Bricoleur of ingenieur - Afscheidscollege

21
1 document.docxBricoleur of ingenieur Bricoleur of ingenieur ? Een valse tegenstelling? Oostende, 16 oktober 2012 - Afscheidscollege Wanneer we ver terug gaan in de Westerse tradities, lezen we bij de Griekse filosoof Aristoteles (384 vC – 322 vC) dat de mens een “zoön logikon”is, een levend wezen dat zich van planten en dieren onderscheidt door de ‘logos’, een goddelijk iets dat mensen de mogelijkheid geeft om de ‘logika’ of wetmatigheden in de natuur te ontdekken, maar ook de wetmatigheden van het menselijk denken, zoals we die in de discipline ‘logica’ kunnen formuleren. In de 17 e eeuw krijgen we hiervan een echo wanneer de Franse filosoof en wiskundige René Descartes (1596-1650) na het zoeken naar enige zekerheid – en hij twijfelt aan zijn zintuigen, en hij denkt zelfs dat er soort duivel hem kan misleiden bij het uitrekenen van wiskundige opgaven – (iets waar hedendaagse studenten zich zouden op willen beroepen als hun docent wijst op fouten tijdens de examens -), (dus als hij) uitkomt bij die ene zekerheid: “Cogito ergo sum”, en hij het zo belangrijk vond dat iedereen zijn idee zou verstaan dat hij het later nog eens in het Frans herhaalde (wat ongewoon was in zijn tijd toen het Latijn de taal van de toenmalige academische wereld was) in zijn bekende “Discours de la méthode”(1637) en hij als ultieme zekerheid poneerde: “je pense donc je suis” “ik denk dus ik ben”. Ettelijke liters inkt zijn al gevloeid om de betekenis van dit zinnetje uit te leggen, maar één ding is duidelijk (althans in ons aller opvatting, tot op de dag van vandaag): het denken

Transcript of Bricoleur of ingenieur - Afscheidscollege

1

document.docxBricoleur of ingenieur

Bricoleur of ingenieur ? Een valse tegenstelling?

Oostende, 16 oktober 2012 - Afscheidscollege

Wanneer we ver terug gaan in de Westerse tradities, lezen we

bij de Griekse filosoof Aristoteles (384 vC – 322 vC) dat de

mens een “zoön logikon”is, een levend wezen dat zich van planten

en dieren onderscheidt door de ‘logos’, een goddelijk iets dat

mensen de mogelijkheid geeft om de ‘logika’ of wetmatigheden in

de natuur te ontdekken, maar ook de wetmatigheden van het

menselijk denken, zoals we die in de discipline ‘logica’ kunnen

formuleren.

In de 17e eeuw krijgen we hiervan een echo wanneer de Franse

filosoof en wiskundige René Descartes (1596-1650) na het zoeken

naar enige zekerheid – en hij twijfelt aan zijn zintuigen, en

hij denkt zelfs dat er soort duivel hem kan misleiden bij het

uitrekenen van wiskundige opgaven – (iets waar hedendaagse

studenten zich zouden op willen beroepen als hun docent wijst

op fouten tijdens de examens -), (dus als hij) uitkomt bij die

ene zekerheid: “Cogito ergo sum”, en hij het zo belangrijk vond

dat iedereen zijn idee zou verstaan dat hij het later nog eens

in het Frans herhaalde (wat ongewoon was in zijn tijd toen het

Latijn de taal van de toenmalige academische wereld was) in

zijn bekende “Discours de la méthode”(1637) en hij als ultieme

zekerheid poneerde: “je pense donc je suis” “ik denk dus ik ben”.

Ettelijke liters inkt zijn al gevloeid om de betekenis van dit

zinnetje uit te leggen, maar één ding is duidelijk (althans in

ons aller opvatting, tot op de dag van vandaag): het denken

2

document.docxBricoleur of ingenieur

bepaalt het zijn van mensen. Of nog “je bent mens als je denkt”, of

is het eerder: “als je denkt ben je mens”?

Met andere woorden: kan je denken en mens-zijn met elkaar

gelijkstellen of identificeren? Kan je er een trippel

gelijkheidsteken tussen plaatsen (zoals ik in de tijd van mijn

humaniora leerde dat een dubbel gelijkheidsteken soms

onvoldoende is om een ontegensprekelijke gelijkheid en

inwisselbaarheid aan te geven).

Zolang de discussie zich in West-Europa afspeelde, kon men

over deze ideeën verder filosoferen, al was het maar om te

onderzoeken hoe dat denken dan juist verloopt en wat de relatie

is tussen “de werkelijkheid” en het menselijk denken, en welke

rol de zintuigen daarbij spelen. Empiristen en rationalisten

vochten een filosofisch robbertje uit tot de Duitse filosoof

Immanuel Kant (1724-1804) in de 18-19e eeuw een mooie, maar

complexe synthese gaf in zijn Kritik der Reine Vernunft (1781). En

zoals men dan pleegt te zeggen: het gaat voor I. Kant niet om

‘of-of’, maar om ‘en-en’: èn werkelijkheid èn zintuigen èn

menselijke denken moet je betrekken in het proces dat leidt tot

‘kennis’.

