Colofon
Stichting ter Ondersteuning Oudheidkundig Onderzoek, KvK: 4101477
TMA 48, 201224ste jaargangPrijs los nummer €8,
Het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie is een onafhankelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan actueel archeologisch onderzoek in de mediterrane wereld, in het bijzonder verricht vanuit Nederland en België. Het overnemen van artikelen is toegestaan mits met bronvermelding. Bijdragen van lezers zijn welkom en kunnen al dan niet verkort door de redactie worden geplaatst.
TMA verschijnt normaliter twee keer per jaar. Opgave kan schriftelijk of via onze website. Een abonnement kost €14,. Studenten betalen €13, (onder vermelding van studentnummer).
Rekeningnummer 5859344IBAN: NL14INGB0005859344BIC: INGBNL2A
Abonnement:Het abonnement loopt van 1 januari tot en met 31 december en wordt automatisch verlengd, tenzij een maand van te voren schriftelijk is opgezegd.
Adresgegevens:Tijdschrift voor Mediterrane ArcheologiePoststraat 69712 ER Groningenemail: [email protected]archeologie.nl
Redactie:Remco Bronkhorst, Lynne van Bruggen, Tamara Dijkstra, Heleen Duinker, Jord Hilbrants, Judith Jurjens, Tijm Lanjouw, Jorn Seubers (hoofdredacteur), Marleen Termeer, Theo Verlaan, Corien Wiersma, Sarah Willemsen
Adviesraad:Prof. Dr. P.A.J. Attema (RUG)Dr. G.J.M.L. Burgers (KNIR)Prof. Dr. R.F. Docter (RUGent)Prof. Dr. E.M. Moormann (RU)Prof. Dr. J. Poblome (KULeuven)Dr. M.J. Versluys (UL)Dr. G.J.M. van Wijngaarden (UvA)
Ontwerp omslag: Frans Geubel, Tijm Lanjouw en Siebe Boersma Opmaak binnenwerk: Hannie Steegstra
TMA komt tot stand in samenwerking met Barkhuis Publishing, Eelde.
ISSN 0922331281999/SOOO
Inhoudsopgave
Artikelen
De dieren van de vroeg en middenneolithische vindplaatsen Karatsádhagli en Kamára in ThessaliëWietske Prummel 1
Het gebruik van landbouwhuisdieren en wilde dieren in de Bronstijd en Vroege IJzertijd in ZuidItaliëStefan Elevelt 7
Dierenbegravingen in het Oude MesopotamiëEvelyne Browaeys 12
Runderen begraven in de woestijnvlakte van Dayr alBarshā (Egypte) Een raadsel verklaard dankzij Herodotus?Veerle Linseele 18
De rituele rol van het paard in het graf van vier mensen in Mikri DoxiparaZoniMerel Feenstra 25
English Summaries 33
Recensies
The chora of Metaponto 2Mirjam Post 35
The Ritual Killing and Burial of AnimalsNikky Kruithof 37
Material Aspects of Etruscan Religion: Proceedings of the International Colloquium Leiden, May 29 and 30, 2008Tanja van Loon 39
Constantinopel. Een mozaïek van de Byzantijnse metropoolLynne van Bruggen 41
Introducties op lopend onderzoek
Canan Çakırlar appointed as the new UD in zooarchaeology 43
Promotieproject Eleni Panagiotopoulou 44
Onderzoeksproject Bleda Düring, Frans Wiggermann,Victor Klinkenberg, Tijm Lanjouw, Federica Fantone 45
Webproject Jitte Waagen, Rogier Kalkers, Lennart Kruijer 46
InleidingDit artikel heeft in de eerste plaats tot doel een kort overzicht te schetsen van de exploitatiepatronen van gedomesticeerde en wilde diersoorten in ZuidItalië in de Bronstijd en Vroege IJzertijd. Deze presentatie richt zich voornamelijk op het benadrukken van de bijdrage van de verschillende diersoorten in de veeteeltstrategieën van de ZuidItaliaanse prehistorische gemeenschappen, waarvoor een systematische indeling naar diersoort(groep) gehandhaafd zal worden, rekening houdend met chronologische en regionale verschillen. Ter illustratie zal tevens worden verwezen naar een recentelijk door de auteur uitgevoerde casestudy van een drietal nederzettingen in de Sibaritide.
