Post on 22-Jan-2023
1
FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
VAKGROEP KUNSTWETENSCHAPPEN & ARCHEOLOGIE
2012-2013
Prof. Dr. Dries Tys
LAKENLOODJES: OP ZOEK NAAR DE ROL VAN
MIDDELEEUWS WALRAVERSIJDE IN DE
LAKENINDUSTRIE
WERKCOLLEGE ARCHEOLOGIE
GLEN VRANKEN
2E BACHELOR KUNSTWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE
2
Inhoudstafel
Inhoudstafel ............................................................................................................................................. 2
Inleiding .................................................................................................................................................. 4
Probleemstelling ...................................................................................................................................... 5
Bijkomende onderzoeksvragen ............................................................................................................ 6
Methodologie........................................................................................................................................... 7
Bronnen en literatuur .......................................................................................................................... 8
Complicaties ........................................................................................................................................ 9
1. De archeologische site van Walraversijde ......................................................................................... 11
1.1 Geologische processen ................................................................................................................ 11
1.2 De eerste bewoning van Walraversijde (de strandsite) ............................................................... 12
1.3 Het nieuwe Walraversijde (de tweede woonsite) ........................................................................ 12
1.4 Opgravingen ................................................................................................................................ 13
2. Lakenloodjes: een kwaliteitsgarantie van lakens............................................................................... 14
2.a) twee- en vierdelige lakenloodjes ............................................................................................ 14
2.b) Lakenloden, een onbeschreven blad ...................................................................................... 14
2.c) Gegoten lood .......................................................................................................................... 15
2.d) van blanco naar beschreven staat .......................................................................................... 15
2.e) Het nut van een lakenlood ...................................................................................................... 16
2.1 vergelijkende studie ..................................................................................................................... 17
2.2 Lakenloden gevonden te Walraversijde ...................................................................................... 18
3. Beschrijving artefacten ...................................................................................................................... 19
3.1 Staat van de artefacten ................................................................................................................. 20
4. Lakennijverheid, een topindustrie in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd ..................... 21
4.1 Wat is laken? ............................................................................................................................... 21
4.1.a) Lakens tot aan de late middeleeuwen .................................................................................. 22
4.2 Wol, de basis van laken ............................................................................................................... 22
4.2.a De Engelse wol .................................................................................................................... 23
4.2.b Opkomst van goedkopere Spaanse wol ............................................................................... 23
4.3 Het ambachtelijke proces van wol tot laken ................................................................................ 24
4.4 De afwerking van het laken ........................................................................................................ 24
4.5 Het verven van het laken ............................................................................................................. 25
4.6 Na de verschillende deelbewerkingen ......................................................................................... 25
4.7 Lakenvondsten in Walraversijde ................................................................................................. 26
3
5. Archeozoölogische benadering van schapenresten te Walraversijde ................................................ 27
6. Onderzoeksresultaten ........................................................................................................................ 29
Besluit .................................................................................................................................................... 31
Bibliografie ............................................................................................................................................ 32
Bijlagen ................................................................................................................................................. 35
4
Inleiding
In deze verhandeling wordt een opmerkelijk onderwerp aan de tand gevoeld,
namelijk lakenloodjes. Desondanks dat er momenteel weinig interesse in
lakenloden bestaat, dragen ze immens toe aan onze Vlaamse geschiedenis.
Lakenloden waren immers nauw verbonden met het bijzondere kwaliteitslaken
die tijdens de late middeleeuwen in onze streken gemaakt werden. Een laken
werd altijd verzegeld met één of meerdere lakenloodjes om de kwaliteit te
garanderen en de twee hoorden steevast samen. Het is dan ook vreemd dat we
over lakenloodjes amper iets weten, terwijl het laken zelf uitgebreid in heel wat
literatuur aan bod komt. Het laken trekt met andere woorden de aandacht naar
zich toe, terwijl het lakenlood jammer genoeg naar de achtergrond wordt
verdrongen.
Lakenloden zijn bij het brede publiek ongekend. Ook bij menig archeoloog is dit
begrip niet altijd even goed gekend, alsook niet hoog gewaardeerd. Toegegeven,
ik kan mij voorstellen dat het niet meteen de meest spectaculaire vondsten bij
een archeologische opgraving zijn, toch kunnen deze lakenloodjes de archeoloog
en historicus veel waardevolle informatie verschaffen. Het zou daarom ook zeker
geen overbodige luxe zijn moesten er in de toekomst meerdere grondige
onderzoeken naar lakenloden van onze streken uitgevoerd worden.
5
Probleemstelling
In plaats van de gangbare traditie te volgen waarbij het laken zelf alle aandacht
naar zich toetrekt, probeer ik met dit onderzoek net het bijbehorende lakenlood
wat meer op de voorgrond te plaatsen. Hierbij hoop ik dat er alvast wat meer
interesse zal ontstaan voor deze bijzondere artefacten. Het lakenlood leverde
immers een belangrijke bijdrage aan het Vlaamse laken, dat de waarde van dit
luxueuze product extra onderstreepte.
Dit onderzoek spitst zich toe op een aantal (vier om specifiek te zijn) lakenloden
die gevonden zijn op de strandsite van Raversijde. Als we deze en andere
lakenloden gaan bekijken en vergelijken, valt meteen op dat er een enorme
verscheidenheid bestaat. De vorm van een lakenloodje blijft dan wel doorheen de
eeuwen praktisch altijd gelijk, het zijn de inscripties en stadszegels die voor heel
wat diversiteit zorgen. Elk productiecentrum had namelijk zijn eigen kenteken,
die niet allen of niet goed genoeg gekend zijn. De vier onderzochte lakenloden
van Walraversijde tonen deze verscheidenheid ten volle, doordat geen enkel van
deze lakenloden wat betreft inscripties aan elkaar kan gekoppeld worden. Het is
dan ook nodig om deze verschillen in kaart te brengen en na te gaan waarom
deze verschillen er waren.
De fundamentele hamvraag waar ik mij in dit onderzoek in heb verdiept, luidt als
volgt: ‘Speelde Walraversijde een rol in de Vlaamse lakenindustrie en in welke
mate was dit het geval?’ M.a.w., kunnen de vier gevonden lakenloden in verband
worden gebracht met lakenproductie of een van de deelbewerkingen van lakens
die in Walraversijde plaatsvond? Indien dit niet het geval is, wordt er getracht
om na te gaan hoe en van waar deze lakenloden (en bijbehorend laken) dan wel
in dit vissersdorp terecht zijn gekomen.
6
Bijkomende onderzoeksvragen
Naast deze probleemstelling zijn er ook nog tal van bijkomende
onderzoeksvragen die aan de tand gevoeld worden, gaande van iconografische
analyses tot vergelijkende studies.
Één van de meest voor de hand liggende onderzoeksvragen is wat de exacte
functie van dergelijke lakenloodjes net was. Een andere onderzoeksvraag die aan
bod dient te komen, is de datering van de vier onderzochte lakenloden. Tevens
wordt er nagegaan hoe het momenteel gesteld is met de staat van deze
artefacten. Een iconografische analyse en bijbehorende ontcijfering van de
lakenloden was eveneens een belangrijke piste die bewandeld diende te worden,
aangezien deze cruciale informatie over de herkomst van de lakenloden bevat.
Ook belangrijk is het bekijken van bewaard gebleven stukken laken die in
Walraversijde gevonden zijn, hierbij kan nagegaan worden of dit stukken waren
van hoogwaardige of van mindere kwaliteit. Aangezien een lakenlood niet kon
bestaan op zichzelf en altijd werd vastgekoppeld aan het bijbehorende laken,
moet ook het laken zelf aan een onderzoek onderworpen worden.
Noodzakelijk voor dit onderzoek is dat de context op een correcte wijze geschetst
wordt, aangezien de artefacten gevonden te Walraversijde en bijkomende
onderzoeksvragen in dat opzicht bekeken dienen te worden. Om de context beter
te kunnen vatten, wordt er een korte toelichting over de geschiedenis van het
dorp Walraversijde in dit onderzoek toegevoegd, alsook de geologische genese
van het gebied.
Een ander beduidend punt was het onderzoeken van de aanwezigheid van
schapen in middeleeuws Walraversijde. Dit leidde tot een archeozoölogische
onderzoek waarbij er werd nagegaan of deze dieren werden gehouden voor
vlees- of voor wolproductie.
7
Methodologie
Voor dit onderzoek naar de vier lakenloden heb ik verschillende manieren
gebruikt om aan te tonen of middeleeuws Walraversijde al dat niet een rol (of
deze nu klein of groot was) speelde in de lakenindustrie.
Een onderbouwde conclusie trekken uit slechts één onderzoeksresultaat is vaak
riskant, waardoor ik getracht heb dit gegeven d.m.v. verschillende methodes aan
te tonen zodat er meerdere onderzoeksdata zijn die elkaar versterken. Hierdoor
zal ook de eindconclusie veel concreter en betrouwbaarder zijn. De twee
bijkomende benaderingen (een lakenanalyse en een archeozoölogische
benadering) dienen vooral als ondersteuning van de interpretaties van de
geanalyseerde resultaten van de vier lakenloden. De onderzoeksstrategie bestaat
uit drie afzonderlijke onderdelen die allen eerst apart worden behandelt en
vervolgens worden samengevoegd tot een coherent geheel met een algemene
conclusie. Voor deze drie verschillende methodes worden toegelicht, wordt er in
deze paper eerst een beknopte geschiedenis en geologische beschrijving van
Raversijde geschetst, waardoor de context beter gevat kan worden.
Het primaire onderzoek richt zich op de vier lakenloden die gevonden zijn op de
strandsite van Raversijde. Hierbij worden o.a. de vormelijke aspecten,
iconografische beschrijving en de herkomstbepaling achterhaald. De resultaten
hiervan vormen de basis van het onderzoek, die ondersteund worden door de
twee bijkomende onderzoekspistes.
