Post on 21-Jan-2023
1
document.docxBricoleur of ingenieur
Bricoleur of ingenieur ? Een valse tegenstelling?
Oostende, 16 oktober 2012 - Afscheidscollege
Wanneer we ver terug gaan in de Westerse tradities, lezen we
bij de Griekse filosoof Aristoteles (384 vC – 322 vC) dat de
mens een “zoön logikon”is, een levend wezen dat zich van planten
en dieren onderscheidt door de ‘logos’, een goddelijk iets dat
mensen de mogelijkheid geeft om de ‘logika’ of wetmatigheden in
de natuur te ontdekken, maar ook de wetmatigheden van het
menselijk denken, zoals we die in de discipline ‘logica’ kunnen
formuleren.
In de 17e eeuw krijgen we hiervan een echo wanneer de Franse
filosoof en wiskundige René Descartes (1596-1650) na het zoeken
naar enige zekerheid – en hij twijfelt aan zijn zintuigen, en
hij denkt zelfs dat er soort duivel hem kan misleiden bij het
uitrekenen van wiskundige opgaven – (iets waar hedendaagse
studenten zich zouden op willen beroepen als hun docent wijst
op fouten tijdens de examens -), (dus als hij) uitkomt bij die
ene zekerheid: “Cogito ergo sum”, en hij het zo belangrijk vond
dat iedereen zijn idee zou verstaan dat hij het later nog eens
in het Frans herhaalde (wat ongewoon was in zijn tijd toen het
Latijn de taal van de toenmalige academische wereld was) in
zijn bekende “Discours de la méthode”(1637) en hij als ultieme
zekerheid poneerde: “je pense donc je suis” “ik denk dus ik ben”.
Ettelijke liters inkt zijn al gevloeid om de betekenis van dit
zinnetje uit te leggen, maar één ding is duidelijk (althans in
ons aller opvatting, tot op de dag van vandaag): het denken
2
document.docxBricoleur of ingenieur
bepaalt het zijn van mensen. Of nog “je bent mens als je denkt”, of
is het eerder: “als je denkt ben je mens”?
Met andere woorden: kan je denken en mens-zijn met elkaar
gelijkstellen of identificeren? Kan je er een trippel
gelijkheidsteken tussen plaatsen (zoals ik in de tijd van mijn
humaniora leerde dat een dubbel gelijkheidsteken soms
onvoldoende is om een ontegensprekelijke gelijkheid en
inwisselbaarheid aan te geven).
Zolang de discussie zich in West-Europa afspeelde, kon men
over deze ideeën verder filosoferen, al was het maar om te
onderzoeken hoe dat denken dan juist verloopt en wat de relatie
is tussen “de werkelijkheid” en het menselijk denken, en welke
rol de zintuigen daarbij spelen. Empiristen en rationalisten
vochten een filosofisch robbertje uit tot de Duitse filosoof
Immanuel Kant (1724-1804) in de 18-19e eeuw een mooie, maar
complexe synthese gaf in zijn Kritik der Reine Vernunft (1781). En
zoals men dan pleegt te zeggen: het gaat voor I. Kant niet om
‘of-of’, maar om ‘en-en’: èn werkelijkheid èn zintuigen èn
menselijke denken moet je betrekken in het proces dat leidt tot
‘kennis’.
Maar toen (we spreken hier vanaf de 15e tot 18e eeuw) kwamen
er berichten dat er in overzeese gebieden ook wel wezens
woonden waarvan men niet goed wist of ze vielen onder de
categorie ‘mensen’. Dat gold zowel voor Indianen in Noord-,
Centraal- en Zuid-Amerika als voor de inwoners van Afrika. Zijn
het geen mensen, dan kunnen ze – excusez-moi le mot - als ‘vee’
gebruikt worden. Dat wil zeggen als slaven, als voedsel of als
3
document.docxBricoleur of ingenieur
hinderlijke wezens die te vuur en te zwaard mogen uitgeroeid
worden. Zijn het daarentegen ‘mensen’ dan kunnen ze niet
alleen “beschaafd” worden, maar zelfs “gedoopt”, klaar om
later, na hun verblijf in dit aardse tranendal, het geluk van
de hemelse zaligheid te verdienen. En het is te danken aan
Bartolomé de las Casas (1484-1566), een Spaanse dominicaan die
– tegen de publieke opinie van zijn tijd – de menselijke
waardigheid van de indianenvolken verdedigde. Toen nog onder
de term ‘ziel’, nu dus onder de term ‘menselijke waardigheid’.
Tezelfdertijd (we zijn in de renaissance) ontstond uit de
verhalen die van over de oceanen kwamen aangewaaid een nieuwe
mythe: de mythe van “le bon sauvage”, de ‘edele wilde’. Dit is
niet zozeer een barbaars figuur, als wel een figuur die dicht
bij de natuur leeft, onschuldig als een kind, en die in
zijn/haar bijna-naaktheid de onschuld en zuiverheid zelve
belichaamt.