Archeozoölogische studies van prehistorische contexten in ZuidItalië zijn schaars en soms summier in de presentatie van gegevens omtrent slachtleeftijd, schofthoogteberekeningen en overige nuttige analytische informatie. Tevens is de Vroege IJzertijd ondervertegenwoordigd in vergelijking met de verschillende bronstijdperiodes. In figuur 1 wordt een overzicht gegeven van de in de tekst besproken vindplaatsen.1
TranshumanceTer introductie op de presentatie van de veeteeltstrategieën in het desbetreffende gebied en periode dient het begrip transhumance te worden toegelicht. Hiermee wordt bedoeld het periodiek verplaatsen door herders van hun kuddes tussen nederzetting en graasgebieden: transhumance speelt een fundamentele rol in de theorievorming van de organisatie van de bestaanseconomie in prehistorisch (Centraal en) ZuidItalië.
Het ZuidItaliaanse landschap kenmerkt zich door relatief vlakke of min of meer heuvelachtige kustgebieden, die in het binnenland begrensd zijn door het Apennijnse hoogland. In het traditionele theoretisch model voor de ontwikkeling van de bestaanseconomieën in de Bronstijd, dat vanaf het einde van de jaren vijftig van de vorige eeuw tot stand kwam, wordt de relatie tussen de kustgebieden en het bergachtig binnenland van Centraal en ZuidItalië gezien als cruciaal voor de ontwikkeling van een pastoraal economisch systeem gebaseerd op verticale, seizoensgebonden transhumance.2
Het traditionele denkbeeld aangaande de totstandkoming van een pastorale economie gebaseerd op transhumance in de MiddenBronstijd (ca. 17001350 voor Christus) is in de laatste decennia herzien. Tegenwoordig is duidelijk dat, alhoewel het proces van geleidelijke toename van het aandeel schapen en geiten weliswaar reeds in bovengenoemde periode aanving, pas vanaf de Late Bronstijd 2 (de tweede
Italiaanse late bronstijdfase, ofwel Bronzo finale; ca. 12001020 voor Christus) of de daaropvolgende Vroege IJzertijd gesproken kan worden van een typische transhumanceveeteelteconomie. Deze is gekarakteriseerd door de intensieve exploitatie van schapen en geiten, zowel voor vlees als secundaire producten (wol en melk).3 Hierbij dient te worden opgemerkt dat, hoewel de algemene trend van transhumanceexploitatie van deze diersoorten voor verschillende delen van Centraal en ZuidItalië is aangetoond, er tegelijkertijd een grote mate van lokale en regionale variabiliteit in de archeozoölogische datasets wordt waargenomen.
De belangrijkste gedomesticeerde diersoorten: varken, rund en schaap/geitDe veehouderij in prehistorisch ZuidItalië was traditiegetrouw gebaseerd op een combinatie van schapen, geiten, runderen en varkens. Figuur 2 toont een overzicht van de verhoudingen tussen deze diersoorten voor de in figuur 1
Het gebruik van landbouwhuisdieren en wilde dieren in de Bronstijd en Vroege IJzertijd in Zuid-Italië
Stefan Elevelt
Figuur 1. Overzicht van de in het artikel besproken sites: 1) Coppa Nevigata, 2) Madonna del Petto, 3) Giovinazzo, 4) Monopoli, 5) Egnazia, 6) Torre San Sabina, 7) Punta le Terrare, 8) Rocavecchia, 9) Otranto, 10) Monte Irsi, 11) Broglio di Trebisacce, 12) Francavilla Marittima, 13) Torre Mordillo, 14) Grotta della Madonna, 15) Grotta Cardini (figuur auteur).