Maar toen (we spreken hier vanaf de 15e tot 18e eeuw) kwamen

er berichten dat er in overzeese gebieden ook wel wezens

woonden waarvan men niet goed wist of ze vielen onder de

categorie ‘mensen’. Dat gold zowel voor Indianen in Noord-,

Centraal- en Zuid-Amerika als voor de inwoners van Afrika. Zijn

het geen mensen, dan kunnen ze – excusez-moi le mot - als ‘vee’

gebruikt worden. Dat wil zeggen als slaven, als voedsel of als

3

document.docxBricoleur of ingenieur

hinderlijke wezens die te vuur en te zwaard mogen uitgeroeid

worden. Zijn het daarentegen ‘mensen’ dan kunnen ze niet

alleen “beschaafd” worden, maar zelfs “gedoopt”, klaar om

later, na hun verblijf in dit aardse tranendal, het geluk van

de hemelse zaligheid te verdienen. En het is te danken aan

Bartolomé de las Casas (1484-1566), een Spaanse dominicaan die

– tegen de publieke opinie van zijn tijd – de menselijke

waardigheid van de indianenvolken verdedigde. Toen nog onder

de term ‘ziel’, nu dus onder de term ‘menselijke waardigheid’.

Tezelfdertijd (we zijn in de renaissance) ontstond uit de

verhalen die van over de oceanen kwamen aangewaaid een nieuwe

mythe: de mythe van “le bon sauvage”, de ‘edele wilde’. Dit is

niet zozeer een barbaars figuur, als wel een figuur die dicht

bij de natuur leeft, onschuldig als een kind, en die in

zijn/haar bijna-naaktheid de onschuld en zuiverheid zelve

belichaamt.

De idealisering ging zo ver dat de Zwiters-Franse filosoof

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) een opvoeding bepleitte

“retour à la nature” om kinderen te onttrekken aan de nefaste

gevolgen van de opkomende industrie en de steden om hen terug

naar het geluk van de natuurlijke eenvoud te voeren en daar het

‘natuurlijke’ leren te herontdekken. Niet de wijsheid uit de

boeken, maar de natuur zou het leerboek voor (jonge) mensen

moeten zijn. Dus geen Hebreeuws, Grieks, Latijn en wiskunde

vanaf hun vier of vijf jaar, maar naarmate de vragen oprezen

uit de natuur zouden de kinderen leren volgens hun interesse.

4

document.docxBricoleur of ingenieur

Bij de meeste auteurs uit die tijd (maar nu nog?) was de ‘edele

wilde’ een natuurgegeven dat, zoals de echte natuur,

gecultiveerd, ‘beschaafd’ moest worden tot (Westers) beschaafde

mensen, al dan niet met het vooruitzicht om hen ook het

hiernamaals te garanderen als gedoopte christenen.

“Wrede barbaarsheid” versus “edele wilde”: deze dubbelheid in

visie op inlandse volkeren in Amerika en Afrika werkt door tot

op vandaag.

Vanaf 1910 verschijnen er werken van de Franse filosoof en

anthropoloog Lucien Lévy-Bruhl (1857-1939), professor aan de

bekende Sorbonne in Paris, onder de ietwat ongelukkige titel:

“Les fonctions mentales dans les sociétés inférieures” (1910), verder

uitgediept in “la mentalité primitive” (1922), l’âme primitive (1927).

Hij beschrijft hoe het zogenaamde ‘primitieve’ denken

fundamenteel verschilt van het ‘beschaafde’ denken. Het

primitieve denken vertrekt van een soort mystieke deelname aan

het leven, aan de gemeenschap, aan de goden, en is, voor Lévy-

Bruhl, ook een pre-logisch denken: de ‘primitieve mens’ kan

nog niet in logische denkcategorieën denken. Via logisch denken

hebben wij bijvoorbeeld een andere opvatting over causaliteit

of oorzakelijkheid: de verbinding tussen oorzaken en gevolgen

verklaren wij zonder dat we daar externe, al dan niet

goddelijke, krachten als verklaringsprincipe bij betrekken. In

het zogenaamde ‘primitieve’ denken worden wel allerlei

spirituele (of ‘geestes) krachten betrokken om bepaalde

toestanden te verklaren. Dat doen wij ‘westerlingen’ niet.

Aldus Lévy-Bruhl.

5

document.docxBricoleur of ingenieur

Men begrijpt dat dergelijke opvatting vlug leidt tot een

tweedeling van mensengroepen: wij de beschaafden, bezitters van

cultuur, zij de primitieven die niet aan het echte denken toe

zijn, en eerder als ‘spelende’, maar niet altijd als

ongevaarlijke kinderen mogen beschouwd worden.

Maar klopt dit wel? Kan je zomaar mensen opdelen in

‘primitieve, wilde, emotionele, pre-logische’ mensen enerzijds,

en ‘logisch, rationeel’ denkende mensen? Of moet je dit

onderscheid anders bekijken?

