beleid
maakt hier nog niet ten volle gebruik van. Is dit omdat het onwenselijk is voor de
maatschappij en haar wetgever? Of is de wens er wel, maar lijkt het praktisch onuitvoerbaar
om de schade te internaliseren? Onderstaand wordt de administratief-praktische
haalbaarheid van het voorstel beschouwd en in moreel opzicht onderzocht of er
daadwerkelijk uitvoer moet worden gegeven aan het theoretische concept van schade-
internalisatie. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het bestaande beleid; daar zijn al
duidelijke aanknopingspunten, die de evolutie van het vergoeden van schade kunnen
faciliteren. Uitgangspunt zijn de twee doelen, zoals die in het eerste hoofdstuk naar voren
kwamen: ten eerste de reductie van vermogenscriminaliteit en - daarnaast én daardoor –
voornamelijk een andere verdeling van de schadekosten over de betrokken actoren. Om de
onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden wordt de ‘rechtvaardigheid’ beoordeeld a.d.h.v.
zoveel mogelijk gezaghebbende bronnen als gerenommeerde filosofen, politici en
onderzoekers.
4.1 Omvang van de collectieve schadekosten
De rechtseconomie is een specialisme dat efficiëntie als uitgangspunt neemt en een solide
basis biedt om de omvang én de verdeling van de schadekosten door criminaliteit in kaart te
brengen. De rechtseconomie introduceert het zogenaamde Pareto-criterium. Dit is een
middel om de mate van “nut” te meten. Volgens het criterium is er een toename van
maatschappelijk geluk of nut indien het totale nut van de individuele burgers toeneemt,
terwijl het nut van niemand anders kleiner wordt.78 Als voorbeeld worden verkeersregels
genoemd; er vinden minder ongelukken plaats, terwijl er niemand ongelukkiger van wordt.
Dat laatste is natuurlijk relatief, want in absolute zin is er natuurlijk wel een beperking van
78 Van Velthoven & Van Wijck 2007, p. 2.
De rechtvaardigheid van het dragen van de integrale schadekosten door de dader 31
de keuzevrijheid. Deze wordt echter als dusdanig minimaal beschouwd, zeker in relatie tot
wat het de maatschappij, inclusief de paar burgers die de verkeersregels wel als ‘verminderd
geluk’ ervaren, oplevert. Uiteindelijk zijn ook deze ongelukkige automobilisten nu minder
betrokken bij ongevallen, dus zullen zij volgens het utilitarisme gelukkiger zijn.
Omdat de dader die de schade moet vergoeden dit wel als verminderd geluk kan ervaren, is
de introductie van de schadevergoedingsmaatregel vanwege bovenstaande kanttekening
niet zuiver Pareto-optimaal te noemen. Om die reden is er een alternatief criterium
ontwikkeld, dat wel rekening houdt met het verminderde geluk van de minderheid, het
zogenaamde Hicks-Kaldor-criterium. Dit criterium kijkt op geaggregeerd niveau naar de
maatschappij: er is sprake van een verbetering in de collectieve welvaart indien het
welvaartsverlies wordt gecompenseerd (of kan worden gecompenseerd) door een grotere
welvaartstoename elders. Indien de schadevergoedingsmaatregel dus meer oplevert of
bespaart dan deze in totaal kost, wordt deze als nuttig beschouwd volgens het Hicks-Kaldor-
criterium. Uiteraard wordt de onverkorte toepassing van dit zeer utilistische criterium
begrensd door diverse rechtsbeginselen, opdat onder andere de proportionaliteit
gewaarborgd blijft. In de discussie worden deze balans nader beschouwd.
Voor dit onderzoek zijn dan relevant de kosten van vermogensmisdaad (zie paragraaf 1.4) en
de kosten van de maatregel. De kosten voor de individuele veroordeelde dader blijven, in lijn
met het Hicks-Kaldor-criterium - dat op macroniveau geluk beschouwt79 - in deze vergelijking
buiten beschouwing, maar komen in hoofdstuk 5 aan bod in het kader van de wenselijkheid
van de maatregel. De grote vraag die rijst is natuurlijk hoe alle verschillende vormen van
geluk of nut tezamen gemeten kunnen worden. Voortkomend uit het Hicks-Kaldor-criterium
is ook het concept van internaliseren ontstaan, waardoor negatieve externe neveneffecten
meegenomen kunnen worden in de kwantificatie van misdaadkosten, zodat het totale
plaatje zichtbaar wordt. Internaliseren is het toerekenen van de negatieve externe effecten
van gedrag aan degene die ze veroorzaakt. Dit middel is in twee opzichten relevant: ten
eerste is er bij een vermogensdelict sprake van een verdelingsprobleem:80 de dader heeft de
79 Van Velthoven & Van Wijck 2007, p. 5.
80 Van Velthoven & Van Wijck 2007, p. 372.
De rechtvaardigheid van het dragen van de integrale schadekosten door de dader 32
lusten, maar het slachtoffer de lasten. Ten tweede lijkt het delict vanuit de dader gezien
goedkoper dan het daadwerkelijk is, omdat hij geen rekening houdt met de in eerste
hoofdstuk gedefinieerde externe kosten, omdat deze niet direct voor zijn rekening komen,
maar hoogstens indirect via belastingen. De gesuggereerde schadevergoedingsmaatregel
haakt in op beide aspecten.
De totale schadekosten kunnen verminderen indien de negatieve externe effecten van
vermogensdelicten worden geïnternaliseerd. Hierdoor neemt de totale welvaart op
macroniveau toe. Op microniveau, vanuit de dader bezien, is dat een ander verhaal, maar de
vraag is in hoeverre het beleid vanuit microperspectief moet worden ontwikkeld. Immers
zijn de hoge kosten voor de dader (deels) vermijdbaar, zo bleek al eerder. Van Velthoven &
Van Wijck stellen: “Bij een pakkans van minder dan 100% kan (…) compensatie ervoor zorgen
dat de verwachte kosten van de dader meer in lijn komen te liggen met de maatschappelijke
kosten, zodat het gedrag alleen dan wordt doorgezet als het efficiënt is.”81
4.2 De (her)verdeling van de schadekosten
In enge, goederenrechtelijke zin bezien, is bijvoorbeeld de diefstal van een fiets slechts een
verschuiving in nut. Immers kan nu de dief de fiets gebruiken in plaats van de juridisch
eigenaar. Het totale geluk zou dus gelijk blijven. Rechtseconomen, filosofen,
maatschappelijke – en politieke bewegingen wijzen echter steeds meer op het feit dat een
vermogensdelict als een fietsdiefstal niet alleen een onrechtvaardige herverdeling van
welvaart is, maar dat er veel kosten mee zijn gemoeid waar geen opbrengsten tegenover
staan. Er wordt in economische zin dus niets ‘geproduceerd’ of waarde toegevoegd; er zijn
slechts ‘transactie’kosten die de totale welvaart op macroniveau doen dalen.