De idealisering ging zo ver dat de Zwiters-Franse filosoof
Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) een opvoeding bepleitte
“retour à la nature” om kinderen te onttrekken aan de nefaste
gevolgen van de opkomende industrie en de steden om hen terug
naar het geluk van de natuurlijke eenvoud te voeren en daar het
‘natuurlijke’ leren te herontdekken. Niet de wijsheid uit de
boeken, maar de natuur zou het leerboek voor (jonge) mensen
moeten zijn. Dus geen Hebreeuws, Grieks, Latijn en wiskunde
vanaf hun vier of vijf jaar, maar naarmate de vragen oprezen
uit de natuur zouden de kinderen leren volgens hun interesse.
4
document.docxBricoleur of ingenieur
Bij de meeste auteurs uit die tijd (maar nu nog?) was de ‘edele
wilde’ een natuurgegeven dat, zoals de echte natuur,
gecultiveerd, ‘beschaafd’ moest worden tot (Westers) beschaafde
mensen, al dan niet met het vooruitzicht om hen ook het
hiernamaals te garanderen als gedoopte christenen.
“Wrede barbaarsheid” versus “edele wilde”: deze dubbelheid in
visie op inlandse volkeren in Amerika en Afrika werkt door tot
op vandaag.
Vanaf 1910 verschijnen er werken van de Franse filosoof en
anthropoloog Lucien Lévy-Bruhl (1857-1939), professor aan de
bekende Sorbonne in Paris, onder de ietwat ongelukkige titel:
“Les fonctions mentales dans les sociétés inférieures” (1910), verder
uitgediept in “la mentalité primitive” (1922), l’âme primitive (1927).
Hij beschrijft hoe het zogenaamde ‘primitieve’ denken
fundamenteel verschilt van het ‘beschaafde’ denken. Het
primitieve denken vertrekt van een soort mystieke deelname aan
het leven, aan de gemeenschap, aan de goden, en is, voor Lévy-
Bruhl, ook een pre-logisch denken: de ‘primitieve mens’ kan
nog niet in logische denkcategorieën denken. Via logisch denken
hebben wij bijvoorbeeld een andere opvatting over causaliteit
of oorzakelijkheid: de verbinding tussen oorzaken en gevolgen
verklaren wij zonder dat we daar externe, al dan niet
goddelijke, krachten als verklaringsprincipe bij betrekken. In
het zogenaamde ‘primitieve’ denken worden wel allerlei
spirituele (of ‘geestes) krachten betrokken om bepaalde
toestanden te verklaren. Dat doen wij ‘westerlingen’ niet.
Aldus Lévy-Bruhl.
5
document.docxBricoleur of ingenieur
Men begrijpt dat dergelijke opvatting vlug leidt tot een
tweedeling van mensengroepen: wij de beschaafden, bezitters van
cultuur, zij de primitieven die niet aan het echte denken toe
zijn, en eerder als ‘spelende’, maar niet altijd als
ongevaarlijke kinderen mogen beschouwd worden.
Maar klopt dit wel? Kan je zomaar mensen opdelen in
‘primitieve, wilde, emotionele, pre-logische’ mensen enerzijds,
en ‘logisch, rationeel’ denkende mensen? Of moet je dit
onderscheid anders bekijken?
Lévy-Bruhl schrijft in zijn postume ‘carnets’ (1938): … corrigeons
expressément ce que je croyais exact en 1910 : il n'y a pas une mentalité primitive qui
se distingue de l'autre par deux caractères qui lui sont propres (mystique et
prélogique). Il y a une mentalité mystique plus marquée et plus facilement
observable chez les "primitifs” que dans nos sociétés, mais présente dans tout
esprit humain »[8].
M.a.w. Lévy-Bruhl – is het onder de nefaste invloed van het
toen gangbare racisme, fascisme, nazisme ? - is er zich van
bewust geworden dat het onderscheid niet mag leiden tot een
tweedeling van mensen, maar dat deze aanwezig is in elke
menselijke geest.
M.a.w. het zou een gemakkelijke basis zijn van een ‘primitief’
racisme om mensen op te delen in zij die ‘primitief’ denken en
zij die enkel in logische termen denken. Het is moedig dat
iemand in de loop van zijn leven kan herkennen dat hij vertrok
van verkeerde veronderstellingen, en dàt in een tijdperk dat
racistische ideologieën bon ton waren, ook in zogenaamde
wetenschappelijke kringen.
6
document.docxBricoleur of ingenieur
En zo kom ik tot de kern van mijn betoog.
