Waas Silver 1700-1869

224
Waas Zilver | 1700–1869

Transcript of Waas Silver 1700-1869

Waas Zilver | 1700–1869

Wim Nys

Inleiding door prof. dr. Leo De Ren

Z I LV E R M U S E U M S T E RC K S H O F

Sterckshof Studies 34 | Antwerpen-Deurne, 2007

Voor Marthe Anna Leonora (* 2007)

Tentoonstelling · Ausstellung · Exposition · Exhibiton

Waas Zilver | 700–869Argenterie du pays de Waes | 700–869Silber aus dem Waasland | 700–869 Waas Silver | 700–869

02 0 2007 06 0 2008

Zilvermuseum Sterckshof Provincie AntwerpenHooftvunderlei 60 · B-200 Antwerpen-Deurne · BelgiëT +32 (0)3 360 52 52 F +32 (0)3 360 52 [email protected]

Uitgegeven door de deputatie van de Provincieraad van AntwerpenPublié par la Députation du Conseil provincial d’AnversVeröffentlicht von der Deputation des Antwerpener ProvinzialratesPublished by the Executive Board of the Province of AntwerpVoorzitter · Président · Vorsitzender · ChairmanCamille Paulus, gouverneur · Gouverneur · Gouverneur · GovernorLeden · Membres · Mitglieder · MembersLudo Helsen, Jos Geuens, Koen Helsen, Marc Wellens, Inga Verhaert, Bart De NijnProvinciegriffier · Greffier provincial · Provinzialsekretär · Provincial RegistrarDanny Toelen

5

Inhoud Table Inhalt Contents

6 Bijna twee eeuwen glans en praal 8 Près de deux siècles de splendeur 9 Zwei Jahrhunderte Glanz und Schönheit 0 Almost two centuries of lustre and magnificence

De subalterne meester, de dolende gezel en de vrouw als baas 5 Le maître subalterne, le compagnon errant et la maîtresse femme 6 Über subalterne Meister, wandernde Gesellen und starke Frauen 7 Subaltern masters, wandering journeymen and female bosses

9 Edelsmeden in het Land van Waas 700–869 58 Besluit 6 Conclusion 62 Schlussfolgerung 63 Conclusion

65 Catalogus 66 Verantwoording 66 Avertissement 66 Über diesen Katalog 67 Explanatory notes 68 Beveren 76 Lokeren 00 Rupelmonde 02 Sint-Niklaas 34 Temse

204 Meestertekens 206 Afkortingen 206 Bronnen 209 Bibliografie 26 Tentoonstellingen 28 Index 222 Bruikleengevers 222 Fotoverantwoording 223 Colofon

Wim Nys

Leo De Ren

Ludo Helsen

Wim Nys

6

BIJNA TWEE EEUWEN GLANS EN PRAAL

en immens zilverpatrimonium wordt vandaag nog gekoesterd, maar niet altijd krijgen buitenstaanders de kans om hiervan te genieten; vele kunststukken worden immers bewaard in privé-collecties van particulieren, van kerkbesturen, kloosterordes en zo verder. Daarom is deze tentoonstelling Waas Zilver een buitenkans: je ontdekt er de mooiste stukken edelsmeedwerk uit het Waasland van enkele eeuwen geleden.

De tentoonstelling brengt voor het eerst edelsmeedwerk samen dat in de periode 700–869 in Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas en Temse werd vervaardigd. Het Zilvermuseum Sterckshof kon hiervoor buigen op het jarenlange onderzoek van wetenschappelijk assistent Wim Nys, die over Edelsmeden in het Land van Waas onder leiding van prof. dr. Anna Bergmans een doctoraat voorbereidt aan de Universiteit Gent. Ook het artikel De subalterne meester, de dolende gezel en de vrouw als baas van prof. dr. Leo De Ren van de KULeuven over de geschiedenis van de edelsmeedkunst in de Zuidelijke Nederlanden vormt een bijzonder interessante bron, mede omdat er in deze bijdrage een handig referentiekader voor de ontwikkelingen die het Land van Waas in de 8de eeuw kende wordt geschetst.

Het werk van de Wase zilversmeden kende via allerlei netwerken een ruime verspreiding die de grenzen van het Land van Waas ver overschrijdt. Gaande van Klein Brabant over de Rupelstreek tot in Marche-en-Famenne, van het Land van Dendermonde over het Gentse tot in Veurne. Van dat rijke oeuvre kan je hier vandaag een mooie selectie bewonderen. Van de brede waaier aan zilveren objecten, zowel burgerlijk als kerkelijk, die hier worden voorgesteld is het merendeel afkomstig uit Temse, maar ook de omliggende gemeenten zijn hier vertegenwoordigd. In totaal werden er 20 stukken Waas Zilver uitgekozen, en illustreren ze bijna twee eeuwen glans en praal.

Met deze tentoonstelling wordt er een boeiend overzicht gegeven van een hoofdstuk zilversmeedkunst uit eigen regio, iets wat slechts mogelijk was door de steun en het werk van velen. Ik wil dan ook graag de zeventig bruikleen-gevers bedanken die hun stukken aan het Zilvermuseum hebben toevertrouwd, alsook de personen die ingingen op de oproep om Waas zilver terug te vinden en diegenen die vrijblijvend nuttige informatie ter beschikking stelden, in het bijzonder Freddy Buys, Aurèle De Witte, Paul Vanden Bavière, Georges Vanderherten (†) en Piet Verheyen.

E

7waas zilver · 1700–1869

Verder konden we rekenen op mediapartner Klara voor de promotionele ondersteuning en vonden we bij de buren van de provincie Oost-Vlaanderen financiële ondersteuning voor de publicatie van deze catalogus, waarbij ik graag collega-deputé Jozef Dauwe bedank. Onze dank gaat ook uit naar Umicore Precious Metals voor hun financiële bijdrage aan het project.

Stichting De Vuurslag zorgde bovendien voor een zéér aangename verrassing. Door de toekenning van de kunsthistorische prijs De Vuurslag, waaraan een som van maar liefst 2.000 euro is verbonden, konden we de productie van de catalogus Waas Zilver die als nummer 34 in de reeks Sterckshof Studies verschijnt verwezenlijken.

In de marge van deze tentoonstelling worden in het Land van Waas enkele aansluitende initiatieven genomen, waar de medewerking van de Erfgoedcel Waasland een cruciale rol speelt. Zo zullen er een colloquium over de economische ontwikkeling in de 8de eeuw in het Land van Waas en een dubbeltentoonstelling over hedendaags zilver in de Academie voor Schone Kunsten van Sint-Niklaas doorgaan. In Temse werd een erfgoedparcours rond de kunstenaarsfamilie Nijs geörganiseerd door het Gemeentebestuur Temse.

Het enthousiasme van het Sterckshofteam werkt duidelijk aanstekelijk, graag wil ik hen dan ook feliciteren voor de organisatie van de tentoonstelling, de publiekswerking en nevenactiviteiten zoals zilverzondag 28 oktober en de publieke nocturne op 22 november 2007.

Ludo HelsenGedeputeerde voor cultuur

8

Un immense patrimoine d’orfèvrerie est encore chéri aujourd’hui, sans que le grand public ait souvent l’occasion de l’admirer. Quantité d’objets d’art sont en effet conservés dans des collections privées de particuliers, d’administrations cléricales, de cloîtres et autres. Cette exposition Argenterie du pays de Waes est donc une chance unique de découvrir les plus belles pièces d’orfèvrerie réalisées il y a quelques siècles par des artistes du pays de Waes.

L’exposition rassemble pour la première fois des pièces d’argenterie produites dans la période 700–869 à Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas et Tamise. Le musée de l’orfèvrerie Sterckshof disposait pour monter cette exposition des longs travaux de recherche de son assistant scientifique Wim Nys, qui prépare sous la direction du professeur Dr. Anna Bergmans un doctorat à l’université de Gand. L’article Le maître subalterne, le compagnon errant et la maîtresse femme du professeur Dr. Leo De Ren de la KULeuven sur l’histoire de l’orfè-vrerie des Pays-Bas méridionaux constitue une source particulièrement intéressante d’informations, en fournissant notamment un cadre de référence sur les évolutions que connut le pays de Waes au 8e siècle.

Les ouvrages des orfèvres du pays de Waes étaient diffusés par toutes sortes de réseaux qui dépassaient très largement les limites de la région. Du Petit Brabant à Marche-en-Famenne en passant par la région de la Rupel, du pays de Termonde à la région de Gand jusqu’à Furnes. Une belle sélection de leurs œuvres est aujourd’hui soumise à votre ap-préciation. Dans la vaste gamme d’objets en argent, d’origine civile et religieuse, présentés ici, la plupart proviennent de Tamise, mais les communes environnantes sont également représentées. Il s’agit au total de 20 pièces d’orfèvrerie illustrant près de deux siècles de splendeur.

Cette exposition offre un tour d’horizon passionnant de l’orfèvrerie d’art dans notre région qui n’aurait pas pu être réalisé sans la coopération et le soutien d’un grand nombre de personnes. Je tiens donc à remercier les septante prêteurs qui ont confié leurs objets d’art au musée de l’Orfèvrerie, ainsi que les

personnes qui nous ont aidés à retrouver de l’argenterie du pays de Waes et ceux qui ont mis bénévolement des informations à notre disposition, en particulier Freddy Buys, Aurèle De Witte, Paul Vanden Bavière, Geor-ges Vanderherten (†) et Piet Verheyen.

Nous avons parallèlement pu compter sur le soutien promotionnel de notre partenaire médiatique Klara et nous avons trouvé chez nos voisins de la province de Flandre orien-tale un soutien financier pour la publication de ce catalogue, pour lequel je remercie mon collègue député Jozef Dauwe. Nos remercie-ments vont aussi à Umicore Precious Metals pour sa contribution financière à notre projet.

La fondation De Vuurslag nous a fait enco-re une très belle surprise en nous attribuant le prix d’histoire de l’art De Vuurslag, d’une valeur pécuniaire de 2.000 euros, pour la production du catalogue Argenterie du pays de Waes, qui paraît sous le numéro 34 dans la série Sterckshof Studies.

En marge de cette exposition, quelques initiatives dans le même esprit ont été prises au pays de Waes, avec la précieuse collabo-ration de la Cellule du Patrimoine du Pays de Waes. Citons un colloque sur l’évolution économique du pays de Waes au 8e siècle et une double exposition sur l’orfèvrerie con-temporaine à l’Académie des Beaux-Arts de Sint-Niklaas. Une promenade du patrimoine est également organisée par l’administration communale de Tamise sur le thème de la famille d’artistes Nijs.

L’enthousiasme de l’équipe du Sterckshof est décidément communicatif et je tiens à féliciter tous nos collaborateurs pour l’orga-nisation de l’exposition, l’accueil du public et les activités annexes comme le dimanche de l’argenterie du 28 octobre et la nocturne publique du 22 novembre 2007.

Ludo HelsenDéputé pour la culture

Près de deux siècles de splendeur

9waas zilver · 1700–1869

Ein unübersehbarer Schatz an Silber-arbeiten hat die vergangenen Jahrhunderte überdauert, aber nur ein Teil davon ist der Öffentlichkeit zugänglich. Denn zahllose Stük-ke werden in Privatsammlungen oder in den Schatzkammern von Kirchen und Klöstern bewahrt, was bedeutet, dass sie selten oder nie auf Ausstellungen gezeigt werden. Auch deshalb hat die Ausstellung Silber aus dem Waasland eine ganz besondere Qualität: Erst-mals sind Silberarbeiten aus Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas und Temse auf einer einzigen Schau zusammen zu sehen.

Die kostbaren Stücke entstanden zwi-schen 700 und 869. Die Ausstellung ist das Ergebnis jahrlanger Forschungsarbeit von Wim Nys, der unter der Ägide von Prof. Dr. Anna Bergmans von der Universität Gent eine Doktorarbeit über die waasländischen Sil-berschmiede schreibt. Auch der Aufsatz Über subalterne Meister, wandernde Gesellen und starke Frauen von Prof. Dr. Leo De Ren von der Katholischen Universität Löwen lieferte wichtige Anhaltspunkte für die Ausstellung. Der Aufsatz beschäftigt sich mit der Geschich-te der Silberschmiedekunst in den Südlichen Niederlanden und ordnet die Entwicklung des Waaslands im 8. Jahrhundert in einen Bezugsrahmen ein.

Die Produkte der waasländischen Silber-schmiede gelangten über unterschiedliche Ka-näle von Klein-Brabant über die Rupelstreek bis nach Marche-en-Famenne in den Arden-nen und von Dendermonde über Gent bis nach Veurne an der Küste. Im Silbermuseum machen Sie für die Dauer der Ausstellung mit einer repräsentativen Auswahl dieses reichen Oeuvres Bekanntschaft. Die meisten der Sil-berarbeiten, die teils für den bürgerlichen, teils für den religiösen Gebraucht bestimmt waren, stammen aus der Gemeinde Temse. Aber auch die umliegenden Orte sind auf der Ausstellung gut repräsentiert. Insgesamt illustrieren 20 Objekte die Produktivität und das Können der waasländischen Silberschmiede.

Die Aussstellung vermittelt einen Über-blick über ein wichtiges Kapitel flämischer Sil-berschmiedekunst. Dass dies gelingen konnte, verdanken wir der bereitwilligen Unterstüt-zung vieler Menschen und Institutionen. Mein herzlicher Dank gilt den 70 Leihgebern, die

ihre Schätze dem Silbermuseum anvertraut haben. Weiter danke ich allen Menschen, die unserem Aufruf gefolgt sind, sich auf die Spurensuche nach waasländischem Silber zu begeben. Andere lieferten bereitwillig wichtige Informationen. Hier danke ich vor allem Freddy Buys, Aurèle De Witte, Paul Vanden Bavière, Georges Vanderherten (†) und Piet Verheyen.

Der flämische Klassiksender Radio Klara begleitet die Ausstellung im Bereich der Öffentlichkeitsarbeit. Die belgische Pro-vinz Ostflandern half bei der Vorbereitung dieses Katalogs, wobei ich mich vor allem bei meinem Kollegen Jozef Dauwe bedanke. Und schließlich sind wir dem Unternehmen Umicore Precious Metals für seine finanzielle Unterstützung der Ausstellung verbunden.

Während der Vorbereitung der Ausstellung wurde uns eine angenehme Überraschung zuteil. Die niederländische Stiftung De Vuurslag verlieh dem Silbermuseum im April 2007 ihren jährlichen vergebenen Preis für kunsthistorische Forschung, mit dem eine Zu-wendung in Höhe von 2.000 Euro verbunden ist. Damit konnten wir den Katalog Waaslän-disches Silber finanzieren, eine Ausgabe in der Reihe Sterckshof Studies (Nr. 34).

Anlässlich der Ausstellung findet in der Region, um die es geht – dem Waasland – ein Rahmenprogramm statt, bei dessen Gestal-tung die Erfgoedcel Waasland eine entschei-dende Rolle spielte. Zu den wichtigsten Veran-staltungen gehören ein Kolloquium über die wirtschaftliche Entwicklung des Waaslands im 8. Jahrhundert, eine Doppelausstellung über zeitgenössisches Silber in der Kunstschule von Sint-Niklaas und eine von der Kommunalver-waltung Temse organisierte Führung, die die Künstlerfamilie Nijs zum Thema hat.

Der Enthusiasmus des Teams des Silber-museums Sterckshof wirkte ansteckend. Ich gratuliere dem Team zu dieser Ausstellung und zu den damit einhergehenden öffentli-chen Veranstaltungen wie dem Silbersonntag am 28. Oktober und der Museumsnacht am 22. November 2007.

Ludo HelsenStändiger Deputierter für Kultur der Provinz Antwerpen

Zwei Jahrhunderte Glanz und Schönheit

10

Though we are fortunate enough to have inherited a huge silver patrimony, outsiders don’t always have the chance to enjoy it, simply because many works of art are kept in collections belonging to private individuals, church councils, monastic orders and the like. Consequently this exhibition of Waas Silver is an opportunity of a lifetime to admire the finest pieces of silverware made in the Land of Waas several centuries ago.

For the first time ever, an exhibition brings together silverware made in Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas and Temse between 700 and 869. Sterckshof Silver Museum was able to draw on the years of research carried out by scientific assistant Wim Nys, who is preparing a Ph.D under Prof. Dr. Anna Bergmans at the University of Ghent on the subject of Silversmiths in the Land of Waas. The article Subaltern masters, wandering journeymen and female bosses by Prof. Dr. Leo De Ren of the KULeuven, which deals with the history of silver-making in the Southern Netherlands, is another particu-larly interesting source, not least because it provides a useful frame of reference for developments in the Land van Waas in the eighteenth century.

The work of the Waas silversmiths was widely diffused far beyond the borders of the Land of Waas by a variety of networks, from Little Brabant through the Rupel region to Marche-en-Famenne and from the Land of Dendermonde through Ghent to Veurne. Today you can admire some of the most beautiful pieces from that rich oeuvre. The majority of the wide range of silver objects on show, both civic and ecclesiastical, derive from Temse, though the surrounding muni-cipalities are also represented. The total of 20 pieces of Waas Silver selected for the exhibition illustrate almost two centuries of lustre and magnificence.

This fascinating overview of a chapter of silver-making in our own region would not have been possible without the support and work of many. So I would like to thank the seventy lenders who have entrusted their pieces to the Silver Museum, as well as all the people who responded to our appeal for examples of Waas silver and those who

volunteered useful information, particularly Freddy Buys, Aurèle De Witte, Paul Vanden Bavière, Georges Vanderherten (†) and Piet Verheyen.

Our media partner Klara provided invalu-able promotional support, while we owe this catalogue partly to the financial backing of our neighbours in the Province of East Flan-ders, for which I would like to thank my col-league and deputy Jozef Dauwe. Our thanks also go to Umicore Precious Metals for their financial contribution to the project.

Furthermore, Stichting De Vuurslag came up with a very pleasant surprise. By award-ing the art-historical prize De Vuurslag to the Sterckshof, which consists of 2,000 euros in addition to a silver trophy, we were able to finance the production of the Waas Silver catalogue which appears as number 34 in the Sterckshof Studies series.

Thanks to the cooperation of the Waasland Heritage Unit, several other projects are being organized in the Land of Waas to tie in with this exhibition. For example, there will be a colloquium on economic development in the Land of Waas in the eighteenth century and a double exhibition about contemporary silver at the Academy of Fine Arts in Sint-Niklaas. Furthermore, Temse town council is organ-izing a heritage trail in Temse relating to the Nijs family of artists.

The enthusiasm of the Sterckshof team is clearly infectious. May I congratulate them on organizing the exhibition itself, for the public relations and additional activities such as Silver Sunday on October 28th and the special evening viewing on November 22nd 2007.

Ludo HelsenDeputy for Culture

Almost two centuries of lustre and magnificence

11waas zilver · 1700–1869

Toen in het begin van de vorige eeuw de stadskeuren in kaart gebracht werden, was de studie van de edelsmeedkunst in de Zuidelijke Nederlanden begrijpelijkerwijs gefocust op de grotere productiecentra, waarvan de keuren en vaak ook de meestertekens gekend waren. Hoewel het voor vele centra nog steeds een werk van lange adem is, domineerde de identificatie van deze meestertekens decennialang het onderzoek in de edelsmeedkunst. Er verschenen monografische studies en tijdschriftartikels over enkele steden en een aantal edelsmeden, maar de zilvertentoon-stelling zou vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw gaandeweg de belangrijkste wetenschap-pelijke publicatievorm worden. Van de steden Aat, Antwerpen, Bergen, Brugge, Brussel, Dender-monde, Doornik, Hasselt, Hoei, Ieper, Kortrijk, Luik, Namen, Oudenaarde, Sint-Truiden en Tongeren werd hetzij een bepaalde periode, hetzij de edelsmeedkunst tijdens het ancien régime of de gehele productie, inclusief de 9de en 20ste eeuw, behandeld. Daarnaast kwamen er ook grote overzichtstentoonstellingen waarop burgerlijk zilver van verschillende productiecentra, waaron-der ook kleinere steden, werd geëxposeerd.2 Pas in 979 en 2004 kwam daarin ook zilver uit het land van Waas aan bod.3 De verklaring daarvoor is het statuut van zogenaamde subalterne meesters.

Om orde op zaken te stellen verordende het plakkaat van 24 juli 688 dat edelsmeden die op plaatsen woonden waar geen deken of een gezwo-rene was, hun werk in een nabijgelegen stad moes-ten laten keuren.4 Het zilverwerk van de subalterne meesters kreeg dus de stadskeuren van deze steden en hun meesterteken werd ook daar op de insculpatieplaten geslagen, waardoor ze lange tijd bijvoorbeeld als Antwerpse, Brugse, Brusselse of Gentse edelsmeden werden beschouwd. Ook vóór 688 waren subalterne meesters verplicht om hun werk aan te bieden in een dichtbij gelegen stad met een ambacht, maar in de praktijk deden velen dat blijkbaar niet. Daarom werd, in tegenstelling tot de algemene bepaling in de ordonnantie van 20 oktober 608,5 in 688 expliciet bepaald dat de zilversmeden van Aalst, Edingen, Geraardsbergen, Halle, Nijvel en Ninove zich zouden inschrijven in het Brusselse ambacht en daar hun werk moes-ten laten keuren. De edelsmeden van Diksmuide, Nieuwpoort en Oostende moesten zich voor oplei-ding en controle tot hun Brugse collega’s wenden. Binche, Zinnik en ’s-Gravenbrakel ressorteerden voortaan onder Bergen, Charleroi en Geldenaken

onder Namen, Aarschot onder Leuven, Herentals onder Antwerpen en Roermond onder Venlo. De zilversmeden van Dendermonde hadden de keuze tussen Antwerpen, Brussel of Gent en de Lierse edelsmeden mochten hun werk in Antwerpen of in Mechelen laten keuren. De situatie is echter bijzon-der ingewikkeld voor de subalterne meesters van de centra die niet in het plakkaat vermeld werden of voor de meesters die de keuze tussen hadden tussen meerdere steden. Laatstgenoemden werden daar meermaals van het kastje naar de muur ge-stuurd en ook de overheid zelf was niet altijd even consequent. In deze studie over het Land van Waas zijn er daarvan voorbeelden te over.

De navolgende uitweiding illustreert de proble-matiek. Omdat er in Leuven te weinig edelsmeden waren, werd het ambacht in 750 tijdelijk opgehe-ven en pas in 770 terug ingesteld. Ondertussen moesten de Leuvense zilversmeden hun werk in Brussel laten keuren. Vóór 750 bepaalde het plak-kaat van 688 dat de edelsmeden van Aarschot hun werk in Leuven moesten aanbieden. Over Tienen en Diest werd niets gezegd. Uit een advies van de magistraat van Leuven van 754 blijkt dat de zilversmeden van Geldenaken en Tienen zich in Leuven inschreven. Hun collega’s van Diest deden dat waarschijnlijk niet. Dat de Tiense edelsmeden zich inschreven, betekende echter nog niet dat ze hun werk in Leuven lieten keuren. Vermoedelijk werkten de zilversmeden van Diest en Tienen tot 750 in een juridisch vacuüm en sloeg elke zilversmid al of niet zelf een stadsmerk. En ook in de periode 750–770 hebben niet alle Aarschotse, Diestse en Tiense zilversmeden zich in Brussel gemeld. Na 770 brachten ze echter allen wel hun werk, zoals in het nieuwe ambachtsreglement was voorgeschreven, ter keuring naar Leuven.6 Een enigszins vergelijkbare situatie was er ook in de Bonnes Villes in het prinsbisdom Luik, waar de gebroeders Molinet in Sint-Truiden en de Binons in Tongeren zelfs stadskeuren sloegen, die enkel op hun werk voorkomen.7 In het Land van Waas is er het voorbeeld van Nicolas Joseph Rosart, die vóór 750 zijn meesterteken combineerde met de rooster van de heilige Laurentius als symbool voor de stad Lokeren.8

In 688 werd ook per stad het aantal edelsme-den beperkt. Niettemin werd er de komende de-cennia erg creatief met deze quota omgesprongen, waardoor de situatie bij een enquête ter voorbe-reiding van het plakkaat van 749 een heel ander beeld gaf. Compleet in tegenspraak met deze quota

De subalterne meester, de dolende gezel en de vrouw als baasRandcommentaren bij de 18de-eeuwse edelsmeedkunst in BelgiëLeo De Ren

. De geschiedenis van de Belgi-sche zilvertentoonstellingen die specifiek aan één of meerdere steden gewijd waren werd be-studeerd in Heijlen, 2007.

2. Hoewel reeds in 955 in het Sterckshofmuseum en in 969 in Brussel dergelijke stedenten-toonstellingen plaats vonden, ging er pas echt aandacht naar de kleinere centra op de ten-toonstelling Gent, 985. Op het huidige grondgebied van België waren er tijdens het ancien régime en het begin van de 9de eeuw edelsmeden bedrijvig in meer dan tachtig steden en ge-meenten. Van de meesten werd nog nooit werk geëxposeerd Heijlen, 2007, p. 0–4.

3. Meer bepaald Sint-Niklaas en Temse, zie Brussel, 979, p. 7–72, 96, nrs. 59–60, 83; Brussel, 2004, p. 5–6, nrs –2.

4. Varenbergh, 740, p. 279–28.

5. Brants, 909, p. 363. 6. Van Dievoet, 2000|, p. 29,

53–56. De stadskeur voor Diest was het stadswapen met twee balken en voor Tienen een paaslam.

7. Luik, 99, p. 25–277; Sint-Truiden, 993, p. 294.

8. Nys, 997|3, p. 09.

12

liet de overheid nadien bij wijze van uitzondering of als overgangsmaatregel zelf toe dat er in som-mige centra edelsmeden als boventallig meester aan het werk bleven.9 In de hierna volgende lijst worden bij de in 688 vermelde steden de maxima en tussen haken de reële situatie in 749 gegeven: Brussel 40 (59), Antwerpen 30 (39), Gent 25 (of-ficieel 42, effectief 30), Brugge 20 (48, inclusief Diksmuide, Nieuwpoort, Oostende), Bergen 5 (36), Mechelen 0 (20), Leuven 0 (2), Namen 0 (officieel 27, effectief 24), Aat 4 (9), Dendermonde 4 (3), Kortrijk 4 (6), Lier 4 (3), Oudenaarde 4 (7), Venlo 4 (zie Roermond), Aalst 2 (4), Aarschot 2 (0), Diest 2 (3), Charleroi 2 (2), Diksmuide 2 (zie Brug-ge), Edingen 2 (2), Geldenaken 2 (0), Geraardsber-gen 2 (2), Halle 2 (0), Herentals 2 (0), Nieuwpoort 2 (zie Brugge), Nijvel 2 (5), Ninove 2 (?), Oostende 2 (zie Brugge), Roermond 2 (6), Scherpenheuvel 2 (?) en Tienen 2 (). Van de steden die niet in 688 vermeld werden, waren er in 749 officieel 26, maar de facto 2 edelsmeden in Doornik, 2 in Ieper, 6 in Menen, 3 in Herve, 2 in Aarlen, Beaumont, Roeselare, Sint-Niklaas, Vianden, Veurne, Waver en Zinnik, in Auvelois, Eupen, Fleurus, Ham-sur-Sambre, Lokeren, Marche, Poperinge, Temse, Ru-pelmonde, Virton, Wavre bij Namen en Wervik.0

Dit zijn lang niet alle plaatsen waar er nadien nog zilverwerk gemaakt werd. Hoewel hierin niet alle steden expliciet bij naam genoemd werden, be-paalde echter een decreet van 767, dat in 77 door landvoogd Karel-Alexander van Lotharingen nog eens werd bevestigd, dat er voortaan aan het gou-vernement toestemming moest gevraagd worden om zich in de kleinere centra te mogen vestigen. De aanvragen werden behandeld door de Jointe van de Munt en de dossiers bieden een schat aan informatie over de mobiliteit en de herkomst van de zilversmeden, die hun ambt bijvoorbeeld in Chimay, Binche, Deinze, Eeklo, Jemappes, Ronse, Torhout of Zottegem uitoefenden.2 De Jointe gaf echter lang niet altijd positief advies. Zo werden aanvragen voor Zelzate of Tielt, onder andere door de Lokerse zilversmid Joannes Smidts, geweigerd3.

Voor gezellen, die zich door de voorrang van de meesterszonen soms moeilijk konden vestigen, waren deze kleinere centra potentieel interes-sant. Nochtans was de situatie op verschillende plaatsen niet altijd even rooskleurig, zoals blijkt uit het dossier van de Diestse zilversmid Egidius Franciscus Cornelis sr. toen die zich in 750 in Brussel inschreef: […] dat aldaer buyten hem maer en worden bevonden twee andere silversmeden,

waer van den eenen geenen winckel en houdt, dan enckelijk voor loon gaet wercken bij den eenen ende den anderen enden namentlijck int clooster der ora-toren [oratorianen] tot Scherpenheuvel […].4 Het oratorianenklooster, dat tijdens de Franse periode grotendeels werd afgebroken, was door een nog steeds bestaande galerij met de basiliek verbonden. Mogelijk werden er in het klooster door Diestse zilversmeden bedevaartspenningen of ex-voto’s gemaakt of verkocht. De oratorianen waren ook in het Land van Waas belangrijke opdrachtgevers. In Turnhout visiteerde inspecteur Ducpetiaux op 5 september 768 François Cornelis en de weduwe Vandenbusdom, die als handelaar-edelsmid zelf geen zilver maakten, maar het bij Antwerpse mees-ters kochten.5

Soms waren er gewoon familiale redenen om een andere vestigingsplaats te vragen. Jan Baptist Walgrave, geboren in Kortrijk en daar vanaf 753 opgeleid door Pieter-Ignaas Nolf, huwde in 76 in Leuven met Anna Maria Davidts. Vijf jaar later vroeg hij toestemming om zich in Aalst te mogen vestigen, wat op 7 januari 766 werd geweigerd. Hij werd dan maar in oktober poorter van Leuven en deed er zijn meesterproef. Toen hij als weduw-naar met twee kinderen uit zijn eerste huwelijk in 789 met een vrouw uit Aalst hertrouwde, diende hij opnieuw een verzoek in om zich in die stad te mogen vestigen, maar een jaar later, in 790, overleed hij in Leuven.6 Voor edelsmid en juwelier Jean Nicolai of Le Nicolaïs die opgeleid was in Bordeaux en daar ook als meester werkte, was het feit dat zijn moeder in Geldenaken woonde een doorslaggevend argument om in 787 toelating te vragen om zich in Tienen of in Geldenaken te mogen vestigen.7

Het allodium Borgendaal, gelegen op de Kou-denberg vlak bij het paleis van de Hertogen van Brabant, had een apart statuut waaraan pas in 776 een einde kwam, nadat er op de plaats van het in 73 afgebrande hof en de omliggende huizen het Koningsplein was aangelegd. De daar gevestigde ambachtslui vielen buiten de jurisdictie van de desbetreffende ambachten. Dit leidde herhaaldelijk tot klachten over oneerlijke concurrentie en zwart-werk.8 In 754 waren daar een zekere Aubée, Marc Antoine Barbieux, Philippe Dudart, Gabriël Du-rieux, Jozef Pickler (of Pichler), Frans en Gabriël Quertemont, Frans Antoon Ruidant en Rombaut Vercluysen als zilversmid of juwelier werkzaam.9 George Heger, de hofjuwelier van gouverneur-generaal Karel Alexander van Lotharingen, was

9 Dit was onder meer het geval in Kortrijk (Debrabandere, 979, p. 30).

0. ARAB, Jointe van de Munt, nr. 24. Voor de opsplitsing in 749 tussen Leuven, Tienen en Diest zie Van Dievoet, 2000|, p. 9.

. Cock, 996, p. 4–42; De le Court, 90, p. 97–98.

2. Cock, 996, Repertorium, p. 2, 23, 25, 27–28, 39, 4, 54, 74, 90,

3. Cock, 996, Repertorium, p. 56, 8; Nys, 997|3, p. 34.

4. ARAB, Jointe van de Munt, nr. 250.

5. ARAB, Jointe van de Munt, nr. 244.

6. Cock, 996, Repertorium, p. 96; Van Dievoet, 2000|, p. 34–35.

7. Cock, 996, Repertorium, p. 6. 8. Van Honacker, 994, p. 96–97. 9. Cock, 996, Repertorium, p. 3–4,

35, 37, 64–65, 70, 94.

13waas zilver · 1700–1869

er eveneens gehuisvest en wellicht kreeg ook de Weense zilversmid Anton Matthias Domaneck daar een onderkomen toen hij van 759–760 tot 764–765 in Brussel voor de landvoogd werkte.20 Landelin Joseph Ducpetiaux, die ter uitvoering van het plakkaat van 749 in 750 door Karel Alexander van Lotharingen tot controleur-ge-neraal van de edelsmeden werd benoemd, was voordien eveneens in Borgendaal bedrijvig.2

Het Brusselse ambacht ergerde zich niet alleen aan het bestaan van deze ateliers, maar ook aan het feit dat er met gezellen en leerjongens werd gewerkt. In het bezwaarschrift in het dossier van Joseph Bauwens die in Borgendaal bij Ducpe-tiaux was opgeleid en sinds 754 als juwelier in Waver gevestigd was, klaagde het ambacht in 768 over de concurrentie van Aat en Bergen, waar er in verhouding tot het aantal inwoners te veel edelsmeden waren. Het gevolg hiervan was dat ze zowel in het binnen- als buitenland een groter afzetgebied zochten om hun werk te slijten, waarin ze overigens met succes slaagden. Die productie kon echter enkel in stand gehouden worden […] en ramassant les enfan[t]s, même de la lit du peuple, pour les employer chacun selon son savoir faire à leurs ouvrages. De la vient une fouille de compag-nons, un grand nombre se font maître, les autres se repandent dans tous les coins du pays. […] Il est à craindre que la même manège aura bientôt lieu à Bruxelles, d’autant que plusieurs maîtres enlèvent des enfan[t]s de la rue pour les apprendre les mé-tiers d’orfèvre pour ban[n]ir, disent-ils, les ouvrages de l’étranger, dont plusieurs ont au bout de deux, trois à quatre ans abondonnés leur maître et se sont fait eux mêmes maître dans le borgendal.22

In enkele steden werd een stage, doorgaans van twee jaar, als voorwaarde gesteld om de meester-proef te mogen afleggen.23 Dit verklaart waarom zoveel edelsmeden een parcours doorliepen dat hen bij meerdere meesters en in verschillende steden bracht. Een andere reden daarvoor was de complexiteit van het vak, waardoor de toekom-stige zilversmeden of juweliers achtereenvolgens meesters, ook buiten de Oostenrijkse Nederlan-den en het prinsbisdom Luik, uitkozen die hen bepaalde specialisaties konden bijbrengen.24 Parijs was bij de leerlingen en gezellen erg in trek. Zowel in Aat, Antwerpen, Bergen, Brugge, Brussel, Gent, Leuven, Kortrijk, Namen, Oostende of Oudenaar-de zijn hiervan voorbeelden te vinden. De meesten verbleven drie jaar in Parijs. Een minderheid van hen ging ook in Londen of in de Verenigde

Provincies in de leer.25 Het valt wel op dat er bij de toekomstige juweliers en diamantzetters meer internationale mobiliteit was dan bij de zilversme-den. Uit het buitenland kwamen er ook leerlingen en gezellen naar de Oostenrijkse Nederlanden. Enkelen konden zich hier ook als meester vestigen, zoals Policarp Joseph Delrive, geboren en opgeleid in Rijsel. Hij was gezel in Parijs en Kortrijk en kon in 769 als meester in Oostende aan de slag gaan.26 Anderen kregen daarvoor geen toestemming. Zo mocht de Zweed Landelin Friedrich Ramstedt, die al meester was in zijn geboortestad Stockholm en veertien jaar als gezel in Brussel werkte, zich niet in Lokeren vestigen.27

Ook in Frankrijk vestigden de gezellen en edel-smeden uit de Oostenrijkse Nederlanden of het prinsbisdom Luik zich soms in kleinere plaatsen waar geen eigen zilversmidsgilden waren. De uit Brussel afkomstige Pierre Vanderborght, die naar Frankrijk uitweek toen zijn vader hertrouwde, verzocht in 73 de muntoverste van Bretagne om meester te mogen worden in Fourgères, dat onder het ambacht van Rennes ressorteerde. Hij woonde er toen al vier jaar. Het werd hem uiteindelijk toe-gestaan, al kon hij door de brand ten gevolge van de beschieting van Brussel door de Fransen in 695 geen bewijs van zijn leerjaren bij zijn oom Van-derborght voorleggen. Zijn ouderlijk huis was in de vlammen opgegaan evenals het register van het ambacht.28 De geboren Luikenaar Thomas-Fran-çois Dumoulin die in de Vurige Stede opgeleid werd, verliet de stad nadat ze door toedoen van diezelfde Franse troepen afgebrand was. Toen hij in 709 meester mocht worden in Dinan, kon hij met attesten aantonen dat hij achtereenvolgens al tien jaar als gezel gewerkt had in Nantes, Vitré en Rennes.29 Na het afleggen van een nieuwe meester-proef, mocht ook de Luikenaar Henry Culotz, zich in Dinan vestigen. Hij was volgens de voorgelegde getuigschriften in 70 in zijn geboortestad in de leer gegaan bij Guillaume Diriez (Deriel), waar-mee wellicht Guillaume Dirick werd bedoeld. Hij was in 76 meester in Luik geworden, nadat hij als proef een kelk had gemaakt. Ook hij had tevoren op verschillende plaatsen in Frankrijk, onder meer in Rennes, als gezel gewerkt.30

In de loop van de 8de eeuw speelden de aca-demies in de Oostenrijkse Nederlanden, waarvan de oprichting door een decreet van 773 werd aan-gemoedigd, in toenemende mate een belangrijke rol in de opleiding van een aantal edelsmeden. In Kortrijk werd zilversmid Pieter Ignaas Nolf zelfs

20. De Ren, 2003, p. 52, 265. 2. Cock, 996, p. 32. 22. ARAB, Jointe van de Munt,

nr. 250. 23. Cock, 996, p. 73; Schlugleit,

935, p. 40; Van Doorselaer, 935, p. 66.

24. Ieper, 2003, p. 26. 25. Cock, 996, p. 74; Cock, 996,

Repertorium, p. 3, 7, 9, 25, 33, 58, 98; Dugnoille & Overlau, 2006, p. 249; Debrabandere, 979, p. 97–98; Poskin & Stokart, 982, p; 69; Van Die-voet, 2000|, p. 97–99, 2–3; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, nr. 8-40. De Naamse edelsmid en latere glasfabricant Sébastien Zoude trok na zijn leertijd op zestienjarige leeftijd naar Frank-rijk, waar hij tekenles volgde aan de academies van Parijs en Toulouse. Ook hofzilversmid Michel-Paul-Joseph Dewez be-kwaamde zich in Parijs (De Ren, 2003, p. 39–40, 72; Poskin & Stokart, 982, p. 74–76, 37–38).

26. Cock, 996, Repertorium, p. 25; Debrabandere, p. 29.

27. Nys, 2003, p. 43. 28. Rioult & Vergne, 2006, p. 04,

254–255. 29. Rioult & Vergne, 2006, p .98,

88. 30. Rioult & Vergne, 2006, p. 98,

83.

14

de eerste directeur van de daar in 760 opgerichte tekenacademie.3 In Antwerpen bekwaamden zich enkele edelsmeden aan de academie in de teken-kunst, onder meer Jan Baptist I Verberckt, die in 753 en 756 in Parijs bij zijn oom, de beeldhouwer Jacques Verberckt, verbleef. Vanaf 767 gaf hij tekenles aan de Antwerpse academie, nadat hij er in datzelfde jaar in deze discipline als primus een medaille had behaald.32 In 776 kreeg ook Temse een eigen academie, dank zij beeldhouwer Philip-pus Alexander Franciscus Nijs, respectievelijk de broer en oom van de zilversmeden Franciscus en Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, die hiervoor tien jaar had gelobbyd.33

Artikel 6 van het eerder geciteerde plakkaat van 688 gaf weduwen de toestemming om het atelier met gezellen verder te zetten en op het zilver het meesterteken van de overleden man af te slaan. Voorbeelden hiervan zijn er in alle steden te vinden, ook in het Land van Waas. Een aantal weduwen, vaak zelf de dochter van een edelsmid, werden ook gezworen wisselaar; een ambt dat zij van hun man overnamen of waar ze nadien zelf om vroegen. Anderen hielden enkel een winkel open en verkochten zilver van andere edelsmeden, zoals Maria Anna Dauw om slechts één voorbeeld te geven.34 Deze weduwe van de Leuvense zilver-smid Jozef Rochus Cantillon († 745), zette met één van de zonen de winkel verder, waar ze in 752, het jaar dat ze gezworen wisselaar werd, zilver van de Mechelse edelsmid Jan Frans De Jonghe verkocht. Zilver van diezelfde Mechelse meester werd trou-wens in dat jaar ook verkocht door de Leuvense zilversmid Jan Theodoor Craninckx, waarvan de zaak later door zijn weduwe Catharina Theresia Moreau werd overgenomen.35

Soms is het de dochter, respectievelijk zuster die de zaak overneemt, zoals Maria Theresia Smidts, die vanaf ca. 730 meewerkte in het atelier van haar vader Joannes Smidts sr., en na het overlijden van haar vader en haar broer Jacobus Franciscus Smidts in 76 als lid in het Gentse ambacht werd opgenomen.36 Adrienne Van den Hende, zelf doch-ter van een edelsmid en schoondochter van de Oostendse zilversmid M. De Clercq, vroeg in 768 om zich met haar zus Marie Françoise als meester in Oostende te mogen vestigen; een verzoek waar-aan uiteindelijk in 77 werd tegemoet gekomen.37 Het gaat hier ongetwijfeld om het openen van een zilverwinkel, zoals dat ook aan Theresia Eleonora Willick, Maria Anna Spanoghe en haar nicht Anna Carolina Spanoghe in Dendermonde werd

toegestaan.38 Eenzelfde ambitie had ook Katrien Avontroodt, respectievelijk de dochter en zuster van de Lierse zilversmeden Frans en Jan Frans Avontroodt, die in Geel woonde, waar haar man, een zekere Haerts, dokter was. Haar aanvraag van 773 bleef zonder gevolg, maar toen haar man in 775 een verzoekschrift indiende, was het blijkbaar geen probleem. Het is evident dat de arts enkel officieel de exploitant werd. Een jaar later, in 776, kreeg Katrien Avontroodt wel de toelating om in Geel als gezworen wisselaar te werken.39 In som-mige gevallen, ten slotte, was de moeder of zuster eigenaar of mede-eigenaar van de zaak. In Sint-Truiden vermaakte bijvoorbeeld Pauline Lambré (†775) per testament de winkel en het alaam van de zilversmidse aan haar ongehuwde zoon, de edel-smid Egidius Molinet, en aan haar jongste dochter Ida Molinet.40

Het patriarchale corporatieve stelsel met zijn strenge regelgeving en van overheidswege opge-legde quota voor het aantal meesters leek lange tijd de emanatie van een honkvaste standenmaatschap-pij. Maar de processen die werden aangespannen om deze rechten te vrijwaren en om het negeren en omzeilen van de regels aan te klagen, nuanceren dit beeld. De betere, meestal recentere kennis van de biografieën van de edelsmeden en recente histo-rische bijdragen over het corporatieve stelsel spin-nen stilaan de rechttoe rechtaan visie van weleer uit tot een fijnmazig netwerk van complexe fami-liebanden, onvermoede mobiliteit en onbevroede arbeidsverhoudingen. De eenvoudige antwoorden van vroeger worden in toenemende mate lastige, maar daardoor ook intrigerende vragen.

Het Land van Waas bleek voor de geschiedenis van de edelsmeedkunst een gedroomde biotoop om de theorie betreffende opleiding, vestiging, keuring, atelierwerking, zwartwerk, afzetgebied en de participatie van de vrouw aan de dagelijkse praktijk te toetsen. Zoals de contextuele studie de zilversmeden door kleinigheden weer menselijk maakt, zo wordt hun werk om den brode in het catalogusgedeelte tastbaar gemaakt, dank zij het behoorlijke aantal voorwerpen dat geïdentificeerd kon worden en waarover nauwelijks iets ooit eerder werd gepubliceerd. Dat enkel de studie van grote steden tot grootse verhalen leidt, blijkt na le-zing van deze publicatie eens te meer grootsteedse grootspraak.

3. Debrabandere, 979, p. 37. 32. Deurne, 2006, p. 246. 33. Nys, 2000|2. 34. Talrijke voorbeelden hiervan in

Cock, 996, p. 3; Cock, 996, Repertorium, p. 9, 2, 28, 53, 72– 73, 80–8, 89, 99. Over de weduwe Cantillon en zilversmid J.T. Craninckx zie Van Dievoet, 2000|, p. 95–97, 0–03.

35. Cock, 996, Repertorium, p. 9, 2, 23.

36. De Ren, Claessens-Peré & Nys, 997, p. 253, 490; Nys, 997|3, p. 34.

37. Cock, 996, Repertorium, p. 80–8.

38. Dendermonde, 2000, p. 4–42. 39. Cock, 996, Repertorium, p. 4,

44. 40. Sint-Truiden, 993, p. 47.

15waas zilver · 1700–1869

La recherche scientifique sur l’orfèvrerie en Belgique se concentre initialement sur les gran-des villes et l’identification des poinçons de maî-tres. A partir des années cinquante, l’exposition d’orfèvrerie devient la principale forme de publi-cation scientifique et quantité de villes font l’objet d’une rétrospective qui met en scène soit une période précise, soit l’orfèvrerie sous l’Ancien Ré-gime, soit la production intégrale en incluant celle du 9e et du 20e siècles. Parallèlement, de grandes rétrospectives sont organisées sur le thème de l’argenterie civile de divers centres de produc-tion, dont des villes de moindre importance. Les maîtres subalternes devant faire poinçonner leurs ouvrages dans la grande ville la plus proche et étant dès lors officiellement enregistrés dans cette ville, on a longtemps ignoré les maîtres orfèvres travaillant dans les petits centres de production.

Le statut des maîtres subalternes fut fixé successivement par les décrets de 608, 688 et 749. Certains maîtres subalternes travaillaient pourtant avant 750 dans un vide juridique et frappaient eux-mêmes un poinçon de ville. La situation est restée longtemps complexe, surtout dans les centres qui devaient choisir entre plus lieux de poinçonnage. La corporation bruxelloise n’avait en outre pas de juridiction sur les orfèvres et joailliers qui jusqu’en 776 travaillaient dans le quartier de Borgendael autour du palais des ducs de Brabant, réduit en cendres en 73.

Le décret de 688 fixait également le nombre d’orfèvres autorisés à pratiquer leur métier pour chaque centre de production. Lors de la prépara-tion du nouveau décret en 749, il apparut qu’il y avait bien davantage d’orfèvres opérant dans la plupart des villes. Des orfèvres s’étaient également établis dans des zones rurales, dont il n’était pas fait mention dans le décret de 688. Pour éviter la prolifération des ateliers d’orfèvres, le décret de 767, réitéré en 770, n’autorisait plus les orfèvres à s’établir dans des petites villes sans l’assentiment des pouvoirs publics. Les demandes qu’eut alors à traiter la Jointe de la Monnaie constituent une véritable mine d’informations sur les maîtres et compagnons belges et étrangers qui voulaient s’établir dans les petites centres de production.

A l’issue de leur apprentissage, les appren-tis orfèvres se spécialisaient souvent chez des maîtres dans d’autres villes, en Belgique comme à l’étranger, notamment à Paris et Londres et dans une moindre mesure dans les Provinces Unies. Les académies de dessin, dont la fondation fut

encouragée par un décret en 773, allaient jouer el-les aussi un rôle plus important dans la formation d’un certain nombre d’orfèvres.

Il était de tradition que les veuves d’orfèvres reprennent l’atelier avec des compagnons et fas-sent marquer leurs pièces du poinçon de maître de leur défunt mari. Elles succédaient aussi parfois à leur mari à la charge de changeur assermenté ou l’obtenaient à titre personnel. Les dossiers de la Jointe de la Monnaie fournissent aussi un tableau très nuancé des boutiques d’orfèvrerie tenues par des filles, des brus ou des sœurs d’orfèvres.

Cette étude sur les orfèvres subalternes du pays de Waes place la théorie sur la formation, l’éta-blissement, le poinçonnage, le fonctionnement des ateliers, le travail au noir, les débouchés com-merciaux et la participation de la femme dans un contexte plus large et la reconsidère à la lumière de la pratique quotidienne.

Le maître subalterne, le compagnon errant et la maîtresse femmeRemarques sur l’orfèvrerie belge au 18e siècle

Leo De Ren

16

Ursprünglich konzentrierte sich die wissen-schaftliche Beschäftigung mit der Silberschmie-dekunst in Belgien auf die Produktion der großen Städte und auf die Identifizierung von Meister-zeichen. Ab den 50er Jahren des vergangenen Jahrhunderts war die Ausstellung die gängigste Form der wissenschaftlichen Publikation. In zahl-reichen belgischen Städten fanden Übersichtsaus-stellungen statt, die sich mit einem bestimmten Zeitraum beschäftigten. So gab es Ausstellungen über die Silberschmiedekunst im Ancien Régime und über die gesamte Produktion einer Stadt oder einer Region von deren Anfängen bis zum 9. und 20. Jahrhundert. Auf anderen Ausstellungen wurde bürgerliches Silber aus unterschiedlichen Produktionszentren – darunter auch kleineren Städten – gezeigt. Da subalterne Meister ihre Arbeiten in einer nahe gelegenen größeren Stadt punzen lassen mussten und deshalb auch offiziell in dieser Stadt registriert waren, entzog es sich lange Zeit unserer Kenntnis, in welchen (klei-neren) Zentren diese Silberschmiede tatsächlich wirkten.

Der Status der subalternen Meister wurde 608, 688 und 749 per Edikt geregelt. Dennoch arbei-teten viele subalterne Meister vor 750 in einer Art von juristischem Niemandsland. Einige punzten ihre Arbeiten sogar selbst mit einer Stadtmarke. Auch nach 750 blieb die Situation recht unüber-sichtlich, was sich vor allem auf Ateliers in kleine-ren Zentren bezog, die ihre Produktion in gleich mehreren benachbarten Städten punzen lassen konnten. Außerdem war die Brüsseler Zunft nicht zur Jurisdiktion in Bezug auf die Gold- und Silberschmiede und Juweliere befugt, die bis 776 im Viertel Borgendaal rings um den 73 nie-dergebrannten Brüsseler Palast der Herzöge von Brabant ihre Ateliers betrieben.

Das Edikt von 688 legte auch die Zahl der zugelassenen Silberschmiede pro Gemeinde fest. Als 749 ein neues Edikt vorbereitet wurde, gab es jedoch in den meisten Städten bereits viel mehr Silberschmiede. Auch hatten sich Silberschmiede bereits in ländlichen Gegenden niedergelassen, die 688 noch keine Rolle gespielt hatten. Um den Wildwuchs einzudämmen, wurde 767 ein Dekret erlassen, das 770 noch einmal bestätigt wurde und nach dem sich Silberschmiede ohne die Zustimmung der Obrigkeit nicht mehr in klei-neren Städten niederlassen durften. Die Anträge, die von der Jointe der Münze behandelt wurden, liefern deshalb eine Fülle an Informationen über

belgische und ausländische Meister und Gesel-len, die in kleineren Silberschmiedezentren tätig werden wollten.

Nach ihrer Lehre ließen sich viele junge Sil-berschmiede in anderen belgischen und auslän-dischen Städten nieder, darunter in Paris und London und – in geringerer Anzahl – auch in den Vereinigten Provinzen (den heutigen Nie-derlanden). Auch die Zeichenakademien, deren Gründung durch ein Dekret von 773 beschleu-nigt wurde, spielten eine wichtige Rolle für die Ausbildung einer Reihe von Silberschmieden.

Traditionsgemäß durften die Frauen von Sil-berschmieden nach dem Tod ihres Mannes dessen Atelier zusammen mit den Gesellen weiterführen und das Silber mit dem Meisterzeichen des Ver-storbenen punzen. Manchmal traten die Witwen auch die Nachfolge ihres Mannes als vereidigte Geldwechsler an, oder sie erhielten diesen Titel persönlich. Die Akten der Jointe der Münze ver-mitteln auch detaillierte Informationen über die Silberläden, die von den Töchtern, Schwiegertöch-tern oder Schwestern von Silberschmieden geleitet wurden.

In dieser Untersuchung über die subalternen waasländischen Silberschmiedemeister werden die Theorien bezüglich ihrer Ausbildung, ihrer Wirkungsorte, der zuständigen Punzierungs-behörden, der nicht deklarierten Objekte, der Arbeitsweise ihrer Ateliers und ihrer Absatzge-biete sowie die Bedeutung der Frauen für das Sil-berschmiedegewerbe in einen größeren Kontext gestellt und anhand der Fakten überprüft.

Über subalterne Meister, wandernde Gesellen und starke FrauenAnmerkungen zur Silberschmiedekunst im Belgien des 18. Jahrhunderts

Leo De Ren

17waas zilver · 1700–1869

Initially scientific research into silver production in Belgium concentrated on the large towns and on the identification of makers’ marks. In the 950s catalogues accompanying silver exhibitions started to become the most important type of scholarly publication as numerous towns mounted a retrospective exhibition shedding light either on a particular period or on silver produc-tion during the ancien regime or on its entire production including the nineteenth and twentieth centuries. There were also large-scale retrospec-tive exhibitions showing domestic silver from various production centres, including smaller towns. However, because subaltern masters had to have their work assayed in a larger centre near where they worked and were therefore officially registered in that town, for a long time little if anything was known about which silversmiths worked in the smaller centres.

The status of the subaltern masters was regulated in edicts issued in 608, 688 and 749. However, before 750 some subaltern masters worked in a juridical vacuum and struck their own town mark. Even after that the situation was often complex, particularly in places where silversmiths could choose between several assay centres. Moreover, the Brussels trade guild had no jurisdiction over the silversmiths and jewellers who until 776 worked in the Borgendaal district around the palace of the dukes of Brabant (which was destroyed by fire in 73).

The edict of 688 also specified the number of silversmiths allowed to work in each production centre. When the new edict was drawn up in 749, it appeared that many more silversmiths were working in most towns. Silversmiths had also settled in rural areas of which there was no men-tion in the 688 edict. To curtail their proliferation, a decree was passed in 767, and ratified in 770, which prevented silversmiths making a small town their base without the permission of the government. Consequently, the requests handled by the junta of the Mint provide a wealth of information about the masters and journey-men at home and abroad looking to settle in the smaller centres.

Having completed their apprenticeship, the apprentice silversmiths often underwent further training with masters in other towns either at home or abroad, for example, in Paris or London, and to a lesser extent also in the United Provinces. The drawing academies, whose foundation was

stimulated by a decree of 773, also began to play a more important role in training silversmiths.

From time immemorial widows had been allowed to carry on running the workshop with journeymen and strike the maker’s mark of their late husband on the silver. Sometimes they would succeed their husband as a sworn money-changer or assumed this office in a personal capacity. The files of the junta of the Mint also give a very bal-anced picture of silver shops run by daughters, daughters-in-law and sisters of silversmiths.

This study about subaltern silversmiths in the Land of Waas looks at the theory regarding train-ing, location of the workshop and its activities, moonlighting, markets and the participation of women in a wider context and compares it to what actually happened in practice.

Subaltern masters, wandering journeymen and female bosses Marginal notes on silver production in Belgium in the eighteenth century

Leo De Ren

19waas zilver · 1700–1869

Tot hiertoe werd in regionale publicaties, inventarissen en tentoonstellingscatalogi voor-namelijk de aanwezigheid van religieus zilver in het Land van Waas en het Land van Beveren belicht.2 Daarbij werd vastgesteld dat het meren-deel van het edelsmeedwerk afkomstig was uit Antwerpen en in mindere mate uit Aat, Brussel, Gent, Mechelen, Oudenaarde en het nabijgelegen Dendermonde.3 Op de specifiteit van het zilver-werk dat in het Land van Waas, in het bijzonder Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas en Temse, zelf geproduceerd werd, werd niet inge-gaan. Het oeuvre van Franciscus Nijs (709–778) en zijn zoon Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (755–842) uit Temse, aan wie ook enkele afzonderlijke artikels werden gewijd,4 komt in deze publicaties wel aan bod. Op basis van nieuw onderzoek verschenen sedert 996 in regionale en lokale tijdschriften, zoals de Annalen van de Koninkijke Oudheidkundige kring van het Land van Waas, De Souvereinen, Het Land van Beveren en het Jaarboek Gemeentemuseum Temse, enkele artikels over Wase edelsmeden in de 8de en 9de eeuw.5 De term Land van Waas wordt hier als geo-grafische omschrijving gebruikt voor de huidige gemeenten Beveren, Kruibeke, Lokeren, Moer-beke, Sint-Gillis-Waas, Sint-Niklaas, Stekene, Temse en Waasmunster; alhoewel het Land van Waas en het Land van Beveren historisch gezien twee verschillende bestuurlijke entiteiten zijn.6

In 673 werd een zilveren kast en in 695 een zilveren troon aangeschaft voor het bewaren en exposeren van de reliek van de heilige Laurentius. Het troonwerk werd vervaardigd door Josephus I Hennekin (643–720) uit Antwerpen. In 754 werd door Franciscus Nijs een nieuwe reliekhouder geleverd. De Lokerse edelsmeden Nicolas Rosart en Jean-François de Capper herstelden en reinigden de reliektombe respectievelijk in 743–744 en 820. Naast een proefsteek werd bovenop de tombe tweemaal hetzelfde, niet geïdentificeerd, cartouchevormig meesterteken met daarin twee initialen, waarvan enkel de M duidelijk leesbaar is, teruggevonden. Dit merk kan niet onmiddellijk gelinkt worden aan de aankoop

van de zilveren kast in 673. De laat 7de-eeuwse troon bleef niet bewaard en in de 9de eeuw maakten de Gentse edelsmeden Theodoor Lambrecht en J. Rubbers respectievelijk een verguld koperen versiering met zilveren bloemen (832–869) en een kroon voor de reliekkast.

LiteratuurVerstegen, 976, p. 42–44, 85–87; Verschraegen, 98|, p. 29; Nys, 997|2, p. 5; Nys, 200, p. 7, 24

TentoonstellingenLokeren, 975; Gent, 989, p. 06, 55, nr. 78

Carte très particuliere du Paijs de Waes, ou sont marqués les Lignes depuis Anvers jusques a GandEugène Henry Fricx, Brussel, 1706 (KOKW)

Reliekschrijn heilige Laurentius 2de helft 17de eeuw met latere aanpassingen

Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver, verguld zilverh 107 cmsokkel: 34,5 x 78 cm

. Deze bijdrage is voor de 8de eeuw gebaseerd op Nys, 997|3, p. 05–77, aangevuld met nieuwe gegevens, en uitgebreid met informatie over Wase edel-smeden in de Franse (798–85), Hollandse (85–832) en Bel-gische tijd (832–869), waarbij begin- en einddata refereren naar de wetgeving m.b.t. het merken van edelsmeedwerk (zie Van Dievoet, 980).

2. Sint-Niklaas, 902; Dhanens, 952; Janssens, 952, p. 82–2; Nauts, 970, p. 57–97; Beve-ren, 973; Sint-Niklaas, 974; Meuris, 98, p. 90–03; Joos, 982.

3. Dhanens, 975, p. 257: ‘Toch moeten ook de geografische omstandigheden in acht worden genomen. Aldus b.v., niettegen-staande het Waasland tot het bisdom Gent behoorde is daar niet al te veel Gents zilverwerk aanwezig. Evenals voor de andere kunsttakken, vnl. de beeldhouwkunst, werd het Waas-land een van de voornaamste afzetgebieden van de Antwerpse kunsthandel’.

4. Scheltjens, 932, p. 0–4; Scheltjens, 935; Janssens, 948|2, p. 30–35; Van den Storme, 989, p. 238–24; Kockelbergh, 990, p. 9–22; Van Hemeldonck, 990; Nys, 993, p. 9–20.

5. Nys, 996|2, p. 40–6; Nys, 997|, p. 23–28; Nys, 997|2, p. –0; Nys, 997|3, p. 05–77; Nys, 999, p. 30–34; Nys, 2003, p. 36–5.

6. Zie o.a. Verelst, 984, p. 43–52, 280–289; De Witte, 997, p. 45, 63; De Bock, 997, p. 7–04 met verdere verwijzingen.

EDELSMEDENIN HET LAND VAN WAAS 700–869

20

Reliekschrijn heilige Amelberga Jan Baptist Melchior i Buysens, Antwerpen, 1735

Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilver, deels verguld, en hout h 104 cm; 60 x 46 cmsokkel 55,5 x 40 cm

In de literatuur werd het reliekschrijn van de heilige Amelberga uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Temse vaak aan Franciscus Nijs (709–778) of zijn broer de beeldhouwer Philippus Alexander Franciscus Nijs (724–805) toegeschreven, en respectievelijk 73 en 735 gedateerd. Ondertussen kan het schrijn op basis van de jaarletter H (734–735) in combinatie met de jaarrekening van de Amelbergakapel (735–736) 735 gedateerd worden en als werk van de Antwerpse zilversmid Jan Baptist Melchior I Buysens (668–736) geïdentificeerd worden. Buysens verwerkte in het schrijn 348 oncen 7 engelsen zilver, wat omgerekend meer dan 0 kilogram is: ‘Tweede capittel van uijtgeven over extraordi-naire verschot gedaen soo over het maecken van een silvere kasse, insteeksel van goude laken in het tissu antipendium. etc:. Alvooren betaelt aen Jan Baptista Buijsens silversmit de somme van derthien hondert drijen twintigh guldens en achtien stuijvers wisselgelt over het maeken van een silvere kasse met het beeldt representerende d’H:Amelberga weghende in ’t geheel 348 oncen en 7 engelsen ten advenant van 55 stuijvers wisselgelt de once ende over het fatsoen 24 stuijvers courant saemen met het fatsoen drij guldens en 9 stuijvers wisselgelt hier in oock begrepen over het vergulden van de strael en d’onderplint de haute brasse ijser en coperweck bedraegende 28 guldens sesthien stuijvers sonder hier in begrepen sijn negen en twintigh oncen en seven engelsen beloopende tweeentachtentigh guldens en 8 stuijvers wisselgelt waer mede samen soude bedraeghen 406 guldens en 6 stuij[vers] wis[selgeld] de voorn[oemde] somme van derthien hondert drij en twintigh guldens en achtien stuijvers gereduceert in ponden courant gelt beloopt de somme van twee hondert seven en vijftigh ponden acht schell[ingen] en ses gr[ooten] dus 257 £ 8 ß 6 gr[ooten]. Item betaelt over het maeken van een haute kasse om de sijlvere te transporteren de somme van twelf schell[ingen] courant volgens notitie dus 0-2-0. Item aen de knechten van den voorn[oemde] Jan Baptista Buijsens over hunne neerstigheijt in het helpen voltoijen vande voorn[oemd]e kasse voor drinck-gelt dus -3-4’. In 758–760 hebben Franciscus en Philippus Alexander Franciscus Nijs wel aan het schrijn gewerkt. Franciscus reinigde voor 6 schellingen 8 groten het schrijn, terwijl Phillippus Alexander Franciscus Nijs er in dezelfde periode drie nieuwe sieraden voor sneed.

BronnenGAT, OA Temse nr. 50, f o 44 v o; RAB, KA Temse nr. 369, 758–760, f o 3 v o– 4 r o

LiteratuurSiret, 869, p. 74; De Roo, 872, p. 236–238; De Schelde, 0 oktober 89; Van Hooff, 902, p. 3–32; Crooij, 90, p. 25; Crooij, 9, p. 0, 20; De Decker, 92; Scheltjens, 932, p. ; Scheltjens, 935, p. 49, 5; Van Vlierberghe, s.d., p. 374; Buvé, 946, p. 34; Janssens, 948|2, p. 3–32, 35, nr. ; Dhanens, 952, p. 379–380, nr. 88; Collon-Gevaert, 95, p. 367; Janssens, 952, p. 04–05, nr. 3; Dhanens, 953|, p. 96–97; Verhofstede, 953, p. 34, 4; Rosenberg, 955, p. 39, 32, nrs. 543, 550; Demey, 979, p. 44; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerk-hove, 98, p. 27; Stuyck, 984, p. 295; Van den Storme, 989, p. 223–224; Van Everbroeck, 99, p. 2; Nys, 99, p. 36, 253, nr. 28; Nys, 993, p. 9, 208, 240, nrs. 7, 84; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 72

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 3, nr. 2; Temse, 924, p. 2, nr. 3; Gent, 95, nr. 235; Middelburg, 952, p. 53, nr. 57; Temse, 960, p. 4, nr. 40; Sint-Niklaas, 974, p. 4–5, nr. 78

21waas zilver · 1700–1869

Reliekkruis heilig Kruis met voet door Hubertus Franciscus Willick (1700–1760), Dendermonde, 1735–1736

Onze-Lieve-Vrouw Bezoeking RupelmondeZilver, houth 125 cmkruis 88 x 42,5 cm; sokkel 43,5 x 18,5 cm

Het reliekkruis werd aan Franciscus Nijs (709–778) uit Temse toegeschreven en in het midden van de 8de eeuw gedateerd. Noch op de voet, noch op het reliekkruis werden duidelijke merken teruggevonden. De voet van het reliekkruis kan aan de hand van de rekeningen 735–736 gedateerd en als werk van Hubertus Franciscus Willick uit Dendermonde geïdentificeerd worden: ‘Resu du Sieur Jean Roulandt maitre de la chapelle de la Vierge la somme sincq quante six livre de gros six esquellin et quattre gros argent de change se 29 de juin 735 pour l’argent et la fasont d’une croix fait pour Rupermonde (getekend:) Hubert F. Willick £ 56=6=4 ales wesselgheldt.’ en ‘Ontfaen bij mij onderscreven van Joanne Roelant als cappellemeester de somme van twee hondert guldens courant tot het opmaecken van den silveren voet van het h: Cruys act[um] den 25 meij 736 (getekend:) P. Van Alstein pastor Rupelmonde.’. Franciscus Nijs werd in 748–750 wel betaald voor het reinigen van het reliekkruis.