Nederlands onderzoek geeft aan dat tweederde van de respondenten de voorkeur geeft aan
herstelgerichte maatregelen zoals ‘financiële compensatie’ boven niet-herstelgerichte
maatregelen voor criminaliteit.82 Recenter onderzoek naar de geprefereerde sancties voor
81 Van Velthoven & Van Wijck 2007, p. 378.
82 Junger-Tas & Terlouw 1991, p. 8.
De rechtvaardigheid van het dragen van de integrale schadekosten door de dader 33
delicten laat zien dat er in Nederland een duidelijk draagvlak is voor schadevergoeding als
strafmodaliteit,83 mits er sprake is van een slachtofferdelict. Voor een slachtofferloos delict
als drugshandel wordt schadevergoeding als ‘zeer ongeschikt’84 gezien. Ook in de politiek zijn
legio uitingen te vinden die in deze richting wijzen: de PVV stelt: “De kosten van
tenuitvoerlegging van straffen moet op de veroordeelden worden verhaald. Criminelen
moeten hun slachtoffers, meer dan nu gebeurt, compenseren.”85 Onlangs is een ook
wetvoorstel ingediend waarin wordt voorgesteld dat gevangenen moeten gaan betalen voor
hun eigen cel. Moerings, hoogleraar penologie licht toe dat de motivatie achter het
wetsvoorstel is dat een gevangene met het plegen van een delict zijn eigen straf uitlokt en
daarom zelf voor die kosten op moet draaien.86 De eerdergenoemde Inkeerregeling
Zwartspaarders is ook een vorm van beleid dat hierop lijkt. Nederlands onderzoek geeft ten
slotte aan dat extra middelen voor criminaliteitsbestrijding het beste aan het einde van de
keten (strafzwaarte) kunnen worden ingezet dan in het begin (opsporing).87
In bredere zin heeft het EHRM in 2002 in de zaak Öneryildiz88 lidstaten de positieve
verplichting opgelegd om burgers zowel actief te beschermen tegen misdaad alsook
rechtszekerheid te bieden wat betreft strafbedreigingen. Hoewel het EHRM in deze zaak
haar uitspraak doet om burgers te beschermen tegen lichamelijk letsel door gebrekkig beleid
van overheidswege, kan betoogd worden dat de externe kosten voor opsporing, berechting
en tenuitvoerlegging ook hieronder zouden moeten vallen. Daar is voor de overheid dus nog
een taak weggelegd. Bentham zag het al als een verplichting van de wetgever om het totale
geluk te maximaliseren door misdaad te bestrijden en veiligheid te beiden.89 Hij was zijn tijd
ver vooruit, stellende dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de zogenaamde
extra-regarding pleasures and pains.90 Ook Beccaria pleitte volgens Rozemond voor “een
rationeel ingericht strafrecht dat ervoor zorgt dat burgers zich onthouden van schadelijk
83 NSCR & WODC 2011, p. 70.
84 NSCR & WODC 2011, p. 64.
85 PVV 2010, p. 9.
86 Kas 2014 , p 7. 87 Scheele 2006, pp. 357.
88 EHRM 18 juni 2002, zaak 48939/99, Öneryildiz / Turkije.
89 Bentham 1789, p. 51.
90 Bentham 1789, p. 40.
De rechtvaardigheid van het dragen van de integrale schadekosten door de dader 34
gedrag en dat de staat zo veel mogelijk geluk voor zo veel mogelijk mensen voortbrengt.”91
Dit alles sluit bovendien nauw aan op een bredere recente ontwikkeling, die kort getypeerd
kan worden als ‘restorative justice’, door Cornwell geduid als “an approach to justice that
focuses on repairing the harm caused by crime while holding the offender responsible for
his/her actions.”92 Walgrave stelt dat “de focus op schade de sleutel is tot het herstelrecht.”93
Het doel van restorative justice is om de aangerichte schade te herstellen, het leed van het
slachtoffer te verzachten en de dader te responsabiliseren.94
Het herstellen van aangerichte schade – en dan met name de preventieve werking die
daarvan uit gaat – is ook volgens de filosofische stroming van het utilitarisme het juiste om
te doen, omdat deze maatregel het grootste geluk voor het grootste aantal mensen
oplevert. “Het utilitarisme meet de juistheid van het menselijk handelen aan de nuttige
gevolgen ervan.” 95 Een handeling is volgens het utilitarisme juist te noemen, indien het
grootste geluk voor het grootste aantal mensen toeneemt. Het uitgangspunt van het
utilitarisme – het bevorderen van het grootste geluk op macroniveau – hangt nauw samen
met de rechtseconomie, met name het eerder genoemde Hicks-Kaldor-criterium. Akers stelt:
“Deterrence theory applies utilitarian philosophy to crime.”96 De rechtseconomie en het
utilitarisme zien de schadevergoeding dus ook niet als straf, maar als maatregel, aangezien
er simpelweg een logische financiële consequentie wordt verbonden aan eerder vertoond
gedrag. Beiden stromingen zijn waardeneutraal, dus spreken niet van schuld en pretenderen
geen morele superioriteit, maar kijken naar het totale effect voor alle betrokkenen. Het
vergoeden van schade is het enige juiste om te doen, omdat dat het totale geluk bevordert.
Het totale geluk wordt namelijk bevorderd doordat de financiële positie van alle burgers
tezamen verbetert. Minder vermogenscriminaliteit betekent immers minder schade,
ongeacht voor wiens rekening die zou komen. Vanuit macroperspectief is het per slot van
rekening onacceptabel dat vermogenscriminaliteit leidt tot nodeloze kosten en collectieve
geluksvermindering.
91 Rozemond 2010, p. 158 & Beccaria 1964, p. 8.
92 Cornwell 2006, p. 88.
93 Walgrave 2001, p. 97.
94 Walgrave 2008, p. 171.
95 Maris en Jacobs 1997, p. 227.
96 Akers 1990, p. 654.
De rechtvaardigheid van het dragen van de integrale schadekosten door de dader 35
4.3 Lost de maatregel het probleem daadwerkelijk op of wordt het
probleem verschoven?
De RKT kan in sommige gevallen tot enige reductie in vermogenscriminaliteit leiden, omdat
het begaan daarvan niet langer rendabel is. De reductie die verwacht mag worden is
natuurlijk alleen gewenst indien het probleem daadwerkelijk wordt opgelost. Indien er
simpelweg sprake is van strenger optreden voor een selectief aantal delicten (te weten
vermogenscriminaliteit), waardoor dezelfde delinquenten uitwijken naar andere soorten
criminaliteit, is het probleem slechts verschoven van de ene noemer naar de andere. Dan
kan de achterliggende rechtvaardiging wel juist en eerlijk zijn, maar verwordt tot een zinloze
exercitie. Daarom is de vraag of de delinquenten hun focus niet zullen verleggen naar
alternatieve vormen van criminaliteit. Immers, zo stellen Cornish & Clarke “There is certainly
evidence from the criminal careers (…) that many of the most recidivist offenders are
generalists.”97 De vraag is wat ‘generalist’ precies inhoudt. De bereidheid om over te gaan
tot een ander type delict hangt volgens hen af van de vraag in hoeverre dit type delict
dezelfde eigenschappen heeft die aansluiten bij het doel, de modus operandi98 en de
mogelijkheden van de potentiële dader:99 “Our models are concerned not just with the
decision to commit a particular crime, but also with decisions relating to criminal "readiness"
or involvement in crime.” 100 Gezien de gegeven definitie van vermogenscriminaliteit is er in
redelijkheid geen verschuiving te verwachten naar bijvoorbeeld ‘pure’ geweldsmisdrijven
(zonder financieel motief), simpelweg omdat deze een heel andere motivatie kennen.
Echter, er zijn natuurlijk vormen van vermogenscriminaliteit die wel een element van geweld
in zich dragen, zoals een gewapende overval of beroving met geweld. Gewaakt moet worden
dat de maatregel geen averechts effect sorteert en de delinquent richting de gewelddadige
vorm van criminaliteit stuurt. Voor wat de voormalig delinquent dan wel gaat doen zijn er
grofweg twee opties: het legale alternatief, dat immers het enige is dat loont, of het
vertonen van zijn vermogenscriminele talenten elders.