Lévy-Bruhl schrijft in zijn postume ‘carnets’ (1938): … corrigeons

expressément ce que je croyais exact en 1910 : il n'y a pas une mentalité primitive qui

se distingue de l'autre par deux caractères qui lui sont propres (mystique et

prélogique). Il y a une mentalité mystique plus marquée et plus facilement

observable chez les "primitifs” que dans nos sociétés, mais présente dans tout

esprit humain »[8].

M.a.w. Lévy-Bruhl – is het onder de nefaste invloed van het

toen gangbare racisme, fascisme, nazisme ? - is er zich van

bewust geworden dat het onderscheid niet mag leiden tot een

tweedeling van mensen, maar dat deze aanwezig is in elke

menselijke geest.

M.a.w. het zou een gemakkelijke basis zijn van een ‘primitief’

racisme om mensen op te delen in zij die ‘primitief’ denken en

zij die enkel in logische termen denken. Het is moedig dat

iemand in de loop van zijn leven kan herkennen dat hij vertrok

van verkeerde veronderstellingen, en dàt in een tijdperk dat

racistische ideologieën bon ton waren, ook in zogenaamde

wetenschappelijke kringen.

6

document.docxBricoleur of ingenieur

En zo kom ik tot de kern van mijn betoog.

In 1962, in volle periode van dekolonisatie van landen in

Afrika, verschijnt een boekje van de hand van de Belgisch-

Franse antropoloog Claude Lévi-Strauss (1908-2009) : La pensée

sauvage (1962). Hij die de mythen en verhalen van vele

culturen in vele landen had bestudeerd, vertrekt vanuit de

vaststelling dat in elke mens ook een “wild denken” aanwezig

is, voor zover het niet ‘gecultiveerd’ is, niet ‘getemd’

(domestiqué) is met het oog op een hogere efficiëntie. Het

denken van zogenaamde primitieve mensen is een efficiënt denken

om aan onmiddellijke behoeften te voldoen. Maar datzelfde

primitieve denken is onvoldoende om te overleven in moderne

samenlevingen die meer sociale eisen stellen en de

productiviteit willen verhogen.

Elke mens vertrekt in aanleg van een zogenaamd ‘primitief’, kinderlijk denken.

De intellectuele en conceptuele capaciteiten zijn in elke

samenleving gelijk aanwezig. Maar het is de omgeving en de

sociale omstandigheden die er toe kunnen dwingen om dit denken

te ‘cultiveren’ om in nieuwe omstandigheden te overleven.

Dit primitieve, wilde, magische denken, bezit ook een

‘wetenschap’, is ook een wetenschap: een aangepaste kennis

(theoretisch en praktisch) om in ‘natuurlijke’ omstandigheden

te overleven, gebaseerd op overgeleverde ervaring. Met

speculatieve en theoretische kennis van de moderne

wetenschappen ben je niet veel als het er op aankomt te

overleven. Zoals je niemand zomaar verplaatst vanuit de brousse

naar de complexiteit van een grootstad, zo kan je ook niemand

7

document.docxBricoleur of ingenieur

die opgegroeid is in een grootstad, zomaar verplaatsen naar de

brousse. Beiden stellen plots vast dan hun kennis of wetenschap

hen niet in staat stelt om te overleven. Wie zijn weg vindt

doorheen de jungle, raakt verdwaalt in de stad en omgekeerd.

En dan komt Lévi-Strauss tot een interessante vaststelling, wat

hij de neolithische paradoxe noemt (p. 22). In het neolithicum

(nieuwe steentijdperk, ca. 11 000 vC) ontwikkelen zich de

basistechnieken die de jagers-verzamelaars samenlevingen gaan

omvormen tot sedentaire samenlevingen: pottenbakken, weven,

landbouw en veeteelt. Het is een belangrijke overgang voor

mensen omdat ze de natuur geleidelijk aan domesticeren tot

cultuur.

De mens wil niet meer overgeleverd zijn aan het lot van de

natuur, maar de natuur zelf naar zijn hand zetten. De natuur

als het ware in de pas doen lopen en voorkomen dat de grillige

natuur plots geen vruchten oplevert: dan moeten er voorraden

worden aangelegd en moet er vooruit gekeken worden in de tijd.

Moeten er bewarings- en verwerkingstechnieken ontwikkeld

worden. Als de natuur altijd gul is met voedsel, is er geen

nood om zich daarom druk te maken. Wat typisch is voor

evenaarsstreken. Maar als er periode van droogte of koude is

(meer ten Noorden of ten Zuiden) is het wel belangrijk om

voorzieningen te treffen.

De nieuwe technieken worden met veel vallen en opstaan

ontwikkeld en verfijnd. Je moet het maar doen: losse klei

omvormen tot vaste vormen, giftige gewassen cultiveren tot

eetbare gewassen, uit ertsen metalen halen en omsmeden tot

8

document.docxBricoleur of ingenieur

bruikbare voorwerpen… Het veronderstelt een echte

wetenschappelijke ingesteldheid schrijft Lévi-Strauss:

nauwkeurig observatievermogen, een vastgehouden nieuwsgierigheid,

waakzaamheid, en de zin om te leren omwille van het leren, de oplettendheid om een

klein verschil of detail plots te zien als een belangrijke ontdekking in zelfs een

schijnbare chaos. (cfr. Zoals Alexander Fleming op 3 september

1928 de penicilline ontdekte, louter per toeval, maar wel door

zijn opmerkingszin, in een overigens chaotisch labo). Het gaat

wel over inspanningen die vele generaties kunnen overspannen.