In 1962, in volle periode van dekolonisatie van landen in
Afrika, verschijnt een boekje van de hand van de Belgisch-
Franse antropoloog Claude Lévi-Strauss (1908-2009) : La pensée
sauvage (1962). Hij die de mythen en verhalen van vele
culturen in vele landen had bestudeerd, vertrekt vanuit de
vaststelling dat in elke mens ook een “wild denken” aanwezig
is, voor zover het niet ‘gecultiveerd’ is, niet ‘getemd’
(domestiqué) is met het oog op een hogere efficiëntie. Het
denken van zogenaamde primitieve mensen is een efficiënt denken
om aan onmiddellijke behoeften te voldoen. Maar datzelfde
primitieve denken is onvoldoende om te overleven in moderne
samenlevingen die meer sociale eisen stellen en de
productiviteit willen verhogen.
Elke mens vertrekt in aanleg van een zogenaamd ‘primitief’, kinderlijk denken.
De intellectuele en conceptuele capaciteiten zijn in elke
samenleving gelijk aanwezig. Maar het is de omgeving en de
sociale omstandigheden die er toe kunnen dwingen om dit denken
te ‘cultiveren’ om in nieuwe omstandigheden te overleven.
Dit primitieve, wilde, magische denken, bezit ook een
‘wetenschap’, is ook een wetenschap: een aangepaste kennis
(theoretisch en praktisch) om in ‘natuurlijke’ omstandigheden
te overleven, gebaseerd op overgeleverde ervaring. Met
speculatieve en theoretische kennis van de moderne
wetenschappen ben je niet veel als het er op aankomt te
overleven. Zoals je niemand zomaar verplaatst vanuit de brousse
naar de complexiteit van een grootstad, zo kan je ook niemand
7
document.docxBricoleur of ingenieur
die opgegroeid is in een grootstad, zomaar verplaatsen naar de
brousse. Beiden stellen plots vast dan hun kennis of wetenschap
hen niet in staat stelt om te overleven. Wie zijn weg vindt
doorheen de jungle, raakt verdwaalt in de stad en omgekeerd.
En dan komt Lévi-Strauss tot een interessante vaststelling, wat
hij de neolithische paradoxe noemt (p. 22). In het neolithicum
(nieuwe steentijdperk, ca. 11 000 vC) ontwikkelen zich de
basistechnieken die de jagers-verzamelaars samenlevingen gaan
omvormen tot sedentaire samenlevingen: pottenbakken, weven,
landbouw en veeteelt. Het is een belangrijke overgang voor
mensen omdat ze de natuur geleidelijk aan domesticeren tot
cultuur.
De mens wil niet meer overgeleverd zijn aan het lot van de
natuur, maar de natuur zelf naar zijn hand zetten. De natuur
als het ware in de pas doen lopen en voorkomen dat de grillige
natuur plots geen vruchten oplevert: dan moeten er voorraden
worden aangelegd en moet er vooruit gekeken worden in de tijd.
Moeten er bewarings- en verwerkingstechnieken ontwikkeld
worden. Als de natuur altijd gul is met voedsel, is er geen
nood om zich daarom druk te maken. Wat typisch is voor
evenaarsstreken. Maar als er periode van droogte of koude is
(meer ten Noorden of ten Zuiden) is het wel belangrijk om
voorzieningen te treffen.
De nieuwe technieken worden met veel vallen en opstaan
ontwikkeld en verfijnd. Je moet het maar doen: losse klei
omvormen tot vaste vormen, giftige gewassen cultiveren tot
eetbare gewassen, uit ertsen metalen halen en omsmeden tot
8
document.docxBricoleur of ingenieur
bruikbare voorwerpen… Het veronderstelt een echte
wetenschappelijke ingesteldheid schrijft Lévi-Strauss:
nauwkeurig observatievermogen, een vastgehouden nieuwsgierigheid,
waakzaamheid, en de zin om te leren omwille van het leren, de oplettendheid om een
klein verschil of detail plots te zien als een belangrijke ontdekking in zelfs een
schijnbare chaos. (cfr. Zoals Alexander Fleming op 3 september
1928 de penicilline ontdekte, louter per toeval, maar wel door
zijn opmerkingszin, in een overigens chaotisch labo). Het gaat
wel over inspanningen die vele generaties kunnen overspannen.
Als we de ontwikkelingen van de (Westerse) wetenschappelijke
inzichten bekijken, dat kunnen we ook spreken van
“wetenschappelijke revoluties”, waarbij de strijd tussen
verschillende paradigma’s soms beslecht werden door de dood van
één van de betrokken partijen. Het is een belangrijke
verdienste geweest van Amerikaanse wetenschapsfilosoof Thomas
Kuhn (1922-1996) om dit met verschillende voorbeelden te
hebben aangetoond en de structuren van deze veranderingen te
hebben blootgelegd in zijn baanbrekend boek Structure of Scientific
Revolutions (1962), merkwaardigerwijze op het zelfde ogenblik dat
Lévi-Strauss zijn “La pensée Sauvage” publiceert. Zowel Thomas
Kuhn als Lévi-Strauss geven aan dat een bepaald paradigma, een
bepaalde manier van kijken, verwoorden, bewerken van een deel
van de werkelijkheid lang stand kan houden, tot er een crisis
uitbreekt, omdat een aantal anomalieën te groot worden om nog
binnen een bestaand paradigma te behandelen.