97 Clarke & Cornish 1985, p. 175. 98 Cornish & Clarke 1987, p. 939.
99 Cornish & Clarke 1987, p. 935.
100 Clarke & Cornish 1985, p. 163.
De rechtvaardigheid van het dragen van de integrale schadekosten door de dader 36
Hoewel de scope van deze scriptie Nederland betreft, zou een internationale implementatie
van de internalisatie van schade moeten plaatsvinden om vermogenscriminaliteit drastisch
te verminderen. Het zou immers niet de eerste interventie zijn die op zich wel werkt, maar
een geografisch verplaatsingseffect101 tot gevolg heeft. In het grensgebied kan een
vermindering van het Nederlandse probleem wel eens de toename van Belgische of Duitse
betekenen. Cornish & Clarke zeggen daarover: “There is likely to be more displacement
between particular theft offenses, where they share similar profiles of choice-structuring
properties.”102 Deze afwegingsgronden moeten dus voor zowel het hele scala aan
vermogensdelicten gelijk worden gemaakt en bovendien geografisch breed genoeg worden
toegepast om daadwerkelijk een reductie in dit type delicten te veroorzaken.
4.4 Is het rechtvaardig de schade te internaliseren?
Theorieën en onderzoek in relatie tot de RKT tonen de efficiëntie van het internaliseren van
schadekosten op macroniveau aan. Diverse maatschappelijk, politieke en wetenschappelijke
stromingen zijn van mening dat de schade meer verhaald moet worden op de dader.
Aangezien er bovendien geen shift naar alternatieve vormen van criminaliteit te verwachten
is en een geografische shift ook vermijdbaar is, lijkt het gerechtvaardigd om de externe
schadekosten voortaan te internaliseren. Deze genoemde argumenten die deze conclusie
dragen zijn echter van macroniveau: er wordt gedacht vanuit de maatschappij en het
slachtoffer, terwijl er op individueel niveau ook rekening moet worden gehouden met de
dader en de impact van deze maatregel op hem. De rechtsprincipes die de dader
beschermen komen daarom in de discussie uitgebreid aan bod.
101 Zie Bruinsma 2000, p. 239 e.v.
102 Cornish & Clarke 1987, p. 941.
De schadevergoedingsmaatregel in perspectief: restoratie en preventie 37
5 De schadevergoedingsmaatregel in perspectief: restoratie en
preventie
Uit hoofdstuk 4 bleek dat het in bepaalde opzichten, op macroviveau, rechtvaardiger kan zijn
om de inherente schade volledig te internaliseren. Belangrijke kanttekening is dat er
rekening moet worden gehouden met fundamentele rechtsbeginselen, zoals die in de
discussie verder aan bod komen. Nu in hoofdstuk 3 werd geconcludeerd dat het beleid de
potentie van de RKT nog niet ten volle benut wordt, wordt in dit hoofdstuk onderzocht op
welke manier dit wel vormgegeven kan worden. Ook hier wordt weer zoveel mogelijk
aansluiting gezocht op het bestaande beleid, zodat de drempel voor de eventuele praktische
implementatie laag blijft.
5.1 Restoratieve maatregel en geen punitieve straf
De schadevergoedingsmaatregel kan, inherent aan zijn karakter, volledig zelfstandig naast de
straf bestaan. Waar een straf volgens Ten Voorde103 nut heeft als er afschrikking plaatsvindt,
opteert maatregel voornamelijk een ander doel: rechtsherstel. De maatregel beoogt alleen
herstel in oude toestand, hoewel een afschrikwekkend preventief effect ook verwacht kan
worden. De voorgestelde maatregel bevat dus geen morele component waarin de dader of
zijn gedrag wordt afgewezen; die rollen zijn eventueel aan de straf zelf toe te wijzen.
Natuurlijk valt een morele component niet totaal te ontkennen. Zoals in hoofdstuk 4 aan bod
kwam, is het wel een morele vraag wie de schade draagt. Dat is echter van een ander niveau
dan het moreel heropvoeden van daders. Garland wijst in dit kader op het amorele karakter
van de RKT: de RKT beschouwt criminaliteit op geaggregeerd niveau en omdat er a priori
geen onderscheid wordt gemaakt tussen de crimineel en de niet-crimineel “legitimeert dit
perspectief een bestraffingsideologie die niet gericht is op resocialisering en reintegratie van
103 Ten Voorde 2008, p. 57.
De schadevergoedingsmaatregel in perspectief: restoratie en preventie 38
de delinquent, maar op vergelding, afschrikking en neutralisering en die op die manier
naadloos aansluiting vindt bij een zakelijke en actuariële manier van straffen.”104
Dat de dader aan wie de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd deze als leedtoevoeging
kan ervaren - omdat hij deze, net als zijn straf, als kosten beschouwt - wil nog niet zeggen
dat er daadwerkelijk sprake is van leedtoevoeging. Dit is een subjectieve interpretatie van de
dader die blijkbaar onvoldoende het causale verband ziet tussen zijn misdaad en de
aangerichte schade, terwijl de wetgever dit, ingegeven door de zojuist gepresenteerde
stromingen, simpelweg ziet als een logische consequentie van een eerder (in zekere mate)
bewust handelen. Walgrave formuleert dat er geen sprake is intentionele leedtoevoeging;
herstelmaatregelen zijn volgens hem juist gericht op de vermindering van leed.105 Artikel 36a
lid 3 Wetboek van Strafrecht geeft, in navolging van het onderscheid tussen straffen en
maatregelen, dan ook expliciet aan dat de maatregel naast andere maatregelen en straffen
kan worden opgelegd. Ze moeten als complementair worden gezien. Het ne bis in idem-
beginsel wordt daarmee formeel gewaarborgd. In de volgende paragraaf wordt het
proportionaliteitsbeginsel behandeld, dat een meer materiële begrenzing voor de omvang
van de maatregel vormt.
De schadevergoedingsmaatregel is daarmee een voorbeeld pur sang van herstelrecht, door
Bazemore & Walgrave omschreven als ‘every action that is primarily oriented toward doing
justice by repairing the harm that has been caused by a crime.”106 en door De Hullu gezien
als “…genoegdoening aan het slachtoffer van een strafbaar feit, herstel in oude toestand.”107
Zie ook hier weer de waardeneutraliteit terug. De essentiële vraag hoe een herstelrechtelijke
maatregel zich verhoudt tot de mate van voorzienbaarheid van de aangerichte schade en
daarmee hoogte van de schadevergoeding, komt in het zesde hoofdstuk aan bod.
104 Garland 2001, p. 127, zoals geciteerd in Beyens 2007, p. 91.
105 Walgrave 2008, p. 46-48.
106 Bazemore & Walgrave 2005, p. 48.
107 De Hullu 2006, p. 5.
De schadevergoedingsmaatregel in perspectief: restoratie en preventie 39
5.2 Algemene preventie naast specifieke preventie
Het doel van de schadevergoedingmaatregel is dus tweeërlei: primair het herstellen van de
oude toestand en secundair én daardoor een reductie van vermogenscriminaliteit door
afschrikking. De afschrikking is niet door vergelding geïnspireerd, want de maatregel is
waardeneutraal. Puur op grond van instrumentaliteit en nut – om dicht bij de economische
roots van de RKT te blijven - worden generale en specifieke preventie beoogd, of zoals Ten
Voorde het verwoord: “De staat (…) bestraft overtreding van de strafwet alleen omdat met
de straf uitdrukking wordt gegeven aan het nutteloze van het begaan van strafbare
feiten.”108 Uit zijn analyse van recente wetswijzigingen blijkt dat de wetgever meerdere
soorten van preventie aanhangt. Borgers constateert iets specifieker dat “…het strafrecht in
toenemende mate op preventieve, in plaats van repressieve, leest wordt geschoeid.”109
Niet alleen hebben de wetgever en de maatschappij straffen en maatregelen omarmd als
afschrikkingsmechanisme, ook de verwachte effecten hiervan zijn onderzocht. 110 Dat het
wenselijk en rendabel is om de focus op vormen preventie te leggen, blijkt uit onderzoek:
“Investeringen in bepaalde preventieve programma’s laten betere kosten-
batenverhoudingen zien dan investeringen in opsporing en bestraffing”.111 Het detineren van
veelplegers blijkt bijvoorbeeld duurder te zijn dan de criminaliteit die wordt voorkomen door
het insluitingseffect.112 Het verhogen van de pakkans blijkt bijvoorbeeld ook niet
kostenefficiënt te zijn; de wet van de marginale meerwinst leert ook hier dat de investering
in een verhoogde pakkans zich niet uitbetaald in evenredig dalende criminaliteitskosten.