Als we de ontwikkelingen van de (Westerse) wetenschappelijke

inzichten bekijken, dat kunnen we ook spreken van

“wetenschappelijke revoluties”, waarbij de strijd tussen

verschillende paradigma’s soms beslecht werden door de dood van

één van de betrokken partijen. Het is een belangrijke

verdienste geweest van Amerikaanse wetenschapsfilosoof Thomas

Kuhn (1922-1996) om dit met verschillende voorbeelden te

hebben aangetoond en de structuren van deze veranderingen te

hebben blootgelegd in zijn baanbrekend boek Structure of Scientific

Revolutions (1962), merkwaardigerwijze op het zelfde ogenblik dat

Lévi-Strauss zijn “La pensée Sauvage” publiceert. Zowel Thomas

Kuhn als Lévi-Strauss geven aan dat een bepaald paradigma, een

bepaalde manier van kijken, verwoorden, bewerken van een deel

van de werkelijkheid lang stand kan houden, tot er een crisis

uitbreekt, omdat een aantal anomalieën te groot worden om nog

binnen een bestaand paradigma te behandelen.

Even terug naar Levi-Strauss.

9

document.docxBricoleur of ingenieur

Er bestaan dus twee soorten wetenschappelijk denken: het ene

dat vertrekt van waarneming en verbeelding, het andere van

‘verschuiving, verwijdering, afstandname’ (décalage)’ . In beide

gevallen wil de mens geen chaos.

Geconfronteerd met ‘fruit’ (wat al een ordeningsprincipe is ten

opzichte van bv. ‘groente’ of ‘bloemen’), kan je allerlei

klasseringssystemen bedenken om dat fruit verder te ordenen:

volgens grootte, volgens kleur, volgens smaak, volgens soort,

of volgens esthetische aspecten in een fruitschaal om er een

‘stil leven’ van te schilderen waarbij de schilder een

combinatie zoekt van grootte en kleuren. De Italiaanse

schilder Guiseppe Arcimboldo (1527-1593) ging zelfs nog verder

door allerlei bekende figuren uit zijn tijd uit te beelden op

basis van alleen maar fruit en groenten.

Een klassering op basis van zintuigelijke eigenschappen (zicht,

geur, smaak, tast, toxiciteit…) is al een stap in de rationele

ordening, ook al komen ze niet overeen met de eigenschappen

(bv. Biologisch of chemisch gesproken): er wordt geklasseerd,

en dus ook veralgemeend. En ook al is deze veralgemening niet

gefundeerd in wetenschappelijk onderzoek, het loont voor de

mensen die zich op deze veralgemeningen baseren, zowel op

theoretisch ( kennis) als op praktisch vlak (gebruik).

Toxische stoffen zijn niet altijd bitter of zoet of zuur of

zout, of omgekeerd. Gelijkaardige eigenschappen (vorm, kleur,

geur) leiden nogal eens tot het bij elkaar plaatsen van dingen:

bv. Zoet wordt dan vlug geassocieerd met eetbaar. En denken we

maar aan het onderscheid dat ook wij soms (te) vlug maken

tussen ‘kruid’ en ‘onkruid’, meestal vanuit

10

document.docxBricoleur of ingenieur

‘nuttigheidsoverwegingen’. Niet iedereen weet immers dat je van

jonge netelscheuten ook lekkere soep kunt maken omdat we netels

meestal als woekerend onkruid zien die bij aanraking dan nog

eens erge irritaties geven.

Het moet dan ook niet verwonderen dat het zogenaamde primitieve

denken ook andere associaties maakt: bv. Een graansoort in de

vorm van een tand zou wel eens kunnen helpen bij een

slangenbeet. Dergelijke verbindingen zijn dus helemaal niet

willekeurig, maar berusten om een bepaalde logica van

gelijkenissen, gebaseerd op observatie en reflectie, nog steeds

de basis van ons wetenschappelijk denken en onderzoeken. In de

boeken van ‘grootmoeders’ kruidenkunde’ kunnen hiervan ook

voorbeelden gevonden worden. (Het is duidelijk dat de tabellen

van Mendeljev of van Linneaus verder doorgedreven ordeningen

zijn van de chemische elementen in de natuur, of van de planten

en dieren in het geval van Linneaus).

Op dit punt aangekomen, begint Lévi-Strauss aan een

interessante uitweiding. Om zijn gedachte te verduidelijken

maakt hij een onderscheid tussen een bricoleur (knutselaar) en

een ingenieur. Ik wil hier dat onderscheid gebruiken om iets te

zeggen over ingenieur-zijn, weliswaar in de brede betekenis:

iemand die op een deskundige, ingenieuze, - en lees ook

‘rationele’ – manier te werk gaat om tot resultaten te komen.