Altaarkruis, Midden 18de eeuwKerk Onze-Lieve-Vrouw en hh Petrus en Paulus WaasmunsterZilver, koper en witmetaal op houten kernh 125 cm; b 52 cmb voet 41,5 cm

Het altaarkruis werd aan de kerk geschonken, zoals uit het opschrift op een hergemonteerd plaatje kan afgeleid worden: ‘DD | VIRGINES DE WAESMUNSTER’. Traditioneel wordt het aan Franciscus Nijs uit Temse toegeschreven. Bepaalde elementen, zoals de afwerking van de gevleugelde engelfiguren wijken echter af van het gekende werk van Franciscus Nijs. In het Lam Gods kan wel enige gelijkenis met zijn oeuvre waargenomen worden, in het bijzonder met een sokkel uit de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren van 754 (zie cat.nr. 46).

BronnenRAB, OA Rupelmonde nr. 242; RAB, OA Rupelmonde nr. 289, f o 6 r o

LiteratuurJanssens, 952, p. 02, nr. 95; Dhanens, 953|, p. 60; Aubroeck, 954, p. 9; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 6; Nys, 997|3, p. 37; Vergauwen & De Wilde, 998, p. 48, 52

TentoonstellingenGent, 95, nr. 258; Sint-Niklaas, 974, p. 0, nr. 75; Dendermonde, 2000, p. 6, nr. 0

LiteratuurDhanens, 953|, p. 62; De Gendt, 976; Roose-Meier, 980, p. 30; Moens, 982, p. 36; Sergeant, 99, p. 233, 235

TentoonstellingenGent, 95, nr. 259; Sint-Niklaas, 974, p. 22–24, nr. 84; Temse, 976

22

Zilversmeden en wisselaars vóór 1749

Volgens sommige bronnen dienen de Sint-Niklase goud- en zilversmeden zich vanaf 688 bij Gent aan te sluiten.7 Nochtans is er in de ordonnan-tie van 688 geen sprake van Wase gemeenten en wordt er geen quotum voor het aantal Wase edelsmeden opgegeven. De edelsmeden van het naburige Dendermonde, maximaal vier in aantal, krijgen de keuze tussen Brussel, Antwerpen en Gent. Anderen stellen dat de Wase edelsmeden vóór 750 aangesloten zijn bij de Antwerpse natie.8 Als mogelijk oorzaak kan de verkeerde identificatie van het Amelbergaschrijn in de kerk van Temse naar voor geschoven worden.9 Het schrijn met Antwerpse stadskeuren werd noch door Franciscus noch door Philippus Alexan-der Franciscus Nijs vervaardigd, maar door de Antwerpse zilversmid Jan Baptist Melchior I Buysens (668–736). Op een bepaald moment heeft de Jointe van de Munt wel de intentie gehad om de Wase edelsmeden onder te brengen bij het Antwerpse zilversmedenambacht. Maar wanneer Petrus Dominicus van Goethem (ca. 722–780) de poinçoenen in Antwerpen wil afhalen, moet hij noodgedwongen op zijn stappen terugkeren, omdat men te Antwerpen het besluit van de Jointe naast zich neerlegt.0 Dit gebeuren wordt ten onrechte aangegrepen als bewijs dat de Wase edelsmeden hun werken te Antwerpen laten keu-ren. Zilversmeden uit kleine Brabantse steden in de omgeving van Antwerpen laten er inderdaad hun werken controleren, maar dit geldt niet voor Sint-Niklaas en Temse, die in Vlaanderen gelegen zijn. De geciteerde ordonnantie van 688, die uiteindelijk niet wordt toegepast, laat wel een ope-ning, maar dan zouden de Wase edelsmeden wel als meester in het Antwerpse ambacht opgeno-men zijn en dat laatste is niet het geval.

Vanaf eind 7de, begin 8de eeuw kan de aan-wezigheid van zilverwinkels en wisselaars te Lo-keren en te Sint-Niklaas aangetoond worden en in de loop van de eerste helft van de 8de eeuw zijn er zowel te Lokeren als te Sint-Niklaas en Temse zilversmeden actief. Een periode die gekenmerkt wordt door een trage bevokingsgroei, met een iets snellere groeit te Sint-Niklaas die tot 73 eerder als een herstelfase voor de mortaliteitscrisis op het einde van de 7de eeuw moet geïnterpreteerd worden.2 In de loop van de 8de eeuw is de be-volkinsgroei in de regio voldoende groot om een verdere beroepsspecialisatie toe te laten en ook

meer dan een beoefenaar van hetzelfde ambacht op het grondgebied toe te laten.3

In grote steden wordt de functie van stadswis-selaar, essayeur van de munt, stadsijker of schatter vaak door edelsmeden uitgeoefend,4 maar in Sint-Niklaas wordt in 698 meier Augustinus van der Beke als wisselaar aangesteld.5 De namen van Pieter Cogen en van ontvanger Christophe Balthasar Manderscheidt worden op dat moment als wisselaar geschrapt.

De vroegste vermelding van Joannes de Cauwer (663–76) als zilversmid te Sint-Niklaas dateert van 705. Hij heeft nauwe contacten met Antwerpse edelsmeden. In 707 leent hij 400 gulden wisselgeld van Anthonetta Charlier († 77), weduwe van de Antwerpse zilversmid Jacobus Goubou († 699) en in 75 stuurt hij zijn zoon Nicolas de Cauwer (700–758) in opleiding bij David I van Beughen (656–727).6 Vanaf 747 is ook de in Brussel opgeleide Petrus Domini-cus van Goethem als zilversmid te Sint-Niklaas actief. Zij zijn van gegoede komaf en in het geval van de De Cauwers oefenen zij ook bestuurlijke functies uit.7

Naast deze ingezetenen, vestigen zich een aan-tal vreemde edelsmeden in het Land van Waas. Matthieu Lenoir (ca. 68–754) komt in 74 van Gent naar Rupelmonde. Hubertus Franciscus Willick (700–760) uit Aat is een korte tijd, van 726 tot 729, woonachtig te Lokeren. Nicolas Joseph Rosart, geboortig van Namen, vestigt zich na een verblijf als gezel te Antwerpen ca. 740 te Lokeren. En Dieudonné Robert, van wie de her-komst niet met zekerheid bekend is – Hannut of Namen ? –,8 wordt vanaf 748 te Temse vermeld. Hun beweegredenen om als edelsmid of juwelier naar het Land van Waas uit te wijken zijn niet rechtstreeks gekend. De eerste vermeldingen van Lenoir en Robert vallen wel samen met hun huwelijk met een plaatselijke schone, lees een financieel en sociaal aantrekkelijke partij. Door als zilversmidszonen naar kleinere centra uit te wijken gaan Lenoir, Rosart en Willick ofwel de concurrentie met familieleden uit de weg ofwel zorgen ze – zeker in het geval van Lenoir – voor een grotere afzet van door familieleden geprodu-ceerd edelsmeedwerk. Bovendien is het voor hen goedkoper om zich als edelsmid ten platte lande te vestigen en vermijden ze ook het risico om niet als meester aanvaard te worden, alhoewel mi-granten omwille van hun gespecialiseerde vaar-digheden soms bewust aangetrokken worden.9

7. Antwerpen, 988/989, p. 34. 8. Kockelberg, 990, p. 22; Van

Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 98. 9. Crooij, 9, p. 0; Rosenberg,

955, p. 39, nr. 543; Collon-Gevaert, 95, p. 367.

0. SAA, Gilden en Ambachten nr. 4490, 2 juli 750.

. SAA, N nr. 4460, 2 augustus 750; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 98.

2. Blomme, 984, p. 38. 3. Wilssens, 992, p. 62–63. 4. Zie o.a. Antwerpen, 988/989,

p. 29, 3. 5. ARAB, Jointe van de Munt nr. 92. 6. SAA, N nr. 2724, nr. 3; SAA, N

nr. 4246; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 36, 82, 46.

7. Edelsmeden zijn vaak afkomstig uit de gegoede burgerij (zie Dauwe, 982, p. 294).

8. Nys, 996, p. 43, 45; Nys, 2003, p. 47.

9. De Munck, 2004, p. 88, 00. Zie ook Schlugleit, 969, p. 303–304: ‘De z.g. vreemdelingen – van Gent, Ath, St.-Niklaas (sic), Mons – die zich hier als gezellen zijn komen vestigen, vragen – en bekomen – na enige jaren, de tussenkomst van de regering om de natie te ver-plichten hen als vrijmeesters toe te laten, met vrijstelling van leer- of gezellentijd, en dit ondanks het soms hevig verzet van de natie die de bestaande wetten, door de regering genegeerd, blijft verdedigen’.

20. Ieper, 2003, p. 36. 2. Volgens de ambachtsenquête

van 738 waren er in het Land van Waas geen manufacturen actief die een afzet buiten de ei-gen regio hadden (zie Blomme, 984, p. 62), wellicht werd hierin abstractie gemaakt van de productie van ambachtslui die occasioneel opdrachten buiten de streek realiseerden.

23waas zilver · 1700–1869

Franciscus Nijs (709–778) vertegenwoor-digt als zoon van de uit Antwerpen naar Temse uitgeweken beeldhouwer Adrianus Egidius Nijs (683–77) een derde type van zilversmid. Als ambachtsman in een kleiner centrum zijn er voor Adrianus Nijs twee mogelijkheden, ofwel schakelt hij zijn kinderen in het ouderlijk bedrijf in, ofwel worden ze in een ander vak opgeleid, zodat het gezinsinkomen wordt opgetrokken of de sociale mobiliteit bevorderd wordt.20 Adrianus combi-neert beiden. De textielwinkel van zijn echtgenote zorgt voor een verhoogd gezinsinkomen, terwijl door ambachtsdiversificatie zijn kinderen een eigen loopbaan kunnen ontwikkelen. Joannes Baptiste Nijs (74–798) wordt te Antwerpen als tin- en loodgieter opgeleid, Judocus (* 77) te Amsterdam en Antwerpen als diamantkliever en zijn jongste zoon, Philippus Alexander Franciscus (724–805), zal hem opvolgen als beeldsnijder. Franciscus Nijs werkt aanvankelijk in het atelier van zijn vader en specialiseert zich als kopersla-ger. Occasioneel voert hij herstelling aan zilver-werk uit en ca. 746–747 – dit is het moment waarop Robert te Temse neerstrijkt en net als hem met een dochter van Petrus Grietens (68–759) en Amelberga Desternie († 77) trouwt – aan-vaart hij grotere oprachten van zowel privé-perso-nen als kloosters en kerken in het Land van Waas,

alsook te Brussel. Franciscus Nijs onderscheidt zich ook van zijn Wase collega’s omdat hij via de contacten van zijn vader en de oratorianen in Temse in verhouding veel werk maakt voor op-drachtgevers buiten de eigen regio, in het bijzon-der Klein Brabant.2

Caerte figurative der prochie van Themsche sonder Cauwerburgh […]Gillis Van Goethem (1684–1754), Nieuwkerken, 10 september 1750 met daarop van onder naar boven het kasteel van Temse, het klooster van de predikheerinnen, de Onze-Lieve-Vrouwekerk en het klooster van de oratorianen(Gemeentemuseum Temse)

Toren Onze-Lieve-Vrouwekerk Temse ontworpen door beeldhouwer Adrianus Nijs (1683–1771), Temse, 1721

Preekstoel Onze-Lieve-Vrouwekerk Temse, Adrianus Nijs (1683–1771), Temse, 1712–1714

24

Bozzetto heilige Amelberga voor de preekstoel in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Temse, Adrianus Nijs (1683–1771), Temse, 1712 Terracottah 41 cm; 20 x 18 cmJoanna Catharina van der Beke (1683–1726), echtgenote van Adrianus Nijs en moeder van koperslager en zilversmid Franciscus Nijs, stond voor dit beeld model. Ter voorbereiding van de preekstoel verbleef Adrianus Nijs een tijdlang in Antwerpen. Joanna Catharina van der Beke overleed op 15 november 1726. Volgens de traditie zou ze die dag bij een pleziervaart op de Schelde verdronken zijn. Een dag later werd ze nabij de preekstoel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Temse begraven.(Gemeentemuseum Temse)

Buste heilige Landrada afkomstig van het Amelberga-altaar in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Temse, Adrianus Nijs (1683–1771)Temse, 1715–1716 Eikh 72,5 cm; ca. 75 x 37 cm(Onze-Lieve-Vrouwekerk Temse)

25waas zilver · 1700–1869

ChristusbeeldPhilippus Alexander Franciscus Nijs (1724–1805)Temse, 1781 Palmhout70,5 x 44 cmGesigneerd op de rug: ‘ph. nÿs’. Het Christusbeeld met lijst werd in 1806 door Jan Frans van de Velde (1743–1823) aan de Sint-Martinuskerk te Beveren geschonken, waar het oorspronkelijk in de doopkapel werd opgehangen. Het Christusbeeld wordt thans in de sacristij bewaard.(Sint-Martinuskerk Beveren)

Portret Philippus Alexander Franciscus Nijs (1724–1805) als koninklijk beeldhouwer, Temse, ca. 1759

HondjeFranciscus Ignatius Nijs (* 1751) Temse, 1774 Terracotta. h 7,5 cm; 21 x 18 cm Binnenin gesigneerd: ‘f.i.nÿs 74’ Franciscus Ignatius Nijs, zoon van Philippus Alexander Franciscus, vestigde zich na een militaire carrière als beeldhouwer te Bornem22

(Privé-verzameling)

26

Merken vóór 1749

Gezien de Wase edelsmeden vóór 749 niet bij een ambacht aangesloten zijn, bestaan er ook geen officiële verwijzingen naar de door hen gebruikte merken. Slechts twee merken kunnen aan Wase edelsmeden toegescheven worden, met name aan Nicolas Joseph Rosart te Lokeren en met grote voorzichtigheid aan Dieudonné Robert uit Temse.

Nicolas Joseph Rosart gebruikt een dubbel meesterteken: het ene verwijzend naar zijn naam en het andere naar de plaats waar hij edelsmid is, met name de initialen NR en de rooster van de heilige Laurentius als symbool van Lokeren.23 Een gelijkaardig gebruik treffen we ook aan in andere kleinere centra en bij Wase tingieters. Joannes Baptiste Nijs (74–798) plaatst zijn initialen en een sleutel als symbool van de gemeente Temse zowel in het roosmerk als in de zogenaamde stadskeur.24 Andere Wase, in het bijzonder Sint-Niklase tingieters combineren hun initialen met het roosmerk én de Wase raap.25

De toeschrijving van de initialen DR, die voor-komen op een paar zoutvaatjes (cat.nr. 36), aan Dieudonné Robert is gebaseerd op twee elemen-ten. Het meesterteken wordt in 749–750 bij de Munt te Brussel ingeleverd26 en de zoutvaatjes sluiten zowel technisch als stilistisch zeer nauw aan bij andere zoutvaatjes van de Brusselse mees-ter met vis die ondertussen als Dieudonné Robert geïdentificeerd is (cat.nrs. 38–39).27

Een keurplaats voor het Land van Waas

In 749 wordt naar aanleiding van de publicatie van het nieuw plakkaat betreffende de goud- en zilversmeden, gekoppeld aan een munthervor-ming, door de rekenkamer een circulaire ver-stuurd.28 Met dit rondschrijven wil men onverwijld alle edelsmeden in de Zuidelijke Nederlanden registreren. Het hoofdcollege van het Land van Waas stuurt op zijn beurt de brief naar Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas en Temse door.29 Deze bezorgen op 30 september en oktober de nodige gegevens betreffende de actieve edelsmeden aan het hoofdcollege, dat de namen van Nicolas de Cauwer en Petrus Dominicus van Goethem voor Sint-Niklaas, Nicolas Rosart voor Lokeren, Dieu-donné Robert voor Temse en Matthieu Lenoir voor Rupelmonde doorgeeft aan de rekenkamer te Brussel.30 Het plakkaat van 30 september 749 zelf wordt op 3 oktober 749 te Oudenburg en Geraardsbergen bezorgd door een boodschapper

Schotel en paar bordenJoannes Baptiste Nijs (1714–1798), Temse, 2de helft 18de eeuw TinBorden: h 2,2 cm; 22,5 cmSchotel: h 3,4 cm; 29,8 cm(Privé-verzameling)

Paar bordenJoannes Baptiste Nijs (1714–1798), Temse, 2de helft 18de eeuw TinS737a: h 2,2 cm; 22,5 cmS737b: h 2,4 cm; 22,5 cm(Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, inv.nr. S737)

BordJoannes Baptiste Nijs (1714–1798), Temse, 2de helft 18de eeuw Tinh 2,1 cm; 22,6 cm(kokw, inv.nr. snw 305)

27waas zilver · 1700–1869

van de Raad van Vlaanderen. De volgende dag staan Edingen, Ninove, Sint-Amands en Bornem op het programma en op 5 oktober doet hij Rupel-monde en het Land van Waas aan. Daarna levert hij de circulaire nog te Assenede, Bouchoute, Wa-tervliet, Kaprijke en Eeklo af. Het plakkaat heeft tot doel om een aantal wantoestanden betreffende het goud- en zilvergehalte, de verkoop van edel-smeedwerk en de niet geregistreerde edelsmeden weg te werken.3 Om alles vlot te laten verlopen, worden twee overgangsmaatregelen ingesteld. Een eerste maatregel is het poinçoen van gratie waarmee de mogelijkheid wordt geboden om mits officiële toestemming van de Munt te Brussel stukken aan het oude gehalte af te werken. De tweede bepaling geeft aan edelsmeden ten platte lande, die tevoren zonder enige binding met een ambacht en zonder enige vorm van controle de stiel van zilver- of goudsmid uitoefenden, de kans om zich in regel te stellen met het plakkaat.

Het poinçoen van gratie

Tot hiertoe werd slechts één Waas werk met het poinçoen van gratie aangetroffen, met name een paar cherubijnen uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Rupelmonde.32 Koperslager Franciscus Nijs vraagt in 749 toestemming om enkele stukken in zilver die zich nog in zijn atelier bevinden verder af te werken.33 Door de nalatigheid van het hoofdcollege van het Land van Waas, die op 30 november 749 door de Jointe van de Munt om advies gevraagd wordt, verkeert Franciscus Nijs niet in de mogelijkheid om het poinçoen van gratie op deze stukken te laten aanbrengen.34 Om het rekwest van Nijs verder te onderzoeken wordt controleur Landelin Joseph Ducpetiaux ter plaatse gestuurd. Hij brengt op 5 november 750 verslag uit van zijn bezoek aan het atelier van Franciscus Nijs: ‘ […] que le 5 de novembre 750 il avoit pris la visitte chez ledit Nys a Tamise et y avoit trouvé deux grandes placques ovales pour faire deux anges a un trone d’eglise ou tabernacle dont il n’avoit pû fair le pesage faute de balance suffissante, deux pieces pour faire une couronne de vierge, deux pieces pour un ciboire. Pesant tou-tes lesdittes pieces ensemble selon la declaration dudit Nys environs vingt marcs. Lesquelles ont été trouvées par Dupetiaux contenir respectivement dix deniers, quatorze et seize grains et ainsi sus-ceptibles du poinçon de grace ordonné et permis pour un têms au placcard du 9 septembre 749’. Zowel Judocus Canis, prior van het Wilhelmie-

tenklooster te Beveren, als Petrus van Alstein, pastoor te Rupelmonde, leveren een attest af dat zij respectievelijk ca. 746 en ca. 747 aan Nijs oud zilver bezorgd hebben om er nieuwe stukken van te maken. Op 6 februari 75 krijgt hij de toelating om volgende stukken, mits het inslaan van het poinçoen van gratie, af te werken: twee ovale platen voor twee engelen, een Onze-Lieve-Vrouwekroon en een ciborie.35

Antwerpen, Brussel, Dendermonde of Gent?

Na de publicatie van het plakkaat van 9 sep-tember 749 duurt het nog een tijd eer de Wase meesters officieel aan het werk kunnen. Volgens het desbetreffende plakkaat worden de zilver-smeden ten platte lande verplicht om zich in het dichtst gelegen ambacht te laten registreren en er ook hun werken te laten keuren. Zowel Antwer-pen als Gent komen hiervoor in aanmerking als de hele regio in beschouwing genomen wordt. Antwerpen lijkt het meest logisch, aangezien dat het dichtste bij ligt voor Beveren, Rupelmonde, Sint-Niklaas en Temse. Alleen vanuit Lokeren is Gent dichterbij gelegen. Voor de inwoners van Temse is de afstand naar Brussel zelfs korter dan naar Gent. Op 8 mei 750 zijn de poinçoenen voor goud en zilver, waarvoor op 3 oktober 749 één pond groten betaald wordt, beschikbaar bij de Munt. Twee dagen eerder heeft een vertegen-woordiger van de Wase edelsmeden zich bij de Munt aangeboden, maar keert onverrichter zake terug omdat nog geen keurplaats is opgegeven. De Jointe van de Munt dringt er bij het hoofdcol-lege van het Land van Waas op aan dat binnen de veertien dagen de naam van de keurplaats bezorgd wordt. Het hoofdcollege kan hier niet onmiddellijk aan voldoen omdat voorheen de werken niet werden gekeurd.36

In eerste instantie wordt door de Wase edelsmeden het plan opgevat om samen met de Dendermondse edelsmeden een gemeenschappe-lijk ambacht te vormen.37 Zij sturen hun verzoek op 25 mei 750 aan de Jointe van de Munt. Dit voorstel wordt op 6 juni voor advies naar Gent gestuurd. Door de afwachtende houding van het Gentse ambacht wordt beslist om de verschil-lende partijen op 30 juni 750 in de Raad van Vlaanderen te horen, met name de procureurs van Dendermonde, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas, Temse en het hoofdcollege van het Land van Waas enerzijds en de procureur van de Gentse edelsmeden anderzijds.38 Uit de verslagen

22. Nys, 993, p. 25–26; Nys, 2000|2, p. 97; Nys, 2002|2, k. 598.

23. Voor het eerst geïdentificeerd in Nys, 997|2, p. 8.

24. Staden, 986, p. 73, nr. 24; Mees, 990, p. 08; Nys, 993, p. 8–9. Artikel in voorberei-ding: W. Nys, Joannes Baptiste Nijs (74–798). Tin- en loodgie-ter te Temse.

25. Wullus, 2007, p. 0. 26 Piot, 86, p. 59, nr. 379; De

Witte, 92, p. 35, nr. 3. Voor een overzicht van de ingeleverde poinçoenen zie De Witte, 92, p. 34–37.

27. Voor het eerst geïdentificeerd in Nys, 996|2, p. 52–56.

28. ARAB, Jointe van de Munt nr. 24; RAB, ALVW nr. 346. Over de munt-hervorming zie o.a. Janssens, 957, p. 69–03.

29. RAB, ALVW nrs. 346, 348. 30. RAB, ALVW nr. 345. 3. Zie o.a. SAG, Ongenummerde

reeks goud- en zilversmeden nr. 3. 32. Cat.nr. 42. Het erop aangebrachte

merk vormt samen met het bijhorende dossier in het archief van de Jointe van de Munt voor Walter Van Dievoet de basis tot de identificatie van het poinçoen van gratie. Zie Van Dievoet, 975, p. 29–235. Over het poinçoen van gratie zie ook Piot, 86, p. 53, nrs. 299–308; De Witte, 92, p. 37, nrs. 25–34; Verbist, [2006]. Kockelbergh, 990, p. 22 leidt hieruit onterecht af dat Franciscus Nijs enige tijd te Gent ingeschreven is als vrijmeester.

33. RAB, ALVW nr. 346. 34. Voor het volledige dossier,

waarop volgende paragrafen gebaseerd zijn, zie ARAB, Jointe van de Munt nr. 87.

35. ARAB, Jointe van de Munt nr. 250. 36. ARAB, Jointe van de Munt nr. 242;

SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5.

37. SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5; RAB, ALVW nr. ; RAB, OA Temse nr. 799. De Dendermondse edelsmeden werden i.t.t. hun Wase collega’s in het Gentse ambacht geïntegreerd (zie SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 76–83, 86–87, 94–95; Dendermonde, 2000, p. 3–36).

38. Details zie Nys, 997|3, p. 0–3 met verdere verwijzingen.

28

Kopie van de insculpatieplaat met ingeleverde poinçoenen1749–1750Op de voorlaatste plaats van de eerste rij met de poinçons onomastiques het meesterteken dr dat aan Dieudonné Robert uit Temse kan toegeschreven worden Koper20,5. x 15,1 cm(Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, inv.nr. S58/91)

29waas zilver · 1700–1869

van de procureurs kunnen de argumenten pro en contra met betrekking tot de beide rekwes-ten duidelijk gereconstrueerd worden.39 Uit de rapportering blijkt duidelijk de tegengestelde belangen van de gesloten steden met zijn am-bachten die elke vorm van concurrentie proberen uit te schakelen aan de ene en de vrije economi-sche groei op het platteland aan de andere kant.40 Vooral het openbaar nut van de aanwezigheid van zilversmeden ten platte lande en de bescher-ming van het publiek ofte de eenvoudige lieden worden totaal verschillend geïnterpreteerd.

De argumenten van de wethouders van Loke-ren, verwoord door procureur Le Beque, komen eerst aan bod. Zij vinden de aanwezigheid van een geëde zilversmid binnen hun grondgebied noodzakelijk. Lokeren is immers op meer dan vier mijl van Gent gelegen en door de nabijheid van Axel en Hulst gaat de bevolking er lager-gehaltig of slecht zilver kopen. Bovendien is Lokeren voldoende groot om de aanwezigheid van een edelsmid, die voor de lokale productie instaat en het zilver op zijn echtheid kan contro-leren, te rechtvaardigen. Voor Sint-Niklaas, aldus De Dobbele, is de dichtsbijzijnde stad op zes uur afstand gelegen, terwijl Hulst slechts op 2 ½ uur ligt. De inwoners van Sint-Niklaas kunnen dus ternauwernood degelijk zilverwerk tegen een re-delijke prijs laten maken. De aanstelling van een geëde edelsmid zou alleszins een oplossing bie-den. Procureur Aernout bepleit in naam van de stad Rupelmonde de oprichting van een gemeen-schappelijk ambacht voor het Land van Waas en Dendermonde. Temse, dat op 3 à 4 uur van Hulst gelegen is, is voorstander van een ambacht voor het platteland en wenst uitdrukkelijk de aanwezigheid van een goud- en zilversmid die in de plaatselijke noden kan voorzien. De vertegen-woordiger van stad en land van Dendermonde legt de nadruk op de mogelijkheden die de stad, die een zelfstandige heerlijkheid en eigendom is,4 biedt om in het algemeen belang van de inwo-ners een eigen ambacht, mits het opstellen van degelijke statuten en reglementen, op te richten. De keuring van Dendermonds edelsmeedwerk in een andere stad druist overigens in tegen haar eigen stedelijke privilegies en zal ook de prijs van het edelsmeedwerk onnodig opdrijven.

De Gentse edelsmeden verdedigen zich tot het uiterste en buigen argumenten pro om in argumenten contra. De aanspraak op hetzij een gemeenschappelijk hetzij een Dendermonds

ambacht is ongegrond en tevens strijdig met de plakkaten betreffende de goud- en zilversmeden. De voornaamste reden is dat de verzoekers geen vrije meesters zijn. Zij hebben namelijk geen of-ficiële leertijd doorgebracht en geen meesterproef afgelegd. ‘Bijgevolghe bestaen de supplianten in eenen opgheraepten hoop die hun binnen Den-dermonde hebbe nedergeslaegen sonder eenige de minste qualiteijt attribut ofte vrijdom’. Bovendien is de oprichting van een dergelijk ambacht scha-delijk voor het publiek belang. Ook de vestiging van edelsmeden in het Land van Waas kan niet door de beugel. Hierbij verwijzen ze naar de ne-gatief geadviseerde zaak van Philippe Mannens uit Oudenaarde,42 die zich in 736 als zilversmid te Zelzate wou vestigen. In verschillende docu-menten wordt er ook op gewezen dat de regu-larisatie van de edelsmeden op het platteland, voorzien in het plakkaat van 749, geen afdoende bescherming biedt tegen fraudeurs, die aan een lager gehalte werkten of lagergehaltig buiten-lands zilver, o.a. uit Hulst en Axel, verkopen, en tegen helers van gestolen zilverwerk.43

Na de beëindiging van deze procedure wordt nog geen onmiddellijke beslissing genomen en op 5 juli 750 wordt er door de Jointe nogmaals op aangedrongen om de dichtst gelegen keur-plaats op te geven.44 En op 2 juli 750 wordt bij decreet, verleend door markies Botto Adorno,45 de problematiek betreffende de zilversmeden en zilverwinkels verder toegelicht. De edelsmeden op het platteland worden verplicht om in een naburige stad hun werken te laten keuren, nadat ze in dezelfde stad hun leertijd voltooid en de meesterproef afgelegd hebben. Er wordt ook de nadruk op gelegd dat de statuten en ordonnan-ties van het desbetreffende ambacht moeten na-geleefd worden. Er wordt ook op de vergelijkbare situatie te Aalst, Lier, etc. gewezen en er wordt bij het Brugse ambacht informatie ingewonnen over haar subalternen te Diksmuide, Nieuwpoort, Oostende en Veurne.46

In de week die daarop volgt, hakt de Jointe van de Munt de knoop door en deelt Jean de Witt op 2 juli 750 aan het Antwerpse zilversmede-nambacht mee dat de Wase edelsmeden vanaf nu onder hun bevoegdheid ressorteren.47 Petrus Dominicus van Goethem biedt zich daarop aan bij deken Huybrechts die er zich echter vanaf-maakt met de mededeling dat hij de weigering van het Antwerpse ambacht om de Wasenaars op te nemen heeft overgemaakt aan de Jointe. Van

39. RAB, ALVW nrs. 349, 35; RAB, OA Temse nr. 799.

40. Voor een vergelijkbare problematiek betreffende de handel, in het bijzonder de textielhandel, in het Land van Waas in de tweede helft van de 8de eeuw zie Willemsen & Dilis, 903/905, p. 273–32; Willemsen, 90|, p. 33–200; Willemsen, 90|2, p. 203–20; Boon, 990, p. 05–82; Wilssens, 992, p. 6.

4. Dezelfde argumenten werden in het midden van de 7de eeuw gebruikt om zich aan het Gentse ambacht te onttrekken (zie Dauwe, 977, p. 63–66).

42. Over de zaak van Mannens zie ook SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 46. Volgens Oudenaarde, 994, p. 97, nr. 52 is de in 708 geboren Philippe Mannens reeds in 735 overleden.

43. Zie o.a. RAB, ALVW 349. Reeds in 735 waren er problemen geweest met de verkoop van Hollands zilver te Lokeren en Sint-Niklaas (zie SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5). Betreffende de toepassing van het plakkaat van 749 en het smelten van oud zilver bleef een interessante maar bewust vaag gehouden briefwisseling tussen een zekere Busschot, oratoriaan-priester, en een zekere Van de Velde, woonachtig te Temse, d.d. 8 november 749 bewaard (RAB, OA Temse nr. 24).

44. ARAB, Jointe van de Munt nr. 242.

45. SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 3; RAB, OA Temse nr. 799; Van Dievoet, 975, p. 222.

46. RAB, OA Temse nr. 799; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 7.

47. SAA, Gilden en Ambachten nr. 4490.

30

Goethem laat dit gebeuren door notaris Van Ros-sum akteren.48 Het antwoord van het Antwerpse ambacht is blijkbaar voldoende gefundeerd, aangezien Jean de Witt op 2 augustus 750 bij decreet Gent als keurplaats aanduidt. Op 8 au-gustus biedt Nicolas de Cauwer zich in naam van de Wase edelsmeden op de ambachtskamer te Gent aan met de vraag wanneer hun poinçoenen beschikbaar zijn. De Cauwer verzoekt notaris Rijckaert om deze bijeenkomst bij notariële akte vast te leggen.49 Op 28 augustus verwijst de Jointe de Wase edelsmeden opnieuw naar Gent waar ze hun gouden en zilveren naalden kunnen opha-len, maar het Gentse ambacht wil hen niet als suppoosten opnemen. Nicolas de Cauwer tracht hen op 4 september met nieuwe argumenten te overtuigen. Indien de Gentenaars nu toestem-men kunnen ze het aantal edelsmeden beperken tot drie in plaats van vijf, aangezien Matthieu Lenoir zijn beroepsactiveiten gezien zijn hoge leeftijd heeft stopgezet en Nicolas Rosart acht dagen geleden overleden is. Er is overigens al interesse om deze laatste als edelsmid te Lokeren te vervangen. Verder talmen betekent alleen een groter risico op de aanstelling van een vierde edelsmid voor het Land van Waas. De Cauwer heeft ondertussen van het Brusselse ambacht de verzekering – bij mondeling akkoord van deken Ivens en geattesteerd door Millé – gekregen dat zij desgevallend bereid zijn om hen net als de edelsmeden uit Waver en Aalst in hun nering

als subalterne meesters op te nemen.50 Gent blijft weigeren, nochtans hebben ze op 23 juli 750 nog aan de Jointe van de Munt meegedeeld dat zij on-voldoende tijd hebben gekregen om alle ateliers te controleren met het oog op het aanbrengen van het poinçoen van gratie dat hen op 30 juni bezorgd is.5 Hierbij verdedigen ze zich met de mededeling dat ze niets in strijd met het plakkaat van 749 wensen te ondernemen. De Privéraad besluit uiteindelijk, een jaar na de uitvaardiging van het plakkaat van 749, om de Wase zilver-smeden als subalterne meesters bij het Brusselse ambacht te laten aansluiten, terwijl de zilver-winkels uit dezelfde regio vanaf 752 wel in het Gentse ambacht opgenomen worden.52

Muntgewichtmakers en wisselaars53

Bij de grote munthervorming van 749 en de daaraan gekoppelde wijzigingen betreffende de zilver- en goudsmeden worden voor het Land van Waas een gezworen gewicht- en balansma-ker en meerdere wisselaars aangeduid. De horlogemaker Jacobus Augustinus Heynderickx (79–79),54 die in de Ankerstraat te Sint-Niklaas woont, wordt in 749 door het hoofd-college van het Land van Waas als gezworen gewichtmaker en controleur van de ducaatge-wichten aangeduid. Op de ducaten wordt op de keerzijde het wapen van het Land van Waas en op de asen een raap afgebeeld.55 In een circulaire van april 749 wordt aan het hoofdcollege bevestigd dat in het Land van Waas enkel de muntgewichten van Jacobus Augustinus Heyn-derickx en van Severin Joseph Moureau, zilver-smid en gezworen gewichtmaker in de Onder-straat te Gent, gebruikt mogen worden.56 Op 3 april 750 behandelt het hoofdcollege een klacht van silversmedt (sic) Heynderickx tegen een zekere van den Eeckhaute die ook goudgewich-ten zou maken en verkopen.57 Het hoofdcollege zou de zaak ter plaatse controleren, maar het resultaat hiervan is niet bekend. Van Heynde-rickx, die in 75 ook als ‘gesworen eijckmeester der Troijsche ghewichten’ wordt aangesteld,58 zijn verschillende balansen, muntgewichten en dito doosjes bekend.59 De meeste muntgewichtjes da-teren van 75 en de doosjes dragen het opschrift ‘J.A. Heynderickx tot S. Nicolaes fecit’. In zijn atelier zijn drie assistenten werkzaam: Joseph van Buynder, Jean Baptiste Flament en zijn neef Pierre-Joseph Heynderickx.

MuntgewichtdoosjeJacobus Augustinus Heynderickx (1719–1791)Sint-Niklaas, 1751Hout, koper en papier16,3 x 7,7 cmSignatuur: ‘J.A. Heynderickx tot St Nicolaes, Fecit’(kokw, inv.nr. 1836. Schenking notaris Bellemans)

31waas zilver · 1700–1869

Attest van gezworen gewichtmaker, Jacobus Augustinus Heynderickx Sint-Niklaas, 16 april 1744 Papier32,7 x 20,8 cm(kokw, Handschrift a23)

In een genealogisch handschrift van de familie Heynderickx wordt dit feit als volgt vermeld: ‘hij begaf sig ontrent het jaer 1738 na Rijssel en van aldaer na Parijs alwaer hij sig exerceerde tot het maken van sack- en huijs-orologien […] en wierd eyck-meester van hare majesteyts munte bij octroij hem verleent ten hove tot Brussel de date … 174. waer in hy sig weergaloos heeft gequeten door het maken van gewigten en goudbalancen’ (kokw, a22, p. 6)

48. SAA, N nr. 4460; Van Hemel-donck, 2005|2, 5, p. 98.

49. SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5.

50. SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 7.

5. Van Dievoet, 975, p. 223–224. 52. Zie o.a. S.A.G., Ongenummerde

reeks goud- en zilversmeden nr. 5.

53. Over muntgewichtmakers en wisselaars zie o.a. Wittop Koning & Houben, 980; Huiskamp & de Graaf, 994.

54. Voor biografische gegevens betreffende Jacobus Augustinus Heynderickx zie Van Raem-donck, 894, p. 5–7, gebaseerd op KOKW, A2–A25.

55. RAB, ALVW nr. 0, f o 225 v o. Zie ook RAB, ALVW nrs. 346, 348.

56. RAB, ALVW nr. 0, f o 225 v o. 57. RAB, ALVW nr. . 58. RAB, ALVW nr. 353. 59. Vandervee, p. 28–29, 36–38;

Wittop Koning & Houben, 980, p. 8–82, 9, 97, afb. 6, 502–503.

32

Ondertussen hebben de lokale besturen van Lokeren en Temse en in het bijzonder de er actieve edelsmeden, met name Nicolas Joseph Rosart en Dieudonné Robert, niet stilgezeten. Op 7 april 749 wordt door het hoofdcollege van het Land van Waas een brief van de schepenen van Lokeren behandeld. Het ingesloten verzoek van Rosart om ducaatgewichten te maken en te verkopen kan echter niet toegestaan worden in gevolge de hogergenoemde verordening van april 749 waarbij Heynderickx en Moureau hiervoor het alleenrecht verkregen. Bovendien wil men elke verwarring die zou ontstaan door de verscheidenheid aan ducaatgewichten vermij-den. Rosart verwijst in zijn rekwest soo de maere

Balans met ladeJacobus Augustinus Heynderickx )Sint-Niklaas, 1751Hout, koper en papierh ca. 35 cm; 34,7 x 19 cmSignatuur: ‘J.A. Heynderickx tot S. Nicolaes fecit’Lade 1751 gedateerd (kokw, inv.nr. 2689. Schenking familie Percy-Heyndrickx)

MuntgewichtdoosjeJacobus Augustinus Heynderickx Sint-Niklaas, 1761 Hout, koper en papier16,4 x 7,5 cmDoos 1761 gedateerd(kokw, inv.nr. 2684. Schenking Van de Perre)

Muntgewicht met het gekroond wapen van het Land van Waas met de initialen ih uit muntgewichtdoosje, Jacobus Augustinus Heynderickx, Sint-Niklaas, 1761 (kokw, inv.nr. 2684. Schenking Van de Perre)(Vandervee, 1968, p. 29, nr. 3; Sint-Niklaas, 1985/1986, p. 171, nr. 309; Wittop Koning & Houben, 1980, p. 197, afb. 502)

Klein merkteken van Jacobus Augustinus Heynderickx op muntgewicht uit muntgewichtdoosje, Jacobus Augustinus Heynderickx, Sint-Niklaas, 1761 (kokw, inv.nr. 2684. Schenking Van de Perre)(Vandervee, 1968, p. 29, nr. 3; SINT-NIKLAAS, 1985/1986, p. 171, nr. 309; Wittop Koning & Houben, 1980, p. 81, afb. 116)

Klein raapmerk op muntgewichtje uit ongedateerde muntgewichtdoos van Jacobus Augustinus Heynderickx, Sint-Niklaas (kokw, inv.nr. snw 2686. Schenking schepen De Meester)(Van Raemdonck, 1894, p. 58; Vandervee, 1968, p. 29, nr. 6; Wittop Koning & Houben, 1980, p. 80, afb. 97)

Muntgewicht met het gekroond wapen van het Land van Waas en de tekst ‘waes’ uit ongedateerde muntgewichtdoos van Jacobus Augustinus Heynderickx, Sint-Niklaas (kokw, inv.nr. snw 2686. Schenking schepen De Meester)(Van Raemdonck, 1894, p. 58; Vandervee, 1968, p. 29, nr. 6; Wittop Koning & Houben, 1980, p. 197, afb. 503)

Muntgewicht met het gekroond wapen van het Land van Waas met de initialen pe uit balans met lade (kokw, inv.nr. snw 2688. Schenking Van Poeck-Van der Spurt) (Van Raemdonck, 1894, p. 58; Vandervee, 1968, p. 28, nr. 2)

33waas zilver · 1700–1869

is loopende – hij was goed geïnformeerd! – dat de wethouders van Temse een eigen gewichtmaker, met name Dieudonné Robert, hebben aangesteld.60 Het hoofdcollege neemt hiervan akte en stuurt een controle ter plaatse. Hierbij worden de aan-wezige muntgewichten de selve sijn nul ende van geen geloof noch te betrouwen en sijnen stamper in beslag genomen.6 Na de beëindiging van het onderzoek wordt op 2 april bevestigd dat de wet-houders van Temse hun boekje te buiten zijn ge-gaan en dat de hogergenoemde beslissingen van het hoofdcollege geldig blijven. Bijgevolg wordt het verzoek van Rosart negatief geadviseerd.62

Op 9 oktober 749 presenteert zilversmid Petrus Dominicus van Goethem zijn patent van wisselaer van de nieuwe munte aan het hoofd-college van het Land van Waas. Het college neemt hiervan akte en zorgt voor de verdere verspreiding ervan. Twee dagen later arriveren drie exemplaren van de nieuwe instructies voor de wisselaars. Eén exemplaar wordt aan Van Goethem bezorgd. De oude instructies kan hij niet inleveren, aangezien hij pas kort tevoren aangesteld is als wisselaar.63 Petrus Franciscus de Gendt, die te Sint-Niklaas een zilverwinkel heeft, wordt op 23 juli 750 net als Van Goethem in een overzichtslijst van wisselaars opgenomen.64 Over eventuele wisselaars te Lokeren, Rupelmonde of Temse is in dit document geen sprake; nochtans heeft het hoofdcollege van het Land van Waas de toelating om 3 à 4 wisselaars aan te duiden. Het college stelt de beslissing echter uit zonder het opnieuw op de agenda te plaatsen.65 Mogelijker-wijs zijn Dieudonné Robert voor Temse en Nico-las Joseph Rosart voor Lokeren wisselaar. Baljuw, burgemeester en schepenen van Temse hebben alleszins Robert voorgedragen als wisselaar en bij het overlijden van Rosart stelt Landelin Friedrich Ramstedt zich kandidaat als zilversmid en wisselaar voor Lokeren.66 Later, op 0 oktober 777, verkrijgt ook Joannes Baptiste Tielemans de toelating om als wisselaar te Sint-Niklaas te werken.67

Subalterne meesters te Brussel 1750–1772

Op 26 september 750 worden Nicolas de Cauwer, Petrus Dominicus van Goethem en Dieudonné Robert officieel erkend als meester-zilversmeden en worden ze in het Brussels zilversmedenam-bacht geregistreerd.68 Van Rosart en Lenoir wordt geen melding meer gemaakt.69 In de daaropvol-

gende twee decennia worden slechts drie nieuwe zilversmeden voor het Land van Waas toegelaten, wat een onmiddellijk gevolg is van het verbod om nieuwe edelsmeden ten platte lande te aanvaarden zonder dat zij als meester geregistreerd zijn.70 Franciscus Nijs wordt na een lange procedureslag uiteindelijk op december 752 als meester voor Temse aanvaard. Op 8 mei 758, een half jaar voor het overlijden van Nicolas de Cauwer, wordt Antonius Ferdinandus de Schepper als afgelegen meester voor Sint-Niklaas aanvaard. Ten slotte wordt ook Joanes Baptiste Tielemans op 5 novem-ber 765 in het Brusselse ambacht opgenomen.7 Dit brengt het totaal aantal edelsmeden in 765 op vijf voor het Land van Waas: drie te Sint-Niklaas, een te Temse en een te Lokeren, aangezien Dieu-donné Robert Temse ondertussen voor Lokeren geruild heeft. Dit laatste gebeurt ca. 760–76 mogelijkerwijs op vraag van de wethouders van Lokeren aangezien bij eerdere pogingen om een zilversmid-wisselaar voor hun gemeente te engageren de edelsmid andere oorden opzoekt, zoals Leonard Joseph Ferrier (* 726) die in 754 naar Antwerpen vertrekt, of het verzoek door de centrale overheid geweigerd wordt. Dat laatste is in 75 en 765 het geval voor Landelin Friedrich Ramstedt en Charles Joseph Bourdeau (736–820).72 De eerste, geboren in Stockholm, werkt al veertien jaar als zilversmidsgezel te Brussel en beweert de titel van meester al in Stockholm be-haald te hebben. Bourdeau uit Aat waagt later zijn kans om zich te Geraardsbergen vestigen, maar dat wordt net zo goed geweigerd. Uiteindelijk gaat hij in 767 te Lessines aan de slag. Ondanks de beperkingen op het aantal edelsmeden ten platte lande zijn er te Sint-Niklaas dus drie erkende zilversmeden actief, alhoewel bepaalde docu-menten verwijzen naar een maximum van twee voor Sint-Niklaas, een voor Lokeren en een voor Temse. Van de nieuw geregistreerde edelsmeden is er geen enkele inwijkeling. Tielemans is net als Nijs wel een zoon van een ingeweken am-bachtsman, met name van de blik- en kopersla-ger Petrus Franciscus Tielemans (72–789) uit Mechelen. Ferrier die van 75 tot 754 te Lokeren in het atelier van de overleden Nicolas Rosart werkt, is afkomstig uit Duffel en te Beveren wordt ca. 757–758 Joannes Wilhelmus Heck, geboortig van Monschau, als zilversmid vermeld. Ook Joan-nes Smidts die van ca. 766 tot 774 te Lokeren als maitre et marchand orfèvre gesignaleerd wordt, is nooit officieel als zilversmid geregistreerd.73

60. RAB, ALVW nr. 0, f o 227 v o–228 r o; RAB, OA Temse nr. 2.

6. RAB, ALVW nr. 346: ‘ander ducaet ghewighte … gheteeckent sijnde op d’een sijde met eenen sleutel ende met de letter D: ende F: [R ?] daer onder staenden …’ .

62. RAB, ALVW nr. 0, f o 228 v o–229 r o. 63. RAB, ALVW nr. 0. Voor een

voorbeeld van zijn activiteiten als wisselaar zie RAB, ALVW nr. 57. Declaratie van Petrus Dominicus van Goethem i.o.v. het hoofdcol-lege van het Land van Waas, Sint-Niklaas, 6 juni 75. Zowel de muntgewichtmaker J.A. Heynderickx als wisselaar P.D. van Goethem waren belangrijke financiers van Gillis Janssens (zie Boon, 99, p. 6, 67).

64. ARAB, Jointe van de Munt nr. 244. 65. RAB, ALVW nr. 0, 20 oktober

749. Op 0 maart 752 werd door het hoofdcollege besloten om de wisselaars, zonder ze bij naam te noemen, te controleren (zie RAB, ALVW nr. , 0 maart 752).

66. RAB, OA Temse nr. 22; ARAB, Jointe van de Munt nr. 250.

67. Rekwest Joannes Baptiste Tielemans (9 augustus 777), advies hoofdcollege van het Land van Waas (30 september 777) en toelating Jointe van de Munt (0 oktober 777) zie RAB, ALVW nr. 47.

68. ARAB, Gilden en ambachten nr. 787, 772, f o 64 v o.

69. SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5.

70. ARAB, Jointe van de Munt nr. 250. 7. ARAB, Gilden en ambachten

nr. 787, f o 64 v o, 66 r o, 68 r o. 72. Nys, 997|3, p. 32–33; Nys, 2003,

p. 43, 48. 73. Nys, 997|3, p. 33–35; Nys, 2003,

p. 48–50.

34

De toename van het aantal edelsmeden te Sint-Niklaas valt ook samen met de bevolkingsgroei in de periode 740–774, in het bijzonder tussen 760 en 774, wat een grotere dynamiek geeft in vergelijking met de eerste helft van de 8de eeuw en een snellere expansie van plattelandsnijverheid toelaat.74 Dit wordt ook bevestigd door het aantal vermeldingen van Wase zilversmeden in kerk-rekeningen en het groter aantal teruggevonden zilveren objecten: 29 tegenover negen in de eerste helft van de 8de eeuw.75

WandklokPierre Joseph Heynderickx (1736–1793), Sint-Niklaas, 1770 Koper en tin32, 5 x 25, 8 cmSignatuur: ‘p | heynderickx | st n 347 | 1770’Binnenin de klok: ‘PJ Maes 1830’(kokw, inv.nr. snwn 247)In een privé-collectie wordt van dezelfde uurwerkmaker een klok met volgende signatuur bewaard:

‘p | heynderickx | st n 243 | 1758’ (Fraiture, 2002, p. 217; Fraiture, 2006, p. 78, 121, 221)In een genealogisch handschrift van de familie Heynderickx wordt er expliciet verwezen naar de nummering die Pierre Joseph Heynderickx hanteerde. Jammer genoeg wordt het totaal aantal klokken niet vermeld:

‘daerenboven heeft hy binnne syn leven ghemaeckt tot den nomber van … staende of huijsorlogien ’t welk hy by eijgen ondervindinge benevens het smeden selfs tot dies noodigheden had geleert’. (kokw, a22, p. 5)

35waas zilver · 1700–1869

Brusselse merken76

Van vier van de zes Wase meesters die hun wer-ken te Brussel laten keuren is het meesterteken bekend: een boog voor Van Goethem, een vis voor Robert,77 een takje schelderiet voor Nijs en de gekroonde initialen ADS voor De Schepper. Het merk van De Cauwer blijft vooralsnog onbe-kend. Van Tielemans is alleen zijn meesterteken na 772, een windmolen, bekend. Het valt niet uit te sluiten dat hij ook vóór 772 dit merk gebruikt heeft, aangezien ook Van Goethem en Nijs hun ‘Brussels’ meesterteken behouden. De Schepper kiest in 772 daarentegen voor een nieuw merk, zodat beide mogelijkheden voor Tielemans open-blijven.

Subalterne meesters te Gent 1772–1798

Op uitzondering van Dieudonné Robert van wie elk spoor ontbreekt na 76 maken de overige vier ‘Brusselse meesters’ in 772 de verplichte overstap naar het Gentse ambacht.78 Petrus Dominicus van Goethem, Joannes Baptiste Tielemans, Antonius Ferdinandus de Schepper worden als subaltern meester voor Sint-Niklaas en Franciscus Nijs voor Temse geregistreerd. In hetzelfde jaar wordt nog een vierde zilversmid voor Sint-Niklaas toegelaten: Franciscus Joannes Verbeust. Bij het overlijden van Franciscus Nijs in 778 krijgt zijn zoon, Egidius Franciscus Ludovicus (755–842), na een eerder mislukte poging in 776, dispen-satie van leerjaren en legt hij de meesterproef te Gent met goed gevolg af. Kort daarop wordt een tweede meester voor Temse, Eugenius de Landts-heer (753–86), in het Gentse ambacht opge-nomen. Joannes Baptiste Hulin (* 770) is in 793 de laatste Wase edelsmid die tijdens het Ancien Régime als subaltern meester voor Sint-Niklaas in het Gentse ambacht aanvaard wordt. De ouders van De Landtsheer en Hulin behoren tot de gegoede burgerij. Jacobus Joannes de Landtsheer (730–785) is wijnhandelaar te Temse en de uit Robecq afkomstige Godefroid Hulin geneesheer te Sint-Niklaas.

Door het Gentse ambacht worden regelmatig visitaties naar de ateliers en winkels in Lokeren, Sint-Niklaas en Temse ondernomen. Toch klaagt het Gentse ambacht deze situatie verschillende keren aan, omdat zij uiteindelijk opgezadeld wor-den met de kosten verbonden aan deze visitaties die tevens veel tijd in beslag nemen van dekens en gezworenen en dit zonder enige garantie dat de lokale edelsmeden in tussentijd hun fraudu-leuse praktijken niet voortzetten. Zo wordt er in 769 bij een onderzoek naar de activiteiten van Joannes Smidts te Lokeren op gewezen dat de de-kens van Antwerpen, Brussel en Mechelen sedert de uitvaardiging van het plakkaat in 749 geen enkele controle in zilverwinkels of ateliers ten platte lande hebben ondernomen.79 Maar vooral het naast zich neerleggen van hun negatieve adviezen betreffende de vestiging van nieuwe edelsmeden ten platte lande zet kwaad bloed bij het Gentse ambacht. Door de bemiddeling van de centrale overheid blijft zo het aantal edel-smeden voor het Land van Waas in de periode 772–795 vrij stabiel. Voor Lokeren wordt geen enkel edelsmid meer aanvaard, terwijl voor Sint-

ZonnewijzerhandschriftPierre Joseph Heynderickx (1736–1793), Sint-Niklaas, 1765 Papier met gemarmerde omslagGesloten: 31,5 x 18,5 cmOpen: 31,5 x 39 cmGesigneerd: ‘P. Josephus Heijnderickx orlogeur St Nicolaes 1765’(kokw, Handschrift a24. Schenking weduwe Léonard Seghers-Heynderickx)

74. Blomme, 984, p. 38, 66. 75. Het aantal na 750 ligt wellicht

nog iets hoger aangezien op drie werken enkel een meesterteken werd afgeslagen, waardoor het onderscheid tussen de periode 750–772 en 772–798 niet gemaakt kan worden.

76. Zie o.a. Brussel, 979, p. vi. 77. Zie Nys, 996|2, p. 42–54. 78. RAB, ALVW nr. 405; Dhanens,

975, p. 252: ‘De grotere weelde op het platteland in de tweede helft van de 8de eeuw en de vestiging van meer zilversmeden in de kleinere steden was aanlei-ding tot nieuwe verordeningen waarbij in 772 de zilversmeden van de smalle steden: Dender-monde, Sint-Niklaas, Lokeren, Temse, Aalst, Petegem, Deinze en Eeklo verplicht werden hun merk te Gent te deponeren. Sommigen hebben daaraan vol-daan; anderen niet’. Verder ver-volgd ze onterecht ‘De maatregel was overigens niet duurzaam, want die van Temse b.v. hebben zich kort nadien te Brussel laten inschrijven’. Voor een zilversmid uit Eeklo, met name Carolus de Pape, gaat dit wel op, want in 776 was hij net als de edelsme-den uit Diksmuide, Nieuwpoort, Oostende en Veurne bij het Brugse ambacht ingeschreven (zie Feys, 880, p. 93).

79. ARAB, Jointe van de Munt nr. 245.

36

Niklaas het aantal respectievelijk daalt van vier (772–780) naar drie (789–793) en voor Temse stijgt van een (tot 778) naar twee (vanaf 779).

Gentse merken80

Op 26 september 772 worden de Wase edel-smeden door het Gentse ambacht uitgenodigd om hun merken op de koperen plaat af te slaan. Tien dagen later, op 6 oktober, geven zij hieraan gevolg en betalen ze 4-3- pond groten voor de gouden en zilveren naalden.8 Petrus Dominicus van Goethem en Franciscus Nijs behouden hun Brussels meesterteken. Antonius Ferdinandus de Schepper verandert van meesterteken: een lepel in plaats van de gekroonde initialen ADS. Joannes Baptiste Tielemans van wie het Brussels mees-terteken niet bekend is, kiest een windmolen als symbool. Egidius Franciscus Ludovicus Nijs gebruikt de sleutel als symbool van de gemeente Temse.82 De Landtsheer en Verbeust geven de voorkeur aan een merk met hun initialen. Bij Eugenius de Landtsheer de gekroonde initia-len EL en bij Franciscus Joannes Verbeust het gekroonde monogram FVB.83 Bij de meeste van hen wordt hun meesterteken tweemaal op de koperen plaat ingeslagen, bij Tielemans driemaal en bij De Landtsheer viermaal. Het meesterteken van Verbeust komt ook viermaal op een andere plaat, waarop geen subalterne meesters vermeld worden, voor. Van Joannes Baptiste Hulin is het meesterteken vooralsnog onbekend. Het komt niet voor op de Gentse koperplaten tenzij één van de merken waarbij geen naam vermeld wordt aan hem toegeschreven kan worden. De kans hiertoe is evenwel zo goed als onbestaand, aangezien na 793 tot aan de Franse periode geen meestertekens meer op de koperen plaat worden afgeslagen.

Wase zilverateliers in het Ancien Régime

Over de omvang van de ateliers in het Land van Waas zijn bijna geen gegevens beschikbaar. Elisabeth Dhanens bijvoorbeeld laat zich enkel in algemene bewoordingen over de Wase edelsme-den uit: ‘Daarenboven waren in de Oostvlaamse satellietsteden: Oudenaarde, Aalst, Dendermon-de, Geraardsbergen, zelfs Sint-Niklaas, Lokeren en Temse ook welvarende ateliers werkzaam waarvan de werken een zekere verspreiding kenden’.84 Aan de hand van de gerepertorieerde en bewaard gebleven objecten is het atelier van

Franciscus Nijs en zijn zoon Egidius Francis-cus Nijs uit Temse met voorsprong het meest productieve atelier. Daarna volgen de ateliers van Tielemans te Sint-Niklaas en de Landtsheer te Temse. Ook de ateliers van Rosart te Lokeren, De Cauwer, De Schepper, Van Goethem en Verbeust te Sint-Niklaas en Robert en De Landtsheer te Temse hebben een zekere capaciteit.85 Van hen zijn zowel religieuze als profane stukken be-kend. Voor het kleinzilver en de juwelen zijn we veel minder geïnformeerd. Er zijn nochtans voldoende aanwijzingen dat dergelijk werk ook in het Land van Waas werd geproduceerd. Van Goethem levert o.a. boekbeslag, zilveren ges-pen, gouden en diamanten kruisjes aan klanten in Beveren, Meerdonk, Sint-Gillis, Stekene en Waasmunster.86 Matthieu Lenoir, goutsmidt van stiele, te Rupelmonde levert een gouden kruis aan Elisabeth Brijs.87 Ook horlogemakers als De Dobbelaer uit Beveren en Cardo uit Sint-Niklaas en winkeliers als Roels uit Lokeren en De Gendt uit Sint-Niklaas zijn op dit terrein actief, alhoewel ze nooit als zilversmid geregistreerd zijn. Uit de boedelinventarissen van een aantal Sint-Niklase edelsmeden blijkt duidelijk hun kapitaalkracht.

Opleiding

De beschikbare gegevens over de opleiding van de Wase edelsmeden in het Ancien Régime il-lustreren zeer goed de algemene ontwikkeling binnen de organisatie van het edelsmidsbedrijf in de Zuidelijke Nederlanden. De zilversmeden in het Land van Waas vormen als subalternen vaak een doorn in het oog van de ambachten in de gesloten steden, in het bijzonder Gent. Insinua-ties betreffende de onbekwaamheid van hen die zich kandidaat stellen om zich officieel in het Land van Waas te vestigen worden met redenen omkleed. Een centraal element in hun discours is, naast de aanwezigheid van fraudeurs, helers, alsook de gebrekkige controle op het platteland, zeker de opleiding. Het Gentse ambacht haalt bijvoorbeeld in 793 aan dat er in het Land van Waas zelfs ketelaars, smeden en horlogemakers het ambacht van zilversmid uitoefenen.88 Deze opmerking, alhoewel niet volledig onterecht is echter tendentieus. Franciscus Nijs is inderdaad oorspronkelijk koperslager89 en Petrus Francis-cus de Dobbelaer vervaardigt als horlogemaker zilverwerk.90 In de winkels van Joannes Roels en Anna Theresia Tack te Lokeren wordt wel eens ter goeder trouw een gestolen stuk aangeboden.9

80. Gepubliceerd in Casier, 94, pl. vii r o, viii.

8. SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 9.4; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 05; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversme-den nr. 8.

82. In een aantal gevallen waar de merktekens onleesbaar zijn of ontbreken kan dit verwarring scheppen met Leuvense stuk-ken uit dezelfde periode, daar Leuven een sleutel als stadsmerk had. E.F.L. Nijs wordt bij Crooij, 9, p. 38 verkeerdelijk bij Aalst vermeld.

83. Het merk van Verbeust komt op twee platen voor. De initialen van zijn voornamen, Franciscus Joannes, werden soms verkeer-delijk als T.J. gelezen (Crooij, 9, p. 0, 70; Rosenberg, 955, p. 23, nr. 5487).

84. Gent, 975, 2, p. 257. 85. Buvé, 946, p. 34–35, nrs. iii,

iv, ix vermeld enkel de familie Nijs en Eugenius de Landtsheer.

86. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 93, f o 23 v o–24 r o.

87. RAB, OA Rupelmonde nr. 84, f o 237 v o.

88. ARAB, Jointe van de Munt nr. 367. Zie bv. Antwerpen, 988/989, p. 34: ‘edelsmeden in kleinere centra zijn vermoedelijk slechts goudsmid, kleinwerkers en horlogemakers’.

89. RAB, ALVW 345. 90. RAB, OA Beveren nr. 238, f o 27

r o, 272 r o en 275 v o; Nys, 997|, p. 25–26.

9. SAL, OA Lokeren, Gerechtelijke onderzoeken 773–78; De Neef, 998, p. 60–6.

37waas zilver · 1700–1869

Wanneer edelsmeden een gedegen opleiding ge-noten hebben, zijn er voor de adviserende nering van Gent nog voldoende administratieve achter-poortjes om de ‘Wase’ edelsmeden te boycotten.92 Alleen een officiële toestemming tot dispensatie van leerjaren en tot vestiging in het Land van Waas vanwege het hoogste gezag kan dan enig soelaas brengen.

Te Antwerpen is men verplicht om gedurende vier ononderbroken jaren in de leer te gaan bij eenzelfde meester, tenzij die overlijdt, en kan men enkel na zes jaar in het zilverbedrijf actief geweest te zijn de titel van vrijmeester bekomen. Een leertijd in een vreemde stad is echter niet van kracht; alleen wie een opleiding te Brussel heeft genoten, komt ook in aanmerking als mees-ter te Antwerpen. Dit laatste is een uitvloeisel van een akkoord tussen de twee Brabantse ste-den.93 De nieuwe meesters dienen na het afleggen van de meesterproef hun bijdrage – 350 gulden in 756 – aan de gilde te betalen. Gelijkaardige voor-waarden zijn ook te Gent van kracht: een leertijd van vier opeenvolgende jaren bij een erkend meester en als leerling in het ambacht ingeschre-ven worden.94 Ter verduidelijking citeren we hier een deel van het advies dat het Gentse ambacht formuleert als antwoord op het verzoek van Ber-naerd vander Weeden die zijn leertijd te Aat heeft volbracht en zich te Aalst, dat vanaf 772 afhan-kelijk van Gent is, wil vestigen: ‘Consequemment les apprentifs doivent avoir travaillé non seule-ment sous les yeux de leur maitre mais aussi sous la surveillance des doyens et sermentés afin qu’ils soient assurés que le publicq n’a rien a craindre de la part du sujet qui se presente a la maitrise. Il seroit donc tres dangereux d’admettre un sujet qui a fait ses années d’apprentissages ailleurs que dans cette ville. Et notamment le suppliant qui n’a jamais travaillé que chez l’etranger et dont a peine le nom est connu des rescribents’.95

In de opleidingscontracten van Nicolas de Cauwer en Leonardus Josephus Ferrier die te Antwerpen in de leer gaan, worden de volgende voorwaarden opgenomen: voor de duur van vier jaar inwonen bij de zilversmid, waaraan ze overigens volledige gehoorzaamheid verschul-digd zijn; de meester moet hen voldoende eten en drinken bezorgen en verplicht zich ertoe de leerjongen volledig in de zilversmidsstiel in te wijden.96 Buiten hun leeftijd, respectievelijk 5 en 7 jaar, verschilt vooral het bedrag dat aan hun respectieve meesters betaald wordt, met name 475

gulden in 75 tegenover 350 gulden in 743. In het geval van De Cauwer ligt het bedrag aanzienlijk hoger dan het gemiddelde jaarprijs van 74,6 voor een opleiding als edelsmid te Antwerpen.97 De kostrpijs is immers afhankelijk van meerdere fac-toren: de specialisatie en de status van de meester en daaraan gekoppeld het doorgeven van een ruime waaier aan technische kennis of de beper-king tot specifieke vaardigheden.98

Gezien de ligging van het Land van Waas en de wijzigingen van de reglementeringen betref-fende de goud- en zilversmeden in 749 en 772 ontstaan voor de ‘Wase’ kandidaat-edelsmeden op het vlak van hun opleiding een aantal pro-blemen. Geografisch gezien is het voor hen bijna vanzelfsprekend om in het nabijgelegen Ant-werpen99 hun leertijd te vervolmaken. Vóór 749 speelt dit geen rol en voor de periode 750–772 is er nog geen probleem gezien het hogergenoemde akkoord tussen Brussel en Antwerpen, maar vanaf 772, wanneer het Land van Waas onder Gent ressorteert, ontstaan er voor meedere (po-tentiele) Wasenaars die hun leertijd te Antwer-pen, Brussel of Oudenaarde hebben volbracht administratieve moeilijkheden die ondanks de stugge houding van het Gentse ambacht uitein-delijk in Brussel in het voordeel van de Wase-naars worden beslecht.