TMA jaargang 24, nr. 48
8
genoemde sites (met uitzondering van de drie sites in de Sibaritide, die apart besproken zullen worden).4
In de Vroege Bronstijd zijn schapen en geiten duidelijk dominant (ca.4859%). Runderen zijn goed vertegenwoordigd in Coppa Nevigata, terwijl de lage aantallen runderresten voor de twee overige Vroege Bronstijdsites verklaard kan worden door de aard van deze vindplaatsen. Dit zijn beide grotten: het houden van runderen zal bemoeilijkt zijn geweest door de ongunstige landschappelijke kenmerken van deze sites. Dit vermoeden wordt bevestigd in de MiddenBronstijd, waar voor Grotta della Madonna het percentage runderen een afname vertoont ten aanzien van de voorgaande periode. Varkens zijn in de Vroege Bronstijd al goed vertegenwoordigd met ca. 2030%, maar voor de MiddenBronstijd is een forse toename voor deze diersoort waargenomen: 3153%. De enige uitzondering is Coppa Nevigata, waar het aandeel runderen wederom hoog is (37%), een kenmerk dat tevens geldt voor het nabijgelegen Giovinazzo.
De noemenswaardige toename van de exploitatie van varkens in de MiddenBronstijd wordt niet doorgezet tot in de latere periodes: de algehele terugval in het aandeel varkens vanaf de Late Bronstijd lijkt vooral ten gunste van de runderen plaats te vinden. Het aandeel van deze diersoort varieert tussen de 25% en 39%. Voor het aandeel schapen en geiten kan een lichte stijging waargenomen worden die vermoedelijk in de Vroege IJzertijd verder doorzet, al maakt de reeds genoemde schaarste van archeozoölogische datasets voor deze periode het onmogelijk om hierover harde uitspraken te doen.5
Drie vanuit archeozoölogisch opzicht goed gedocumenteerde sites in de Sibaritide, die onderwerp zijn geweest van een recente studie door de auteur, kunnen kort ter vergelijk worden gepresenteerd (figuur 3).6 Het aandeel schaap/geit vertoont een geringe mate van variatie gedurende de Bronstijd en vertoont vervolgens in de Vroege IJzertijd een sterke toename. Deze gaat gepaard met een hogere slachtleeftijd, wijzend op een toenemend belang van wol en melk. Varkens zijn altijd goed vertegenwoordigd in Broglio di Trebisacce en Torre Mordillo (gemiddeld 32%), maar niet
in Francavilla Marittima (gemiddeld 20%). Runderen zijn in de Bronstijd steeds goed vertegenwoordigd en zullen een belangrijke rol hebben vervuld als trekdier, zoals mede blijkt uit de relatief hoge slachtleeftijd vergeleken met de andere landbouwhuisdieren.
Wat vooral opvalt is dat de gegevens niet alleen enkele duidelijk overeenkomstige trends tussen de drie nederzettingen laten zien, maar ook een aantal duidelijke verschillen tussen nabijgelegen sites. Deze verschillen kunnen het beste worden verklaard door te kijken naar aspecten als de grootte van de nederzetting, de geofysische kenmerken van het omringende territorium en de locatie van de sites met betrekking tot het Apennijnse hoogland. Zo blijkt het landschap rondom Torre Mordillo met haar bosrijke omgeving, afgewisseld met open zones en rivierdalen bijvoorbeeld uitermate geschikt voor het houden van varkens, maar is de afstand tot de zomerweides in het hoogland relatief groot. De verklaring voor het lage percentage varkens voor Francavilla Marittima moet vooral worden gezocht in de geringe grootte van de gemeenschap. Klaarblijkelijk achtte men de relatief snelle reproductiecyclus en hoge vleesopbrengst van varkens als minder noodzakelijk, maar gaf men de voorkeur aan het houden van diersoorten die ook melk en wol konden leveren of als trekdier konden worden benut.