Deze voorbeelden zijn geënt op nuttigheid en instrumentaliteit en passen binnen een
preventief beleid.113
108 Ten Voorde 2008, p. 61.
109 Borgers 2007, p. 10.
110 Liska & Messner 1999 zoals geciteerd in Wright e.a. 2004, p. 180.
111 Welsh & Farrington 2000 zoals geciteerd in Van Dijk, Sagel-Grande & Toornvliet 2006, p. 62.
112 Blokland & Nieuwbeerta 2006, p. 127.
113 Van Dijk, Sagel-Grande & Toornvliet 2006, p. 203.
De schadevergoedingsmaatregel in perspectief: restoratie en preventie 40
Weisburd e.a.114 bewezen in 2008 met hun experiment dat de impact van algemene
preventie zeer beperkt is: specifieke sancties leiden tot specifiek gedrag bij een specifiek
type crimineel. Daarom is het belangrijk om ook de specifieke preventie te benutten. Ook
Beccaria pleitte voor de focus op specifieke preventie, omdat juist dat mensen ertoe aanzet
hun eigen kosten van een delict te overwegen: “Laws and punishments should be only as
restrictive as necessary to just deter those who would break them by calculating that it would
not be in their interest to do so.”115 Binnen de context van geldende rechtsprincipes als
subsidiariteit is het dus geboden om de voorgestelde schadevergoedingsmaatregel meer op
de specifieke dan op de generale preventie te schoeien. Anders dreigt een disproportionele
generale afschrikking, die op gespannen voet staat met het proportionaliteitsbeginsel.
Uiteraard moet bij een straf of maatregel de proportionaliteit daarvan worden gewaarborgd:
de maatregel moet een rechtvaardige reactie vormen op het delict en de schade die
daardoor wordt veroorzaakt. Hier is een spanningsveld met de uitgangspunten van het
utilitarisme te noemen. Uit hoofdstuk 3 bleek dat de huidige, beperkte
schadevergoedingsmaatregel meer op de ernst van het delict en de mate van schuld is
afgestemd dan op de schade. In lijn met de voorgestelde inherente
schadevergoedingsmaatregel stelt Van Stokkom116, dat “het proportionaliteitsbeginsel beter
kan worden afgestemd op de schade, dan op de ernst van het misdrijf.” Critici van generale
preventie stellen dat mateloosheid van de maatregel dan dreigt,117 wat de first offender hard
kan raken. Inderdaad kan ook de first offender met hoge kosten worden opgezadeld, wat de
vraag oproept of hij dan individueel niet een disproportioneel hoge prijs betaalt. In relatie
tot de schrikbarend lage pakkans (zie hoofdstuk 1) moet deze vraag gerelativeerd worden;
‘first sentenced’ zou een betere benaming zijn en meer recht doen aan de situatie. Immers is
het gezien het fenomeen van de veelpleger en de draaideurcrimineel niet altijd reëel om te
stellen dat hij die voor de eerste keer wordt veroordeeld, ook daadwerkelijk slechts dat ene
delict heeft begaan. Uiteraard kan de situatie voorkomen dat de dader na zijn eerste en
enige delict wordt veroordeeld. De voorgestelde maatregel is helaas ook geen perfect
114 Weisburd, Einat & Kowalski 2008, p. 31. 115 Beccaria 1964, p. 43.
116 Van Stokkom 2004, p. 10.
117 Ten Voorde 2008, p. 66.
De schadevergoedingsmaatregel in perspectief: restoratie en preventie 41
maatwerk en biedt niet in elk geval een passende oplossing. Omdat het utilitarisme in
verregaande mate gevolg-gericht is, kan dit verstrekkende consequenties met zich
meebrengen indien onverkort toegepast. Daarom moet het proportionaliteitsbeginsel goed
worden gewaarborgd door zowel het beleid als de rechter, om soms heftige implicaties van
het utilitaristische uitgangspunt te nuanceren en te begrenzen. Dit is ook in een ander
opzicht belangrijk: de Tafel van Elf toonde ook een positief verband aan tussen de acceptatie
van het beleidsdoel, de uitvoering en de naleving daarvan.118 Een disproportioneel zware
maatregel zou zijn doel dan voorbij schieten. Toch stellen de RKT, rechtseconomie en het
utilitarisme in beginsel het maximale geluk (nut) voor het grootste aantal mensen voorop.
Vanuit die optiek wordt niet alleen het leed van het slachtoffer gecompenseerd, maar ook
het nut vergroot van alle belastingbetalers die hun belastingdruk zien dalen. Laten we ten
slotte ook in gedachte houden dat het delinquente gedrag in kwestie in de eerste plaats
(beperkt) vermijdbaar is.
Tot besluit mag ook worden overwogen dat hoe meer de schadevergoeding plaats vindt, hoe
meer afschrikking er is, dus minder geleund hoeft te worden op de straf die wel intentioneel
leed toevoegt. Idealiter wordt afgezien van vermogenscriminaliteit omdat het simpelweg
meer kost dan oplevert, afgezien van de strafbedreiging die daarop staat. Uiteraard zijn daar
kanttekeningen te plaatsen, zoals in hoofdstuk 6 gebeurt. Om die reden kan deze
schadevergoedingsmaatregel worden gezien als een complementaire methode naast
bestaande straffen en maatregelen, die een mogelijke ontwikkeling van punitieve straf
richting preventieve maatregel facililteert voor die potentiële delinquenten die in meerdere
mate rationeel handelen. Voor de daders die dit in mindere mate doen, blijven de klassieke
straffen met leedtoevoeging misschien een geschiktere methode.
De inherente schadevergoedingsmaatregel vindt makkelijk aansluiting bij het huidige
systeem van straffen en maatregelen en hun achterliggende ideologie, omdat zij veel
karakteristieken delen. In feite beoogt het voorstel niets meer of minder dan een aanpassing
in de definitie van het schadebegrip, hetgeen wetstechnisch niet ondenkbaar is. Wel ligt de
focus, meer dan in het huidige beleid, op het macroniveau en bovendien wordt in dit
118 Ministerie van Justitie 2006, p. 20.
De schadevergoedingsmaatregel in perspectief: restoratie en preventie 42
voorstel de schadevergoedingsmaatregel als belangrijker preventief element ingekaderd dan
de zogenaamde hoofdstraf. Het beeld van de ‘bijkomende” maatregel en de concepten “nut”
en proportionaliteit” dienen wel te worden geëvalueerd in het licht van de in hoofdstuk 4 én
5 genoemde argumenten om enerzijds aansluiting te vinden bij de realiteit en anderzijds bij
de huidige wetsystematiek.
Discussie: de begrenzing door fundamentele rechtsbeginselen en de praktijk 43
6 Discussie: de begrenzing door fundamentele rechtsbeginselen en
de praktijk
Waar in het vierde hoofdstuk de rechtvaardigheid van de maatregel vooral op macroniveau
werd beschouwd, is het geboden om hier meer op microniveau te kijken naar de impact van
de maatregel op de individuele dader. Een aantal fundamentele rechtsprincipes beschermen
de dader en dwingen om de maatregel te balanceren tegen zijn belangen. Sommige kwamen
reeds zijdelings aan bod. Ook wordt bij de haalbaarheid van het voorstel in praktische zin
stilgestaan.