De inwijkelingen Nicolas Joseph Rosart 00 en Matthieu Lenoir 0 die hun opleiding in hun ge-boorteplaats krijgen buiten beschouwing gelaten, trekken de meesten naar Antwerpen en Brussel. De twee Sint-Niklasenaars, Antonius Ferdinan-dus de Schepper en Joannes Baptiste Tielemans, zoeken hun heil in het Land van Waas zelf. Voor Tielemans volstaat dit blijkbaar niet en gaat zich te Brussel en Antwerpen verder bekwamen. Een chronologisch overzicht met de bekende gege-vens over de opleiding van Wase edelsmeden ziet er als volgt uit:

· Nicolas de Cauwer van 75 tot 79 bij David I van Beughen (656–727) te Antwerpen;02

· Petrus Dominicus van Goethem van 735 tot 739 bij Cornelis t’Serstevens (meester 70, † 758) te Brussel;03

· Leonardus Josephus Ferrier van 743 tot 747 bij Lambertus Josephus Hannosset (702–770) te Antwerpen;04

· Antonius Ferdinandus de Schepper ca. 750 bij Petrus Dominicus van Goethem te Sint-Niklaas;05

92. Baudouin, Colman & Goethals, 988, p. 9: ‘Zo heeft elke stad van de Oostenrijkse Nederlanden zich tot het uiterste verzet tegen het aanvaarden van nieuwe meesters die van elders kwamen, ook ondanks een bevel van vrijstelling van bepaalde voorwaarden uitgaande van het centrale bestuur’.

93. SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5. Over de opleiding te Antwerpen zie Antwerpen, 988/989, p. 20, 34–35.

94. Zie o.a. SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 3.

95. RAG, Raad van Vlaanderen nr. 488, Advies op verzoek van Bernaerd vander Weeden d.d. 2 juli 776, f o 42 v o–43 r o. In dit advies werd ook naar de ‘affaire’ van Egidius Franciscus Ludo-vicus Nijs verwezen (zie ook De Keyzer, 984 nr. 5, p. 72). Over de beperkingen op het aantal edelsmeden te Aalst zie Dauwe, 982, p. 295–296.

96. SAA, N nr. 4246; SAA, N nr. 985. 97. Ieper, 2003, p. 27. 98. Ieper, 2003, p. 26–27. 99. In de beschikbare lijsten van

leerjongens die hun opleiding te Antwerpen volgen, komen voor de periode 726–738 en 79–793 geen Wasenaars voor (Schlugleit, 969, p. 36–364, bijlagen iv–v). Over de opleiding van vreemdelingen te Antwerpen zie Antwerpen, 988/989, p. 34–35.

00. In de leer bij zijn vader Henry Rosart (664–744) vanaf ja-nuari 727 te Namen (Poskin & Stokart, 982, p. 300–30).

0. In de leer bij zijn broer Jean Baptise Lenoir (* 667) te Gent (SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 3, f o 67 r o).

02. SAA, N nr. 2724, nr. 3; SAA, N nr. 4246; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 36, 82, 46.

03. Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, Docu-mentatie Brussels zilver Jacques Vanwittenbergh met verwijzing naar ARAB, Gilden en ambach-ten nr. 784, f o 35 r o, nr. 787, f o 50 r o en nr. 796, 735–736, f o 4 v o.

04. SAA, N nr. 2985; De Ren, 988, p. 54, 545; Nys, 997|3, p. 25–26; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 9, 24–25, 63. Over Hannoset zie Jansen, 982/983, p. 34; Antwerpen, 988/989, p. 9, nr. 08; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 62–68, nr. 8-99.

05. ARAB, Jointe van de Munt nr. 367.

38

· Joannes Baptiste Tielemans van 755 tot 759 bij Dieudonné Robert te Temse en later te Brussel en Antwerpen;06

· Franciscus Joannes Verbeust van 766 tot 770 bij Jan Baptist Cassé (72–777) te Antwerpen;07

· Eugenius de Landtsheer van 77 tot 775 bij Antonius Joannes de Hondt (meester 74, † 793) te Brussel;08

· Joannes Baptiste Hulin van 788 tot 790 bij Jan-Benedict van der Meersch (743–830) en van 790 tot 792 bij Armand van den Hende (754–843) te Oudenaarde.09

Alleen de kinderen van Franciscus Nijs en Joannes Baptiste Tielemans worden in het atelier van hun vader opgeleid. Tielemans wil overigens onder geen beding, gezien de troebele tijden, zijn kinderen Martinus (* 773) en Augustinus (* 782) naar Gent sturen en vraagt daarom in 79–792 de toestemming om ze zelf op te leiden. Onder-tussen volgt Joannes Tielemans (* 774) in 79 les aan de academie van Antwerpen.0 Martinus Tielemans zal later het atelier van zijn vader overnemen. De kinderen van de inmiddels overleden Petrus Dominicus van Goethem wor-den door zijn weduwe Agatha Philippina Maes nog wel naar Gent gestuurd. Josephus Emmanuel (* 768) en Franciscus Augustinus Carolus van Goethem (* 770) gaan respectievelijk van 78 tot 785 en van 785 tot 790 bij Petrus Josephus Dupret (meester sedert 767) in de leer.2 Geen van beiden wordt later officieel als edelsmid geregistreerd.3

Ook van Franciscus Nijs, zoon van een uit Ant-werpen afkomstige beeldhouwer, wordt aangeno-men dat hij te Antwerpen is opgeleid.4 Mogelijke argumenten vormen de herkomst van zijn vader Adrianus Egidius Nijs (683–77) en de leertijd van zijn broer Joannes Baptiste Nijs (74–798) die van 729 tot 734 in de leer gaat als tin- en loodgieter Carel van Camp te Antwerpen.5

Ook Jean Jacques Van de Voorde, zoon van procureur J.P. Van de Voorde uit Sint-Niklaas, volgt een opleiding als zilversmid, maar zijn verzoek tot dispensatie van leerjaren in 78 wordt niet ingewilligd, aangezien hij niet als subaltern meester te Gent geregistreerd wordt. Attesten kan hij nochtans genoeg voorleggen. De diversi-teit van zijn opleiding heeft hem wellicht de das omgedaan.6 Van 770 tot 770 bij Landt ende edificie meester, alsmede teecken ende cijffermeester Jacobus Judocus du Caju (743–87) te Sint-

Niklaas,7 waarna hij achtereenvolgens in de leer gaat bij de Leuvense zilversmid Charles Henri Joseph Rousseau (732–820)8 en negen maanden bij de Genste edelsmid Joannes Baptist Macharius Paulus (meester 757; actief tot ca. 789).9 Daarna gaat hij een vol jaar in de leer bij ciseleur, modelier et dessinateur J. Bernier te Gent, waar hij o.a. de technieken van het ciseleren en het optrekken (retrainer) van koffiekannen, komforen en kelken perfectionneert. Voor deze laatste techniek gaat hij ook bij de Gentse koperslager Adrien Mager in de leer.20

De problemen van Joannes Baptiste Hulin om in het Gentse ambacht aanvaard te worden, zijn vooral te herleiden tot een opstapeling van admi-nistratieve blunders. Joannes Baptiste Hulin start zijn opleiding bij Jan-Benedict van der Meersch te Oudenaarde in 788. Na twee jaar besluit Van der Meersch om zijn zoon op te leiden en als ge-volg van de reglementering van de Oudenaardse nering die slechts één leerknaap per meester toelaat,2 wordt Hulin verplicht om een nieuwe meester te zoeken. Van 790 tot 792 gaat hij in de leer bij Armand van den Hende. Van den Hende heeft op dat moment trouwens een van zijn zonen in de leer en stoort zich blijkbaar niet aan hogergenoemde reglementering. Bijgevolg verzaakt hij aan de meldingsplicht om hem als leerjongen in het ambacht te registreren.22 Armand van den Hende laat Hulin bovendien in het ongewisse met als enig doel de plaats van edelsmid te Oudenaarde, waar reeds teveel mees-ters gevestigd zijn, voor zijn zoon veilig te stellen. Ondanks alles krijgt Hulin de toestemming om op 7 oktober 792 zijn meesterproef te Ouden-aarde af te leggen. Hij legt deze met goed gevolg af, maar wordt verplicht om zijn beroep elders uit te oefenen. Uiteindelijk besluit Hulin om zich samen met zijn echtgenote in zijn geboorteplaats Sint-Niklaas te vestigen. Dit heeft tot gevolg dat hij aan het Gentse ambacht dispensatie van leer-jaren dient te vragen. Dit wordt vanzelfsprekend geweigerd. Maar een nieuw verzoek gericht aan de Jointe van de Munt geeft hem dispensatie en laat hem in 793 toe om zijn meesterproef te Gent af te leggen.

De inrichting van het atelier, het zilversmidsalaam en de grondstoffen

Dat de Wase ateliers zoals in de gesloten steden vanop straat zichtbaar zijn, is niet onmiddellijk aan te tonen. De ateliers van Nicolas de Cauwer

06. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 257; ARAB, Jointe van de Munt nr. 367.

07. SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5. Over Cassé zie Deurne, 2006, p. 244 met verdere verwijzingen.

08. ARAB, Gilden en ambachten nr. 787, f o 69 r o; ARAB, Jointe van de Munt nr. 26; Zilvermuseum Sterckshof Provincie Ant-werpen, Documentatie Brussels zilver Jacques Vanwittenbergh met verwijzing naar ARAB, Gil-den en ambachten nr. 785, f o 29 v o, nr. 787, f o 69 r o en nr. 798, jaar 77–772, f o 2 r o. Over Antonius Joannes de Hondt zie Brussel, 979, p. vi, 34, nr. 32.

09. ARAB, Jointe van de Munt nr. 367; UG, FVB I O 5. Over zijn Ouden-aardse meesters zie Vander-meersch-Lantmeeters, 988, p. 47, 63; Oudenaarde, 994, p. 99–00, nrs. 63, 72.

0. Donnet & Rolland, 929, p. 28.

. SASN, MA Sint-Niklaas nr. 378, nr. 247.

2. SAG, Reeks 82. Goud- en zilver-smeden nr. 3, f o 85 v o, 87 r o.

3. Buiten de vermelding ‘silversmet van Goethem’ in 795 (RAB, OA Temse nr. 32, f o 59 r o) zijn er geen andere verwijzingen naar de zonen van Van Goethem als zilversmid.

4. Antwerpen, 988/989, p. 4. 5. SAA, N nr. 68, f o 3 r/v o; SAA,

Gilden en ambachten nr. 424, f o 70.

6. UG, FVB I O 3. 7. Beveren, 2005, p. . 8. Van Dievoet, 2000|, p. 26–28,

26. Ook beeldhouwer Philippus Alexander Franciscus Nijs uit Temse heeft contacten met deze Leuvense zilversmid (Nys, 993, p. 24).

9. Gent, 975, p. 34; Nys, 200, p. 20, 30–3.

20. Adrien Mager is tot ca. 784 gevestigd in de Hoogpoort te Gent, daarna op de Vrijdags-markt. In de adresgids van 789 komt hij niet meer voor in de rubriek koperslagers.

2. Dhanens, 953|2, p. 259. 22. Dhanens, 953|2, p. 259.

39waas zilver · 1700–1869

en Petrus Dominicus van Goethem zijn alletwee in de achterkamer te situeren.23 Bij De Cauwer is de werkruimte in de winkel geïntegreerd, terwijl Van Goethem een aparte ruimte heeft voor zijn goud- en zilverwinkel. Wanneer Dieudonné Robert zijn huis verkoopt aan Jacobus de Landts-heer, bedingt hij het verder gebruik van zijn ate-lier en winkel: ‘den vercooper reserveert naer hem de smesse ende alem van diere, met de werckbanck, den winckel soo van cassen ende toogh’.24

Het zilversmidsgereedschap van Nicolas Joseph Rosart wordt in 75 op -5-0 pond groten geschat en dat van Joannes Baptiste Tielemans in 774 op 4 gulden en 4 stuivers.25 De Cauwer, De Schepper en Van Goethem bezitten een laveur-molen.26 Aangezien Van Goethem minstens tot 765 restgoud en zilver te Antwerpen laat smelten en raffineren, kan verondersteld worden dat de laveurmolen in de boedelinvenatris pas later in gebruik genomen is. Naast de vermelding van chappen (matrijzen), aftrekkers (vijlen), gewich-ten en weegschalen wordt de inboedel van het atelier niet verder gespecificeerd. Alleen bij Van Goethem worden in het werckhuys kroezen, ko-len, modellen voor gespen en ijzeren schroeven opgesomd.27 Voor de bestelling van edelsmeed-werk wordt bijna nooit een aparte som voor het ontwerp of model voorzien. Franciscus Nijs dient in 769 wel een model voor vier koperen kande-laars aan de wethouders van Nieuwkerken voor te leggen28 en boekbinder en vergulder Ignatius Pilaet uit Temse wordt in 738 betaald voor ‘ mis-boeck […] tot den selven een model gemaeckt om silver beslag naer te maecken’.29 Voor de realisatie van een altaarkruisbeeld in de kerk van Temse werkt Dieudonné Robert in 753 nauw samen met beeldhouwer Philippus Alexander Franciscus Nijs (724–805).30

Waar de grondstoffen voor het edelsmeedwerk – onverwerckt silver ende andere metalen soo in staven als in clompen 3 – aangekocht worden, wordt slechts uitzonderlijk vermeld. Koperslager Pieter Tielemans en zijn zoon Joannes Baptiste, die zilversmid is, kopen koper bij Louis Gillis, tin bij Jacobus Cockelet en blik bij Pr van Hende, allen te Antwerpen.32 Petrus Dominicus van Goethem levert restgoud en oud zilver in bij de Antwerpse zilversmid Jacobus Joannes Bene-dictus IV Mertens (73-779) en koopt bij hem tegelijkertijd nieuw zilver in.33 In de periode 749–752 leveren heel wat Wase edelsmeden oud zilver bij de Munt in, onder hen Leonardus

Josephus Ferrier, Dieudonné Robert, Nicolas Rosart en Petrus Dominicus van Goethem.34 De laatste wordt niet alleen het meest vermeld, maar levert ook de grootste hoeveelheden in. Op 3 september 79 en 26 augustus 793 levert ook Joannes Baptiste Tielemans zilver in bij de Munt te Brussel35. In 794–795 worden Joannes Bap-tiste Tielemans en Egidius Franciscus Ludovicus Nijs door het hoofdcollege van het Land van Waas betaald voor het keuren en afzuiveren van het zilver dat tussen 0 november en 23 december 794 opgevorderd is. Nijs smelt tussen 23 decem-ber 794 en 0 maart 795 75 dagen zilver en Tiele-mans ontvangt samen met zijn zoon in 795–796 28--4 pond groten om gedurende 27 dagen zilver te smelten en te evalueren.36 In kerkrekeningen en af en toe ook in boedelinventarissen is er sprake van zilver en goud dat door edelsmeden opgekocht werd om hersmolten te worden.

Gezellen en knechten

Er zijn enkele aanwijzingen dat er in het Land van Waas meerdere personen per atelier actief zijn. In dat opzicht verschillen ze niet al te veel van de stedelijke ateliers. Te Antwerpen heeft een atelier in 738 gemiddeld ,92 werknemers als je het aantal meesters samen met de gezellen en leerlingen optelt; Gent 2 en Brussel 2,7.37 Van Goethem heeft ca. 750 Antonius Ferdinandus de Schepper en Robert ca. 755–759 Joannes Baptis-te Tielemans in de leer. Van Leonardus Josephus Ferrier wordt verondersteld dat hij na de beëin-diging van zijn leertijd in Antwerpen in 747 tot 75 gezel is bij Rosart te Lokeren38 en ca. 764 zou een zekere Bovadilla in het atelier van De Schepper gewerkt hebben.39 In 767 werden voor het bureau Rupelmonde, waaronder naast Rupel-monde ook Bazel, Temse, Tielrode, Kruibeke en Haasdonk ressorteren, drie ouvriers onder de rubriek orfèvres vermeld.40 Alleen het atelier van Franciscus Nijs te Temse komt hiervoor in aan-merking, aangezien Dieudonné Robert ondertus-sen naar Lokeren verhuisd is. Zijn twaalfjarige zoon, Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, krijgt op dat ogenblijk al een deel van zijn opleiding als zilversmid. In 777 wordt hij namelijk als volgt omschreven: ‘Gillis Nijs jongman sich geoeffent hebbende jaeren in den stijl ofte ambacht van silversmeden ten huijse van sijnen vader seer e[x]perten mr silversmit binnen Themsche’.4 Andreas de Capper (734–82) huwt in 764 met Joanna Maria Petronella Nijs (736–84),

23. RAB, FA Van Landeghem nr. 39B: ‘van de achter camer ofte win-ckel waer in den voornoemden Cauwer hegen wordigh is wer-ckende’; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 93, f o 22 v o.

24. RAB, OA Temse nr. 435, f o 302 v o–303 r o.

25. SAL, OA Lokeren, Staten van goed 749–754, f o 85 v o; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 9, f o 267 v o.

26. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 90, f o 9 v o; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 992, f o 50 r o; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 93, f o 22 v o. Antwerpen, 988/989, p. 2: ‘Slechts enkele zilversmeden bezitten een laveurmolen. In deze draaiende ton wordt het restgoud en restzilver fijngemalen voor het hersmolten of geraffineerd wordt; […] De laveur wordt slechts om de drie jaar geraffineerd’.

27. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 93, f o 22 v o.

28. RAB, KA Nieuwkerken nr. 25; SASN, OA Nieuwkerken nr. 9, f o 262 v o.

29. RAB, KA Temse nr. 286. 30. Zie cat.nr. 37. 3. RAB, OA Beveren nr. 238,

f o 275 v o. 32. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 9,

f o 267 r o. Jacobus Cockelet is meester tingieter sedert 732 en wordt tot 794 vermeld (Amsterdam/Antwerpen/Rotterdam, 979, p. 33).

33. SAA, N nr. 990, nr. 20; Ant-werpen, 988/989, p. 39; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 280–28. Biografische gegevens over Jacobus Joannes Benedictus IV Mertens zie Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 279-282, nr. 8-30.

34. ARAB, Jointe van de Munt nr. 646.

35. ARAB, Jointe van de Munt nr. 642, p. 33, nr. 23; ARAB, Jointe van de Munt nr. 644, p. 22, nr. 97.

36. RAB, ALVW nr. 465; RAB, ALVW nr. 893.

37. Schlugleit, 969, p. 303; Ieper, 2003, p. 3.

38. De Ren, 988, p. 54. 39. Zie Nauts, 970, p. 85, 87 die

zich op een vroeg 9de-eeuws handschrift baseert: ‘… zijn er nog twee silvere engelen gemaekt door S. Bovadella compagnon van Ph. De Schep-per’. Gaat het hier om Joseph Bovadilla die van 3 oktober 748 tot 2 december 752 in de leer gaat bij Adrianus Loridon te Gent (SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 3, f o 76 r o)?

40. Moureaux, 974, p. 300. 4. RAB, OA Temse nr. 799.

40

dochter van Franciscus, en is ondertussen net als Robert naar Lokeren uitgeweken. De Cap-per bouwt daar een eigen koperslagersatelier uit, terwijl zijn zoon, Jean-François de Capper (766–834), later edelsmid zal worden. Het is dus niet onmiddellijk duidelijk wie de derde werknemer in het atelier van Franciscus Nijs te Temse is. Ook in het atelier van Tielemans worden de kinderen ingeschakeld. Ten slotte kunnen we hier ook de negentienjarige Joseph van Bos fs de Pierre vermelden. Deze garçon jouaillier geboortig van Sint-Niklaas verkrijgt op 25 maart 780 een paspoort om zich te Parijs als juwelier te vervolmaken en er de Franse taal te leren.42

Een vrouwelijke toets

Ook de rol van de vrouwelijke familieleden is binnen het Waas zilversmidsbedrijf niet te on-derschatten. Zij houden de winkel open, treden op als schatter van juwelen en zilverwerk en nemen in bepaalde gevallen ook de administratie op zich, zoals blijkt uit verschillende kwitanties die door Isabella en Anna Catharina Grietens, respectievelijke echtgenotes van Dieudonné Robert en Franciscus Nijs, ondertekend worden. Anna Catharina en Isabella Carolina de Cauwer nemen de zilverwinkel van Nicolas de Cauwer, hun respectievelijke broer en vader, over. De huishoudelijke taken worden aan dienstmeiden overgelaten, bv. Isabella Marie van Hal bij Petrus Franciscus de Dobbelaer te Beveren en Maria Catharina van Hachter bij Nicolas de Cauwer te Sint-Niklaas.43

18de-eeuws Waas zilver

‘Over het algemeen kan men in de XVIIIe eeuw minder spreken van regionale kenmerken dan in oudere tijden. De snelheid waarmede de nieuwe stijlformules verspreid geraken is verbazingwek-kend. En toch vormt het werk van Johannes Fran-ciscus Nijs een uiterst bekoorlijk rococo-ensemble, speels en toch niet wuft, dat de algemeen geldende stijl op persoonlijke wijze interpreteert’.44 Deze stelling en appreciatie van Elisabeth Dhanens, die zeer vertrouwd was met het oeuvre van Fran-ciscus Nijs, wordt door het teruggevonden Waas zilver bevestigd. De verscheiden herkomst van de Wase edelsmeden en de diversiteit van hun opleiding heeft nauwelijks traceerbare sporen achtergelaten in hun oeuvre.

De aan Joannes De Cauwer toegeschreven engelenkandelaars (745), het oeuvre van Nicolas Rosart en de zoutvaatjes van Dieudonné Robert (748–750, 755, 759) sluiten volledig aan bij de baroktraditie.45 Ook de twee putti die in 764 door Antonius Ferdinandus de Schepper aan een ouder reliekschrijn toegevoegd worden, liggen nog in de lijn van de naturalistische laat-barok.46 Door het beperkt aantal teruggevonden voor-werpen uit deze periode kunnen enkel voor Rosart favoriete ornamenten aangeduid worden, namelijk de geponste schubmotieven op zowel altaarkandelaars als flambeeuwschilden.47 De vorm en de gegraveerde versiering van de boord van een schotel in de kerk van Lokeren vertoont gelijkenissen met zowel Antwerpse, Brusselse, Gentse als Dendermondse voorbeelden.48 De cherubijnen die Franciscus Nijs voor de kerk van Rupelmonde in 749–750 vervaardigt, zijn voor een debuterend edelsmid van zeer hoge kwali-teit.49 Als koperslager beheerst hij de techniek van het ciseleren perfect – il travaille pour toutes les eglises des environs et est meme le seul ciseleur du canton50 – en voor de modellen kan hij buigen op het werk van zijn vader Adrianus Nijs, wiens beeldsnijdersatelier op dat moment werk van hoge kwaliteit aanlevert. De gerasterde motieven met bloemknoppen op de sokkels refereren nog naar de barok, terwijl de cartouches bovenaan de sokkels op schuchtere wijze de rococo aankon-digen.

Terwijl Dieudonné Robert en Franciscus Nijs na 750 net als hun zwager en broer beeldsnijder Philippus Alexander Franciscus Nijs volop voor de rococo kiezen, zien we op vormelijk vlak bij Petrus Dominicus van Goethem uit Sint-Niklaas nog enige aarzeling. De dienbladen die hij in 75 voor primus Egidius Franciscus de Grave maakt, sluiten aan bij oudere voorbeelden en de gegraveerde versiering in het plat is nog duidelijk barok, wat mee verklaard kan worden door het officieel karakter van de opdracht en de op tra-dities gerichte opdrachtgever. Enkel in de boord worden nieuwmodische rocailles gegraveerd.5 Een jaar later laat hij op een stel canonborden de rocailles welig tieren.52 In een olie- en azijnstel van 753, dat in 780 quasi gekopieerd wordt door Franciscus Joannes Verbeust, grijpt hij terug op gestileerde schelpmotieven, die net als de gebogen vorm van de karafhouders zeer nauw aansluiten bij Brugse voorbeelden.53 De olie- en azijnstellen van Franciscus Nijs zijn veel speelser van opvat-

42. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 68. 43. RAB, OA Beveren nr. 238, f o 278

r o; De Backer, 979, p. 59, nr. 550.

44. Dhanens, 953|, p. 9. In de tentoonstellingscatalogus Mid-delburg, 952, p. 48 publiceerde Elisabeth Dhanens een gelijkaar-dige appreciatie voor het oeuvre van (Joannes) Franciscus Nijs: ‘Nadien zien wij het speels-gril-lige rococo-ornament nagenoeg gelijktijdig, zowel in de architec-tuur als in de sierkunsten (bijv. bijna gans het oeuvre van J. F. Nijs en het prachtige altaarkruis van Aalst 76), om met de neo-klassieke Louis XVI en Empire, in de XIXe eeuwse stijlnaboot-sing te eindigen’.

45. Cat.nrs. 5–7, , 36, 38–39. Van de Brusselse meester met naar links kijkende hond zijn vergelijkbare zoutvaatjes bekend (Baudouin, Colman & Goethals, 998, p. 00, nr. 32).

46. Cat.nr. 20. 47. Cat.nr. 6–7. 48. Cat.nr. 5. Voor de Antwerpse

voorbeelden (Leopoldus Joseph-us van Lamoen, 736–737) zie Antwerpen, 988/989, p. 7, nr. 05; voor de Brusselse (Meester met uil, 730–734, 737–740) zie Brussel, 979, p. 26, 53, nrs. 5, 4; voor de Gentse (Joannes Smidts, 750) zie Gent, 985, p. 234, nr. 20 en de Dendermondse (Hubertus Franciscus Willick, ca. 735) zie Gent, 985, p. 205, nr. 63; Dendermonde, 2000, p. 62, nr. .

49. Cat.nr. 42. 50. ARAB, Jointe van de Munt

nr. 87. 5. Cat.nr. 4. 52. Cat.nr. 6. Dezelfde motieven

komen ook voor op de toege-voegde draperieën aan de altaar-kandelaars die aan Joannes de Cauwer worden toegeschreven (cat.nr. ).

53. Cat.nrs. 7, 33. Voor de Brugse voorbeelden van Pieter Frère (768), Pieter de Thieu (770), Paulus Ponchau (776) en de meester met druiventros (787) zie Brugge, 993, p. 33–34, 327, 344, nrs. 388, 390, 43, 444.

41waas zilver · 1700–1869

ting en grilliger van vorm.54 De voor de rococo zo typische tors werd door Robert in een paar kandelaars van 759 toegepast, door Franciscus Nijs in een mosterdpot van 76 en ampullensets van 775–776 en door Joannes Baptiste Tielemans in een niet precies te dateren komfoor.55 Het type van de getorste kandelaar wordt in de jaren 760 en 770 zowat overal vervaardigd, alhoewel de meeste exemplaren uit Bergen en Aat schijnen te komen. Tot het summum van de rococo behoren een altaarkruisbeeld (753) en vier flambeeuw-schilden (760) van Dieudonné Robert, twee altaarornamenten (765) en een gildenbreuk (773) van Franciscus Nijs met assymmetriche opbouw en grillige rocailles.56 Het altaarkruisbeeld dat Robert in samenwerking met Philippus Alexander Franciscus Nijs voor de kerk van Temse maakt, sluit aan bij een Gents voorbeeld van 752 van Matthieu Lenoir, neef van de Rupelmondse Mat-thieu Lenoir.57 De variatie aan rococomotieven op een mosterdpot van Franciscus Nijs (76), die vormelijk nog aansluit bij voorbeelden uit het tweede kwart van de 8de eeuw, zijn geïnspi-reerd op de ornamenten die Philippus Alexander Franciscus Nijs voor lambrizeringen, communie-banken en biechtstoelen snijdt.58 Net als op een wijwatervat van Nijs (764) combineert Robert een soort spons- of rotsmotief met de rocailles.59 Aan de schelpen en rocailles voegt Franciscus Nijs vrij natuurgetrouw weergegeven bloemen toe. Spora-disch wordt de rococo-ornamentiek ook door zijn zoon Egidius Franciscus Ludovicus Nijs toegepast, o.a. in 792 in een reliekosculatorium.60

Ca. 775 zien we een schuchtere intrede van het neo-classicisme in het oeuvre van Franciscus Nijs: een getorste kelk met gestileerde, op de oud-heid geïnspireerde motieven.6 Joannes Baptiste Tielemans combineert in een stralenmonstrans het neoclassicisme met naturalistische barok.62 Onder de lunula is de monstrans versierd met een fraaie partij bloemen, terwijl de voet enkel met strakke ornamenten gedecoreerd is. Tech-nisch gezien is het werk van Tielemans duidelijk te onderscheiden van zijn Wase collega’s. De gestileerde banden op de voet van de monstrans en op de cuppa en de voet van een kelk van 776 zijn slechts licht boven het oppervlak verheven.63 Jammer genoeg weten we niet waar Tielemans de mosterd haalt. De namen van de Antwerpse en Brusselse meesters waar hij na zijn opleiding bij Dieudonné Robert in de leer gaat, zijn immers niet bekend.

Quasi het volledige oeuvre van Eugenius de Landtsheer en een groot deel van het werk van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs behoort tot het neo-classicisme. Strikken, ringen, guirlandes, antikiserende koppen in medaillons en laurier-banden behoren tot beider courante ornamen-tiek. Ook bandelwerk komt bij beiden voor, maar bij Nijs worden er bloemen in verwerkt.64 Ramskoppen lijken alleen bij Nijs voor te komen en parelranden bij geen van beiden. In een paar kandelaars van 782 combineert De Landtsheer het klassieke model met een lichte tors.65 Van De Landtsheer zijn ook twee volledig gladde kelken van 783 en 788 bekend.66

Verspreiding en opdrachtgevers

Geografisch gezien kent het werk van Wase edel-smeden een relatief grote verspreiding. Vooral het atelier Nijs heeft heel wat klanten buiten Temse. Hetzelfde geldt, maar in iets mindere mate, voor Eugenius de Landtsheer. Verschillen-de factoren spelen hierin een rol: familierelaties, een brede kennissenkring en goede connecties met opdrachtgevers die zelf deel uitmaken van een breder netwerk.

Nicolas Rosart, gehuwd met Joanna Catharina Geeraerts, dochter van de Antwerpse diamant-kliever Joannes Baptiste Geeraerts, maakt in 742 in opdracht van Anne Françoise de Broëta (78–770), sœur Augustine de Sainte Renilde in het klooster der Ursulinen te Antwerpen, een gouden rammelaar en zilverbeslag voor een altaarlessenaar. De de Broëta’s zijn verwant aan de familie Geeraerts. J.F.J. de Cock uit Mechelen bestelt in 755 ter gelegenheid van het huwelijk van zijn nicht Catharina twaalf vorken, twaalf lepels en twee dienlepels bij zijn kozijn Nicolas de Cauwer. Beeldsnijder Adrianus Nijs voert niet alleen opdrachten uit in het Land Van Waas, maar ook in Klein Brabant en de omgeving van Dendermonde.67 Via deze weg wordt zijn zoon Franciscus Nijs geïntroduceerd, eerst als kopersla-ger en vanaf ca. 746 als zilversmid. In 749–750 voert hij een belangrijke opdracht voor de kerk van Rupelmonde uit, terwijl hij ook werkt aan een ciborie voor het Wilhelmietenklooster te Beveren, een wijwatervat en een kroon. Hij heeft hij dan al een monstrans aan de Finistèrekerk te Brussel en een zilveren vaas en koelbak aan de heer Serleer, eveens te Brussel, geleverd.68

Een priester in de familie is voor edelsmeden een pluspunt. Zij introduceren hen in de lokale

54. Zie o.a. cat.nr. 55. Voor een vergelijkbaar voorbeeld uit Oudenaarde van 766 zie Ou-denaarde, 994, p. 60, nr. 6.9.

55. Cat.nrs. 23, 40, 5, 65–67. Voor vergelijkbare ampullen uit Oudenaarde van 76 zie Oudenaarde, 994, p. 37, nr. 48.2.

56. Cat.nrs. 37, 4, 58, 63. 57. Gent, 975, 2, p. 290, nr. 436. 58. Cat.nr. 5. Zie o.a. exemplaren

van Pieter Alio uit Brussel (730–734) (Brussel, 979, p. 22, nr. ; Baudouin, Col-man & Goethals, 983, p. 26, nr. 26), van Mathias Josephus van Deuren uit Antwerpen (737–738) (Baudouin, Col-man & Goethals, 983, p. 25, nr. 7), van Pieter Joseph Long-heheye (ca. 746–750) en Mi-chiel de Grave (754) uit Gent (Gent, 985, p. 233, nr. 209; De Ren, Claessens-Peré & Nys, 997, p. 25, nr. 20). Een gelijkaardige mosterdpot en strooibus van een nog niet ge-identificeerde Brusselse meester (756 & 759) (Brussel, 979, p. 84, 90, nrs. 7, 77) werd door de Antwerpse edelsmid Joannes Franciscus Everaerts in 765 gekopieerd (Antwerpen, 988/989, p. 40, nr. 42; De Ren, Claessens-Peré & Nys, 997, p. 08, nr. 53).

59. Cat.nrs. 4, 57. 60. Cat.nr. 96. 6. Cat.nr. 64. 62. Cat.nr. 2. 63. Cat.nr. 30. 64. Zie bv. cat.nrs. 86, 88. 65. Cat.nr. 33. 66. Cat.nrs. 35, 42. 67. Over de opdrachtgevers van

Adrianus Nijs zie Nys, 993, p. 42.

68. RAB, ALVW 346; RAB, OA Temse nr. 22.

42

gemeenschap of brengen opdrachten aan die an-ders nooit in hun orderboekje zouden voorkomen. Phillippus Lenoir is van 70 tot 73 onderpastoor te Rupelmonde en nog geen jaar later huwt juwe-lier Matthieu Lenoir er met de niet onbemiddelde Joanna Maria Haeuw. Te Zomergem, waar een zilveren schaal van Dominicus van Goethem be-waard wordt, volgen drie priesters met Sint-Niklase roots elkaar op: Matthias de Cauwer (66–729), Pieter de Cauwer (694–759) en Egidius Francis-cus de Grave (730–83).69 Matthias de Cauwer is de broer van Joannes en oom van Pieter en Nicolas de Cauwer. Pieter de Cauwer is vanaf 78 onder-pastoor te Melsele en van 724 tot 729 pastoor te Ronsele. De Grave, die in 75 als primus aan de universiteit van Leuven te Sint-Niklaas ingehaald wordt, bezit zilverwerk van Van Goethem.70 De pastoor van Sint-Gillis-Waas, P.J. Buys, leidt in 773 de doopplechtigheid van Martinus Gislenus Tielemans, zoon van zilversmid Joannes Baptiste Tielemans die met Isabella Buys gehuwd is. Niet toevallig wordt er in de kerk van Sint-Gillis-Waas een monstrans van Tielemans bewaard.7 Karel Adriaen de Clippeleir (742–80), onderpastoor te Nieuwkerken en pastoor te Heurne, is de zoon van Amelberga Nijs, zuster van Franciscus Nijs en tante van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs.72 Van deze laatste wordt in de regio rond Oudenaarde zilver teruggevonden (Mullem, Nazareth en Ruiselede). Joannes Baptiste Nijs (* 747), zoon van Franciscus Nijs, wordt oratoriaan en kanunnik van Sint-Goe-dele te Brussel.

De oratorianen spelen zowel te Temse als te Sint-Niklaas een belangrijke rol als parochieher-ders én als opdrachtgevers bij de inrichting van respectievelijk de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de Sint-Niklaaskerk, in het bijzonder Ludovicus Bosch († 764), die van 745 tot aan zijn dood pastoor van Temse is.73 Te Sint-Niklaas bestelt oratoriaan Petrus Buyst (674-743), pastoor van 74 tot 743, voornamelijk zilverwerk bij Hubertus Franciscus Willick die ondertussen van Lokeren naar Dendermonde verhuisd is.74 Zijn opvolger Benedictus de Schoesitter (697-756), pastoor van 743 tot 756, heeft geen voorkeur voor een bepaalde zilversmid en plaatst opdrachten bij op-nieuw Willick, maar ook bij Nicolas de Cauwer en Dieudonné Robert.75 Een paar kandelaars (785) die in de Sint-Walburgakerk van Veurne bewaard worden, zijn wellicht ook via de oratorianen, die te Veurne een college beheren, bij Egidius Franciscus Ludovicus Nijs besteld.76

Te Sint-Niklaas en te Lokeren spelen geestelijke dochters een voorname rol bij de aanschaf van zilverwerk. Uit devotie schenken of financieren ze o.a. kandelaars, kronen en attributen voor heiligen-beelden.77 Deze devote dochters bezitten vaak zilverwerk voor eigen gebruik. Op 7 januari 755 schenkt Theresia Dorothea Varendoncq aan haar nicht Isabella Jacoba Ramont, die bij haar inwoont, haar zilverwerk en porselein: ‘eene notelaere casse daer het silverwerck in staet, eenen silveren caffépot, een silver coffoir, eenen silveren thee-pot, eene silvere salve, vier silvere candelaeren, twee dosijne mes-sen met silvere hechten, een silvere commeken met een schele ofte decksel, eenen silveren mostaertpot, een silvere peperbusse, twee silvere sautvaeten, een silvere suyckerdoose, eenen silveren snutter ende het silverere bacxken om den snutter in te leggen, twee silvere sauspannekens, eenen silveren souplepel, een vergulde snuijfdoosken […]’.78 Deze geestelijke dochters liggen vaak aan de basis van nieuwe con-gregaties of kloosterordes. Te Beveren bouwt Anna Piers (664–75) in Hof ter Welle samen met enkele geestelijke dochters een weeshuis uit; van waaruit de congregatie van Onze-Lieve-Vrouw Presentatie ontstaat. Een van haar opvolgsters bestelt in 775 zilverwerk bij Franciscus Nijs uit Temse.79 Deze laatste levert ook zilverwerk aan de Abdis van Roosenberg te Waasmunster.

Zilversmeden engageren zich ook binnnen de lokale parochiegemeenschap. Nicolas de Cauwer en Franciscus Nijs worden respectievelijk kerk- en armmeester. Ze zijn vaak lid van confrerieën of broederschappen. Zowel Dieudonné Robert als Franciscus en Egidius Franciscus Ludovicus Nijs zijn lid van de confrerie van de heilige Berechting te Temse80 en Franciscus Joannes Verbeust is ontvanger van de broederschap van de Gelovige Zielen te Sint-Niklaas.

Op lokaal vlak speelt de sociale status vaak een grote rol. Heel wat Sint-Niklase zilversmeden stammen uit de gegoede klassen. Ze zijn verwant van of zoon van de plaatselijke meier, notaris of geneesheer. Het is bijgvolg niet verwonderlijk dat het hoofdcollege van het Land van Waas en de wethouders van Sint-Niklaas bij De Cauwer en Van Goethem zilver bestellen. Ook zonen van ambachtslui of kooplui, in casu een beeldsnijder, een koperslager en een wijnhandelaar, hebben een grotere kans op slagen. Eugenius de Landts-heer werkt in 792–809 net als Egidius Francis-cus Ludovicus Nijs in 79–80 voor de graaf van Lichtervelde, (voormalige) heer van Temse.8

69. Cat.nr. 8. 70. Cat.nr. 4. 7. Cat.nr. 2. 72. Nys, 993, p. 43. 73. Nys, 993, p. 42–43.

Zie ook cat.nr. 56. 74. Boeykens, 93|2, p. 7-75;

Schietekat, 975, p. 55-85. 75. Boeykens, 93|2, p. 75-78. 76. Cat.nr. 88. 77. Cat.nrs. 2–3, 43. Zie ook

biografie Dieudonné Robert en Van den Bogaerde, 825, 3, p. 374; Reynaert, 903|, p. 73, 284; De Cock, 90, p. 74; Boeykens, 93|2, p. 70, 74–77; Nauts, 970, p. 75, 93; Schietekat, 975, p. 69–70, 73, 75–76; Schietekat, 979, p. 60, 66, 70, 86, 88–90; Weemaes, 987, p. 92, 8–82.

78. UG, FVB, I O 6. 79. Cat.nr. 66. 80. Zie o.a. cat.nr. 52. 8. Over de graaf van Lichtervelde

als opdrachtgever voor beeld-houwer Philippus Alexander Franciscus Nijs en zijn zoon Franciscus Ignatius Nijs in 798 zie UG, FVB I O 3; Nys, 998, p. 384; Nys, 2000|2, p. 97; Nys, 2002|2, k. 597.

43waas zilver · 1700–1869

Hun sociale status wordt weerspiegeld in hun lidmaatschap van schuttersgilden en rederijkers-kamers. Inwijkelingen moeten harder knokken, zeker te Lokeren, waar ze zware concurrentie ondervinden van een aantal gevestigde zilver-winkels. Ook de centrale ligging van de winkel speelt een rol. Dieudonné Robert is recht tegen-over de ingang van de kerk van Temse gevestigd. In Sint-Niklaas zijn de edelsmeden op of toch in de buurt van de Grote Markt gevestigd. Petrus Dominicus van Goethem verkoopt kleinzilver en juwelen aan inwoners van Beveren, Meerdonk, Sint-Gillis, Stekene en Waasmunster. De familie Roels heeft een kraam om op de markt te Loke-ren te staan, waar ze haar waren slijt aan klanten uit Schellebelle en Overmere.

Op heel wat Waas zilver komen eigenaarsiniti-alen voor die jammer genoeg niet gelinkt kunnen worden aan concrecte personen. Tussen 777 en 779 realiseren Franciscus en Egidius Franciscus Ludovicus Nijs een tafelservies met kandelaars mosterpotten, sauskommen en een olie- en azijn-stel voor een zekere Æ.V.VB (Aegidius van …).82

Wase zilverwinkels vóór 1798

In het Land van Waas baten de zilversmeden in een groot aantal gevallen ook een handel in textiel of in kramerijwaren uit. Deze combina-tie van winkelwaren was in het Land van Waas alleszins een noodzaak gezien de hen opgelegde beperkingen voor de verkoop van goederen.83 Naast de verkoop van zilver op de jaarmarkten84 wordt er in Beveren, Lokeren en Sint-Niklaas ook zilverwerk door niet-zilversmeden verkocht. Het gaat hier voornamelijk om zogenaamd kleinzilver, zoals kruisjes, oorringen, ringen, snuifdozen, gespen en knopen. Het zilverwerk en de juwelen die in deze winkels verkocht worden, zijn hoofd-zakelijk uit Antwerpen en Gent afkomstig, maar ook van Aatse85 en Hollandse makelij86. Petrus Franciscus de Gendt bestelt zijn vingerhoeden bij de Antwerpse zilversmid Petrus Willebrordus de Meester (694–770).87 Dieudonné Robert heeft in 758 nog een rekening te vereffenen met Maria Catharina van Mael, weduwe van de Antwerpse edelsmid Joannes Franciscus i Goubau (690–743), voor gelevert silver en gaudt. In de winkel van Joannes Smidts te Lokeren worden in 770 bij een officiële controle zeven gouden kruisen met filigranen schuiver uit Antwerpen en zes gouden kruisen en dertien halskettingen uit

Gent aangetroffen. Een zoon van Olivier Cardo (*73), waarschijnlijk de latere zilversmid Pierre Cardo (* 765), heeft van Toussaint Leruth uit Aat in 787 vijf paar gespen, twee mannensnuifdozen, twee vrouwengespen en een Franse horloge in een dubbele doos ontvangen.88 De Gendt taxeert in 77 zilverwerk van André François Fournier (737–804) uit Aat dat aan de Abdij Roosenberg te Waasmunster wordt geleverd.89 Bij Petrus Morel († 76) te Beveren worden fusieken en pistolen met zilverbeslag verkocht en ook door horlogemaker Petrus Franciscus de Dobbelaer (726–764) wordt zilverwerk te koop aangebo-den.90 De aanwezigheid van Hollands zilver, in het bijzonder uit Axel en Hulst, is een doorn in het oog van het Gentse ambacht.9 De winkels ten platte land worden door hen als grote boosdoe-ners op het vlak van fraude, heling en de verkoop van lagergehaltig zilver omschreven.

Vanaf 752 worden de Wase zilverwinkels in het Gentse zilversmedenambacht geregistreerd. Toch merkwaardig als je bedenkt dat de Wase zil-versmeden in het Brusselse ambacht ingeschreven zijn. Pas in 772 worden zowel de zilversmeden als winkeliers in Gent ingeschreven.92 Niet veel later, in 779, treedt er ook een versoepeling op en kunnen alle meerseniers goud en zilver verkopen, mits het correct gemerkt is.

Placcaet Maria-Theresia nopende de koophandel van goude en silvre werken, 20 januari 1779 PapierGesloten: 35,7 x 21,7 cmOpen: 35,7 x 43,2 cm(kokw, Placcaet 53)

82. Cat.nrs. 69, 72–73, 76–77. 83. RAB, ALVW nr. 2926; Willemsen

& Dilis, 903/905, p. 273–32; Willemsen, 90|2, p. 203–20.

84. Boon, 990, p. 32. 85. Aat stond bekend voor zijn

ambulante zilversmeden en de productie van kledingsacces-soires e.d. (zie o.a. Baudouin, Colman & Goethals, p. 7–8). Twintig van de driehonderd aan Aatse edelsmeden uitge-reikte paspoorten in de periode 792–833 waren bestemd voor Sint-Niklaas (Tondreau, 985, p. 33).

86. In het sterfhuis van Servaes van Roijen, echtgenoot van Catha-rina Verhaeghen, te Bazel werd in 77 door N: Huijbrechts ‘eenen holanschen silveren rinck op 4=7’ geprezen (RAB, OA Bazel nr. 222, f o 27 v o).

87. SAA, N nr. 4545, nrs. 6, 28; Antwerpen, 988/989, p. 22, 39. Over De Meester zie Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 262–265, nr. 8-294.

88. Tondreau, 985, p. 33. 89. RAB, Archief Abdij Rozenberg

nr. 35. Over André François Fournier zie Dugnoille & Le-queux, 980, p. 373; Tondreau, 985, p. 29; Dugnoille & Overlau, 2006, p. 39.

90. RAB, OA Beveren nr. 238, f o 89 v o, 275 v o.

9. RAB, ALVW nr. 349 ‘… dat de sel-ve prochie seer naeburigh is aen de stadt Hulst ende Axel alwaer men apparentelijck vercoopt gefabricqueert gaudt ofte wel van slechten alloy waermede de eenvaudighe lieden sauden connen bedroghen worden’ en ‘… de stadt Hulst alwaer men vercoopt gaudt ende silver van leegen often slechten alloy’.

92. Over de organisatie en de uitbating van zilverwinkels te Dendermonde zie Dauwe, 982, p. 296; Dendermonde, 2000, p. 4–42.

44

Zilverwinkels te Lokeren

In Lokeren is er in de loop van de 8de eeuw maximaal één edelsmid aan het werk. In te-genstelling tot Sint-Niklaas, waar drie tot vier edelsmeden tegelijkertijd actief zijn, ligt te Lokeren meer de nadruk op de verkoop dan op de aanmaak van zilverwerk. In 752–754 worden bij de opname van zilverwinkels ten platte lande in het Gentse zilversmedenambacht volgende Lokerse winkels vermeld: Joannes Roels, de weduwe Joannes Baptiste de Sager, de weduwe Cosmas Cyrillus Wittock, Augustinus Backx en zijn dochter Petronella Françoise, Anna Theresia Tack en haar moeder.93 Al deze namen komen in april 765 met uitzondering van de weduwe Wittock voor op een lijst van Lokerse winkeliers en krijgen in 766 nog een attest van het Gentse edelsmedenambacht.94 Het merendeel van deze winkelier(ster)s kunnen via de familie De Block aan elkaar gelinkt worden: Joannes Roels is een kleinzoon van Cathalijne De Block; Joanna van Doorslaer, dochter van Magdalena De Block, is de moeder van Anna Theresia Tack en achter-eenvolgens weduwe van Jacobus Tack († 79) en Cosmas Cyrillus Wittock († 736); Joannes Baptiste de Sager is gehuwd met Marie De Block († 72), zuster van Matthijs.

De weduwe van Pieter De Block, die een winkel in papier- en cremerijwaren heeft, levert in 698 silveren boecken aan de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren.95 Zij is de moeder van juwelier Mat-thijs de Block († 724) die in 75 en 78 zilver in de kerk reinigt.96 De winkel van wijlen Matthijs De Block, gehuwd met Beatrice Van Hecke en overleden op 25 augustus 724, wordt door Joanna van Doorslaer, echtgenote van dokter Cosmas Cyrillus Wittock en de Antwerpse zilversmid Pieter Roelant (659–726) geprezen: ‘den geheelen winckel van gaut e[nde] silver soo gemaeckt soo ongemaeckt ende alle het selve weerdigh bevonden

tot de somme van twee duysent vyfhondert vier guldens wisselgelt’.97 Bij het overlijden van Marie de Block, echtgenote van Jan Baptiste de Sager, wordt in 72 een inventaris opgemaakt waarbij een deel van het edelsmeedwerk aan de wezen wordt gegeven, o.a. een zilveren rammelaar aan Pieter de Sager en een kerkboek met zilverbeslag aan Anne Marie de Sager.98 Jan Baptiste de Sager wordt in 730 en 732 betaald voor het onderhoud van het zilverwerk in de kerk van Lokeren.99 Zijn huisvrouw – blijkbaar is hij dus hertrouwd – le-vert van 738 tot 748 pennen en papier. Van 749 tot 768 wordt ze in de Lokerse kerkrekening als weduwe vermeld en is zij degene die in de periode 752–766 als zilverwinkelierster vermeld wordt.

Wanneer Pieter Roels, zoon van Pieter en gehuwd met Cathalijne de Block, overlijdt, wordt in 694 de inboedel van zijn winkel, bestaande in ‘goudt, peirlen, diamant en silver, tin, kausen, cremery als anderssints’, geschat op 24-5- pond groten. De Antwerpse zilversmid Sebastiaen van Uffelen (647–70) heeft nog 4-8- pond groten te goed voor de levering van ‘gaudt ende silverwerck tot den winckel’.200 In 76 wordt na het overlijden van Judocus Roels, zoon van Pieter, de kousen- en zilverwinkel opnieuw geschat. Het goud en zilver wordt op 43-4-3 pond groten getaxeerd. Verder wordt ook de uitrusting in de winkel opgesomd: ‘de casse van den silverwinckel […] de gautgewichten ende pijlgewichten […] den toogh ende ’t kasken van ’t silver […] het craem’. Tussen de openstaande rekeningen voor kousen, hoeden, handschoenen en andere textielwaren, staan ook enkele nota’s betreffende de verkoop van klein zilverwerk: ‘een gaude cruijs, silver oorijser ende 3 kercke boecken, een paer kinder-kaussen’ voor 2-4-9 pond groten verkocht aan Jan Bottre; 0-25-8 pond groten voor ‘rest van een gauden cruijs’ te betalen door Arnout de Reuse uit Schellebelle en de vrouw van Pieter de Crabere uit

93. SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 85–86; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 0; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 7.

94. RAB, ALVW nr. 38, nrs. 3, 57, 72, 8; RAB, ALVW nr. 2926, f o 83 v o–84 v o, nrs. 3, 56, 7, 80; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversme-den nr. 9.4; Willemsen & Dilis, 903/905, p. 35–37, nrs. 3, 56, 7, 80.

95. Nys, 200, p. 7; Nys, 2003, p. 39. 96. Nys, 200, p. 23, 32. 97. SAL, OA Lokeren, Staten van

goed van het Beverse in Lokeren 79–730, f o 27 r o. Voor bio-grafische gegevens over Pieter Roelant zie Van Hemeldonck, 2005|2, 4, p. 739–740, nr. 7-967 en 5, p. 344, nr. 8-386. Ook in 728 wordt Joanna van Doorslaer vermeld voor het schatten van zilver (SAL, OA Lokeren, Staten van goed 728, f o 25). Bij het overlijden van haar echtgenoten, Jacobus Tack en Cosmas Cyrillus Wittock wordt er geen specifieke verwijzing naar een zilverwinkel gelegd. Het ongemunt goud en zilver wordt wel geschat (SAL, OA Lokeren, Staten van goed 78–79, f o 232 r o–327 r o; SAL, OA Lokeren, Staten van goed 735–738, f o 40 r o– 406 r o).

98. SAL, OA Lokeren, Staten van goed van het Beverse in Lokeren 79–730, f o 73 r o. Pieter de Sager wordt in 735 vermeld als gheprofesten religieus in d’abdije van Drongen ende als nu genaempt Ludolphus. In 750 is hij onderpastoor te Ursel. Anna Maria huwt later met Livinus van Opstaelle, huidevetter te Gent (SAL, OA Lokeren, Wettelijke passeringen van het Beverse in Lokeren passeringen 730–750, f o 05 v o– 07 r o; SAL, OA Lokeren, Wettelijke passerin-gen van het Beverse in Lokeren 750–765, f o 4 v o–42 v o; SAL, OA Lokeren, Staten van Goed. 758–760, f o 24 r o–248 r o).

99. Nys, 200, p. 23, 32.

45waas zilver · 1700–1869

Overmere dient nog 0-5-6 pond groten te betalen voor ‘rest van eenen gauden rinck ende eenen hoet’.20 Ook in de tweede helft van de 8de eeuw heeft de familie Roels te Lokeren een zilverwinkel die dan door de hogergenoemde Joannes Roels, zoon van Judocus, wordt geleid. Hij levert in 764–765 zilveren missaalbeslag voor de gilde van het Rozenkransje te Lokeren en zijn echtge-note koopt voor 50 gulden zilver van de gilde van de heilige Laurentius eveneens te Lokeren.202 De 72-jarige Joannes Roels legt in 780 een verklaring af over zilveren broekgespen die hij ter gouder trouw heeft ingekocht.203

Joffe Tack krijgt op 23 augustus 762 een certificaat om zilver te verkopen en betaalt 8 pond wisselgeld aan het Gentse zilversmedenam-bacht.204 In 777 levert ze een zilveren haak aan de kerk van Lokeren205 en in oktober 780 getuigt coopvrouw Anna Theresia Tack dat zij drie zilveren bandjes in consignatie in haar winkel te koop aanbiedt. Deze zilveren bandjes van een schildpadden snuifdoos werden blijkbaar op 6 oktober 780 bij Joseph De Strooper te Wachte-beke gestolen.206

Zilverwinkels te Sint-Niklaas

Cornelia Cornelissen, een devote dochter, heeft in 689 een zilverwinkel in de Ankerstraat te Sint-Niklaas. De toen 26-jarige Cornelia deelt haar woning met twee andere geestelijke doch-ters, met name Joanna Herrebauts en Catharina Wilssens.207 In 705 wordt naast de winkel van Cornelia Cornelissen de zilverwinkel van Arnout de Gendt (670–744) vermeld.208 Bij zijn over-lijden in 744 wordt een gedetailleerde staat van goed opgemaakt.209 Bij de meubilaire baten wordt eerst de inboedel van de lijnwaad- en katoenwin-kel geschat, waarna Petrus Cleynaerts het zilver-werk op 79-0-0 pond groten schat en het goud op 226-0-0 pond groten. Het kastje ‘waerinne

is hangende het silver ende gaut’ is 4 schellingen waard. Verder worden ook tweemaal acht stalen beugels van gespen, gewichten, schalen en andere benodigdheden tot het wegen van zilver vermeld. Uit de openstaande rekeningen kan ook afgeleid worden dat Arnout de Gendt contacten onder-houdt met Matthieu Lenoir te Rupelmonde en dat drie klanten hun aankoop van zilverwerk nog niet betaald hebben: Sr Pr de Smet tot Ste Nico-laes -0-4 pond groten voor zilveren gespen en lijnwaad; de zoon van Passchier Thierens -5-8 pond groten voor een paar zilveren gespen en Bertinus Bertens --6 ½ pond groten voor een paar zilveren gespen.20

Op oktober 749 maken de wethouders van Sint-Niklaas gewag van ‘differente andere persoonen syn die silver ende gaut vercoopen’ als zij op vraag van het hoofdcollege de namen van de te Sint-Niklaas werkende edelsmeden opge-ven.2 Het aantal en de namen van de desbetref-fende zilverhandelaars worden niet vermeld. Petrus Franciscus de Gendt (702–787), zoon van Arnout en wisselaar, baat op dat ogenblik een zilverwinkel uit. In 752–754 is hij de enige niet-zilversmid – niettemin noemt hij zichzelf soms mre silversmet 22 – die een zilverwinkel te Sint-Niklaas heeft en zich net als de Lokerse zilverhandelaars in het Gentse edelsmedenam-bacht laat registreren.23 Zijn vingerhoeden bestelt hij zoals reeds eerder vermeld bij Petrus Willebrordus de Meester te Antwerpen. Bij het overlijden van de leverancier dient hij nog

Zicht op de markt van Sint-Niklaas ca. 1780 Detail uit een serie litho’s door G. Miry naar een tekening van J. Geerts, gebaseerd op afbeeldingen uit de kroniek van Pierre Joseph Heynderickx. De litho’s werden in 1878 gepubliceerd in de Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas (Geerts, 1878). Het hoekhuis x valt op, omdat het voor de rooilijn werd opgetrokken. Wellicht gaat het om de zilver- en textielwinkel van de

familie de Cauwer. Zilversmid Nicolas de Cauwer (1700–1758) woont in 1737 immers aan de dreef aan de Markt. Op 30 september 1738 sluit hij een overeenkomst met zijn gebuur Pieter van Ende betre≠ende het zetten van een scheidingsmuur. Zijn zuster, Anna Catharina de Cauwer (1698–1784), baat er een kousenwinkel uit en Isabella Carolina de Cauwer (1726–1796), dochter van Nicolas, vanaf 1762 een zilverwinkel.

200. SAL, OA Lokeren, Staten van goed 694, f o 86 r o–95 v o. Voor biografische gegevens zie Van Hemeldonck, 2005|2, 4, p. 905–908, nr. 7-50. Voor de werkzaamheden van Van Uffel in het Land van Waas zie Jans-sens, 952, p. 88, 96–97, 99, 0, 03, 06–07.

20. SAL, OA Lokeren, Staten van goed 75–76, f o 32 v o– 4 r o.

202. Verstegen, 976, p. 53; Ver-stegen, 977, p. 38.

203. SAL, OA Lokeren, Gerechtelijke onderzoeken 773–78; De Neef, 998, p. 60.

204. SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 8, 762; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 98; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversme-den nr. 9.4.

205. Nys, 200, p. 2, 3. 206. SAL, OA Lokeren, Gerechtelijke

onderzoeken 773–78; De Neef, 998, p. 60.

207. Schietekat, 979, p. 56, 60, 87–88, nrs. 67, 83, 43.

208. Laevaert, 956, p. 44, 50, nrs. 54, 357.

209. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 86, f o 326 r o– 337 r o.

20. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 86, f o 333 r o.

2. RAB, ALVW nr. 345. 22. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 9,

f o 43 r o; RAB, ALVW nr. 45. 23. SAG, Ongenummerde reeks

goud- en zilversmeden nr. 4, p. 85–86; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 0; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 7.

46

90 gulden en 4 stuivers, inclusief het fatsoen van 2 gulden en 3 stuivers, aan hem te betalen voor 22 onsen en 6 engelsen zilverwerk.

Bij het overlijden van Anna Catharina Braem, weduwe van zilversmid Nicolas de Cauwer, wordt in 76 de zilverwinkel door haar inwonende schoonzuster,24 Anna Catharina de Cauwer (698–784), overgenomen.25 Op dit ogenblik ziet men zich ook verplicht om zich in het Gentse am-bacht in te schrijven – de weduwe van Nicolas de Cauwer heeft dit voor de periode 758–762 niet gedaan – en wordt om de continuïteit van de win-kel te waarborgen Isabella Carolina de Cauwer (726–796), dochter van Nicolas, als zaakvoerster opgegeven. Zij betaalt voor haar toelating tot het ambacht op 24 september 762 9-6-8 pond groten courant, de tegenwaarde voor twee mark fijn zilver.26 Op een overzichtslijst van handelaars en winkeliers te Sint-Niklaas van 23 april 765 wordt naast Petrus Franciscus de Gendt opnieuw Anna Catharina de Cauwer, die blijkbaar de eigenlijke zaakvoerster is, vermeld.27

Wase edelsmeden in de 19de eeuw

1798–1815

Na de inlijving bij Frankrijk op oktober 795 blijven de ambachten van goud- en zilversmeden in België hun activiteiten voortzetten. Het edel-smeedwerk wordt verder gekeurd en afhankelijk van de ambachten wordt het laatste jaarmerk, 94 of 95, ongewijzigd doorgebruikt of worden nog nieuwe jaarmerken tot 97 of 98 op de insculpatie-platen en aangeboden stukken afgeslagen. Pas bij de oprichting van de departementale keurkamers in 798 worden de ambachten der goudsmeden afgeschaft.28 Voor de edelsmeden uit het Land van Waas brengt dit op zich niet veel verande-ringen mee omdat zij tot het Scheldedepartement behoren en hun werken verder te Gent laten keuren. De gemeentebesturen van Lokeren, Sint-Niklaas en Temse bevestigen dat elk op hun ma-nier: ‘dans ce canton il n’existe ni bureau de droit de marque d’or et d’argent’ (Lokeren, 23 februari 798); ‘L’admin[inistration] m[unici]pale de Nico-las fait part qu’il n’existe point de bureau pour la marque de l’or et de l’argent’ (Sint-Niklaas, 7 februari 798) en ‘sur l’ouvrages desquels jusqu’ici la marque de l’essai est mise a Gand, et dont les

Nieuwe plaatsbeschryfkundige kaart van het distrikt St Nikolaas voorheen Land van Waas, A. Roothaest en Charles Onghena, 1825 uit Van den Bogaerde, 1825(kokw, inv.nr. k 663)

24. Zie bv. De Backer, 979, p. 59, nr. 550.

25. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 992, f o 48 v o.

26. SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 8, 762; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 98–99.

27. RAB, ALVW nr. 38, nrs. 76 en 24; RAB, ALVW nr. 2926, f o 8 r o, 82 r o, nrs. 76, 24; Willemsen & Dilis, 903/905, p. 39–320, nrs. 75, 23.

28. Van Dievoet, 980, p. 27, 44 en 47.

29. RAG, Fonds Scheldedeparte-ment nr. 2278/.

220. RAG, Fonds Scheldedeparte-ment nr. 207/0.

22 De Backer, 995, p. xxviii, xxx.

222 SASN, MA Sint-Niklaas nr. 662, nr. 260.

223 SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727. 224 De Potter & Broeckaert,

882, p. 29. 225. RAG, Fonds Scheldedepar-

tement nr. 2278/: Albert Willick, Jean Baptiste Tonlein fils, Martin Meelaerts, Marie Willick en Joseph De Vuyst voor Dendermonde, Josephine Capron, de weduwe van Adrien de Breydel, Charles de Paepe en Henry de Paepe voor Eeklo en Jean Gijselinck voor Deinze.

226. RAG, Fonds Scheldedeparte-ment nr. 207/0. Enkel voor Geraardsbergen worden de namen vermeld: Jacques Lussie en Charles Speelman.

227. RAG, Fonds Scheldedeparte-ment nr. 207/0.

228. De onderrichting werd op 26 januari 84 door de Inspecteur-Generaal van het muntwezen in Den Haag voorgeschreven (Van Dievoet, 980, p. 7).

47waas zilver · 1700–1869

poinçons sont frappés sur la plaque ou ci-devant métiers des orfèvres de la dite ville. Consequem-ment il n’existe pour ce moment dans notre canton et commune aucun bureau de perception a ce su-jet’ (Temse, 25 februari 798).29 Het aantal actieve edelsmeden is op dat moment zeer gelimiteerd. Voor Beveren worden op 23 januari 798 geen edelsmeden opgegeven en te Lokeren zijn er vol-gens een mededeling van 23 februari 798 enkel twee à drie personen die een goud- en zilverwin-kel openhouden. Sint-Niklaas telt een edelsmid, met name Joannes Baptiste Tielemans, en Temse twee, ‘scavoir les citoyens Eugene de Landtsheer et Egide Nys, tous deux travaillant sans compa-gnons’. In de statistieken voor het jaar 8 wordt dit voor Temse nogmaals bevestigd, want er zijn te Temse twee zilverateliers met in totaal twee werknemers die gemiddeld ,26 frank per werk-dag verdienen.220 Volgens de Sint-Niklase bevol-kingsregisters van 803 zijn er twee zilversmeden actief, Petrus Cardo en Joannes Baptiste Tiele-mans.22 Cardo, stammend uit een familie van horlogemakers, wordt in de paspoorten van 798 nog als quincaillier omschreven.222 En wat met Joannes Baptiste Hulin en Jean Jacques Van de Voorde? Zijn zij enkel als zilverhandelaar actief? De eerste is nog maar sedert 793 als zilversmid te Sint-Niklaas geregistreerd en Van de Voorde, die in 78 niet slaagt in zijn opzet om als meester-zilversmid erkend te worden, wordt in 84 als ‘deb. d’ ouvrages d’or & argent’ vermeld.223 Bij zijn aanstelling tot lid van de commissie der godshui-zen wordt hij als zilversmid vermeld.224

In 798 worden dus slechts drie ateliers voor het hele Land van Waas opgegeven en dat zijn wellicht niet toevallig de meest productieve uit het Ancien Régime. Ter vergelijking, in 798 wor-den er voor Dendermonde vijf, voor Eeklo drie en voor Deinze een opgegeven.225 In het naburige Zeeuws-Vlaanderen worden in 8 een zilverate-lier te Hulst en twee te Axel genoteerd. Volgens dezelfde statistieken zijn er drie te Aalst, twee te Geraardsbergen en twee te Ninove actief.226 Op deze drie plaatsen verdient een zilversmid gemid-deld ,5 frank per werkdag.227

Als nieuwe zilversmeden worden in de Franse tijd Martin Tielemans, in opvolging van zijn in 803 overleden vader Joannes Baptiste Tielemans, in 805 en Modeste Vermorgen in 807 geregistreerd. Naar het einde van de Franse tijd toe wordt in 82 ook Jean-François De Cap-per als zilversmid te Lokeren genoteerd. Na de

nederlaag van Napoleon en de machtsovername door de Nederlanders laat ook Charles Joseph Simaïs in 85 nog een ruitvormig meesterteken registreren. De wetgeving met betrekking tot de keuring van edelsmeedwerk is dan nog niet aangepast. Carel Alexander De Landtsheer uit Temse neemt in 86 het atelier van zijn overle-den vader over. Aangezien hij een ruitvormig meesterteken hanteert, kan verondersteld wor-den dat hij zijn persoonlijk meesterteken reeds eerder heeft laten registreren.