Deze korte uiteenzetting maakt duidelijk dat archeozoölogisch onderzoek gebaat is bij een multidisciplinaire aanpak, waarbij landschapsevaluatie een rol kan spelen in de reconstructie van veeteeltstrategieën.7
Zoals hierboven al kort geïllustreerd, zijn schapen en geiten reeds gedurende de Bronstijd, maar vooral vanaf de Vroege IJzertijd uitermate belangrijke diersoorten in de bestaanseconomieën in prehistorisch ZuidItalië. Gezien het feit dat de skeletresten van deze twee diersoorten zeer moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, worden ze in de meeste archeologische contexten samen behandeld.
Over het algemeen neemt men aan dat het aandeel schapen in de veestapel groter zal zijn geweest dan dat van geiten, met name vanwege de mogelijkheid om schapen ook voor de wol te exploiteren. Dat deze aanname lang niet altijd juist
Figuur 2. Verhoudingen tussen varken, rund en schaap/geit voor de in figuur 1 genoemde Zuid-Italiaanse sites in de Bronstijd en de Vroege IJzertijd (figuur auteur).
Stefan EleveltHet gebruik van landbouwhuisdieren en wilde dieren...
9
is blijkt uit de resultaten van een studie naar de MiddenBronstijdcontext van Sector 10 van Broglio di Trebisacce, waar de relatie tussen schapen en geiten in de loop der tijd verandert van 65% schapen tegenover 35% geiten naar 54% schapen tegenover 46% geiten.8 Deze gunstige trend voor wat betreft het aandeel geiten zou bijvoorbeeld gerelateerd kunnen zijn aan de verschillen in voedselvoorkeur en graasgedrag tussen schapen en geiten. Schapen hebben een voorkeur voor graasgebieden van redelijk goede kwaliteit en zijn in dat opzicht in concurrentie met runderen, terwijl geiten ook op steilere gebieden en in armere graaszones kunnen grazen. Toch zullen beide diersoorten waarschijnlijk vaak samen gehoed zijn, ook omdat geiten assertiever kuddegedrag vertonen dan schapen en dus beter kunnen dienen om de kudde te leiden en te sturen.
Concluderend mag men stellen dat de relatie tussen schapen en geiten niet zonder meer als stabiel kan worden beschouwd. Ook in dit opzicht zullen lokale landschappelijke omstandigheden van invloed zijn geweest op de samenstelling van de kuddes.
Overige gedomesticeerde diersoorten: hond, paard en ezelHond, paard en ezel zijn drie gedomesticeerde diersoorten die de mens niet als voedselbron exploiteerde.
Botresten van honden worden in alle Brons en IJzertijdcontexten van ZuidItalië gevonden, zij het doorgaans in bescheiden percentages (gemiddeld 25% van de totale botassemblage). Behalve als waakdieren en als gezelschapsdieren, was de voornaamste rol van honden dat van herders van de kuddes. Echter, er is tot dusverre geen direct verband aangetoond tussen de toename van transhumanceactiviteiten en een toename in het aantal botresten van honden op ZuidItaliaanse vindplaatsen.
Hoewel de hond in het algemeen niet als voedselbron diende zijn in sporadische gevallen botresten van honden met snijsporen gevonden, die duiden op het ontvlezen van het karkas. Voorbeelden uit ZuidItalië zijn Punta le Terrare, Broglio di Trebisacce en Torre Mordillo.9
Nadat het wilde paard (Equus ferus) aan het einde van het Pleistoceen uit Italië verdwijnt, verschijnt het paard in zijn gedomesticeerde vorm (Equus caballus) voor het eerst sporadisch in het Eneolithicum en wordt het pas vanaf de MiddenBronstijd met enige regelmaat in Italiaanse archeologische contexten gevonden. Dit gebeurt vooral in NoordItalië en men veronderstelt dan ook dat een herintroductie van het paard vanuit NoordEuropa heeft plaatsgevonden, gevolgd door een geleidelijke verspreiding over het Italiaanse schiereiland in de loop van de Bronstijd.