De twee secundaire onderzoeken dienen als steunpilaar van de resultaten die bij
het primaire onderzoek aan het licht zijn gekomen. Hierbij werden enkele resten
bewaard gebleven lakens in Walraversijde grondig geanalyseerd, alsook een
archeozoölogische benadering van schapenresten die er gevonden zijn. De
opgeleverde gegevens hiervan kunnen ofwel deze eerdere resultaten
tegenspreken of ze net versterken. Indien deze gegevens de voorgaande
resultaten kracht bijzetten, kan er zodoende een duidelijke en betrouwbare
conclusie getrokken worden.
8
Bronnen en literatuur
Opvallend is dat geschreven literatuur en grondig (archeologisch) onderzoek
omtrent lakenloden nog in een beginfase zit en deze eveneens vaak naar de
achtergrond geschoven wordt. Indien men onderzoek naar lakenloden wil
verrichten is het daarom essentieel dat men de meer traditionele bronnen gaat
raadplegen. Hierbij zijn de geschreven en iconografische bronnen omtrent de
lakennijverheid zeer belangrijk. Lakenloden zouden immers niet bestaan zonder
de lakennijverheid, en omgekeerd zijn lakenloden van groot belang voor de
lakenindustrie. Als men lakenloden onderzoekt, moet men hoe dan ook beide
takken bestuderen en ze bekijken als een samenhorend geheel.
De wetenschappelijke literatuur omtrent lakennijverheid van de middeleeuwen
tot de vroegmoderne tijd is gigantisch, zelfs als deze toegespitst wordt op de
Lage Landen. Denk hierbij maar aan namen zoals Munro (1994), Cardon (1999),
De Poerck (1951), Kaptein (1998), Harte (1997), Sorber (1998), Boone (1993),
Chorley (1998) enzovoort.
Beschikbare literatuur betreffende lakenloden is in het algemeen dan weer
bijzonder schaars, wat vreemd is aangezien lakenloden een zeer belangrijk
onderdeel zijn van de gehele lakenindustrie. Wetenschappelijke publicaties die
zich uitsluitend bezig houden met lakenloden zijn zelfs zo goed als onbestaande,
zeker als het gaat om de Lage Landen. De meeste bronnen omtrent lakenloden
bestaan uit artikels, proefschriften of slechts enkele regels te vinden in literatuur
die in verband staan met de textiel- en lakenindustrie. Voorbeelden van
aangehaalde bronnen omtrent lakenloden voor dit onderzoek zijn onder andere
de proefschriften van Pieters (2003), Wullus (1997), Boon (2012) en Rodenburg
(2011), alsook enkele wetenschappelijke publicaties van Egan (hoewel deze zich
voornamelijk bezig houdt met lakenloden van het Verenigd Koninkrijk) Wat de
archeologie dringend nodig heeft betreffende lakenloden is een Egan voor onze
streken.
Naast de literatuur omtrent de lakenindustrie en lakenloden zijn er voor dit
onderzoek voorts nog algemene bronnen in verband met de middeleeuwen
geraadpleegd met auteurs zoals Pirenne (1948), Lloyd (1977) en anderen. Deze
bronnen verschaffen onschatbare informatie omtrent de sociale, technologische
en economische achtergrond waarin de lakenindustrie en de bijbehorende
lakenloden te situeren zijn. Bijhorende aspecten zoals onder andere de
verschillende soorten gilden, de exporthandel, consumentenbescherming,
jaarmarkten, handelsroutes komen hierbij aan bod.
Bij dit onderzoek, zoals bij elk onderzoek naar lakenloden, bestaat de grote
meerderheid van de geraadpleegde bronnen uit literatuur met betrekking tot de
lakenindustrie. Deze bronnen schetsen de context waarin het lakenlood geplaatst
moet worden. Hierdoor kan de onderzoeker/lezer zich een duidelijk beeld
schetsen over de middeleeuwse lakenindustrie, de bijbehorende ambachten, de
9
gebruikte technologieën en komt men bovendien te weten waarom lakenloden nu
juist zo belangrijk waren voor de lakenindustrie.
Informatie hieromtrent is bijzonder rijkelijk in de bronnen aanwezig. Aangezien
deze informatie in de eerste plaats ter ondersteuning van het onderzoek naar de
vier lakenloden dient, wordt voor dit onderzoek enkel de essentiële informatie
gebruikt, om zo de lakenloden beter te kunnen begrijpen en ze te kunnen
plaatsen in tijd en ruimte.
Hierbij heb ik getracht om al deze informatie uit de literatuur op een compacte
maar steeds heldere en overzichtelijke manier over te brengen, waarbij de
aangehaalde feiten ten volle het lakenlood naar de voorgrond kunnen brengen.
Complicaties
Lakenloden zijn een thema dat tot op heden niet genoeg bestudeerd is geweest.
Hier dringt zich dan ook meteen het eerste probleem op waarmee onderzoek
zoals dit te kampen heeft. Doordat er bijzonder weinig wetenschappelijke
literatuur in verband met lakenloden voorhanden is, brengt dit beperkingen met
zich mee.
Een complicatie is dat veel lakenloden die in de grond worden gevonden (of zoals
in dit geval zandgronden) vaak enorm gecorrodeerd zijn door deze zure bodems.
Inscripties op de lakenloden zijn daardoor dikwijls weggesleten en een duidelijke
herkenning ervan is niet meer mogelijk. Gelukkig is dit niet altijd het geval,
waardoor er regelmatig lakenloden gevonden en gedateerd kunnen worden
gaande van de 13e tot de 18e eeuw.
Toch zorgt deze corrosie voor veel problemen bij onderzoek naar lakenloden,
met als gevolg dat herkomstbepaling en datering vaak niet meer mogelijk zijn.
Meermaals komt het voor dat er enkel nog maar enkele letters of een deel van
een stadswapen op het lakenlood zichtbaar zijn, waardoor de herkomstbepaling
herleid wordt tot giswerk.
Het spreekt voor zichzelf dat dit niet enkel het geval is met de lakenloden, maar
ook bij het laken zelf waarvan bijna nooit iets overblijft, alsook bij alle
bijkomende ambachtsprocessen die een onderdeel waren in het ambachtelijke
procedé.
Een ander probleem bij het onderzoek van lakenloden is dat lakenloden doorheen
de eeuwen altijd dezelfde standaardvorm hebben gehad en bovendien steeds uit
hetzelfde materiaal zijn gemaakt. Hierdoor kan er geen (chrono)typologie
opgesteld worden, aangezien deze zinloos is doordat vormelijke aspecten steeds
hetzelfde zijn gebleven. Een lakenlood zonder duidelijke inscripties wordt daarom
altijd gedateerd op de 13e tot de 18e eeuw, omdat men hierbij geen uitsluitsel
kan brengen over de exacte datering (Wullus, 1997: 139). Een grondige analyse
van de vier onderzochte lakenloden in deze paper zal uitwijzen of er bij deze
lakenloden wel nauwkeuriger gedateerd kon worden.
10
Een bijkomende hinderpaal is de hoeveelheid geschreven bronnen over de
verschillende ambachten die er bij het vervaardigen van een kwaliteitslaken aan
te pas kwamen. Van deze ambachtsactiviteit is echter nog maar een gering
aantal sporen te vinden in het archeologisch bestand, van sommige
ambachtsprocessen zelfs geheel niets (Verhaeghe, In: Dewilde e.a., 1998: 10).
Het is daarom niet makkelijk om de geschreven literatuur te toetsen aan
archeologische vondsten.
Het is duidelijk dat er een veel problemen opduiken bij een onderzoek naar
lakenloodjes. Deze zorgen zeker voor een hindernis doordat niet alle nodige
gegevens beschikbaar zijn. Een grondige studie van lakenloden uit de
Nederlanden à la Egan zou in de toekomst dan ook geen overbodige luxe zijn.
Het is daarom noodzakelijk om inventief te werk te gaan met de middelen die
wel reeds voorhanden zijn.
11
1. De archeologische site van Walraversijde
In Raversijde kan iedereen het archeologische openluchtmuseum van het
middeleeuwse vissersdorp Walraversijde bezoeken. In het domein, dat aan de
kust tussen Oostende en Middelkerke ligt, zijn enkele reconstructies neergezet
van het dorp dat haar hoogtepunt in de late middeleeuwen beleefde. Deze site is
heel belangrijk gebleken voor informatie omtrent het leven in kustdorpen van
middeleeuwse Vlaamse geschiedenis. Hoewel op dit moment enkel een deel van
het gereconstrueerde dorp in het duinengebied bezocht kan worden, bestond
Walraversijde in feite uit twee verschillende sites, namelijk de strandsite en het
achterliggende gebied. Elk hebben zij hun eigen ontstaansgeschiedenis (Kightly
et.al., 2003). Vooraleer de twee woongebieden van Walraversijde onder de loep
worden genomen, wordt er eerst verduidelijkt hoe dit gebied tot ontstaan is
gekomen.
1.1 Geologische processen
Rond 10.000 voor Christus eindigde de laatste ijstijd, namelijk het Weichseliaan.
Dit zorgde voor een radicale klimaatsverandering met veel hogere temperaturen,
waardoor het landschap grote veranderingen onderging. Rond het kustgebied
van Raversijde (dat in die tijd nog niet bestond) lag een moerassig gebied van
zoet water. Door de loop der eeuwen gingen verschillende plantendekken zich
steeds dikker ophopen, waardoor er een heus veengebied ontstond. Door het
smelten van de ijskappen steeg ook de zeespiegel, met als gevolg dat er zich
schorren en getijdengeulen vormden. Zo’n tweeduizend jaar geleden daalde de
zeespiegel, waardoor een groot deel van het gebied een zoetwatergebied werd.
Dikke veenpakketten waren hiervan het gevolg. Door een gewijzigde vegetatie in
de schorren en mede door de vele sedimentafzettingen, ontstonden hier zoutrijke
gronden (Zeebroek et.al., 2002).
Aanhoudende overstromingen langs de getijdengeulen zorgden ervoor dat de
Testerep gevormd werd, een opgehoopt gebied dat afgezonderd kwam te liggen
en een soort van eiland werd dat ook wel Ter Streep genoemd wordt. Na verloop
van tijd gingen deze getijdengeulen dichtslibben door minder overstromingen en
werd het gebied vanaf de 8e eeuw bewoond. Het is onder andere in dit gebied
dat men vanaf dan schapen ging houden en een deel van de bevolking zich ging
toeleggen op de lakenindustrie (Zeebroek et.al., 2002).