1815–1832

In de Hollandse tijd behouden alle Wase edel-smeden, ondanks de onderrichtingen om een vierkant merk voor zilver te gebruiken,228 hun ruitvormig meesterteken: Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Carel Alexander en Eugenius de Landtsheer uit Temse, Charles Joseph Simaïs en Jean-François de Capper uit Lokeren en Modeste Vermorgen uit Sint-Niklaas. Hun meesterteken

Insculpation des poinçons des fabricans d’ouvrages d’or et d’argent des trois arronds du département de l’Escaut formant la consistance du bureau de garantie de Gand Koper44 x 35 cmVoor de merken van de Wase edelsmeden zie nrs. 1, 2, 26, 33, 36, 40, 43, 55, 57, 59 en 66. (stam Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-15/29)

48

wordt in willekeurige volgorde op de nieuwe insculpatieplaat ingeslagen.229 De eerste Wase zilversmid die een vierkant merk laat registreren is Jean Staes-Sergeant in 87. De merken worden vanaf dan ook chronologisch geregistreerd met de vermelding van de plaats waar ze als edelsmid actief zijn: Geurts, Nÿs en Van den Hende te Beveren, Blockel en Staes te Lokeren, Dieles en Cardo te Sint-Niklaas.230

1832–1869

Vanaf 832 worden de meestertekens van Wase edelsmeden op de Gentse insculpatieplaten in-geslagen zonder de vermelding van de gemeente waar ze actief zijn. Daardoor zijn hun merken niet onmiddellijk als Waas herkenbaar.23 Voor Lokeren laten Joannes Baptiste Van Hooff (832), Bernardine Limpens (834), Joseph Collette (839), Joanna Maria Cock (852) en Sophie Maes (865) een meesterteken registreren. Zes Sint-Niklase ateliers volgen hun voorbeeld: Fidelis Lintelo (835), Jean Michel Jaspers (844), C. et J. Lintelo (844), Joseph (Louis) Lintelo (844), Jean Van Havere (848) en Cornelius Franciscus

Seconde table à insculper les poinçons des fabricans orfèvres de l’arrondissement du bureau de garantie établi à Gand Koper40 x 27 cmVoor de merken van de Wase edelsmeden zie nummers 88, 103, 106, 126, 132, 135, 146, 148 en 153(stam Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25)

Planche supplémentaire destinée à insculper les poinçons des Fabricants d’ouvrages d’or et d’argent, établis dans l’arrondissement du bureau de Gand Koper40 x 30,2 cmVoor de merken van de Wase edelsmeden zie nrs. 225 en 227(stam Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-18/25)

Troisième plaque d’insculpation des poinçons des fabricans d’ouvrages d’or et d’argent de l’arrondissement du bureau de garantie établi à Gand Koper42,1 x 34,4 cmVoor de merken van de Wase edelsmeden zie nrs. 172, 173, 177, 187 en 199(stam Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-17/25)

49waas zilver · 1700–1869

Lenaerts (866). Voor Temse worden slechts twee nieuwe zilversmeden genoteerd: Joseph Nijs (838) en Pieter Wittebols (839).

Mobiliteit versus continuïteit

Herkomst

De herkomst van de nieuwe edelsmeden is zeer divers, zeker wanneer we rekening houden met zowel hun geboorteplaats als laatste woonplaats: Aarschot, Antwerpen, Brussel, Doornik, Dor-drecht (Nederland), Eeklo, Gent, Graauw (Ne-derland), Harelbeke, Leuven, Oudenaarde, Sint-Joost-ten-Node, Tielt en Wakken. Ook binnen het Waasland zijn er verschuivingen. Petrus Nijs verhuist van Temse naar Beveren, Pieter Francies Heyndrickx van Sint-Niklaas naar Beveren en Louis Lintelo-Bruylants houdt zowel te Beveren als te Sint-Niklaas winkel. Soms lijkt het wel een va et vient. De absolute kampioen is Brusselaar Pieter Wittebols, die achtereenvolgens te Brussel (vanaf 825), te Leuven (ca. 827) en opnieuw te Brussel (vanaf 837) en van 6 augustus 839 tot 22 november 839 te Temse als edelsmid actief is. Na iets meer dan vier maand verlaat hij Temse en trekt hij richting Brugge. Een mooie tweede plaats is er voor de associatie tussen de gebroe-ders C. en J. Lintelo, die van 9 april tot 7 novem-ber 844 standhoudt. De familie Lintelo houdt er overigens een ware verhuiscultuur op na. Niet verwonderlijk als je weet dat ze keer op keer frau-duleus bankroet gaan. Zilversmid Josephus Louis Lintelo (776–846) met Brugse roots, is zowel te Wakken als Eeklo actief. Zijn zonen zorgen voor een verdere diaspora van de Lintelo’s. Louis Constant Lintelo (* 80) wordt zilversmid te Lokeren (827–846/847) en Antwerpen; Fidelis Lintelo (809–886) te Sint-Niklaas (835–862) en Antwerpen; Joseph (Louis) Lintelo (820–904) te Sint-Niklaas (844–857) en te Beveren (vanaf 857). De zaak van Fidelis Lintelo wordt in 862 overgenomen door zijn schoonzoon Auguste Pierre Felicitée Van Remoortere (* 838) en in 863 door zijn zoon Louis Joseph Lintelo (* 836). Deze laatste ruilt Sint-Niklaas voor Brussel om daarna de zaak van zijn vader in Antwer-pen over te nemen. En tenslotte is er nog Louis Lintelo-Bruylants (* 825), eveneens afkomstig uit Wakken, die na twee korte pogingen in Beveren (854 en 863) en een verblijf in Tielt van 862 tot 865 een goud- en zilverwinkel in de Onze-Lieve-Vrouwestraat te Sint-Niklaas uitbaat.

Juweliers en edelsmeden zijn overigens zeer ambulant. In Sint-Niklaas wordt aan Petrus Cardo en zijn kinderen, waarvan er enkele ook als orfèvre omschreven worden, met de regelmaat van de klok een paspoort uitgereikt om zich te verplaat-sen naar Antwerpen, Brussel, Gent, Menen en Oostende.232

Opvolging verzekerd: de weduwe als spilfiguur

Naast de zeer verscheiden herkomst van nieuwe Wase edelsmeden valt ook een zekere conti-nuïteit op. De gunstige locatie van de winkel, de aanwezigheid van een goed uitgerust atelier en zowel familiale als financiële banden spelen hierin een cruciale rol.

Wanneer Jan Baptist Van den Hende (782–849), zoon van een Oudenaards zilver-smid, zich in 824 in Beveren vestigt, is dat een bewuste keuze. Hij huwt er met de zeventien jaar oudere goudwinkelierster Judoca Francisca Gosselé (765–834) die sedert 82 op de hoek van de Kloosterstraat en de Markt een goud- en zilverwinkel uitbaat. Bovendien is er een smidse beschikbaar, die in 764 door haar vader Rom-baut Gosselé, een slotenmaker, van de Beverse uurwerkmaker Petrus Franciscus de Dobbelaer (726–764) overgenomen werd. Wanneer Van den Hende overlijdt, wordt de zaak voor korte tijd door zijn weduwe Maria Verhofstede († 850) verdergezet, waarna goudsmid en horlogemaker Pieter Francies Heyndrickx (* 89) uit Sint-Niklaas de winkel overneemt. De zaak van Jan Frans Geurts (790–863) op de Grote Markt te Beveren komt via een erfenis in handen van Joseph Louis Lintelo (820–904). De echtgenote van Lintelo, Justine Zoë Bergeron (82–896), is als stiefdochter van Jan Frans Geurts bij testa-ment als zijn enige erfgenaam aangeduid.

De wortels van het atelier De Capper te Loke-ren liggen in Temse. De moeder van zilversmid Jean-François de Capper, Joanna Maria Petronel-la Nijs, is een dochter van zilversmid Franciscus Nijs uit Temse. En waneer Jean-François overlijdt wordt de zaak van 834 tot 86 door zijn weduwe Bernardine Limpens (777–86) verdergezet, waarna de fakkel tot ca. 876 doorgegeven wordt aan de Gezusters De Capper, met name Amelie (* 82) en Louise De Capper (* 86). Hun broer Joseph De Capper (809–874) wijkt uit naar Brussel, waar hij een eigen atelier opstart.

Wanneer zilversmid Joannes Baptiste Van Hooff (80–887) uit Antwerpen op 6 november

229. STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nrs. , 2, 26,

230. STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nrs. 43, 55, 57, 59 en 66; STAM Gent, Bijlokecol-lectie, inv.nr. 765-20/25, nrs. 88, 03, 06.

23. STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, nrs. 26, 32, 35, 46, 48, 53; STAM Gent, Bij-lokecollectie, inv.nr. 765-7/25, nrs. 72, 73, 77, 87, 99; STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-8/25, nrs. 225, 227.

232. SASN, MA Sint-Niklaas nr. 662.

50

51waas zilver · 1700–1869

Schilderij met zicht op de Beestenmarkt, thans Groentemarkt te LokerenDésiré De Bruycker (1814–1840)Lokeren, 1837 Olie op doek53 x 43 cmJoannes Baptiste Van Hoo≠ (1810–1887) was sedert 1832 als zilversmid op de Veemarkt gevestigd(Stedelijk Museum Lokeren)

52

83 huwt met winkelierster van goud en zilver Adelaïde Roels, doet hij een gouden zaak, aan-gezien de familie Roels sedert eind 7de eeuw te Lokeren een zilverwinkel runt.233

Na het overlijden van zilversmid Josephus Franciscus Collette († 852) wordt de zaak op het Zand te Lokeren tot 857 door zijn weduwe Joanna Maria Cock (* 822) verdergezet. Op 3 juni 857 verhuist ze naar Antwerpen en wordt de winkel in diezelfde maand overgenomen door Sophie Maes (803–879), de weduwe van Charles Van Kerckhove. De winkel op het Zand blijft tot het begin van de 20ste eeuw in handen van de familie Van Kerckhove, aanvankelijk onder de naam Gustave Van Kerckhove en zuster en vanaf 903 als Weezen Van Kerckhove.

Wanneer Franciscus Joannes Dieles (* 788) in 820 vanuit Antwerpen in Sint-Niklaas neerstrijkt, huwt hij met de twaalf jaar oudere zilversmitser Judoca Petronella Van Bogaert (* 776), die het jaar tevoren weduwe geworden is van zilversmid Martin Tielemans (773–89). Dieles krijgt op die manier een van de meest productieve ateliers uit Sint-Niklaas in handen, dat van Joannes Baptiste Tielemans (742–803), vader van Martin.

De goud- en zilverwinkel in de Onze-Lieve-Vrouwestraat nr. 077 is achtereenvolgens in handen van Joseph Augustin Cogen (van 840 tot 862), Louis Lintelo-Bruylants (van 862 tot 865) en Jan Frans Hoefyzers (vanaf 865). De goud- en zilverwinkel op de hoek van de Grote Markt en de Collegestraat wordt achtereenvolgens uitgebaat door Fidelis Lintelo-Verheyden (835 tot 844), C. et J. Lintelo (844) en Joseph Lintelo (844–857). Fidelis Lintelo verhuist in 844 naar een nieuwe lo-catie ‘In den gouden kelk’ op de hoek van de Grote Markt met de Parkstraat. Daar zingt hij het tot 862 uit. Hij gaat frauduleus bankroet en wijkt uit naar Antwerpen. Zijn schoonzoon Auguste Pierre Feli-citée Van Remoortere houdt het hooguit een jaar vol, waarna de zaak in 863 voor korte tijd door zijn zoon Louis Joseph Lintelo wordt voortgezet.

Te Temse blijven zowel Egidius Franciscus Ludovicus Nijs als Eugenius de Landtsheer actief. Hun succesvolle ateliers worden door hun zonen Josephus Nijs en Carel Alexander de Landstheer tot het midden van de 9de eeuw verdergezet. Twee andere zonen zoeken hun heil elders. Petrus Nijs wordt zilversmid te Beveren en Joan-nes Nepomucenus de Landtsheer wijkt uit naar Dendermonde.

De echtgenote als uithangbord

Net als in de 8de eeuw blijft de rol van de vrouw van essentieel belang. Zij zorgt vaak voor finan-ciële zekerheid of de continuïteit van winkel en atelier. Net als in Nederland en Engeland laten Wase weduwen een persoonlijk meesterteken registereren,234 met name de weduwe Collette, de weduwe De Capper en de weduwe Van Kerckhove te Lokeren. Een aantal zilversmeden vermelden ook de naam van hun echtgenote voluit. Hiervan zijn vier voorbeelden bekend. Jean Staes-Sergeant en Jean Michel Jaspers-Anthony te Lokeren en Fidelis Lintelo-Verheyden en Louis Lintelo-Bruylants te Sint-Niklaas. Jean Staes, zoon van een chirurgijn uit Harelbeke, trouwt in 87 met Maria Sergeant (* 790). Bij Jean Michel Jaspers, die in 844 met een kleindochter van goudsmid Jacobus Michael Anthony (780–865), is het promotioneel gezien interessant om de faam van de Antwerpse juweliersfamilie Anthony uit te bui-ten. Na amper een jaar houdt Jaspers het echter in Lokeren voor bekeken en keert hij terug naar Antwerpen. Fidelis Lintelo huwt op 20 december 834 te Lokeren met Melanie Sophie Philippe Ver-heyden (* 809), dochter van burgemeester Petrus Bernardus Verheyden. Regina Bruylants (* 82) is afkomstig van Wijnegem.

Vrouwlief zorgt met de zilverwinkel voor een extra inkomen, zoals Sophie Maes (* 803) uit Vra-sene die met bierbrouwer Charles Van Kerckhove (794–853) uit Lokeren getrouwd is, of zij baat als aanvulling bij de inkomsten van het zilverate-lier een textiel-, verf- of interieurwinkel avant la lettre uit. Rosalia De Vos, echtgenote van Charles Joseph Simaïs, is fabrikante en handelaarster in siamoisen. Maria Verhofstede, de vrouw van Jan Baptist Van den Hende, verkoopt verfwaren en Bernardine Limpens meubelpapier en schouw-stukken. De Beverse zilversmeden Jan Frans Geurts en Petrus Nijs maken van hun bijberoep na een tijdje zelfs hun hoofdberoep. Beiden rich-ten zich op de kanthandel die in Beveren in de 9de eeuw hoge toppen scheert en gericht is op de export naar Nederland.235 Ook in Brugge com-bineren Jacobus Franciscus Allaert (788–87), Ludovicus Joannes Jacobus Brandt (806–848) en Joannes Baptista Josephus Loverius (79–850) de zilversmidsstiel met de kanthandel.236

233. Nys, 997|3, p. 5–52. 234. Glanville & Faulds golds-

borough, 990, p. 3–28; Six & Krekel-Aalberse, 2003, p. 6–7.

235. Meire, 985, p. 22; Van Bo-gaert, 994/995, p. 24–27; Van Bogaert, 999, p. 4; Nys, 999, p. 30–34.

236. Van Dievoet, 2005, p. 3, 2, 60.

53waas zilver · 1700–1869

De 19de-eeuwse ateliers

Opleiding

Over de opleiding van de 9de-eeuwse Wase edelsmeden is bitter weinig terug te vinden. Van de edelsmidszonen kunnen we aannemen dat ze in het atelier van hun vader opgeleid worden: Jan Frans en Frans Leopold bij Arnoldus Geurts (* 766) te Aarschot; Jean bij Gummarus Francis-cus Joannes Wijckmans (757–823) en Josephus Franciscus bij Josephus Joannes Ludovicus Collette (788–842) te Antwerpen; Fidelis, Louis Constant en Joseph (Louis) bij Joseph Louis Lin-telo (776–846) te Wakken en Eeklo; Jan Baptist bij Jan August Franciscus Van den Hende (* 742) te Oudenaarde; Martin bij Joannes Baptiste Tielemans te Sint-Niklaas; Josephus en Petrus bij Egidius Franciscus Ludovicus Nijs en Carel Alexander bij Eugenius de Landtsheer te Temse.

Zicht op de Houtbriel te Sint-Niklaas met links een vitrine met religieus edelsmeed- of koperwerkJ. De Roubaix, 1850 Olie op doekLijst 91 x 109 cmGesigneerd in de linker benedenhoek: ‘J. De Roubaix 1850’. Reeds in 1737 wordt op de Houtbriel een zilverwinkel vermeld, namelijk die van Arnout de Gendt († 1744). Ook de zilversmeden Petrus Dominicus van Goethem (ca. 1722–1780) en Modeste Vermorgen (1783–1854) waren een tijdlang op de Varkensmarkt of Houtbriel gevestigd.(Dekenij Sint-Niklaas)

54

Joannes Nepomucenus de Landtsheer (788–828), die zich later als zilversmid te Dender-monde vestigt, verblijft van 806 tot 808 als zilversmidsgezel in de rue du Beure nr. 2 te Brussel. Op 23 maart 85 krijgt hij als gon orfèvre te Temse een paspoort om naar Antwerpen te reizen, waarna hij een tijd in het maison poisson-nier te Brussel verblijft.237 Wanneer Franciscus Joannes Dieles (* 788), zoon van Joannes Fran-ciscus (75–796), zich in 820, na zijn huwelijk met de weduwe van Martin Tielemans, te Sint-Niklaas vestigt, valt dat samen met het overlijden van edelsmid Franciscus Dieles te Antwerpen.

Charles Joseph Simaïs (789–868) uit Lokeren wordt in 807–808 in de Langemunt nr. te Gent als compagnon orfèvre vermeld. Vanaf 8 verblijft hij te Brussel als compagnon orfèvre in de rue des Alexiens nr. 5 bij de uit Sint-Truiden af-komstige edelsmid Grégoire François Coninckx (* ca. 785).238 In het bevolkingsregister van 84 wordt Charles Joseph terug te Lokeren vermeld.

Uitrusting

In de strijd tegen valsmunterij wordt in 83 een overzicht gemaakt van mechanische hulpmid-delen: laminoirs (pletwalsen), presses (persen), moutons (heiblokken of valpersen), balanciers (muntschroeven) en coupoirs (snijmachines). Cardo, Vermorgen en Wyckmans uit Sint-Niklaas bezitten elk een pletwals. Dieles heeft er twee in gebruik, een met en een zonder engrena-ges (raderwerk).239 Te Lokeren installeren twee zilversmeden met Antwerpse roots een pletwals in hun atelier.240 Jean Michel Jaspers-Anthony meldt op 28 september 844 dat er in zijn ‘werk-huis geplaetst is eenen pletmolen (:laminoir:) die-nende tot het pletten van goud en zilver, welkers rollen eenen omtrek hebben, van twee en twintig centimers en eene breedte van elf centimeters’. De pletwals die Josephus Franciscus Collette in 847 in gebruik neemt, heeft aanzienlijk bredere rol-len: ‘J’ai l’honneur de porter à votre connaissance que je vient de placer dans mon atelier d’orfèvre

Foto met zicht op de Stations-straat te Sint-Niklaas, ca. 1900 met links het reclamebord ‘inkoop van goud en zilver’ van een uurwerkmakerFotopapier op karton12,2 x 17 cm(kokw)

55waas zilver · 1700–1869

un laminoir pour le laminage des matières d’or et d’argent dont les rouleaux ont une largeur de 83 millimetres sur un diametre de 57 millimetres […]’.24

Op 2 oktober 838 neemt Josephus Nijs voor 30 frank het goud- en zilversmeedsgereedschap van zijn vader Egidius Franciscus Ludovicus Nijs over: een groot en een klein ijzeren aambeeld (30 frank), een vierkante ijzeren tas (klein aam-beeld met gepolijst oppervlak) en een grote ronde staak (9 frank), een grote en een kleine bank-schroef, twee handschroeven en drie moijeryzers (trekplaat voor het beschroeven van zilverdraad) (22 frank), een werkbank (4 frank), een houten trekbank met vijf trekijzers (7 frank), een grote en een kleine draaibank en een blaasbalg (38 frank), 36 koperen stampen, twee ijzeren therin-lepel stampen, een ijzeren potage-lepel-stamp, twaalf ijzeren tafel lepel stampen en veertien ijzeren kaffé-lepel stampen (6 frank), zestien ijzeren drukflessen, vier ijzeren persen, 36 ijzeren ha-mers, 26 ijzeren staken en twee ijzeren speerha-ken (69 frank), koperen, loden en tinnen model-len, een ijzeren trek-molier, een pers met sleutel en tien molier-yzers (20 frank), een grote en een kleine schaar (7 frank), een rood koperen bluspot en drie ingietijzers (7 frank), vijftien graveer- en trekijzers en een draaiende slijpsteen (7 frank).242

Buiten de eigen familieleden stellen de Wase ateliers weinig personeel te werk. In enquêtes en patentlijsten worden de Wase ateliers zonder gezellen vermeld.243 Een uitzondering is het atelier van goudsmid en horlogemaker Petrus Cardo op de Grote Markt te Sint-Niklaas. In 803 woont de zeventienjarige garçon orfèvre Jean Verschaeren, die sedert het jaar IX (800–80) te Sint-Niklaas verblijft, bij hem in en op 9 februari 804 ondertekent Cardo een attest voor een andere gezel die sedert 9 augustus 803 te Sint-Niklaas vertoeft, met name Jean Wyck-mans (* 786).244 Een à twee inwonende meiden komen daarentegen vrij vaak voor.

Goud- en zilverwinkels in de 19de eeuw

Aan de hand van beroepsverklaringen, patent-registers en de rubriek goud- en zilversmeden in adresgidsen kunnen aan de lijst van edelsmeden nog een aantal namen toegevoegd worden, maar meestal gaat het in de praktijk om horlogemakers of handelaars in quincaillerie die ook goud en zilver verkopen.245 Enkele goudsmeden laten geen meesterteken registreren.

Te Beveren zijn dat uurwerkmaker Pieter Francies Heyndrickx (* 89) die in 852 de winkel van de weduwe Van den Hende op de hoek van de Kloosterstraat overneemt, paraplumaker Louis Lintelo-Bruylants die in 854 en in 863 op de Markt te Beveren een goud- en zilverwinkel open-houdt, en goudsmid Joseph Louis Lintelo (820–904) die vanaf 857 op de Grote Markt woont.

Louis Lintelo-Bruylants vestigt zich in 863 te Sint-Niklaas in hetzelfde pand in de Onze-Lieve-Vrouwestraat waar goudsmid en horlo-gemaker Joseph Augustin Cogen (* 86) sedert 840 zijn winkel had. De familie Cogen verhuist in 862 naar Terneuzen (Nederland). Wanneer Lintelo-Bruylants er in 865 de brui aan geeft, wordt de goud- en zilverwinkel uitgebaat door orfèvre et horloger Jan Frans Hoefyzers (* 833). Hoefyzers, die te Graauw (Nederland) gebo-ren is, komt dan van Doornik. Ook orfevre et horloger Jean Wyckmans (* 786), die in 83 een pletmolen in gebruik heeft en voordien gezel is bij Petrus Cardo, laat geen meesterteken registreren. Isidorus Franciscus Maria Truyens, die op 28 december 836 zijn beroepsverklaring aflegt, wordt net als J. Neirinckx als goudsmid op de Markt vermeld; Truyens vanaf ca. 860 en Neirinckx in de jaren 830.

Te Lokeren legt Jeanne Marie van Goethem, weduwe van Augustin Goossens, haar beroeps-verklaring in 854 af. In 86 vernieuwt ze vier schilden van het heilig Sacramant en twee lantaarns voor de broederschap van het heilig Sacrament te Lokeren.246 Zij wordt in 867 door haar zoon Jules Goossens opgevolgd.

De Sint-Niklase winkeliers Lodewijk Gode-fridus Heynderickx en Jan Baptist Joseph Reuss (* Brussel) bieden naast goud en zilver sedert 826 en 830 geplatineerde voorwerpen aan. Cle-mentine Jozefa Heynderickx, dochter van Lode-wijk Godefridus en Johanna Francisca Castille, legt op 6 maart 840 een verklaring af dat zij als quincaillère marchande de zaak van haar ouders overneemt en er verzilverde objecten – ouvrages plaqués argent et objets garnis en argt – wenst te verkopen. Bij teinturier Napoleon De Clercq en winkelier Marcellin De Munck-D’Hooghe kan je respectievelijk vanaf 848 en 856 terecht voor de aankoop van gedoubleerde voorwerpen. De Clercq koopt en verkoopt net als uurwerkma-ker César Tissot-Daguette oud goud en zilver. Vanaf 857 kan je hiervoor te Lokeren terecht bij Benoit Muller.

237. SAB, MA. Police. Passeports nr. 5, nr. 3075.

238. Van Dievoet, 2003, p. 87–88. 239. SASN, MA Sint-Niklaas 4430. 240. SAL, MA Lokeren 990. 24. De pletmolen die Joseph Louis

Collette (788–842) in 830 te Antwerpen in gebruik nam (SAA, MA nr. 50/; Deurne, 2006, p. 54), maakte de verhuis naar Lokeren wellicht niet mee.

242. RAB, N Depot Bernard Dubois Temse nr. 30, nr. 87. Voor een duiding van het geciteerde alaam zie Van Hemeldonck, 2005|, p. 27–40.

243. GAT, MA Temse nr. 484.2; RAB, MA Beveren, Belastingen nrs. –6; RAG, Fonds Scheldede-partement nr. 2278/; RAG, Fonds Scheldedepartement nr. 207/0.

244. De Backer, 995, p. 83. 245. GAT, MA Temse nr. 484.2;

RAB, MA Beveren, Belastingen nrs. –6; RAB, MA Beveren, Briefwisseling nrs. 2–22; SAL, MA Lokeren nr. 990; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727; Annuaire …, 832, p. 209, 22; Wegwijzer …, 835, p. 96, 99; Algemeenen …, 837, p. 9, 97; Handel …, 855.

246. ADL, Broederschap heilig Sacrament nr. 4.

56

De situatie ca. 825 geeft goed de verhouding tussen goud- en zilversmeden enerzijds en horlogemakers anderzijds weer: drie en twee edelsmeden te Sint-Niklaas en Lokeren, terwijl er respectievelijk zeven en drie horlogemakers actief zijn.247 Ook in Beveren zijn er op dat moment drie horlogemakers werkzaam. In zijn beschrijving van Lokeren meldt A.J.L. Van den Bogaerde dat zilverwerk er druk wordt verhandeld: ‘De voor-naamste voorwerpen tot den koophandel zijn de granen, olie, vlas, hennep, vette zaden, vee, uit-landsche bieren, timmerhout, kalk en steen, kolen, ijzer, mest, gedroogde en gezoute visch, specerijen, zilverwerk, wijnen en likeuren.’ 248 Dit bevestigt onrechtstreeks de trend dat er te Lokeren steeds meer en beter draaiende zilverwinkels waren, dan goedlopende zilverateliers.

19de-eeuws Waas zilver

Slechts van acht edelsmeden is tot hiertoe het meesterteken op zilverwerk teruggevonden. Het atelier Nijs te Temse spant duidelijk de kroon met 28 ensembles: van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs een object uit de periode 798–809, vier uit de periode 809–85, dertien uit de periode 85–832 en vier uit de periode 832–838, en van zijn zoon Josephus Nijs twee uit de periode 838–852. Op vier objecten van Egidius Franciscus Ludovi-cus Nijs staat enkel zijn meesterteken, waardoor ze niet precies gedateerd kunnen worden. Van Jan Baptist Van den Hende uit Beveren is enkel gemerkt bestek bekend. De index die hij voor de kerk van Beveren maakt, is niet gestempeld.

Voor de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren maakt Ludovicus Blockel een scepter en Bernardine Limpens een monstrans. Op een processiekruis in de kerk van Sinaai werden zowel het meester-teken van Jean-François de Capper uit Lokeren als dat van zijn neef Egidius Franciscus Ludo-vicus Nijs afgeslagen. Van Fidelis Lintelo-Ver-heyden uit Sint-Niklaas werd een enkel lepeltje teruggevonden. Temsenaar Carel Alexander de Landtsheer poinçonneerde zijn meesterteken op een mosterdpot en drie strooibussen van oudere datum. Samengevat dus 30 stuks te Temse, een te Sint-Niklaas, drie te Beveren, waarvan een ongemerkt, en drie te Lokeren.

Voor een echte stilistische analyse werden te weinig voorbeelden teruggevonden en beperkt de analyse zich tot het oeuvre van Nijs uit Temse en De Capper uit Lokeren. Egidius Franciscus Ludovicus Nijs borduurt in eerste instantie voort op oudere modellen. Wanneer hij in 85–832 samen met Jean-François de Capper voor de kerk van Sinaai een processiekruis maakt, is dat een aangepaste versie van een model dat door Francis-cus Nijs in 757 werd gecreëerd.249 De neoklassieke vormen en ornamenten die hij in de jaren 780 en 790 toepast, worden ook in de 9de eeuw verder gebruikt, bijvoorbeeld in de voet van een mon-strans in de kerk van Kruibeke.250 Ook het ajour-werk van de tegencuppa op een kelk in de kerk van Burcht is identiek aan een voorbeeld uit 784.25 Palmettenfriezen, bloemenslingers, lancetvormige bladeren blijven populair bij Egidius Franciscus Ludovicus Nijs en Bernardine Limpens. Daarnaast integreert Nijs ook nieuwe voor de empirestijl typische moulures met eikebladeren en ruitmo-tieven.252 In de Abdij Roosenberg te Waasmunster wordt van hem een osculatorium in neorococostijl bewaard.253 Het object onderscheidt zich van het werk van zijn vader door de symmetrische toepas-sing van rocailles en schelpen. Twee cibories die na de Belgische onafhankelijkheid in het atelier Nijs vervaardigd zijn, vallen op door hun ronde vorm en gladde afwerking. De medaillons op de voet en de bustes van Christus, Maria en de heilige Petrus in halfreliëf op de tegencuppa werden gegoten.254 Deze laatste gegoten reliëfs bevestigen ook de continuïteit in het atelier Nijs dat ondertussen in handen was van Josephus Nijs.

Het aanbod

Op basis van boedelinventarissen en advertenties in weekbladen weten we dat het aanbod van de

Adreskaart Fidelis Lintelo J. Van Brée, Gent, 1844 Porseleindruk op papier10,5 x 15,4 cm(kokw, inv.nr. okw/87/dr/1/577. Schenking nr. 4313)

247. Van den Bogaerde, 825, 3, p. 37, 38, 74, 8.

248. Van den Bogaerde, 825, 3, p. 76.

249. Cat.nrs. 8, 49, 5. 250. Cat.nrs. 86, 93–95, 8. 25. Cat.nrs. 86, 2. 252. Cat.nrs. 02, 2–22. 253. Cat.nr. 03. 254. Cat.nrs. 23, 47. 255. De reukdoos wordt in de in-

ventaris als een cataire potken vermeld. De Nepata Cataria of wild kattekruid is een welrie-kende muntachtige plant. Ook in oudere inventarissen komt de benaming voor, bv. een silvere cathare potteken in 762 (RAB, OA nr. 238, f o 38 r o).

256. RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 60, nr. 8.

257. RAB, R&D Beveren, Reeks 87, 849, nr. 38.

258. Het Land van Waes, 24 augustus 862; De onpartydige van St. Ni-kolaes, 24 augustus 862; KOKW, inv.nrs. OKW/87/DR//577–578.

259. KOKW, inv.nr. OKW/87/DR/I/576; Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, inv.nrs. P92, P2002/9.

260. Annoncenblad der hoofdplaets en der omliggende gemeenten van het Land van Waes, 26 oktober 862 en november 863.

26. RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. 30, nr. 86.

262. Cat.nrs. 2–4. 263. Cat.nrs. 24–26.

57waas zilver · 1700–1869

Wase zilverwinkels in de 9de eeuw veel ruimer is. Het is alleen de vraag wat door henzelf gepro-duceerd en gemerkt is.

Van Louis Constant Lintelo uit Lokeren weten we dat hij zilver aan de kerk levert, maar dat de stukken door de Gentse edelsmeden Jan Baptist Huysman-d’Herdt en Bernard van Bosterhaudt vervaardigd zijn. Daarom is het zinvol om even dieper in te gaan op het 9de-eeuwse zilveraan-bod in Beveren, Sint-Niklaas en Temse.

Bij Judoca Francisca Gosselé kan je tot 834 terecht voor de aankoop van zilveren horlogesleu-tels, horlogekettingen, koffielepels, snuifdozen, reukdoosjes,255 pijpendoppen, ex-voto’s, gespen, vingerhoeden, mantelhaken en ringen.256 In de winkel van Maria Verhofstede kan je in 850 zilveren lepels, vorken, suikerstrooilepels, koffie-lepels, rammelaars, brillen, tasbeugels, ex-voto’s, horlogekettingen, reukdoosjes, pijpendoppen, theemandjes, scepters, zoutvaten, mosterdpotten, vingerhoeden, pinkskens, ringen, mantelhaken, snuifdozen, servetringen, haken, medailles, kruis-jes, hangers en horlogesleutels aanschaffen.257

Bij Fidelis Lintelo-Verheyden te Sint-Niklaas kan je terecht voor een brede waaier aan voor-werpen, zoals horloges, kerksieraden, juwelen en tafelzilver. Verder voert hij alle herstellingen uit en graveert, verguldt of verzilvert hij stukken aen de gematigste Pryzen.258 De gebroeders C. en J. Lintelo specifiëren het aanbod aan tafelzilver verder: olie- en azijnstellen, kandelaars, zout- en pepervaten, mosterdpotten, koffiekannen van het type marabout, melkkannen, suikerpotten, servetringen, snuif- en sigarendozen, vorken, tafel- en oestermessen.259 Zowel Fidelis als C. en J. Lintelo maken hun assortiment via advertenties en fraai geïllustreerde adreskaarten bij het grote publiek bekend. Bij Louis (Joseph) Lintelo, vlakbij de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Sint-Niklaas geves-tigd en gespecialiseerd in alpacca paraplu’s, kan je vooral kleinzilver en devotionalia aankopen, zoals zilveren kruisbeelden, ex-voto’s, medailles, horlogekettingen, mantelhaken en vingerhoeden, maar ook zilveren dienbestek, suikerstrooilepels en -tangen, dessertmessen, kandelaars en bestek in doublé.260

De meest interessante inventaris van een zilverwinkel dateert van 838, omdat die én aan bestaande objecten én aan de beschrijving van het alaam van Egidius Franciscus Ludo-vicus Nijs uit Temse gekoppeld kan worden: vier zilveren kronen (waarde 74,6 frank), zes

snuifdozen (72,56 frank), acht lepels en acht vorken (30,6 frank of iets meer dan acht frank per stuk), een potagie- of brijlepel (8 frank), een soeplepel (25 frank), drie dozijn koffielepels (43 frank of iets meer dan ,9 frank per stuk), twee suikertangen (0,88 frank), twee borse slotjens (tasbeugels?) (0 frank), twee suiker-strooilepels (0,88 frank), twee zoutvaten (2,76 frank), twee mosterdpotten (2,76 frank), zes paar schoengespen (36,28 frank) en een wij-watervat (0,88 frank).26 De lepels worden met behulp van ijzeren stempels vervaardigd. In het atelier is er een voor brijlepels (potage-lepel-stamp), twee voor soeplepels (therin-lepel stam-pen), twaalf voor tafellepels en veertien voor koffielepels. Uit de periode 85–832 zijn van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs zes lepels, vier vorken en vier koffielepels bekend262 en uit de periode 832–838 een suikertang, een vork en een koffielepel.263

Heilig HartbeeldEgidius Franciscus Ludovicus Nijs (1755–1842)Temse, 19de eeuw Houth ca. 50 cm 13,1 x 10,1 cmOp de keerzijde van de sokkel gesigneerd: ‘E. Nijs’. Volgens A. Wauters bezat Theresia Nijs (1807–1891) een paar kunstig gedreven zilveren Christusbeelden, een gebeeldhouwd bed en stoelen, afkomstig van haar vader Egidius Franciscus Ludovicus Nijs. Theresia Nijs hield samen met haar zusters Joanna Philippina (1789–1862) en Maria Josepha (* 1794) de zilverwinkel in de Kasteelstraat te Temse open.(Gemeentemuseum Temse. Schenking familie Meersman)

58

Besluit

Hoe Waas is Waas zilver?

Dat is de meest pregnante vraag die je kan stel-len, want hoe herken je Waas zilver? Aan de hand van de merken? Aan de vorm en de decoratie? Zijn de edelsmeden geboren en getogen Wase-naars? Is de evolutie te Beveren, Lokeren, Rupel-monde, Sint-Niklaas en Temse identiek? Neen, maar toch kunnen een aantal Wase karakteris-tieken vastgelegd worden en kunnen op basis van de specifieke Wase situatie krijtlijnen uitgetekend worden voor de studie van kleinere centra.

De situatie voor de edelsmeden in het Land van Waas kan in zeven periodes opgedeeld worden. Vóór 750 werken ze zelfstandig, zonder enige band met een ambacht. Slechts van twee zilversmeden kan het merk geïdentificeerd worden. Nicolas Rosart en Dieudonné Robert gebruiken een merk met hun initialen NR en DR. Rosart voegt daar nog een tweede merk aan toe, dat als een soort stadskeur kan gelezen worden: een rooster als attribuut van de heilige Laurentius, patroonheilige van Lokeren. Op 9 september 749 wordt een plakkaat uitgevaar-digd om aan deze toestand een einde te maken. Alle zilversmeden, ook ten platte lande, worden gerepertorieerd en in de gelegenheid gesteld zich officiëel te laten registreren. De zoektocht naar een ambacht die hen als subalterne meesters wil opnemen, verloopt echter niet van een leien dakje. Antwerpen en Gent weigeren keer op keer. Pas op 26 september 750 worden Nicolas de Cauwer en Petrus Dominicus van Goethem voor Sint-Niklaas en Dieudoné Robert voor Temse te Brussel ingeschreven. Later worden ook Fran-ciscus Nijs voor Temse, Antonius Ferdinandus de Schepper en Joannes Baptiste Tielemans voor Sint-Niklaas geregistreerd. De Wase zilverwin-kels worden vanaf 752 merkwaardig genoeg in het Gentse ambacht ingeschreven. Pas in 772 worden de Wase zilversmeden in het Gentse ambacht opgenomen. In de periode 750–772 dragen Wase objecten dus Brusselse en van 772 tot 798 Gentse stadskeuren. Sommige zilversme-den behouden hun Brussels meesterteken. An-deren kiezen een nieuw meesterteken. Aangezien voor de Brusselse periode geen insculpatieplaat bewaard is gebleven, blijft het meesterteken van bepaalde edelsmeden, zoals Nicolas de Cauwer, tot op heden onbekend. Van Joannes Baptiste Tielemans kennen we wel zijn meesterteken uit

de Gentse periode, maar is het onduidelijk of hij in de voorafgaande periode hetzelfde of een an-der teken gebruikt heeft. Bij de afschaffing van de ambachten worden de Wase edelsmeden in 798 bij de keurkamer voor het Scheldedepartement ingedeeld. Ook in de zogenaamde tweede Franse periode (809–85), de Hollandse tijd (85–832) en na de Belgische onafhankelijkheid (832–869) laten ze hun werken te Gent keuren. In de 9de eeuw worden in verhouding meer meestertekens geregistreerd, maar zijn er in verhouding minder objecten terug te vinden (37 tegenover uit de 8de eeuw). Twee factoren spelen hierin een belangrijke rol. Een groot aantal zijn enkel goud-smid en zijn slechts gedurende een relatief korte periode actief.

De edelsmeden die in Beveren, Lokeren, Ru-pelmonde, Sint-Niklaas en Temse in de 8de en 9de eeuw werkzaam zijn, kunnen in vier types onderverdeeld worden. Zonen van gefortuneerde ouders, die én de opleiding én de investering in een atelier kunnen financieren: De Cauwer, De Schepper, Hulin, Van Goethem en Verbeust te Sint-Niklaas en De Landtsheer te Temse. Een tweede groep wordt gevormd door ingeweken edelsmidszonen of gezellen van de meest diverse pluimage die zich voornamelijk te Beveren, Lo-keren en Rupelmonde vestigen. Ze zijn afkomstig uit Aarschot, Aat, Antwerpen, Doornik, Duffel, Eeklo, Gent, Graauw, Hannut, Harelbeke, Leuven, Monschau, Namen, Oudenaarde, Tielt en Wak-ken. Het derde, misschien wel het meest succes-volle type, zijn de kinderen van ambachtslui die vaak ook tot de tweede generatie inwijkelingen behoren: Franciscus Nijs, zoon van een Antwerp-se beeldhouwer, en Joannes Baptiste Tielemans, zoon van een Mechelse koperslager. Tenslotte zijn er ook uurwerkmakers die occasioneel als zilver- of goudsmid werkzaam zijn.

Net als bij de herkomst zien we een zeer grote diversiteit qua opleiding. Ofwel worden ze in het ouderlijk atelier opgeleid, ofwel te Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven of Oudenaarde, ofwel in een ander Waas atelier, zoals Joannes Baptiste Tielemans bij Dieudonné Robert en Antonius Ferdinandus de Schepper bij Petrus Dominicus van Goethem. Over het aantal medewerkers per atelier zijn nauwelijks gegevens beschikbaar. Buiten de twee genoemde leerling-edelsmeden worden naast de eigen kinderen slechts spora-disch gezellen vermeld: Bovadilla bij Antonius Ferdinandus de Schepper, Jean Verschaeren en

59waas zilver · 1700–1869

Jean Wyckmans bij Petrus Cardo. Van Leonard Joseph Ferrier en Andreas de Capper kan met reden verondersteld worden dat ze respectievelijk bij Nicolas Rosart en Franciscus Nijs als gezel gewerkt hebben.

De continuïteit van een zilveratelier of -winkel is van vele factoren afhankelijk. Soms wordt het atelier van vader op zoon voortgezet, zoals bij de familie Nijs te Temse die meer dan honderd jaar in de zilverbranche actief is. In vele geval-len speelt de echtgenote of de weduwe hierin een vooraanstaande rol, hetzij financieel door de inbreng van vers kapitaal of het genereren van ex-tra inkomsten via een winkel en het schatten van zilverwerk, hetzij door de zaak persoonlijk verder te zetten of door een nieuw huwelijk met een zilversmid of gezel het atelier te bestendigen. Pas in de 9de eeuw laten Wase weduwes een eigen meesterteken registreren, met name Joanna Marie Cock (weduwe Collette), Bernardine Limpens (weduwe De Capper) en Sophie Maes (weduwe Van Kerckhove). Viermaal wordt wellicht om commerciële redenen ook de naam van de echt-genote geafficheerd: Jaspers-Anthony, Lintelo-Bruylants, Lintelo-Verheyden en Staes-Sergeant.

Zowat drie kwart van de getraceerde objecten zijn te Temse vervaardigd, wat in verhouding tot het aantal edelsmeden zeer merkwaardig is. De zeven edelsmeden, waaronder drie generaties Nijs en twee generaties de Landtsheer, vertegen-woordigen vier ateliers. Bovendien kan het atelier van Dieudonné Robert zowel aan het atelier Nijs als dat van de Landtsheer gelinkt worden. Robert is een schoonbroer van Franciscus Nijs en zijn atelier heeft hij verkocht aan de vader van Eugenius de Landtsheer. De zevende en laatste edelsmid Pieter Wittebols verblijft nog geen half jaar te Temse. Voor Rupelmonde is slechts een ju-welier, Matthieu Lenoir, bekend. In de 8de eeuw zijn er te Beveren geen officieel geregistreerde edelsmeden actief. Het atelier van uurwerkmaker Petrus de Dobbelaer komt via Judoca Francisca Gosselé in handen van zilversmid Jan Baptist van den Hende. In de jaren 820 is er te Beveren wel een hausse wat het aantal zilversmeden betreft. De gebroeders Geurts komen uit Aarschot, Van den Hende uit Oudenaarde en Petrus Nijs uit Temse. Jan Frans Geurts en Petrus Nijs maken van hun bijberoep, de kanthandel, uiteindelijk hun hoofdberoep. Ook Van den Hende, de enige van wie gemerkte objecten bewaard gebleven zijn, combineert de zilversmidsstiel met een

handel in verfwaren. Te Lokeren zijn er in de 8de eeuw vier à vijf zilverwinkels, terwijl er met tussenpozen maximaal een edelsmid actief is. In de 9de eeuw neemt het aantal edelsmeden toe, maar buiten het atelier De Capper dat ook aan het atelier Nijs gelinkt kan worden, kennen zij geen noemenswaardige productie. Te Sint-Niklaas, waar net als te Lokeren al op het einde van de 7de eeuw zilverwinkels uitgebaat worden, zijn er in de loop van de 8de eeuw maximaal vier edelsmeden tegelijkertijd actief. Van de 25 teruggevonden Sint-Niklase voorbeelden, dateert er slechts een uit de 9de eeuw.

Stilistisch gezien volgen de Wase edelsmeden de algemene tendensen en zijn er mede door hun verscheiden herkomst en opleiding geen bijzon-dere Wase kenmerken te onderscheiden, maar wel individuele karakteristieken, hetzij stilistisch, hetzij technisch. De rococo en het neoclassicisme zijn het best vertegenwoordigd. Niet verwonder-lijk, want net geen 70 % van de teruggevonden voorwerpen dateert uit de tweede helft van 8de eeuw. Franciscus Nijs beheerst de rococo als geen ander. Het oeuvre van Egidius Franciscus Ludo-vicus Nijs, Eugenius de Landtsheer en Joannes Baptiste Tielemans wordt grotendeels door het neoclassicisme beheerst. Sint-Niklasenaar Tiele-mans, waarvan ook rococovoorbeelden bekend zijn, onderscheidt zich technisch gezien wel van zijn collega’s uit Temse.

▶Zicht op de Grote Kaai te Lokeren (detail)Désiré De Bruycker (1814–1840)Lokeren, 1834–1837 Olie op doek55 x 42 cmOp deze plaats langs de Durme werd later de Stedelijke Academie van Lokeren gebouwd. Schilder Désiré De Bruycker woonde van 20 mei 1834 tot 14 maart 1837 in de Nieuwstraat – thans Sint-Laurentiusplein – te Lokeren, waar hij tal van stadszichten schilderde (VAN CAMPENHOUT, 2007, p. 7–12). (Stedelijk Museum Lokeren)

60

61waas zilver · 1700–1869

La question est pertinente car enfin, com-ment reconnaît-on l’orfèvrerie du Pays de Waes? Sur base des poinçons, de la forme, des motifs? Par référence aux origines des orfèvres? Le métier a-t-il connu la même évolution à Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas et Tamise? Non, et pourtant il est possible de dégager un certain nombre de caractéristiques et de dresser un tableau de la situation spécifique des orfèvres au pays de Waes dans le contexte des petits centres de production.

L’histoire des orfèvres au pays de Waes s’articule en sept périodes. Antérieurement à 750, les orfèvres travaillent sur base auto-nome, sans aucun lien avec une corporation. Seuls deux orfèvres de cette période peuvent être identifiés grâce à leur poinçon. Nicolas Rosart et Dieudonné Robert utilisent un poinçon avec leurs initiales NR et DR. Rosart y ajoute un deuxième poinçon, qui peut être assimilé à une marque de ville: une grille, attribut de saint Laurent, patron de Lokeren. Un décret est promulgué le 9 septembre 749 pour mettre fin à cette situation. Tous les orfèvres, y compris ceux de la campagne (ten platte lande), sont répertoriés et invités à se faire officiellement enregistrés. La quête d’une corporation disposée à les intégrer comme maîtres subalternes n’est toutefois pas chose facile. Anvers et Gand refusent systé-matiquement. Ce n’est que le 26 septembre 750 que Nicolas de Cauwer et Petrus Do-minicus van Goethem pour Sint-Niklaas et Dieudonné Robert pour Tamise sont enregis-trés à Bruxelles. Ils seront suivis de Francis-cus Nijs pour Tamise, Antonius Ferdinandus de Schepper et Joannes Baptiste Tielemans pour Sint-Niklaas. Curieusement, les bouti-ques d’orfèvrerie du pays de Waes sont ratta-chées à la corporation gantoise dès 752, alors que ses orfèvres devront attendre jusqu’en 772 pour y être admis. Les pièces d’orfèvre-rie de Waes portent donc des poinçons de la ville de Bruxelles dans la période 750–772 et des poinçons gantois de 772 à 798. Certains orfèvres conservent leurs poinçons de maître bruxellois. D’autres optent pour un nouveau poinçon. Aucune plaque d’insculpation de la période bruxelloise n’ayant été conservée, les poinçons de maître de certains orfèvres comme Nicolas de Cauwer sont inconnus à ce jour. On connaît certes les poinçons de Joannes Baptiste Tielemans de sa période gantoise, mais on ignore s’il utilisait le même poinçon à la période antérieure. A la suppres-sion des corporations, les orfèvres du pays de Waes furent incorporés en 798 à la chambre de contrôle du département de l’Escaut.

Et pendant la seconde période française (809–85), la période hollandaise (85–832) et après l’indépendance belge (832–869), ils continuèrent à faire contrôler leurs ouvrages à Gand. Davantage de poinçons de maître furent enregistrés au 9e siècle, mais propor-tionnellement, on retrouve moins d’objets qu’au 8e (37 contre ). Il y a là une double raison: un grand nombre de ces artisans ne travaillent que l’or et ils ne sont actifs que pendant une période relativement courte.

Les orfèvres actifs à Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas et Tamise au 8e et au 9e siècle sont de quatre types. Des fils de familles fortunées qui financent et leur apprentissage et leur atelier: c’est le cas de De Cauwer, De Schepper, Hulin, Van Goethem et Verbeust à Sint-Niklaas et De Landtsheer à Tamise. Un deuxième groupe est constitué de fils ou de compagnons d’orfèvres immigrés, d’origines sociales diverses qui s’établis-sent principalement à Beveren, Lokeren et Rupelmonde. Ils sont originaires d‘Aarschot, Anvers, Ath, Audenarde, Duffel, Eeklo, Gand, Graauw, Hannut, Harelbeke, Louvain, Montjoie, Namur, Tielt, Tournai et Wak-ken. La troisième catégorie, la plus brillante peut-être, regroupe des enfants d’artisans qui appartiennent souvent à la deuxième génération d’immigrés: Franciscus Nijs, fils d’un sculpteur anversois, et Joannes Baptiste Tielemans, fils d’un chaudronnier de Mali-nes. Il y a enfin des horlogers qui travaillent occasionnellement comme orfèvres.

On constate la même diversité dans la formation des orfèvres. Ils sont soit formés dans l’atelier familial, à Anvers, Aude-narde, Bruxelles, Gand ou Louvain, soit dans un autre atelier du pays de Waes. C’est le cas de Joannes Baptiste Tielemans, qui se forme chez Dieudonné Robert et Anto-nius Ferdinandus de Schepper chez Petrus Dominicus van Goethem. On dispose de très peu d’informations sur le nombre d’ouvriers par atelier. Sauf le cas des deux apprentis orfèvres cités, les ateliers d’orfèvre n’engagent que très sporadiquement des compagnons, hormis leurs propres enfants: Bovadilla chez Antonius Ferdinandus de Schepper, Jean Verschaeren et Jean Wyckmans chez Petrus Cardo. Quant à Leonard Joseph Ferrier et Andreas de Capper, on peut raisonnablement imaginer qu’ils ont respectivement travaillé comme compagnon chez Nicolas Rosart et Franciscus Nijs.

La continuité d’un atelier ou d’une bou-tique d’orfèvrerie dépend de divers facteurs. L’atelier est parfois transmis de père en fils, comme dans le cas de la famille Nijs à

Tamise, active pendant plus de cent ans dans le secteur de l’orfèvrerie. Dans de nombreux cas, l’épouse ou la veuve de l’orfèvre joue un rôle prépondérant, soit par un apport de capitaux, soit en générant des revenus supplé-mentaires par le biais d’une boutique ou d’un travail de taxation des pièces d’orfèvrerie, soit en reprenant personnellement l’affaire au décès de leur mari ou par remariage avec un orfèvre ou un compagnon de l’atelier. Il faudra attendre le 9e siècle pour que les veu-ves d’orfèvres fassent enregistrer leur propre poinçon: c’est le cas de Joanna Marie Cock (veuve Collette), Bernadine Limpens (veuve De Capper) et Sophie Maes (veuve Van Kerck-hove). Dans quatre cas, le nom de l’épouse est également mentionné, pour des raisons commerciales sans doute: Jaspers-Anthony, Lintelo-Bruylants, Lintelo-Verheyden et Staes-Sergeant.

Trois-quarts environ des objets retrouvés sont exécutés à Tamise, ce qui est remarqua-ble proportionnellement au nombre d’orfè-vres qui y travaillent. Les sept orfèvres, dont trois générations de Nijs et deux de la famille De Landtsheer, représentent à eux seuls qua-tre ateliers. En outre, l’atelier de Dieudonné Robert est lié aussi bien à l’atelier Nijs qu’à l’atelier De Landtsheer. Robert est en effet un beau-frère de Franciscus Nijs et il a vendu son atelier au père d’Eugenius de Landtsheer. Le septième et dernier orfèvre, Pieter Wittebols, reste moins de six mois à Tamise. Pour Rupel-monde, on ne connaît qu’un seul bijoutier, du nom de Matthieu Lenoir. Il n’y a pas d’orfèvres officiellement actifs à Beveren au 8e siècle. L’atelier de l’horloger Petrus de Dobbelaer passe par le biais de Judoca Francisca Gosselé aux mains de l’orfèvre Jan Baptist van den Hende. On constate pourtant une augmenta-tion du nombre d’orfèvres établis à Beveren dans les années 820. Les frères Geurts vien-nent d’Aarschot, Van den Hende d’Audenar-de et Petrus Nijs de Tamise. Jan Frans Geurts et Petrus Nijs finiront par faire de leur métier annexe de marchand de dentelles leur activité principale. Van Hende, le seul orfèvre dont des pièces poinçonnées aient été conservées, combine lui aussi le métier d’orfèvre au né-goce de teintures. Il y a au 8e siècle quatre ou cinq boutiques d’orfèvrerie à Lokeren, alors qu’il n’y a qu’un seul orfèvre, travaillant par intermittences dans cette ville. Le nombre d’orfèvres est en augmentation au 9e siècle, mais hormis l’atelier De Capper, qui peut être lié à l’atelier Nijs, ils ne se distinguent pas particulièrement par leur production. A Sint-Niklaas, où comme à Lokeren des bou-tiques d’orfèvres sont exploitées dès la fin du

Conclusion Peut-on parler d’une orfèvrerie du pays de Waes?

62

7e siècle, il n’y a pas plus de quatre orfèvres travaillant simultanément au 8e siècle. Des 25 pièces de Sint-Niklaas identifiées, une seule date du 9e siècle.

En termes stylistiques, les orfèvres du pays de Waes suivent les tendances générales et, compte tenu de leurs origines modestes et de leur formation, ne se distinguent pas au point qu’on puisse parler de caractéristiques du pays de Waes. On leur reconnaît en revan-che des caractéristiques personnelles, aussi bien techniques que stylistiques. Les grands courants stylistiques les plus représentés sont le rococo et le néo-classicisme, ce qui n’est guère étonnant puisque près de 70 % des pièces retrouvées datent de la seconde moitié du 8e siècle. Franciscus Nijs maîtrise comme nul autre le style rococo. L’œuvre d’Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Eugenius de Landtsheer et Joannes Baptiste Tielemans est largement dominée par le néo-classicisme. L’orfèvre de Sint-Niklaas Tielemans dont on connaît aussi des pièces de style rococo, se distingue de ses collègues de Tamise par sa technique.

Wie waasländisch ist waasländisches Silber? Diese Frage ist die prägnanteste, die man sich im Zusammenhang mit der Produktion dieser flämischen Region stellen kann. Denn: Woran erkennt man waasländisches Silber? An den Marken? An der Form, der Dekorati-on? Waren die Schöpfer der Silberobjekte, die wir heute waasländisch nennen, im Waasland geboren, sind sie dort groß geworden? Gibt es Ähnlichkeiten zwischen den Produktionen der Ateliers von Beveren, Lokeren, Rupel-monde, Sint-Niklaas und Temse? Nein – aber dennoch können einige typisch waasländi-schen Merkmale umrissen werden, und auf Basis der typisch waasländischen Situation kann der Rahmen für das Studium einiger kleinerer Zentren festgelegt werden.

Die Geschichte und gewerbliche Situation der im Waasland niedergelassenen Silber-schmiede kann in sieben Zeiträume unter-teilt werden. Vor 750 arbeiteten sie völlig selbstständig und ohne jegliche Verbindung mit einer Zunft. Lediglich die Marken zweier Silberschmiede konnten identifiziert werden: Nicolas Rosart und Dieudonné Robert benutzten Marken mit ihren jeweiligen In-itialen NR und DR. Rosart fügte dieser Marke noch eine zweite hinzu, die als eine Art Stadt-marke interpretiert werden kann. Sie stellte einen Rost als Attribut des hl. Laurentius dar, des Schutzpatrons von Lokeren. Am 9. Sep-tember 749 wurde ein Edikt ausgefertigt, das diesem Zustand ein Ende bereiten sollte. Alle Silberschmiede, auch die ten platte lande (auf dem Lande), wurden erfasst und in die Mög-lichkeit versetzt, sich registrieren zu lassen. Die Suche nach einer Zunft, die bereit war, sie als subalterne Meister aufzunehmen, verlief allerdings nicht ohne Hindernisse. Antwer-pen und Gent weigerten sich wiederholt. Erst am 26. September 750 wurden Nicolas de Cauwer und Petrus Dominicus van Goethem (für Sint-Niklaas) und Dieudonné Robert (für Temse) in Brüssel eingeschrieben. Später wurden auch Franciscus Nijs (für Temse) so-wie Antonius Ferdinandus de Schepper und Joannes Baptiste Tielemans (für Sint-Niklaas) registriert. Eigenartigerweise wurden die waasländischen Silbergeschäfte wurden ab 752 und die waasländischen Silberschmiede erst 772 in die Genter Zunft aufgenommen. Das Silber, das zwischen 750 und 772 ent-stand, weist deshalb Brüsseler Stadtmarken auf und dasjenige, das zwischen 772 und 798 entstand, Genter Stadtmarken. Einige Silberschmiede behielten ihr Brüsseler Mei-sterzeichen, andere entschieden sich für ein neues Zeichen. Da aus der Brüsseler Periode keine Stempelplatte bewahrt blieb, verfügen

wir zurzeit noch über keine Informatio-nen über das Meisterzeichen bestimmter Silberschmiede wie Nicolas de Cauwer. Von Joannes Baptiste Tielemans kennen wir zwar das Meisterzeichen aus der Genter Periode, aber wir wissen nicht, ob er davor das gleiche oder ein anderes Meisterzeichen benutzt hat. Im Zuge der Aufhebung der Zünfte durch die Franzosen wurden die waasländischen Gold- und Silberschmiede 798 der Punzie-rungsbehörde des Schelde-Departements zugeteilt. Auch während der so genannten zweiten französischen Periode (809–85), der holländischen Periode (85–832) und in den ersten Jahrzehnten nach der Gründung des belgischen Staats (832–869) ließen sie ihre Produkte in Gent punzen. Im 9. Jh. wurden vergleichsweise mehr Meisterzeichen registriert, aber es konnten nur 37 Arbeiten identifiziert werden ( im 8. Jh.). Dieser Tatsache liegen zwei Ursachen zugrunde: Zahlreiche Edelschmiede arbeiteten aus-schließlich als Goldschmiede und sie waren nur eine relativ kurze Zeit tätig.

Die Edelschmiede, die im 8. und 9. Jh. in Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas und Temse tätig waren, können in vier Ka-tegorien eingeteilt werden. Da gab es einmal die Söhne wohlhabender Eltern, welche so-wohl die Ausbildung als auch die Einrichtung eines Ateliers finanzieren konnten. Zu ihnen gehörten de Cauwer, de Schepper, Hulin, van Goethem und Verbeust (in Sint-Niklaas) und de Landtsheer (in Temse). Eine zweite Gruppe bestand aus den eingewanderten Söhnen von Edelschmieden oder Gesellen jeglichen Schlages, die sich vor allem in Beve-ren, Lokeren und Rupelmonde niederließen. Sie stammten aus Aarschot, Aat, Antwerpen, Doornik, Duffel, Eeklo, Gent, Graauw, Han-nut, Harelbeke, Löwen, Monschau, Namur, Oudenaarde, Tielt und Wakken. Die dritte Gruppe, die wahrscheinlich die erfolgreichste war, setzte sich aus den Kindern der Künstler und Handwerker zusammen, von denen einige zur zweiten Generation der „Einwan-derer“ gehörten. Zu ihr gehörten Franciscus Nijs, Sohn eines Antwerpener Bildhauers, und Joannes Baptiste Tielemans, Sohn eines Mechelner Kupferschmieds. Und schließlich gab es auch Uhrmacher, die nur gelegentlich Gold- und Silberarbeiten herstellten.

Nicht nur bezüglich ihrer Herkunft, auch bezüglich ihrer Ausbildung gab es große Unterschiede zwischen den waasländischen Silberschmieden. Manche wurden im elter-lichen Atelier, andere in Antwerpen, Brüssel, Gent, Löwen und Oudenaarde und wieder andere in waasländischen Ateliers ausgebildet,

Schlussfolgerung Wie waasländisch ist waasländisches Silber?

63waas zilver · 1700–1869

wie Joannes Baptiste Tielemans, der bei Dieudonné Robert das Handwerk erlernte, und Antonius Ferdinandus de Schepper, der bei Petrus Dominicus van Goethem in die Lehre ging. Über die Zahl der Mitarbeiter der einzelnen Ateliers gibt es nur spärliche Angaben. Abgesehen von Tielemans und de Schepper wurden – außer den eigenen Kindern – nur selten Gesellen vermeldet. Von Bovadilla wissen wir, dass er für Anto-nius Ferdinandus de Schepper arbeitete, von Jean Verschaeren und Jean Wyckmans, dass sie im Atelier von Petrus Cardo tätig waren. Von Leonard Joseph Ferrier und Andreas de Capper kann mit großer Sicherheit angenom-men werden, dass sie als Gesellen für Nicolas Rosart bzw. Franciscus Nijs arbeiteten.

Die Kontinuität einer Silberschmiedwerk-statt oder eines Silbergeschäfts hing von vielen Faktoren ab. Manchmal wurde das Atelier vom Vater auf den Sohn vererbt, wie es bei der Familie Nijs in Temse der Fall war, die mehr als 00 Jahre lang in der Silberbran-che aktiv war. In vielen Fällen spielte die Gat-tinnen oder die Witwen der Silberschmiede dabei eine entscheidende Rolle: Entweder sie unterstützten das Atelier durch das Einbrin-gen von frischem Kapital oder durch zusätz-liche Einkünfte, die aus der Leitung eines Geschäfts oder dem Schätzen von Silberwerk stammten, oder sie übernahmen nach dem Tod ihres Mannes die Geschäftsleitung. Manch ein Atelier überlebte auch, indem die Witwe einen Silberschmied oder Gesellen heiratete. Erst im 9. Jh. ließen einige Witwen waasländischer Silberschmiede ein eigenes Meisterzeichen registrieren. Dabei handelte es sich um Joanna Marie Cock (Witwe von Collette), Bernardine Limpens (Witwe von De Capper) en Sophie Maes (Witwe von Van Kerckhove). In vier Fällen wurde – wahr-scheinlich aus werblichen Gründen – auch der Name des Gatten in den Firmennamen aufgenommen. Es handelte sich um die Firmen Jaspers-Anthony, Lintelo-Bruylants, Lintelo-Verheyden und Staes-Sergeant.

Ungefähr drei Viertel der identifizierten Objekte stammen aus Temse, was vor dem Hintergrund der Zahl der dort ansässigen Edelschmiede bemerkenswert ist. Die sieben Edelschmiede, darunter drei Generationen der Familie Nijs und zwei Generationen der de Landtsheers, vertraten vier Ateliers. Außerdem gab es enge Beziehungen zwischen dem Atelier von Dieudonné Robert einer-seits und denen von Nijs und de Landtsheer andererseits. Robert war ein Schwager von Franciscus Nijs und verkaufte sein Atelier dem Vater von Eugenius de Landtsheer. Der

siebte und letzte Silberschmied Pieter Witte-bols hielt sich kein halbes Jahr in Temse auf. Aus Rupelmonde ist nur ein einziger Juwelier, Matthieu Lenoir, bekannt. Im 8. Jh. waren in Beveren überhaupt keine Edelschmiede offiziell registriert. Die Werkstatt des Uhrma-chers Petrus de Dobbelaer kam über Judoca Francisca Gosselé in den Besitz von Jan Bap-tist Van den Hende. 820 kam es in Beveren allerdings zu einer wahren Silberschmiede-Hausse. Aus Aarschot kamen die Brüder Geurts, aus Oudenaarde Van den Hende, aus Temse Petrus Nijs. Jan Frans Geurts und Petrus Nijs machten ihren Nebenberuf, den Handel in Spitzen, schließlich zu ihrem Hauptberuf. Auch Van den Hende, der Einzi-ge, von dem mit Marken versehene Silberar-beiten bewahrt blieben, kombinierte seinen Beruf als Silberschmied mit einem Farben-geschäft. In Lokeren gab es im 8. Jh. vier bis fünf Silbergeschäfte, während dort – und dann noch mit Unterbrechungen – höchstens ein einziger Edelschmied tätig war. Im 9. Jh. nahm die Zahl der Edelschmiede zu, aber abgesehen vom Atelier De Capper, das eben-falls mit dem Atelier Nijs verbunden war, gab es dort keine nennenswerte Produktion. In Sint-Niklaas, wo es ebenso wie in Lokeren be-reits Ende des 7. Jhs. Silberhandlungen gab, waren im Laufe des 8. Jhs. höchstens vier Silberschmiede gleichzeitig tätig. Von den 25 bekannten Objekten aus Sint-Niklaas stammt nur eines aus dem 9. Jh.

Stilistisch schlossen sich die waasländischen Silberschmiede den allgemeinen Trends ihrer Zeit an. Auch durch ihre unterschiedliche Herkunft und Ausbildung kam es nicht zur Ausformung speziell waasländischer Merk-male. Allerdings gab es individuelle Charakter-istika, die sich sowohl auf den Stil wie auf die Technik bezogen. Am besten sind Rokoko und Neoklassizismus vertreten, was kein Wunder ist, wenn man bedenkt, dass fast 70 Prozent der bekannten Objekte aus der 2. Hälfte des 8. Jhs. stammen. Franciscus Nijs beherrschte den Rokokostil wie kein Zweiter. Das Werk von Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Euge-nius de Landtsheer und Joannes Baptiste Tielemans ist vor allem vom Neoklassizismus geprägt. Das Silber des Sint-Niklaaser Tiele-mans, von dem auch Arbeiten im Stil des Rokoko bekannt sind, unterscheidet sich aller-dings in technischer Hinsicht von dem seiner Kollegen aus Temse.