Het voorkomen van paardenbotten in archeologische contexten in ZuidItalië is gedurende de Bronstijd aanvankelijk zeer sporadisch en met lage aantallen, terwijl vanaf de Late Bronstijd 2 het paard regelmatig voorkomt. Een voorbeeld hiervan is Rocavecchia, waar 24 botresten aan minstens vier individuen van verschillende leeftijden konden worden toegeschreven.10 Wanneer schofthoogtes konden worden berekend voor prehistorische paarden in ZuidItalië blijken deze steeds van kleine statuur geweest te zijn: ca. 125135 cm.
Paarden waren niet voor consumptie bedoeld, maar werden waarschijnlijk als statusdieren gehouden door een sociale elite, zoals blijkt uit de geringe aantallen vondsten en het ontbreken van slachtsporen op paardenbotten.11
De oudste resten van de ezel (Equus asinus) in Italië komen van de Apulische nederzetting Coppa Nevigata en worden in de Late Bronstijd 1 gedateerd. Pas vanaf de Late Bronstijd 2 worden op meer ZuidItaliaanse sites resten van deze diersoort gevonden, onder andere in Madonna del Petto, Francavilla Marittima en vermoedelijk in Broglio di Trebisacce. Ezels zullen voornamelijk hebben gediend als
Figuur 3. Verhoudingen tussen varken, rund en schaap/geit voor drie si-tes in de Sibaritide van de Midden Bronstijd tot de Vroege IJzertijd (BT = Broglio di Trebisacce, FM = Francavilla Marittima, TM = Torre Mordillo) (fi guur auteur).
TMA jaargang 24, nr. 48
10
lastdier; er zijn geen bewijzen gevonden dat deze diersoort ook werd gegeten.
Wilde zoogdierenBotresten van verschillende wilde zoogdiersoorten worden veelvuldig in prehistorische ZuidItaliaanse contexten aangetroffen, soms in aanzienlijke percentages. Verreweg de belangrijkste diersoort in deze categorie is het edelhert (Cervus elaphus), gevolgd door het wild zwijn (Sus scrofa). Overige wilde zoogdieren, zoals de wolf (Canis lupus), de vos (Vulpes vulpes) en de ree (Capreolus capreolus) komen vrij zelden voor en altijd in lage percentages.
De jacht op wilde zoogdieren had niet alleen tot doel om een aanvulling te leveren in de vleesvoorziening, maar had (gezien de voorkeur voor edelhert) tevens tot doel om gewei te verzamelen, dat bewerkt werd tot gereedschappen en sieraden. In bepaalde gevallen worden resten van edelhert aangetroffen in archeologische contexten die ceremoniële handelingen veronderstellen.12 Dergelijke vondstomstandigheden wijzen op het bestaan van een directe relatie tussen deze diersoort en een sociale elite.
ZuidItaliaanse nederzettingen waarvoor gedurende de Midden en Late Bronstijd opvallend hoge percentages edelhert zijn gedocumenteerd zijn Giovinazzo (4251%), Monopoli (2538%), Torre San Sabina (33%) en Punta le Terrare (2231%), alle gesitueerd in ZuidoostItalië (in het hedendaagse Apulië). Van de sites in de Sibaritide is alleen voor Broglio di Trebisacce in de Vroege IJzertijd een vergelijkbaar aandeel edelhert gedocumenteerd (25%). Ook in dit geval kan een verklaring gezocht worden in de economische en sociale welvaart die deze kustnederzettingen in de desbetreffende periode genoten dankzij hun deelname in intra en interregionaal handelsverkeer in het Adriatische en Middellandse zeegebied.