12
1.2 De eerste bewoning van Walraversijde (de strandsite)
Vermoedelijk rond 1250 na Christus zien we de eerste systematische bewoning
in Walraversijde (Pieters, 2003: 13). Deze mensen hielden schapen en andere
veedieren maar leefden vooral van de visserij en van kaapvaart. Rond deze tijd
stond Walraversijde bekend als Walravens Hide of Walrafsijde. Het achtervoegsel
Hide (sijde) betekende in feite landingsplaats voor boten en zien we onder
meerdere ook terugkomen in andere badplaatsen zoals Koksijde (Pieters, 2003:
91). Op 22 januari 1394 vond er echter een onvoorspelbare en vernietigende
gebeurtenis plaats. De Sint-Vincentiusstorm overspoelde gans Testerep en het
toenmalige Walraversijde. De bewoners van Walraversijde zagen hun
woongebied overstromen en moesten elders hun toevlucht zoeken (Mahieu,
2008: 4-5).
1.3 Het nieuwe Walraversijde (de tweede woonsite)
De bewoners van het overstroomde Walraversijde waren genoodzaakt om hun
dorp opnieuw op te bouwen. Dit deden ze achter de nieuw aangelegde Graaf
Jansdijk, aangelegd door hertog Jan zonder Vrees, waar ze beter beschermd
lagen. De inwoners van het nieuwe Walraversijde leefden van handel, visserij,
kaapvaart en strandjutterij. Of ze ook een rol speelden in de grootschalige
lakenindustrie wordt verderop in dit onderzoek besproken (zie infra) (Mahieu,
2008: 5).
Al vlug groeide het vissersdorp naar zijn hoogtepunt toe dat gesitueerd kan
worden rond 1465, met ongeveer een honderdtal huizen met een eigen kerk en
molen. De toren van de kerk deed bovendien dienst als uitkijktoren en baken
voor de scheepvaart. (Mahieu, 2008: 5). Lang kon het bloeiende dorp hier echter
niet van genieten. Net voor het begin van het laatste decennium van de 15e
eeuw werd Oostende en omliggende gebieden geplunderd en belegerd door
militaire conflicten met de Rooms-Duitse keizer Maximiliaan I. De populatie van
Oostende daalde en de economie stortte in elkaar. Dit had uiteraard ook zijn
gevolgen voor Walraversijde. Rond 1550, nog geen honderd jaar na het
hoogtepunt van Walraversijde, was het vissersdorp grotendeels verlaten. Door
de Tachtigjarige Oorlog die daarna volgde (1568-1648) lag Walraversijde op
sterven na dood (Blom et.al., 2005).
13
1.4 Opgravingen
Een van de eersten die zich op archeologisch verantwoorde wijze ging
bezighouden met Walraversijde was André Chocqueel in 1950, die eveneens een
boek uitbracht over de vondsten van het middeleeuws vissersdorp (Chocqueel
1950). Een opvallend duo die in de twee daaropvolgende decennia enorm actief
waren, zijn Etienne Cools en diens vrouw Agnes Mortier. Zij gingen zich extensief
bezighouden met systematische opgravingen van het strand van Raversijde en
zorgden ervoor dat er een hele collectie ontstond. Hierdoor gingen ook een
aantal wetenschappers zich met de archeologische site bezighouden zoals Frans
Verhaeghe en Hugo Thoen (Pieters, 2003, 84-85). In de periode van 1992-1998
volgde er een grootschalig archeologisch onderzoek van de tweede woonsite van
Walraversijde, waarbij veel waardevol archeologisch materiaal naar boven kwam.
Sinds 24 juni 2000 is een deel van deze site omgezet in een openluchtmuseum
met een reconstructie van vier vissershuizen (Pieters, 2003: 13).
14
2. Lakenloodjes: een kwaliteitsgarantie van lakens
Zoals het woord al zelf zegt, werden lakenloodjes vervaardigd uit lood en werden
ze uitsluitend gebruikt bij lakenstoffen. Naast lakens werden er immers nog een
aantal andere producten op dergelijke manier met lood verzegeld zoals blijkt uit
het uitgebreide archeologische gamma textielloden, zegelloden, verfloden,
accijnsloden, vleesloden enzovoort. De meest voorkomende loodjes die opduiken
bij archeologische opgravingen zijn echter textielloden en lakenloden (Den Das
e.a, 2008: 30-31). zoals reeds eerder geschetst kunnen lakenloodjes
archeologisch heel waardevol zijn voor de archeoloog. Hoewel het zeker geen
zeldzame archeologische objecten zijn, is er nog maar erg weinig onderzoek naar
lakenloden gevoerd waardoor er bijgevolg ook niet bijzonder veel over geweten
is. Vooraleer de onderzochte lakenloodjes in het volgende hoofdstuk aan bod
komen, wordt er in dit hoofdstuk eerst getracht om de technische en praktische
kant van lakenloden zo goed mogelijk toe te lichten.
2.a) twee- en vierdelige lakenloodjes
Lakenloodjes komen in twee vormen voor, namelijk in de tweedelige en de
vierdelige variant. Beiden vormen zijn steeds voorzien van ronde schijfjes. Een
tweedelig lakenloodje bestaat uit twee ronde lakenloodschijven die met elkaar
verbonden zijn via een lip (zie afbeelding 6). Het ene schijfje is langs de
binnenzijde voorzien van een pin en het andere schijfje beschikt over een
opening waar deze pin doorheen kan gestoken worden. Het lipje tussen de twee
lakenloodschijven is makkelijk buigbaar omdat lood een zacht metaal is. Het net
beschreven model is de standaardvorm van een lakenlood die doorheen de
eeuwen steeds hetzelfde is gebleven (Boon, 2012: 11).
De vierdelige lakenloden werken via hetzelfde systeem, maar met twee
bijkomende vlakke schijven langs de binnenkant ((dus nog steeds met één pin
en één opening langs de uiteinden) (zie afbeelding 7)). Vermoedelijk werden
deze vierdelige lakenloden gebruikt wanneer er te weinig ruimte was om alle bij
elkaar horende informatie op een tweedelig lakenlood te krijgen, daar waar de
vierdelige variant dus over dubbel zoveel schijven beschikte. Tweedelige
lakenloden werden doorgaans het vaakst gebruikt en vinden we zodoende ook
het meest terug bij archeologische opgravingen (Wullus, 1997: 76).
2.b) Lakenloden, een onbeschreven blad
Belangrijk is dat het hier gaat om een lakenlood in ongebruikte staat. De
lakenloodschijven waren met andere woorden in deze conditie nog geheel blanco,
er stond nog niets van informatie op omtrent het laken en de verschillende
ambachten die aan het laken hadden gewerkt. Lakenloden werden op voorhand
onbeschreven gemaakt in standaardvorm, hoewel de grootte wel kon variëren.
Pas bij het daadwerkelijke gebruik werd het lakenlood aan een laken bevestigd
en voorzien van een zegelstempel van de (verschillende)
ambachtsondernemingen. Het laken doorliep immers een aantal fasen waarin het
bewerkt werd, wat op verschillende plaatsen en door verschillende ambachten
15
gebeurde. Om deze reden hing er dan ook vaak meer dan één lakenloodje aan
één laken, waardoor de consument zekerheid had over de kwaliteit van het laken
(Boon, 2012: 12).
2.c) Gegoten lood
Lakenloden werden steeds gemaakt uit lood. Deze keuze is makkelijk te
verklaren doordat het materiaal behoort tot de groep van de niet-edele metalen
en diens subgroep non-ferrometalen. Ten eerste was er geen enkel metaal dat in
de middeleeuwen goedkoper geproduceerd kon worden dan lood. Een tweede
gunstig punt was dat lood makkelijk buigbaar en bewerkbaar was waardoor de
gewenste informatie makkelijk op het lakenlood kon worden aangebracht d.m.v.
van een zegeltang. (Wullus, 1997: 101-102).
Uit archeologische vondsten zoals een gietmal voor lakenloden gevonden in
Londen werden lakenloodjes vermoedelijk altijd in grote hoeveelheden gemaakt
en daarna geëxporteerd (zie afbeelding 8). Productiecentra die vaak in aanraking
kwamen met laken, hadden wellicht steeds een hele voorraad van deze
lakenloden liggen. Een lakenlood werd bovendien steeds gegoten, want lood was
zo poreus dat het niet behamerd kon worden. Het lood werd eerst gesmolten uit
een erts en vervolgens in een mal gegoten. Uit dergelijke mallen werden dan de
blanco twee- of vierdelige lakenloden gehaald en waren in principe dan al
meteen klaar voor gebruik (Wullus, 1997: 52).
2.d) van blanco naar beschreven staat
Bij effectief gebruik werd de pin van het lakenloodschijfje door het laken gedrukt
en vervolgens plooide men de lip van het lakenlood om zodat de pin doorheen de
opening van het andere schijfje ging. Het laken kwam daarmee geklemd te zitten
tussen de twee lakenloodschijven. Aansluitend werden d.m.v. een zegeltang (zie
afbeelding 9) de beide schijfjes van het lakenlood samengeperst waardoor het
geheel volledig rondom het laken verankerd zat Deze stap is belangrijk, omdat
hierbij ook de informatie van de productieplaats overgezet werd op het
lakenlood. Het lakenlood kon d.m.v. een zegeltang zo voorzien worden van het
stadswapen, zegel van het productiecentrum, jaartal, kwaliteit, verfprocedé en
dergelijke (Boon, 2012: 12-13).
Informatie omtrent de hoeveelheid stof kon eveneens via een zegeltang op een
lakenlood worden aangebracht, maar werd ook vaak toegevoegd door zogeheten
kloppen (Den Das et.al., 2008: 30-31). Hierbij zette men handmatig de
gewenste gegevens op het lakenlood. Ook kon een klop bijgevoegd worden in
negatieve zin, bijvoorbeeld wanneer het laken bij de controle door de wardeins
afgekeurd werd. Het laken mocht dan niet worden verkocht in deze staat of niet
doorgaan naar de volgende deelbewerker. Het laken werd daarop opnieuw naar
de deelbewerker van het productiecentrum gestuurd waar het vandaan kwam,
bijvoorbeeld bij een mislukt verfprocedé (Rodenburg, 2011: 28).