That is a very pertinent question, because how do you recognize Waas silver? By the marks? By the shape and decoration? Were the silversmiths ‘Wasenaars’ born and bred? And was the evolution identical in Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas and Temse? No, but it is nevertheless possible to establish a number of Waas characteristics and, on the basis of the specific situation in Waas, to sketch a picture for the study of smaller centres.

The modus operandi for silversmiths in the Land of Waas can be divided into seven periods. Before 750 they worked independ-ently without any affiliation with a trade guild. The mark of only two silversmiths can be identified. Nicolas Rosart and Dieudonné Robert used a mark with their initials NR and DR. Nicolas Rosart added a second mark, a sort of town mark: a grid iron as the attribute of St Laurence, patron saint of Lokeren. On September 9th 749 an edict was issued which brought this situation to an end. All the silversmiths, including those in the countryside, were recorded and given the opportunity to register officially. How-ever, it was not easy for them to find a trade guild that would accept them as subalterns. Antwerp and Ghent refused time after time. Nicolas de Cauwer, Petrus Dominicus van Goethem and Dieudoné Robert were only registered in Brussels on September 26th 750, De Cauwer and Van Goethem for Sint-Niklaas and Robert for Temse. Later on Franciscus Nijs was registered for Temse and Antonius Ferdinandus de Schepper and Joannes Baptiste Tielemans for Sint-Niklaas. Surprisingly enough the Waas silver shops were entered in the Ghent trade guild from 752, but the Waas silversmiths were not admitted to the Ghent trade guild until 772. So in the period 750–772 Waas objects bore Brussels town marks and from 772 to 798 Ghent town marks. Some silversmiths kept their Brussels maker’s mark; others chose a new maker’s mark. As no mark plates have survived for the Brussels period, we still do not know the maker’s mark of certain silversmiths, like Nicolas de Cauwer. We do know Joannes Baptiste Tielemans’ maker’s mark from the Ghent period, but it is unclear whether he used the same or a different mark in the period prior to that. With the aboli-tion of the trade guilds, in 798 the Waas silversmiths were assigned to the assay office for the Scheldt Department. Even in the so-called second French period (809–85), the Dutch period (85–832) and after Belgian in-dependence (832–869) they had their work

Schlussfolgerung Wie waasländisch ist waasländisches Silber? Conclusion How Waas is Waas silver?

64

assayed in Ghent. In the nineteenth century proportionately more maker’s marks were registered, but proportionately fewer objects have come to light (37 compared to dating from the eighteenth century). Two factors play an important role here. A large number were only goldsmiths and were only active for a relatively short period.

The silversmiths working in Beveren, Lok-eren, Rupelmonde, Sint-Niklaas and Temse in the eighteenth and nineteenth centuries can be subdivided into four types. Sons of wealthy parents, who were able to finance both the training and the investment in a workshop: De Cauwer, De Schepper, Hulin, Van Goethem and Verbeust in Sint-Niklaas and De Landts-heer in Temse. A second group was made up of incomer silversmiths’ sons or journeymen of all walks of life who settled mainly in Beveren, Lokeren and Rupelmonde. They originated from Aarschot, Antwerp, Ath, Duffel, Eeklo, Ghent, Graauw, Hannut, Harelbeke, Leuven, Monschau, Namur, Oudenaarde, Tielt, Tour-nai and Wakken. The third and possibly most successful type were the children of artisans, many of whom belonged to the second gen-eration of incomers: Franciscus Nijs, son of an Antwerp sculptor, and Joannes Baptiste Tiele-mans, son of a Mechelen coppersmith. Finally there were also clock-makers who occasionally worked as silver or goldsmiths.

Just as their origins differed, so did their apprenticeships. Either they were trained in the parental workshop in Antwerp, Brussels, Ghent, Leuven or Oudenaarde, or in another Waas workshop, like Joannes Baptiste Tiele-mans under Dieudonné Robert and Antonius Ferdinandus de Schepper under Petrus Dominicus van Goethem. There are scarcely any details available about the number of employees per workshop. Apart from the two above-mentioned apprentice-silversmiths along with their own children, there is only sporadic mention of journeymen: Bovadilla under Antonius Ferdinandus de Schepper and Jean Verschaeren and Jean Wyckmans under Petrus Cardo. We have good reason to assume that Leonard Joseph Ferrier and Andreas de Capper worked as a journey-man for Nicolas Rosart and Franciscus Nijs respectively.

The continuity of a silver workshop or shop selling silver was dependent on many factors. Sometimes the workshop was handed down from father to son, as was the case with the Nijs family in Temse who were involved in the silver business for more than a hundred years. In many cases the wife or the widow played a vital role here, either

financially by contributing fresh capital or by generating additional income via a shop and the valuation of silverware, or by running the business in person or through a new marriage to a silversmith or jour-neyman, thereby extending the life of the workshop. Only in the nineteenth century did Waas widows register their own maker’s mark, namely Joanna Marie Cock (widow Collette), Bernardine Limpens (widow De Capper) and Sophie Maes (widow Van Kerck-hove). On four occasions the name of the wife was also posted up, possibly for com-mercial reasons.

About three-quarters of the traced objects were made in Temse, which is remarkable given the relatively small number of silver-smiths. The seven silversmiths, including three generations of Nijs and two generations of De Landtsheer, represent four workshops. Moreover, Dieudonné Robert’s workshop can be linked both to the Nijs workshop and to that of De Landtsheer. Robert was a brother-in-law of Franciscus Nijs and he sold his workshop to the father of Eugenius de Landtsheer. The seventh and last silver-smith Pieter Wittebols spent less than six months in Temse. For Rupelmonde we know of only one jeweller, Matthieu Lenoir. In the eighteenth century there were no officially registered silversmiths working in Beveren. The workshop of clock-maker Petrus de Dob-belaer came into the hands of silversmith Jan Baptist Van den Hende via Judoca Francisca Gosselé. In the 820s there was a sharp rise in the number of silversmiths in Beveren. The Geurts brothers came from Aarschot, Van den Hende from Oudenaarde and Petrus Nijs from Temse. Jan Frans Geurts and Petrus Nijs eventually made what had been a sideline, the lace trade, their main profession. Van den Hende, the only one for whom marked objects have survived, also combined the craft of silversmith with a trade in dyestuffs. In Lokeren there were between four and five silver shops in the eighteenth century, whereas at times there was no more than one silversmith active. In the nine-teenth century the number of silversmiths increased, but apart from the De Capper workshop which can also be linked to the Nijs workshop, their production is not par-ticularly noteworthy. In Sint-Niklaas where, as in Lokeren, there were silver shops at the end of the seventeenth century, a maximum of four silversmiths were active at any one time in the eighteenth century. Of the 25 Sint-Niklaas items which have come to light, only one dates from the nineteenth century.

From a stylistic point of view, the Waas silversmiths followed the general trends and there are no special Waas characteristics to distinguish them, partly because of their diverse provenance and training. There are however individual characteristics, either stylistic or technical. The rococo and neo-classicism are the best represented, hardly surprisingly perhaps, since almost 70% of the objects traced date from the second half of the eighteenth century. Franciscus Nijs was unmatched in his mastery of the rococo. The oeuvre of Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Eugenius de Landtsheer and Joannes Baptiste Tielemans is largely dominated by neoclassi-cism. Technically speaking, Tielemans from Sint-Niklaas, who we know also produced rococo, had the edge on his fellow silver-smiths in Temse.

65waas zilver · 1700–1869

CATALOGUS

66

De catalogus Waas Zilver is onderverdeeld per productieplaats: Beveren, Lokeren, Rupel-monde, Sint-Niklaas en Temse.

De edelsmeden zijn chronologisch ge-rangschikt. En dit op basis van (de registratie van) hun meesterteken, hun aanvaarding als subaltern meester of de officiële vermelding als meester zilversmid, hun beroepsverklaring of vermeldingen in de patentregisters. Aanslui-tend bij de biografie worden ook referenties naar hun meesterteken(s) opgenomen, zowel naar de originele als gepubliceerde insculpatie-platen en merkenrepertoria. Daarna volgen de voornaamste archiefbronnen en literatuurver-wijzingen Naar de registers van de burgerlijke stand, bevolkings- en parochieregisters wordt niet concreet verwezen, alhoewel ze geraad-pleegd werden voor de samenstelling van de biografieën. Met dank aan Aurèle De Witte voor de geboden hulp.

Zilverhandelaars, muntgewichtmakers en wisselaars worden niet in het repertorium opgenomen. Voor een overzicht verwijzen we naar de inleiding en Nys, 997|3, p. 49–56.

Per zilversmid worden de objecten chro-nologisch gerangschikt, waarbij de objecten die niet exact gedateerd kunnen worden op de vroegst mogelijke datum staan. Alle bekende objecten worden in de lijst opgenomen, zowel de tentoongestelde objecten als de voorwerpen die niet gelokaliseerd of niet in bruikleen gege-ven werden. Per object worden de praktische gegevens (bewaarplaats, materie, maten), de beschrijving, de merken, de herkomst en de verwijzingen naar archiefbronnen, literatuur en tentoonstellingen opgenomen.

Ondersteunende illustraties, voornamelijk documenten en objecten in andere materialen, worden op een gelijkaardige manier beschre-ven. Enkele bijzondere thema’s die aan het Waas zilver gelinkt kunnen worden, worden afzonderlijk geïllustreerd en toegelicht.

Bepaalde auteurs hebben in het verleden vaak iets te snel werken aan Wase edelsmeden toegeschreven, in het bijzonder aan Franciscus Nijs uit Temse. Vaak lag een gebrekkige ken-nis van de merken hieraan de basis. Daarom worden bij elk stuk afzonderlijk de merken afgebeeld en geïdentificeerd en volgt er na het catalogusgedeelte een analytisch merkenreper-torium voor het Land van Waas.

De voorwerpen werden op basis van archief- en literatuuronderzoek en een op ruime schaal verspreide oproep getraceerd. Jammer genoeg werden in het verleden objecten zonder nauwkeurige identificatie geëxposeerd of gepubliceerd. Zo werden in de catalogi van de Gewestelijke tentoonstelling van oude zilveren en gouden kunstvoorwerpen (Sint-Niklaas, 902) en de tentoonstelling Oude Kunst (Temse, 924) tal van zilveren voorwerpen vermeld zonder opgave van vervaardiger en datering. In 902 werd er gelukkig wel de naam van de eigenaar aan toegevoegd. Objecten die enkel via archieftek-sten bekend zijn, werden niet in het catalogus-gedeelte opgenomen. Daar waar nuttig wordt er wel naar verwezen.

Avertissement

Le catalogue Argenterie du pays de Waes est structuré autour des sites de production: Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas et Tamise.

Les orfèvres sont classés selon l’ordre chronologique, sur base de l’enregistrement de leurs poinçons, leur accession au rang de maître subalterne ou leur mention officielle de maître orfèvre, leur déclaration de métier ou la mention de leur nom dans les registres des brevets. On trouvera aussi après leur biographie des références à leur ou leurs poinçons, aux plaques d’insculpation origina-les et publiées et aux répertoires de poinçons. Suivent ensuite les principales sources et références bibliographiques. Il n’est pas fait concrètement référence aux registres de l’état civil, de la population et des paroisses, même si nous les avons consultés pour la rédaction des biographies. Nous remercions Aurèle De Witte pour son aide.

Marchands d’orfèvrerie, balanciers et agents de change ne figurent pas dans le répertoire. Pour des informations sommaires, nous renvoyons le lecteur à l’introduction et à Nys, 997|3, p. 49–56.

Pour chaque orfèvre, les pièces sont classées chronologiquement, les objets qui n’ont pas pu être datés avec précision étant placés à la date possible la plus ancienne. Toutes les pièces connues figurent sur la liste, aussi bien

les pièces exposées que des objets qui n’ont pas été localisés ou n’ont pas été prêtés. Des informations pratiques (lieu de conservation, matière, dimensions), le descriptif, les poin-çons, l’origine et les références aux archives, la bibliographie et les expositions sont fournies pour chaque objet.

Les illustrations annexes, notamment des documents et des objets dans d’autres ma-tières font l’objet d’une description similaire. Quelques thèmes pouvant être liés à l’argen-terie du pays de Waes sont illustrés et étudiés séparément.

Dans le passé, certains auteurs ont un peu hâtivement attribué des pièces à des orfèvres de Waes, en particulier à Franciscus Nijs de Tamise, souvent par manque de connaissance des poinçons. C’est pourquoi les poinçons sont ici illustrés et identifiés séparément pour chaque pièce et la partie catalogue est suivie d’un répertoire analytique des poinçons pour le pays de Waes.

Les objets ont été retrouvés sur base d’étu-des des archives et de la littérature scientifique, ainsi que grâce à un appel public. Il est regret-table que dans le passé, des objets aient été exposés ou publiés sans avoir fait l’objet d’un travail d’identification précis. On trouve ainsi dans les catalogues des expositions Gewestelijke tentoonstelling van oude zilveren en gouden kunstvoorwerpen (Sint-Niklaas, 902) et Oude Kunst (Tamise, 924) quantité d’objets en argent sans mention de l’orfèvre et de la date de création. Dans le catalogue de l’exposition de 902, le nom du propriétaire avait heureuse-ment été ajouté. Les objets connus uniquement par le biais d’archives n’ont pas été inclus dans la partie catalogue, mais il en est fait mention là où l’auteur l’a jugé nécessaire.

Über diesen Katalog

Der Katalog Waasländisches Silber ist, entspre-chend den wichtigsten Produktionsstätten, in die Kapitel Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas und Temse eingeteilt.

Die einzelnen Silberschmiede werden in chronologischer Folge behandelt. Maßgeblich für die Einteilung waren die (Registrierung ihrer) Meisterzeichen, ihre Ernennung zum subalternen Meister oder die offizielle Vermel-

Verantwoording

67waas zilver · 1700–1869

dung als Silberschmiedemeister, die offizielle berufliche Anerkennung oder die Erwähnung in den Patentregistern. Im Anschluss an die Biografien befinden sich Verweise auf ihre Meisterzeichen, wobei wir uns sowohl an ori-ginalen Stempelplatten und Markenrepertorien wie auch an Abbildungen von Platten und Repertorien orientierten. Es folgen Angeben über die wichtigsten Archivquellen sowie Literaturverweise. Auf die Standesamt-, Bevöl-kerungs- und Pfarrregister wird nicht konkret verwiesen, obwohl sie bei der Zusammenstel-lung der Biografien konsultiert wurden. Wir danken Aurèle De Witte für ihre bereitwillige Unterstützung.

Silberhändler, Münzgewichthersteller und Wechsler wurden nicht in das Repertorium aufgenommen. Eine Übersicht bieten die Einleitung und Nys, 997|3, S. 49–56.

Pro Silberschmied sind die Objekte chro-nologisch geordnet, wobei diejenigen Objekte, die nicht präzise datiert werden konnten, dem frühest möglichen Datum zugeordnet wurden. In die Liste wurden alle bekannten Silberar-beiten aufgenommen, auch die, deren Verbleib nicht bekannt ist oder die nicht für die Ausstel-lung ausgeliehen werden konnten. Alle Objekte sind mit Angaben über Bewahrungsort, Mate-rial und Abmessungen, mit einer Beschreibung, mit einer Abbildung der Marken, mit Angaben über den Herkunftsort, mit Verweisen auf die Archivquellen, mit Literaturangaben und mit Angaben über die Ausstellungen versehen, auf denen sie bisher zu sehen waren.

Auf gleiche Weise werden die unterstützen-den Illustrationen – vor allem Dokumente und Objekte aus anderen Materialien – beschrie-ben. Einige andere Themen, die mit dem waas-ländischen Silber in Zusammenhang stehen, werden gesondert illustriert und erläutert.

Einige Autoren haben in der Vergangenheit Silber, dessen Herkunft nicht genau feststand, etwas zu schnell waasländischen Silberschmie-den zugeschrieben, darunter vor allem Fran-ciscus Nijs aus Temse. Der Grund war häufig eine unzureichende Kenntnis der Marken. Deshalb sind in diesem Katalog die Marken ei-nes jeden Objekts gesondert beschrieben und identifiziert. Auf den Katalogteil folgt ein ana-lytisches Markenrepertorium des Waaslands.

Die Objekte wurden auf der Basis von Archiv- und Literaturuntersuchungen und eines umfangreich verbreiteten öffentlichen Aufrufs zusammengetragen. Leider wurden früher häufig Objekte ohne präzise Iden-tifikation ausgestellt oder in der Literatur beschrieben. So wurden in den Katalogen der Gewestelijke tentoonstelling van oude zilveren en gouden kunstvoorwerpen (Sint-Niklaas, 902) und der Ausstellung Oude Kunst (Temse, 924) zahlreiche Silberarbeiten ohne Angabe des Herstellers und ohne Datierung aufgenom-men. 902 wurden allerdings – und glück-licherweise – die Eigentümer angegeben. Objekte, die nur aus Archiv bekannt sind, wurden nicht in den Katalogteil aufge-nommen. Wo es sich als sinnvoll erwies, ist allerdings auf sie verwiesen.

Explanatory notes

The Waas Silver catalogue is organized accor-ding to production place: Beveren, Lokeren, Rupelmonde, Sint-Niklaas and Temse.

The silversmiths are arranged chronologi-cally on the basis of (the registration of) their maker’s mark, their assumption as a subaltern master or their official listing as a master silversmith and their professional declaration or entries in the patent registers. Following on from the biography, references to their maker’s mark(s) are also included, both according to the original and published mark plates and compendia of marks. The main archival sources and literary references follow. There are no specific references to the registers of births, marriages and deaths, municipal and parish registers, though they were consulted when compiling the biographies. With thanks to Aurèle De Witte for his offer of help.

Silver merchants, balance makers and money changers are not included in the com-pendium. For a summary, we refer you to the introduction and Nys, 997|3, pp. 49–56.

For each silversmith, the objects are grou-ped chronologically; where it was not possible to date an object exactly, it is found under the earliest possible date. All the known objects are included in the list, both the exhibited objects and the objects which could not be

located or which were not loaned. For each object, the practical information (current whereabouts, material, measurements), the description, marks, provenance and references to archival sources, literature and exhibitions are included.

Supporting illustrations, chiefly documents and objects in other materials, are described in a similar manner. Several unusual themes that can be linked to Waas silver are illustrated and explained separately.

In the past some authors have been too quick to attribute works to Waas silversmiths, and to Franciscus Nijs from Temse in particu-lar, often because of an inadequate knowledge of the marks. Consequently, the marks for each individual piece have been illustrated and identified and an analytical compendium of the marks for the Land van Waas follows the catalogue part.

The objects were traced by means of archi-val and literary research and a widespread public appeal. Unfortunately, in the past objects have been exhibited or published without careful identification. For example, the catalogues accompanying the exhibitions Gewestelijke tentoonstelling van oude zilveren en gouden kunstvoorwerpen (Sint-Niklaas, 902) and Oude Kunst (Temse, 924) refer to numerous silver objects without specifying the manufacturer and date. Fortunately, the name of the owner was added in 902. Objects known only from archival texts have not been included in the catalogue part. Reference is made to them where this is deemed useful.

68

BEVEREN Petrus Franciscus de Dobbelaer (1726–1764), 1751/1753–1764

Petrus Franciscus de Dobbelaer wordt op 2 april 726 te Beveren gedoopt. Hij is een zoon van Petrus en Maria Elizabeth Alons en huwt op 5 juli 753 met Joanna Maria van Schooten (726–763), dochter van Joannes en Joanna Maria van Ranst. Hubertus Parin en Francisca van Schooten zijn getuigen bij het huwelijk. Horlogemaker Petrus Franciscus de Dobbelaer is ongeveer in dezelfde periode als Joannes Wilhelmus Heck in de Kloosterwijk te Beveren actief. Hij bezit er onder het wijknummer 34 een huis met hovinge, die hij op 2 mei 75 van zijn vader voor 2.500 gulden heeft gekocht. Deze eigendom met een totale oppervlakte van 50 roeden grenst ten zuiden aan de Kloosterstraat. Petrus Franciscus de Dobbelaer bouwt twee woningen en een stal op zijn grond. Het grote woonhuis en de stal worden na de dood van de Dobbelaer door meester slotmaker Rom-baut Gosselé in gebruik genomen, wiens dochter later een zilverwinkel zal uitbaten. Joanna Maria van Schooten sterft op 23 januari 763 en een jaar later, op 8 mei 764, overlijdt de Dobbelaer zelf na een langdurige ziekte. Aangezien er op dat moment twee minderjarige kinderen waren, met name Joanna Elisabeth (* 755) en Anna Francisca (* 757), wordt er een staat van goed opgemaakt. Het is aan de hand van dit document, waarin o.a. de volledige inboedel van het huis in de Klooster-straat beschreven wordt, dat we het beroep van Petrus Franciscus de Dobbelaer kunnen achterha-len. In hoofdzaak is hij horlogemaker. In tweede instantie maakt hij kleinere zilveren objecten en neemt hij de functie van zilverschatter waar. Vooral de vermelding van eenig nieuw ende oud silverwerck ende onverwerckt silver ende andere metalen soo in staven als clompen en leveringen van silverwerck, horologie ende reparatien is hier van wezenlijk belang. Officieel is Petrus Fran-ciscus de Dobbelaer, net als Joannes Wilhelmus Heck, niet geregistreerd als zilversmid, maar veroorlooft hij het zich als horlogemaker om ob-jecten in zilver te vervaardigen of te verkopen.BronnenRAB, OA Beveren nrs. 282, 042–045, 238

LiteratuurVerheyen, 97, p. 78, 83; Nys, 997|, p. 25–26; Nys, 997|3, p. 30

69waas zilver · 1700–1869 · beveren

Joannes Wilhelmus Heck 1756–1758

In 757 wordt te Beveren in het register op de gestaetheydt ende huyse van neiringhe volgende vermelding opgenomen: ‘wegh … heck silversmit’. Heck wordt in dit register als inwoner van de 20ste wijk, de Cloosterwijck, zonder vermelding van het nog verschuldigde bedrag geregistreerd. De beschikbare gegevens uit de parochieregisters suggereren net als voorgaande, bijna laconieke mededeling dat deze zilversmid slechts gedu-rende korte tijd te Beveren verblijft. Op 9 decem-ber 756 en op 2 februari 758 worden te Beveren respectievelijk Judocus Josephus en Joannes Guillielmus Heck geboren. De ouders, Joannes Wilhelmus Heck en Christina Gertruda Dom-meyers of Thomeyers, zijn beiden afkomstig uit Monschau (Montjoie). De oudste van de twee kinderen, Judocus Josephus, overlijdt na iets meer dan een maand, tussen 2 en 26 januari 757, te Beveren. Over het verblijf van Joannes Wilhel-mus Heck te Beveren tasten we verder volledig in het duister en ook in de Antwerpse, Brusselse en Gentse ambachtsarchieven vinden we geen enkele verwijzing naar deze al of niet vermeende zilversmid.BronnenRAB, OA Beveren nr. 045

LiteratuurNys, 997|, p. 24–25; Nys, 997|3, p. 30–3

Jan Frans (1790–1863) & Frans Leopold Geurts (1795–1877), 1821–1853/1854

Jan Frans en Frans Leopold Geurts, zonen van zilversmid Arnoldus Geurts (* Dordrecht 766) en Dorothea Cecilia Van Lamoen (* Antwerpen 767), zijn beiden te Dordrecht gedoopt, respectievelijk op 2 juli 790 en 28 januari 795. De gebroeders Geurts worden beiden in de patentregisters te Beveren vermeld. Van 82 tot 824 wordt enkel Jan Frans Geurts genoteerd als goud- en zilver-smid en winkelier. Van 825 tot 83 wordt zijn jongere broer (Frans) Leopold als kramer, winke-lier, goud- en zilversmid vermeld. In 832 worden ze samen geregistreerd en vanaf 834 – voor 833 ontbreken de gegevens – komt enkel nog Jan Frans in de patenten voor als winkelier, goud- en zilver-smid. Frans Leopold is ondertussen terug naar Dordrecht vertrokken, waar hij vanaf 832 bij zijn neef zilversmid Arnoldus Theodorus de la Cour in de Vriessestraat woont. Hij huwt op 3 februari 833 met Louisa-Christina Wyers (807–888). In het bevolkingsregister van 840 wordt hij als koop-man vermeld. Later vestigt hij zich als textielfa-brikant in Beringen, waar hij op 22 februari 877 overlijdt. Zijn weduwe overlijdt op 25 maart 888.

Jan Frans Geurts laat zijn meesterteken, be-staande uit de letter G onder een kruisdragende wereldbol, als nummer 57 op de inculpatieplaat van Gentse keurkamer registreren met de vermel-ding ‘J.Geurts. a Beveren.’. In de patentregisters wordt hij tot 837 als goud- en zilversmid vermeld en van 838 tot 854 als winkelier in goud en zilver. Eenmaal, in 843, wordt hij nog als goudsmid ge-taxeerd. Vanaf 835 combineert hij de zilverwinkel met de handel in kanten. In notariële akten wordt hij o.a. in 846 en 853 nog als goud- en zilver-smid vermeld. Uiteindelijk zal hij zich vanaf 855 uitsluitend op de kanthandel toeleggen. De eerste vermeldingen van Jan Frans Geurts als edelsmid te Beveren, volgen kort op zijn huwelijk met The-resia Coleta Beke in 820. Hij woont op de Markt, op het huidige huisnummer 28. Net als zijn broer komt hij van Aarschot, waar zijn vader Arnoldus Geurts van ca. 800 tot 835 als edelsmid actief was. Jan Frans Geurts verblijft in 85 kortstondig te Brussel au bureau de la diligence vieux Mé aux grains, een tussenstop tussen Aarschot en Leuven. Hij wordt dan al als orfèvre vermeld.

stam Gent, Bijlokecollectie inv.nr. 765-15/29, nr. 57

70

Op 6 februari 846 erkent Theresia Coleta Beke Justine-Zoë Bergeron (82–896) als haar natuurlijk kind. Bij de geboorteaangifte van deze dochter van Jules-Jacques Bergeron werd destijds een zekere Thérèse Colette Schutgens als veron-derstelde moeder opgegeven. Later, op 4 februari 853, wordt Justine Zoë Bergeron, die ondertus-sen met de goud- en zilversmid Joseph Louis Lintelo (820–904) was gehuwd, de enige erfge-name van Jan Frans Geurts. Het testament wordt in het woonhuis van de testateur opgemaakt, meer bepaald in de kamer met twee vensters die uitzicht gaven op het huis van de heer Philippe Vandeperre. Joseph Louis Lintelo is een zoon van Joseph Louis Lintelo (776–846), zilversmid te Wakken en Eeklo, en broer van Louis Constant Lintelo (* 80), zilversmid te Lokeren, en Fidelis Lintelo (809–866), zilversmid te Sint-Niklaas. Het echtpaar Lintelo-Bergeron woont van 845 tot 857 op de Grote Markt te Sint-Niklaas, waar-na ze naar Beveren terugkeren. Jan Frans Geurts overlijdt op 8 november 863 te Beveren. Zoals testamentair voorzien gaat de volledige erfenis naar Justine Zoë Bergeron, terwijl zijn weduwe, Theresa Colette Beke, er het vruchtgebruik van krijgt. Na zijn overlijden, wordt op 4 april 864

‘het goud en zilverwerk geschat op eene totale waerde van dry honderd twee en twintig franks’.MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 57; Stuyck, 984, p. 28, 42, nrs. 857–859

BronnenRAB, MA Beveren, Belastingen nrs. –6; RAB, MA Beveren, Landbouw en nijverheid nr. 8; RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 4, nr. 0; RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 2, nrs 0–; RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 36, Repertorium 834, nr. 7; RAB, N depot J. Van Raem-donck Beveren nr. 36, Repertorium 839, nr. 9; RAB, R&D Beveren, Reeks 87B, 864, nr. 2236; SAB, MA Police. Passeports nr. 5, nrs 73, 426

LiteratuurDe Meulemeester, 959, p. 72; Borremans, 98|, p. 225; Borremans, 98|2, p. 333–335; Meire, 985, p. 22; Van Bogaert, 994/995, p. 24–25; Cools, 996, p. 3; Nys, 997|3, p. 23; Verheyen, 997, p. 93, 96; Nys, 999, p. 3–32; Van Bogaert, 999, p. 4; Van Dievoet, 2000|, p. 228–229; Van Dievoet, 2000|2, p. –2; Drieghe, 2004, p. 9; Verheyen, 2004, p. 93, 96; Van Hemeldonck, 2005|2, 6, p. 37, nr. 9-290

Judoca Francisca Gosselé (1765–1834), 1821–1824

Kantwerkster Judoca Francisca Gosselé huwt op 2 maart 806 met glazenmaker Fredericus Voet (776–86), zoon van Jean († Vrasene) en Isabelle Van Brussel. Zijzelf, geboren op 2 september 765 te Beveren, is een dochter van Anne Françoise Group († Beveren) en Rombaut Gosselé († Middelburg), die als slotenmaker over de oude smidse van horlogemaker Petrus Franciscus de Dobbelaer (726–764) in de Kloosterstraat kon beschikken. Haar echtgenoot Frederic Voet overlijdt te Beveren op 30 januari 86. Vanaf dan houdt zij een winkel open in haar woonst in de Kloosterstraat op de hoek met de Kasteeldreef. Vanaf 89 wordt in de patenten verwezen naar de verkoop van edelsmeedwerk:

‘detaillant d’objets d’or et d’argent ne les fabri-quant par lui même pour f 950’. In 82 wordt zij als goud en silversmed alleen vermeld. Daarnaast wordt ze ook belast als winkelierster en voor de verkoop van verfwaren. Pas in 82 wordt een boedelinventaris opgemaakt, waarin het goud op .325 gulden 38 cent wordt geschat, het zilver 77 gulden 8 cent en haar persoonlijjke juwelen op 40 gulden 28 cent. Judoca Francisca Gosselé wordt daarin als goudwinkelierster vermeld. Carel Voet, bakker te Vrasene, is voogd van haar enig kind, Maria Voet. Zijzelf hertrouwt met Jan Baptist Van den Hende, die vanaf 824 in de pa-tentregisters te Beveren vermeld wordt. Bij haar overlijden op 6 januari 834 woont ze nog steeds in de Kloosterstraat te Beveren.BronnenRAB, MA Beveren, Belastingen nr. ; RAB, N depot Raemdonck Sint-Gillis-Waas nr. 57, nr. 22; RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 52, nrs. 2, 4, 9; RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 60, nr. 8

71waas zilver · 1700–1869 · beveren

Jan Baptist Van den Hende (1782–1849), 1824–1849

Jan Baptist Van den Hende is op 0 juli 782 te Oudenaarde geboren als zoon van Jan August Franciscus (* 742) en Marie Jeanne Stockaert, die in bepaalde aktes respectievelijk ook als Augustinus Van den Hende en Isabella Stockaert voorkomen. De Van den Hendes waren sedert generaties edelsmeden te Oudenaarde. Jan Au-gust Franciscus ging in 759 weliswaar in de leer als kleermaker, maar werd later toch edelsmid. Wanneer Jan Baptist Van den Hende precies naar Beveren kwam is nog niet duidelijk. Hij huwt er tweemaal. Eerst met Judoca Francisca Gosselé (765–834) en daarna met Maria Verhofstede. Als zoon van een zilversmid hoeft zijn huwelijk met goudwinkelierster Gosselé alleszins niet te verba-zen. ‘J.B. van den Hende a Beveren’ laat zijn meesterteken, bestaande uit de letter V boven een sikkel, in de keurkamer van Gent onder nummer 59 registeren. In de patentregisters van Beveren wordt Jan Baptist Van den Hende vanaf 824 vermeld, aanvankelijk als goud- en zilversmid en winkelier. Dit wordt bevestigd in een industrie-telling van 8 december 824, waaruit tevens blijkt dat hij niemand in dienst had. Van 825 tot en met 832 staat hij ook als verfwarenverkoper genoteerd. In 832 wordt dit terug geschrapt en wordt hij verder tot het jaar van zijn overlijden als goud- en zilversmid en winkelier vermeld. De 66-jarige Van den Hende overlijdt op 26 februari 849 te Beveren. Zijn weduwde goudsmitser ende winkelierster Maria Verhofstede doet hiervan op 5 juni 849 aangifte. Zij zette in 850 de zaak nog verder, maar nog in de loop van het jaar wordt de notatie goud- en zilversmid geschrapt en de melding uytgescheiden toegevoegd. In 85 wordt dit nog korter uyt 85 herhaald. Hun dochter Joanna Maria Van den Hende zet de zaak in de Kloosterstraat niet meer verder.

21 In den goud WinkelBevonden ende geinventorieert de volgende goud en zilverwerken allen van nieuwen tytel en nae behooren gecontroleert; te weten: vyftig paer goude oorclokken, twelf paer pantclokken, zeventien vierkante medaillons, achtien platinen, tweeentwintig cardenats, dry pylhertjens, veertien paer navette ooringen, sestien paer ronde ooringen, vierenvyftigh ringen, acht paer brakees, veertien paer baret ooringen, twelf spellen, circa veertien nederlandsche ellen keting, negenendertig medaillons, acht ringen, twee cruyskens, alle stukken in goud gestimeert volgens facture over ’t fatsoen, controleeren en waerde in goud, ter totaele somme van dertien honderd vyfentwintig guldens achtendertig cents, daer ook onder begrepen de waerde der glaesen van de medaillons en stientjens. – het zelve goud is in ’t geheel gewoogen op tweeentwintig oncen een engel, nederlandsen, dus 1325.38

22Item ginventorieert de volgende silverwerken; alle behoorlyck gecontroleert en van nieuwen tytel en wegende te saemen achtendertigh oncen, te weten: vyftig horlogiesleutels, acht horlogie ketens, twee dozyn caffelepels, twee snuyfdoozen, een cataire potken, vier pypmutskens, vyftien offer beeldekens, elf paer gespen, dertien vingerhoeden, negentien mantelhaken, zesentwintig ringen, alle gepresen volgens facturen, over ’t fatsoen, controleeren en de waerde van ’t zilver, ter somme van een honderd zevenentseventig guldens acht cente, dus 177.08

25Item haere juweelen bestaende in eene goude keting wegende twaelf engelsche, een paer goude bellen wegende dry dito, een dito ring gemonteert met diamante steenen en een gouden ring wegende een dito alle van auden tytel, ende gepresen ter somme van veertig guldens achtentwintig cente, dus 40.28

stam Gent, Bijlokecollectie inv.nr. 765-15/29, nr. 59

Merken STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 59; Stuyck, 984, p. 28, 42, nrs. 853–854

BronnenRAB, MA Beveren, Belastingen nrs. –4; RAB, MA Beveren, Briefwisseling nr. 2; RAB, MA Beveren, Landbouw en nijver-heid nr. 8; RAB, R&D Beveren, Reeks 87, 849, nr. 38

LiteratuurVandermeersch-Lantmeeters, 987, p. 58–59; Vander-meersch-Lantmeeters, 988, p. 47; Oudenaarde, 994, p. 98–99; Vandermeersch-Lantmeeters, 200, p. 39; Nys, 997|3, p. 23; Nys, 999, p. 32; Drieghe, 2004, p. 9; Claessens-Peré, 2007, p. 86

72

1 Lepel en vork, 1824–1832Privé-verzamelingZilverLepel: l 21,3 cm; b 4,1 cmVork: l 19,9 cm; b 2 cm

Puntvormig bestek zonder lof met op het heft de eigenaarsinitialen A.H (?).

MerkenV onder sikkel (meesterteken Jan Baptist van den Hende)Vuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832)2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832)

2 Punchlepel, 1824–1832 Bewaarplaats onbekendZilver, houtMaten onbekend

Punchlepel met dubbele schenkgeul en zwarthouten heft.

MerkenV onder sikkel (meesterteken Jan Baptist van den Hende)Vuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832)2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832)

BronnenDocumentatie Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, Brief Maurits Van Craeyvelt, 23 januari 998

LiteratuurNys, 999, p. 32

3 Index, 1829Sint-Martinuskerk BeverenZilver, hout en textiell 24 cm

De index, waarop geen merken werden teruggevonden, werd in 829 aangekocht voor 2 gulden 2 stuivers. Enkele jaren eerder, in 826–827 had Van den Hende ook een ciborie voor de Sint-Martinuskerk te Beveren en een monstrans in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Melsele gemaakt.

LiteratuurWeemaes, 979, p. 277, 300–30; Roose-Meier, 98, p. 5; Weemaes, 98, p. 35; Nys, 999, p. 32

73waas zilver · 1700–1869 · beveren

Petrus Nijs (1798–1849), 1828–1831

Petrus Nijs is op 25 juni 798 te Temse geboren als zoon van zilversmid Egidius Franciscus Ludovicus Nijs en Maria Josepha Huygens. Op 27 februari 828 huwt Petrus Nijs met Maria Josepha Van Daele (80–877). In het huwelijkscontract van 25 februari 828, dat hij als Petrus Laurentius Nys ondertekent, wordt hij reeds als zilversmid woonachtig te Temse vermeld en erkent hij Pau-lina Van Daele als zijn wettige dochter. Zijn echt-genote is in dat jaar onder de naam van Van Dael kinderen reeds als patentschuldige geregistreerd en dit voor het verkopen van brood, het houden van een winkel en als koopman in het klein. Op 3 januari 829 wordt te Beveren hun dochter, Adelaïde Nijs, geboren. In het derde kwartaal van 828 wordt Petrus Nijs, wonende in de Zandstraat, ingeschreven als goud en zilversmit /alleen:/ zyne werken verkoopende anders dan aan winkeliere[n]. In margine wordt er nog aan toegevoegd dat hij onder artikel nr. 28 van de primitieve legger reeds is aangeslagen als winkelier. Petrus laat zijn mees-terteken, een N onder een kantklosje – eerder geïnterpreteerd als een gestileerde sleutel –, voor

zilver te Gent registreren. Het merk is met de vermelding P. Nys Beveren onder nr. 06 op de Gentse insculpatieplaat afgeslagen. In 83 wordt hij voor het laatst als goud- en zilversmid in de Beverse patentlijsten opgenomen. Na de stopzet-ting van zijn activiteiten als goud- en zilversmid begeeft Petrus Nijs zich regelmatig als handelaar naar Nederland. En wanneer Petrus in leven koop-man op 4 september 849 te Rotterdam overlijdt, laat hij naast zijn weduwe acht minderjarige kin-deren achter: Adelaïde, Henricus, Josephus, Mar-tina, Clementina, Mathilda, Judocus Willebrordus en Pelagia Carolina Nijs. De eigendommen te Beveren en te Melsele worden voor de helft aan Maria Josepha van Daele en voor de andere helft aan de kinderen nagelaten. Te Beveren gaat het om een huis met grond in de Zandstraat voor de waarde van 3.800 fr en te Melsele om een huis met stalling en grond voor de waarde van .600 fr. Zoals we uit de patentregisters kunnen afleiden, zet Maria Josepha haar activiteiten als winkelier-ster en broodverkoopster verder en vanaf 859 wordt ze ook als koopman in kanten vermeld.

MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, nr. 06; Stuyck, 984, p. 28, 42, nrs. 855–856

BronnenRAB, MA Beveren. Belastingen nrs. –6; RAB, N depot Gerard Lesseliers nr. 3, nr. 302; RAB, N depot Gerard Lesseliers nr. 36, nr. 56; RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 67, nr. 23; RAB, R&D Beveren, Reeks 87B, 850, nr. 93; RAB, MA Beveren, Successies. Kat. . Succ. 45, 850, nr. 93

LiteratuurColaes, s.d.|2, p. 24; Meire, 985, p. 22; Beveren, 987, p. 6; Nys, 993, p. 9; Van Bogaert, 994/995, p. 24–27; Nys, 999, p. 30–34; Cools, 2000, p. 25–30

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-20/25, nr. 106

Doodsprentje Karel Lodewijk Verbraeken (1827–1859), echtgenoot van Adelaïde Nijs, overleden op 15 januari 1859 te Zwijndrecht (Privé-verzameling Antwerpen)

Portret Adelaïde Nijs (1829–1913), dochter van Petrus Nijs (Privé-verzameling Antwerpen)

Doodsprentje Adelaïde Nijs (1829–1913), dochter van Petrus Nijs, overleden op 26 november 1913 te Melsele (Privé-verzameling Antwerpen)

Zowel Jan Frans Geurts als Petrus Nijs waren naast goud- en zilversmid ook actief in de kanthandel, een van de belangrijkste bedrijfs-takken te Beveren in de 19de eeuw. De Beverse kant was voornamelijk voor de export naar Nederland bestemd en wanneer Petrus Nijs de zilverhandel in 1831 voor bekeken houdt, richt hij zich exclusief op de kanthandel en verblijft hij regelmatig in Nederland, met name te Hontenisse (tot 1 augustus 1831) en in de Korte Kerkstraat te Goes (1 augustus 1831 tot 1 mei 1849), waar een aantal van zijn kinderen geboren worden (Martina in 1837 en Pelagia Christina in 1842), en te Rotterdam, waar hij op 4 september 1849 overlijdt. Ook zijn zonen Henricus en Josephus, beiden koopman in kanten, overlijden er, respectievelijk op 20 maart 1892 en 18 maart 1869 en worden te Rotterdam op het Rooms ka-tholiek kerkhof begraven. Judocus Willebrordus

Nijs – te vereenzelvigen met Willem Nijs die ca. 1839/1841 te Goes geboren werd? –, gehuwd met Elisabeth Catharina van der Does, is winkelier te Goes en woont er na het vertrek van zijn ouders in de Ganzepoortstraat. Isabella Nijs, zuster van Petrus, woont van 7 oktober 1833 tot 26 juli 1839 te Goes. Op 26 juli 1839 wordt ze uitgeschreven naar Schiedam. In 1842 wordt ze samen met haar man Lambert Huyzers te Oud Beyerland vermeld.Een dochter van Petrus, genaamd Adelaïde Nijs (1829–1913), huwt op 21 mei 1854 te Beveren met Karel Lodewijk Verbraeken (1827–1859), koopman in kanten. Als weduwe zet ze onder de naam van haar echtgenoot de zaak te Beveren en Melsele, waar ze op 26 november 1913 overlijdt, voort. Ook Paulina Van Daele (* 1828), die door Petrus Nijs bij zijn huwelijk met Maria Josepha Van Daele als zijn dochter wordt erkend, wordt in 1857–1858 als koopvrouw in kanten te Beveren vermeld.

Haar moeder Marie Josepha Van Daele, die voor haar huwelijk enkel als winkelierster en brood-verkoopster in de patenten was opgenomen, wordt in 1859–1861 ook getaxeerd als koopvrouw in kanten.Van de (weduwe) Karel Lodewijk of Charles Louis Verbraeken zijn enkele prikpatronen voor kant bekend. Op de keerzijde staan meestal enkele stempels met de tekst ‘Ch.Verbraeken | echte kanten | Beveren (Waas)’. Op een pa-troon, dat van 1910 dateert, staat het opschrift ‘w. verbraeken nijs Melsele 1910’. De patronen worden later door kanthandelaarster Odile Marie Ghislene Andries (1875–1946) gerecupereerd. Zij voegt er haar naam en geprikte initialen oa aan toe. In 1900 verhuist ze van Antwerpen naar Beveren, waar ze samen met haar twee zussen bij haar oom Joseph Schelfhout in de Kloosterstraat komt wonen.

Kantstrook, Beveren, 19de eeuw Motief sluit uitgezonderd enkele kleine aanpassingen aan bij het prikpatroon van Karel Verbraeken-Nijs14,3 x 28 cm(Privé-verzameling Beveren)

Prikpatroon voor Beverse kantVerbraeken, Beveren, 19de eeuw met geprikte initialen oa en stempel ‘Ch.Verbraeken | echte kanten | Beveren (Waas)’ 17,5 x 26,3 cm(Privé-verzameling Beveren)

74

75waas zilver · 1700–1869 · beveren

Maria Verhofstede (1818/1819–1850), 1849–1850

Maria Verhofstede (* ca. 88/89) zet de zaak van haar overleden echtgenoot Jan Baptist Van den Hende (782–849) nog korte tijd voort. Zij overlijdt op 2 oktober 850 op 32-jarige leeftijd, nauwelijk 20 maanden na haar aanzienlijk ou-dere echtgenoot. Fabrikant Michiel Verhofstede, vader van Maria en wettige voogd van Joanna Maria Van den Hende, minderjarige dochter van Jan Baptist Van den Hende, wenst op dinsdag 9 november 850 en volgende dagen het goud en zilver uit het sterfhuis te verkoopen, te weten:

‘Goude voorwerpen: elf ringen met steenen, dry paer hemdknoppen, vyfentwintig ringen met pla-ten, veertig trouwringen, dry sluitringen, dry rin-gen, zestien slotjens, dry paer belooringen, elf paer ooringen, zesendertig paer eckels [?], zes paer bel-len met steenen, […] paer eckels [?], vyf brochen, zes kruisen met steenen, dry spellen, twee dia-mante herten, een paer plaatooringen, zeven krui-sen, vyf medaillons, dertien colliers met en zonder sloten & ketingen. Voorwerpen in zilver, vier tafellepels, dry fourchetten, suikerlepel, zestien koffylepels, twee klaters, twee brillen, borzebeygel, dryennegentig offranden, hologieketing, reukdoos, dry pypmutsen, themande, twee scepters, twee zoutvaten, een mostaerdpot, achttien vingerhoe-den, negen pinkskens, dryendertig ringen, tweeen-twintig mantelhaken, zevenentwintig paer zilvere ringen, twee snuifdoozen, serviettenband, elf paer haken, zes medaillien, vier kruissen, zes herten en horlogie sleutel’. De winkel op de hoek van de Kloosterstraat en de Kasteeldreef wordt later door goudsmid en horlogemaker Pieter Francies Heyndrickx in gebruik genomen.BronnenRAB, MA Beveren, Belastingen nr. 4; RAB, MA Beveren, Brief-wisseling nr. 2; RAB, R&D Beveren, Reeks 87, 849, nr. 38

LiteratuurNys, 999, p. 32

Pieter Francies Heyndrickx (* 1819), 1851–1856

Pieter Francies Heyndrickx is op december 89 te Sint-Niklaas geboren. Hij is een zoon van horlogeverkoper Louis Heyndrickx (789–856) en Catharina Perpetua Van Hoeye. Hij huwt op 25 februari 848 te Sint-Niklaas met Paulina Ludovica Vaerewyck (806–853). Op 28 maart 845 legt Pieter Francies Heyndrickx, wonend in de Nieuwstraat te Sint-Niklaas, een verklaring af dat hij het beroep van uurwerkmaker wenst uit te oefenen. Enkele jaren later waagt hij zijn kans te Beveren en voegt hij er het goudsmeden aan toe: ‘De ondergeteekende Pieter Francies Heyndrickx goudsmit en horlogiemaker te Beve-ren, verklaerd by deze aen het gemeente Bestuur ingevolge de wet dat hy in deze gemeente heeft ingerigt eenen winkel van goud en zilver alhier te gelyk uitoeffenende het beroep van horlogiemaker en verkooper, en dit in het huis alwaer voor hem de voornoemde joffrouwe van Den Hende die beroepen heeft uitgeoeffend. Beveren den 20 Mey 85 (getekend:) P.F.Heynderickx’. In Handel en nijverheid in ’t Land van Waas van 855 wordt hij als orfèvre Heyndricx vermeld. In de patentregis-ters wordt hij vanaf het tweede trimister van 85 als winkelier, goud- en zilververkoper en vanaf 852 ook als horlogemaker getaxeerd. Vanaf 857 wordt de verkoop van goud en zilver geschrapt en wordt hij tot 86 enkel nog als winkelier en horlogemaker vermeld. Hij is op de hoek van de Kloosterstraat en de Grote Markt gevestigd, in de voormalige woning en winkel van Jan Baptist Van den Hende. Zijn echtgenote overlijdt er op 3 november 853.BronnenRAB, MA Beveren, Belastingen nrs. 4–6; RAB, MA Beveren, Briefwisseling nr. 2; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

LiteratuurHandel …, 855

76

LOKEREN Hubertus Franciscus Willick (1700–1760), 1726–1729

De eerste zilversmid die te Lokeren getraceerd kan worden is de uit Aat afkomstige Hubertus Franciscus Willick (700–760). Hij is op 9 februari 700 als zoon van zilversmid François-Jacques Willick († 745) en Marie-Jeanne Blande geboren. Hubertus Franciscus huwt op 8 mei 726 te Dendermonde met Anna Spanoghe, doch-ter van de Dendermondse zilversmid Antoon Spanoghe (663–74) en vestigt zich kort daarop in het Dorp te Lokeren: ‘726 nu Huybrecht Fran-ciscus Willick silversmet’, waar op 2 februari 728 hun zoon Franciscus geboren wordt. Tot 729 en niet tot 738, zoals vroeger werd vermeld, ver-blijft hij te Lokeren: ‘Huybrecht Franciscus Willick silversmet besit in paghte van dhoirs Laureys van Doorslaer een deel van twee hofstedekens daer van dat dese de meeste is oost de Roomstraete noort de Leede bij accorde op vij gr.’ In 729 wordt het goed door Nicolaes de Walsche bewoond en in 738 wordt het terug in gebruik genomen door de erf-genamen van Laureys van Doorslaer. Vanaf 729 zijn trouwens werken van Hubertus Franciscus Willick bekend waarop zowel zijn persoonlijk merk als het stadsmerk van Dendermonde voor-komen, o.a. in de Sint-Margrietkerk te Elversele, de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren en de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas.BronnenSAL, OA Lokeren, Quohier van het dorp vernieuwd ten jare 686, f o 4 v o; SAL, OA Lokeren, Quohier van het dorp vernieuwd ten jare 728, f o 35 v o

LiteratuurDe Vlaminck, 875, 2, p. 250–25; Van Nuffel, 908, p. 23–24; Boeykens, 93|2, p. 74–76; Nauts, 970, p. 75; Schietekat, 970, p. 03–08; Dauwe, 974, p. 4–8, 20; Dugnoille & Lequeux, 980, p. 377; Dauwe, 982, p. 295–298, 300; Robijns, 983, p. 287 e.a.; Tondreau, 985, p. 3–32; Antwerpen, 988/989, p. 34, 4; Nys, 997|3, p. 3; Dendermonde, 2000, p. 20–23; Nys, 2003, p. 40; Dugnoille & Overlau, 2006, p. 20, 30, 62.

77waas zilver · 1700–1869 · lokeren

Nicolas Rosart (ca. 1713–1750), 1740–1750

Nicolas Joseph Rosart (ca. 73–750) gaat op januari 727 als zilversmid bij zijn vader, Henry (664–744), in zijn geboortestad Namen in de leer. Zeker vanaf 737 is hij in Antwerpen gezel bij zilversmid Mertens. Te Antwerpen huwt hij met Joanna Catharina Geeraerts, dochter van diamantkliever Joannes (Baptiste) Geeraerts en Susanna Françoise van Waerbeeck. Vanaf juni 738 nemen ze de ondertussen weduwe geworden Susanna Françoise van Waerbeeck in hun huis op. Op 3 maart 739 laten ze te Antwerpen voor notaris Willem de Witte hun testament registre-ren, waarbij ze voor de formule van de lancxt levende kiezen. Aan de eventuele kinderen dient de mogelijkheid geboden worden om ‘de selve te doen ende laeten leeren lesen, schrijven als oock een ambacht ofte stiel’. Samen met zijn echtgenote en dochter Susanna Catharina Rosart (* ca. 739) wijkt Rosart ca. 740 naar Lokeren uit. Op 25 maart 74 wordt in de Sint-Laurentiuskerk hun eerste zoon, Antonius Mattheus Rosart (74–80), gedoopt. Daarna volgen Isabella Catharina (* 742), Joannes Nicolas (* 744), Joannes Josephus (* 745), Maria Clara (* 749) en een doodgeboren, naamloos kind (750). Antonius Mattheus Rosart wordt in de geest van dit testament als zilversmid opgeleid en in 766 als zelfstandig meester te Antwerpen geregistreerd.

Nicolas Joseph Rosart werkt tot aan zijn overlij-den op 25 augustus 750 als zilversmid, en wellicht ook als wisselaar, te Lokeren. Op 28 augustus 750 – drie dagen na zijn doodgeboren kind – wordt hij in de kerk begraven. Een officiële erkenning als subaltern meester voor Lokeren in het Brusselse ambacht komt er bijgevolg niet. De andere Wase meesters worden immers pas op 26 september 750 aanvaard. Zijn poging om in 749 als gezworen ge-wichtenmaker voor Lokeren aangesteld te worden, liep op niets uit omdat het hoofdcollege naast de Gentse zilversmid Severin Joseph Moureau slechts één gewichtenmaker, met name de horlogemaker Jacobus Augustinus Heynderickx (79–79) uit Sint-Niklaas, aangeduid had. Joanna Catharina Geeraerts hertrouwt op november 75 met zilversmidsgezel Leonard Joseph Ferrier (* Duffel, 726) die het atelier nog tot 754 te Lokeren verder-zet en dan naar Antwerpen uitwijkt.

Uit de boedelinventaris van Nicolas Joseph Rosart d.d. 3 april 75 kunnen we uit de aanwe-zigheid van parels en diamanten afleiden dat hij als edelsmid ook juwelen gemaakt heeft. Verder weten we dat hij in januari 742 werd betaald voor twee opdrachten van Anne Françoise de Broëta: een gouden rammelaar ter waarde van 58 gulden 4 stuivers en zilverbeslag voor een altaarlessenaar aan 2 gulden ¾ stuiver. Anne Françoise de Broëta (78–770), sœur Augustine de Sainte Renilde in het klooster der Ursulinen te Antwerpen, schonk de gouden rammelaar met een gewicht van 3 onsen 4 engelsen aan haar nicht, Anne François Le Grelle (* 793). Het zilverbeslag op een houten lessenaar, vervaardigd door Sr Baillu, was bestemd voor de Ursulinen-kerk te Antwerpen. De familierelaties tussen de Broëta en Geeraert speelden hoogstwaarschijn-lijk een rol in de toekenning van beide opdrach-ten aan Nicolas Joseph Rosart. Het begijntje Maria Geeraerts ontving op 4 maart 739 een som van Anne Françoise de Broëta. En op 2 ja-nuari 752 ging Anna Catharina Geeraerts samen met haar tweede echtgenoot, Leonard Joseph Ferrier, een lening van 500 gulden aan bij E.H. Joseph Hermanus de Broëta (720–759), broer van Anne Françoise. Op 23 maart 754 werd via zijn cozijn Adrianus Geeraerts de som van zijn nicht Ferrier zijnde Geeraerts afgelost. Verder zijn van Nicolas Joseph Rosart vooral werken in de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren bekend. In 743–744 herstelt hij er het reliekschrijn van de heilige Laurentius. Op 28 juli 743, nadat hij op 23 juni 743 het model had gepresenteerd, levert hij een staf voor het beeld van de heilige Severus in opdracht van de gelijknamige broederschap in de Sint-Laurentiuskerk. In 746 wordt hij betaald voor een zilveren wierookvat. In de kerk bleven een schotel, vier flambeeuwschilden en vier altaarkandelaars bewaard, alle gemerkt met zijn initialen NR. Op het bord en de flambeeuw-schilden wordt zijn meesterteken aangevuld met een rooster, referend naar Sint-Laurentius, de patroonheilige van Lokeren.

Bronnen ADL, Broederschap Sint-Seve-rius nr. 2, p. 26–30, 32; ARAB, Jointe van de Munt nrs. 24, 250; RAB, ALVW nr. 345; SAA, N nr. 209; SAA, N nr. 20, nr. 20; SAA, N nr. 309; SAA, N nr. 4584, nr. 8; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5; SAL, OA Lokeren, Kerkre-kening 746; SAL, OA Lokeren, Staten van goed 749–754, f o 83 v o; SAA, N nr. 4508, nr. 8; SAL, OA Lokeren, Staten van goed 76–764, f o 8 r o–85 r o

LiteratuurDonnet, 90/902, p. 375–376; Verstegen, 976, p. 44, 87; Poskin & Stokart, 982, p. 300–30; De Ren, 988, p. 54–545; Antwerpen, 988/989, p. 34, 55; Nys, 996|, p. 93; Nys, 997|2, p. –0; Nys, 997|3, p. 3–32; Nys, 200, p. 7, 2; Nys, 2003, p. 39–43; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 349, nr. 8-39

78

4 Lepel, 1740–1750Verzameling Emil FonfoneataZilverl 19,6 cm; b bak 4,4 cm; b heft 2,3 cm

Lepel met rond heft en dubbel lof. De eigenaarsinitialen FVDS werden er zeer slordig op ingekrast.

5 Schotel, 1740–1750Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver

29,5 cm

De schotel, die tot 997 als 9de-eeuws geïdentificeerd werd, is afgewerkt met een accoladevormige boord die op zes plaatsen met een bladmotief onderbroken is. Binnen de geprofileerde boord werden gestileerde plantenmotieven gegraveerd.

MerkenNR (meesterteken Nicolas Rosart) in de boordRooster van de heilige Laurentius (zgn. stadskeur Lokeren)

LiteratuurVerschraegen, 98|, p. 33; Nys, 997|2, p. 4, 8; Nys, 997|3, p. 08–09; Nys, 200, p. 2, 24; Nys, 2003, p. 42, 43, 50, 5

MerkenNR (meesterteken Nicolas Rosart) op de keerzijde van het heftRooster van de heilige Lauren-tius (zgn. stadskeur Lokeren) Proefsteek

79waas zilver · 1700–1869 · lokeren

6 Vier flambeeuwschilden heilige Barbara, 1740–1750

Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver17,8 x 15,2 cm

Flambeeuwschild met ‘S: | BARBARA’ in halfreliëf. In haar linkerhand houdt ze een zwaard en in de rechter een palmtak als symbool van haar martelaarschap. Rechts van haar staat een toren met koepel. De cartouche is afgezoomd met gestileerde akantbladeren. De vier flambeeuwschildjes van de confrerie van de heilige Barbara werden tot 997 toegeschreven aan de Gentse edelsmid F. Gheldolf, die op 23 november 780 als meester geregistreerd werd. Deze edelsmid gebruikte als meesterteken een rooster, verwijzend naar zijn geboorteplaats Lokeren.

LiteratuurVerstegen, 977, p. 57; Verschraegen, 98|, p. 3; Stuyck, 984, p. 23; Nys, 997|2, p. 2, 8; Nys, 997|3, p. 09; Nys, 200, p. 2; Nys, 2003, p. 4, 42, 43, 5

TentoonstellingenSint-Niklaas, 974, p. 35, nr. 95

MerkenNR (meesterteken Nicolas Rosart)Rooster van de heilige Lauren-tius (zgn. stadskeur Lokeren)

80

81waas zilver · 1700–1869 · lokeren

7 Vier altaarkandelaars, 1740–1750Sint-Laurentiuskerk LokerenZilverh 91 cm; h zonder pin 81,5 cm; b 24 cm.

De vier altaarkandelaars rusten op drie voluutvormige pootjes. Op de zijden zit telkens een blanco cartouche met onderaan een gestileerde schelp en bovenaan een grillig blad. Langs de binnenzijde van de gekrulde boord loopt een rank en in de open ruimte onderaan het voor Nicolas Rosart typische geponste schubmotief zoals dat ook op de flambeeuwschilden van de heilige Barbara uit dezelfde kerk te zien is (zie cat.nr. 6).

MerkenNR (meesterteken Nicolas Rosart)

LiteratuurNys, 200, p. 2; Nys, 2003, p. 42, 48, 5

82

Leonard Joseph Ferrier (* 1726), 1750–1754

Leonard Joseph Ferrier, zoon van Jan Jozef en Adriana de Visscher, heeft een bewogen leven gekend. Hij is op 9 mei 726 te Duffel gedoopt en wanneer zijn ouders naar Lokeren verhuizen, wordt hij van 743 tot 747 naar Antwerpen ge-stuurd om in het atelier van Lambertus Josephus Hannosset (702–770) opgeleid te worden als zilversmid. Daarna keert hij naar Lokeren terug, waar hij in het atelier van zilversmid Nicolas Ro-sart (ca. 73–750) gaat werken. Na het overlijden van Rosart huwt hij op november 75 met diens weduwe, Joanna Catharina Geeraerts († vóór 769), en runt hij het zilversmidsatelier. Op 23 juli 753 krijgt hij van de Jointe van de Munt een posi-tief advies om als meester zilversmid te Lokeren te werken, maar na twee jaar besluit hij om zijn kans in Antwerpen te wagen. Op 0 januari 755 wordt hij als poorter te Antwerpen geregistreerd en op 22 maart van dat jaar wordt hij in de Sint-Lucasgilde aanvaard als meester plaatsnijder. Nog in hetzelf-de jaar wordt hij op mei tot deken gekozen van het Antwerpse edelsmedenambacht, een functie die hij tot 759 zal uitoefenen. Gezien de financieel slechte situatie van het ambacht moet dit hem veel kopzorgen gegeven hebben. Onrechtstreeks is dit mede van invloed geweest op zijn persoon-lijke financiële situatie die ca. 760 allesbehalve rooskleurig is. Gelukkig kan hij terugvallen op het kapitaal van zijn echtgenote die van gegoede Ant-werpse komaf is. Om dit kapitaal veilig te stellen wordt alles in het werk gesteld om zijn stiefzoon, Antonius Mattheus Rosart (74–89), vroegtijdig meerderjarig te verklaren. En wanneer in 766 Ferrier failliet verklaard wordt, start zilversmid Antonius Mattheus Rosart meteen een eigen zaak. In 769 wordt Rosart zelfs als voogd over de min-derjarige kinderen van de ondertussen overleden Joanna Catharina Geeraerts aangesteld. Ferrier is ondertussen naar Brussel vertrokken en keert pas in 778 naar Antwerpen terug, waar hij in 779 samen met huidevetter en lijmfabrikant Hendrik van Cuyck een vennootschap voor het bedrukken van behangpapier opricht. Maar in 780 wordt de inboedel van Van Cuyck aangeslagen en vertrekt Ferrier naar Parijs. In de periode 782–783 pro-beert hij toestemming te verkrijgen om terug als zilversmid te Antwerpen te werken, maar zonder

succes. Op het einde van zijn leven gaat hij bij zijn dochter Johanne Ferrier en haar echtgenoot Peter Jozef van Grimbergen in de Lange Nieuwsstraat te Antwerpen inwonen. In 796 wordt hij daar voor het laatst vermeld.

Uit zijn Lokerse periode (750–754) is geen enkel werk bekend, tenzij de niet bewaard geble-ven koperen altaarlessenaar uit de Sint-Maartens-kerk te Ieper van 752 zou dateren. Maar de vermelding ‘Antv.’ (Antverpiæ) achter de signatuur wijst er duidelijk op dat het stuk in Antwerpen werd gemaakt. De twee dient wellicht als een 9 gelezen worden. Ferrier voerde de lessenaar uit naar een model van de Antwerpse beeldhouwer Walter Pompe (703–773). Ironisch genoeg is het net dit ene verdwenen kunstwerk dat er voor zal zorgen dat Ferrier in biografische repertoria en in standaardwerken over de geschiedenis van de me-taalkunst opgenomen wordt. Zijn experimenten met metaallegeringen die leidden tot een geheim procédé om metaal zeer zuiver te gieten kenden geen succes. Zo raakte hij verwikkeld in een pro-ces met Philippus Franciscus van Hanswyck, die op aangeven van Ferrier bij de vervaardiging van een lessenaar het nieuwe procédé toepaste, maar niet tot de gewenste resultaten kwam. In 779 vond hij ook een machine uit die het drukken van behangpapier vereenvoudigde, maar een jaar na de ingebruikname werd de zaak noodgedwongen stopgezet.