Even terug naar Levi-Strauss.
9
document.docxBricoleur of ingenieur
Er bestaan dus twee soorten wetenschappelijk denken: het ene
dat vertrekt van waarneming en verbeelding, het andere van
‘verschuiving, verwijdering, afstandname’ (décalage)’ . In beide
gevallen wil de mens geen chaos.
Geconfronteerd met ‘fruit’ (wat al een ordeningsprincipe is ten
opzichte van bv. ‘groente’ of ‘bloemen’), kan je allerlei
klasseringssystemen bedenken om dat fruit verder te ordenen:
volgens grootte, volgens kleur, volgens smaak, volgens soort,
of volgens esthetische aspecten in een fruitschaal om er een
‘stil leven’ van te schilderen waarbij de schilder een
combinatie zoekt van grootte en kleuren. De Italiaanse
schilder Guiseppe Arcimboldo (1527-1593) ging zelfs nog verder
door allerlei bekende figuren uit zijn tijd uit te beelden op
basis van alleen maar fruit en groenten.
Een klassering op basis van zintuigelijke eigenschappen (zicht,
geur, smaak, tast, toxiciteit…) is al een stap in de rationele
ordening, ook al komen ze niet overeen met de eigenschappen
(bv. Biologisch of chemisch gesproken): er wordt geklasseerd,
en dus ook veralgemeend. En ook al is deze veralgemening niet
gefundeerd in wetenschappelijk onderzoek, het loont voor de
mensen die zich op deze veralgemeningen baseren, zowel op
theoretisch ( kennis) als op praktisch vlak (gebruik).
Toxische stoffen zijn niet altijd bitter of zoet of zuur of
zout, of omgekeerd. Gelijkaardige eigenschappen (vorm, kleur,
geur) leiden nogal eens tot het bij elkaar plaatsen van dingen:
bv. Zoet wordt dan vlug geassocieerd met eetbaar. En denken we
maar aan het onderscheid dat ook wij soms (te) vlug maken
tussen ‘kruid’ en ‘onkruid’, meestal vanuit
10
document.docxBricoleur of ingenieur
‘nuttigheidsoverwegingen’. Niet iedereen weet immers dat je van
jonge netelscheuten ook lekkere soep kunt maken omdat we netels
meestal als woekerend onkruid zien die bij aanraking dan nog
eens erge irritaties geven.
Het moet dan ook niet verwonderen dat het zogenaamde primitieve
denken ook andere associaties maakt: bv. Een graansoort in de
vorm van een tand zou wel eens kunnen helpen bij een
slangenbeet. Dergelijke verbindingen zijn dus helemaal niet
willekeurig, maar berusten om een bepaalde logica van
gelijkenissen, gebaseerd op observatie en reflectie, nog steeds
de basis van ons wetenschappelijk denken en onderzoeken. In de
boeken van ‘grootmoeders’ kruidenkunde’ kunnen hiervan ook
voorbeelden gevonden worden. (Het is duidelijk dat de tabellen
van Mendeljev of van Linneaus verder doorgedreven ordeningen
zijn van de chemische elementen in de natuur, of van de planten
en dieren in het geval van Linneaus).
Op dit punt aangekomen, begint Lévi-Strauss aan een
interessante uitweiding. Om zijn gedachte te verduidelijken
maakt hij een onderscheid tussen een bricoleur (knutselaar) en
een ingenieur. Ik wil hier dat onderscheid gebruiken om iets te
zeggen over ingenieur-zijn, weliswaar in de brede betekenis:
iemand die op een deskundige, ingenieuze, - en lees ook
‘rationele’ – manier te werk gaat om tot resultaten te komen.
Wat doet een bricoleur, vraag Levi-Strauss zich af? Hij/zij, de
bricoleur/se, handelt vooral met zijn handen waarbij hij
allerlei middelen gebruikt die daar eigenlijk niet voor bedoeld
zijn. Het gaat niet om iemand die vlug een Ikea-kastje in
11
document.docxBricoleur of ingenieur
elkaar steekt volgens het uitgetekende plannetje, maar wel om
iemand die – omwille van een praktisch probleem – met de hem
beschikbare middelen een probleem tracht te verhelpen. Dit
veronderstelt dat hij/zij ‘ziet’ dat bepaalde zaken ook voor
iets anders kunnen gebruikt worden. Het is niet zonder reden
dat de bricoleur ook een verzamelaar is onder het mom “dat kan
ooit eens dienen”…Hij/zij ziet in dingen iets wat anderen niet
zien en vlug weggooien. Zijn/haar verzameling vormt een
‘schat’ waar hij/zij uit kan putten ten alle tijden. Zoals
vrouwen uit allerlei restjes toch weer nieuwe leuke kleedjes of
hoedjes of wat dan ook kunnen maken. Of mannen ingenieuze
toestellen in elkaar knutselen met restanten materialen. (cfr.