6.1 De objectieve en gepercipieerde pakkans
Het invoeren van een maatregel heeft natuurlijk maar een zeer beperkt effect indien er geen
of een lage kans op detectie van het delict is. Om te voorkomen dat de
schadevergoedingsmaatregel een papieren tijger wordt, moet de invloed van de objectieve
en subjectieve pakkans worden erkend. Beccaria gaf al aan dat de gepercipieerde119 pakkans
een significante rol speelt. Ook hier zien we weer de beperkte rationaliteit terug: “Offenders
act on their perception, rather than the reality, that the benefits of crime outweigh the
costs.”120 De eerder gepresenteerde Tafel van Elf121 bevestigt dit beeld en ook divers
perceptueel afschrikkingsonderzoek toont aan dat de pakkans een relevante rol speelt in de
RKT, voor zover de subjectieve pakkans wordt gehanteerd en niet de objectieve.122 Recent
onderzoek van Bouffard123 toont aan dat zelfs binnen een homogene groep mensen grote
verschillen bestaan in de subjectieve beleving van de kosten. Daarom is het niet alleen van
belang dat de objectieve pakkans groot genoeg is, maar vooral dat de wetgever bij de
invoering van deze maatregel een duidelijk en actief een afschrikwekkend beeld schetst van
de pakkans, opdat ook dit afschrikkingsaspect optimaal wordt benut. Een simpele opstap zou
119 Beccaria 1964, p. 103 e.v.
120 Lanier & Henry 2010, p. 93.
121 Ministerie van Justitie 2006.
122 Moerland 1993, p. 121, Nagin & Pogarsky 2001, p.887 & Van Baal 2004.
123 Bouffard 2007, p. 461.
Discussie: de begrenzing door fundamentele rechtsbeginselen en de praktijk 44
het actief communiceren van de objectieve pakkans volgens de officiële statistieken zijn,
aangezien de subjectieve pakkans tot nu toe gemiddeld lager ligt dan de objectieve
pakkans.124
6.2 Actieve overheidscommunicatie, voorzienbaarheid en daadwerkelijke
spoedige tenuitvoerlegging
Uit onderzoek in opdracht van de Minister van Justitie in 2006 blijkt dat sancties duidelijk en
kenbaar moeten zijn om überhaupt een kosten-baten-afweging te kunnen maken.125 Het
betreft dan de theoretische strafzwaarte voorafgaand aan het delict en hoe duidelijk deze
door de overheid wordt gecommuniceerd. Pas als aan deze voorwaarde is voldaan, kan de
potentiële dader beginnen aan zijn (beperkt) rationele denkproces. Hoewel eenieder geacht
wordt de wet te kennen, blijkt de praktijk weerbarstiger, zeker als het gaat om het
gedifferentieerde stelsel van de oplegging van straffen en maatregelen. Juist daarom is het
van belang dat de hoogte van de te vergoeden schade gefixeerd is: indien een vast bedrag of
een vaste formule wordt gehanteerd (alleen de inherente schade) is de hoogte van de
schadevergoeding voorspelbaar en daarmee te overwegen voor een potentieel crimineel.
Indien deze vaag en abstract blijft, de ene keer verrassend laag en de andere keer
onthutsend hoog, wordt het rationele element in de overweging namelijk onmogelijk
gemaakt en schiet de maatregel zijn doel voorbij. Gedacht kan worden dat de totale kosten
die de overheid aan vermogenscriminaliteit uitgeeft, worden omgeslagen over de
veroordeelde vermogensdelinquenten, eventueel gedifferentieerd naar type delict.
Om het nulla poena sina culpa principe recht te doen en de voorzienbaarheid van
regelnaleving en regelovertreding te waarborgen, is het essentieel om het
causaliteitsprincipe nauwlettend te bewaken. De toerekening van schuld die wel nog redelijk
wordt geacht, werd hier daarom gedefinieerd en scherp begrensd a.d.h.v. de ‘condicio sine
qua non’.
124 Tunnell 1992, p. 73.
125 Ministerie van Justitie 2006.
Discussie: de begrenzing door fundamentele rechtsbeginselen en de praktijk 45
Daar komt echter bij dat er een verschil kan ontstaan tussen de strafdreiging en de
daadwerkelijke oplegging en uitvoering van die straf. In samenhang met de gepercipieerde
pakkans is het noodzakelijk dat de maatregel daadwerkelijk wordt opgelegd; indien in de
praktijk de maatregel vaker niet dan wel wordt opgelegd, dalen niet alleen de objectieve
kosten van vermogensdelinquentie, maar ook de gepercipieerde kosten. Indien het delict is
bewezen, moet de schadevergoeding ook daadwerkelijk, consistent en volledig geïnd
worden; er moet sprake zijn van reële strafdreiging. Nader onderzoek naar de psychologie
van de kosten-baten-afweging is nuttig om dit aspect verder uit te diepen: “Developing
models (…) take due account of rationality will also demand more knowledge about the ways
in which offenders process and evaluate relevant information. Such a decision perspective
appears to have most immediate payoff for crime control efforts aimed at reducing criminal
opportunity.”126 Met het invoeren van een duidelijke, actief gecommuniceerde en consistent
toegepaste maatregel wordt aldus het zekerheidsbeginsel in twee opzichten gewaarborgd:
van de ene kant weet de dader welke kosten hem te wachten staan en anderzijds krijgt de
maatschappij ook de zekerheid dat overtreders de door hen aangerichte schade zullen
vergoeden (indien mogelijk). Daarmee voldoet de Nederlandse staat aan haar
eerdergenoemde positieve verplichting om haar burgers te beschermen tegen criminaliteit.
Deze vorm van rechtszekerheid (het gefixeerde schadebedrag) vormt daarmee de antagonist
van de maximale strafzwaarte, zoals die op zijn beurt de rechtszekerheid voor delinquenten
vormt.
Naar analogie met de motivatie achter het recent ingevoerde supersnelrecht, dient de
maatregel ook zo snel mogelijk te worden opgelegd teneinde maximaal effectief te zijn.
Eerder zagen we al dat mensen beperkt rationeel denken, zeker als het om de verdere
toekomst gaat. Dat wordt ook bevestigd t.a.v. straffen: verschillende recente onderzoeken
tonen aan dat “Criminal offenders are less responsive to sanction threats which are distant in
time.”127 en dat “Future consequences have only a de minimus impact on their decision
calculus.”128 Paternoster129 verwoordt het krachtig: “It is argued that the empirical evidence
126 Clarke & Cornish 1985, p. 147. 127 Wright e.a. 2004, p. 181. 128 Nagin & Paternoster 1993 zoals geciteerd in Wright e.a. 2004, p. 183. 129 Paternoster 2010, p. 765.