Wat doet een bricoleur, vraag Levi-Strauss zich af? Hij/zij, de

bricoleur/se, handelt vooral met zijn handen waarbij hij

allerlei middelen gebruikt die daar eigenlijk niet voor bedoeld

zijn. Het gaat niet om iemand die vlug een Ikea-kastje in

11

document.docxBricoleur of ingenieur

elkaar steekt volgens het uitgetekende plannetje, maar wel om

iemand die – omwille van een praktisch probleem – met de hem

beschikbare middelen een probleem tracht te verhelpen. Dit

veronderstelt dat hij/zij ‘ziet’ dat bepaalde zaken ook voor

iets anders kunnen gebruikt worden. Het is niet zonder reden

dat de bricoleur ook een verzamelaar is onder het mom “dat kan

ooit eens dienen”…Hij/zij ziet in dingen iets wat anderen niet

zien en vlug weggooien. Zijn/haar verzameling vormt een

‘schat’ waar hij/zij uit kan putten ten alle tijden. Zoals

vrouwen uit allerlei restjes toch weer nieuwe leuke kleedjes of

hoedjes of wat dan ook kunnen maken. Of mannen ingenieuze

toestellen in elkaar knutselen met restanten materialen. (cfr.

Elektrische aangedreven fiets van Piet uit Rotterdam)

De dingen worden dus niet gereduceerd tot een voorafgebakende

betekenis, maar kunnen in een nieuwe context een nieuwe

betekenis krijgen voor de bricoleur.

Lévi-Strauss schrijft dat de bricoleur een dialoog aangaat met

het beschikbare materiaal en materieel om te zien of dit ook

een geschikt is voor een bepaald nieuw probleem. Een concreet

studentikoos voorbeeld? Een bierviltje wordt plots gezien als

een spie die je onder een wankel tafeltje kan steken om het

stabieler te krijgen. Of een mes wordt als schroevendraaier

gebruikt omdat die laatste niet beschikbaar is. Of een docent

gebruikt een aantal studieboeken en cursussen om een projector

beter te positioneren. Ook hij/zij bricoleert dus, hoe geleerd

hij/zij ook mag zijn.

12

document.docxBricoleur of ingenieur

Het zal dan ook niet verwonderen dat de term ‘bricolage’ ook in

allerlei hedendaagse kunststromingen (architectuur, muziek, … )

is terecht gekomen waarbij dingen in een andere context een

nieuwe betekenis verwerven en bij de toeschouwer of

luisteraar, vervreemding moeten oproepen. Of dat het

commercieel interessant is geworden om als ‘Brico’-winkel aan

consumenten, knutselaars allerlei materieel en materiaal aan te

bieden om thuis oplossingen in elkaar te knutselen. (Cfr. Le

bricolage pour les nuls. Pour les Bricoleurs du dimanche… alsof in de week

niet gebricoleerd wordt…) .

En volgens de postmoderne filosofen bricoleert de hedendaagse

mens ook voor zichzelf zin en betekenis op basis van elementen

van oude en nieuwe verhalen die hij of zij bij vrienden,

goeroes, sektes, ideologieën … tegenkomt.

Een bricoleur moet niet alles kennen of kunnen, maar wel

voldoende om een oplossing te vinden voor zijn/haar concreet

probleem. Als het maar ’werkt’, dat wil zeggen: doen wat het moet

doen, dan zal de oplossing ook wel ‘functioneren’.

De ingenieur verschilt van de bricoleur, aldus Lévi-Strauss,

omdat hij een weerstand ondervindt en het beschikbare materiaal

en materieel aan hun grenzen stoten. De bricoleur ondervraagt

niet de ‘natuur’ der dingen. De ingenieur moet de natuur zelf

ondervragen om op zoek te gaan naar oplossingen voor zijn

probleem.

Maar let op: die natuur is geen zuiver gegeven. Het is ook

gedefinieerd door de concepten van zijn tijd.

13

document.docxBricoleur of ingenieur

De inzichten van Isaac Newton (1643-1727) hebben het

middeleeuws begrip over de natuur grondig door elkaar geschud,

en vormde de basis van de – nu – klassieke mechanica. Maar

ondertussen weten we ook dat die klassieke mechanica onder vuur

kwam te liggen als het gaat over kleinere entiteiten en

ontstond de kwantummechanica van Max Planck (1858-1947) en de

relativiteitstheorie van Albert Einstein (1879-1955) in de 20e

eeuw.

Een ingenieur, aldus Lévi-Strauss (p. 30) onderscheidt zich van

de bricoleur door voorbij (au-delà) te gaan aan wat louter

gegeven is, terwijl de bricoleur noodzakelijkerwijze binnen

(en-deçà) de begrensdheid van het beschikbare materiaal en

materieel blijft.