Ook van zijn productie als zilversmid uit de periode 755–766 bleef nauwelijks iets bewaard. Enkel een rococo mosterdpot en strooier, beide gemerkt met zijn meesterteken LIF, van 765 is bekend. Dit ensemble, dat deel uitmaakte van het zogenaamde gouden servies van gouverneur-generaal Karel van Lotharingen, heeft overigens een unieke plaats in de geschiedenis van de edelsmeedkunst in de Zuidelijke Nederlanden. De gladde recipiënten van mosterdpot en strooier zijn immers gevat in een volledig opengewerkt omhulsel. Een oplossing die door geen enkel Antwerps zilversmid ooit was toegepast. Uit het geschil met de Leuvense zilversmid Jean Jacques du Preneuf (* Niort), in de jaren 763–764 kun-nen we ook afleiden dat hij vooral gegoten zilver-werk of kleinzilver vervaardigde. Verder is hij ook

83waas zilver · 1700–1869 · lokeren

bedreven in het lakken van huisraad en genoot hij enige bekendheid als tekenaar. Jacobus van der Sande, secretaris van de Antwerpse academie, plaatst hem zelfs op gelijke hoogte met Antonius Overlaet (720–774). Zo tekende hij in 77 op verzoek van graaf de Robiano een portret van keizerin Maria Theresia en in januari 782 over-handigde hij persoonlijk een allegorische tekening op de geboorte van de toenmalige dauphin Louis Joseph aan koningin Marie-Antoinette. Kort-weg zouden we Ferrier als een artiest kunnen omschrijven die door zijn inventies en caprisie zakelijk over kop ging en er telkens opnieuw, hetzij als zilversmid, hetzij als fabrikant van behangpapier, hetzij als ontwerper of tekenaar het beste van trachtte te maken. Mede door zijn durf en creatieve geest is hij er in geslaagd om tot de hoogste echelons door te dringen en werd hij hierdoor aan de vergetelheid onttrokken.BronnenARAB, Gilden en ambachten nr. 782; ARAB, Gilden en ambach-ten nr. 784, f o 9 r o; ARAB, Jointe van de Munt nr. 646; ARAB, Raad van Financiën nr. 793 (70), f o 67–69; SAA, Antwerpse poortersboeken 609–795, 5, p. 2; SAA, Antwerpse poorters-boeken 609–795, 6, p. 08; SAA, N nr. 387, nr. 5; SAA, N nr. 394, nrs 3–5; SAA, N nr. 96; SAA, N nr. 273; SAA, N nr. 2927, nr. 59; SAA, N nr. 2985, 22 augustus 743; SAA, N nr. 4525, nr. 27; SAA, N nr. 4526; SAA, N nr. 4527, nr. 5; SAA, N nr. 4600; SAA, PK nr. 7, f o 88 v o; SAA, PK nr. 73/2, f o 454; SAA, Processen nr. D 4274; SAA, SR nr. 86, f o 96 r o–98 r o; SAA, SR nr. 27, f o 20 v o–203 r o; SAA, SR nr. 236, f o 262 v o–264 r o; SAA, Vierschaar nr. 62, SAA, Vierschaar nr. 63; SAA, Vierschaar nr. 97; SAA, Vierschaar nr. 993, .5; SAL, OA Lokeren, Quohier van het dorp vernieuwd ten jare 728, f o 42 v o; SAL, OA Lokeren, Staten van goed 749–754, f o 83 v o–85 v o; SAL, OA Lokeren, Staten van goed 76–764, f o 8 r o–85 r o

LiteratuurCouvez, 852, p. 586; Génard, 889, p. 330; Marchal, 895, p. 607; Luër & Creutz, 904, p. 327; Thieme & Becker, 95, p. 484; Devigne, 933, p. 237; Collon-Gevaert, 95, p. 36–37; Rombouts & Van Lerius, 96, p. 804; Schlugleit, 969, p. 95, 253–255, 360–36; De Ren, 988, p. 54–545; Antwerpen, 988/989, p. 7, 22, 34, 39; Winkler, 996, p. 39; Nys, 997|2, p. 5; Nys, 997|3, p. 32; Nys, 2003, p. 43–44; Van Dievoet, 2003, p. 09–0, 260; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 9–25, nr. 8-62

Dieudonné Robert ca. 1761–1764

Zie Temse

Joannes Smidts 1766–1774

Vanaf ca. 766 tot 774 wordt te Lokeren een zekere Joannes Smidts als maitre et marchand orfèvre gesignaleerd. Na een klacht van de dekens van Gent worden bij een controle van zijn winkel, waar hij zowel Gentse als Antwerpse juwelen verkoopt, door controleur Landelin Joseph Ducpetiaux op 5 mei 770 geen poinçoenen aangetroffen, noch voor goud, noch voor zilver. Een aantal van de gecontroleerde stukken hadden een te laag gehalte en één gewicht voldeed niet aan de normen. Bovendien wordt vastgesteld dat hij nooit toelating heeft gevraagd om zich te Lokeren te vestigen. Smidts wenst zich niet in regel te stellen. De wethouders van het Beverse in Lokeren zijn niet geneigd om iets tegen Smidts te ondernemen, alhoewel zij daartoe op juli 77 door Ducpetiaux verzocht worden. Al bij al bleek de zaak van Smidts niet te florissant. Na enkele jaren vraagt hij toestemming om zijn handel naar Tielt over te brengen, omdat hij zijn vrouw en vier kinderen niet kan onderhouden. De wethouders van Tielt zijn bovendien al een tijdje op zoek naar een edelsmid die in hun stad wou werken.

Joannes Smidts was gehuwd met Theresia de Keyser en te Lokeren zijn twee van zijn kinderen geboren: Judocus Franciscus op 5 december 768 en Maria Anna op 27 februari 77. De achtjarige Petrus Joannes overlijdt er op 7 september 769 en zijn driejarig zusje, Maria Francisca, sterft twee weken later op 30 september. Uit deze gege-vens kan makkelijk afgeleid worden dat minimum vier kinderen van Joannes Smidts elders geboren werden, waarschijnlijk te Gent aangezien Smidts zichzelf als Gents burger en zilversmid voorstelt. In het Gentse ambachtsarchief komt de naam Smidts in de 8de eeuw veelvuldig voor. Joannes Smidts sr. werd meester op 3 juni 707 en laat de gekroonde initialen IS met ertussen een pijl als meesterteken registreren. Op 30 december 7 wordt hij eerste deken, een functie die hij tot 24 december 73 uitoefent. In 732 en 744 is hij gezworene van het edelsmedenambacht. Drie van zijn zonen vatten hun leertijd bij hem aan: in 7 zowel Joannes Franciscus als Jacobus Franciscus en in 720 Joannes Hermanus. Joannes Herma-nus en Jacobus Franciscus worden respectievelijk in 750 en op 25 oktober 759 als meester in het

84

Gentse ambacht opgenomen en kiezen voor een gelijkaardig meesterteken als hun vader, namelijk de gekroonde initialen HS en FS met telkens een pijl ertussen. Joannes Smidts sr. neemt in 750 een nieuw meesterteken, een letter S met een pijl er-door, in gebruik. Joannes Hermanus wordt in 755 als warandeer aangesteld en oefent deze functie tot 3 december 756 uit. Maria Theresia Smidts (* ca. 75), die vanaf ca. 730 in het atelier van haar vader Joannes sr. heeft meegewerkt, vraagt op 30 december 760 aan de Gentse nering om het atelier van haar vader en haar onlangs overle-den broer Jacobus Franciscus verder te zetten. Op dat ogenblik voorziet zij ook in het onderhoud van haar minderjarige broer Joannes Franciscus. De gelijknamige Joannes Franciscus die in 7 bij zijn vader in de leer ging is dus wellicht jong overleden. Op 4 maart 76 krijgt zij ondanks de crachtighe redenen van oppositie van het Gentse ambacht hiervoor de toestemming van de cen-trale overheid en betaalt joffrouwe de Smet 9-6-8 pond groten als intredegeld. Ze blijft werken met het meesterteken van haar broer Jacobus Fran-ciscus, want dit merk komt zeker tot 766 voor. Ook den Baron van Exaerde, die al sedert 735 klant was bij Joannes Smidts sr. bestelt tot in 760 zilverwerk bij Maria Theresia Smidts. Joannes Smidts sr. had blijkbaar heel wat connecties of een goede (of misschien beter gezegd een goedkope ?) reputatie in het Land van Waas. Tussen 730 en 738 levert hij aan de kerken van Sint-Gillis-Waas, Belsele en Stekene. In de abdij Roosenberg te Waasmunster en de kerken van Lokeren, Stekene en Vrasene wordt zilverwerk bewaard dat enkel met zijn meesterteken is gemerkt. Een prak-tijk waar hij in 754 nog voor beboet wordt. In dat jaar wordt bij een controle van zijn winkel immers niet gekeurd zilver teruggevonden. In 765 wordt Sieur Joannes Smits suppost deser neiringhe een boete opgelegd voor het verkopen van ongeteeckent silver en in 766–767 wordt een resolutie door Joannes Smidts ondertekend. Jam-mer genoeg wordt zijn tweede naam niet vermeld. De kans is groot dat hiermee Joannes Francis-cus bedoeld wordt, want in oudere aktes wordt Joannes Hermanus steeds voluit vermeld, terwijl Joannes Smidts maitre orfevre de gand établie à

Lokeren zijn tweede naam verder niet gebruikt. Bovendien wordt op 23 juli 767 Petrus Joannes Smidts als leerling van zijn vader Joannes in het Gentse ambachtsregister genoteerd. Hij zou de toen zesjarige zoon van de ‘Lokerse’ Joannes kunnen zijn. Enkele jaren na het overlijden van Petrus Joannes († 769) wordt op 2 september 773 zijn jongere broer Petrus Franciscus als leer-ling zilversmid geregistreerd. De eerste Joannes (Franciscus) Smidts jr. en de ‘Lokerse’ Joannes Smidts zouden op basis van deze hypothese een en dezelfde persoon zijn.

BronnenARAB, Jointe van de Munt nrs. 245, 26; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nrs. 3–5; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 8; UG, FVB, I 0 3, UG, FVB, I 0 6, UG, FVB, II 0 8, UG, FVB, IV 0 5

LiteratuurCasier, 94, pl. IV ro, V r/vo, XII ro, XIII ro; Dhanens, 953, p. 33–34; Gent, 956, p. 4; Gent, 975, p. 294–295; Stuyck, 984, p. 205–206, 209–20; Gent, 985, 234; Sint-Truiden, 994/995; Nys, 997|3, p. 33–35; De Ren, Claessens-Peré & Nys, 997, p. 490; Nys, 200, p. 22; Nys, 2003, p. 48–50

85waas zilver · 1700–1869 · lokeren

Kelk Joannes Smidts sr., 1707–1749

Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver, vergulde cuppah 25 cm

cuppa 9,8 cm voet 15,2 cm

MerkenGekroonde IS met pijl ertussen (meesterteken Joannes Smidts) in voet

LiteratuurVerschraegen, 98|, p. 29; Nys, 200, p. 2–22

Schaal met ampullen Joannes Smidts sr., 1707–1749

Heilige Kruiskerk VraseneZilver, deksel waterampul binnenin verguldSchaal: 30,2 x 23 cmWaterampul: h 13,8 cm voet 6,6 cm b 10,5 cmWijnampul: h 14,2 cm voet 6,4 cm b 10,5 cm

De voet en de buik van de ampullen is versierd met een gedreven godronrand, terwijl de bovenrand van het corpusgedeelte en het deksel met een gegraveerde ornamenten werd gedecoreerd. Bovenop het deksel staan respectievelijk de letters A en V voor Aqua (water) en Vinum (wijn). De duimrust bovenop de scharnier is in de vorm van een schelp. De schaal heeft een geprofileerde boord en de rand is met een gegraveerde versiering afgewerkt.

MerkenGekroonde IS met pijl ertus-sen (meesterteken Joannes Smidts) enkel op bodem ampullen

LiteratuurRoose-Meier, 98, p. 45; Stuyck, 984, p. 207; Nys, 200, p. 22

TentoonstellingenSint-Niklaas, 974, p. 80, nr. 47

86

Jean-François de Capper (1766–1834), 1812–1834

Zilversmid Jean-François de Capper, zoon van Andreas de Capper (734–82) en Joanna Maria Petronella Nijs, wordt op 7 februari 766, een dag na de geboorte, in de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren gedoopt. Zijn grootvader zilversmid Franciscus Nijs is peter. Zijn vader, eertijds een gezel in het atelier Nijs, vestigt zich na zijn huwelijk in 764 als koperslager te Lokeren. Occasioneel houdt hij zich ook bezig met het reinigen en herstellen van zilver, voornamelijk in

de Sint-Laurentiuskerk van zijn woonplaats. Voor dezelfde kerk levert hij ook zilverwerk dat door zijn schoonvader Franciscus Nijs en schoonbroer Egidius Franciscus Ludovicus Nijs uit Temse is vervaaardigd. Jean-François trouwt op 29 juli 800 met Bernardine Limpens met wie hij in 805 in de Kerkstraat nr. 7 te Lokeren woont. Op dat moment zijn er al twee kinderen en woont ook de 26-jarige dienster Marie Françoise van Broeck (* Kalken) bij hen. Hij wordt als koperslager vermeld. In het volgende bevolkingsregister, van 84, wordt hij als orfèvre in hetzelfde huurpand vermeld. Ondertussen heeft Constance Meire de plaats van dienster ingenomen. We vermoeden dat hij zich pas na het overlijden van zijn vader op 28 januari 82 heeft laten registreren als zilversmid. Zijn ruitvormig meesterteken met daarin de letters DC onder een raap en boven een punt wordt te Gent onder de naam ‘J.Decapper a Lokeren’ geregistreerd. Jean-François de Capper woont nog steeds in de Kerkstraat, maar na ver-loop van tijd wordt het huisnummer 50 in plaats van 7. Als zilversmid zijn van hem voornamelijk herstellings- en reinigingswerken in de Sint-Lau-rentiuskerk te Lokeren bekend. Voor de kerk van Onze-Lieve-Vrouw ten Bos te Nieuwkerken vermaakt hij in 84 een zilveren troon voor het Onze-Lieve-Vrouwebeeld. De Capper overlijdt op 6 januari 834. Het atelier wordt door zijn weduwe Bernardine Limpens voortgezet.MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 40; Stuyck, 984, p. 78, 259, nrs. 44–442

BronnenADL, Kerkbestuur nrs. , 7, 9–92, 96, 98, 0

LiteratuurVan Goethem, 962, p. 20; Verstegen, 976, p. 97; Verstegen, 977, p. 27, 38, 58, 62; Nys, 997|3, p. 23, 36; Nys, 200, p. 24; Nys, 2003, p. 5; De Backer, 2004|, p. 7; De Backer, 2004|2, p. 2

stam Gent, Bijlokecollectie inv.nr. 765-15/29, nr. 40

Kwitantie Jean-François de Capper, Lokeren, 20 april 1790 (adl, Kerkbestuur nr. 25).

87waas zilver · 1700–1869 · lokeren

8 Processiekruis, 1815–1832Sint-Catharinakerk SinaaiZilver, verguld koperh 94 cm; b 44,8 cm

Dit processiekruis met zowel merken van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs uit Temse en zijn neef Jean-François de Capper uit Lokeren is nog steeds gebaseerd op het model van Franciscus Nijs, waarvan voorbeelden in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Temse en de Sint-Laurentiuskerk van Lokeren bewaard worden (zie cat.nrs. 43, 49).

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) achtmaal afgeslagenDC onder raap (meesterteken Jean-François de Capper) viermaal afgeslagen

Vuist met letter C (keurka-merteken Gent 85–832) eenmaal afgeslagen

2 tussen gekruiste lauwer-takken (gehalteteken België 85–832) eenmaal afgeslagen

Lauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832) zevenmaal afgeslagen

LiteratuurVandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 34

Koperslager Andreas de Capper (1734–1812) en de zilversmeden Nijs te Temse

Andreas de Capper (1734–1812), zoon van Andreas en Aldegonde Vernimmen, is op 30 januari 1734 te Temse geboren. Op 12 mei 1764 huwt hij met Joanna Maria Petronella Nijs (1736–1814), dochter van zilversmid Franciscus Nijs uit Temse. Daarna wijkt hij uit naar Lokeren waar hij zich als ko-perslager vestigt en op 6 februari 1766 zijn zoon Joannes Franciscus de Capper het levenslicht ziet. Franciscus Nijs is peter. De echtgenote van Fran-ciscus Nijs, Anna Catharina Grietens (1711–1778), wordt in 1770 meter van Josephus Antonius de Capper en Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (1755–1842) in 1773 peter van Joannes Aloysius de Capper. Wanneer in 1804 de erfgenamen van Franciscus Nijs een eigendom verkopen behartigt Egidius Franciscus Ludovicus Nijs de belangen van zijn zuster Joanna Nijs en zwager Andreas de Capper. Naast deze familiale linken, zijn er zeer duidelijke professionele banden. In het atelier van Franciscus Nijs werken volgens de statistieken van 1764 drie werknemers, hemzelf inbegrepen. Naast zijn zoon Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, komt ook Andreas de Capper in aanmerking. Franciscus Nijs was oorspronkelijk immers ko-perslager en breidde pas rond het midden van de 18de eeuw zijn activiteiten uit met de productie van edelsmeedwerk. Dat de Capper in Lokeren

als koperslager aan de slag ging, dat zilversmid Dieudonné Robert, schoonbroer van Franciscus Nijs, na een kort verblijf te Lokeren ondertus-sen met de noorderzon verdwenen was en dat Franciscus Nijs zich vanaf dan bijna uitsluitend op het edelsmeed- in plaats van koperwerk toelegde, lijken te bevestigen dat de Capper een van de drie werknemers was en dat hij met zijn schoonva-der tot professionele afspraken kwam. Voor het koperwerk kon hij zijn gang gaan en door zich te Lokeren te vestigen kon hij daar mogelijke concurrentie van andere zilversmeden ondervan-gen. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat Franciscus Nijs heel wat zilverwerk leverde voor de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren (zie cat.nrs. 43, 46–48, 58, 62), terwijl bijvoorbeeld Joannes Smidts het te Lokeren als zilversmid niet lang uitzong. Tweemaal vonden we ook een concreet bewijs terug van de tussenkomsten van Andreas de Capper. In 1772 wordt hij betaald voor de le-vering van twee kandelaars aan de confrerie van de heilige Barbara, die in de Sint-Laurentiuskerk van Lokeren een altaar had, maar de kandelaars dragen wel het meesterteken van zijn schoon-vader, Franciscus Nijs uit Temse (zie cat.nr. 62). Wanneer in 1780 de confrerie van Onze-Lieve-Vrouw te Lokeren haar flambeeuwschilden

wenste te vervangen, deden ze ook een beroep op de Capper, die de zilveren schilden door zijn schoonbroer Egidius Franciscus Ludovicus Nijs liet vervaardigen (zie cat.nr. 80). Ook in de Hol-landse tijd zijn er nog professionele contacten. Op een processiekruis in de Sint-Catharinakerk te Sinaai werden zowel het meesterteken van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs als dat van zijn neef Jean-François de Capper, die ondertussen als zilversmid te Lokeren actief was, afgeslagen (zie cat.nrs. 8, 115). Het model van dit processie-kruis is gebaseerd op oudere voorbeelden uit het atelier Nijs. Van Franciscus Nijs wordt een ongedateerd exemplaar in de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren bewaard en een van 1757 in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Temse (zie cat.nrs. 43, 49). Egidius Franciscus Ludovicus Nijs leverde in 1782 een gelijkaardig processiekruis voor de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Ruiselede (zie cat.nr. 84).

Bronnenrab, n depot Van de Perre Temse nr. 180, nr. 458, 27 novem-ber 1804

LiteratuurMoureaux, 1974, p. 300; Nys, 1997|3, p. 135–136; Nys, 2001, p. 122–123; Nys, 2003, p. 51

Schild confrerie van de heilige Laurentius Lokeren, 3de kwart 18de eeuw (kokw, inv.nr. snw 158). Rood koper, deels verguld. 41,1 x 35,5 cm. Het schild werd door H. Raepsaet op 26 oktober 1861 aan de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas geschonken:‘158 Ecusson ciselé en cuivre représentant St Laurent […] de l’ancienne confrerie de St Laurent à Lokeren’. Misschien werd dit koperen confrerieschild op 15 december 1786 verkocht op de openbare verkoop van de conferie van de heilige Lauren-tius. De vrouw van Joannes Roels, die te Lokeren een zilverwinkel uitbaatte, kocht toen enig zilverwerk op (Verstegen, 1976, p. 53).

Godslamp, Franciscus Nijs (1709–1778), Temse, 1774 (Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartkerk Eksaarde). Koper. h lamp 50,5 cm; b 38,5 cm; l ketting 99,5 cm; h deksel 30 cm. Op 28 oktober 1774 ontving Sr J: Francies Nys meester coperslaegher tot Themsche 10 pond groten voor de levering van een copere lampe (rab, oa Eksaarde nr. 107; Siret, 1869/1872, p. 208; Van Goey, 1936, p. 161; Buvé, 1946, p. 134; Demey, 1979, p. 44; Verschraegen, 1981|1, p. 19).

Sacristiefontein, Andreas de Capper (1734–1812), Lokeren, 1779 (Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartkerk Eksaarde). Geelkoper. h vat met deksel 51 cm; b vat 36 cm; b deksel 22,5 cm; schelp h 11,5 cm; 32,3 x 36 cm. Vaasvormige sacristiefontein met twee hengselringen, een dolfijnkraantje en een zwaantje als dekselbekroning. De zwaan zou verwijzen naar de familie Lanckhals die het stuk aan de kerk schonk. De gegraveerde signatuur ‘A. de Capper, Lokeren, 1779’ waarvan sprake in de literatuur (Van Goey, 1936, p. 161; Deurne/Brussel, 1957, p. 70, nr. 399; Demey, 1979, p. 52–53; Verschraegen, 1981|1, p. 19) is niet meer te traceren.

88

89waas zilver · 1700–1869 · lokeren

Charles Joseph Simaïs (1789–1868), 1815–1841

Charles Joseph Simaïs is op 9 mei 789 te Lokeren geboren. Zijn vader Jean Joseph Simaïs († 829), afkomstig van Waver, verblijft sedert ca. 784 als houthandelaar te Lokeren, waar hij op 26 no-vember 782 met Jeanne Catherine Schellekens († 838) uit Leuven gehuwd is. Charles Joseph Simaïs werkt aanvankelijk als edelsmidsgezel te Gent. In het bevolkingsregister van 807–808 wordt hij in de Langemunt nr. als compagnon orfèvre vermeld. Hij is dan 9 jaar. Vanaf 8 verblijft hij te Brussel en volgens het bevolkings-register van 82 woont compagnon orfèvre Charles Joseph Simaïs in de rue des Alexiens nr. 5 te Brussel bij orfèvre Grégoire François Co-ninckx (* ca. 785). Zijn uit Sint-Truiden afkomsti-ge leermeester is dan 27 jaar, verblijft sedert 800 te Brussel en is gehuwd met de 24-jarige Elisabeth Palmers (* Brussel). In het bevolkingsregister van 84 wordt Charles Joseph al terug te Lokeren vermeld. Hij woont bij zijn ouders op de Markt nr. 45. Op 0 juli 85 legt hij zijn beroepsverklaring als orfèvre voor de burgemeester van Lokeren af. Bij de brief is ook zijn merk, een anker tus-sen de hoofdletters C en S, op een stukje metaal

toegevoegd. Op de insculpatieplaat wordt naast zijn meesterteken ook de vermelding c.j.simais. a lokeren. aangebracht. In 88 woont hij nog steeds bij zijn ouders, zij het op Markt nr. 4. In 829 wordt hij als fabrikant in de Kapellestraat nr. 473 vermeld. Hij woont er samen met zijn vrouw, fabrikante en handelaarster in siamoisen Rosalia De Vos (790–833), haar dochter Adelaïde De Vos, haar nichtje Clementina De Vos, hun zoon-tje Eduard Simaïs en wever Frans Van Kerckhove. Zijn echtgenote, met wie hij op 6 september 826 te Lokeren gehuwd is, overlijdt op 4 oktober 833 en op juli 834 hertrouwt hij met Amelie Bus-sens (805–886). Charles Joseph Simaïs overlijdt op 2 oktober 868. MerkSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 2; Stuyck, 984, p. 78, 259, nr. 447

BronnenSAL, MA Lokeren nr. 52/5, 0 juli 85

LiteratuurAnnuaire …, 832, p. 203; Epitaphier …, 89/892, p. 329, nr. 2; Verstegen, 975, p. 99; Massin, 997, 2, p. 794; Nys, 997|3, p. 23; Van Dievoet, 2003, p. 87–88; De Backer, 2004|2, p. 4; Liebaut, 2004, p. 90

stam Gent, Bijlokecollectie inv.nr. 765-15/29, nr. 2

Beroepsverklaring Charles Joseph Simaïs, 1815 (sal, ma Lokeren nr. 52/15) Papier: 25 x 17,9 cmTinnen plaatje: 1,2 x 0,8 cm

90

Jean Staes-Sergeant (* 1795), 1817–?

Jean Staes-Sergeant vraagt op 2 november 87 de toestemming om als goud- en zilversmid te Lokeren te werken. Op het aangehechte kope-ren plaatje zijn vier merken afgeslagen. In het document beschrijft hijzelf zijn merken als volgt: ‘pour les ouvrages d’or, d’un quarré long, au milieu duquel se trouve une S courronnée; et pour les ou-vrages d’argent, d’un quarré au milieu duquel se trouve une S courronnée’. Op de insculpatieplaat wordt zijn meesterteken, een gekroonde S, vijf-maal afgeslagen, respectievelijk in een vierkant, in een staande rechthoek (twee formaten, waarbij het kleinste formaat tweemaal werd afgeslagen) en in een staande zeshoek. Op de insculpatie-plaat is daar nog volgende tekst aan toegevoegd:

‘j.staes. a lokeren.’. Jean Staes of voluit Joannes Josephus Staes is afkomstig uit Harelbeke, waar hij op 5 november 795 als zoon van chirurgijn Franciscus Xaverius en Anna Theresia Ghekiere het levenslicht ziet. Op oktober 87 en dus kort voor zijn aanvraag om als edelsmid te Lokeren te werken huwt hij met Maria Sergeant (* 790). Een van de getuigen bij het huwelijk is genees-heer Joannes Baptist Sergeant. Als inwijkeling gebruikt hij bij zijn aanvraag voor alle duidelijk-heid ook de naam van zijn echtgenote. Op 7 mei 823 levert hij zes nieuwe kandelaars voor de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas. Hoelang hij daarna nog te Lokeren verblijft is nog niet duidelijk. In het midden van de 9de eeuw is er wel een Jean Staes te Elsene en te Brussel als juwelier actief. MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 43; Stuyck, 984, p. 78, 259, nrs. 443–445

BronnenSAL, MA Lokeren nr. 990

LiteratuurKroniek …, 973, p. 246; Nys, 997|3, p. 23; Van Dievoet, 2003, p. 330

stam Gent, Bijlokecollectie inv.nr. 765-15/29, nr. 43

Beroepsverklaring Jean Staes-Sergeant, 1817 (SAL, MA Lokeren nr. 990) Papier: 25 x 18,2 cmKoperen plaatje: 1,1 x 2,6 cm

91waas zilver · 1700–1869 · lokeren

Ludovicus Blockel († 1858), 1826–1847

De uit Gent afkomstige Ludovicus Josephus Blockel (* ca. 769/770), zoon van Bruno Blockel en Maria Catharina de Mil, verblijft sedert zijn huwelijk met Theresia van Hecke op 27 augustus 793 te Lokeren. In 805 woont hij in de rue du Païs de Liège nr. 67. Volgens een annotatie in het bevolkingsregister van 805 verhuist hij in 8 naar Gent: ‘rayé le 7 janv. 8 étant qu’il va trans-ferer conv. de mn à Gand’. Ten laatste in 84 keert hij terug, want net als in het bevolkingsregister van 88 wordt hij in de rue de la chapelle nr. 6 vermeld. In 829 woont hij in de Schoolstraat nr. 54 bis en in 835 terug in de Kapelstraat, zij het op nummer 4. Na het overlijden van zijn eerste echtgenote huwt Ludovicus Josephus op 3 okto-

ber 84 met Catharina Rosalia Goossens († 846). In de bevolkingsregisters wordt hij meestal als loodgieter (805, 84) of als smid (835) vermeld. Enkel in 829 kreeg hij de specificatie zilversmid toegemeten. Volgens Walter Van Dievoet neemt hij ca. 826 zijn meesterteken, de letter B onder x in een staande rechthoek, in gebruik en zou hij zijn activiteiten als edelsmid in 847 gestaakt hebben. Op de insculpatieplaat werd naast zijn meesterteken volgende tekst aangebracht: ‘l.blockel. a lokeren.’. Ludovicus Blockel over-lijdt op 88-jarige leeftijd op 6 februari 858 in de woning van zijn zoon, slotenmaker Charles Louis Blockel (* 796), in de Schoolstraat nr. 53.

MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 66; Stuyck, 984, p. 78, 259, nr. 446

LiteratuurNys, 997|3, p. 23; Nys, 200, p. 25; De Backer, 2004|, p. 64; De Backer, 2004|2, p. 7

9 Scepter, 1832–1847Sint-Laurentiuskerk LokerenZilverl 30 cm; b 2,9 cm

Bovenaan de scepter een ster. Wellicht afkomstig van een Onze-Lieve-Vrouwebeeld.

MerkenB onder x (meesterteken Ludovicus Blockel)Zwaardje (waarborgmerk klein zilver België 832–869)

LiteratuurVerschraegen, 98|, p. 3; Nys, 200, p. 25

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-15/29, nr. 66

92

Louis Constant Lintelo (* 1801), 1827–1846/1847

Op 7 december 827 vraagt Louis Constant Lintelo de toelating om als edelsmid te Lokeren te werken. Hij krijgt hiervoor in 828 de toestemming en op de Gentse insculpatieplaat worden zijn merken onder nr. 03 met de vermelding ‘l.c. lintelo. | lokeren.’ ingeslagen: een merk voor goud en twee voor zilver (vierkant en zeshoek), bestaande uit de letter L met rechtsboven of erboven een kruis. Aan zijn aanvraag is een zilveren plaatje van 22 bij 9 mm gehecht waarop eveneens zijn drie merken werden afgeslagen: ‘voor de zilver-werken eene vierkante hebbende voor symbol een kruysken alwaer zich een L op bevint. Voor de goud-werken twee ovale (sic) met de zelve teekens’. Louis Constant of Constant Lintelo, zoon van Josephus Ludovicus (776–846), achtereenvolgens zilver-

smid te Wakken en Eeklo, en Sophie Eggermont, is op 24 augustus 80 te Wakken geboren. Zijn grootvader Clemens Ludovicus Urbanus Lintelo (749–78), zilversmid te Brugge en echtgenoot van Theresia Francisca De Muyter († 785), is peter. Louis Constant vestigt zich in 827 in de Kerkstraat te Lokeren, wat door het bevolkings-register van 829 bevestigd wordt. Hij is getrouwd met Anna Maria de Jaegher (80–874). Uit dit huwelijk worden te Lokeren volgende kinderen geboren: Sophia Francisca (828), Josephus Ludovicus (829), Eulalie Pelagia Francisca (82), Louis Albert (832), Constantinus Josephus (835), Maria Mathilda (837) en Prudentia Maria Josepha (840). Eulalie en Marie overlijden nog in het jaar van hun geboorte. In 834 is Louis Constant plaatsvervangend getuige voor Josephus Lintelo bij het huwelijk van Fidelis Lintelo. Goudsmid Louis Constant Lintelo levert tussen 82 en 84 heel wat zilverwerk aan de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren. Op 2 juli 847 wijkt hij uit naar Antwerpen, nadat hij failliet verklaard is. Op 3 december 846 verschijnt hierover in de Gazette van het Land van Waes een bericht, waarbij de schuldeisers nog vijftien dagen uitstel krijgen om hun bewijzen bij de Handelsrechtbank van Sint-Niklaas in te dienen. Zijn echtgenote Anna Maria de Jaegher overlijdt in 874 te Brugge.

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-20/25, nr. 103

MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, nr. 03; Stuyck, 984, p. 78, 259, nrs. 448–4420

BronnenADL, Broederschap heilig Sacrament nr. 4; ADL, Kerk-bestuur nrs. 00–02; SAL, MA Lokeren nr. 990

LiteratuurWegwyzer …, 835, p. 99; Algemeenen …, 837, p. 97; Gazette van het Land van Waes, 3 december 846; Feys, 880, p. 93; Verstegen, 975, p. 7, 99; Verstegen, 976, p. 56, 97; Verstegen, 977, p. 59; Brugge, 993, p. 380–38; Nys, 200, p. 25

Beroepsverklaring Louis Constant Lintelo, 1827 (SAL, MA Lokeren nr. 990)Papier. 24,5 x 17,1 cm | Zilveren plaatje: 2,2 x 1,9 cm

93waas zilver · 1700–1869 · lokeren

Index, 1831Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver en houtl 35,5 cm

In de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren wordt een zilveren index met merken van Jan Baptist Huysman-d’Herdt uit Gent uit de Hollandse periode (85–832) bewaard. Mogelijk werd deze index via Lintelo aangekocht. In 83 werd hij immers door de kerkfabriek betaald voor de levering van een index:

‘Een zilver handjien met fatsoen en regten ƒ 0-0-0 | Eene manche fyn gepooliert 2-0-0 | Item een ingeveezen appelken met rynk der zelven 2-0-0’. Van de firma Huysman-d’Herdt worden in de Sint-Laurentiuskerk ook een kelk (864) en een schaal met ampullen (869) bewaard. Ook de twee zilveren lantaarns met in totaal tien glazen vensters die door Louis Constant Lintelo in 839 aan de broederschap van het heilig Sacrament te Lokeren geleverd werden, werden wellicht door een Gents zilversmid gemaakt. In de Sint-Laurentiuskerk van Lokeren worden immers twee processielantaarns met elk vijf glazen van Bernard van Bosterhaudt uit de periode 837–869 bewaard.

MerkenHD met ertussen een stijgbeu-gel (meesterteken Jan Baptist Huysman-d’Herdt)Lauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832)

BronnenADL, Broederschap heilig Sac-crament nr. 4, p. 2, 23, 25; ADL, Kerkbestuur nr. 00, nr. 29

LiteratuurNys, 200, p. 25–26

94

Joannes Baptiste Van Hooff (1810–1887), 1832–1887

Joannes Baptiste Van Hooff, zoon van Franciscus Gaspar (782–85) en Maria Catharina Vrancken (* 78), is op 4 maart 80 te Antwerpen geboren. Hij huwt op 6 november 83 met Adelaïde Roels, dochter van Karel Philippus Roels (777–829) en Rosalia Jacoba Blancquaert (789–832). Op 27 augustus 832 legt hij zijn beroepsverklaring als goud- en zilversmid af. Hij voegt er ook een plaatje aan toe met daarop zijn twee merken, een vierkant en een zeshoekig, afgeslagen. In het begeleidend schrijven wordt jammer genoeg niet vermeld wat het symbool boven zijn monogram

VH voorstelt. Zijn schoonvader, een bierbrouwer en in de periode 822–825 provincievertegen-woordiger van de stad Lokeren, wordt in het begin van de 9de eeuw nog als juwelier vermeld en zijn echtgenote als winkelierster van goud en zilver, waarmee een link gelegd kan worden naar de 8de-eeuwse en zelfs laat 7de-eeuwse zilver-winkel van de familie Roels te Lokeren. Joannes Baptiste Van Hooff woont net als zijn schoon-ouders op de Veemarkt en overlijdt op 29 oktober 887 te Lokeren.MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, nr. 26; Stuyck, 984, p. 57, 27, nrs. 39–320

BronnenSAL, MA Lokeren nr. 990

LiteratuurNys, 997|3, p. 5–52; Liebaut, 2002, p. 256, 295, 299–300, 307, 30–3, 38–320, 323; Liebaut, 2004, p. 90

Beroepsverklaring Joannes Baptiste Van Hoo≠, 1832 (sal, ma Lokeren nr. 990)Papier: 24,9 x 17,6 cmGeelkoperen plaatje: 1,2 x 3 cm

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-20/25, nr. 126

95waas zilver · 1700–1869 · lokeren

Bernardine Limpens (1777–1861), 1834–1861

Na het overlijden van haar echtgenoot Jean-François de Capper op 6 januari 834 zet Bernardine Limpens de zaak in de Kerkstraat te Lokeren verder. Zij is op 25 maart 777 te Loke-ren geboren en zal er op respectabele leeftijd op 7 april 86 overlijden. Op 23 juli 834 vraagt ze de toestemming om het atelier verder te zetten. Haar meesterteken, de letters DC met ertussen een voorwerp, wordt naast haar naam ‘decapper ve.’ op de insculpatieplaat van de Gentse keurkamer ingeslagen. Net als haar echtgenoot staat zij verder in voor het reinigen of vuurvergulden van zilverwerk in de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren. In 837 levert ze een paar zilveren ampullen voor dezelfde kerk, waar van haar ook een monstrans bewaard wordt. In haar winkel in de Kerkstraat nr. 7 verkoopt zij ook meubelpapier en schouwstukken. In de adresgidsen wordt ze steevast als de weduwe De Capper vermeld. Na haar dood wordt de winkel, waarschijnlijk tot ca. 876 door de Gezusters De Capper verderge-zet. Amelie (* 82) en Louise De Capper (* 86) kregen hiervoor in 86 de officiële toelating:

‘De ondergeteekende Amelie & Louise de Capper, woonende te Lokeren, aen de Kerkstraet, verkla-ren by deze den handel van goud & zilverwerk door wylen hunne moeder voor hunne rekening voort te zetten […]’. Hun aanvraag dateert van 22 augustus 86. Joseph De Capper (* 809), zoon van Jean-François en Bernardine Limpens, is op 3 april 837 naar Brussel vertrokken, waar hij op 2 april van hetzelfde jaar wordt ingeschreven. De 28-jarige Joseph De Capper wordt dan als zilversmid op de marché aux herbes vermeld. Hij trouwt met Jeanne Vanderborght en op april 854 laat hij zijn meestertekens voor goud en zil-ver te Brussel registreren. Het merk, geïnspireerd op dat van zijn vader, bestaat uit de letter D en een raap. Op 6 november 874 overlijdt Joseph de Capper, wiens kinderen Eugénie en Léon de juwelierszaak te Brussel verderzetten.

MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, nr. 32; Stuyck, 984, p. 57, 27, nrs. 328–329

BronnenADL, Kerkbestuur nrs. 05–06; SAB, OA Brussel nr. 3329, nr. 20; SAB, Police 387-I-J; SAL, MA Lokeren nr. 990

LiteratuurBekendmakingsblad van het rechterlijk arrondissement van Dendermonde, 5 juni 824; Wegwyzer …, 835, p. 99; Algemeenen …, 837, p. 97; Handel …, 855; Stuyck, 984, p. 43, 88; Nys, 200, p. 25; Van Dievoet, 2003, p. 98–99

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-20/25, nr. 132

Beroepsverklaring Bernardine Limpens, 1834 (SAL, MA Lokeren nr. 990)Papier: 25,4 x 17,4 cm Geelkoperen plaatje: 0,6 x 1,1 cm

10 Monstrans, 1861Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver, deels verguldh 59 cm; b 30,5 cm; voet 18,5 cm

Op basis van de merken en de biografische gegevens kan de monstrans tussen 834 en 86 gedateerd worden. Volgens het Liber Memorialis schonk mejuffrouw Maria De Moor in 86 een zilveren monstrans aan de kerk, die dus mogelijks door Bernardine Limpens werd vervaardigd.

MerkenDC met ertussen werktuig (meesterteken Bernardine Limpens)Minerva met letter C (keurkamer Gent 832–869)Januskop met cijfer 2 (gehaltemerk België 832–869)

BronnenADL, Liber memorialis

LiteratuurVerschraegen, 98|, p. 29; Nys, 200, p. 25

96

97waas zilver · 1700–1869 · lokeren

Josephus Franciscus Collette († 1852), 1839–1852

Goudsmid Josephus Franciscus Collette wordt te Antwerpen geboren als zoon van Josephus Joannes Ludovicus (788–842) en zijn tweede echtgenote Maria Theresia Vercammen (* 796). Josephus Joannes Ludovicus, meestal vermeld als Joseph Louis, wordt in 837 te Antwerpen uit de bevolkingsregisters geschrapt. De familie Collette vestigt zich te Lokeren, meer bepaald op het Zand nr. 3, zoals blijkt uit het bevolkings-register van 847. De verhuis naar Lokeren valt min of meer samen met het professioneel debuut van Josephus Franciscus Collette, want op 7 mei 839 geeft hij te kennen dat hij te Lokeren als fabrikant et marchand wil werken. Hij onderte-kent de aanvraag J. Collette fils, want zijn vader Josephus Joannes Ludovicus Collette – die op 24 februari 842 te Lokeren overlijdt – was voordien zilversmid te Antwerpen. Hij had er een bloeiend atelier zoals uit het aantal bij naam bekende gezellen kan afgeleid worden: Amable Guibert was zijn vertrouweling, reiziger en werkman, Joseph Guilliams was elf jaar bij hem in dienst, Petrus Franciscus Colpyn werkte van 89 tot 829 als gezel in het atelier en de tienjarige wees Jan Huylebroeck was bij hem in dienst van 833 tot februari 834. Josephus Franciscus laat als Lo-kers edelsmid twee meestertekens in de Gentse keurkamer registreren: de letter C gevolgd door een uitroepteken in een vierkant en de letter C onder een uitroepteken in een rechthoek. In 847 vraagt hij ook de toestemming om een pletwals in zijn atelier te gebruiken: ‘J’ai l’honneur de porter à votre connaissance que je viens de placer dans mon atelier d’orfèvre un laminoir pour le laminage des matières d’or et d’argent dont les rouleaux ont une largeur de 83 millimetres sur un diametre de 57 millimetres […]’. Ook zijn vader had in zijn Antwerps atelier een pletmolen of laminoir met een rol van negen duimen drie stre-pen breed en een groot rad in gebruik. Josephus Franciscus is in Lokeren goed ingeburgerd. Hij is lid van de Harmonie, het zangkoor La Concorde, het leesgenootschap Hoop in de Toekomst en de toneelvereniging Vreugde in de Deugd. In 846 huwt hij te Lokeren met Joanna Maria Cock (* 822), waar volgende kinderen het levenslicht zien: Joseph Franciscus op 6 december 847,

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-20/25, nr. 148

Beroepsverklaring Josephus Franciscus Collette, 1839 (sal, ma Lokeren nr. 990) Papier: 25,5 x 18,2 cm Roodkoperen plaatje: 0,7 x 1,9 cm

98

Alfred Arthur († 2 mei 845) op 8 januari 849 en Charles Paul († 6 april 85) op 28 juli 850. Zijn moeder, Maria Theresia Vercammen, en zijn zuster Hortense Collette (* 829) wonen in 847 bij hen in, maar vertrekken op 28 juni 848 naar Brussel. Bij zijn overlijden op 30 januari 852 woont zijn moeder Maria Theresia Vercammen te Brugge. Zijn weduwe zet het atelier tot 857 verder. Tussen 846 en 855 voeren ze heel wat opdrachten, voornamelijk herstellingen aan zil-verwerk, uit voor de broederschap van het heilig Sacrament te Lokeren.

Joanna Maria Cock (* 1822), 1852–1857

Joanna Maria Cock is op augustus 822 te Loke-ren geboren. Na het overlijden van haar echtge-noot Josephus Franciscus Collette op 30 januari 852 zet zij de zaak op het Zand nr. 3 verder. Dit maakt ze via een advertentie in de Gazette van Lokeren op 8 februari 852 bekend. Zij laat ook een nieuw meesterteken, de letter C met een haakvormig voorwerp erdoor in een vierkant, registreren. Op 2 juni 852 wordt ze door de heer Rens, controleur van de waarborg, aangemaand om twee zegels van 45 centimen te bezorgen aan de heer Reynvoet voor de registratie van haar merken. De weduwe Collette wordt in 855 nog in de gids Handel en nijverheid in ’t Land van Waas bij de bijoutiers-orfèvres te Lokeren vermeld. Op 3 juni 857 verhuist de weduwe Collette naar Antwerpen. De winkel wordt diezelfde maand overgenomen door Sophie Maes, weduwe van Charles Van Kerckhove.MerkSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-7/29, nr. 99; Stuyck, 984, p. 57, 27, nr. 386

BronnenADL, Broederschap heilig Sacrament nrs. , 4; SAL, MA Lokeren nr. 990

LiteratuurGazette van Lokeren, 8 februari 852, p. 4, k. ; Handel …, 855; Liebaut, 2000, p. 47–48; Nys, 200, p. 25

Advertentie van de weduwe Joseph Collette in de Gazette van Lokeren van zondag 8 februari 1852 (sal)

Pletmolen Joseph Louis Collette (1788–1842), Antwerpen, 1830 (saa, ma nr. 501/1) Papier: 40,6 x 28,8 cm

MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, nr. 48; Stuyck, 984, p. 59, 220, nrs. 3380–338

BronnenADL, Broederschap heilig Sacra-ment nrs. , 4; ADL, Kerkbestuur nr. 5, nr. 8; SAA, MA nr. 50/; SAA, MA nr. 50/3, nr. 2

LiteratuurGénard, 889, p. 332; Stuyck, 984, p. 23, 32, nrs. 472–473; De Ren, Claessens-Peré & Nys, 997, p. 36, 47; Liebaut, 2000, p. 50–5, 47–48; Nys, 200, p. 25; Van Hemeldonck, 2005|2, 6, p. 90; Deurne, 2006, p. 54

Factuur Josephus Franciscus Collette, Lokeren, 19 september 1846 (adl, Kerkbestuur nr. 115)

99waas zilver · 1700–1869 · lokeren

Sophie Maes (1803–1879), 1865–1879

Sophie Maes, die op 5 september 803 te Vrasene is geboren, huwt met de Lokerse bierbrouwer Charles Van Kerckhove (794–853). Charles woont volgens het bevolkingsregister van 835 op het Zand nr. 4 te Lokeren en is weduwnaar van Maria Van Hese (794–835) met wie hij op 22 juli 829 gehuwd is. Maria Van Hese was voordien weduwe van brouwer Leo Fidelis Roels († 827). In het daaropvolgende bevolkingsre-gister van 847 wordt Charles Van Kerckhove samen met zijn tweede echtgenote, huishoudster Sophie Maes, en zes kinderen vermeld: Rosalie (829–876), Alphonse (* 838) die op 22 april 86 naar Tielt vertrekt, Melanie (839–905) die van 24 februari 857 tot 7 januari 862 te Ant-werpen verblijft, Emerence (842–87), Emile (845–857) en Gustave (* 848). Charlotte Marin (89–887) uit Sint-Gillis-Waas is jarenlang hun meid. Charles Van Kerckhove overlijdt op 29 mei 853 en wanneer Joanna Maria Cock, weduwe van Josse Collette, in juni 857 naar Antwerpen verhuist, neemt ze haar zilverwinkel over: ‘veuve Charles Van Kerckhove née Maes déclare avoir repris le magasin d’ouvrages d’or et d’argent de la dame veuve Josse Colette situé en cette ville, rue dite sablon, pour y continuer le même commerce’. Pas op 3 mei 865 laat Sophie Maes zich als goudsmid onder de naam weduwe Charles Van Kerckhove registreren. Aansluitend deponeert zij haar meesterteken: de letter V met een sleutel er doorheen. In 867 verblijft Sophie Maes met haar kinderen, die in de zaak meewerken – o.a. Alphonse (860), Emerence (868, 870), Melanie (873) en Gustave (874) ondertekenen facturen in opdracht van hun moeder –, op het Zand nr. 6. Na het overlijden van Sophie Maes op 7 februari 879 wordt de zaak op het Zand nr. 6 verdergezet door de kinderen onder de naam Gustave Van Kerckhove en zuster en vanaf 903 als Weezen Van Kerckhove. Met en zuster wordt Melanie Van Kerckhove bedoeld. In een aantal adresgid-sen wordt zelfs tot in 896 de naam wed. Van Kerckhove aangehouden. De zaak is minimaal tot 94 actief. In de periode 860–893 worden de weduwe en kinderen Charles Van Kerckhove regelmatig betaald voor herstellingen aan zilver-werk in de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren.

MerkSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-8/29, nr. 225; Stuyck, 984, p. 59, 220, nr. 3352

BronnenADL, Kerkbestuur nr. 29, nr. 22; ADL, Kerkbestuur nr. 37, nrs. 5, 2; ADL, Kerkbestuur nr. 38, nr. 27; ADL, Kerkbestuur nr. 40, nr. 93; ADL, Kerkbestuur nr. 42, nr. 97; ADL, Kerkbe-stuur nr. 43, nr. 0; ADL, Kerkbestuur nr. 46, nr. 70; ADL, Kerkbestuur nr. 48, nr. 92; ADL, Kerkbestuur nr. 50, nr. 25; ADL, Kerkbestuur nr. 5, nr. 6; ADL, Kerkbestuur nr. 53, nr. 52; ADL, Kerkbestuur nr. 55, nr. 83; ADL, Kerkbestuur nr. 57, nr. 37; ADL, Kerkbestuur nr. 58, nr. 60; ADL, Kerk-bestuur nrs. 59–62; SAL, MA Lokeren nr. 990

LiteratuurHandel …, 855; Nys, 200, p. 25

Juwelendoosje Horlogerie-Bijouterie Goud 18 Karaat G. Van Kerckhove Goud en Zilversmid Zand, 6 Lokeren (Stedelijk Museum Lokeren, inv.nr. m/2007/447) Karton met goudopdruk h 1,8 cm; 5,5 x 3,6 cm

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-17/29, nr. 199inv.nr. 765-18/29, nr. 225

100

Matthieu Lenoir (ca. 1681–1754), 1714–1754

Bij de enquête van 749 wordt voor Rupelmonde slechts één zilversmid opgegeven: ‘hebben binnen dese voorse stede woonachtigh eenen gout oft silver-smit genaemt Mattheus Le Noir die dien styl alhier is exercerende sonder domesticq’. Matthieu Lenoir huwt op 6 januari 74 met Joanna Maria Haeuw te Rupelmonde. In de staten van goed van Bazel en Rupelmonde wordt hij veelvuldig vernoemd als goud- en zilversmid of juwelier. Eenmaal vonden we in dergelijke boedelinventaris een nog niet betaalde privé-opdracht: ‘Item bringht Mattheus Le Noir goutsmidt van stiele eene some van acht stuijs. en twee quaert over restant van een gouden cruijs bij hem gecocht door de voorn. Elisa-beth Brijs dus - 0.8.½’. Zijn echtgenote houdt een winkel open, waar voornamelijk textiel verkocht wordt. Hiervoor zijn er ook contacten met de zilver- en textielwinkel van Arnout de Ghent te Sint-Niklaas. Van Matthieu Lenoir zijn nauwelijks grote opdrachten of werken bekend. Hij verguldt een monstrans te Haasdonk en in 732 reinigt hij een monstrans in de kerk van Rupelmonde. Ca. 750 staakt hij zijn activiteiten als juwelier en op 9 januari 754 wordt hij op 73-jarige leeftijd te Rupelmonde begraven. Matthieu Lenoir is dus ca. 68 geboren. Hij is een zoon van de Aatse zilversmid Philippe Lenoir (* 628) en Marguerite Desmarez. Philippe Lenoir was in 670 naar Gent verhuisd en er op 24 oktober 672 als meester aanvaard. Matthieu Lenoir gaat op 6 augustus 693 in de leer bij zijn broer Jean Baptiste Lenoir (667–729) die pas meester geworden is, terwijl zijn vader in dat jaar naar Aat terugkeert. Het jaar daarna huwt Jean Baptiste met Anne Antoinette Charpenez. Ook hij zal in 706 naar Aat terugke-ren. Blijkbaar heeft Phillippus Lenoir, die van 70 tot 73 onderpastoor te Rupelmonde was, het pad voor Matthieu Lenoir geëffend. Kort na zijn aanstelling vertrouwt hij de realisatie van een zil-veren wierookvat nog toe aan zijn broer Jean Bap-tiste Lenoir, die op 8 december 702 het wierook-vat van Gent naar Rupelmonde stuurt. Matthieu is op dat ogenblik nog geen 25 en dus nog te jong om een eigen atelier of winkel op te starten. Maar wanneer Philippe Lenoir in 74–75 pastoor in het Sint-Alexiusbegijnhof te Dendermonde wordt, mag hij een monstrans voor de kerk leveren:

RUPELMONDE

101waas zilver · 1700–1869 · rupelmonde

‘Le d avril 76 livre une Remonstrance a Mon frere Le Noir Pasteur du beginage a Dendermonde pour le dit Beginage pesant cent et quarante huis onces quatre Nt a cinq florens et dix patar de cjaque onces argans forte porte 35-6-8’. En in diezelfde periode trouwt hij te Rupelmonde. Zijn weduwe, wordt op 84-jarige leeftijd op 8 novem-ber 764 begraven. Zijn dochter Anna Philip-pina Lenoir (79–759) trouwt met Petrus Raes, baljuw en schout van de stad Rupelmonde. In 75 bedenkt Matthieu Lenoir zijn dochter met een donatio inter vivos om wille van ‘den grooten dinst ende bystant van haer genoten ende noch inden ou-derdom van hunne iaeren daegelyckx genieten’.

De ‘Rupelmondse’ Matthieu Lenoir mag echter niet verward worden met de Matthieu of Mattheus Lenoir die op 7 juli 740 in het Gentse ambacht werd ingeschreven als meester-zilversmid. Hij is een zoon van Jean Baptiste, en dus neef van Mat-thieu Lenoir, die op 29 juli 726 zijn leertijd bij Franciscus Allaert te Gent aanvatte.

BronnenRAB, ALVW nr. 345, oktober 749; RAB, OA Rupelmonde nr. 822, f o 35 r o–36 r; RAB, OA Rupelmonde nr. 823, f o 78 r/v o; RAB, OA Rupelmonde nr. 84, f o 237 v o; RAB, OA Rupelmonde nr. 842, f o 66 v o–73 v o; RAB, OA Rupelmonde nrs. 40–44, 228–233, 239, 62; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 3, f o 67 r o, 69 r o, 73 r o; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 86, f o 333 r o

LiteratuurCasier, 94, pl. IV v o en V; Gent, 975, 2, p. 33–34; Dugnoille & Lequeux, 980, p. 373, 376–377; Colaes, 984|2, p. 7, 85; Tondreau, 985, p. 29, 3–32; Weemaes, 993, p. 9; Scheppers, 994, p. 75; Nys, 997|3, p. 36–38; Stroobants, 998, p. 23–24; Smet, 2000, p. 98–99; Dugnoille & Overlau, 2006, p. 2, 20, 27, 28, 30, 50

Rekening van Matthieu Lenoir voor in 1732 uitgevoerde werken in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Rupelmonde Papier: 11,3 x 19,9 cm(rab, oa Rupelmonde nr. 1239, 24 april 1733)

102

Joannes de Cauwer (1663–1716)

Joannes de Cauwer sr. (633–685) en Anna Willems (ca. 627–704) huwen op 5 juni 658. Op 6 september 663 wordt hun zoon Joannes geboren. In 687 woont Tanneken Willems, we-duwe van Joannes de Cauwer sr., samen met haar kinderen Jan en Elisabeth de Cauwer langs de Beverse zijde van de Markt te Sint-Niklaas. Joan-nes de Cauwer sr. is samen met zijn echtgenote Anna Willems nabij het altaar van de heilige Barbara in de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas begraven.

Joannes de Cauwer jr. huwt met Elisabeth Vergauwen, dochter van Petrus. In 705 worden vier kinderen vermeld: Joannes (9 jaar), Anna Catharina (7 jaar), Nicolas (4 jaar) en Joanna (5 maanden). Joannes overlijdt op 6 maart 76 te Sint-Niklaas. Zijn broer Matthias de Cauwer (66–729), die pastoor te Zomergem is, wordt aangesteld als voogd van Pieter, theologant in het seminarie te Gent, Anna Catharina, geestelijke dochter, Nicolaes en Joannes. Over de activi-teiten van Joannes de Cauwer is nauwelijk iets bekend. In 705 woont hij tussen de Markt en de Dalstraat en wordt hij als zilversmid vermeld. Op 8 januari 707 leent hij 400 gulden wisselgeld van Anthonetta Charlier († 77), weduwe van de Antwerpse zilversmid Jacobus Goubou († 699). De schuld wordt op 3 januari 73 afgelost. Bij zijn overlijden, kort nadat hij zijn zoon naar Antwerpen heeft gestuurd voor een opleiding als zilversmid, vertegenwoordigt het goud en zilver dat zich in zijn winkel bevindt een waarde van 376 pond groten sterck wisselgelt. De kousenwin-kel wordt op 353-4-8 pond groten courant geschat.

BronnenSAA, N nr. 2724, nr. 3; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 988, f o 6 vo–9 ro

LiteratuurHoornaert, 862/864, p. 352; Epitaphier …, 897, p. 46; Laevaert, 956, p. 47, nr. 283; Schietekat, 979, p. 53–54, 57, 68, 88, nrs. 26, 37, 92, 29; Van Puyenbroeck, 989, p. 2, nr. 83; Halflants, 990, p. 8, 83, nrs. 92–93, 84; NAGEB, 990, p. 6; Nys, 997|3, p. 38; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 46

SINT-NIKLAAS

103waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

11 Paar kandelaars, 1715Sint-Niklaaskerk Sint-NiklaasZilver en houth 44 cm; b 26 à 28 cm

In 75 schenkt een ‘comagnie die in een sotterye eenen prijs hadden gehad van hondert duysent gulden’ een zilveren lamp ter waarde van 300 gulden aan de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas. Anthonia de Keyser, dienstmeid bij jonker Jan van der Sare in de Kalkstraat te Sint-Niklaas, koopt met haar aandeel in de lotterijprijs voor ca. 70 gulden twee zilveren engelen die ze als dankbetuiging voor de winst aan de kerk schenkt. Deze kandelaars worden nog steeds in de kerk bewaard. Ze zijn niet gemerkt. Als de kandelaars in Sint-Niklaas vervaardigd werden, komt chronologisch gezien enkel Joannes de Cauwer in aanmerking. De gedrapeerde versiering onderaan werd er in het midden van de 8de eeuw aan toegevoegd en sluit nauw aan bij het decor van de canonborden die in 752 door Petrus Dominicus van Goethem aan de kerk werden geleverd (zie cat.nr. 6).

LiteratuurBoeykens, 93|2, p. 73; AC, 967, p. 99; Schietekat, 975, p. 73; Vandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 59; Weemaes, 987, p. 04, 80

TentoonstellingenSint-Niklaas, 974, p. 26–27, nr. 87

104

Nicolas de Cauwer (1700–1758)

Nicolas de Cauwer is op 6 mei 700, een dag na zijn geboorte, te Sint-Niklaas gedoopt. Hij is een zoon van Joannes de Cauwer en Elisabeth Vergau-wen. Op 26 februari 75 gaat hij voor vier jaar in de leer bij zilversmid David I van Beughen te Ant-werpen. Het opleidingscontract wordt op 7 mei 75 bij notaris Theodoor van Merlen opgetekend. Op 7 september 725 huwt hij met de vijf jaar jon-gere Anna Catharina Braem (705–76) uit Temse, dochter van Pieter en Catharina Van Hoey. Het huwelijk wordt ingezegend door zijn broer Pieter De Cauwer die dan pastoor te Ronsele is. Wanneer Nicolas de Cauwer, die o.a. burgemeester van het Beverse te Sint-Niklaas en in 739 kerkmeester is, zijn activiteiten als zilversmid start is niet bekend. In 74 krijgt hij alleszins een belangrijke opdracht naar aanleiding van de inhaling van primus Philip-pus Josephus de Wever en secundus Guillielmus van Overloop. In opdracht van het hoofdcollege

vervaardigt hij voor de primus een lampetkan met bekken, waarin het wapen van het Land van Waas gegraveerd wordt, en voor de secundus een schenkbord. De wethouders van Sint-Niklaas bestellen bij hem nog drie schenkborden, waarvan er twee aan De Wever en een aan Van Overloop worden aangeboden. Werken uit de periode na zijn aanvaarding in het Brusselse ambacht in 750 zijn enkel archivalisch bekend. Ca. 757–758 maakt hij een hostiedoos en een reliekhouder voor de Sint-Petrus-en-Pauluskerk te Kallo en in 755 krijgt hij van zijn neef J.F.F. de Cock uit Mechelen de opdracht om bestek te vervaardigen. Dit alles maakt dat het meesterteken van Nicolas de Cauwer, zowel voor als na 750 voorlopig onbekend blijft. Nicolas de Cauwer woont in 737 aan de dreef aan de Markt, waar naast zijn zeven kinderen ook zijn zuster Anna Catharina de Cauwer en de meid Maria Catharina Van Hachter wonen. En zoals de traditie het voorschrijft is het atelier van de Cauwer vanop de straatzijde zichtbaar. Wanneer hij op 30 september 738 met zijn gebuur Pieter van Ende, zoon van Edewaert, een overeenkomst sluit om een nieuwe scheidingsmuur te plaatsen wordt hier naar verwezen: ‘over het maecken ende stellen van eenen schemuer tussen alcanderens stallen den welcken sal beginnen van den gevel van de achter camer ofte winckel waer in den voornoemden Cauwer hegen wordigh is werckende’. Nicolas de Cauwer overlijdt op 20 november 758 en wordt de daaropvolgende dag in de kerk begraven. Verschillende elementen wijzen er op dat na het overlijden van Nicolas de Cauwer het atelier of op zijn minst de winkel verder gezet wordt. In 758 worden juwelen, klein zilver, ca. 9 kg zilver nieuwen keur en ca. 8 kg zilver hauden keur op ongeveer 465 pond groten geschat. Bij het overlijden van zijn echtgenote, Anna Catha-rina Braem, op 7 november 76 vertegenwoordigt het goud- en zilverwerk een waarde van 592-- pond groten, waarvan 256-3-4 pond groten eigen-dom was van Anna Catharina de Cauwer (698–784), zuster van Nicolas en geestelijke dochter, die de winkel mee beheert. Vanaf 762 wordt de net meerderjarig geworden Isabella Carolina de Cauwer (726–796), dochter van Nicolas, als zaak-voerster van de zilverwinkel in het Gentse ambacht geregistreerd.

Brief J.F.F. de Cock aan zijn broer te Sint-Niklaas, Mechelen, 8 augustus 1755 waarin hij t.g.v. het huwelijk van zijn nicht Catharina twaalf vorken, twaalf lepels en twee dienlepels bij zijn kozijn Nicolas de Cauwer bestelt (sasn, oa Sint-Niklaas nr. 32, 8 augustus 1755; NYS, 1997|3, p. 138–139). Papier. Gesloten: 22,7 x 18,8 cm

105waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

BronnenARAB, Gilden en ambachten nr. 784, f o 35 r o; ARAB, Gilden en ambachten nr. 787, f o 50 r o, 64 v o; KOKW, A0/2, f o 4; RAB, ALVW nr. 07, f o 97 r o–98 r o; RAB, ALVW nr. 840, f o 37 r/v o; RAB, ALVW nrs. 33–34; RAB, OA Kallo nr. 70; SAA, N nr. 4246; SAG, On-genummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 98–99; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 8; SASN, OA Sint-Niklaas nrs. 3/3, 32, 537; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 99, f o 287 r/v o; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 992, f o 49 v o–50 r o; UG, FVB nr. I 0 3

LiteratuurBilliet, 876/877, p. 230; Van Naemen, 889/890, p. 6; De Cock, 90, p. 9; Penneman, 969, p. 67; De Wael, 978; De Backer, 979, p. 59, nr. 550; Weemaes, 98, p. 45; Antwerpen, 988/989, p. 42; Halflants, 990, p. 8, nrs. 46–47, 92; Blaton, 992, p. 4; Cartuyvels, 992; Nys, 997|3, p. 38–39; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 36, 82, nr. 8-94.

12 Riet Ecce Homobeeld, 1742Sint-Niklaaskerk Sint-NiklaasZilver l 55 cm

In 742 schonk geestelijke dochter Barbara Theresia de Maere een zilveren riet voor het Ecce-Homobeeld in de Sint-Niklaaskerk van Sint-Niklaas. In een inventaris van 752 wordt De Cauwer als vervaardiger van dit stuk vermeld: ‘Item heeft het selve beelt een silvere riet in de hant wegende 8 à 9 oncen, alhier gemaekt door Sieur Nicolaes De Cauwer int jaer 742 en vereert door jouffrouw Barbara Theresia De Maere, geestelyke dochter.’. Barbara Theresia de Maere woonde samen met haar halfzuster Anna Catharina van Nieulande (672–745), stiefdochter van Gillis de Maere en halfzuster van pastoor van Nieulande, en vier andere devoten Catharina Vergauwen, Catharina van Cleemput, Dwina Vossaert en Cecile Heirbaut in de Breedstraat te Sint-Niklaas. Barbara Theresia de Maere en Anna Catharina van Nieulande zetten samen met de erven van jonker Ferdinand Zaman in navolging van jonker Pieter Zaman en schepen Gillis de Maere, beiden stichters van de confrerie van het Heilig Sacrament, de traditie verder om op hun kosten de dienst van de generale berechting met muziek op te luisteren.

LiteratuurBoeykens, 93|2, p. 75; Van Vlierberghe, 936, p. 5; Schiete-kat, 969, p. 230; Schietekat, 975, p. 69–70; Pannier, 978, p. 63–64; Schietekat, 979, p. 55, 58, 60, 87–88

Petrus Dominicus van Goethem (ca. 1722–1780), 1747–1780

Petrus Dominicus van Goethem (* ca. 722), zoon van Jan Baptiste en Catharina Seghers, gaat op september 735 in de leer bij zilversmid Cornelis t’Serstevens († 758) te Brussel. Zeker vanaf 747 is Van Goethem als edelsmid te Sint-Niklaas actief. In dat jaar repareert hij een wierookvat en dito scheepje in de Sint-Niklaaskerk en levert hij een zilveren kroon voor het Ecce-Homobeeld. In 750 wordt hij net als Nicolas de Cauwer in het Brusselse ambacht opgenomen. Daarnaast wordt hij in datzelfde jaar ook aangesteld als gezworen wisselaar voor Sint-Niklaas en krijgt hij de toestemming om zijn stadsgenoot An-tonius Ferdinandus de Schepper op te leiden. In de periode 750–752 levert Van Goethem aanzienlijke hoeveelheden zilver bij de munt te Brussel in. Hiervoor ontvangt hij meer dan 9.000 gulden. Petrus Dominicus van Goethem laat ook zilver in Antwerpen smelten. Hij levert restgoud en oud zilver in bij zilversmid Jacobus Joannes Benedictus IV Mertens (73–779) en koopt bij hem tegelijkertijd nieuw zilver in. Als meester-teken gebruikt Petrus Dominicus van Goethem een boog. Bij de omschakeling van het Brusselse naar het Gentse ambacht in 772 behoudt hij zijn meesterteken. Uit de periode na 772 werden tot hiertoe geen voorbeelden teruggevonden, alhoe-wel er werken archivalisch bekend zijn, zoals een nieuwe silvere remonstrantie die hij in 776 aan de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas leverde. Als gezworen wisselaar en zilversmid wordt Van Goethem ook buiten Sint-Niklaas gevraagd als schatter van edelsmeedwerk, o.a. te Temse, Beveren en Bazel. Op 0 maart 762 schat hij het zilverwerk van Jacobus de Schepper en Joanna Seghers, de ouders van zijn leerling Antonius

106

Ferdinandus de Schepper. Petrus Dominicus van Goethem verkeert blijkbaar in een gunstige finan-ciële situatie want meerdere Sint-Niklase hande-laars, waaronder textielhandelaar Gillis Janssens, garentwijnder Pieter Jacobus, gewichtmaker Jacobus Augustinus Heynderickx en tingieter Jacobus de Castille, gehuwd met Maria Catharina Maes, doen op hem een beroep. In de boedelin-ventaris die naar aanleiding van zijn overlijden wordt opgesteld, worden o.a. klanten uit Beveren, Meerdonk, Sint-Gillis, Stekene en Waasmun-ster vermeld. Het atelier wordt vrij gedetailleerd geschat: 40 gulden voor de winkelinrichting, 39 gulden 5 stuivers voor het zilversmidsgereed-schap, 4.397 gulden 3 stuivers voor het zilver, .362 gulden 4 stuivers voor het goud, 305 gulden 8 stuivers voor de juwelen, .400 gulden voor horloges en dito onderdelen, 759 gulden voor de juwelen eigendom van de weduwe en tenslotte 2.64 gulden 8 stuivers aan contante penningen. Op 5 maart wordt hij in het Sint-Sebastiaanskoor van de Sint-Niklaaskerk begraven. Verwijst de boog in zijn meesterteken naar een functie die hij binnen de Sint-Sebastiaansgilde uitoefende? Het gezin van Goethem zit er warmpjes in, want in 796 hebben ze vier personen in dienst en in 803 worden de nog levende kinderen als renteniers vermeld. Zijn weduwe, Agatha Philippina Maes, dochter van Jan Baptiste en Theresia Pieters, met wie hij op 2 april 757 getrouwd was, heeft pas na het overlijden van Petrus Dominicus van Goet-hem, twee van hun zonen voor een opleiding als zilversmid naar Gent gestuurd. Josephus Emma-nuel (* 768) en Franciscus Augustinus Carolus van Goethem (* 770) werden alletwee opgeleid in het atelier van zilversmid Petrus Josephus Dupret, respectievelijk van 25 oktober 78 tot december 785 en van 29 december 785 tot 7 januari 790. Geen van beiden wordt later officieel als edel-smid geregistreerd. Op 22 september 795 wordt nochtans een silversmet Van Goethem vermeld die in Temse het zilver komt schatten en in 802 komt orfèvre Joseph Van Goethem voor op een lijst van personen die voor het kanton Sint-Niklaas zullen zetelen als gezworene in rechtszaken tijdens de maanden Nivôse, Pluviôse en Ventôse van het jaar X (22 december 80–2 maart 802).