Elektrische aangedreven fiets van Piet uit Rotterdam)
De dingen worden dus niet gereduceerd tot een voorafgebakende
betekenis, maar kunnen in een nieuwe context een nieuwe
betekenis krijgen voor de bricoleur.
Lévi-Strauss schrijft dat de bricoleur een dialoog aangaat met
het beschikbare materiaal en materieel om te zien of dit ook
een geschikt is voor een bepaald nieuw probleem. Een concreet
studentikoos voorbeeld? Een bierviltje wordt plots gezien als
een spie die je onder een wankel tafeltje kan steken om het
stabieler te krijgen. Of een mes wordt als schroevendraaier
gebruikt omdat die laatste niet beschikbaar is. Of een docent
gebruikt een aantal studieboeken en cursussen om een projector
beter te positioneren. Ook hij/zij bricoleert dus, hoe geleerd
hij/zij ook mag zijn.
12
document.docxBricoleur of ingenieur
Het zal dan ook niet verwonderen dat de term ‘bricolage’ ook in
allerlei hedendaagse kunststromingen (architectuur, muziek, … )
is terecht gekomen waarbij dingen in een andere context een
nieuwe betekenis verwerven en bij de toeschouwer of
luisteraar, vervreemding moeten oproepen. Of dat het
commercieel interessant is geworden om als ‘Brico’-winkel aan
consumenten, knutselaars allerlei materieel en materiaal aan te
bieden om thuis oplossingen in elkaar te knutselen. (Cfr. Le
bricolage pour les nuls. Pour les Bricoleurs du dimanche… alsof in de week
niet gebricoleerd wordt…) .
En volgens de postmoderne filosofen bricoleert de hedendaagse
mens ook voor zichzelf zin en betekenis op basis van elementen
van oude en nieuwe verhalen die hij of zij bij vrienden,
goeroes, sektes, ideologieën … tegenkomt.
Een bricoleur moet niet alles kennen of kunnen, maar wel
voldoende om een oplossing te vinden voor zijn/haar concreet
probleem. Als het maar ’werkt’, dat wil zeggen: doen wat het moet
doen, dan zal de oplossing ook wel ‘functioneren’.
De ingenieur verschilt van de bricoleur, aldus Lévi-Strauss,
omdat hij een weerstand ondervindt en het beschikbare materiaal
en materieel aan hun grenzen stoten. De bricoleur ondervraagt
niet de ‘natuur’ der dingen. De ingenieur moet de natuur zelf
ondervragen om op zoek te gaan naar oplossingen voor zijn
probleem.
Maar let op: die natuur is geen zuiver gegeven. Het is ook
gedefinieerd door de concepten van zijn tijd.
13
document.docxBricoleur of ingenieur
De inzichten van Isaac Newton (1643-1727) hebben het
middeleeuws begrip over de natuur grondig door elkaar geschud,
en vormde de basis van de – nu – klassieke mechanica. Maar
ondertussen weten we ook dat die klassieke mechanica onder vuur
kwam te liggen als het gaat over kleinere entiteiten en
ontstond de kwantummechanica van Max Planck (1858-1947) en de
relativiteitstheorie van Albert Einstein (1879-1955) in de 20e
eeuw.
Een ingenieur, aldus Lévi-Strauss (p. 30) onderscheidt zich van
de bricoleur door voorbij (au-delà) te gaan aan wat louter
gegeven is, terwijl de bricoleur noodzakelijkerwijze binnen
(en-deçà) de begrensdheid van het beschikbare materiaal en
materieel blijft.
Het is niet zonder reden dat de bricoleur met tweedehands
materiaal werkt. De ingenieur met eerstehands materieel: het
werd met een speciaal doel ontworpen. De onderliggende
elementen worden bestudeerd op bepaalde eigenschappen om ze
voor dat specifieke, eenduidige doel te gebruiken, uitgetekend
in één of ander ‘project’. De bricoleur ontmantelt als het ware
het voorgegeven project om de onderdelen in een nieuwe
zincontext te hergebruiken. En daar legt de bricoleur ook zijn
persoonlijkheid in: het is zijn, persoonlijke oplossing voor
een bepaald probleem. De persoonlijkheid van de ingenieur
speelt uiteraard ook een rol in het zoeken naar oplossingen,
maar de oplossing wordt getoetst aan de algemeenheid van de
natuurwetten en opvattingen van wat ‘goede’ techniek moet zijn,
althans volgens zijn tijdsbeeld. Je kan bijvoorbeeld moeilijk
stellen dat 100 of 50 jaar geleden ‘duurzaamheid’ als
14
document.docxBricoleur of ingenieur
maatschappelijke waarde hoog stond aangeschreven. Pas sinds de
oliecrisis van de jaren ’70 is het besef gekomen dat er
‘grenzen aan de groei’ zijn (cfr. Rapport van de Club van Rome,
1973) en dat technologie meer en meer rekening zal moeten
houden met beperkte grondstoffen en energie.