Het is niet zonder reden dat de bricoleur met tweedehands

materiaal werkt. De ingenieur met eerstehands materieel: het

werd met een speciaal doel ontworpen. De onderliggende

elementen worden bestudeerd op bepaalde eigenschappen om ze

voor dat specifieke, eenduidige doel te gebruiken, uitgetekend

in één of ander ‘project’. De bricoleur ontmantelt als het ware

het voorgegeven project om de onderdelen in een nieuwe

zincontext te hergebruiken. En daar legt de bricoleur ook zijn

persoonlijkheid in: het is zijn, persoonlijke oplossing voor

een bepaald probleem. De persoonlijkheid van de ingenieur

speelt uiteraard ook een rol in het zoeken naar oplossingen,

maar de oplossing wordt getoetst aan de algemeenheid van de

natuurwetten en opvattingen van wat ‘goede’ techniek moet zijn,

althans volgens zijn tijdsbeeld. Je kan bijvoorbeeld moeilijk

stellen dat 100 of 50 jaar geleden ‘duurzaamheid’ als

14

document.docxBricoleur of ingenieur

maatschappelijke waarde hoog stond aangeschreven. Pas sinds de

oliecrisis van de jaren ’70 is het besef gekomen dat er

‘grenzen aan de groei’ zijn (cfr. Rapport van de Club van Rome,

1973) en dat technologie meer en meer rekening zal moeten

houden met beperkte grondstoffen en energie.

Kan je nu stellen dat er twee stadia zijn in de evolutie van

het denken en weten (p.33)? Laten we ons niet vergissen –

schrijft Lévi-Strauss. Toegepast op wetenschap en mythisch,

magisch denken schrijft hij dat beiden een bevrijdende werking

hebben: een verzet tegen het ontbreken van zin. Door te

bricoleren met bestaande elementen, probeert het ‘wilde’ denken

zin te zoeken. Technisch gesproken: een oplossing te zoeken,

daar waar de gevestigde kennis of wetenschap (of de ingenieur)

niet meteen een oplossing voor heeft.

We zijn gestart met de vraag of er een tegenstelling is tussen

mythisch, magisch denken enerzijds en wetenschappelijk denken

anderzijds, en met Lévi-Strauss vonden we een parallel tussen

het werk van een bricoleur, een knutselaar (of moeten we

spreken van een ‘prutser’? een ‘foefelaar’?) en een ingenieur.

Het gaat minder om een tegenstelling, dan wel om

nuanceverschillen.

Beiden moeten leren ‘zien’: de bricoleur dat je dingen in een

andere context kunt gebruiken, maar ook de ingenieur moet

elementen uit diverse contexten gebruiken om een project te

realiseren. Bij de bricoleur gaat het veeleer om een

15

document.docxBricoleur of ingenieur

persoonlijke problematiek, met een persoonlijke oplossing. Bij

de ingenieur gaat het om een project van een opdrachtgever waar

allerlei inzichten en kennis gebruikt worden die hij/zij

geleerd heeft: statistische berekeningen, fysische

wetmatigheden, eigenschappen van materialen, …

En terzelfdertijd hebben beiden iets ‘wilds’ in zich: de

bricoleur haalt materialen uit hun oorspronkelijke context,

‘knutselt ‘met bestaande materialen in een nieuwe context, gaat

er in deze zin ‘wild’ mee om. Maar ook de ingenieur vertoont

een vorm van wild denken: ook al baseert hij zich op de

wetenschappelijke en vakkennis, hij moet verder denken,

doordenken, nieuwe combinaties zoeken om een project tot een

goed einde te brengen. Of om het met woorden van Albert

Einstein te zeggen: Logic will get you from A to B. Imagination will take you

everywhere.

Het ‘wilde’ denken van wetenschappers en ingenieurs – het

onderscheid vervaagt soms – heeft tot heel wat technische

realisaties geleid. Ik denk aan de verscheidenheid aan

mobiliteitsmogelijkheden, aan communicatiemiddelen,

bouwtechnieken, energievoorzieningen, nieuwe materialen, … en

terzelfdertijd lijkt het ook tot wildheid, zeg maar chaos, in

onze wereld te leiden: de wereldwijde financiële crisis is er

een uiting van door de snelle datatransporten 24u op 24,

dankzij de zeer performante servers, binnen een zeer fijnmazig

maar wereldwijd netwerk van digitale verbindingen. (Onlangs

werd een nieuwe en dure dataglasvezelkabel gelegd tussen

Amerika en Europa om de financiële transacties nog wat sneller

te laten lopen: 100 GB per seconde over een afstand van 6.000

16

document.docxBricoleur of ingenieur

km) . De financiële crisis heeft juist aangetoond dat er op

zeer hoog niveau ‘gebricoleerd’ is omwille van het grote

geldgewin en juist om de bestaande regels ‘creatief’ te

interpreteren, om ‘verder’ te denken dat wat ‘gewoon’ is.

De klimaatveranderingen zijn een andere domein van groeiende

chaos. Het gaat niet alleen maar om de uitputting van

grondstoffen en energiebronnen, of de emissies van toxische

stoffen, maar ook over de veranderingen die daarbij optreden op

micro- en macrovlak. Niet alleen veranderingen op ecologisch

vlak, maar ook op sociaal vlak: in een wereld die meer en meer

evolueert naar mega-stedelijkheid en kampt met leefbaarheid en

veiligheid, op vlak van mobiliteit, voedselveiligheid en

criminaliteit in de strijd om bronnen van grondstoffen, energie

en voedsel.