Discussie: de begrenzing door fundamentele rechtsbeginselen en de praktijk 46
does support the belief that criminal offenders are rational actors, in that they are responsive
to the incentives and disincentives associated with their actions, but that the criminal justice
system, because of its delayed imposition of punishment, is not well constructed to exploit
this rationality.” Hij concludeert in samenhang daarmee dat de oplossing voor dit probleem
nog lang niet in zicht is, aangezien het rechtssysteem primair gericht is op gerechtigheid en
dat nu eenmaal veel tijd kost.130
6.3 De rendabiliteit van het kwantificeren
Net als elke andere maatregel kost de invoering, handhaving en tenuitvoerlegging daarvan
geld. De vraag is of de hiervan kosten wel opwegen tegen de baten. Is de
schadevergoedingsmaatregel m.a.w. rendabel? Het meten van de kosten en baten, de
evaluatiefunctie van de RKT genoemd,131 is nog lang niet uitgekristalliseerd. Zolang de
methode van het internaliseren van schade in het strafrecht nog niet is uitontwikkeld,
kunnen de kosten van het kwantificeren zelf moeilijk becijferd worden. Er is vooralsnog
echter geen reden om aan te nemen dat de kosten in het strafrecht veel hoger zullen zijn
dan in het civiele recht, waar het al tijden common practice is om bijvoorbeeld het verlies
van een ledemaat monetair te waarderen. Turner gaf m.b.t. moeilijker meetbare variabelen
als leed aan dat “rationalizing everything is the solution, not the problem.”132 Uiteraard moet
de uitbreiding van de huidige schadevergoedingsmaatregel tot de inherente
schadevergoedingsmaatregel juridisch voldoende specifiek worden gemaakt, terwijl zij breed
genoeg blijft om de daadwerkelijke kosten in de praktijk af te dekken. Ook moet worden
beseft dat de kosten voor de baten uitgaan. In dit geval gaan de kosten de baten misschien
wel ver vooruit, omdat er in het kader van de generale en speciale preventie niet alleen
korte-termijneffecten te verwachten zijn (zij die direct afzien o.b.v. de dreiging), maar ook
lange-termijneffecten (zij die niet recidiveren na oplegging van de maatregel). Er zijn ook
echter ook kritische geluiden: sommigen benadrukken dat het meten veel meer zal kosten
130 Paternoster 2010, p. 821.
131 Elffers 2010, p. 62
132 Turner 1992, p. 193.
Discussie: de begrenzing door fundamentele rechtsbeginselen en de praktijk 47
dan het uiteindelijk aan maatschappelijke baten oplevert.133 Een heldere onderbouwing
ontbreekt hier echter.
Hartlief brengt daartegenin dat er wel mogelijkheden bestaan voor punitive damages
wanneer er sprake is van een handhavingstekort. Daarmee wordt bedoeld “de situatie dat
de gebruikelijke prikkelwerkingsmechanismen (strafrecht, bestuursrecht, morele 'incentives')
onvoldoende effect sorteren.”134 Gezien de in hoofdstuk 1 geconstateerde urgentie van de
problematiek lijken er wel kansen voor de schadevergoedingsmaatregel, maar ook Hartlief
verzuimt zijn stelling concreet te onderbouwen. Zoals in het vierde hoofdstuk vermeld,
moeten preventieve maatregelen zeker worden overwogen, omdat zij volgens onderzoek135
kostenefficiënter zijn dan opsporingsmaatregelen. Zolang de kosten van het internaliseren
niet precies bekend zijn, kan deze uitspraak voor de schadevergoedingsmaatregel niet hard
worden gemaakt. Toch is het, gezien de aansluiting op het bestaande systeem voor
materiële schade en de voorbeelden uit het civiele recht, moeilijk voorstelbaar dat deze
maatregel veel duurder zou uitpakken. Bovendien mag de opbrengenstenzijde van de
schadevergoedingsmaatregel niet worden vergeten: een investering in die maatregel zou,
inherent aan zijn karakter, de totale kosten van politie, justitie, rechtspraak en daarmee de
burger verlagen, mits de dader daadwerkelijk voor de schadekosten op kan draaien.
Een ander aspect van de realiteit dat niet ontkend mag worden is dat de
schadevergoedingsmaatregel in veel gevallen niet al zijn beoogde doelen zal halen: in de
praktijk zal er vaker sprake zijn van een delinquent waarop de schade überhaupt niet te
verhalen valt omdat hij enerzijds geen eigen vermogen heeft of juist anderzijds enorme
schade heeft aangericht. Belangrijk in dit kader is het besef dat de wetgever met de
schadevergoedingsmaatregel een duidelijk signaal afgeeft, naar analogie met de Broken
Windows-theorie van Wilson & Kelling136; bepaald gedrag wordt duidelijk afgekeurd.
Desnoods kan een symbolische schadevergoeding worden opgelegd, waarmee de dader in
het kader van de responsabilisering in ieder geval met de feiten wordt geconfronteerd. In
133 Kerkmeester 1998, p. 1808-1809.
134 Hartlief 2007 p. 761.
135 Welsh & Farrington 2000 zoals geciteerd in Van Dijk, Sagel-Grande & Toornvliet 2006, p. 62.
136 Zie bv. Wilson & Kelling 1982, p. 29 e.v.
Discussie: de begrenzing door fundamentele rechtsbeginselen en de praktijk 48
het geval van ‘de kale kip’ lijken dan de grenzen van de strafrechtelijke mogelijkheden
bereikt te zijn. De RKT blijkt bij nader inzien dus nog smaller toepasbaar: slechts bij hen die
de schade kunnen vergoeden, vormt de maatregel een reële strafdreiging. Daarmee lijkt de
theorie geschikter voor witteboordencriminaliteit en fraude dan voor de gemiddelde
verslaafde fietsendief.
Conclusie 49
7 Conclusie
In Nederland bestaat het overgrote deel van de criminaliteit uit vermogenscriminaliteit en
dit zadelt de maatschappij onterecht op met torenhoge kosten. Slechts een marginaal deel
van die schadekosten wordt door de dader vergoed. Geïnspireerd de urgentie van deze
problematiek en de analogie tussen de rationele benaderingen in verschillende specialisme
werd daarom onderstaande centrale onderzoeksvraag beantwoord aan de hand van vier
deelvragen:
“Moet, in het licht van de rationele keuzetheorie, een preventieve schadevergoedings-
maatregel worden ingevoerd voor vermogenscriminaliteit?”
De deelvraag in hoeverre de RKT preventief kan werken bij vermogensdelicten werd zeer
gematigd positief beantwoord: er is ruimte voor enige preventieve werking gebaseerd op
een beperkt model van rationaliteit, maar het empirisch onderzoek blijkt niet eenduidig.
Bovendien moet de rationaliteit breder worden opgevat dan alleen de strafzwaarte: ook de
strafkans en de snelheid van oplegging spelen een grote rol. Echter dient het schadebegrip
dan wel overeen te komen met de inzichten uit de rechtseconomie en –filosofie. Er is een
significante kloof gebleken tussen de rationele-keuzetheorie en de daadwerkelijke
implementatie daarvan in de praktijk door de wetgever. Vervolgens is onderzocht of de
wetgever de preventieve potentie van de RKT voldoende benut door schade te
internaliseren. In het algemeen zijn veel elementen van de RKT terug te vinden in het beleid.
Het schadebegrip blijkt echter zeer beperkt te worden opgevat, als het überhaupt al een
expliciete overweging is. Het internaliseren gebeurt slechts voor zover er sprake is van
‘rechtstreekse’ schade. De ‘indirecte’ schade die middels belastingen wordt gedragen is niet
geïnternaliseerd.
De vraag naar de rechtvaardiging van het internaliseren van de schadekosten wordt door
betrokken actoren in een macroperspectief geplaatst: maatschappelijke, politieke en
wetenschappelijke bewegingen dragen enerzijds empirisch bewijs aan en anderzijds
Conclusie 50
overtuigende argumenten voor wie zich kan vinden in het belang van het collectief. De vrees
dat het reduceren van vermogenscriminaliteit zal leiden tot een geografische shift of shift
naar alternatieve criminaliteit lijkt ongegrond. De rechtvaardiging lijkt daarmee gegeven,
niet tegenstaande het feit dat met diverse rechtsbeginselen rekening gehouden dient te
worden.