16
2.e) Het nut van een lakenlood
Het laken werd altijd grondig gecontroleerd door deze wardeins, waardoor de
lakenloodjes wel degelijk de correcte informatie moesten bevatten en er niet
mee geknoeid kon worden. De (internationale) koper die het verder verkocht of
de consument die het zelf ging gebruiken (als bijvoorbeeld een mantel) was er
dan ook zeker van dat hij waar voor zijn geld kreeg. Het lakenlood diende dus
zowel voor de kwaliteitsindicatie van het laken, maar ook als een waarborg voor
de consument. Dit was bovendien ook nodig omdat een laken een luxeproduct
was en men zich hierin geen miskoop kon veroorloven, zeker de armere
bevolking niet (zie hoofdstuk 3 voor meer informatie omtrent het laken zelf)
(Pirenne, 1948: 214-215).
Hoewel er in laken een verschil bestond qua kwaliteit, was zelfs een laken van
mindere kwaliteit (ook deze werden voorzien van een lakenlood en dus
kwaliteitsvol) een duur product. Laken was daarom niet voor iedereen
betaalbaar, maar ook voor degenen die het wel konden betalen was een
kwaliteitsvol laken een grote hap uit hun budget, zeker als deze bovendien nog
eens op een hoogwaardige manier geverfd was geweest (Munro, 1997: 35-44).
Wanneer een laken op een kwaliteitsvolle manier geverfd werd met een kleurstof
zoals bijvoorbeeld wede (de plant Isatis tinctoria, die het laken een blauwe kleur
gaf) werd er ook een lakenlood speciaal voor het verfproces aan het laken
bevestigd. Ook dit verfproces moest door de wardeins gecontroleerd worden en
het laken kon hierdoor afgekeurd worden, ook al was het laken zelf prima in orde
(voor meer informatie omtrent het verfproces zie hoofdstuk 3).
Het ganse productieproces van laken werd met andere woorden aan strenge
controles onderworpen die uitgevoerd werden door wardeins. Dezen hadden het
recht om niet enkel overdag maar ook ’s nachts controles uit te voeren. Indien
het laken door hen niet goed bevonden werd, sloegen ze een inklop op het
lakenlood waarmee ze aantoonden dat het laken afgekeurd was. Een laken
mocht tot drie maal afgekeurd worden vooraleer het verbrand werd of het enkel
mocht dienen voor lokale consumptie (Posthumus, 1908: 173-176). Het laken
mocht bij afkeuring niet verkocht worden op officiële handelsplaatsen of verder
naar de volgende deelbewerker, maar werd teruggestuurd naar degene die het
laken fout had bewerkt. Deze moest zorgen dat het laken in prima staat was,
waarna het opnieuw werd gecontroleerd door wardeins. Raakte het laken dan wel
door de keuring, mocht het laken verder naar de volgende deelbewerker of
indien het de laatste deelbewerking van het productieproces was, mocht het
laken verkocht worden. De grote meerderheid van laken kwam op de
(internationale) markt terecht door middel van handel, markten, lakenhallen,
jaarmarkten enzovoort of kon naar lokale kleermakers gebracht worden die het
versneden in kledij die eveneens verkocht werd (Rodenburg, 2011: 35).
Dat deze controles zo streng waren is niet verwonderlijk, aangezien Vlaanderen
(met name Ieper, Gent en Brugge) in de late middeleeuwen de dominante positie
inzake lakenindustrie in handen hadden en zij niet van plan waren deze af te
17
staan. De ‘Vlaamsche’ lakens hadden internationaal een erg hoog aanzien,
waardoor ze verplicht waren om enkel lakens van de beste kwaliteit af te
leveren. Dit kan men vergelijken met een hedendaagse multimediagigant zoals
bijv. Sony, dat zich ook niet kan permitteren om een halfafgewerkt product op de
markt te brengen.
Als men bij een archeologische opgraving een lakenlood vindt, kan men er zeker
van zijn dat het hier om een product van hoge kwaliteit gaat, waar ooit een
aanzienlijke som geld voor neergeteld is geweest.
Lakenloden kunnen zodoende gezien worden als een soort label (of meerdere
labels) dat letterlijk aan een laken werd vastgehecht, waardoor het zo de
kwaliteitsgarantie van het desbetreffende laken waarborgde en de belangen van
de consument veilig stelde. Naast een kwaliteitsindicatie kon er ook andere
informatie op deze loodjes voorkomen zoals plaats van herkomst, stadsmerk,
jaartal, verfprocedure en de lengte van het laken dat uitgedrukt werd in el (een
maateenheid).
2.1 vergelijkende studie
In principe zou het vrij makkelijk moeten zijn om lakenloden van verschillende
productiecentra van elkaar te onderscheiden door middel van de heraldiek.
Lakenloden werden immers allemaal voorzien van stadswapens, jaartallen,
kwaliteit en vaak ook de naam van de productieplaats of stad zelf. Ook is het zo
dat dergelijke zegels van tijd tot tijd ietwat aangepast werden, waardoor er in
principe via de heraldiek op de lakenloden wel een chronologische typologie op te
stellen zou moeten zijn.
Niets is echter minder waar, in de eerste plaats omdat zo goed als alle
lakenloden bijzonder zwaar gehavend uit de grond worden gehaald. Ten tweede
is er over lakenloden weinig literatuur voorhanden waardoor het al gauw een
hopeloze opdracht wordt. Toch zou hiervan werk gemaakt kunnen worden,
wetende dat zowat elk archeologisch depot wel over een hele verzameling
lakenloden bezit.
Zoals Robert Jan Boon (2012) in zijn proefschrift aanhaalt, kunnen stadszegels
en stadswapens nauwelijks bijdragen aan een nauwkeurige datering. Meestal
hebben de lakenloden een standaarddeviatie van zowat honderd jaar of meer.
Boon haalt aan dat een grote oorzaak van het niet kunnen dateren van
lakenloden ligt aan het feit dat veel stadszegels verloren zijn gegaan en we er
momenteel de nodige kennis niet meer over hebben. Er zijn immers veel
ontbrekende schakels tussen verschillende stadszegels (Boon, 2012).
18
2.2 Lakenloden gevonden te Walraversijde
Hoewel ik mij in dit onderzoek toespits op vier lakenloden gevonden op de
strandsite (voornamelijk uit de collectie van Etienne Cools en Agnes Mortier), zijn
er uiteraard heel wat meer lakenloden in Walraversijde opgegraven, waarbij
sommige ook in veel betere staat zijn dan de vier onderzochte lakenloden. De
diameter van alle gevonden lakenloden varieert van 13 mm tot 36 mm.
Lakenloden die eenzelfde opschrift hadden (lakenloden afkomstig uit hetzelfde
productiecentrum) hadden vrijwel altijd dezelfde diameter. Een vaak voorkomend
thema dat op lakenloden uit Walraversijde voorkomt is de lelie en een naar links
klimmende leeuw. De lelie wordt vaak gekoppeld aan de Franse stad Lille, wat
erop wijst dat een aanzienlijk deel lakenloden (en lakens) in Walraversijde
afkomstig zijn uit Lille en vermoedelijk ook andere streken in Frankrijk zoals
Parijs (zie beschrijving lakenlood 2) (Pieters, 2003: 413).
In dit onderzoek wordt er onder andere nagegaan of de vier onderzochte
lakenloden van Walraversijde strand nauwkeurig gedateerd kunnen worden en of
de herkomst ervan vastgesteld kan worden.
19
3. Beschrijving artefacten
Lakenlood 1 (zie afbeelding 1)
Breedte: 24,34 mm
Hoogte: 16,62 mm
Inv. Nummer: 1828
Site: Raversijde strand
Toestand: een groot deel van het lakenlood ontbreekt, waaronder één van
de twee ronde schijven. Vermoedelijk is dit en een stuk van de omgebogen
lip afgebroken, aangezien er nog maar een deel van de lip zichtbaar is.
Achteraan zijn twee platgedrukte pinnen merkbaar.
Beschrijving: Afbeelding van een dierlijk wezen met vier poten, lange nek
en vermoedelijk een staart. Wellicht gaat het hier om een leeuw die naar
links klimt. Tussen de staart (?) en het lichaam van het dier is een duidelijke
ster merkbaar. Aan de onbeschadigde rand van het lakenlood zijn acht ronde
punten merkbaar, vermoedelijk ging dit rond de gehele rand van het
lakenlood verder.
Lakenlood 2 (zie afbeelding 2)
Breedte: 17,70 mm
Hoogte: 15,49 mm
Inv. Nummer: /
Site: Raversijde strand
Toestand: de tekst is verstoord door corrosie, waardoor slechts nog enkele
letters leesbaar zijn. De lip van het lakenlood is niet meer zichtbaar,
vermoedelijk is deze afgebroken.
Beschrijving: het lakenlood toont geen figuren of symbolen. Aangezien de
grote hoeveel tekst op het lakenlood langs één zijde, was er die ook niet. Het
is wel mogelijk dat een figuur of symbool aan de andere kant van het
lakenlood te zien was, maar deze zijde is volledig gecorrodeerd. Op de
tekstzijde zijn aan de rand een aantal letters duidelijk leesbaar, anderen niet
( . . L A M R . . S . R . ). In het midden van het lakenlood staat de duidelijke
inscriptie: A PARIS. Hierdoor weten we dat het lakenlood afkomstig is uit
Parijs.
Lakenlood 3 (zie afbeelding 3)
Breedte: 24, 21 mm
Hoogte: 29,24 mm
Inv. Nummer: cm 372
Site: Raversijde strand
Toestand: lakenlood is in zeer slechte staat. Zeer zware slijtage merkbaar,
figuur is slechts nauwelijks zichtbaar. Alle andere sporen zijn weggesleten.
Het lakenlood bevat wel nog beide ronde schijven, alsook de lip.