Zo kom ik tot één van de kerninzichten die ik afgelopen jaren

heb geleerd en die ik vandaag wil meegeven.

Tijdens een verdediging van een eindwerk, bezocht een jury het

eindwerk van een student elektronica. Deze laatstejaarsstudent

had een keurig apparaat gemaakt met lichtjes en

bedieningsknopjes. Een jurylid vroeg om ook eens ìn het

apparaat te kunnen kijken. Geen probleem. Enkele vijsjes

losmaken en het dekplaatje oplichten. Toen zagen we een

printplaatje waarop nog wat losse draadjes waren gesoldeerd.

Toen het jurylid erop wees dat dat er toch wel wat slordig

uitzag, was het spontane antwoord van de student: “Maar het

werkt toch”.

17

document.docxBricoleur of ingenieur

“Maar het werkt toch…” hoeveel studenten zouden dat niet tegen

hun promotor of begeleider hebben gezegd. En technisch is het

juist: een apparaat of toestel moet doen wat gevraagd wordt.

Het moet werken. Maar mogen we ook de vraag stellen of het

toestel ook functioneert? En hoe het functioneert? En hoe het

zou moeten functioneren? En hoe techniek in het algemeen moet

functioneren?

Hoe rationeel een ingenieur ook is, als het op ‘functioneren’

aankomt, lijkt hij op een bricoleur. Met stukken en brokken van

ideeën allerhande probeert hij een verantwoording te formuleren

voor zijn handelen. Maar weinig geordend of gesystematiseerd,

veeleer intuïtief, vanuit een magisch geloof “het zal wel

werken”, “100% zekerheid dat een vliegtuig veilig is heb je nooit” zei me ooit

een collega uit de afdeling Luchtvaart.

Gelukkig hebben nu wel ISO 8000, ISO 9000, ISO 14000, ISO

26000,… om kwaliteit, veiligheid, duurzaamheid, sociale

verantwoordelijkheid op een systematische manier te

implementeren tijdens het ontwerp. Hopelijk is het voor

iedereen duidelijk dat begrippen als ‘kwaliteit’ lang een

mythisch begrip is geweest, - ik noem het meestal een

‘containerbegrip’ – dat voorlopig wel aangaf dat er nog meer

was dan de techniek, maar dat weinig geëxpliceerd werd. Maar

het is niet omdat je iets realiseert dat je volgens de eisen

van duurzaamheid, kwaliteit en veiligheid produceert, dat het

daarom ook verantwoord is, zowel in gebruik, als in concept of

constructie. Ik denk hier bv. aan de wapens die 1 miljoen

kogels per minuut trefzeker kunnen afvuren en beantwoorden aan

alle veiligheidseisen… voor de gebruiker…. We spreken even niet

18

document.docxBricoleur of ingenieur

over de slachtoffers. De creativiteit van ingenieurs kent op

dat vlak geen grenzen.

De auteurs van het handboek “Ethiek en Techniek. Morele overwegingen in

de ingenieurspraktijk” (hs.6.5) dat ik gebruikte pleiten daarom

terecht voor het moraliseren van technische ontwerpen: de

impact van ontwerpen op gebruikers, op de samenleving, maar

ook op de ontwerper is niet te onderschatten. Snelle technische

ontwikkelingen van de afgelopen 30 jaren op vlak van

communicatiemiddelen (gsm, computer, sociale media, … ) stellen

meer en meer uitdagingen aan mensen, menselijke relaties en

maatschappijen op de vraag hoe er mee om te gaan en welke

betekenis er aan te geven.

Nadat K. Marx in de 19e eeuw erop gewezen heeft hoe een

doorgedreven industrialisatie leidde tot een welstellende

burgerij enerzijds, en anderzijds een lompenproletariaat, zien

we, dank zij (of te wijten aan…) technologische evoluties

nieuwe tweedelingen verschijnen. Naast de technische

computer‘nerds’ worden we geconfronteerd met digibeten,

analfabeten op computervlak, een neologisme om mensen aan te

duiden die niet mee zijn met computers, tablets, smartphones,

internettoestanden, facebook, twitter en flickr,…. Jongeren

vinden ouderen op dat vlak misschien ook ‘primitievelingen’ die

in de digitale jungle ook hun weg kwijt spelen. Sommigen

onder ons hebben dit vorige zondag bij de verkiezingen kunnen

vaststellen hoe plots iedereen onderworpen werd aan de dwang

van de computer om zijn/haar stem uit te brengen. Is het daarom

dat een aantal mensen (16% in Oostende!) thuisgebleven zijn,

zeker nadat de minister van justitie had verzekerd dat er geen

19

document.docxBricoleur of ingenieur

strafvervolging zou komen? Het zou een interessant sociologisch

en politicologisch onderzoek zijn te weten welke

bevolkingsgroep door de computerofobie zijn weggebleven…

Nochtans, indien we even via onze televisieschermen, maar meer

en meer via internet naar de wereld kijken: het kan zijn dat de

basisideeën in het westen ontwikkeld zijn, maar jonge mensen –

overal in de wereld – omarmen de nieuwe technologieën omdat ze

voor hen nieuwe mogelijkheden van bevrijding betekenen, weg uit

de bekrompenheid waarin vorige generaties zaten. De Arabische

lente is hiervan een mooi voorbeeld, waar de zittende regimes

zich geen weg meer konden vinden in het getwitter allerhande.