Ten slotte restte de deelvraag hoe het verhalen van de integrale kosten op de dader kan
plaatsvinden. Gezien de analogie tussen het voorstel en de bestaande systematiek én
ideologie wordt de inherente schadevergoedingsmaatregel voorgesteld, die ‘slechts’ en
definitiewijziging van het begrip schade inhoudt. Daarvoor is wel vereist dat de wetgever
meer dan nu gebeurt denkt in termen van efficiency, nut en collectief belang en het karakter
van ‘maatregelen’ en ‘proportionaliteit’ durft te herijken met het oog op het realistische
schadebegrip.
In de discussie werd duidelijk dat de schadevergoedingsmaatregel niet in een juridisch en
maatschappelijk vacuüm kan worden geplaatst: vele andere variabelen, waaronder de
gepercipieerde pakkans, daadwerkelijke en spoedige tenuitvoerlegging en tal van
rechtsprincipes dienen nader te worden beschouwd in de context van dit onderzoek. In
praktische zin zijn ook bezwaren aangekaart: de kosten van het meten van schade werden
gerelativeerd en in een langetermijnperspectief geplaatst. Wellicht het grootste praktische
bezwaar kan nog niet volledig worden tegengesproken: van een kale kip valt niet te plukken,
waarmee de maatregel wordt gereduceerd tot symboolpolitiek.
De centrale onderzoeksvraag is daarmee dus met een zeer behoudend ‘ja’ te beantwoorden.
Uit de geraadpleegde literatuur en onderzoeken blijkt dat er, mits er aan diverse genoemde
voorwaarden is voldaan, voor een beperkte groep mensen een grotere mate van
preventieve werking zou kunnen worden behaald bij vermogenscriminaliteit, mits een aantal
concepten worden herzien. Hoewel de gepresenteerde bezwaren reëel genoeg zijn om
nader te onderzoeken, lijkt het erop dat er voorzichtige kansen zijn voor meer preventieve
werking bij vermogenscriminaliteit door de herziene schadevergoedingsmaatregel. Daarvoor
hoeft het wiel niet opnieuw uitgevonden te worden: met het herzien van enkele definities
Conclusie 51
en het kwantificeren zoals dat elders al gebeurt, kan de RKT onder voorwaarden beter benut
worden.
Literatuurlijst 52
Literatuurlijst
Boeken:
Akers 1994
R.L. Akers, Criminological theories: introduction and evaluation, Los Angeles: Roxbury Press
1994.
Bazemore & Walgrave 2005:
G. Bazemore & L. Walgrave, “Herstelrecht voor jongeren. Grondslagen en vernieuwing van
het jeugdstrafrecht” in: I. Weijers, Het herstelgesprek bij jeugdige delinquenten.
Sleutelteksten uit het internationale debat 2005.
Beccaria 1964
C. Beccaria, On Crimes and Punishment, Indianapolis (IN): Bobbs-Merill, 1963.
Bentham 1789
J. Bentham, An introduction to the principles of morals and legislation, Oxford: Clarendon
1789.
Borgers 2007
M.J. Borgers, De vlucht naar voren, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007.
Clarke & Cornish 1983
R.V. Clarke & D.B. Cornish, Crime control in Britain: a review of policy and research, Albany:
State University of New York Press 1983.
Cornish & Clarke 2006
D.B. Cornish & R. V. Clarke, “The rational choice perspective” in: Henry & Lanier, The
essential criminology reader, Boulder, CO: Westview Press 2006, p. 18-29.
Literatuurlijst 53
Cornwell 2006
D.J. Cornwell, Criminal Punishment and Restorative Justice. Past, Present and Future
Perspectives, Winchester: Waterside Press 2006.
Van Dijk, Sagel-Grande & Toornvliet 2006
J.J.M van Dijk, H.I. Sagel-Grande & L.G. Toornvliet, Actuele criminologie, Den Haag: Sdu
Uitgevers 2006.
De Hullu 2006
J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke
aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2006.
Einstader & Henry 2006
W. Einstader & S. Henry, Criminal theory: an analysis of its underlying assumptions, Boulder,
CO: Rowman and Littlefield 2006.
Gibbons 1994
D.C. Gibbons, Talking about crime and criminals: problems and issues in theory development
in criminology, Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall 1994.
Gigerenzer, Todd & ABC Research Group 1999
G. Gigerenzer, P.M. Todd & ABC Research Group, Simple heuristics that make us smart, New
York: Oxford University Press 1999.
Elffers 2010
H. Elffers, “De rationele keuzetheorie van de regelovertreding” in: Van Koppen e.a., Reizen
met mijn rechter. Psychologie van het recht, Deventer: Kluwer 2010, p. 53-66.
Felson 1997
M. Felson, “Crime and Everyday Life”, Thousand Oaks (CA): Pine Forge Press, 1997.
Literatuurlijst 54
Lanier & Henry 2010
M.M. Lanier & S. Henry, Essential criminology, Boulder, CO: Westview Press 2010.
Lea, Tarpy & Webley 1987
S.E.G. Lea, R.M. Tarpy & P. Webley, The individual in the economy: A textbook of economic
psychology, Cambridge: Cambridge University Press 1987.
Maris & Jacobs 1997
C.W. Maris & F.C.L.M. Jacobs, Recht, orde en vrijheid. Een historische inleiding in de
rechtsfilosofie, Groningen: Wolters-Noordhoff 1997.
Van der Pligt, Koomen & Van Harreveld 2007
J. van der Pligt, W. Koomen & F. van Harreveld, Bestraffen, belonen en beïnvloeden. Een
gedragswetenschappelijk perspectief op handhaving, Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2007.
Scheele 2006
D. Scheele, Doelmatigheid in de rechtshuishouding. Een economische analyse, Den Haag:
Boom Juridische Uitgevers 2006.
Smith 1776
A. Smith, An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations, London: Nelson
1776.
Van Stokkom 2004
B. van Stokkom, Straf en herstel. Ethische reflecties over sanctiedoeleinden, Den Haag:
Boom Juridische uitgevers 2004.
Tunnell 1992
K. Tunnell, Choosing crime: the criminal calculus of property offenders, Chicago: Nelson-Hall
1992.
Literatuurlijst 55
Van Velthoven & Van Wijck 2007
B.C.J. van Velthoven & P.W. van Wijck, Recht en efficiëntie. Een inleiding in de economische
analyse van het recht, Deventer: Kluwer 2007.
Walgrave 2008
L. Walgrave, Restorative Justice, Self-Interest and Responsible Citizenship, Devon UK: Willian
Publishing 2008.
Welsh & Farrington 2002
B. Welsh & D. Farrington, Crime prevention effects of CCTV: a systematic view, Home Office
Research Study 252 London: Home Office 2002.
Literatuurlijst 56
Artikelen:
Akers 1990
R.L. Akers, Rational choice, deterrence, and social learning theory in criminology: the path
not taken”, The Journal of Criminal Law & Criminology 1990, volume 81, nr. 5, p. 653-676.
Becker 1968
G. S. Becker, “Crime and punishment: An economic approach”, Journal of Political Economy,
76, p. 169-217.
Beyens 2007
K. Beyens, “Over de beperkte diepgang van de rationele keuzetheorie”, Tijdschrift voor
Criminologie 2007 1, p. 87.
Blokland & Nieuwbeerta 2006
A. Blokland & P. Nieuwbeerta, “De consequenties van ‘three strikes you’re out’ in Nederland.
Kosten en baten van het selectief detineren van veelplegers”, Proces 2006, nr. 4, p. 124-130.
Bouffard 2007
J.A. Bouffard, “Predicting differences in the perceived relevance of crime’s costs and benefits
in a test of rational choice theory” International Journal of Offender Therapy and
Comparative Criminology 2007, volume 51, nr. 4, p. 461-485.