Kan je nu stellen dat er twee stadia zijn in de evolutie van
het denken en weten (p.33)? Laten we ons niet vergissen –
schrijft Lévi-Strauss. Toegepast op wetenschap en mythisch,
magisch denken schrijft hij dat beiden een bevrijdende werking
hebben: een verzet tegen het ontbreken van zin. Door te
bricoleren met bestaande elementen, probeert het ‘wilde’ denken
zin te zoeken. Technisch gesproken: een oplossing te zoeken,
daar waar de gevestigde kennis of wetenschap (of de ingenieur)
niet meteen een oplossing voor heeft.
We zijn gestart met de vraag of er een tegenstelling is tussen
mythisch, magisch denken enerzijds en wetenschappelijk denken
anderzijds, en met Lévi-Strauss vonden we een parallel tussen
het werk van een bricoleur, een knutselaar (of moeten we
spreken van een ‘prutser’? een ‘foefelaar’?) en een ingenieur.
Het gaat minder om een tegenstelling, dan wel om
nuanceverschillen.
Beiden moeten leren ‘zien’: de bricoleur dat je dingen in een
andere context kunt gebruiken, maar ook de ingenieur moet
elementen uit diverse contexten gebruiken om een project te
realiseren. Bij de bricoleur gaat het veeleer om een
15
document.docxBricoleur of ingenieur
persoonlijke problematiek, met een persoonlijke oplossing. Bij
de ingenieur gaat het om een project van een opdrachtgever waar
allerlei inzichten en kennis gebruikt worden die hij/zij
geleerd heeft: statistische berekeningen, fysische
wetmatigheden, eigenschappen van materialen, …
En terzelfdertijd hebben beiden iets ‘wilds’ in zich: de
bricoleur haalt materialen uit hun oorspronkelijke context,
‘knutselt ‘met bestaande materialen in een nieuwe context, gaat
er in deze zin ‘wild’ mee om. Maar ook de ingenieur vertoont
een vorm van wild denken: ook al baseert hij zich op de
wetenschappelijke en vakkennis, hij moet verder denken,
doordenken, nieuwe combinaties zoeken om een project tot een
goed einde te brengen. Of om het met woorden van Albert
Einstein te zeggen: Logic will get you from A to B. Imagination will take you
everywhere.
Het ‘wilde’ denken van wetenschappers en ingenieurs – het
onderscheid vervaagt soms – heeft tot heel wat technische
realisaties geleid. Ik denk aan de verscheidenheid aan
mobiliteitsmogelijkheden, aan communicatiemiddelen,
bouwtechnieken, energievoorzieningen, nieuwe materialen, … en
terzelfdertijd lijkt het ook tot wildheid, zeg maar chaos, in
onze wereld te leiden: de wereldwijde financiële crisis is er
een uiting van door de snelle datatransporten 24u op 24,
dankzij de zeer performante servers, binnen een zeer fijnmazig
maar wereldwijd netwerk van digitale verbindingen. (Onlangs
werd een nieuwe en dure dataglasvezelkabel gelegd tussen
Amerika en Europa om de financiële transacties nog wat sneller
te laten lopen: 100 GB per seconde over een afstand van 6.000
16
document.docxBricoleur of ingenieur
km) . De financiële crisis heeft juist aangetoond dat er op
zeer hoog niveau ‘gebricoleerd’ is omwille van het grote
geldgewin en juist om de bestaande regels ‘creatief’ te
interpreteren, om ‘verder’ te denken dat wat ‘gewoon’ is.
De klimaatveranderingen zijn een andere domein van groeiende
chaos. Het gaat niet alleen maar om de uitputting van
grondstoffen en energiebronnen, of de emissies van toxische
stoffen, maar ook over de veranderingen die daarbij optreden op
micro- en macrovlak. Niet alleen veranderingen op ecologisch
vlak, maar ook op sociaal vlak: in een wereld die meer en meer
evolueert naar mega-stedelijkheid en kampt met leefbaarheid en
veiligheid, op vlak van mobiliteit, voedselveiligheid en
criminaliteit in de strijd om bronnen van grondstoffen, energie
en voedsel.
Zo kom ik tot één van de kerninzichten die ik afgelopen jaren
heb geleerd en die ik vandaag wil meegeven.