Maar waar ook onze regimes niet altijd weg mee kunnen wanneer

jongelui ook hier zorgen voor opstootjes of voor wilde party’s

uitgelokt door een facebookbericht.

De recente rellen in Haren bij Groningen zijn hiervan een

voorbeeld. Een verkeerde instelling van een gebruiker op

Facebook, leidde tot een feest dat ernstig uit de hand liep.

Een ‘gebricoleerde’ film over Mohammed in Amerika leidde tot

wereldwijde protesten met doden tot gevolg. En alle facebookers

bricoleren zich een leven of een identiteit op basis van

teksten, boodschappen, foto’s, clips, … die weer andere

facebookers tot vreugde, maar ook soms tot pestgedrag leiden.

We leven in een spanningsveld tussen bricolage en engineering :

ook al zijn we soms zeer rationeel in ons vakgebied,

tezelfdertijd worden we voortdurend uitgedaagd om met bestaande

elementen nieuwe zin te bricoleren. Niets is nog zoals 30 jaar

geleden en niets zal de komende 30 jaar hetzelfde blijven.

20

document.docxBricoleur of ingenieur

Toen ik mijn licentiaatsthesis moest uittikken, hoorde ik

geruchten over apparaten, ‘computers’ genoemd, die me niet meer

zouden noodzaken om teksten opnieuw over te tikken of via

letterlijk knip en plakwerk opnieuw samen te stellen. De dag

van vandaag zijn het vertrouwde apparaten onder de vorm van

desktops, smartphones, tablets, laptops, … Wat zal het over 30

jaar zijn? Men beweert nu al dat men energie zal kunnen

recupereren van je lichaamsbeweging, dat elektronische circuits

gewoon in stoffen worden geweven, dat nanobots in je lichaam

rondreizen om allerlei gegevens op te meten en voortdurend door

te seinen naar servers die uitkijken naar afwijkingen om vlug

in te grijpen bij hart- of hersenfalen….

We leven voortdurend in een spanningsveld. Bricoleur op het ene

terrein, ingenieur op het andere terrein? Of bricoleur en

ingenieur terzelfdertijd?

Ik sluit me aan bij Lévi-Strauss die stelt dat we de spanning

niet mogen opgeven: niet louter ‘penser’, niet louter

‘sauvage’, maar een ‘penser sauvage’, een wild denken dat

‘denken’ is, en ook een denken over dat denken, proberen

ordening in de chaos te brengen, niet alleen voor onszelf, maar

ook voor onze medemensen, wat je ook kan leren door in dialoog

te treden met de deskundigen van het denken, met name, de

filosofen, van welke culturele afkomst ook. Maar ook een ‘wild’

denken, wild genoeg om bestaande denkpatronen te doorbreken, om

niet vast te rijden in één denkpiste of oplossing, te luisteren

naar je zintuigen, naar anderen, verder te denken dan “wat

iedereen zegt”, de gemeenplaatsen, de clichés, … dat lijkt me

een boeiender wereld, dan eentje die opgesloten is in het eigen

21

document.docxBricoleur of ingenieur

rationele gelijk. Als de rede, het denken in zou dreigen te

slapen, worden monsters voortgebracht, zo schildert ons Goya.

Maar als de rede de wilde verbeelding zou versmachten, zou het

leven zelf verdwijnen. En sluit de slogan van de hedendaagse

ontwikkelingen daar niet op aan: thinking out of the box !?

Een spanningsveld. Een evenwicht. Tussen wildheid en denken.

Tussen bricoleur en ingenieur. Tussen verbeelding en ratio.

Uit de vele wijze citaten van Albert Einstein, de vader van de

algemene relativiteitstheorie, pluk ik nog één citaat om de

kernidee te vertolken van dit afscheidscollege, en dat vele

jaren aan de deur van ons lokaal B304 hing, en dat ons,

wiskundigen, taalkundigen, economen en filosofen in de afdeling

WIFHS verbond :

Not everything that can be counted counts, and not everything that counts can be

counted.

Niet alles wat je kan tellen, telt, en niet alles wat telt, kan

je tellen.

Genoeg gefilosofeer. Primum vivere, deinde philosophari: eerst leven, dan

filosoferen, is toch ook mijn lijfspreuk.

Laat ons nu maar wat van het leven genieten met een lekkere

drank en een hartige hap en daarbij oude ideeën in een nieuwe

context bricoleren tot nieuwe, bevrijdende gedachten onder

goede vrienden.

Herman Lodewyckx, M.Ph.