Beschrijving: Op het lakenlood is geen tekst te bespeuren, als die er ooit
was dan is deze ondertussen weggesleten. Op de achterzijde is niets te
20
bespeuren. De voorzijde toont een hoofd/kop in een cirkel. Op het eerste
zicht lijkt dit een hondenkop, maar het zou ook een weergave van Johannes
de Doper kunnen zijn, waarbij de cirkel de schaal zou kunnen zijn waarin zijn
hoofd ligt.
Lakenlood 4 (zie afbeelding 4 en 5)
Breedte: 13,56 mm
Hoogte: 19,21 mm
Inv. Nummer: cm 367
Site: Raversijde strand
Toestand: Zware slijtage aan beide zijden van het lakenlood. Het lakenlood
is nog voorzien van de twee ronde schijven en de omgebogen lip. De
symbolen zijn duidelijk genoeg te zien.
Beschrijving: Ook dit lakenlood is niet (meer?) voorzien van tekst. Aan
beide zijden is een maritiem thema te zien met ankers. Aan de voorzijde is in
een cirkel een kruis met anker merkbaar. In de openingen staan vier
bolletjes. De achterkant is voorzien van een omgekeerd anker, met links en
rechts ervan telkens één bolletje.
3.1 Staat van de artefacten
De vier onderzochte lakenloodjes zijn alle gevonden op de strandsite van
Walraversijde. Het inventarisnummer CM staat voor het duo Cools-Mortier (zie
hoofdstuk 1.4) In principe zou een lakenlood makkelijk te dateren moeten zijn en
laat het meteen zien waar het voorwerp vandaan komt, helaas is dit bijna nooit
het geval. Dit is goed te zien aan deze vier lakenloden die in vrij slechte staat
verkeren. Zoals reeds in de hoofdstukken over lakenloden en complicaties
vermeld staat, worden lakenloden vaak zwaar gecorrodeerd opgegraven. Een
nauwkeurige datering van de vier lakenloden is door deze ernstige slijtage dan
ook moeilijk. Een jaartal staat op geen enkel van de onderzochte lakenloden
vermeld. Wel zijn er op de lakenloden nog verschillende tekstinscripties en
ambachtsinsignes van de productiecentra zichtbaar, maar ook deze zijn
grotendeels weggesleten. Het is dan ook een moeilijke opdracht om de
herkomstbepaling hieruit af te leiden. Waren deze lakens (en de bijbehorende
lakenloden) geïmporteerd of was er in Walraversijde zelf een deelbewerking(en)
die zich met laken bezig hield? Het is immers mogelijk dat Walraversijde zelf ook
een (kleine) rol speelde in het lange productieproces dat een laken moest
doorlopen. Een mogelijke indicatie dat buitenlands laken ingevoerd werd in
Walraversijde, is zichtbaar bij lakenlood 2, dat Parijs als plaatsnaam vermeld.
Zoals verderop in deze paper besproken wordt, zijn er in Walraversijde nog
andere lakenloden van Franse oorsprong gevonden.
Voor de datering van de vier lakenloden moet er op gewezen worden dat
strandvondsten in vele gevallen vondsten zijn zonder stratigrafische context. Dit
gegeven bemoeilijkt een exacte datering van de lakenloden (Pieters, 2003: 84).
21
4. Lakennijverheid, een topindustrie in de late middeleeuwen en de
vroegmoderne tijd
De lakennijverheid was een van de belangrijkste industrieën in de late
middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Vooral Vlaanderen, en met name Ieper,
Gent en Brugge (de zogenaamde drie steden) stonden in de late middeleeuwen
bekend als het absolute brandpunt van de lakenindustrie. In de vroegmoderne
tijd verloor het Vlaamse kustgebied zijn prominente positie aan steden uit de
Noordelijke Nederlanden en Brabant met als voornaamste producent de stad
Leiden, maar ook Mechelen wist zijn mannetje goed te staan. Buiten Vlaanderen,
Brabant en de Noordelijke Nederlanden waren er uiteraard nog andere
productiecentra van lakens, maar deze konden zich nooit voldoende doordrukken
om zo grootschalig te worden als dat in de Nederlanden het geval was (Munro,
1994).
4.1 Wat is laken?
Wanneer we het in de hedendaagse context over het laken hebben, denken we
automatisch het textiel dat we beddengoed noemen. Het zou dus op het eerste
zicht geen verwonderlijke veronderstelling zijn moesten middeleeuwse lakens
hetzelfde doeleinde hebben gehad. De hedendaagse context eveneens gebruiken
voor het verleden is trouwens iets dat vandaag de dag vaak gedaan wordt. Soms
is het inderdaad zo dat de betekenis doorheen de eeuwen hetzelfde is gebleven,
maar nog vaker is het zo dat dit net niet het geval is. Daarom moet er altijd bij
stilgestaan worden of een woord of product in het verleden wel degelijk dezelfde
betekenis heeft gehad als het dit ogenblik heeft. Als dit toegepast wordt op
laken, blijkt meteen dat de hedendaagse betekenis van laken geheel niets meer
te maken heeft met de vroegere betekenis.
Het middeleeuwse laken had immers niets te maken met beddengoed, wel waren
het kwaliteitsvolle stukken wollen textiel waarvan men hoogwaardige en
duurzame kledij zoals mantels en jurken maakte. De stof was zo perfect gemaakt
dat het zelfs vuilafstotend was en lucht niet door de vezels kon doordringen.
Door de uitzonderlijke kwaliteit van een laken is het niet verwonderlijk dat het
een prijzig product was dat aanzien werd als een luxe. In één laken werd immers
ontzettend veel werkuren gestopt en ging het doorheen veel verschillende
ambachten. Niet iedereen kon zich daardoor een laken permitteren, het is
eveneens daarom dat het laken zoveel aan kwaliteitscontroles werden
onderworpen. Lakens moesten per slot van rekening steeds voldoen aan een
bijzonder hoge kwaliteit (Kaptein, 1998).
22
4.1.a) Lakens tot aan de late middeleeuwen
Tegens de 11e eeuw was de lakenproductie enorm gegroeid. Door dit feit, plus
doordat de Vlaamse lakenindustrie gebruik ging maken van een superieure
wolsoort die in Engeland te vinden was (zie infra) stond het Vlaamse laken
internationaal bekend als dé lakenspecialist, waardoor de vraag en uitvoer enorm
toenam. Door deze lakenproductie- en handel begonnen steden als Ieper, Gent,
Brugge en Doornik, maar ook enkele Franse steden, zeer gefortuneerd te
worden. Niet enkel Vlaanderen waagde zich aan de lakenproductie, onder
andere Frankrijk mengde zich in deze kapitaalkrachtige aangelegenheid.
Desalniettemin had Vlaanderen de lakenmarkt in krachtgreep doordat Vlaamse
handelaars door hun gunstige ligging de Engelse wol tegen schappelijkere prijzen
konden bemachtigen en in bulkvoorraden konden aanschaffen. Tegen de 13e
eeuw kon niemand zich meer meten met de Vlaamse lakenindustrie en de
expertise die zij hadden opgebouwd (Pirenne, 1948: 45)
Het is in deze periode, ongeveer bij de aanvang van de late middeleeuwen in de
13e eeuw, dat de lakenfabrikanten in het Vlaamse kustgebied gezien konden
worden als de grootste lakenproducenten in geheel Europa, met Ieper op kop
(Chorley, 1998: 111-112). Het Vlaamse laken kende nu internationale faam als
hoogwaardig luxe-artikel. Het laken kon opgedeeld worden in twee categorieën,
namelijk de draperie ointe (gesmoutte draperie, de hoogste kwaliteit) en de
draperie sèche (droge draperie, iets minder hoge kwaliteit dan draperie ointe),
die beiden zelf nog onderverdeeld konden worden in verschillende subtypes
(Munro, 1997: 37-38). Met deze internationale faam kwam ook het lakenlood
opzetten, dat moest dienen als bewijs van deze uitzonderlijke kwaliteit. De
geprofileerde Vlaamse lakennijverheid gebruikte vanaf nu dan ook nog enkel de
beste basiskwaliteit voor hun laken, namelijk Engelse wol (hoewel deze soms
aangevuld kon worden met inheemse wol van eigen schapensoorten, maar dit
vooral voor laken bestemd voor de lokale consumptie (zie infra)).
4.2 Wol, de basis van laken
Voor het produceren van laken kon er enkel gewerkt worden met wol voorzien
van lange vezels. Korte vezels konden niet gebruikt worden vanwege hun
mindere kwaliteit doordat de haren minder sterk waren. Tevens moest de wol
afkomstig zijn van volwassen uniforme witte schapen. Wol dat van lammeren
kwam was nog niet sterk genoeg en gekleurde wol zoals van zwarte schapen was
nooit gelijkmatig van kleur. Wol van zieke of dode dieren kon eveneens niet
aangewend worden, vanwege een duidelijk merkbare kwaliteitsdaling van de wol.
Volwassen witte schapen mochten ook niet heel het jaar door geschoren worden,
dit mocht enkel in de lente nadat de schapen eerst grondig gewassen werden
(Sorber, 1998: 21).
23
4.2.a De Engelse wol
Voor de aanvang van de late middeleeuwen werd er bijna zo goed als uitsluitend
inheemse wol van lokale schapen gebruikt voor het vervaardigen van laken. Op
het eind van dit tijdsbestek steeg de omvang van de lakennijverheid op kollosale
wijze (zie supra). Door handel met Engeland kwam de bevolking van de
Nederlanden er al gauw achter dat er op de eilanden ten noorden van hun een
betere kwaliteit van wol te rapen viel. Als we de natuurlijke selectie van Charles
Darwin in het achterhoofd houden, zouden we kunnen opmaken dat dit niet
zozeer kwam door het type schapen dat daar graasde, maar wel door de
klimaats- en graasomstandigheden waaraan de schapen zich ondertussen
eeuwenlang hadden aangepast. In Groot-Brittannië was het immers drassiger en
kouder, waardoor de schapen andere grassoorten dan in de Nederlanden naar
binnen speelden. Deze andere leef- en voedingsomstandigeheden kunnen ervoor
gezorgd hebben dat de schapen hun bijzonder kwaliteitsvolle wol kregen
waarvoor ze zo beroemd werden. Daardoor kon er waarschijnlijk enkel de wol, en
niet de schapen zelf, van Engeland ingevoerd worden (Cardon, 1999).