Tijdens een verdediging van een eindwerk, bezocht een jury het
eindwerk van een student elektronica. Deze laatstejaarsstudent
had een keurig apparaat gemaakt met lichtjes en
bedieningsknopjes. Een jurylid vroeg om ook eens ìn het
apparaat te kunnen kijken. Geen probleem. Enkele vijsjes
losmaken en het dekplaatje oplichten. Toen zagen we een
printplaatje waarop nog wat losse draadjes waren gesoldeerd.
Toen het jurylid erop wees dat dat er toch wel wat slordig
uitzag, was het spontane antwoord van de student: “Maar het
werkt toch”.
17
document.docxBricoleur of ingenieur
“Maar het werkt toch…” hoeveel studenten zouden dat niet tegen
hun promotor of begeleider hebben gezegd. En technisch is het
juist: een apparaat of toestel moet doen wat gevraagd wordt.
Het moet werken. Maar mogen we ook de vraag stellen of het
toestel ook functioneert? En hoe het functioneert? En hoe het
zou moeten functioneren? En hoe techniek in het algemeen moet
functioneren?
Hoe rationeel een ingenieur ook is, als het op ‘functioneren’
aankomt, lijkt hij op een bricoleur. Met stukken en brokken van
ideeën allerhande probeert hij een verantwoording te formuleren
voor zijn handelen. Maar weinig geordend of gesystematiseerd,
veeleer intuïtief, vanuit een magisch geloof “het zal wel
werken”, “100% zekerheid dat een vliegtuig veilig is heb je nooit” zei me ooit
een collega uit de afdeling Luchtvaart.
Gelukkig hebben nu wel ISO 8000, ISO 9000, ISO 14000, ISO
26000,… om kwaliteit, veiligheid, duurzaamheid, sociale
verantwoordelijkheid op een systematische manier te
implementeren tijdens het ontwerp. Hopelijk is het voor
iedereen duidelijk dat begrippen als ‘kwaliteit’ lang een
mythisch begrip is geweest, - ik noem het meestal een
‘containerbegrip’ – dat voorlopig wel aangaf dat er nog meer
was dan de techniek, maar dat weinig geëxpliceerd werd. Maar
het is niet omdat je iets realiseert dat je volgens de eisen
van duurzaamheid, kwaliteit en veiligheid produceert, dat het
daarom ook verantwoord is, zowel in gebruik, als in concept of
constructie. Ik denk hier bv. aan de wapens die 1 miljoen
kogels per minuut trefzeker kunnen afvuren en beantwoorden aan
alle veiligheidseisen… voor de gebruiker…. We spreken even niet
18
document.docxBricoleur of ingenieur
over de slachtoffers. De creativiteit van ingenieurs kent op
dat vlak geen grenzen.
De auteurs van het handboek “Ethiek en Techniek. Morele overwegingen in
de ingenieurspraktijk” (hs.6.5) dat ik gebruikte pleiten daarom
terecht voor het moraliseren van technische ontwerpen: de
impact van ontwerpen op gebruikers, op de samenleving, maar
ook op de ontwerper is niet te onderschatten. Snelle technische
ontwikkelingen van de afgelopen 30 jaren op vlak van
communicatiemiddelen (gsm, computer, sociale media, … ) stellen
meer en meer uitdagingen aan mensen, menselijke relaties en
maatschappijen op de vraag hoe er mee om te gaan en welke
betekenis er aan te geven.
Nadat K. Marx in de 19e eeuw erop gewezen heeft hoe een
doorgedreven industrialisatie leidde tot een welstellende
burgerij enerzijds, en anderzijds een lompenproletariaat, zien
we, dank zij (of te wijten aan…) technologische evoluties
nieuwe tweedelingen verschijnen. Naast de technische
computer‘nerds’ worden we geconfronteerd met digibeten,
analfabeten op computervlak, een neologisme om mensen aan te
duiden die niet mee zijn met computers, tablets, smartphones,
internettoestanden, facebook, twitter en flickr,…. Jongeren
vinden ouderen op dat vlak misschien ook ‘primitievelingen’ die
in de digitale jungle ook hun weg kwijt spelen. Sommigen
onder ons hebben dit vorige zondag bij de verkiezingen kunnen
vaststellen hoe plots iedereen onderworpen werd aan de dwang
van de computer om zijn/haar stem uit te brengen. Is het daarom
dat een aantal mensen (16% in Oostende!) thuisgebleven zijn,
zeker nadat de minister van justitie had verzekerd dat er geen
19
document.docxBricoleur of ingenieur
strafvervolging zou komen? Het zou een interessant sociologisch
en politicologisch onderzoek zijn te weten welke
bevolkingsgroep door de computerofobie zijn weggebleven…
Nochtans, indien we even via onze televisieschermen, maar meer
en meer via internet naar de wereld kijken: het kan zijn dat de
basisideeën in het westen ontwikkeld zijn, maar jonge mensen –
overal in de wereld – omarmen de nieuwe technologieën omdat ze
voor hen nieuwe mogelijkheden van bevrijding betekenen, weg uit
de bekrompenheid waarin vorige generaties zaten. De Arabische
lente is hiervan een mooi voorbeeld, waar de zittende regimes
zich geen weg meer konden vinden in het getwitter allerhande.