Overige wilde diersoortenIn deze categorie dienen voornamelijk vogels en vissen vermeld te worden vanwege hun mogelijk gebruik door de mens als voedselbron. Uiteraard moet rekening gehouden worden met de fragiele aard en de geringe grootte van botmateriaal van deze dieren. Toch lijkt bijvoorbeeld de visserij nooit een rol van betekenis te hebben gespeeld, gezien de bijna totale afwezigheid van resten van vissen of andere zeedieren, met uitzondering van schelpen.13 Ook vogels schijnen slechts zeer zelden als voedselbron te zijn geëxploiteerd.
Schelpen worden over het algemeen altijd aangetroffen in archeologische contexten, zij het vaak in lage aantallen. De bijdrage van mollusken in de voedselvoorziening voor de nederzettingen in kwestie kan op zijn best als secundair worden beschouwd. De vondst van grote aantallen (meer dan 50.000 exemplaren) resten van de Hexaplex trunculus, op de site Coppa Nevigata toont het economisch potentieel van deze mollusk, die werd gebruikt om een purperkleurstof uit te winnen.14 Deze purperproductie dateert vanaf ca. 1800 voor Christus en is daarmee de vroegste in Italië en wellicht zelfs in het mediterrane gebied.
ConclusiesDe veeteelttradities van prehistorisch ZuidItalië blijken verre van uniform door de tijd en kennen ook een grote mate van regionale verscheidenheid. Het fenomeen van transhumance ontwikkelde zich tot de voornaamste drijfveer van de veeteelteconomie vanaf het einde van de Bronstijd. Mede hierdoor moet worden gepleit voor een analyse van het archeozoölogisch bewijsmateriaal, waarbij niet alleen de relatie tussen de mens en het dier, maar ook de relatie tussen de mens en het omringende landschap een centrale rol speelt.
LiteratuurBarker, G. 1975, “Prehistoric Territories and Economies
in Central Italy” in Palaeoeconomy, Papers in Economic Prehistory II, (red.) E.S. Higgs, Cambridge University Press, London, pp. 145174.
De Grossi Mazzorin, J. 2001, “Archaeozoology and Habitation Models: from a Substistence to a Productive Economy in Central Italy” in From Huts to Houses. Transformations of Ancient Societies, Proceedings of an International Seminar organized by the Norwegian and Swedish Institutes in Rome, 2124 September 1997, (red.) J.R. Brandt & L. Karlsson, Paul Åströms Förlag, Rome, pp. 323330.
De Grossi Mazzorin, J. 2008, Archeozoologia. Lo studio dei resti animali in archeologia. Laterza, RomeBari.
De Grossi Mazzorin, J. & Rugge, M. 2007, “I resti ossei animali provenienti dal Saggio X (Scavi 2005)”, in La sequenza cronostratigrafica delle fasi di occupazi-one dell’insediamento protostorico di Roca (Melendugno, Lecce). Relazione preliminare della campagna di scavo 2005 Saggio X, (red.) M. Pagliara et al., Rivista di Scienze Preistoriche , vol. 57, pp. 35051.
Elevelt, S.C. 2012. Subsistence Strategies and Social Stratification in Protohistoric Northern Ionian Cala-bria. The Archaeozoological Evidence, Dissertatie, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen.
Elevelt, S.C. & Tagliacozzo, A., 2009/2010, “The Faunal Remains of Broglio di Trebisacce (Southern Italy)” Palaeohistoria, vol. 51/52, pp. 425449.
Minniti, C. 2005, “Shells at the Bronze Age settlement of Coppa Nevigata (Apulia, Italy)” in Archaeomalacology: Molluscs in former environments of human behaviour, (red.) D.E. BarYosef Mayer, Proceedings of the 9th ICAZ Conference, Durham 2002, pp. 7181.
Minniti, C. 2007, Ambiente, economia di sussistenza ed ar-ticolazione sociale nell’Italia centrale tra Bronzo medio e Primo Ferro, Dissertatie, Universiteit van Rome “La Sapienza”, Rome.
Puglisi, S. M. 1959, La civiltà appenninica; origine delle co-munità pastorali in Italia, Sansoni, Florence.