4.2.b Opkomst van goedkopere Spaanse wol
Op het einde van de 14e eeuw kwam een nieuwe schapenwol steeds sterker
opzetten, namelijk de Spaanse Merino-wol. De drie leidende Vlaamse steden
(Ieper, Gent en Brugge) zworen voorlopig trouw aan de Engelse wol, terwijl
andere omringende gebieden (zoals Brabant, maar ook buitenlandse gebieden) al
wat meer gingen experimenteren met deze fijnere Merino-wol door ze samen te
mengen met Engelse wol. Engelse wol was een pak duurder, zeker omdat
Engeland er zware taksen op had toegelegd. Net doordat de Vlaamse
lakennijverheid zich had geprofileerd als leveranciers van enkel de beste
kwaliteit, kwam ze in de problemen. Doordat ze hun uitstekende reputatie niet
op het spel wilden zetten konden ze niet anders dan Engelse wol gebruiken,
bovendien was dit zo gereguleerd door de gilden (Munro, 1997: 36-40).
De Merino-wol uit Spanje was goedkoper en lichter, waardoor ook lakens
gemaakt uit deze wol goedkoper op de markt werden gebracht, maar wel nog
steeds van hoge kwaliteit waren. Hoewel deze laken goedkoper waren, wilt dit
immers niet zeggen dat het een goedkoop product was. Laken van Merino-wol
was tenslotte ook nog steeds een luxeproduct. Omdat laken van Merino-wol
bovendien lichter was dan laken van Engelse wol, was het warmere zuiden er
een goede afzetmarkt voor. Het spreekt voor zich dat deze nieuwe wolsoort een
grote bedreiging vormden voor de Vlaamse lakenindustrie. Uiteindelijk waren ook
de drie steden genoodzaakt om Merino-wol te gebruiken, wilden ze overleven.
Gent was de eerste die deze stap waagde in 1519, maar was toen al sterk
verzwakt (Munro, 1994: 45-56).
24
4.3 Het ambachtelijke proces van wol tot laken
Een laken was zeker geen product dat vliegensvlug in elkaar gestoken werd,
integendeel het laken moest heel wat arbeidsintensieve stadia doorlopen om te
komen van het basisproduct (zie supra) tot volledig afgewerkt artikel. Omdat dit
onderzoek gericht is op lakenloden en niet op het laken zelf, volgt hieronder
enkel een toelichting bij de ambachten die relevant zijn i.v.m. lakenloden.
Voorafgaande deelbewerkingen zoals het wassen, kammen, spinnen enzovoort
komen om die reden in dit onderzoek niet aan bod. Enkel het weefproces heeft
enige betrekking op lakenloden. Na grondige controles van het weefproces werd
het laken immers voor het eerst voorzien van een lakenlood (Cardon, 1999).
4.4 De afwerking van het laken
Het geweven laken was op dit moment alles behalve een afgewerkt product.
Vooraleer het laken bij de lokale consument of internationale markt terecht
kwam, volgden nog een hele resem bewerkingen die het laken moest ondergaan.
De eerste stap na het weven was het wassen van het laken. Dit werd niet gedaan
met de handen, maar wel met de voeten. Dit proces gebeurde in een soort van
ton waarin soms urenlang met de voeten getrapt moest worden om al het vuil en
vetten uit de stof te krijgen. Water alleen was echter niet voldoende om het diep
ingedrongen vuil uit het laken te verwijderen. Om deze reden werden er
producten aan het water toegevoegd zoals vollersaarde, zeep, kalk en zand
(Sorber, 1998: 26).
Na het wassen werd het laken aan een soort van rek geplaatst en langs één zijde
van het laken bewerkt met kaardebollen. Door een kaardebol (de plant Dipsacus)
over het laken te wrijven kwamen losse vezels los en bleven deze aan de
kaardebol kleven of kwamen deze meer naar de oppervlakte (Cardon, 1999).
Een tweede belangrijke stap was het vollen. Door het vollen gingen de vezels van
de wol aan elkaar klitten en bijgevolg alsook krimpen. Door dit proces kwamen
de vezels in het laken nu dicht op mekaar te liggen, waardoor het laken sterker
en veel duurzamer werd. Het laken bekwam hierdoor ook het viltig uiterlijk dat
zo typisch aan het laken was. Het vollen kon gebeuren door een voller die het
laken bewerkte met de voeten, ofwel door een vollersmolen die machinaal
werkte. Hoewel de vollersmolen al sinds de 11e eeuw bestond en in latere
eeuwen wijdverspreid gebruikt werd, ging men de vollersmolen in de Vlaamse
lakenindustrie mijden. Munro denkt dat dit te wijten is aan het feit dat de
Vlaamse lakennijverheid zijn uitstekende reputatie niet op het spel wou zetten
door machinaal te werk te gaan. Net als vandaag de dag waren handgemaakte
producten betrouwbaarder, exclusiever en daardoor ook duurder (Munro, 1994:,
18-21).
25
Na het vollen hadden de twee zijden van het laken een ander uiterlijk. Dit kwam
doordat één zijde al reeds behandeld was met kaardebollen. Op dit tijdstip was
het de beurt aan de andere zijde. Na dit proces kon men de resterende
losgekomen wolpluizen met een tang of schaar verwijderen of bijknippen. Een
laatste proces dat bij de afwerking kwam kijken was het uitrekken van het laken.
Dit werd gedaan omdat het laken bij het vollen aanzienlijk was gekrompen. Deze
bewerking kon enkele dagen duren, maar hier mocht niet mee overdreven
worden aangezien dit het laken ook onherroepelijk kon beschadigen (Munro,
1994: 21).
Na al deze deelbewerkingen werd het laken nogmaals gecontroleerd en wederom
voorzien van één of meerdere lakenloden.
4.5 Het verven van het laken
Een laken verven was een geheel aparte ambacht, die niet noodzakelijk als
laatste werd uitgevoerd. Het verven kon als een van de eerste deelbewerkingen
plaatsvinden, maar vaak ook pas na het uitrekken van het laken. Dit werd
gereguleerd door de gilde van de stad. Wanneer een laken echter voor het
weefproces geverfd werd, kon de verf dieper in de vezels doordringen waardoor
de kleur van doorgaans betere kwaliteit was (Chorley, 1998: 113-116).
Verschillende planten-, bloemen- en insectensoorten dienden als bestandsdelen
om een specifieke kleur te bekomen. De belangrijkste soorten waren wede,
kermes, meekrap, verversbrem en wouw. Fijngestampte wede (de plant Isatis
tinctoria) zorgde voor een mooie zuivere blauwe kleur. Door verversbrem
(Genista tinctoria) en wouw (Reseda luteola) kon het laken van een gele kleur
voorzien worden. Meekrap (Rubia tinctoria) zorgde dan weer voor een rode tint.
Een rood coloriet van uitzonderlijke kwaliteit kon bekomen worden door het
insect kermes (een soort kever). Wilde men andere kleuren bekomen, dan
werden verschillende kleuren met elkaar gemengd (Sorber, 1998: 27-28).
Na het verven werd het laken nogmaals voorzien van een lakenlood, ditmaal in
verband met het verfprocedé en de verfkwaliteit. Ook dit werd nogmaals door
wardeins gecontroleerd, niets werd aan het toeval overgelaten.
4.6 Na de verschillende deelbewerkingen
Het laken was nu een compleet afgewerkt luxeproduct en kon verkocht worden
op vooral internationale, maar ook op lokale markten en in de lakenhallen. Hier
werden zowel gehele lakens verkocht als kledingstukken die gemaakt werden
door een kleermaker. Voor de internationale afzetgebieden werden de lakens
grotendeels onversneden verkocht (Pirenne, 1948: 114-115, 169).
26
4.7 Lakenvondsten in Walraversijde
Laken en textiel zijn beide organische materialen, waarvan reeds eerder
uitgelegd is dat deze zeer moeilijk in de grond bewaard blijven (zie supra).
Lakenvondsten zijn dan ook zeer schaars en vaak slechts fragmentarisch
bewaard. Desondanks deze slechte bewaringskansen, zijn er toch een aantal
laken- en textielvondsten in Walraversijde opgegraven (Pieters, 2003). Doordat
er echter veel meer lakenloden in Walraversijde zijn aangetroffen, wijst dit op
het feit dat er vroeger wel degelijk een groot aantal laken in Walraversijde
aanwezig was, maar dat slechts een klein percentage van laken bewaard is
gebleven.
De opgegraven stukken laken van Walraversijde tonen aan dat ondanks het feit
dat ze wel van goede makelij waren, het eerder gaat om goedkoper laken. Dit
kan ook gekoppeld worden aan het gegeven dat vele lakenloden gevonden te
Walraversijde afkomstig zijn uit Frankrijk zoals Lille (zie supra), wat toch
goedkopere lakens produceerde dan het befaamde Vlaanderen. Slecht één laken
uit Walraversijde (spoor RAV 97/361) kan gezien worden als een laken van
uitstekende kwaliteit. (Rogers, 1997-1998: 303-308.).
Op ongeveer de helft van het gevonden laken in Walraversijde zijn sporen van
het verfproces gevonden. Zo toont spoor RAV 97/298 overblijfselen van wede,
wat voor een blauwe kleur zorgde. Op een ander laken (spoor RAV 97/613) is
dan weer gewerkt met een rode kleurstof, namelijk met meekrap (zie supra)
(Rogers, 1997:1998: 307).
27
5. Archeozoölogische benadering van schapenresten te
Walraversijde
Tijdens archeologische opgravingen te Raversijde zijn heel wat resten gevonden
van een hele resem verschillende diersoorten, gaande van vis- tot veeresten.
(Pieters, 2003: 333) Wanneer deze overblijfselen onderzocht worden, kunnen
deze extra informatie verschaffen over het leven in Walraversijde, alsook de
levensomstandigheden van de dieren zelf zoals doodsoorzaak, leeftijd bij
overlijden en opgelopen ziektes. Deze gegevens leveren een enorme bijdrage
aan dit onderzoek naar lakenloden in Walraversijde.