Maar waar ook onze regimes niet altijd weg mee kunnen wanneer
jongelui ook hier zorgen voor opstootjes of voor wilde party’s
uitgelokt door een facebookbericht.
De recente rellen in Haren bij Groningen zijn hiervan een
voorbeeld. Een verkeerde instelling van een gebruiker op
Facebook, leidde tot een feest dat ernstig uit de hand liep.
Een ‘gebricoleerde’ film over Mohammed in Amerika leidde tot
wereldwijde protesten met doden tot gevolg. En alle facebookers
bricoleren zich een leven of een identiteit op basis van
teksten, boodschappen, foto’s, clips, … die weer andere
facebookers tot vreugde, maar ook soms tot pestgedrag leiden.
We leven in een spanningsveld tussen bricolage en engineering :
ook al zijn we soms zeer rationeel in ons vakgebied,
tezelfdertijd worden we voortdurend uitgedaagd om met bestaande
elementen nieuwe zin te bricoleren. Niets is nog zoals 30 jaar
geleden en niets zal de komende 30 jaar hetzelfde blijven.
20
document.docxBricoleur of ingenieur
Toen ik mijn licentiaatsthesis moest uittikken, hoorde ik
geruchten over apparaten, ‘computers’ genoemd, die me niet meer
zouden noodzaken om teksten opnieuw over te tikken of via
letterlijk knip en plakwerk opnieuw samen te stellen. De dag
van vandaag zijn het vertrouwde apparaten onder de vorm van
desktops, smartphones, tablets, laptops, … Wat zal het over 30
jaar zijn? Men beweert nu al dat men energie zal kunnen
recupereren van je lichaamsbeweging, dat elektronische circuits
gewoon in stoffen worden geweven, dat nanobots in je lichaam
rondreizen om allerlei gegevens op te meten en voortdurend door
te seinen naar servers die uitkijken naar afwijkingen om vlug
in te grijpen bij hart- of hersenfalen….
We leven voortdurend in een spanningsveld. Bricoleur op het ene
terrein, ingenieur op het andere terrein? Of bricoleur en
ingenieur terzelfdertijd?
Ik sluit me aan bij Lévi-Strauss die stelt dat we de spanning
niet mogen opgeven: niet louter ‘penser’, niet louter
‘sauvage’, maar een ‘penser sauvage’, een wild denken dat
‘denken’ is, en ook een denken over dat denken, proberen
ordening in de chaos te brengen, niet alleen voor onszelf, maar
ook voor onze medemensen, wat je ook kan leren door in dialoog
te treden met de deskundigen van het denken, met name, de
filosofen, van welke culturele afkomst ook. Maar ook een ‘wild’
denken, wild genoeg om bestaande denkpatronen te doorbreken, om
niet vast te rijden in één denkpiste of oplossing, te luisteren
naar je zintuigen, naar anderen, verder te denken dan “wat
iedereen zegt”, de gemeenplaatsen, de clichés, … dat lijkt me
een boeiender wereld, dan eentje die opgesloten is in het eigen
21
document.docxBricoleur of ingenieur
rationele gelijk. Als de rede, het denken in zou dreigen te
slapen, worden monsters voortgebracht, zo schildert ons Goya.
Maar als de rede de wilde verbeelding zou versmachten, zou het
leven zelf verdwijnen. En sluit de slogan van de hedendaagse
ontwikkelingen daar niet op aan: thinking out of the box !?
Een spanningsveld. Een evenwicht. Tussen wildheid en denken.
Tussen bricoleur en ingenieur. Tussen verbeelding en ratio.
Uit de vele wijze citaten van Albert Einstein, de vader van de
algemene relativiteitstheorie, pluk ik nog één citaat om de
kernidee te vertolken van dit afscheidscollege, en dat vele
jaren aan de deur van ons lokaal B304 hing, en dat ons,
wiskundigen, taalkundigen, economen en filosofen in de afdeling
WIFHS verbond :
Not everything that can be counted counts, and not everything that counts can be
counted.
Niet alles wat je kan tellen, telt, en niet alles wat telt, kan
je tellen.
Genoeg gefilosofeer. Primum vivere, deinde philosophari: eerst leven, dan
filosoferen, is toch ook mijn lijfspreuk.
Laat ons nu maar wat van het leven genieten met een lekkere
drank en een hartige hap en daarbij oude ideeën in een nieuwe
context bricoleren tot nieuwe, bevrijdende gedachten onder
goede vrienden.
Herman Lodewyckx, M.Ph.