Bruinsma 2000
G. Bruinsma, “Spreiding van geregistreerde criminaliteit” in: H. Moerland & B. Rovers (red.),
“Criminaliteitsanalyse in Nederland”, Den Haag: Elsevier, 2000.
Clarke & Cornish 1985
R. V. Clarke & D.B. Cornish, “Modeling offenders’ decisions: a framework for research and
policy”, Crime & Justice 1985, p. 147.
Literatuurlijst 57
Cornish 1978
D.B. Cornish, “Gambling: a review of the literature and its implications for policy and
research”, Home office research study, 1978 no. 42 London: HMSO.
Cornish & Clarke 1987
D.B. Cornish & R. V. Clarke, “Understanding crime displacement: an application of rational
choice theory”, Criminology 1987 25, p. 933-947.
Griffiths 1995
J. Griffiths, "Normative and rational choice accounts of human social behavior", European
journal of law and economics 1995 2.4, p. 285.
Hartlief 2007
T. Hartlief, “Gij zult handhaven!”, NJB 2007, p. 760.
Van der Heijden 2001
E.M. van der Heijden, “Punitive damages en de calculerende schadeveroorzaker”, NJB 2001,
p. 1749-1756.
Junger-Tas & Terlouw 1991
J. Hunger-Tas & G.J. Terlouw, The Dutch public and the crime problem, Dutch Penal Law &
Policy 1991, 5.
Kerkmeester 1998
H.O. Kerkmeester, “Punitive damages ter compensatie van een lage veroordelingskans”, NJB
1998, p. 1807-1813.
Kleemans 1993
E. Kleemans, “Misdaadanalyse en de rationele keuzebenadering”, Tijdschrift voor de
Criminologie 1993, 35, p. 127-142.
Literatuurlijst 58
Moerland 1993
H. Moerland, “Afschrikking, de bakermat van de rationele keuzebenadering in de
criminologie” in: “Tijdschrift voor Criminologie, 2”, 1993, p. 110-126.
Nagin & Pogarsky 2001
D.S. Nagin & G. Pogarsky, “Integrating celerity, impulsivity and extralegal sanction threats
into a model of general deterrence: theory and evidence”, Criminology 2001, 17, p. 865-892.
Paternoster 1989
R. Paternoster, “Decisions to participate in and desist from four types of common
delinquency: deterrence and the rational choice perspective”, Law and Society Review 1989,
23, p. 7-40.
Paternoster 2010
R. Paternoster, “How much do we really know about criminal deterrence?”, The Journal of
Criminal Law & Criminology 2010-3, p. 765-823.
Rozemond 2010
K. Rozemond, “De droom van Beccaria. Over het strafrecht en de nodale veiligheidszorg”,
Rechtsfilosofie & Rechtstheorie 2010-2, p. 158-175.
Ten Voorde 2008
J. ten Voorde, “Strafrechtstheoretische bespiegelingen over afschrikking en generale
preventie”, Justitiële Verkenningen 2008, jaargang 34, nr. 2.
Theeuwes & Van Veldhoven 1994
I.J.M. Theeuwes & B.C.J. van Veldhoven, “Een economische visie op de ontwikkelingen van
criminaliteit”, Justitiële Verkenningen 1994, jaargang 20, nr. 8, p. 42.
Literatuurlijst 59
Turner 1992
S. Turner, “Rationality today”, Sociological Theory 1992, volume 9, nr. 2, p. 191–194.
Walgrave 2001
L. Walgrave, “Herstelrecht en strafrecht: duet of duel?”, Justitiële Verkenningen 2001,
jaargang 27, nr. 3.
Weisburd, Einat, & Kowalski 2008
D. Weisburd, T. Einat & M. Kowalski, “The miracle of the cells: An experimental study of
interventions to increase payment of court-ordered financial obligations”, Criminology &
Public Policy 2008.
Wilson en Kelling 1982
J. Wilson & G. Kelling, “Broken Windows”, Atlantic Monthly March, p 29-38.
Wright e.a. 2004
B.R.E. Wright, A. Caspi, T.E. Moffitt & R. Paternoster, “Does the Perceived Risk of
Punishment Deter Criminally Prone Individuals? Rational Choice, Self-Control, and Crime”,
Journal of Research in Crime and Delinquency 2004 41, p.180.
Literatuurlijst 60
Overige bronnen:
Van Baal 2004
P. van Baal, Computer simulations of criminal deterrence: from public policy to local
interaction individual behavior (diss. Erasmus Universiteit Rotterdam, Den Haag: Boom 2004.
CBS 2014a
Centaal Bureau voor de Statistiek, Geregistreerde criminaliteit; soort misdrijf en regio: CBS
2014.
(>http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=82509NED&LA=NL>).
CBS 2014b
Centaal Bureau voor de Statistiek, Ondervonden delicten; regio: CBS 2014.
(>http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=82465NED&LA=NL>)
CBS 2014c
Centaal Bureau voor de Statistiek, Veiligheidszorg; kerncijfers: CBS 2014.
(>http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80162NED&LA=NL<)
CBS 2014d
Centaal Bureau voor de Statistiek, Misdrijven; opgelegde straffen en maatregelen: CBS 2014.
(>http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/default.aspx?DM=SLNL&PA=81538NED&D1=0-
25&D2=0&D3=0&D4=0&D5=7-18&HDR=G4&STB=G1%2cG2%2cG3%2cT&VW=D>)
CBS 2014e
Centaal Bureau voor de Statistiek, Penitentiaire inrichtingen; aantal gedetineerden naar
kenmerken: CBS 2014.
(>http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37264&LA=NL<)
EHRM 18 juni 2002, zaak 48939/99, Öneryildiz / Turkije
Literatuurlijst 61
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9658 (Filefuik
A2)
Kamerstukken II 1947/1948, 603, nr. 3.
Kamerstukken II 2002/2003, 28 781, nr. 3
Kamerstukken II 2004/2005, 30 143, nr. 3.
Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 3
Kas 2014
A. Kas, “Voor twee jaar cel betaal je straks 11.680 euro”, NRC Next 3 april 2014, p. 7.
Kleemans 1996
E.R. Kleemans, Strategische misdaadanalyse en stedelijke criminaliteit: een toepassing van
de rationele keuzebenadering op stedelijke criminaliteitspatronen en het gedrag van daders,
toegespitst op het delict woninginbraak (diss. Universiteit Twente), Enschede: Internationaal
Politie Instituut Twente 1996.
Kruisbergen, Van de Bunt & Kleemans 2013
E.W. Kruisbergen, H.G. van de Bunt, E.R. Kleemans, Georganiseerde criminaliteit in
Nederland; vierde voortgangsrapportage op basis van de Monitor Georganiseerde
Criminaliteit, Den Haag: Boom Lemma 2013.
Ministerie van Justitie 2006
Ministerie van Justitie, De ‘Tafel van elf’. Een veelzijdig instrument. Versie oktober 2006, Den
Haag: Expertisecentrum Rechtspleging en Rechtshandhaving 2006.
NOS 2014
NOS, 6 miljard euro zwart geld weer wit, 15 juli 2014, nos.nl/artikel/675231-6-miljard-euro-
zwart-geld-weer-wit.html.
Literatuurlijst 62
NSCR & WODC 2011
Nederlands Studiecentrum Criminaliteit & Rechtshandhaving & WODC, De burger als
rechter. Een onderzoek naar geprefereerde sancties voor misdrijven in Nederland,
Amsterdam 2011.
PVV 2010
Partij voor de Vrijheid, De agenda van hoop en optimisme. Een tijd om te kiezen: PVV 2010-
2015 (Verkiezingsprogramma PVV) 2010.
SEO & WODC 2007
SEO economisch onderzoek & Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, De
kosten van criminaliteit, Amsterdam 2007.