Van groot belang voor dit onderzoek is het zorgvuldig bekijken van de gevonden
schapenresten. D.m.v. onderzoek op tandresten en botfragmenten kan er
immers nagegaan worden hoe oud de schapen waren op het moment van
overlijden (Ervynck, 1998: 78).
Schapen die gehouden werden voor vleesproductie werden reeds op jonge
leeftijd, tussen 18 en 30 maanden, geslacht. Indien schapen op latere leeftijd
worden geslacht, is het vlees van beduidend mindere kwaliteit. Wanneer schapen
echter gehouden worden voor wolproductie, bereikten schapen een hogere
leeftijd omdat volwassen schapen niet enkel meer, maar ook betere wol leveren
dan jongere exemplaren. Indien middeleeuws Walraversijde zich met
wolproductie bezig hield, moeten de gevonden schapenresten dan ook afkomstig
zijn van oudere exemplaren. Als er echter veel botmateriaal afkomstig is van
jonge dieren (jonger dan 30 maanden), is het haast 100 procent zeker dat de
schapen gehouden werden voor vleesproductie (Ervynck, In: Dewilde e.a., 1998:
80- 81).
Een studie op schapenresten uit middeleeuws Ieper (+- 40 kilometer van
Walraversijde) werd uitgevoerd d.m.v. slijtagepatronen op de tanden van
schapen na te gaan. Zo werd er opgemerkt dat de meerderheid van de Ieperse
schapen pas op latere leeftijd geslacht werden (meestal tussen 36-48 maanden).
Dit ligt boven de optimale leeftijd voor vleesproductie (tussen 18 en 36
maanden) (Ervynck, 1998: 81).
Bijzonder interessant is dat er op de schapenresten uit 15e eeuws Walraversijde
een soortgelijk onderzoek is uitgevoerd, waardoor het cijfermateriaal met elkaar
kan vergeleken worden (zie afbeelding 12 en 13). In Walraversijde valt meteen
op dat de schapen daar op beduidend jongere leeftijd werden geslacht, wat wijst
op vleesproductie. Als de cijfers bekeken worden, springen volgende punten in
het oog: in Ieper kan gezien worden dat 90 procent van de schapenpopulatie nog
leefde tussen de 36 en 48 maanden, terwijl in Walraversijde nog maar slechts 40
procent van de schapenpopulatie in leven was tussen de 36 en 48 maanden. Met
andere woorden, 60 procent van de Walraversijdse schapen stierven onder de
36 maanden, terwijl slechts 10 procent van de Ieperse schapen onder de 36
maanden stierven. Toch een opmerkelijk verschil, waaruit geconcludeerd kan
28
worden dat schapen in Walraversijde voornamelijk werden gehouden voor hun
vlees, hoewel ze uiteraard ook een kleine hoeveelheid wol en melk zullen
geleverd hebben (Bollen, 1998).
Schapen waren overigens de belangrijkste veedieren in Walraversijde. 52
procent van alle gevonden veeresten zijn afkomstig van schapen, terwijl varkens
en runderen de andere 48 procent voor hun rekening nemen (Pieters, 2003:
333).
29
6. Onderzoeksresultaten
Een materie zoals lakenloden grondig onderzoeken is geen eenvoudige opdracht.
De voornaamste reden hiervoor is dat er bijzonder weinig geschreven literatuur
voor deze objecten voorhanden zijn. Om die reden heb ik getracht verschillende
onderzoekspistes te bewandelen die dienst doen als ondersteunend onderzoek
van lakenloden. Dit heb ik gedaan door op drie fronten te werken, namelijk met
lakenloden zelf, met resten van bewaard gebleven lakens en via
archeozoölogisch bewijs van schapenresten gevonden te Walraversijde.
De vier onderzochte lakenloden die op Raversijde strand gevonden zijn, tonen
alle heel wat slijtage, iets waar veel lakenloden last van hebben. Deze slechte
bewaring bemoeilijkt de iconografische beschrijving. Wat wel nog zichtbaar
gebleven is, is moeilijk te achterhalen omdat er weinig geweten is over de
massa’s verschillende zegels van productiecentra die in omloop waren. Doordat
ze gekenmerkt zijn door zegelstempels en door het feit dat de lakenloodschijven
samengeperst zijn weten we echter dat ze allen effectief gebruikt zijn geweest.
De vier lakenloden waren ook aan een laken bevestigd.
Een exacte datering van de vier lakenloden is niet mogelijk, aangezien geen van
de lakenloden een jaartal vertoont, alsook is het niet te achterhalen via de
heraldiek. Nochtans zou dit mogelijk zijn, aangezien de stadszegels doorheen de
eeuwen evolueren. Dit wordt echter tegengehouden door de grote kennislacune
die hieromtrent sterk aanwezig is (Boon, 2012: 13). De datering van de
lakenloden komt daarmee te liggen tussen de 13e – 18e eeuw (Wullus, 1997:
139). Aangezien Walraversijde grotendeels leeggelopen was rond 1550 na
Christus, kan aangenomen worden dat de gevonden lakenloden dateren van voor
1550.
De herkomst is eveneens moeilijk te achterhalen. Slechts één van de vier
lakenloden toont een verwijzing naar een plaatsnaam. Lakenlood 2 (zie
hoofdstuk 3) verwijst immers naar Parijs. Door slechts enkel één vermelde
plaatsnaam te gebruiken, is het nogal overdreven om te stellen dat er veel
import van Frans laken was in Walraversijde. Een vergelijkend onderzoek van
andere lakenloden gevonden te Walraversijde bood hierin een uitkomst. Een
groot aantal andere lakenloden van deze site vertonen immers een lelie als
symbool (Pieters, 2003: 413). Een lelie kwam voor op de stadszegels van de
Franse stad Lille, waardoor wordt aangenomen dat deze lakenloden afkomstig
zijn uit Rijsel. Er is dus met zekerheid geweten dat er een groot aantal
lakenloden (en alzo ook het bijbehorend laken) afkomstig zijn uit Frankrijk,
waardoor het lakenlood met vermelding van Parijs plots geen alleenstaand geval
meer is. Het is mogelijk dat ook de andere drie of enkele van de drie lakenloden
afkomstig zijn uit Frankrijk, maar helaas is de herkomst hiervan niet met
zekerheid te achterhalen. Op één lakenlood is mogelijk ook een naar links
klimmende leeuw te zien, iets wat op meer lakenloden van Walraversijde
voorkomt (Pieters 2003: 413). Helaas was dit een veelvoorkomend symbool dat
30
door veel verschillende productiecentra gebruikt werd, waardoor ook hier geen
zekerheid over de herkomst bestaat.
Hoewel lakenloden vaak in zeer slechte staat worden opgegraven, blijft er wel
altijd nog iets over van het product. Van laken daarentegen wordt bijna nooit iets
teruggevonden, wat logisch is aangezien het een organisch materiaal is. De
resten die toch overblijven, zijn vaak zo miniem en gehavend dat ze nog maar
weinig waardevolle informatie kunnen opleveren. De bewaard gebleven stukken
resten in Walraversijde zijn echter wel waardevol en nuttig gebleken voor dit
onderzoek. De grote hoeveelheid lakenloden gevonden te Walraversijde, toont
overigens aan dat er in dit middeleeuws vissersdorp toch een aanzienlijke
hoeveelheid laken voorhanden moet zijn geweest. Wel tonen de resten aan dat,
hoewel het laken van goede makelij is, het duidelijk laken is van een minder
goede kwaliteit. Hierdoor was ook het laken goedkoper en werd er vermoedelijk
geen Engelse wol gebruikt, maar wel Spaanse merino-wol of zelfs wol van nog
een andere schapensoort. Slechts één laken uit Walraversijde (spoor RAV
97/361) kan gezien worden als een laken van uitstekende kwaliteit. De drie grote
steden produceerden in de late middeleeuwen nog steeds wol afkomstig van de
iets duurdere Engelse wol. Deze steden richtte zich voornamelijk op het
fabriceren van luxelaken, wat niet betaalbaar was voor de inwoners van een
vissersdorp. Wellicht is het daarom dat er net zoveel lakenloden (en dus ook
laken van mindere kwaliteit) afkomstig zijn uit Frankrijk, waar er goedkoper
laken geproduceerd werd en die vanwege hun lagere prijs voor de inwoners van
Walraversijde aanlokkelijker waren.
Een bijkomende ondersteuning dat Walraversijde zelf geen laken produceerde,
kan opgemerkt worden in de gevonden spinsteentjes. De spinsteentjes van
Walraversijde zijn te licht om woldraden mee te spinnen, tegelijk zijn ze te zwaar
voor katoendraden. Wellicht werden de spinsteentjes gebruikt voor een ander
materiaal, zoals vlas of hennep. Dit vormt zeker een indicatie voor dat er in
Walraversijde geen systematische bewerking van woldraden bestond. Het kan
echter wel zijn dat er wol gesponnen werd op kleinschalige basis, maar alvast
geen grote hoeveelheden om een echte productie van laken in te zien.
Ook een archeozoölogische benadering van de site Walraversijde levert een
bijdrage bij de zoektocht of dit middeleeuws vissersdorp al dan niet een aandeel
had in de lakennijverheid. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen
slijtagepatronen op tanden van Walraversijdse schapen en van Ieperse schapen.
Deze slijtagepatronen verklappen de leeftijd die een schaap had bij overlijden.
De onderzochte resultaten tonen dat Walraversijdse schapen gehouden werden
voor vleesproductie en niet voor wolproductie. De grote meerderheid van de
schapen werden immers op jonge leeftijd om het leven gebracht, terwijl het juist
de oudere schapen zijn die de beste wol leveren. Dit is goed te zien aan het
cijfermateriaal van Ieper, waar 90 procent van de schapen nog leefde boven de
36 maanden, een leeftijd waarbij een schaap geen goed vlees meer opleverde
maar wel veel kwaliteitsvolle wol.
31
Besluit
Door te werken met deze verschillende onderzoekspistes kan er tenslotte een
duidelijke en betrouwbare conclusie worden getrokken. Hieraan valt op te
merken dat interdisciplinariteit een onderzoek niet enkel enorm kan verder
helpen, maar zelfs noodzakelijk is om tot goede resultaten te komen. Zonder
deze bijkomende onderzoekspistes was het wellicht niet voldoende geweest om
tot een degelijke conclusie te komen.