Siracusano, G. 1995, “La fauna del bronzo tardo del sito stratificato di Coppa Nevigata” in Atti del 1º Convegno Nazionale di Archeozoologia, Rovigo, 57 Marzo 1993, PADUSA, Quaderni 1, pp. 185200.
Tagliacozzo, A. 1994, “I dati archeozoologici. Economia di allevamento e caccia a Broglio di Trebisacce” in Enotri
Stefan EleveltHet gebruik van landbouwhuisdieren en wilde dieren...
11
e micenei nella Sibaritide, (red.) R. Peroni & F. Trucco, Istituto per la Storia e l’Archeologia della Magna Grecia, Taranto, pp. 587652.
Wilkens, B. 1986, “L’ittiofauna del villaggio dell’età del Bronzo di Mursia (Pantelleria)”, Atti della Società Toscana di Scienze Naturali, Serie A, 93, pp. 315327.
Wilkens, B. 2002, Archeozoologia. Manuale per lo studio dei resti faunistici dell’area mediterranea, CDRom, Universiteit van Sassari, Sassari.
AuteursinformatieDe auteur is in 2001 afgestudeerd in Klassieke en Mediterrane Archeologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zich verder te hebben gespecialiseerd in de archeozoölogie is hij in 2012 gepromoveerd op een studie naar veeteeltstrategieën en bestaansonderhoud in de Sibaritide (ZuidItalië) van de Midden Bronstijd tot de Vroege IJzertijd. Thans bereidt hij vervolgonderzoek op zijn dissertatie voor.
Eindnoten1 Een aantal archeozoölogische publicaties is niet opgenomen in deze be
spreking vanwege de lage aantallen botresten of de duidelijk ceremoniele aard van de assemblages, die dus niet als representatief voor de alledaagse veeteelteconomieën kunnen worden beschouwd. Aangaande de oorspronkelijk publicaties, zie De Grossi Mazzorin & Rugge (2007), Siracusano (1995) en Wilkens (2002) met verwijzingen.
2 Puglisi 1959; Barker 1975. Puglisi relateerde deze ontwikkeling in de bestaanseconomie aan de diffusie van een aantal cultureel gemeenschappelijke kenmerken die als “Apennijns” worden bestempeld.
3 De Grossi Mazzorin 2001.
4 De subfases “1” en “2” die voor enkele MiddenBronstijdcontexten zijn aangeduid verwijzen naar de onderverdeling van de Italiaanse MBT in een vroege fase (ca. 17001500 voor Christus) en een late fase (ca. 15001350 voor Christus).
5 Het hoge aandeel schaap/geit op Coppa Nevigata in de LBT1 moet waarschijnlijk geïnterpreteerd worden in het licht van de al in de voorafgaande periodes relatief hoge waardes voor schaap/geit, klaarblijkelijk een kenmerk van de veeteelteconomie van deze site.
6 Elevelt 2012. Deze studie heeft als doel de bestaanseconomie van drie sites in de Sibaritide te reconstrueren in het licht van aangetoonde economische en sociale veranderingen tussen de MiddenBronstijd en de Vroege IJzertijd. Het proefschrift is te downloaden via: http://irs.ub.rug.nl/ppn/352163836
7 Een waardevolle bijdrage in dit opzicht is recentelijk geleverd door Minniti (2007)voor het archeozoölogisch onderzoek in CentraalItalië.
8 Elevelt & Tagliacozzo 2009/2010: 441
9 Zie Elevelt & Tagliacozzo 2009/2010: 437, met verwijzingen.
10 Wilkens 2002.
11 De Grossi Mazzorin 2008: 168.
12 Tagliacozzo 1994: 592595.
13 De enige uitzondering is Mursia, op het eiland Pantelleria, daterend in de MiddenBronstijd (niet opgenomen in figuur 1; Wilkens 1986).
14 Minniti 2005: 7181.
Top Related