Hoewel het geen baanbrekende resultaten heeft opgeleverd, is dit onderzoek
desalniettemin een geslaagde proef geworden. Uit de resultaten blijkt dat het
alvast uitgesloten kan worden dat Walraversijde zelf een rol speelde in de
lakennijverheid. Hoogstwaarschijnlijk vond er ook geen enkele deelbewerking
plaats die geassocieerd kan worden met de productie van het laken. Doordat de
grote meerderheid van het Vlaamse laken een luxeproduct was en bijgevolg heel
duur was, kon het haast door niemand in Walraversijde gekocht worden. De
inwoners van Walraversijde zochten hun lakens elders, waarbij o.a. de Franse
lakenmarkt aangeboord werd. Dit is in het archeologische bestand goed te
bemerken door de relatief grote hoeveelheid lakenloden die afkomstig zijn uit
Frankrijk, maar wellicht werd ook laken geïmporteerd uit andere gebieden zoals
bv. Brabant. Hoewel deze soorten van laken een mindere kwaliteit kenden,
waren deze nog altijd van zeer goede makelij en bijgevolg nog altijd redelijk
duur.
Uiteraard is dit maar één van de mogelijke denkpistes, zo kan het bijvoorbeeld
ook zijn dat een grote hoeveelheid laken in Walraversijde terecht is geraakt door
kaapvaart. Toch lijkt dit mij minder aannemelijk, aangezien de grote
meerderheid van laken over land en niet overzee werd getransporteerd. Hierdoor
lijkt mijn onderzochte hypothese dan ook het meest plausibel.
32
Bibliografie
J.-R. BOON, 2012. Lakenloodjes, een studie naar de toepasbaarheid van
stadswapens voor de datering van Hollandse lakenloden uit de 13e tot en met de
19e eeuw, Den Haag, Unpublished Bachelor Thesis, Faculty of Archaeology,
Universiteit Leiden.
M. BOONE, W. PREVENIER (eds.), 1993. La draperie ancienne des Pays-Bas:
débouchés et stratégies de survie, (14e-16e siècles): actes du colloque tenu à
Gand le 28 avril 1992 = Drapery production in the late medieval Low Countries:
markets and strategies for survival, (14th-16th centuries): proceedings of the
colloquium Ghent, April 28th 1992, Leuven, Garant.
A. BOLLEN, 1998, Archeozoölogisch onderzoek van middeleeuwse contexten (15de
eeuw) te Raversijde, Unpublished thesis, University of Ghent
H. BLOM, E. LAMBERTS (eds.), 2005. Geschiedenis van de Nederlanden,
Amsterdam, Thiememeulenhoff B.V.
D. CARDON, 1999. La draperie au Moyen Age : essor d'une grande industrie
européenne, Parijs, Ed. Du CNRS.
A. CHOCQUEEL, 1950. Les civilisations préhistoriques et anciennes de la Flandre
occidentale d’après l’examen d’objets leur ayant appartenu, Brussel, Editions du
temple.
P. CHORLEY, 1998, “The Ypres cloth industry 1200-1350: the pattern of change in
output and demand”, In: M. DEWILDE, A. ERVYNCK, A. WIELEMANS (eds.), 1998.
Ypres and the Medieval Cloth Industry in Flanders. Archaeological and Historical
Contributions. Ieper en de middeleeuwse lakennijverheid in Vlaanderen.
Archeologische en historische bijdrage, Zellik, Instituut voor het Archeologisch
Patrimonium, p 111-125.
G. DE POERCK, 1951. La Draperie medieval en Flandre et en Artois, Technique et
terminologie 1. La Technique, Brugge.
M. DEWILDE, A. ERVYNCK, A. WIELEMANS (eds.), 1998. Ypres and the Medieval Cloth
Industry in Flanders. Archaeological and Historical Contributions. Ieper en de
middeleeuwse lakennijverheid in Vlaanderen. Archeologische en historische
bijdrage, Zellik, Instituut voor het Archeologisch Patrimonium.
J. DEN DAS, D. PAALMAN, “Uit de collectie van DiEP Archeologie; Loodjes”, In: DiEP
Magazine Archeologie, Nummer 8 (2008), p. 30-31.
G. EGAN & M. COWELL, 1994. Lead Cloth Seals and Related Items in the British
Museum, London, British Museum Press.
33
A. ERVYNCK, 1998. “Wool or mutton? An archaeozoological investigation of sheep
husbandry around late medieval Ypres”, In: M. DEWILDE, A. ERVYNCK, A.
WIELEMANS (eds.), 1998. Ypres and the Medieval Cloth Industry in Flanders.
Archaeological and Historical Contributions. Ieper en de middeleeuwse
lakennijverheid in Vlaanderen. Archeologische en historische bijdrage, Zellik,
Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, p 77-89.
G. GEVAERT, 2006. “Import en export in het laatmiddeleeuwse Walraversijde”, In:
Open monumentendag, p. 3-8.
N. B. HARTE (ed.), 1997. The New Draperies in The Low Countries and England
1300-1800, New York, Oxford University Press.
H. KAPTEIN, 1998. De Hollandse textielnijverheid 1350-1600. Conjunctuur en
continuïteit,Hilversum, Uitgeverij Verloren.
C. KIGHTLY, M. PIETERS, D. TYS, G. GEVAERT, H. DENIS, A. ERVYNCK & J. GOIGNE,
2003. Walraversijde 1465: De Bloeiperiode van een vissersdorp aan de zuidelijke
Noordzeekust, Brugge, Provincie West-Vlaanderen.
A.M. KOLDEWEIJ & H.J.E. VAN BEUNINGEN, 1993. Heilig en Profaan. 1000
laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen, Stichting
Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes.
T.H. LLOYD, 1977. The English wool trade in the Middle Ages. Cambridge
University Press
J. MAHIEU, 2008. Provinciedomein Raversijde, St-Andries, Communicatie-
Grafische dienst Provincie West-Vlaanderen.
J. H. MUNRO, 1994. Textiles, Towns and Trade: Essays in the Economic History of
Late-Medieval England and the Low Countries, Aldershot, Variorum Ashgate
Publishing Limited.
M. PIETERS, 2003. Aspecten van de materiële leefwereld in een laatmiddeleeuws
vissersmilieu in het zuidelijk Noordzeegebied: een bijdrage tot de middeleeuwse
rurale archeologie, in zonderheid naar aanleiding van de opgravingen te
Raversijde, Unpublished Phd, Brussel.
M. PIETERS, L. SCHIETTECATTE, D. TYS & I. ZEEBROEK, 2005. Oostende:
Stadsvernieuwing en Archeologie. Een balans van 10 jaar archeologisch
onderzoek van het Oostendse bodemarchief, Brussel, VIOE.
M. PIETERS, 1993. “Raversijde, een verdwenen middeleeuws vissersdorp”, In:
Graningate, XII (1992-1993), p. 141-147.
34
H. PIRENNE, 1948. DE MIDDELEEUWEN, Economische en Sociale Geschiedenis,
Antwerpen, Uitgeverij Het Kompas N.V.
N.W. POSTHUMUS, 1908. De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie, ’s-
Gravenhage, Nijhoff.
N. M. RODENBURG, 2011. Seal and Deal, Cloth Production and Trade between the
Netherlands and Scania during the Late Middle Ages and Early Modern Times,
Unpublished Master Thesis, Lund University.
P.W. ROGERS, 1998. “Textiles and Cordage from Walraversijde”, In: Archeologie
In Vlaanderen, VI (1997/1998), p. 303-308.
F. SORBER, 1998. “The making of cloth. State of the art technology in the Middle
Ages” In: M. DEWILDE, A. ERVYNCK, A. WIELEMANS (eds.), 1998. Ypres and the
Medieval Cloth Industry in Flanders. Archaeological and Historical Contributions.
Ieper en de middeleeuwse lakennijverheid in Vlaanderen. Archeologische en
historische bijdrage, Zellik, Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, p. 21-
33.
L. WULLUS, 1997. Studie van metalen voorwerpen uit opgravingen van het
middeleeuwse vissersdorp Walraversyde te Raversijde (Oostende), Brussel.
I. ZEEBROEK, D. TYS, M. PIETERS & C. BAETEMAN, 2002. Van Schorre tot Slagveld.
Een verkenning van het landschap van Testerep, Leffinge en Oostende van de
Vroege Middeleeuwen tot het beleg van Oostende (1601-1604), Brugge, Instituut
voor het Archeologisch Patrimonium.
35
Bijlagen
Afbeelding 1: Lakenlood 1; voorzijde
toont vermoedelijk een naar links
klimmende leeuw.
Bron: Eigen foto.
Afbeelding 2: Lakenlood 2; schets van voorzijde,
duidelijke vermelding van Parijs. (artefact is niet
meegekomen vanuit Raversijde naar VUB, vandaar
enkel ruwe tekening).
Bron: eigen tekening.
Afbeelding 3: Lakenlood 3 toont zeer zware
slijtage. Hoofd van een hond of Johannes de
Doper?
Bron: Eigen foto.
36
Afbeelding 4: Lakenlood 4; voorzijde toont een
maritiem thema.
Bron: Eigen foto.
Afbeelding 5: Lakenlood 4; achterzijde toont
eveneens een maritiem thema.
Bron: Eigen foto.
37
Afbeelding 6: De onderdelen van
een tweedelig lakenloodje.
Bron: Wullus, 1997.
Afbeelding 7: De onderdelen van een
vierdelig lakenloodje.
Bron: Wullus, 1997.
Afbeelding 8: Mal met plaats om 4 tweedelige
lakenloden te maken.
Bron: Wullus, 1997.
38
Afbeelding 9: Zegeltang met zegel van een specifiek productiecentrum
Bron: Boon, 2012.
Afbeelding 10: het kammen van de wol.
Bron: Dewilde e.a., 1998.
39
Afbeelding 11: Het spinnen van de vezels
d.m.v. een spinspoel.
Bron: Dewilde e.a., 1998.
Afbeelding 12: Tabel 15e eeuws Raversijde met de leeftijd in maanden waarop schapen
geslacht werden. Bron: Bollen, 1998.