Joannes Franciscus van Goethem (1758–1792) expe-rimenteerde met luchtballonnen op het erf van zijn moeder op de Verkensmerct, de huidige Houtbriel. De eerste proefneming ging op 15 april 1784 om drie uur ’s namiddags van start. De ballon steeg ca. 350 voet hoog en landde in een tuin in de Nieuwstraat. Daar werd hij bijgevuld en opnieuw opgelaten. Hij steeg deze keer niet meer zo hoog en belandde voortge-dreven door de oostenwind weer in een tuin. Op 18 april 1784 werd, nadat de luchtballon opgelapt was, het experiment herhaald. Door de noordwesten-wind kwam hij op het erf van de Berkenboom in de Kalkstraat terecht. In deze beginperiode van de bal-lonvaart werden sommige luchtballons vervaardigd in het stevige en lichte goudslagersvlies. Goudsla-gersvlies is het van alle vetdelen ontdane buitenste vlies van de blinde darm van runderen, gebruikt bij het goudslaan, d.i. het uitkloppen van goud tot zeer dunne blaadjes. ‘Voor en in den tusschentyd dat de gheseyde lochtbal-len zyn opgegaen zyn er nog andere proefnemingen met diergelycke lochtballen aen geleyd dog meest alle sonder uytwerkinge van niet op te gaen by faute van niet te connen met lochtdampen gevold te worden, alsoo aen den eersten die alhier in S t. Nicolaes bereijd wierd oock is geschiet maer den gonen gemaeckt door Sr Joannes van Goethem f us Petrus Dominicus is ter eerste proefneminge den 15 april [1784] ten hove en Erve Syns moeder weduwe aen de verkensmerct om drij uren na middag opgegaen en door eenen oost weijnigh noord zynden wind gedreven over de kuypmerct en zaedmerct waer men hem bespeurde te wesen circa 350 voeten, voortdryvende is allengskens verflauwende nedergedaelt in den hof van Sr de Schrij-ver in de Nieuwstrate alwaeer hij gehaelt wierd en in 2 à 3 minuten tyd wederom gevold zynde dog is niet soo hoog geresen door eenige bekomen gatjens en is gevallen in den hof van d’h Roelant soo dat hij alsdan met oosten wind gedreven was, nu vol gaten en scheu-ren is gelapt zynde den 18 dito nog eens opgegaen dog langer als de tweede mael en gevallen t’eynde der erve van den Berkenboom in de Kalkerstrate gedreven heb-bende door noord-westen wind.’Op 15 februari van hetzelfde jaar had ook E.-J. d’Oignies te Sint-Niklaas een poging ondernomen om een luchtballon met waterstofgas op te laten en de Gentenaars Lammens en J.F. Van der Schueren waagden op 2 september 1784 in de tuin van J.A. Van Landeghem te Sint-Niklaas hun kans. In dezelfde periode werd te Gent een gelijkaardig experiment gedaan. J. Vander Eecken, J. Eggermont en P.E. Rain-beaux lieten, na een eerdere poging op 15 april, op 5 mei 1784 om 4 uur 30 een ballon in goudslagersvlies gevuld met ca. zeven m3 waterstofgas op. Hij landde om 7 uur te Parike, zeven mijl verwijderd van zijn vertrekpunt.

MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 2-765; Casier, 94, pl. VII r o, nr. 6; Stuyck, 984, p. 39, 95, 73, 293, nrs. 608, 526–527

BronnenARAB, Gilden en ambachten nr. 784, f o 35 r o; ARAB, Gilden en ambachten nr. 787, f o 50 r o, 64 v o; ARAB, Gilden en ambachten nr. 796, 735–736, f o 4 v o; ARAB, Jointe van de Munt nrs. 244, 367; ARAB, Jointe van de Munt nr. 646; KOKW, A2; RAB, ALVW nr. 0, f o 267 r o; RAB, ALVW nr. 57; RAB, OA Temse nr. 32, f o 59 r o; SAA, N nr. 4460, 2 augus-tus 750; SAA, N nr. 990, nr. 20; SAG, Goud- en zilversmeden (niet genummerde reeks) nr. 4, p. 05; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 3, f o 85 v o, 87 r o; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 93, f o 22 r o– 24 r o, 72 r o–73 r o; SASN, OA Sint-Niklaas nrs. 653–654, 656

LiteratuurEpitaphier …, 89/892, p. 37, nr. 34; Boeykens, 93|2, p. 76; Penneman, 969, p. 04; De Wael, 978; Borghgraef, 987, p. 32–33 Weemaes, 987, p. 92; Antwerpen, 988/989, p. 39, 4; Boon, 99, p. 67; Nys, 997|3, p. 39–42; Liebaut, 2004, p. 74; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 98, 280–28

107waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

Twee geaquarelleerde tekeningen met de afbeelding van de eerste experimenten van de heren J. Vander Eecken, J. Eggermont en P.E. Rainbeaux om op 15 april en 5 mei 1784 te Gent een luchtballon op te laten, A.L. Malfeson, 1784 (Collectie het Huis van Alijn Gent)

Bronnenkokw, a21

LiteratuurVan Vlierberghe, 1933, p. 64; Sint-Niklaas, 1976, p. 166; Vanderveken, 1979, p. 174; Gent, 1980, p. 12, nr. 5; Borghgraef, 1987, p. 31–33

Joannes Franiciscus van Goethem en de eerste experimenten met luchtballonnen te Sint-Niklaas

13 Kroon, 1747Sint-Niklaaskerk Sint-NiklaasZilverh ca. 32 cm;

bovenaan 25 cm; onderaan 14,4 cm

In de Sint-Niklaaskerk worden enkele ongemerkte zilveren kronen bewaard. Deze kroon sluit stilistisch aan bij het werk van Petrus Dominicus van Goethem. Hij maakte in 747 de kronen voor het Ecco Homobeeld van de Sint-Niklaasparochie en het beeld van de heilige Philippus Neri in de Sint-Niklaaskerk. De kroon van de heilige Philppus Neri werd door de geestelijke dochter Theresia van der Speyen aan de kerk geschonken. Een Theresia Speyen legde in 723 haar gelofte als geestelijke dochter af voor pastoor P. Buyst. Zij was toen 26 jaar. De kroon van het Ecco Homobeeld die 00 gulden gekost zou hebben, wordt in een inventaris van 752, die in 978 in het bezit was van Mevr. B.J., vermeld: ‘. Item noch een dito zilveren croon voor een Ecce Homo beelt in dees kerkce, gemaekt door den bovenzeyden Van Goethem 79[.]. (sic)’. Het Ecce Homobeeld zelf dateert van 630 en werd door Antoon Faydherbe († 653) vervaardigd. In 750 leverde Van Goethem ook een kroon bestaande uit achttien grote sterren voor de heilige Joannes Nepomucenus in dezelfde kerk.

LiteratuurBoeykens, 93|2, p. 76; Van Vlierberghe, 936, p. 5; Pannier, 978, p. 63–64; Schietekat, 979, p. 7, nr. 373; Weemaes, 987, p. 92

108

14a Presenteerblad primus Egidius Franciscus de Grave, 1751

Privé-verzamelingZilverH 4,1 cm; 30,1 cm

Drie gebogen klauwpootjes ondersteunen de ronde schaal met geprofileerde, accoladevormige rand. De accoladen worden afwisselend opgehoogd met zes grote en evenveel kleinere schelpmotieven gevat tussen voluten. De gegranuleerde boord is versierd met rocailles en bladwerk. In het plat is de heilige Nikolaas, bisschop van Myra († 342) in een cartouche, bestaande uit voluten, blad- en rasterwerk, gegraveerd. De drie vermoorde knapen die hij volgens een legende terug tot leven zou gewekt hebben, werden eveneens afgebeeld. Bovenaan het tafereel bevindt zich het wapenschild van het Land van Waas, een zilveren raap op een veld van keel, en onderaan in een banderol het chronogram: ‘senatUs popULUsqUe WasIanUs, graVIo LILIensI LaUreato Dono deDIT’. Het opschrift verwijst naar de inhaling van primus Egidius Franciscus de Grave (730–83) op 25 oktober 75 te Sint-Niklaas, die van de wethouders twee zilveren dienbladen ten geschenke kreeg (zie cat.nr. 4b). Van Goethem ontving hiervoor 34 pond 7 schellingen groot: ‘Item pretendeert Sr Pr Dominicus van Goethem de somme van vierendertigh ponden seventhien schellinghen en eenen grooten over ende ter causen van gemaeckt te hebben twee silvere dientailloiren wegende tsaemen 50 oncen 0 eng[elsen] à 59 ½ stuijvers wisselgelt, met het fatsoen ende graveren van diere conform de specificad [sic] alhier annex dus alhier de selve somme van £ 34:7: [in margine:] De somme by texte geroert is mij voldaen door den ontfanger Maes den 5e janry 752: [ondertekend:] PD van Goethem’. De kosten voor de twee silvere dientaillioren die tesamen 50 onsen 0 engelsen wogen werden als volgt verrekend: 50 gulden 4 ¾ stuivers voor het zilver, 20 gulden voor het fatsoen en 9 gulden voor het graveren van de wapens. In totaal dus 79 gulden 4 ¾ stuivers, wat omgerekend in ponden het volgende bedrag gaf: 29 ponden 7 schellingen 6 groten, waarbij nog 5 pond 9 schellingen 7 groten opgeld kwam en het totaal dus op 34 pond 7 schellingen groot bracht. Het huidige gewicht, 768,73 gram, benadert het oorspronkelijke gewicht van 25 onsen 5 engelsen of omgerekend 776,69 gram. Dit dienblad kwam samen met een koffiekan, vervaardigd door Gentenaar Adrianus Loridon in 754, in het bezit van Jules Hulin de Loo.

14b Presenteerblad primus Egidius Franciscus de Grave, 1751

Privé-verzamelingZilverh 3,8 cm; 30 cm

Dienblad op drie klauwpootjes met accoladevormige boord afgewerkt met schelpen. Langs de boord gegraveerde rocailles. In het plat werd een ovaal medaillon met de heilige Nikolaas die kindjes in badkuip zegent gegraveerd. Rondom het medaillon werd een barokke cartouche gegraveerd en bovenaan het wapen van het Land van Waas, een zilveren raap op grond van keel. Het jaarschrift werd in een banderol aangebracht:

‘UterqUe senatUs WasIanUs stUDIa CoronatI graVII sIC reMUnerat’. Het dienblad werd samen met cat.nr. 4a door de wethouders van Sint-Niklaas aan primus Egidius Franciscus de Grave overhandigd. In vergelijking met het andere dienblad is de gegraveerde versiering anders gepositioneerd tegenover de randversiering. Het huidige gewicht, 77,34 gram, leunt nauw aan bij het oorspronkelijke gewicht van 25 onsen 5 engelsen of omgerekend 776,69 gram.

MerkenBoog (meesterteken Petrus Dominicus Van Goethem) onder-aan randLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel op draak (stadskeur Brussel)Gekroonde 5 (jaarcijfers 75)Proefsteek

HerkomstEgidius Franciscus de Grave 75–83

BronnenSASN, OA Sint-Niklaas nr. 544; RAB, ALVW nr. ; RAB, ALVW nr. 85, f o 58 r o–59 r o

LiteratuurBilliet, 876/877, p. 23–234; Nys, 997|3, p. 39, 4

TentoonstellingenBrussel, 2004, p. 4–6, nr.

MerkenBoog (meesterteken Petrus Dominicus Van Goethem) onderaan randLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel op draak (stads-keur Brussel)Gekroonde 5 (jaarcijfers 75)Tweemaal proefsteek onder-aan rand

HerkomstEgidius Franciscus de Grave 75–83; Jules Hulin de Loo Gent 93

BronnenSASN, OA Sint-Niklaas nr. 544; RAB, ALVW nr. ; RAB, ALVW nr. 85, f o 58 r o–59 r o

LiteratuuBilliet, 876/877, p. 23–234; Van Naemen, 889/890, p. 72; Casier & Bergmans, 92, nr. 96; Stuyck, 984, p. 73; Baudouin, Colman & Goethals, 988, p. 97, 92–93, nr. 207; Nys, 997|3, p. 39, 4; Brussel, 2004, p. 5

TentoonstellingenGent, 93, p. 86, nr. 348; Brussel, 979, p. 7, nr. 59

109waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

In de loop van de 17de en 18de eeuw mocht het Land van Waas zesmaal een primus van de Leuvense universiteit verwelkomen: in 1677 Philippus Verheyen uit Verrebroek, in 1678 Daniël de Clercq uit Lokeren, in 1694 Jan Baptist de Smet uit Lokeren, in 1711 Egidius Francis-cus Audenaert opnieuw uit Lokeren, in 1741 Philippus Josephus de Wever uit Sint-Niklaas en tot slot in 1751 Egidius Franciscus de Grave uit Sint-Niklaas. Primussen werden in hun geboorteplaats feestelijk onthaald en werden rijkelijk overladen met veelal zilveren geschen-ken. Traditioneel kreeg de primus een zilveren schenkkan met bekken. Pas in de tweede helft van de 18de eeuw treedt er meer diversificatie op, van zilveren ko≤epotten, inktstellen, kan-delaars en snuifdozen tot en met een porse-leinen theeservies. De Wase primussen – en in hun slipstream ook de secundussen – kregen vaak een dubbele ontvangst. In de eerste plaats werden ze door het hoofdcollege van het Land van Waas te Sint-Niklaas plechtig ontvangen, waarna ze in hun geboorteplaats werden gehuldigd. Anatoom Philippus Verheyen, die ex aequo eindigde met Hubertus Raelen uit Gent en Guillielmus Marcellus Claes uit Geel, werd vereerd met een zilveren waschvat met de scho-tel, die de wapens van den lande droegen en ter waarde van 100 goud ducaten berekend werden. Verder werd te Sint-Niklaas een banket voor 100 genodigden georganiseerd en ’s avonds vuurwerk afgestoken. Daniël de Clercq, die ad-vocaat bij de Raad van Vlaanderen zou worden, was minder fortuinlijk. Hij kreeg slechts eene vereeringe van 20 ponden gr. tot het koopen van eenen vergulden cop. Jan Baptist de Smet, later bisschop van Ieper en Gent, kreeg van het hoofdcollege eenen silveren becken met eenen lampet pot die door Joannes Charlier, meester zilversmid te Gent sedert 17 mei 1664, voor 82 ponden 3 schellingen 6 groten wisselgeld werd vervaardigd. Bij het wapen van het Land van Waas werd de tekst Wasiæ hæc premia primo toegevoegd. Egidius Franciscus Audenaert, die zijn carrière aan de universiteit o.a. verderzette als professor theologie en Grieks, kreeg in 1711 net als zijn voorganger De Smet een lampetkan met schotel. Dertig jaar later was het dubbel feest. Zowel de primus als de secundus waren uit Sint-Niklaas afkomstig. Op 21 november 1741 werden primus Philippus Josephus de Wever en secundus Guillaume van Overloop plechtig ont-

haald. Van het hoofdcollege van het Land van Waas ontvingen ze respectievelijk een zilveren lampetstel van 158 onsen 16 engelsen (ca. 4.885 gram) en een zilveren dienblad van 20 onsen 5 engelsen (ca. 623 gram). De Sint-Niklase zilver-smid Nicolas de Cauwer ontving hiervoor 100 pond 5 schellingen 2 groten wisselgeld, inclusief de gravure van de wapenen van het Landt. Van de wethouders kregen De Wever twee dienbla-den en Van Overloop een. De dienbladen van De Wever werden met de letters ‘s:p:q:sn:’ en het gegraveerde jaarschrift ‘SenatUs S: NICoLaI WasIe PhILIppo De WeVer prIMo sUo’ opge-smukt. Van Overloop ontving een dienblad met de letters ‘s:p:q:sn:’ en het jaarschrift ‘Ista Van OVerLoop secUnDo sUo LoVanIensI trIbUIt MagIstratUs’. De drie exemplaren die door Nicolas De Cauwer voor 34 pond 6 schellingen 6 groten geleverd werden wogen tesamen 72 onsen (ca. 2.215 gram; iets meer dan 738 gram per dienblad). Philippus-Josephus de Wever (1721–1777), werd als licentiaat in de rechten ad-vocaat bij de Raad van Vlaanderen. Guillielmus van Overloop werd achtereenvolgens pastoor te Wontergem en te Sint-Gillis-Waas. Net als De Wever kreeg primus Egidius Franciscus de Grave, later o.a. pastoor te Zomergem (zie cat.nr. 18) en kanunnik van het Sint-Baafskapittel te Gent, van het hoofdcollege van het Land van Waas, zoals gebruikelijk een zilveren schenkkan met bekken. Het werd door zijn stadsgenoot Petrus Domi-nicus van Goethem vervaardigd: ‘Item betaelt aen Pieter van Goethem silversmit de sommen van een hondert een pondt thien schellinghen grooten voor het maecken van een silver bassin ende lampetpot met het fatsoen en[de] graveren der waepens van den lande, wegende een hondert eenenveertigh oncen negenthien engelschen, bij mijne Edele heeren van het hooftcollegie gepresenteert aen den heer de Grave gebortigh van Ste Nicolaes alhier doende sijnen intrede als primus der universiteijt van Loven, conform de specificatie, ordonnantie van[den] 8e meije 1752 en[de] quitantie dus j cj£x ß gr’. Dit geschenk ter waarde van 101 pond 10 schellingen groten was merkelijk duurder dan de twee dienbladen van de beide schepenbanken van Sint-Niklaas. In de collegekamer van het landhuis te Sint-Nikaas, waar het banket plaatsvond, werd het volgende jaarschrift afgebeeld: ‘senatUs popULUsqUe WasIanUs, LoVanIensIs phILosophIæ prIMo, beneVoLe Donat’.

Bronnenkokw, a10/2, f o 41; kokw, a21; rab, alvw nr. 107, f o 197 r o–200 r o; rab, alvw nr. 111; rab, alvw nr. 722, f o 202 v o–203 r o; rab, alvw nr. 791, f o 102 r/v o; rab, alvw nr. 810, f o 147 v o– 148 r o, 245 r/v o; rab, alvw nr. 840, f o 137 r/v o; rab, alvw nr. 851, f o 158 r o– 59 r o; rab, alvw nr. 1134; rab, alvw nrs. 1155, 1157; sasn, oa Sint-Niklaas nr. 31/3; sasn, oa Sint-Niklaas nr. 537; sasn, oa Sint-Niklaas nr. 544

LiteratuurVan den Bogaerde, 1825, p. 337–340; Raepsaet, 1855, p. 8–14; Billiet, 1876/1877, p. 220, 224–230, 234; De Potter & Broeckaert, 1884, p. 302–303; Van Naemen, 1887/1888, p. 326, 333, 349, 367; Van Naemen, 1889/1890, p. 58–62; De Cock, 1910, p. 91; Drie …, 1935, p. 74–75; Van Molle, 1967, p. 171; Van Molle, 1972, p. 190; Michem, 1981, p. 138; Vanden Bavière, 1990, p. 113, 115–116; Vanden Bavière, 2003, p. 14–16; Nys, 1997|3, p. 138, 141; Brussel, 2004, p. 114–116

Zilveren geschenken voor Wase primussen

110

111waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

15 Presenteerblad, 1751 Bewaarplaats onbekendZilverh 4,3 cm; 28,6 cm

Drie klauwpootjes ondersteunen de ronde schaal met smalle boord, bestaande uit zes geprofileerde accoladen, verbonden door een schelpmotief dat gevat is tussen C-curven. Onversierd plat.

MerkenBoog (meesterteken Petrus Dominicus Van Goethem) Leeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel op draak (stadskeur Brussel)Gekroonde 5 (jaarcijfers 75)

LiteratuurStuyck, 984, p. 73; Nys, 997|3, p. 39; Brussel, 2004, p. 5–6

TentoonstellingenBrussel, 979, p. 72, nr. 60

16 Drie canonborden, 1752Sint-Niklaaskerk Sint-NiklaasZilverMiddengedeelte: 37,5 x 44,5 cm Epistel- en evangeliezijde: 26,5 x 21 cm

17 Olie- en azijnstel, 1753Privé-verzamelingZilverh 21,3 cm; 21,8 x 11,2 cm

Olie- en azijnstel op zes pootjes en in het midden een handvat met rocaille. De bodemplaten hebben een gestileerde boord met in het midden de suggestie van een schelp. Tussen de twee platen in werd een rozet gemonteerd. Eigenaarsinitialen P.I.H. op bodemplaat.

MerkenBoog (meesterteken Petrus Dominicus Van Goethem) op beide bodemplatenLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel op draak (stadskeur Brussel)Gekroonde 53 (jaarcijfers 753)Proefsteek op de binnenkant van de linker flessenhouder en op beide bodemplaten

Geprofileerde omlijsting en symmetrische hoek- en middenver-siering met oplegsels, blinde cartouche in C-krullen, bladeren en schelpen. De bovenversiering bestaat uit een gedrapeerd velum met asymmetrische rococomotieven (zie ook cat.nr. ).

LiteratuurBoeykens, 93|2, p. 76; Schietekat, 970, p. 07; Vandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 52; Stuyck, 984, p. 293; Nys, 997|3, p. 39–40

TentoonstellingenSint-Niklaas, 974, p. 96, nr. 62

112

18 Schaal, 1754Sint-Martinuskerk ZomergemZilverh 3,5 cm; 30,8 x 24 cm

Deze vrij diepe schotel is wellicht niet geconcipieerd als ampullenschaal. Het bodemplat wordt met 48 godrons verbonden met de geprofileerde boord. Onderaan de rand werd het opschrift ‘kercke somerghem’ gegraveerd. De schaal wordt samen met ampullen, vervaardigd door de Gentse edelsmid Simon Ludovicus Dellevaux (75) in de Sint-Martinuskerk van Zomergem bewaard. Aan dezelfde kerk werd door Pieter de Cauwer (Sint-Niklaas, 694–Zomergem, 759) ook een Oudenaardse kelk van 756 geschonken. Pastoor de Cauwer, een broer van zilversmid Nicolas de Cauwer uit Sint-Niklaas, vierde in die periode zijn 25-jarig pastoraat. In 76 is hij theologant in het seminarie te Gent en op 8 september 77 wordt hij priester. Vanaf 78 is hij onderpastoor te Melsele en van 724 tot 729 pastoor te Ronsele. In 730 wordt hij pastoor te Zomergem waar hij zijn oom Mathias de Cauwer (66–729) opvolgt die er sedert 696 pastoor was. Na zijn dood wordt Pieter de Cauwer opnieuw door een Sint-Niklazenaar opgevolgd, met name door Egidius Franciscus de Grave (zie cat.nr. 4).

MerkenBoog (meesterteken Petrus Dominicus Van Goethem) boven-aan op randLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michielshoofd met kruisje (stadskeur Brussel)54 (jaarcijfers 754)Proefsteek onderaan rand

LiteratuurDe Potter & Broeckaert, 866, Zomergem, p. 40; Reynaert, 903|2, p. 66, 68; Dhanens, 96, p. 29, 32, 36, 39, 53; Van-denbussche-Van Den Kerkhove & Renard, 975, p. 27; Ryckaert, 980, p. 83; Michem, 98, p. 38; Weemaes, 98, p. 45; Stuyck, 984, p. 293; Weemaes, 987, p. 53; Nys, 997|3, p. 39

Antonius Ferdinandus de Schepper (1733–1795), 1758–1795

Antonius Ferdinandus de Schepper, zoon van Jacobus († 76) en Joanna Seghers († 76), wordt in maart 733 te Sint-Niklaas geboren. Jacobus de Smet en Judoca Vereecken zijn de doopgetuigen. De exacte datum van het doopsel, een dag na zijn geboorte, is niet duidelijk, maar het wordt tussen een doopsel van 3 en een van 5 maart vermeld. Joanna Seghers, die op 9 september 76 te Sint-Niklaas overlijdt, is de derde echtgenote van Jacobus de Schepper, die op 5 september van het-zelfde jaar sterft. Volgens de Status Animarum van 737 woont het gezin de Schepper-Seghers op de Bieshul. Na de beëindiging van zijn leertijd bij Petrus Dominicus van Goethem op 8 mei 758 wordt hij in het Brusselse ambacht opgeno-men, legt hij de eed af en betaalt hij 200 gulden aan het ambacht. Ook voor de registratie van zijn leertijd had hij in 750 al 30 gulden courant betaald. Zijn eerste opdrachten bestaan vooral uit reparaties aan zilverwerk in de Sint-Niklaas-kerk van Sint-Niklaas. Van De Schepper is verder nauwelijks werk bekend. Zijn eerste meester-teken, de gekroonde initialen ADS, werd enkel teruggevonden op de twee engelenbeeldjes die hij aan het zilveren reliekschrijn van de heilige Johannes Nepomucenus in de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas had toegevoegd en op Antwerps bestek van 762 dat door de Antwerpse zilver-smid Frans II de Keyser (77–782) werd vervaar-digd. Hieruit kan ook afgeleid worden dat hij zilverwerk inkocht om in zijn winkel te verko-pen. Voorlopig zijn er geen werken bekend met daarop zijn tweede meesterteken, een lepel, dat hij in 772 bij de omschakeling van het Brusselse naar het Gentse ambacht liet registreren. Noch-tans moet De Schepper een redelijk welvarend atelier gehad hebben, aangezien hij een knecht, een zekere Bovadella, in dienst had. Wellicht is hij als Joseph Bovadilla, die van 3 oktober 748 tot 2 december 752 in de leer was bij de Gentse zilversmid Adrianus Loridon, te identificeren. Verder zijn we vrij goed ingelicht over de uitrus-ting van het atelier De Schepper, want wanneer zijn ouders in 76 kort na elkaar overlijden is hij minderjarig en wordt er in de boedelinventaris ook melding gemaakt van het zilverwerk en zijn zilversmidsatelier. De schatting gebeurt door

113waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

Dieudonné Robert en Petrus Dominicus van Goethem. In een lijst van 765 met Sint-Niklase handelaars wordt Antonius Ferdinandus de Schepper niet afzonderlijk vermeld, maar onder de noemer van ‘les héritiers Jacques de Schepper’. Antonius Ferdinandus de Schepper overlijdt op 5 april 795 te Sint-Niklaas en twee dagen later wordt hij begraven. Zijn weduwe, Clara Jacoba Collier, zet het atelier nog korte tijd verder. In het bevolkingsregister van 796 woont zij – zij is dan 62 jaar – samen met haar 3-jarige zoon Pierre de Schepper, beiden worden als orfèvre vermeld, en een dienster op de Markt nr. 3 te Sint-Niklaas. Merk BrusselStuyck, 984, p. 39, 79, nr. 664

Merk GentSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 2-765; Casier, 94, pl. VII r o, nr. 7; Stuyck, 984, p. 95, 293, nr. 528

BronnenARAB, Gilden en ambachten nr. 785, f o 3 v o; ARAB, Gilden en ambachten nr. 787, f o 66 r o; ARAB, Jointe van de Munt nr. 367; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 3, f o 76 r o; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 05; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 90, f o 3 r o–25 r o

LiteratuurWillemsen & Dilis, 903/905, p. 320, nr. 5; Nauts, 970, p. 85, 87; Sint-Niklaas, 974, p. 52; De Backer, 979, p. 83, nr. 765; Nys, 997|3, p. 42

19 Twee lepels en een vork, 1762Museum Vleeshuis Antwerpen, inv.nrs. 1978.003 15–17/18

ZilverLepel (15-18): l 20,4 cm; b bak 4,3 cmLepel (17-18): l 20,4 cm; b bak 4,3 cmVork (16-18): l 19,4 cm; b bak 2,5 cm

Het bestek draagt naast het Antwerpse gekroonde handje en de gekroonde jaarcijfers 62 voor 762 twee meestertekens. Het eerste van de Antwerpse zilversmid Frans II de Keyser (77–782) en het tweede van Antonius Ferdinandus de Schepper. Wellicht verkocht De Schepper bestek van De Keyser in zijn zilverwinkel. De lepels zijn met een dubbel lof afgewerkt.

MerkenF | DK (meesterteken Frans II De Keyser)Gekroonde hand (stadskeur Antwerpen)Gekroonde 62 (jaarcijfers 62)ADS onder kroon (meesterteken Antonius Ferdinandus de Schepper)Proefsteek enkel op 5-8

LiteratuurDeurne, 2006, p. 76

114

115waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

20 Twee putti voor het reliekschrijn van de heilige Joannes Nepomucenus, 1762

Sint-Niklaaskerk Sint-NiklaasZilverPutto met zuil: h ca. 37 cmPutto zonder zuil: h ca. 33 cm

Het reliekschrijn van de heilige Joannes Nepomucenus werd in 740–743 door de Dendermondse zilversmid Hubertus Franciscus Willick vervaardigd. Willick. Het chronogram op het schrijn verwijst naar 739, het jaar waarin de reliek door Mgr. Jan Baptist de Smet, bisschop van Gent, werd geapprobeerd: ‘sanCtI JoannIs nepoMUCenI | aUthentICas reLIqUIas, | hUIC theCæ InCLUsas | Venerare’. De twee geknielde kreupelen zouden er in 749 aan toegevoegd zijn. De twee putti die de heilige Joannes Nepomucenus flankeren werden in 764 door Antonius Ferdinandus de Schepper en zijn gezel, een zekere Bovadella, vervaardigd. De Schepper leverde op 0 februari 764 de twee engeltjes met een gewicht van 0 onsen engels (omgerekend 3.08,298 gram). De som van 606 guldens 2 stuivers oord courant werd hem op 29 maart 764 betaald. Kerkmeester J.J. Brijs financierde de engeltjes o.a. met de offer- en kerkpenningen en de verkoop van offeranden. Ook De Schepper kocht een deel van de geofferde ex-voto’s op. Hij spendeerde 0 pond 7 schellingen 8 groten 6 deniers voor de goude offeranden, 2 pond 5 schellingen 9 groten voor de silvere offeranden ouden keur en 6 schellingen 5 groten voor de silvere offeranden nieuwen keur. Het merendeel van de ex-voto’s die door De Schepper gerecycleerd werden, dateerden dus van voor 750. Het volledige schrijn werd in oktober 838 door d’heer Linteloo te St Nicolaes vernieuwd en in 993 door de firma Verdonck uit Gent hersteld. Bij deze laatste gelegenheid werd een plaatje op de achterzijde van de houten sokkel gemonteerd.

MerkenGekroonde ADS (meesterteken Antonius Ferdinandus de Schep-per) op onderrug beide putti en tweemaal bovenaan rugGekroonde leeuw in schild (stadskeur Brussel) op onder-rug beide puttiGekroonde 64 (jaarcijfers 764) op onderrug beide putti

BronnenSASN, OA Sint-Niklaas nr. 656

LiteratuurVan den Bogaerde, 825, 3, p. 374; Van Naemen, 889/890, p. 55; De Cock, 90, p. 9; Congrès …, 9, p. 5; Boey-kens, 93|2, p. 75; Guide …, 935, p. 9; Van Vlierberghe, 936, p. 5; Janssens, 952, p. 03, nr. 98; Nauts, 970, p. 82–88, 94–95, nr. 9; Schietekat, 970, p. 06–07; Dewulf, 974, p. 29–200; Schietekat, 975, p. 73; Weemaes, 987, p. 78–79; Vandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 54; Stuyck, 984, p. 80, 9; Nys, 997|3, p. 42

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 26, nr. 00; Gent, 956, p. 29, nr. 287; Sint-Niklaas, 974, p. 6–9, nr. 79; Dendermonde, 2000, p. 64–65, nr. 3

116

Joannes Baptiste Tielemans (1742–1803), 1765–1803

Joannes Baptiste Tielemans is een zoon van de uit Mechelen ingeweken blik- en koperslager Petrus Franciscus Tielemans (72–789) en Judoca de Backer (77–774). Hij is op 7 septem-ber 742 te Sint-Niklaas geboren. Bij het overlijden van Judoca de Backer op 5 juni 774 wordt een boedelinventaris opgemaakt, inbegrepen het koperslagersgereedschap van Petrus Franciscus Tielemans, die op 20 oktober 789 overlijdt, en het zilversmidsgereedschap van zijn zoon Joannes Baptiste dat op 4 gulden 4 stuivers geschat wordt. Joannes Baptiste is ondertussen aanvaard als meester-zilversmid voor Sint-Niklaas en op 5 no-vember 765 in het Brusselse ambacht opgenomen. Voordien is hij in de leer geweest bij Dieudonné Robert te Temse, die hem op 20 mei 759 hiervoor een attest verleent. Nadien vervolmaakt hij zich naar eigen zeggen te Brussel en te Antwerpen. Het is niet duidelijk welk meesterteken hij te Brussel laat registreren. De windmolen die hij in 772 bij het Gentse ambacht op de insculpatieplaat inslaat, komt tot hiertoe enkel met Gentse stadskeuren of in heel wat gevallen ook zonder enige officiële keuren voor. Op 0 oktober 777 wordt Tielemans ook wisselaar voor Sint-Niklaas. Joannes Baptiste Tielemans is gehuwd met Isabella Buys († 85), dochter van Jan en Theresia de Gendt en weduwe van dokter-chirurgijn Maximilianus Castille († 769). In 79 vraagt hij de toestemming om zijn zonen op te leiden. Hij wil ze absoluut niet naar Gent sturen, gezien de moeilijke politieke situatie. In de marge van zijn verzoek meldt hij ook dat hij geenszins aan de politieke troebelen heeft deelge-nomen. In 795–796 werkt een van zijn zonen in het atelier. Martinus Gislenus (* 9 februari 773) en Augustinus Gislenus (* 23 september 782) worden later respectievelijk als zilversmid en uurwerkma-ker vermeld. Een andere zoon, Joannes Josephus Gislenus (* 6 juli 774), volgt vanaf 79 les aan de academie van Antwerpen. Op 3 september 79 en 26 augustus 793 levert Joannes Baptiste Tielemans zilver in bij de Munt te Brussel. In 794–795 smelt Tielemans zilver in opdracht van de overheid. In 795–796 wordt hij hiervoor samen met zijn zoon gedurende 27 dagen geëngageerd. In 796 woont hij met zijn gezin in de Kalkstraat nr. 44. Wanneer in 798 een overzicht gemaakt wordt van de nog actieve

edelsmeden geeft Sint-Niklaas op 7 februari 798 enkel de naam van Joannes Baptiste Tielemans op. Op maart 798 krijgt hij een paspoort voor Gent, Bergen, Aat en Antwerpen en op 5 november 798 voor Lokeren. Op 30 augustus 803 overlijdt Joannes Baptiste Tielemans te Sint-Niklaas. In het bevolkingsregister van dat jaar wordt hij nog als orfèvre vermeld. Zijn zoon Jean Joseph die het overlijden aangeeft wordt als orfèvre vermeld.

21 Monstrans, 1772–1798Sint-Egidiuskerk Sint-Gillis-WaasZilver en verguld koperh 70 cm; b 34,5; voet 21,2 cm

Voet versierd met gestileerde classicistische motieven, o.a. vier rozetten in cirkels en strakke banden die links en rechts eindigen op een voluut. Het bovengedeelte is nog in naturalistische barokstijl uitgewerkt. De pastoor van Sint-Gillis, P.J. Buys, doopt in 773 Martinus Gislenus Tielemans, zoon van zilversmid Joannes Baptiste, te Sint-Niklaas. Hij is wellicht verwant aan Isabella Francisca Buys, echtgenote van Joannes Baptiste Tielemans.

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans) op voetrand

LiteratuurVandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 38

MerkSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 2-765; Casier, 94, pl. VII r o, nr. 8; Stuyck, 984, p. 95, 293, nrs. 529–5220

BronnenARAB, Gilden en ambachten nr. 785, f o r o; ARAB, Gilden en ambachten nr. 787, f o 68 r o; ARAB, Jointe van de Munt nr. 367; ARAB, Jointe van de Munt nr. 642, p. 33, nr. 23; ARAB, Jointe van de Munt nr. 644, p. 22, nr. 97; RAB, ALVW nr. 47; RAB, ALVW nr. 465; RAB, ALVW nr. 893; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 05; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 662, 796–798, nrs. 382 en 4633; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 662, 89–82, nr. 97; SASN, MA Sint-Niklaas nrs. 4727–4728; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 9, f o 265 r o–270 r o; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 257

LiteratuurDonnet & Rolland, 929, p. 28; Dewulf, 973, p. 5; Tielemans & Dewulf, 973, p. 309–30; Van den Kerkhove, 974, p. 23; De Backer, 995, p. 227; Nys, 997|3, p. 22–24, 26–27, 29, 42–43, 56; Van Bouchaute, 2004, p. 60

117waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

22 Paar kandelaars, 1772–1798Privé-verzamelingZilverh 27 cm; b 14 cm

Kandelaars o.a. versierd met akantbladeren, laurierband en filet rubans.

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans) op voetrand

23 Komfoor, 1772–1798Privé-verzamelingZilver en houth 11, 2 cm; b 16,7; b met greep 27 cm

Zilveren komfoor met houten greep, rustend op drie pootjes. De pootjes zijn onderaan versierd met een schelp en bovenaan een schelp met twee rocailles. Het corpusgedeelte is getorst en verdeeld in zes smalle en zes brede stroken. Onderaan het komfoor is een afschroefbare bloem gemonteerd. Vergelijkbare komfoortjes uit de collectie van Clément de Bock uit Sinaai en de verzameling van mejuffrouw Lucia Van Namen uit Sint-Niklaas werden in 902 te Sint-Niklaas geëxposeerd.

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans) op bodem

LiteratuurSint-Niklaas, 902, p. 8, 56, nrs. 23, 278

24 Paar sauskommen, 1772–1798Privé-verzamelingZilverh 7,5 à 7,6 cm; 19,2 à 19,3 x 16 cm

Paar sauskommen op vier pootjes, met twee handvatten en twee schenkgeulen. De schenkgeul is versierd met een cartouche, rocaille en een bladmotief. Dit laatste wordt in de handvatten herhaald. Gegraveerde eigenaarsinitialen B.I.R. op de bodem.

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans) op bodemProefsteek

118

25 Pollepel, 1772–1798Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, inv.nr. S96/6Zilverl 37,6 cm; lepelbak: 9,9 cm

Pollepel van het vioolkastmodel met dubbel lof.

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans)Grote gotische E (herkeuringsmerk grote werken België 832–869)Proefsteek

HerkomstGalerie St.-John Gent

LiteratuurDe Ren, Claessens-Peré & Nys, 997, p. 30, nr. 265; Nys, 997|3, p. 43

26 Lepel, 1772–1798Verzameling Emil FonfoneataZilverl 20 cm; b bak 4,6 cm; b heft 2,1 cm

Lepel met enkel lof en rond heft. Op de keerzijde werden de eigenaarsinitialen L.S. gegraveerd.

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans)

27 Dessertlepel en -vork, 1772–1798Privé-verzameling Antwerpen

ZilverLepel: l 17,4 cm; b bak 3,3 cm; b heft 2 cmVork: l 17 cm; b 2,1 cm; b heft 2 cm

Bestek van het vioolkasttype. Lepel met dubbel lof afgewerkt.

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans)

28 Paar ko≤elepels, 1772–1798Privé-verzameling MechelenZilverl 12 cm; b 2,4 cm

Bestek van het vioolkasttype, afgewerkt met dubbel lof.

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans)

119waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

29 Lepel, 1773Privé-verzamelingZilverl 20,3 cm; b bak 4,3 cm; b steel 2,1 cm

Lepel met dubbel lof. Op de keerzijde de gegraveerde eigenaarsinitialen I·P·VH

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 73 (jaarcijfers 773)

HerkomstGalerie St.-John Gent

30 Kelk, 1776Sint-Laurentiuskerk VerrebroekZilver, cuppa verguldh 28,5 cm; voet 17 cm; cuppa 10,2 cm

31 Lepel, 1795Zwartzusters Lier, inv.nr. m46Zilverl 21,1 cm

Lepel van het vioolkastmodel met enkel lof. Gegraveerd kruisje op keerzijde en eigenaarsinitialen CDW op zijkant steel.

MerkenMeesterteken Joannes Baptiste TielemansHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)95 (jaarcijfers 795)

De inscriptie op de rand ‘donum jacobi d(e decke)r pastoris 763–776’ verwijst naar de schenking door pastoor Jacobus De Decker.

MerkenWindmolen (meesterteken Joannes Baptiste Tielemans) bin-nenin voetHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 76 (jaarcijfers 776)Proefsteek in voetrand

LiteratuurGeerts, 976, p. ; Roose-Meier, 98, p. 42; Joos, 982, p. 300, nr. 67; Nys, 997|3, p. 43

TentoonstellingenBeveren, 973, p. 38-39, nr. E/47

120

Franciscus Joannes Verbeust (1748–1789), 1772–1789

Franciscus Joannes Verbeust, zoon van Petrus Augustinus en Maria Theresia Soetens, soms vermeld als Joannes Franciscus Joannes, wordt op de dag van zijn geboorte, 4 oktober 748, te Sint-Niklaas gedoopt. Hij gaat van september 766 tot september 770 in de leer bij Jan Baptiste Cassé (72–777) te Antwerpen. Twee jaar na de beëindiging van zijn leertijd wordt hij op 26 maart 772 in het Gentse ambacht opgenomen en mag hij zijn meesterteken, het gekroonde mono-gram FVB, op de koperen insculpatieplaat afslaan. Het meesterteken van Verbeust is tweemaal op de plaat voor de subalterne edelsmeden inge-slagen en viermaal op de plaat voor de Gentse edelsmeden. Op de eerste plaat wordt de naams-vermelding ‘F.I. VERBUST. 772’ toegevoegd. Op de Gentse plaat is de identificatie nauwkeuriger: ‘F:J:VERBEUST 772’. In 786–787 is hij ontvanger van de broederschap van de Gelovige Zielen te Sint-Niklaas. Verbeust, die gehuwd was met Joanna Theresia Buys, wordt op 7 oktober 789 te Sint-Niklaas ten grave gedragen.

32 Vier lepels en vier vorken, 1775Antiekhandel J. Parret GentZilverLepels: l 19,6 à 19,9 cm; b bak 4,3 à 4,4 cm; b heft 2,3 à 2,4 cmVorken: l 18,6 à 18,7 cm; b tanden 2,2 à 2,5 cm; b heft 2,3 à 2,4 cm

Lepels en vorken van het vioolkastmodel met enkel lof. Op de keerzijde werden de initialen K.J. gegraveerd.

MerkenGekroond monogram FVB (meesterteken Franciscus Joannes Verbeust)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)75 (jaarcijfers 775)

MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 2-765; Casier, 94, pl. IV v o, nr. 56, pl. VII r o, nr. 5; Stuyck, 984, p. 95, 293, nr. 522

BronnenARAB, Jointe van de Munt, nr. 26; RAB, ALVW nr. 869, f o 50 r o; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nrs. 3, 5, 0; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 04; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nrs. 8, 9.4

LiteratuurCrooij, 9, p. 0, 70; Rosen-berg, 955, p. 23, nr. 5478; Nys, 997|3, p. 43–44

121waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

33 Olie- en azijnstel, 1780Privé-verzamelingZilverh 24,2 cm; b 20,7 cm; d 10,5 cm

Rocailleversiering bovenaan de zes bokkenpootjes. Tussen de tweede bodemplaten ligt een hondje. Vormelijk en ook wat decoratie betreft sluit dit olie- en azijnstel aan bij een exemplaar van 753 van Petrus Dominicus van Goethem (cat.nr. 7).

MerkenGekroond monogram FVB (meesterteken Franciscus Joannes Verbeust)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 80 (jaarcijfers 780)Proefsteek tweemaal op bodem en eenmaal op bovenrand karafhouder

LiteratuurNys, 997|3, p. 43

34 Lepel, 1786Privé-verzamelingZilverl 19,4 cm; b 4,3 cm

Lepel van het vioolkasttype met enkel lof en op de keerzijde van het heft de initialen C | BI | 70.

MerkenGekroond monogram FVB (meesterteken Franciscus Joannes Verbeust)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 86 (jaarcijfers 786)

122

Joannes Baptiste Hulin (* 1770), 1793–1812 (?)

Joannes Baptiste (Marie) Hulin, zoon van genees-heer Godefroid Hulin en Catharina Josepha de Grave, wordt op 4 augustus 770 te Sint-Niklaas geboren. In 792 wordt hij meester-zilversmid te Oudenaarde en verkrijgt op 25 juli 793 toelating om zich te Sint-Niklaas als meester-zilversmid te vestigen, nadat hem te Gent dispensatie van leerjaren wordt verleend en hij de meesterproef met goed gevolg heeft afgelegd. Zijn aanvaarding als meester liep nochtans niet van een leien dakje. Hulin had zich immers niet als leerling laten registeren en zijn twee leermeesters hadden hem daar niet op geattendeerd. Op 3 oktober 788 gaat hij te Oudenaarde voor vier jaar in de leer bij Jan-Benedict van der Meersch (743–830), maar na twee jaar houdt hij het daar voor bekeken en vervolmaakt hij zich vanaf 3 oktober 790 in het atelier van Armand van den Hende (754–843). Nog voor hij zich te Sint-Niklaas vestigt, is hij met met Isabella Carlier of de Callier gehuwd. Op 5 december 793 wordt hun zoon Adolphe Hubertus Hulin te Sint-Niklaas boven de doopvont gehou-den. Zowel het meesterteken als werken van Hulin zijn niet bekend. De bevolkingsregisters van 796 vermelden Jean Hulin als orfèvre. Hij heeft op dat moment twee kinderen en Marie van Dosselaer, de meid, woont op hetzelfde adres, dorpsnummer 870. In 803 wordt hij enkel nog als marchand in de Ankerstraat vermeld. Hij is dan 34 jaar en zijn vier kinderen hebben nog niet de leeftijd van 2 jaar bereikt. Verder woont ook de nettenmaker August Hulin (2 jaar) en de meid Catharine De Nil (32 jaar) bij hem. Wanneer hij op 6 oktober 798 toestemming krijgt om naar Gent, Ouden-aarde, Hulst, Beveren, Sint-Gillis en Antwerpen af te reizen wordt hij ook als zilververkoper, vendr d’argenterie, omschreven. Ten laatste in 82 gaat zijn zaak over kop en wordt hij daarna als werk-nemer van de indirecte belastingen en accijnzen vermeld. In 830 woont de 59-jarige Hulin in de Peperstraat nr. 4 te Sint-Niklaas.

Martin Tielemans (1773–1819), 1803–1819

Martin of Martinus Gislenus Tielemans is de oudste zoon van Joannes Baptiste Tielemans en Isabella Francisca Buys. Hij wordt op 9 februari 773 te Sint-Niklaas geboren. Na het overlijden van zijn vader op 30 augustus 803 zet hij het atelier, gelegen in de Kalkstraat, verder. Martin Tielemans bevestigt op 6 september 805 dat hij het beroep van edelsmid te Sint-Niklaas uitoe-fent en dat hij zijn merk op de daartoe bestemde plaat heeft ingeslagen. Zijn meesterteken, een windmolen boven de letter T, is enkel terug te vinden op de Sint-Niklase insculpatieplaat. Op de Gentse platen ontbreekt het meesterteken van Martin Tielemans. In 8 is hij samen met Modeste Vermorgen nog als edelsmid te Sint-Niklaas actief en heeft hij zijn meesterteken reeds zes jaar in gebruik. Op 28 november 84 wordt hij als fab. et deb. d’idem [ouvrages d’or et d’argent] vermeld. Martin Tielemans overlijdt op november 89 te Sint-Niklaas. Zijn weduwe, Judoca Petronella Van Bogaert (* 776), dochter van Andreas en Marie Theresia Heyndrickx, is op 22 januari 776 te Elversele geboren en hertrouwt op 5 september 820 met zilversmid Franciscus Joannes Josephus Dieles.MerkenSASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

BronnenSASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 378, nr. 247

LiteratuurNys, 997|3, p. 23–24, 27, 43

Sint-Niklase insculpatieplaat Begin 19de eeuw met naam en meesterteken van Martin Tielemans (sasn, ma Sint-Niklaas nr. 4727)

BronnenARAB, Jointe van de Munt nr. 367; SAB, MA. Police. Passeports nr. 5, nr. 792; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 054; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 662, 796–798, nr. 4397; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 2833; UG, FVB I O 5

LiteratuurVandermeersch- Lantmeeters, 988, p. 53; Oudenaarde, 994, p. 0, nr. 80; De Backer, 995, p. 27; Nys, 997|3, p. 23, 44

123waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

Modeste Vermorgen (1783–1854), 1807–1841

Aansluitend op een vraag van de prefect van het Scheldedepartement d.d. 2 juni 8 geeft de stad Sint-Niklaas te kennen dat er slechts twee edel-smeden actief zijn, met name Martin Tielemans en Modeste Vermorgen. Vermorgen is dan al drie jaar en een half als edelsmid werkzaam en heeft zich net als Tielemans bij de prefectuur aangebo-den, maar hun merk is niet op de insculpatieplaat ingeslagen. Uiteindelijk worden de meestertekens van Vermorgen, de letter V onder een anker respectievelijk in een ruit en in een zeshoek op de koperen plaat bij de vermelding ‘m.vermorgen. a s.nicolas’ geregistreerd. Volgens het bevol-kingsregister van 803 verblijft de toen 2-jarige Modeste Vermorgen sedert zijn geboorte te Sint-Niklaas (* 6 maart 783). Hij woont samen met zijn broers André (30 jaar) en Pierre (23 jaar) en zijn zusters Therese (3 jaar) en Sofie (9 jaar) bij zijn moeder Catharina Behiels (* 744), die als weduwe winkel houdt op de Varkensmarkt. Zijn vader, Joannes Baptiste Vermorgen (744–797), geboortig van Hamme, is inmiddels overleden. Later verhuist Modeste Vermorgen naar de Markt, zoals blijkt uit een niet gedateerde lijst met winkeliers die maten en gewichten gebruiken, het bevolkinsregister van 830 en adresgidsen voor de jaren 833, 835 en 837. Op een lijst van 28 november 84 wordt hij als fab. d’ouvrages d’or et argent vermeld. Wanneer het stadsbestuur van Sint-Niklaas op 22 juli 83 een overzicht van de edelsmeden die een pletmolen bezitten opstelt, wordt hij als orfevre gekwalificeerd. In het bevol-kingsregister van 830 wordt de intussen gehuwde Modeste Vermorgen op nummer 96 van de Markt als zilversmid vermeld. Hij is op 2 augus-tus 83 te Sint-Niklaas gehuwd met Josephina Ludovica De Meester (787–834), dochter van Joannes Bernardus en Anna Petronella De Bock. Maria De Meester, particuliere, en Sofia Eijermans (* Lochristi), meid, wonen in. Op 3 maart 833 wordt door het stadsbestuur van Sint-Niklaas aan orfèvre Modeste Vermorgen een paspoort voor Antwerpen uitgereikt. Hij overlijdt te Sint-Niklaas op 9 juli 854. Goudsmid Fidelis Lintelo doet hiervan aangifte. De enige tot nog toe be-kende opdracht voor Modeste Vermorgen betreft het verhogen van enkele zilveren kandelaars in

825 voor het Onze-Lieve-Vrouwealtaar in de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas. Als goudsmid had Vermorgen ook enige archeologische interesse. Zo bezat hij Romeinse munten die te Waasmun-ster en in de omgeving van Sint-Niklaas werden opgegraven.MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 26; Stuyck, 984, p. 95, 294, nrs. 5223–5224

BronnenSASN, MA Sint-Niklaas nr. 4430; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 378, nr. 247; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4728; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 662, 833, nr. 7

LiteratuurVan den Bogaerde, 825, , p. 5; Van den Bogaerde, 825, 2, p. 28; Annuaire …, 832, p. 209; Wegwyzer …, 835, p. 96; Algemeenen …, 837, p. 9; Kroniek …, 973, p. 247; De Backer, 995, p. 330; Nys, 997|3, p. 23–24

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-15/29, nr. 26

124

Franciscus Joannes Josephus Dieles (* 1788), 1820–1837

Op 5 september 820 legt Franciscus Joannes Josephus Dieles zijn beroepsverklaring voor het silver en goudsmeden af en meldt hij dat ‘hy sig gaet bedienen van 2 pinsoenen eenen voor het silver en eenen voor het goud welkers teekenen van de selve ik hun afdruksel gegeven hebbe op de kopere plaet’. Twee jaar later, op 7 augustus 822, verklaart hij dat hij ‘voor de tweede mael een teeken van het goud heeft geslagen op de plaet der gemente van de bovengemelde plaets’. Het desbe-treffende koperen plaatje bleef bewaard en bevat inderdaad zijn drie meestertekens bestaande uit de letter D onder een bijenkorf, waarvan twee in een staande rechthoek en een in een zeshoek, samen met zijn naamsvermelding ‘f.j.j. dieles’. Ook op de insculpatieplaat van de Gentse keurkamer werden deze merken ingeslagen, met name onder het nr. 55 met de vermelding ‘f:j:j:dieles. a s.nicolas.’. Tien dagen na zijn aanvraag, op 5 september 820, trouwt hij te Sint-Niklaas met zilversmitser Judoca Petronella Van Bogaert (* 776), weduwe van zilversmid Martin Tielemans. Haar zwager, horlogemaker Augus-tinus Gislenus Tielemans, is getuige. Dieles is op 9 maart 788 te Antwerpen geboren als zoon van Joannes Franciscus Dieles (75–796) en Joanna Cornelia Vander Saecken (755–84). Zijn komst naar Sint-Niklaas valt samen met het overlijden van orfèvre Franciscus Dielis († 820), die in 87–88 te Antwerpen patentbelasting betaalt in de 7de klas en in 89–820 in de 2de klas. Diens weduwe baatte er in 82 nog een winkeltje uit.

Wanneer het stadsbestuur van Sint-Niklaas op 22 juli 83 een overzicht van de edelsmeden die een pletmolen bezitten opstelt, wordt Dieles als orfevre geboekstaafd. Hij bezit ‘un laminoir avec engrenages et un autre sans engrenages’. Op juli van hetzelfde jaar bevestigt hij dit per brief aan het stadsbestuur: ‘hebbe ik d’eer U E de volgende decrlaretie aen te bieden voer eenen leminoir te weten een leminoir met twee silenders waer van elk de breeden heeft eenen duym en een vierden deel’. Volgens het bevolkingsregister van 830 woont de 4-jarige zilversmid Franciscus Dieles op de Markt nr. 75. In adresgidsen voor de jaren 833, 835 en 837 wordt hij als orfèvre Dieleus (frères) en goud- en zilversmid Dielens op de

Grote Markt vermeld. Franciscus Dieles verhuist op 9 maart 837 naar Elversele, het geboortedorp van zijn echtgenote. Wanneer hij in 84 het overlijden van zijn moeder aangeeft, woont hij te Antwerpen.MerkenSASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727; STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 55; Stuyck, 984, p. 95, 294, nrs. 5226–5227

BronnenSASN, MA Sint-Niklaas nrs. 4727–4728

LiteratuurAnnuaire …, 832, p. 209; Wegwyzer …, 835, p. 96; Alge-meenen …, 837, p. 9; Nys, 997|3, p. 23; Van Hemeldonck, 2005|2, 6, p. 2, nr. 9-234

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-15/29, nr. 55

125waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

Petrus Cardo (1765–1835), 1826–1835

Op 4 mei 757 huwt Olivier Cardo (* 73), zoon van Franciscus en Catharina Geers, te Sint-Niklaas met Anna Clara Witschau uit Waver. Uit dit huwelijk wordt op 4 maart 765 Petrus Jacobus Cardo geboren. Olivier Cardo wordt samen met zijn echtgenote in de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas begraven. Volgens het bevolkingsregister van 796 woont de 30-jarige orfèvre Petrus Cardo samen met de een jaar oudere Marie Wijean op de Markt te Sint-Niklaas. In 803 woont de 38-jarige Petrus Cardo op de Grote Markt te Sint-Niklaas. Hij woont er samen met zijn 29-jarige vrouw Marie Anne Kruckx, die sedert het jaar IV (795–796) te Sint-Niklaas verblijft, vier kinderen jonger dan twaalf jaar, de twintigjarige diensters Anne Damme en Colette Maes en de zeventienjarige garçon orfèvre Jean Verschaeren, die sedert het jaar IX (800–80) te Sint-Niklaas verblijft. Uit het huwelijk van Petrus Cardo met Marie Anne Kruckx zijn acht kinderen bekend: Marie Christine Elisabeth (* 797), Anna Coleta Joanna (* 798), Otto Joannes Josephus (* 799), Marie Antoinette Egide (* 800), François Charles (* 802), Rosalie Catharina (* 803), Hypolite Augustin Isidore (* 804) en Josephine Marie (* 806). Op 9 februari 804 ondertekent Petrus Cardo een attest voor de achttienjarige horloger Joannes Wyckmans die bij hem in het atelier werkt. Op een lijst van belastingsplichtigen van 28 november 84 wordt hij als horloger et deb. des ouvrages ci dessus [d’or et argent] vermeld. Een aantal van zijn kinderen worden occasioneel als edelsmid vermeld. Op 30 maart 826 legt Petrus Cardo een beroepsverklaring af: ‘dat hy het goud & zilversmeden gaet doen en dat hy zig gaet bedienen van dry stempels, eenen voor het goud en twee voor het zilver, van welke teekens ik afdruksels gegeven hebbe op deeze kopere plaet’. De drie meestertekens, bestaande uit de letter C met een pijl (of een lans) erdoor respectievelijk in een vierkant en twee in een zeshoek, werden samen met zijn naam ‘p. cardo’ op een kope-ren plaatje te Sint-Niklaas en de vermelding ‘p. cardo. st:nikolaas.’ op de insculpatieplaat van de Gentse keurkamer ingeslagen. Wanneer het stadsbestuur van Sint-Niklaas op 22 juli 83 een

overzicht van de edelsmeden die een pletmolen bezitten opstelt, wordt hij als orfevre et horloger gekwalificeerd. Uit dit document kan ook afge-leid worden dat hij op juli voorafgaand van het stadsbestuur de toelating heeft verkregen om een pletmolen te gebruiken. In het bevolkingsre-gister van 830 wordt de 65-jarige Petrus Cardo nog steeds als goudsmid op de Markt nr. 83 ver-meld. Naast zijn echtgenote worden vier kinde-ren en twee meiden, Anna Damen (* Bingelrode) en Theresia Thys (* Brussel) vermeld. De familie Cardo was vóór 826 al actief in de zilverhandel. Zo verkoopt de Aatse gezel zilversmid Toussaint Leruth aan J. Cardo fils op 6 december 787 vijf paar mannengespen, twee snuifdozen voor man-nen en een paar vrouwengespen. Cardo verkocht op zijn beurt een Frans uurwerk met dubbele kast aan Leruth. Wanneer Pieter La Loy uit Sint-Pauwels op 9 november 789 aangifte doet van een diefstal vermeldt hij ook een zilveren zakhorloge met dito sleutel die hij kort daarvoor bij Cardo uit Sint-Niklaas voor 42 gulden heeft aangekocht. In 806 koopt zilversmid Petrus Cardo een oude monstrans uit de Sint-Niklaas-kerk te Sint-Niklaas op.MerkenSASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727; STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, nr. 88; Stuyck, 984, p. 95, 294, nrs. 5228–5230

BronnenRAB, ALVW nrs. 46, 498; SASN, MA Sint-Niklaas nrs. 662, 4727–4728, 4430

LiteratuurVan den Bogaerde, 825, , p. 3; Van den Bogaerde, 825, 3, p. 63; Epitaphier …, 897, p. 46, nr. 36; Epitaphier …, 900/90, p. 4, nr. 466; Sint-Niklaas, 902, p. 46; Weemaes, 987, p. 74; Tondreau, 985, p. 33; De Backer, 995, p. 83; Moenssens & De Meirsman, 998, p. 22; Nys, 997|3, p. 23–24; Liebaut, 2002, p. 268

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-20/25, nr. 88

126

Jean Wyckmans (* 1786), 1831–?

Jean Wyckmans, zoon van edelsmid Gummarus Fran-ciscus Joannes Wijckmans (757–823) en (Anna) Maria Petronilla Wilhelmina Janssens (757–833), wordt op 3 februari 786 te Antwerpen geboren. Hij verblijft sedert 9 augustus 803 te Sint-Niklaas. De toen achttienjarige Wyckmans werkt als horloger in het atelier van Petrus Cardo. Op 9 februari 804 ondertekent Cardo een at-test voor zijn gezel: ‘alsoo den selven Wijckmans eerlijk en van goed gedrag en bij vervolg soude gern reijsen versoek voor den selven een boexken’. Op een lijst van belastingsplichtigen aan de keurkamer voor het goud en zilver d.d. 28 november 84 wordt Wyckmans als horloger vermeld. Op 6 december 86 huwt hij te Sint-Niklaas met Sabina De Grave (780–855). Wanneer het stadsbestuur van Sint-Niklaas op 22 juli 83 een over-zicht van de edelsmeden die een pletmolen bezitten op-stelt, wordt hij als orfevre et horloger geboekstaafd. In adresgidsen voor de jaren 833, 835 en 837 wordt hij in de rubriek goud- en zilversmeden op de Grande Place of op de merkt vermeld. Zijn echtgenote overlijdt op 23 januari 855. De aangifte gebeurt o.a. door goudsmid Isidorus Truyens uit Sint-Niklaas. Isidorus Franciscus Maria Truyens had op 28 december 836 een verklaring afgelegd dat hij ‘met eersten january [837] aenstaende voornemens is den verkoop van goud en zilverwerken waer te nemen en tevens het bedrijf van uerwerkmaker uyt te oeffenen’ te Sint-Niklaas.

BronnenSASN, MA Sint-Niklaas nrs. 4727–4728

LiteratuurAnnuaire …, 832, p. 209; Wegwyzer …, 835, p. 96; Algemeenen …, 837, p. 9; Van Hemeldonck, 2005|2, 6, p. 377–379, nr. 9-99

Fidelis Lintelo-Verheyden (1809–1886), 1835–1862

Fidelis Lintelo wordt op 9 mei 809 te Wakken geboren als zoon van zilversmid Josephus Louis Lintelo (776–846) en Sophie Eggermont. Hij legt zijn beroepsverklaring als zilversmid af op 3 maart 835 voor de burgemeester van Sint-Niklaas en slaat een merk voor zilver en een voor goud (tweemaal afgeslagen), bestaande uit de letter L met rechtsboven een rijksappel, als nummer 35 bij de vermelding ‘e.lintelo.’ op de insculpatie-plaat van de Gentse keurkamer. Wellicht werd bij het inslaan van de merken verkeerdelijk de letter E in plaats van F. als initiaal afgeslagen. Enkele maanden voordien, op 20 december 834, is hij te Lokeren getrouwd met Melanie Sophie Philippe Verheyden (* 809), dochter van burgemeester Petrus Bernardus Verheyden en Maria Jacoba Talboom. Zijn broer Louis Constant Lintelo, zil-versmid te Lokeren, is plaatsvervangend getuige voor zijn vader Josephus Lintelo. In het bevol-kingsregister van 830 – het volgende dateert pas van 846 – komt hij niet op de Grote Markt te Sint-Niklaas voor, waar hij blijkens zijn reclame-drukwerk en de geboorteaangiften van zijn kinderen een winkel heeft. Op 2 maart 835 dient Sr. Lintelo orfèvre grand place een aanvraag in voor de construction d’une vitrine pr sa boutique. Een dag later krijgt hij van het stadsbestuur de toela-ting om het pand op de hoek van de Grote Markt met de Collegedreef aan te passen. In augustus 838 herstelt hij het reliekschrijn van de heilige Joannes Nepomucenus uit de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas. Op 25 maart 836 krijgt hij een paspoort om naar Luik te reizen. Op 22 juli 844 krijgt hij de toestemming om een nieuw huis op de hoek van de Grote Markt en de Parkstraat – thans Parklaan – te bouwen. In het bevolkings-register van 846 wordt dit bevestigd. Hij woont dan op nummer .035. De winkel krijgt de naam ‘In den gouden kelk’. Naar aanleiding van de verhuis laat hij bij J. Van Brée te Gent een porse-leinkaart drukken. De adreskaartjes gaan blijk-baar vlot van de hand, want hij laat een nieuwe versie bij Van Brée drukken. In 858 vergult een van de Lintelo’s uit Sint-Niklaas een monstrans in de Sint-Margrietkerk te Grembergen. Op 3 december 86 schenkt Mr Lintelo-Verheyden à St Nicolas een 6de-eeuws document aan de

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-20/25, nr. 135

127waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

Oudheidkundige Kring van het Land van Waas. Een maand later, januari 862, wordt hij veroor-deeld voor frauduleus bankroet. In de zomer van 862 publiceert hij in enkele lokale kranten een advertentie om de heropening van zijn winkel ‘In den gouden kelk’ aan te kondigen, maar op 3 december 862 vertrekt hij met zijn gezin naar Antwerpen. De zilverwinkel wordt kortstondig gerund door zijn schoonzoon Auguste Pierre Fe-licitée Van Remoortere en zijn zoon Louis Joseph Lintelo (* 836), die op 26 januari 864 naar Brus-sel vertrekt. Fidelis Lintelo opent te Antwerpen in de Korte Koepoortstraat nr. 7, op de hoek met de Moriaenstraat, een nieuwe winkel met de naam ‘In de Goude Kroon’. Bij de Antwerpse lithograaf H. Ropull laat hij meteen een nieuw adreskaartje maken, waarbij hij duidelijk zijn adreskaart van zijn winkel te Sint-Niklaas recycleert en enkel de tekst en de afbeelding van de kelk door een kroon laat vervangen. In de jaren 870-874 is hij in de Sudermanstraat nr. 4 gevestigd. Op 4 december 886 overlijdt hij in zijn woning in de Reynders-straat nr. 5, waar zijn weduwe in 888 nog wordt vermeld. Zijn zoon Louis Joseph Lintelo werkt op hetzelfde adres als horlogier-bijoutier.

MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, nr. 35; Stuyck, 984, p. 59, 220, nrs. 3372–3373

BronnenKOKW, Schenkingsregister, nr. 222; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

LiteratuurAlgemeenen …, 837, p. 9; Handel …, 855; Het Land van Waes, 24 augustus 862; De onpartydige van St. Nikolaes, 24 augustus 862; Nauts, 970, p. 85, 88; Verschraegen, 982, p. 64; Lauwers, 2002, p. 64; Van Hemeldonck, 2005|2, 6, p. 202–203, nr. 9-48

35 Mosterdlepeltje, 1835–1862Privé-verzamelingZilverl 10,4 cm; b 2,2 cm

Lepeltje met schelpvormige lepelbak, waarvan een stukje ontbreekt

MerkenL met rijksappel (meesterteken Fidelis Lintelo)Zwaardje (waarborgmerk klein zilver België 832–869)

Adreskaart Fidelis Lintelo, J. Van Brée, Gent, 1844–1862 (kokw, inv.nr. okw/87/dr/1/578. Schenking nr. 2067)Porseleindruk op karton9,1 x 13,3 cm

Bericht van Fidelis Lintelo in De onpartydige van St. Nikolaes. Nieuws en Annoncenblad, 24 augustus 1862 (kokw). Een identiek Berigt verscheen in Het Land van Waes. Nieuws- en Annoncenblad

128

C. et J. Lintelo 1844

Wanneer Fidelis Lintelo (809–886) in 844 verhuist naar de hoek van de Grote Markt met de Parkstraat wordt het winkelpand op de hoek met de Collegedreef in gebruik genomen door de gebroeders C. & J. Lintelo. Zij leggen op 9 april 844 een verklaring af voor de burge-meester van Sint-Niklaas dat zij het beroep van edelsmid willen uitoefenen en dat ze hun merken op de koperen insculpatieplaat hebben ingeslagen. ‘c. et J. lintelo.freres.’ worden onder nr. 73 van de Gentse insculpatieplaat met drie meestertekens vermeld. Het meester-teken bestaat uit de letter L met rechtsboven een maantje. Zij laten bij G. Jacqmain te Gent een porseleinkaart drukken en beelden daarop de winkel op de hoek van de Collegedreef en de Grote Markt af. De samenwerking tussen de gebroeders heeft schijnbaar niet lang stand

gehouden, want op 7 november 844 legt Joseph Lintelo een afzonderlijke verklaring af en laat een eigen meesterteken te Gent registreren. Van de fraaie adreskaart in porseleindruk van de gebroeders Lintelo is een exemplaar bekend waarbij delen van de tekst werden uitgekrast. C. & J.LINTELO Gebroeders | goud en zilver-smeden werd aangepast tot J.LINTELO | goud en zilversmed. Op basis van de bevolkings-registers weten we dat Joseph Louis Lintelo (820–904) op dit adres gevestigd was, maar wie is dan C. Lintelo? Associeerde de jongste Lintelo zich in 844 met zijn broer Constant Louis (* 80) – vaak ook vermeld als Louis Constant – die te Lokeren als zilversmid werkte en in 846 failliet verklaard werd?

MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-7/29, nr. 73; Stuyck, 984, p. 57, 27, nrs. 364–365

BronnenSASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

LiteratuurClaessens-Peré, 2003, p. 94; Verheyen, 2004, p. 93, 96

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-17/29, nr. 173

Porseleinkaart, C. et J. Lintelo, Sint-Niklaas, 1844 (Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, inv.nr. p2002/9)Porseleindruk op karton17,5 x 12,4 x 17,5 cm

129waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

Joseph (Louis) Lintelo (1820–1904), 1844–1857

Op 7 november 844 legt Joseph (Louis) Lintelo zijn beroepsverklaring af en op de insculpatie-plaat wordt zijn vierkant meesterteken bestaande uit de letter L in een hoefijzer afgeslagen. Hij is als zilversmid op de Grote Markt nr. 284 gevestigd in een pand dat de hoek maakt met de College-dreef. De winkel die hij aanvankelijk samen met C. Lintelo runt, is voordien door zijn broer Fidelis Lintelo gebruikt geweest. In tegenstelling tot zijn oudere broers is Joseph Louis Lintelo, zoon van Joseph Louis (776–846) en Sophie Eggermont, niet te Wakken geboren, maar op 7 mei 820 te Eeklo, waar zijn vader ondertussen als edelsmid actief was. Joseph Louis Lintelo huwt op 24 juni 844 te Beveren – misschien is dit wel de reden waarom de associatie met C. Lintelo werd verbro-ken – met Justine Zoë Bergeron (82–896), die hem twee dochters schenkt: Constancia Maria Gislena op 0 maart 845 en Maria Sophia Justina Zoë op 24 oktober 848. In het bevolkingsregister van 856 wordt het echtpaar Lintelo-Bergeron nog steeds op dezelfde hoek van de Grote Markt, zij het nu onder nr. 36, vermeld. Kort daarop, op 6 mei 857 verhuizen ze naar Beveren. Justine Zoë is ondertussen bij testament van 4 februari 853 als enige erfgenaam van Jan Frans Geurts (790–863), voor wie Joseph Louis in deze periode documenten in opdracht ondertekent, aangeduid. In 864 wordt de erfenis van Geurts effectief aan haar toegewezen. Zij overlijdt op maart 896 te Beveren. Joseph Louis Lintelo overlijdt op 5 mei 904 op 84-jarige leeftijd in zijn woning op de Grote Markt nr. 5 te Beveren. Op maandag 9 mei daaropvolgend wordt hij begraven. MerkSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-7/29, nr. 77; Stuyck, 984, p. 57, 27, nr. 366

BronnenRAB, MA Beveren, Briefwisseling nr. 22; RAG, Hollandse periode nr. 0796/26; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

LiteratuurHandel …, 855; Dhanens, 96, p. 28; Verheyen, 997, p. 7; Verheyen, 2004, p. 93, 96

Jean Michel Jaspers-Anthony (1814–1895), 1844–1845

Jean Michel Jaspers legt op 2 februari 844 een verklaring af dat hij ‘voornemens is den verkoop van goud en zilverwerken’. Goud- en zilversmid Jean Martin [sic] Jaspers Anthony verklaart op 28 september 844 dat ‘er in myn werkhuis geplaetst is eenen pletmolen (:laminoir:) dienende tot het pletten van goud en zilver, welkers rollen eenen omtrek hebben, van twee en twintig centi-mers en eene breedte van elf centimeters’. Op de Gentse insculpatieplaten wordt een J.M. Jaspers vermeld, maar er wordt niet bij vermeld waar hij werkzaam is. De drie meestertekens, waarvan een in een vierkant, een in een rechthoek en een in een zeshoek, bevatten elk de letter J onder drie punten, die soms als een kruisje geïnterpreteerd worden. Wellicht gaat het om de ‘Sint-Niklase’ goud- en zilververkoper. Het gebruik van een pletmolen en de vermelding van een atelier in het document van 28 september 844 wijst er wel op dat hij effectief als zelfstandig edelsmid actief is. Zijn activiteiten te Sint-Niklaas moeten echter van zeer korte duur geweest zijn, want op 3 janu-ari 845 vraagt hij te Antwerpen de toestemming om zijn meesterteken te registreren, waarvoor hij reeds op 0 januari daaropvolgend de toelating krijgt. Zijn nieuw meesterteken bestaat uit de letter J onder een liggende, gestileerde plant, die bij het vierkante merk voor groot zilver herleid wordt tot een pijlpunt gevolgd door een punt. Hij woont dan in de vierde wijk nr. 040 te Antwer-pen. Hij is in 844 gehuwd met Elisabeth Josepha Anthony, dochter van Henricus en kleindochter van de goudsmid Jacobus Michael Anthony (780–865). Vanaf dan gebruikt hij de dubbele familienaam Jaspers-Anthony en refereert hij uitdrukkelijk naar de faam van de Antwerpse juweliersfamilie Anthony. Hijzelf, geboren op 0 augustus 84, is een zoon van Michael Andreas Jaspers, klerk bij het zeewezen, en Maria Theresia Francisca Lindekens. In een adresgids van 847 wordt hij in de Lombardenvest op het nr. 936 van de derde wijk vermeld. In een akte van de bur-gerlijke stand van 848 wordt de Kammenstraat nr. 2774 in de vierde wijk als adres opgegeven en in 85 woont fabricant de bijouterie J.-M. Jaspers-Anthony in de rue de la clef op het nummer 040 van de vierde wijk. Tot in 860 wordt hij in de

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-17/29, nr. 177inv.nr. 765-17/29, nr. 172

130

adresgidsen op dit laatste adres vermeld. Op 0 mei 859 krijgt hij van de Stad Antwerpen de toe-lating om zijn oude meestertekens te hernieuwen en op de insculpatieplaat in te slaan. Meester zil-versmid Jean Michel Jaspers woont dan al op een ander adres, met name de courte rue de l’Evêque nr. 5 in de vijfde wijk. Drie jaar later wordt hij als rentenier in de Huidevettersstraat nr. 32 te Antwerpen vermeld. Op 2 juli 895 overlijdt hij te Antwerpen in de Korte Scholierstraat, waar ook zijn zoon, zilversmid en drijver Julius Petrus Carolus Jaspers (* 856), woont. MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-7/29, nr. 72; Stuyck, 984, p. 57, 27, nrs. 36–363

BronnenMuseum Vleeshuis Antwerpen, inv.nr. AV 95.007.003.2-2, k. 3; SAA, MA nr. 502/8; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

LiteratuurGénard, 889, p. 333; Stuyck, 984, p. 23, 34, nrs. 56–563; Van Hemeldonck, 2005|2, 6, p. 76–77, nr. 9-40.

Jean Van Havere (* 1821), 1848–1853

Orfèvre-bijoutier Jean Van Havere verklaart op 23 oktober 848 dat hij zijn merken op de koperen plaat heeft ingeslagen. Zijn drie meestertekens, respectievelijk in een staande rechthoek, een zeshoek en een vierkant, bevatten elk de letter V in een handspiegel (?).Volgens een verklaring van het stadsbestuur van Sint-Niklaas van 9 mei 865 heeft Van Havere sedert een twaalftal jaar de ver- en aankoop van goud en zilver stopgezet. Jean of Joannes Carolus Van Havere is op 2 oktober 82 geboren en is een zoon van Louis François Van Havere (793–849) en Sophie Albertine Leman (788–876), die op 3 maart 83 te Sint-Niklaas gehuwd zijn. Zijn vader, Louis of Lodewijk Van Havere, winkelier in quincaillerie op de Markt, verklaart op 9 augustus 826 aan het stadsbestuur van Sint-Niklaas dat hij ook de verkoop van goud- en zilverwerk aan zijn assortiment wenst toe te voegen. Op 22 april 85 legt La Dame veuve Louis François Van Havere Quincaillère een verklaring af dat zij net als haar overleden echtgenoot goud en zilver wil verkopen. MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-7/29, nr. 87; Stuyck, 984, p. 57, 27, nrs. 376–377

BronnenSASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

LiteratuurMededelingenblad van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, (996) , p.

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-17/29, nr. 187

131waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

Auguste Pierre Felicitée Van Remoortere (* 1838), 1862 & Louis Joseph Lintelo (* 1836), 1863

Na het frauduleus bankroet en zijn poging om zijn winkel ‘In de gouden kelk’ te heropenen, geeft Fidelis Lintelo de fakkel in 862 door aan zijn schoonzoon Auguste Pierre Felicitée Van Remoortere. Auguste is te Sint-Joost-ten-Node op 2 april 838 geboren als zoon van Augustinus Paulus Van Remoortere († 855) uit Sint-Niklaas en Maria Lambertina du Posson († 838) uit Namen. Op 26 april 859 huwt hij te Sint-Niklaas met Clemencia Constancia Rosalia Lintelo die op 6 november 837 te Sint-Niklaas het levenslicht zag. Naar aanleiding van hun huwelijk werd een gedicht in porseleindruk uitgegeven. Joseph Louis Lintelo (820–904), broer van Fidelis, is getuige bij hun huwelijk. Voor zijn huwelijk woont Auguste Van Remoortere in de Walburgstraat nr. 650, samen met Nicolas Antonius Gislenus (* 800) en Joseph Jan Van Remoortere (* 804) en hun meid Francisca Van Hoorde (* 809) uit Schellebelle. Hij wordt dan nog als bijzondere omschreven. Op 29 november 862 legt hij als orfèvre, bijoutier et horlogier een beroepsverklaring voor het stadsbe-stuur af, meer bepaald voor in- en verkoop van

goud en zilver. Enkele maanden eerder wordt in de ‘Zael der Vier Eemers’ zijn voorraad zakhor-loges, goud- en zilverwerk nochtans door een cu-rator openbaar verkocht. Op 7 januari 863, legt Louis Joseph Lintelo (* 836), zoon van Fidelis, als orfèvre, bijoutier et horlogier een gelijkaardige beroepsverklaring af, zelfs met de uitdrukkelijke vermelding dat hij zijn schoonbroer verving. De zaak wordt dan nog steeds als ‘In den Gouden Kelk’ vermeld. Op november 863 maakt Louis Lintelo de stopzetting van zijn bedrijf bekend. De openbare verkoop van ‘4 gouden sentiments, 3 brochen, 28 paer ooringen, 2 paer dormeu-sen, 9 tonnekens, 90 ringen, 6 paer bellen idem, 5 zilveren crucifixen, vergulden suikerlepel, 24 dessertmessen, 45 offranden, 2 medailjen, 7 hor-logie-kettingen, salade-servies, 5 porte-cigaren, vingerooten, snuifdoos, 8 paer bellen, 5 paer mantelhaken, 3 suikertangen dito, 22 lepels en fourchetten doublés, 2 paer kandelaers, 4 spelden idem’ vindt op 2 november in het hotel de Vier Eemers op de Grote Markt te Sint-Niklaas plaats.

Aankondiging openbare verkoping zakhorloges, goud- en zilverwerk van A. Van Remoortere-Lintelo in het Annoncenblad der hoofdplaets en der omliggende gemeenten van het Land van Waes, 17 augustus 1862 (kokw)

Huwelijksaankondiging Auguste Pierre Felicitée Van Remoortere met Clemence Constancia Rosalia Lintelo, 26 april 1859(Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, inv.nr. p8138)Porseleindruk op karton24,4 x 18,9 cm

BronnenKOKW, Schenkingsregister, nrs. 73–83, 99, 38, 606; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

LiteratuurAnnoncenblad der hoofdplaets en der omliggende gemeenten van het Land van Waes, 7 augustus 862 en november 863

132

Louis Lintelo-Bruylants, 1862–1865

Op 5 oktober 862 legt Louis Lintelo zijn beroeps-verklaring om zilver en goud te verkopen af. Enkele dagen later, op 3 oktober 862, wordt hij in het bevolkingsregister van Sint-Niklaas ingeschreven. Volgens dit register komt hij van Tielt en is hij in 825 te Wakken geboren. Zijn echtgenote Regina Bruylants is in 82 te Wijne-gem geboren. Op 26 oktober 862 plaatst hij een advertentie in het Annoncenblad der hoofdplaets en der omliggende gemeenten van het Land van Waes voor zijn winkel in de Lieve-Vrouwestraat nr. 077 nabij de Grote Markt. Hij verkoopt goud- en zilverwerk en is gespecialiseerd in het maken van paraplu’s. Een bedrijvigheid die hij eerder ook in Beveren heeft uitgeoefend, zij het voor korte tijd. In 854 wordt hij als dusdanig in de patent-registers van Beveren vermeld, maar wordt hij in 855 al net zo goed geschrapt. Op 3 maart 863 meldt hij aan het gemeentebestuur van Beveren dat hij in het huis van Louis Busschaert op de Markt in Beveren een goud- en zilverwinkel heeft ingericht. De controleur van de waarborg heeft het gemeentebestuur hiervan al op 24 februari 863 ingelicht, omdat ze nog geen beroepsver-klaring van Louis Lintelo hebben ontvangen. De winkel in Beveren is in elk geval geen lang leven beschoren. Op november 863 plaatst hij een advertentie in het Annoncenblad met de medede-ling dat zijn winkel van Beveren naar Sint-Niklaas overgebracht is. Bij die gelegenheid attendeert hij het publiek er ook op dat de winkel van Louis Lintelo ‘In den Gouden Kelk’ niets met zijn eigen zaak in de Onze-Lieve-Vrouwestraat te maken heeft. In 865 wordt de winkel door Jan Frans Hoefyzers overgenomen. Van 840 tot 862 had uurwerkmaker Joseph Augustin Cogen hier zijn zaak. Joseph Augustin Cogen, op 5 mei 86 te Sint-Niklaas geboren, legt tweemaal een beroeps-verklaring als uurwerkmaker af. Een eerste maal op 2 juli 840 en de tweede maal op 4 juni 855. Voordien, op 2 april 839, had hij ook een poging ondernomen om als uurwerkmaker te Lokeren te werken. Op 4 augustus 862 verhuist het gezin Cogen naar Terneuzen.

Advertentie Louis Lintelo-Bruylants in het Annoncenblad der hoofdplaets en der omliggende gemeenten van het Land van Waes, 26 oktober 1862 (kokw)

Advertentie Louis Lintelo-Bruylants in het Annoncenblad der hoofdplaets en der omliggende gemeenten van het Land van Waes, 1 november 1863 (kokw)

BronnenRAB, MA Beveren, Belastin-gen nr. 5; RAB, MA Beveren, Briefwisseling nr. 22; RAB, MA Beveren. Ongeklasseerd archief; SAL, MA Lokeren 990; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

LiteratuurAnnoncenblad der hoofdplaets en der omliggende gemeenten van het Land van Waes, 26 ok-tober 862 en november 863

133waas zilver · 1700–1869 · sint-niklaas

Jan Frans Hoefyzers (* 1833), 1865–?

Op 30 september 865 legt Jan Frans Hoefyzers als orfèvre et horloger zijn beroepsverklaring voor het stadsbestuur van Sint-Niklaas af. Kort daarop, op 6 oktober 865, wordt hij in het bevol-kingsregister van Sint-Niklaas als komende van Doornik genoteerd. Deze horlogemaker, die op 29 augustus 833 te Graauw (Nederland) geboren is, heeft zich in de Onze-Lieve-Vrouwestraat nr. 077 gevestigd. Op dit adres was van 862 tot 865 het gezin Louis Lintelo-Bruylants gehuisvest. In 866 werd het huisnummer gewijzigd in nummer 3. De tweelingbroer van Jan Frans Hoefyzers, Josephus († 880) is hoefsmid. Hun vader, Pieter Hoefyzers (80–874), gehuwd met Scholastica Wuytack (804–880), was eveneens hoefsmid.BronnenISIS ZEELAND, aktenummers 22–23, 46–47; SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

Cornelius Franciscus Lenaerts 1866–?

Cornelius Franciscus Lenaerts legt op 23 juni 866 een verklaring af dat hij ‘voornemens is het beroep van goud en zilversmid in deze stad uit te oefenen en heeft ten bureele dezer administratie twee stem-pels voergelegd bestemd om het tot meestertekens te dienen, ten welken einde de zelve op de plaat by dies bestuur berustende geslagen zyn geweest’. Zijn twee meestertekens, respectievelijk in een staande rechthoek en een zeshoek, bevatten elk de letter L met rechtsboven een truweel. Is dit een verwij-zing naar zijn woonplaats? In Sint-Niklaas is er immers een Truweelstraat. Volgens Walter Van Dievoet zou hij vóór 880 gestopt zijn met zijn activiteiten.MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-8/29, nr. 227; Stuyck, 984, p. 59, 29, nrs. 3338–3339

BronnenSASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-18/29, nr. 227

134

TEMSE Dieudonné Robert 1748–1760

Dieudonné Robert, van wie zowel de geboorte- als overlijdensdatum onbekend zijn, huwt te Temse op 7 januari 748 met Isabella Grietens (72–768). Hij woont in het centrum van Temse op dorps-nummer 22, tussen het kerkhof en de straat aan de ene kant en den ganck naer den cleynen aert aan de andere zijde. Tussen 25 oktober 748 en 30 juni 758 worden acht kinderen uit dit huwelijk in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Temse gedoopt. Zijn schoonbroer, Franciscus Nijs, echtgenoot van Anna Catharina Grietens (7–778), is tweemaal peter en beeldhouwer Philippus Alexander Fran-ciscus Nijs is peter bij de geboorte van Alexander Joannes Robert op 30 juni 758. Vóór 750 gebruikt Dieudonné Robert naar alle waarschijnlijkheid een meesterteken bestaande uit de initialen DR. Op 26 september 750 wordt hij net als De Cauwer en Van Goethem uit Sint-Niklaas als subaltern meester in het Brusselse edelsmedenambacht aanvaard. Enkele maanden eerder, op mei 750, leent hij 900 gulden van Francis van Causbrouck. Op 4 februari 750 en 5 juli 75 levert hij respec-tievelijk voor 33 gulden 4 stuivers en 64 gulden 4 stuivers zilverwerk bij de munt te Brussel in. Eerder, op 3 april 749, heeft Dieudonné Robert de functie van gewichtmaker aanvaard. Bij een con-trole van zijn atelier worden ijzeren stempels met op de ene zijde een gegraveerde sleutel als symbool van de burcht en heerlijkheid Temse en op de an-dere zijde de letters D en F (R ?) in beslag genomen. In de periode 748–758 voert hij verschillende opdrachten uit voor de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Temse en ca. 752 vervaardigt hij twee kandelaars voor de Sint-Niklaaskerk te Sint-Niklaas. De kan-delaars, die elk 47 onsen (omgerekend ca. 4,5 kg) wogen, werden bekostigd door geestelijke dochter Isabella Vaerendonck, die hiervoor .323 gulden veil had. In de periode 75–756 wordt hij zowel te Bazel als te Temse als schatter van zilverwerk ingeschakeld. Aan de hand van de rekeningen voor een altaarkruis van 753 in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Temse (cat. nr. 37) kan de Brusselse meester met vis als Dieudonné Robert geïdenti-ficeerd worden, waarbij de vis refereert naar de steur als attribuut van de heilige Amelberga als patrones van Temse. Op 27 mei 755 gaat hij een nieuwe lening aan: .000 gulden van Elisabeth

135waas zilver · 1700–1869 · temse

de Buysscher, weduwe van wijlen Jan Spiessens. Als meester zilversmid leidt hij Joannes Baptiste Tielemans uit Sint-Niklaas in zijn atelier op. Op 20 mei 759 ondertekent Dieudonné Robert hiervoor een attest. In 760 of ten laatste in 76 verhuist hij naar Lokeren, want in dat laatste jaar wordt hij bij het schatten van de inboedel van Jacobus de Schepper uit Sint-Niklaas, vader van zilversmid Antonius Ferdinandus de Schepper, expliciet vermeld als ‘meester zilversmid binnen Lokeren’. De laatste vermelding van Dieudonné Robert als zilversmid te Temse dateert van 758. Op 9 oktober 758 verkoopt hij zijn huis voor 2.600 guldens courant aan wijnhandelaar Jacobus de Landtsheer, vader van edelsmid Eugenius de Landtsheer, die vanaf december 758 vrij over het pand kon beschikken, maar den vercooper reserveert naer hem de smesse ende alem van diere, met de werckbanck, den winckel soo van cassen ende toogh […]. Kort na deze verkoop, dienen Theodorus Gordyn uit Temse en Maria Catharina van Mael, weduwe van de Ant-werpse edelsmid Joannes Franciscus i Goubau (690–743), op 3 en op 2 oktober 758 een klacht tegen Robert in. Op 25 oktober en 9 november daaropvolgend vermijdt hij een inbeslagname door de nog openstaande rekeningen te veref-fenen. Aan de weduwe Goubau betaalt hij vijftig gulden wisselgeld voor gelevert silver en gaudt. Financieel liepen de zaken dus blijkbaar niet al te schitterend en de verhuis naar Lokeren was voor Robert blijkbaar een opportuniteit, aangezien er op dat moment te Lokeren geen zilversmid meer werkzaam is; maar er is meer aan de hand. De financiële problemen zijn wellicht een gevolg van overvloedig drankgebruik wat op 29 september 764 uiteindelijk leidt tot een verzoek tot colloca-tie. Zijn echtgenote Isabella Grietens kan na acht à tien jaar de voortdurende dronkenschap en an-dere onverdragelijke excessen van haar man niet meer harden en leeft als gevolg daarvan in grote armoede, want Dieudonné Robert heeft zelfs sijne nootsaeckelijkce gereetschap voor sijn am-bacht verkocht ende verlapideert. Hij houdt zijn Pasen niet en volgens de getuigenis van onder-pastoor Petrus Leo Van Geete mishandelt hij zijn vrouw en kinderen meermaals. Op een bepaald

moment heeft Robert zijn echtgenote zelfs met een mes bedreigd. Daarom vraagt Isabella Grie-tens met instemming van Jan Robert, een broer van Dieudonné die te Sint-Niklaas woont, aan de wethouders van Temse om haar man te laten colloqueren in het tuchthuis van Gent. Gezien de belastende getuigenissen van onderpastoor Van Geete, van pastoor J.B. De Meersman en van J. Joseph Raemdonck, schepen van het Beverse in Lokeren, wordt door de wethouders van Temse ingestemd met het verzoek tot collocatie. Uit de brief van pastoor Raemdonck aan Franciscus Nijs, die al van 0 juni 763 dateert, blijkt dat de zaak al een tijdje gaande is en dat Nijs als zwager bij de pastoor naar de toestand van zijn schoon-broer geïnformeerd heeft. De pastoor haalt ook volgende gebeurtenis als voorbeeld aan: ‘want hij ten selven tijde ’t huijs quam van Belcele alwaer hij silverwerck van de kercke was gaen kuijssen ende in sijn voijageie wel begonste want hij wey-nigh buijten ’t dorp sat bleef liggen, waerop sijnen jonghen die bij hem was al grijssende naer huijs quamp’. De schepen van het Beverse bevestigt op 27 september 764 dat hij Robert de afgelopen twee jaar niet anders dan dronken gezien heeft en dat heel wat mensen van Lokeren hem des-ondanks genegen zijn en dat ze hem geld hebben voorgeschoten. De meest gedetailleerde informa-tie wordt door onderpastoor Van Geete verstrekt. Op het ogenblik van zijn getuigenis woont hij 2 maanden, dus sedert begin 763, naast Robert in de Roomstraat. Hij is ook al meerdere malen het huis binnengelopen om verder onheil te voorkomen. Volgens de schepen verbleef Robert sedert drie à vier jaar in het Beverse te Lokeren, dus vanaf ca. 760–76, wat dus perfect aansluit bij de hogergenoemde vermeldingen. Robert’s echtgenote overlijdt op 23 december 768 en wordt op het kerkhof te Temse begraven. Volgens het overlijdensregister is hij nog in leven: ‘obijt Isa-bella Grietens uxor Deodati Robert’. Wanneer in 792 de erfenis van Marie Françoise Robert, over-leden te Hannut, geregeld moet worden, laten de nog in leven zijnde kinderen van Dieudonné Robert een akte voor de wethouders van Temse registreren waarbij zij hun erfdeel als kleinkin-deren van Guillaume Robert opeisen, aangezien

136

ze hun vader al meer dan vijftien jaar niet gezien of gehoord hebben. Uit deze akte blijkt ook dat Dieudonné Robert een zoon was van Guillaume Robert en dat een familielid, de genoemde Marie Françoise Robert, te Hannut overleed. Te Namen werkten meerdere edelsmeden met dezelfde familienaam, waaronder ook enkele die te Han-nut geboren werden. De kans is dus vrij groot dat Dieudonné Robert aan een van hen verwant is, o.a. Guillaume Robert, geboren te Brussel en in 74–75 leerling zilversmid te Namen; Nicolas-Joseph Robert, geboren te Hannut in 736, zoon van Nicolas (* Namen) en Marie-Agnes Bals (* Hannut), aanvankelijk leerling zilversmid te Brussel en vanaf 770 te Namen, waar hij in 774 meester werd.Merk voor 1749Koninklijke Munt Brussel, inv.nr. 50; Piot, 86, p. 59, nr. 379; De Witte, 92, p. 35, nr. 3

Merk na 1749Stuyck, 984, p. 39, 79, nr. 663

BronnenARAB, Gilden en ambachten nr. 787, f o 64 v o; ARAB, Jointe van de Munt nr. 646; GAT, OA Temse nr. 472; RAB, ALVW nrs. 345–346; RAB, KA Temse nr. 59, f o 54 r/v o; RAB, KA Temse nr. 60, f o 47 v o; RAB, KA Temse nr. 67, f o 46 v o–47 r o; RAB, KA Temse nr. 292; RAB, OA Bazel nr. 22, f o 20 v o–2 r o; RAB, OA Temse nr. 227, f o 44 r o; RAB, OA Temse nr. 434, f o 29 v o–30 r o, 20 v o, 2 r o; RAB, OA Temse nr. 435, f o 302 v o–303 r o; RAB, OA Temse nr. 438, f o 4 r o–6 v o, 276 v o–278 r o; RAB, OA Temse, nrs. 300–30; SASN, OA Sint-Niklaas nr. 90, f o 9 r o

LiteratuurBoeykens, 93|, p. 9; Boeykens, 93|2, p. 76–77; Verstegen, 976, p. 93, 45, 80, 88; Schietekat, 979, p. 90, nr. 339; Poskin & Stokart, 982, p. 298–299; Colaes, 984|3, p. 29, 3, nr. 22; Colaes, 987, p. 4; Weemaes, 987, p. 92, 80; Blaton, 992, p. 74; Nys, 996|, p. 93; Nys, 996|2, p. 40–6; Nys, 997|3, p. 33, 45; Nys, 200, p. 22; Nys, 2003, p. 44–47

36 Paar zoutvaatjes, 1748–1750Centre de l’Orfèvrerie de la Communauté française Sene≠e, inv.nr. sda 643 a–bZilver en rotskristala: h 4,5 cm; 8,2 x 6,7 cm b: h 4,5 cm; 8,1 x 6,7 cm

Zoutvaatjes in rotskristal in zilveren montuur op vier krulpootjes. Het meesterteken DR werd in 749–750 bij de Munt ingeleverd en kan aan Dieudonné Robert toegeschreven worden.

MerkenDR (meesterteken Dieudonné Robert) enkel onderaan rand B

HerkomstLegaat Claude D’Allemagne

LiteratuurBücken, 995, p. 07, nr. 89; Nys, 996|2, p. 54; Nys, 997|3, p. 09; Nys, 2003, p. 45

137waas zilver · 1700–1869 · temse

37 Altaarkruisbeeld, 1753Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseHout, zilver, verguld koper, fluweelh 104 cmVoet: h 35,5 cm; b 33,5. Kruis: h 68,4 cm; b 40,2 cm

Voor de realisatie van dit kruisbeeld voor de kapelanie van de heilige Amelberga te Temse werkte zilversmid Dieudonné Robert nauw samen met beeldhouwer Philippus Alexander Franciscus Nijs (724–805). Philippus Nijs ontving 7 schel-lingen groten voor het snijden van de voet en pond schel-lingen 8 groten voor de levering van de zilveren Christus met een gewicht van 4 onsen 6 engelsen (455,248 gram). Het houten kruis werd door schrijnwerker Martinus van Caster samen met een houten kast geleverd voor 4 schellingen groten. Dieudonné Robert ontving 7 pond 5 schellingen groten 6 deniers voor het zilverbeslag op het kruis met een gewicht van

23 onsen 2 engelsen 0 asen (726,47 gram) en 5 pond schel-ling 9 groten voor 30 onsen engelsen 6 asen (925,076 gram) zilver gebruikt aan de voet. De 6 onsen (492,6 gram) zilver afkomstig uit de offeranden van de kapel van de vrij Compagnie niet meegerekend. Aan het zwart fluweel werd 3 schellingen 6 groten betaald. Het Kruisbeeld werd van 753 tot 758 door Thomas Thoen op de vierde Sinksendag in de processie meege-dragen. Voor de vier koperen stralen en het vergulden ontving de echtgenote van Robert op 5 juni 756 nog 3 pond groten. In de periode 774–784 werd het kruisbeeld door Eugenius de Landtsheer voor pond 8 groten gerepareerd.

MerkenVis (meesterteken Dieudonné Robert) links en rechts onder-aan het kruisbeeld en eenmaal onderaan op de voorkant van de voetLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel op draak (stads-keur Brussel)Gekroonde 53 (jaarcijfers 753)

BronnenRAB, KA Temse nr. 369, f o 03 r o–04 v o, 268 r/v o; RAB, KA Temse nr. 37

LiteratuurDhanens, 952, p. 376, nr. 74; Roose-Meier & Vandenbus-sche-Van den Kerkhove, 98, p. 26; Stuyck, 984, p. 79; Nys, 993, p. 53, 38, 57, 207, nr. 65; Nys, 996|2, p. 42–46, 57; Nys, 997|3, p. 8–9, 45; Nys, 2003, p. 44

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 32, nr. 4; Temse, 924, p. 2, nr. 37; Sint-Niklaas, 974, p. 22, nr. 83

Twee kwitanties voor het altaarkruisbeeld in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Temse rab, ka Temse nr. 371, 28 september 1753 en 12 januari 1754Papier 11,3 x 20,8 cm 11,5 x 20,8 cm

138

38 Paar zoutvaatjes, 1755Bewaarplaats onbekendZilver en rotskristalh 5,3 cm

Zoutvaatjes in rotskristal in zilveren montuur op vier krulpootjes. Zeer vergelijkbaar met de exemplaren van 748–750 en 759 (zie cat.nrs. 36, 39).

MerkenVis (meesterteken Dieudonné Robert)Sint-Michielshoofd met kruisje (stadskeur Brussel)55 (jaarcijfers 755)Gotische E (herkeuringsmerk België 832–869)

LiteratuurNys, 996, p. 52, 54, 57; Nys, 997|3, p. 45; Nys, 2003, p. 44

39 Zoutvaatje, 1759 Bewaarplaats onbekendZilver en glasb 8 cm

Het zoutvaatje is op dezelfde manier als de exemplaren van 748–750 en 755 (zie cat.nrs. 36, 38) uitgewerkt.

MerkenVis (meesterteken Dieudonné Robert)Leeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)59 (jaarcijfers 759)

HerkomstSotheby’s Genève, 3–5 november 995, nr. 9

LiteratuurNys, 996, p. 52, 54, 57; Nys, 997|3, p. 45; Nys, 2003, p. 44

40 Paar kandelaars, 1759 Privé-verzamelingZilverh 24,1 à 24,2; b voet 14 à 14,2 cm

Getorste kandelaars met geprofileerde voet.

MerkenVis (meesterteken Dieudonné Robert) op voetrandLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel op draak (stadskeur Brussel)Gekroonde 59 (jaarcijfers 759)Proefsteek in voetrand

139waas zilver · 1700–1869 · temse

41 Vier flambeeuwschilden heilige Laurentius, 1760

Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver19,5 x 15 cm

De vier ongemerkte flambeeuwschilden, die door de confrerie van de heilige Laurentius bij Robert werden aangekocht, werden in de vorm van een grillige rocaillecartouche uitgewerkt. De heilige Laurentius met lauwerkrans, palmtak en rooster als attributen werd op het lichtjes bolle vlak gegraveerd.

LiteratuurVerstegen, 976, p. 45, 52, 88; Verschraegen, 98|, p. 3; Nys, 996, p. 5–52; Nys, 997|3, p. 45; Nys, 200, p. 22; Nys, 2003, p. 46

TentoonstellingenSint-Niklaas, 974, p. 35, nr. 96; Lokeren, 975; Gent, 989, p. 55, nr. 79

Franciscus Nijs (1709–1778), 1749–1778

Op 8 mei 709 wordt Franciscus Nijs in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Temse boven de doopvont gehouden. Een dag eerder, op 7 mei, zag hij te Temse het levenslicht. In de literatuur wordt meestal Joannes Franciscus als zijn voornaam opgegeven, nochtans wordt hij in officiële akten, rekeningen, kwitanties en boedelinventarissen net als in het doopregister als Franciscus vermeld en heeft hij ook als dusdanig dergelijke documenten ondertekend. Hij is een zoon van de uit Antwer-pen afkomstige beeldhouwer Adrianus Egidius Nijs (683–77) en Joanna Catharina van der Beke († 726), die op 5 november 726 bij een ple-ziervaart op de Schelde verdronk. Voor zijn zonen stippelde Adrianus, die ca. 728 hertrouwde met Magdalena Wesemael († 76) uit Wichelen, een duidelijke koers uit en opteert hij voor ambachts-diversificatie. Franciscus wordt koperslager, Joan-nes Baptiste (74–798) tin- en loodgieter, Judo-cus (* 77) diamantkliever en zijn jongste zoon, Philippus Alexander Franciscus (724–805) volgt hem op als beeldsnijder. Over de opleiding van Franciscus Nijs tasten we nog in het duister. Soms wordt gesuggereerd dat hij in Antwerpen in de leer is geweest. Alhoewel hiervan nog geen sluitend bewijs werd teruggevonden, klinkt het niet onaannemelijk dat hij er een ambacht heeft geleerd. Zijn vader is immers zelf afkomstig van Antwerpen en zijn broers Judocus en Joannes Baptiste werden voor een deel van hun opleiding naar Antwerpen gestuurd. Nauwelijks twintig jaar oud krijgt Franciscus Nijs zijn eerste opdracht. In 729 wordt hij betaald voor het maken van twee lijsten voor het antependium in de Sint-Amanduskerk te Sint-Amands. Jammer genoeg wordt niet vermeld in welk materiaal de lijsten gemaakt zijn. Zijn eerste opdrachten voor de kerk van Temse in 733–734 worden in koper en blik gerealiseerd. Franciscus Nijs huwt op 9 februari 734 met Anna Catharina Grietens (7–778), dochter van Petrus (68–759) en Amelberga Desternie († 77). Aanvankelijk kan Franciscus Nijs gebruik maken van het beeldhouwersatelier van zijn vader. Kort na zijn huwelijk huurt hij een huis of kamer. Op 23 december 744 koopt Franciscus Nijs van Gillis Mijs een huis met dorpsnummer 52 in de Kosterstraat te Temse.

140

In het spoor van zijn schoonbroer, Dieudonné Robert die op 7 januari 748 Isabella Grietens (72–768) gehuwd is, aanvaart Franciscus Nijs vanaf ca. 746–747 opdrachten voor zilverwerk. Zijn wens om als edelsmid geregistreerd te wor-den gaat op december 752 in vervulling. Bij zijn aanvaarding liet Nijs zijn meesterteken, een takje Schelderiet, op de koperen plaat registreren en op 6 oktober 772 bij de omschakeling van het Brusselse naar het Gentse ambacht behoudt hij zijn merk. In 760 zou zijn zoon Joannes Baptista Josephus Nijs (* 747), die in 768 in het oratorie intreedt en later kanunnik van Sint-Goedele te Brussel wordt, gedurende een jaar zijn studies on-derbroken hebben om zijn blind geworden vader bij te staan. Ondertussen lopen de zaken goed, een reden te meer om aan te nemen dat Francis-cus Nijs slechts tijdelijk door blindheid werd getroffen. De aanwezigheid van drie werknemers in het atelier hoeft dan ook niet te verwonderen. Zijn zoon Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, geboren in 755, wordt vanaf ca. 766 ingescha-keld. Wellicht werkt ook Andreas de Capper, die op 2 mei 764 met zijn dochter Joanna Maria Petronella Nijs (736–84) trouwt, in het atelier. Quasi gelijktijdig met zijn functie van armmeester (759–762) is Franciscus schepen van de burcht en heerlijkheid van Temse (760–763). In deze jaren zien we het aantal opdrachten voor zilver-werk sterk toenemen. Zoals bij heel wat edelsme-den wordt de echtgenote mee ingeschakeld in het edelsmidsbedrijf en staat zij o.a. in voor de uitbating van de zilverwinkel, aangevuld met de handel in textiel, en de boekhouding. In het geval van Franciscus Nijs zien we dat zijn echtgenote Anna Catharina Grietens de kwitanties namens haar man ondertekent en dat zij het merendeel van de schattingsverslagen van edelsmeedwerk in boedelinventarissen opmaakt. Ook de dochters worden hievoor ingeschakeld, met name Amel-berga (740–798), (Joanna) Catharina (Georgina) (743–825) en Isabella (* 753). Franciscus Nijs overlijdt op 20 oktober 778 en wordt in de kerk begraven. Hij heeft zijn echtgenote Anna Catha-rina Grietens slechts twee maand overleeft, want zij stierf op 23 augustus 778.

42 Expositietroon Onze-Lieve-Vrouw met twee cherubijnen, 1749–1750

Onze-Lieve-Vrouw Bezoeking RupelmondeVerguld koper, zilver, houtExpositietroon: Sokkel: h 6 cm; 87,2 x 84,3 cm. Totale h ca. 225 cmCherubijn links: h 87 cm; b 40,5 cm; Sokkel 20,7 x 12,7 cmCherubijn rechts: h 86,2 cm; B 42 cm; Sokkel 20,5 x 12, 7 cm

MerkSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 2-765; Casier, 94, pl. VII r o, nr. 9; Stuyck, 984, p. 39, 97, 75, 295, nrs. 68, 5239–5240

BronnenARAB, Gilden en ambachten nr. 787, f o 64 v o; ARAB, Jointe van de Munt nr. 87; GAT, OA Temse nr. 00, f o 57 v o; GAT, OA Temse nr. 8, f o 0 r o, 07 r o, 2 r o; SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, p. 05; KOKW, A343; RAB, OA Temse nr. 432, f o 8 v o–82 v o; RAB, OA Temse nr. 537, f o 7 r o

LiteratuurColaes, s.d.|, p. 30, 34, 240, 278; Crooij, 90, p. 25; Crooij, 9, p. 0; Casier, 94, pl. VII r o; Temse, 924, p. 5; Scheltjens, 932, p. 0–4; Scheltjens, 935, p. 47–57; Buvé, 946, p. 34; De Groodt, 948, p. 49; Janssens, 948|2, p. 30–35; Rosenberg, 955, p. 32; Squilbeck, 957, p. 43; Moureaux, 974, p. 300; De Gendt, 976; Colaes, 984|3, p. 8, 33; Colaes, 987, p. 2; Antwerpen, 988/989, p. 4; Van den Storme, 989, p. 238–239; Kockelbergh, 990, p. 22; Van Hemeldonck, 990; Blaton, 992, p. 578, 06; Nys, 993, p. 9; Swar-tenbroekx, 993, p. 44, 46; Nys, 997|3, p. 45–47; Nys, 2002|, k. 593

141waas zilver · 1700–1869 · temse

Vanaf het midden van de 8de eeuw maakt koperslager Franciscus Nijs meer en meer werken in zilver. Vóór zijn officiële aanvaarding als zilversmid werkt hij al aan een zilveren wijwatervat, een ciborie voor de Wilhelmieten te Beveren, een monstrans voor de Finistèrekerk te Brussel, een vaas en koelvat voor de heer Serleer te Brussel en een zilveren kroon voor een Onze-Lieve-Vrouwebeeld. De grootste opdracht waaraan hij op dat moment werkt is de Onze-Lieve-Vrouwetroon met twee cherubijnen voor de kerk van Rupelmonde. Pastoor Petrus van Alstein betaalde aan Franciscus Nijs 2.800 gulden tot de opmaekinge van den voorse nieuwen throon, waarvan 2.550 guldens 9 stuivers in contante penningen, en nog eens 500 gulden tot het voltrecken van den geseijden nieuwen throon. Van het ingeleverde goud en zilver bleven drie ringen, een oorring met een haakje en enige gebillioenneerde specien achter in het atelier van Franciscus Nijs, waarvoor 22 guldens 8 stuivers 3 oorden in mindering gebracht werden. De 500 gulden waren bestemd voor de twee pedestaelen met silver becleet twee silvere churibinen een vergulden voet en de levering van gout silver en vergulden van het werck in den nieuwe troon van Onse Lieve Vrouw geseyt den Noodt Godts. Op de verguld koperen troon met zilveren ornamenten werden twee opschriften aangebracht:

‘tempore p. van alstein pastoris rupelmondani 749’ en ‘assumptio beateæ virginis’ in een banderol onder een stralenkrans met daarin wolken en een duif als symbool van de heilige Geest. Bovenop de kroon staat een stralenkrans met aan de ene zijde het Mariamonogram en aan de andere zijde de Verrijzenis van Christus. Dat er voor deze troon oud goud en zilver bij Franciscus Nijs ingeleverd werd, hoeft niet te verwonderen want aan het beeld van de Nood Gods werd regelmatig edelsmeedwerk geofferd. Zo werd in 748 bij het overlijden van Maria Lyssens, echtgenote van Pieter Huijbens, gestipuleerd dat ‘het gouden cruijs van de selve overledene het selve is volgens haere begeirte gegeven aen het belt van Onse Lieve Vrouwe’. Ook na de voltooiing van de troon wordt er verder geofferd. De nabestaanden laten de juwelen soms smelten om er offeranden of ex-voto’s van te laten maken:

‘De achtentwintigh silvere knopkens een paer silvere gespen ende een koppel gaude knoppen sijn geconverteert met verd[r]ag van de hauderigge ende hoirs tot het maecken van een silveren hert het welcke den overledenen hadde belooft op te offeren aen het beeldt van Onze Lieve Vrauwe tot Rupelmonde’, zoals het geval bij Jan Baptist Jaspaert, echtgenoot van Anna van Bogaert, die op 8 oktober 754 te Bazel overleed.

MerkenGekroond Bourgondisch kruis (poinçon van gratie 749–750) op ‘rug- en been-vleugel’ van elke cherubijn

SignatuurF (signatuur Franciscus Nijs) op dij cherubijnen

BronnenARAB, Jointe van de Munt nrs. 87, 250; RAB, ALVW nr. 346; RAB, OA Bazel nr. 22, f o 20 v o–2 r o; RAB, OA Rupelmonde nr. 84, f o 202 v o; RAB, OA Rupelmonde nr. 994; RAB, OA Rupelmonde nr. 248; RAB, OA Rupelmonde nr. 280, f o 6 r/v o; RAB, OA Rupelmonde nr. 282; RAB, OA Temse nr. 22

LiteratuurSiret, 870, p. 33; De Potter & Broeckaert, 879, Rupel-monde, p. 207; De Schelde, 0 oktober 89; De Decker, 92, p. 50; De Decker, 92; Scheltjens, 932, p. 2–4; Scheltjens, 934; Scheltjens, 935, p. 53–55; Buvé, 946, p. 34; Janssens, 948|2, p. 32–33, 35, nr. 3; Janssens, 949, p. 83; Jans-sens, 952, p. 00, nr. 87; Dhanens, 953|, p. 6–62; Aubroeck, 954, p. 9; Van Dievoet, 975, p. 226–229; De Gendt, 976; Demey, 979, p. 44; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 6, 8; Stuyck, 984, p. 205; Kockelbergh, 990, p. 22; Scheppers, 994, p. 69; Nys, 997|3, p. 3–7, 37, 46; Vergauwen & De Wilde, 998, p. 48, 52

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 22–23, nr. 93; Gent, 95, nr. 279; Temse, 962, nr. 3; Sint-Niklaas, 974, p. 43–45, nr. 07; Temse, 976; Temse, 990

142

43 Processiekruis, 1750–1778Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver, deels verguldh 95 cm

Het processiekruis is een vereenvoudige versie van het exem-plaar dat in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Temse bewaard wordt en van 757 dateert (zie cat.nr. 49). Het kruis in de kerk van Lokeren is enkel met het meesterteken van Franciscus Nijs gemerkt en kan dus niet precies gedateerd worden. In het archief van de kerk wordt wel een document bewaard – jam-mer genoeg ook ongedateerd – met daarop een overzicht van degenen die hebben bijgedragen tot de realisatie van een zilve-ren kruis: Teresia Eeckelaer 4 gulden 7 stuivers, Maria Judoca van Gijsseghem 8 gulden 8 stuivers 2 oorden, een geestelijke dochter 7 gulden 4 stuivers, Isabella Wuylens en Emerentia de Smet samen 26 gulden 2 stuivers 2 oorden, priester Hol-lewinckel 59 gulden 6 stuivers en Isabella de Langhe 44 gulden 8 stuivers 2 oorden en van juffrouw F. Francisca Pellecyn 22 gulden 5 stuivers. Er werd dus voor een totaal bedrag van 294 gulden stuivers 2 oorden ontvangen, terwijl voor het kruis-beeld 369 gulden stuivers oord werd uitgegeven. Wordt met de priester Jan Martinus van Hollewinkel bedoeld? Hij is geboren te Lokeren, in 744 bij de Wilhelmieten te Beveren ge-profest en in 749 priester gewijd en ging na de opheffing van het klooster in Gent wonen. Of gaat het om Franciscus Jacobus van Hollewinckel of Cornelius van Hollewinckel, beiden uit Lokeren die respectievelijk van 728 tot 729 en 76 tot 765 in het bisschoppelijk seminarie te Gent ingeschreven waren?

44 Osculatorium heilig Kruis, 1750–1778Sint-Petruskerk TielrodeZilver en glas15,7 x 14,2 cm

Het osculatorium met grillige rocailles en aan de linkerkant een bloempje is enkel op het handvat met het meesterteken van Franciscus Nijs gemerkt.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) driemaal op handvat

LiteratuurTacquaert & Snauwaert, 2006, p. 5

TentoonstellingenTielrode, 982, nr. 79

MerkenRiethalm (meesterteken Fran-ciscus Nijs) onderaan kruisProefsteek onderaan kruis

BronnenADL, Doos documenten nr. , Document 65

LiteratuurVerschraegen, 98|, p. 29; Nys, 200, p. 22

143waas zilver · 1700–1869 · temse

45 Paar zoutvaatjes, 1750–1778 & 1832–1869Prive-verzamelingZilver, binnenbakjes binnenin verguldZoutvat a: h 5,5 cm; b 8 cm; opening 5,1 cmZoutvat b: h 5,2 cm; b 7,5 cm; opening 5,1 cmBinnenbakjes c-d: h 2,5 cm; 5,9 cm

De zoutvaatjes rusten op drie bolpootjes. De rand is versierd met schelpjes waaraan bloemenslingers hangen. Slechts een zoutvaatje draagt het meesterteken van Franciscus Nijs. De twee binnenbakjes en het tweede zoutvaatje – overigens aanzienlijk lichter dan het 8de-eeuwse exemplaar waarvan een guirlande ontbreekt, namelijk 48,6 tegenover 65,36 gram – werden door de Gentse zilversmid Jan Baptist Huysman-d’Herdt (794–874) vervaardigd.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) binnenin AHD met ertussen stijgbeugel (meesterteken Jan Baptist Huysman-d’Herdt) op B, C en DT met ertussen een lier (gehaltemerk België 832–869) op BMinerva met onleesbare keurkamerletter (keurkamer Gent 832–869) op CZwaardje (waarborgmerk klein zilver België 832–869) op D

46 Sokkel, 1754Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver, verguld koper en houth 35,2 cm; 46 x 24 cm

De houten sokkel is volledig bekleed met verguld koper en zilver. Het Lam Gods ligt op een soort sokkel met knorrenboord en een trifolium. De sokkel werd wellicht gebruikt om de monstrans op het altaar te exposeren. In hetzelfde jaar werd Franciscus Nijs betaald voor het maken van een zilveren reliekhouder voor de gilde van de heilige Laurentius.

47 Paar altaarkandelaars Onze-Lieve-Vrouw, 1754

Sint-Laurentiuskerk LokerenZilverh 98 cm;h zonder pin 88 cm; b 27 cm

Voor het Onze-Lieve-Vrouwealtaar in de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren vervaardigde Franciscus Nijs tweemaal een paar kandelaars met een gegraveerd Mariamonogram op de voet. De kandelaars die van 754 dateren zijn ietsjes kleiner dan die van 755 (zie cat.nr. 48).

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs)Leeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel op draak (stads-keur Brussel)Gekroonde 54 (jaarcijfers 754)

LiteratuurVerstegen, 976, p. 44, 87; Verschraegen, 98|, p. 35; Nys, 200, p. 22

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs)Leeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel op draak (stadskeur Brussel)Gekroonde 54 (jaarcijfers 754)

LiteratuurVerschraegen, 98|, p. 34; Nys, 200, p. 22–23

144

48 Paar altaarkandelaars Onze-Lieve-Vrouw, 1755

Sint-Laurentiuskerk LokerenZilverh 106 cm; h zonder pin 96,5 cm; b 27 cm

De twee altaarkandelaars met Mariamonogram op de voet vormen een ensemble met een paar kandelaars van 754 in dezelfde kerk (zie cat.nr. 47).

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs)Leeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel op draak (stadskeur Brussel)Gekroonde 55 (jaarcijfers 755)

LiteratuurVerschraegen, 98|, p. 34; Nys, 200, p. 22–23

49 Processiekruis, 1757Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilver en verguld koperh 96 cm; b 45,3 cm

Het processiekruis met zilveren Christus en rocailleornamenten op de kruisarmen rust op een verguld koperen bol waarrond een slang slingert die in een appel bijt. Het zilveren verbindings-stuk met de processiestaf is zeer gedetailleerd afgewerkt. Wanneer dit model later hernomen wordt, is dat veel minder het geval (zie cat.nrs. 8, 43, 84, 5).

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs)Leeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michielshoofd met kruisje (stadskeur Brussel)57 (jaarcijfer 757)

LiteratuurJanssens, 948|2, p. 33, 35, nr. 5; Dhanens, 952, p. 376, nr. 75; Janssens, 952, p. 05, nr. 6; Dhanens, 953|, p. 59; Dhanens, 953|3, p. 8–9; Verhofstede, 953, p. 34, 4; Aubroeck, 954, p. 9; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 26; Stuyck, 984, p. 295; Van den Storme, 989, p. 26–27

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 33, nr. 7; Temse, 924, p. 2, nr. 29; Gent, 95, nr. 25; Middelburg, 952, p. 49, nr. 24; Sint-Niklaas, 974, p. 25, nr. 86; Temse, 976

145waas zilver · 1700–1869 · temse

50 Presenteerblad, 1761Bewaarplaats onbekendZilverb 28 cm

De boord van het dienblad op krulvormige pootjes is aan de rand afgewerkt met bladranken en schelpen.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs)Stadskeur(en) BrusselJaarcijfers 76

HerkomstSotheby’s Genève, 9 mei 997, nr. 03

51 Mosterdpot, 1761Nils Salomé AntiquesZilverh 16,2 cm; b 10 cm; b voet 6,7 cm

Getorste mosterdpot met gegraveerde versiering. Bovenaan het corpusgedeelte worden zes rocailles met twee keer drie grotere motieven afgewisseld: driemaal een rocaille met erboven een bloem en driemaal een rocaillecartouche. Deze motieven ontleent Franciscus Nijs aan het oeuvre van zijn broer Philippus Alexander Franciscus Nijs, die in het snijwerk van communiebanken en lambrizeringen de rocailles en dito cartouches in velerlei variaties toepast. Op het deksel worden zes rocailles met drie boven elkaar geplaatste, gestileerde, vierbladige bloemetjes geplaatst. De duimrust bestaat uit een omgekruld akanthusblad. Een rozet vormt de aanzet voor het handvat dat uit twee acanthusbladeren bestaat.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op bodem corpus Leeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michielshoofd (stadskeur Brussel)6 (jaarcijfers 76)ProefsteekRoedenbundel (waarborgmerk klein zilver Franse departemen-ten 809–85) op voet- en dekselrand

146

52 Berechtingslantaarn, 1761Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilver, houten handvath 50 cm; h incl. handvat ca. 55 cm; b voet 24,7 cm

De zeskantige lantaarn rust op zes gekrulde pootjes. Het koepelvormige deksel is afwisselend afgewerkt met roosjes op vlechtwerk en rocococartouches met ertussen een smalle lijst met afhangende blaadjes. Het handvat is aan een soort pijnappel vastgemaakt. De lantaarn werd op kosten van de confrerie van de heilige Berechting gemaakt, want op 7 september 759 werd besloten dat er ‘sal gemaeckt worden eenen silveren lanterne omme in de berechtingen by den coster gedraegen’ te worden. De rekeningen werden niet teruggevonden. In de kerkrekeningen is er wel melding van een paviljoen of baldakijn die door de kerk van de confrerie afgehuurd wordt. Later is er een betwisting tussen de kerkmeester en de directeur van de confrerie over het eigendomsrecht van het zilverwerk, waarbij duidelijk gestipuleerd wordt ‘dat de confrerie hierover eenighste bezitter is’. Franciscus Nijs was overigens sedert 748, en zijn vrouw vanaf 764, lid van de confrerie van de heilige Berechting.

Tekening van de berechtingslantaarnMuseum Plantin-Moretus/Prentenkabinet Antwerpen: permanente bruikleen van de Koning Boudewijnstichting, inv.nr. cvh 535Tekening in potlood op papier30,4 x 22 cm

Opschrift in inkt op recto ‘50 Centimeters hoogte’ en opschrift in potlood op verso ‘nu in Aartsbissch. Museum | Mechelen’. De vermelding op de keerzijde – aangebracht door de tekenaar of de verzamelaar? – berust op een vergissing. De berechtingslan-taarn uit de kerk van Temse werd nooit in bruikleen gegeven voor een tentoonstelling te Mechelen. Deze verwarring vloeit wellicht voort uit – of is de oorzaak van – het verkeerde onder-schrift dat in 949 door Adolf Jansen en Charles Van Herck bij de zilveren berechtingslantaarn van Franciscus Nijs werd gepubliceerd. Deze illustratie werd onterecht als een 53 centi-meter hoge koperen lantaarn uit de Sint-Petrus en -Pauluskerk van Mechelen geïdentificeerd. Op de wereldtentoonstelling te Antwerpen werd in 930 ook nog een 8de-eeuwse berechtings-lantaarn van kanunnik Laenen uit Mechelen geëxposeerd. In de catalogus werden geen details weergegeven over de materie en de maten van deze berechtingslantaarn. Adolf Jansen en Charles Van Herck linken in hun referentiemateriaal deze berechtingslantaarn impliciet aan deze uit de Sint-Petrus en

-Pauluskerk van Mechelen.

LiteratuurMechelen, 9, p. 6, nr. 55; Antwerpen, 930, p. 85, nr. F 6; Jansen & Van Herck, 949, p. 86, nr. 284; Jansen, 977|2, p. 57; Baudouin, 2000, p. 374

MerkenRiethalm (meesterteken Francis-cus Nijs) onderaan voetLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michielshoofd met kruisje (stadskeur Brussel)6 (jaarcijfers 76)

BronnenRAB, KA Temse nr. 67, f o 46 r/v o; RAB, KA Temse nr. 385

LiteratuurScheltjens, 932, p. –2; Scheltjens, 934; Schel-tjens, 935, p. 52; Buvé, 946, p. 34; Janssens, 948|2, p. 33, 35, nr. 6; Jansen & Van Herck, 949, p. 86, nr. 285; Dhanens, 952, p. 377, nr. 78; Janssens, 952, p. 05, 06, nrs. 8, 25; Dhanens, 953|, p. 59–60; Dhanens, 953|3, p. 8–9; Verhofstede, 953, p. 34; Aubroeck, 954, p. 9; De Gendt, 976; Demey, 979, p. 44; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 35; Stuyck, 984, p. 295; Van den Storme, 989, p. 28–29; Cloet, 992, p. 93

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 34, nr. 9; Temse, 924, p. 2, nr. 30; Antwerpen, 930, p. 86, nr. F 32; Antwerpen, 948, p. 7, nr. 576; Gent, 95, nr. 289; Middelburg, 952, p. 54, nr. 69; Gent, 956, p. 30, nr. 288; Sint-Niklaas, 974, p. 36–37, nr. 98; Temse, 976; Temse, 990

147waas zilver · 1700–1869 · temse

Processielantaarns, 3de kwart 18de eeuwOnze-Lieve-Vrouwekerk TemseVerguld koperh 61 cm

De vier koperen tegenhangers van de zilveren processielantaarns worden traditiegetrouw aan het atelier van Franciscus Nijs toegeschreven.

LiteratuurDhanens, 952, p. 385, nr. 32; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 35

53 Aanpassing processielantaarns, 1762Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilver en houtl 90 cml houten staf 151,5 cm

Op 23 augustus 755 vergadert de confrerie van de heilige Berechting en bespreekt ze het schaelyck slot van de rekening die op die dag afgesloten wordt. Oorzaak van dit deficiet zijn

‘vier silvere silvere lanternens bij dese confrerie ten dese jaere [754–755] doen maecken’. In de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Temse worden deze vier lantaarns of processietoortsen nog steeds bewaard. Tot hiertoe werd aangenomen dat ze in 762 door Franciscus Nijs vervaardigd werden, maar dat is slechts ten dele het geval. Nijs voegde in 762 alleen een zilveren huls rondom de staf toe, waardoor de merken van de maker van de lantaarns verborgen bleven. Ze werden in 754 te Antwerpen in het atelier van Michiel Verberckt (706–778) gemaakt.

MerkenMonogram MV (meesterteken Michiel Verberckt) onderaan op rand lantaarnHandje (stadskeur Antwerpen)Gekroonde 54 (jaarcijfers 754)Riethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op hulsLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michielshoofd met kruisje (stadskeur Brussel)62 (jaarcijfers 762)

BronnenRAB, KA Temse nr. 385

LiteratuurScheltjens, 932, p. 2. Scheltjens, 935, p. 52; Janssens, 948|2, p. 33, 35, nr. 7; Dhanens, 952, p. 377–378, nr. 79; Janssens, 952, p. 05, nr. 7; Dhanens, 953|, p. 60; Dhanens, 953|3, p. 8–9; Verhofstede, 953, p. 34, 4; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 35

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 33, nr. 8; Temse, 924, p. 2, nrs. 32–35; Antwerpen, 930, p. 78, nr. F 92; Antwerpen, 948, p. 7, nr. 579; Gent, 95 [buiten catalogus]; Middelburg, 952, p. 54, nr. 70; Sint-Niklaas, 974, p. 36–37, nr. 99; Temse, 976; Temse, 990

54 Expositietroon, 1762Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseKoper en zilverh 187 cm

De koperen expositietroon, die niet meer ter plaatse bewaard wordt, werd door Franciscus Nijs met zilveren rococoversieringen verfraaid. De basementen zijn van de hand van zijn zoon Egidius Franciscus Ludovicus Nijs. Volgens Elisabeth Dhanens werden de basementen er in het begin van de 9de eeuw aan toegevoegd, wat doet veronderstellen dat ze gemerkt zijn met het ruitvormige meesterteken met N onder sleutel van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs.

55 Olie- en azijnstel, 1762Bewaarplaats onbekendZilverh 28 cm; 21,5 x 9,5 cm

Het olie- en azijnstel rust op zes met schelpen versierde pootjes. Het grillige handvat is volledig met rocailles versierd. De hond die tussen de twee bodemplaten zit is identiek met deze op olie- en azijnstellen van 777 van Franciscus Nijs (cat.nr. 69) en van 787 van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (cat.nr. 90). Ook de vorm van de bodemplaat en de afwerking van de bovenrand is identiek met de exemplaren van 777 en 779.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op elke bodemplaatStadskeur(en) BrusselJaarcijfers 762

BronnenDocumentatie Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, Documentatie Brussels zilver Jacques Vanwittenbergh

Ludovicus Fruijtiers (1713–1782), geboren in Mechelen, is aanvankelijk als prentenhande-laar werkzaam te Antwerpen. In 1750 wordt hij als meester plaatsnijder in de Sint-Lucasgilde te Antwerpen aanvaard. In die hoedanigheid snijdt hij o.a. devotieprenten, bedevaartvaantjes en ex-librissen. In het derde kwart van de 18de eeuw levert hij aan de kerk van Temse o.a. 500 bedevaartvaantjes en 300 devotieprenten met de afbeeldingen van de heilige Amelberga: ‘Betaelt aen F: V[er]haegen over Sieur Fruytiers seventhien schellinghen acht grooten over vyfhondert vaen-tiens en dryhondert beeldekens van Ste Amelberga

per acquit[antie] dus 0-17-8’. Een van dergelijke devotieprenten werd in 1763 als communieprentje gebruikt. Wellicht is Ludovicus Bosch († 1764) als pastoor van Temse de opdrachtgever. Deze oratori-aan, die vanaf 1745 te Temse resideert (BOEYKENS, 1931|1, p. 9–11), laat als bibliofiel – zijn boekenbezit dat uit ca. 10.000 nummers bestaat wordt in 1765 geveild – twee ex-librissen door Ludovicus Fruijtiers graveren. Dat Bosch zowel voor de devotieprenten als de ex-librissen voor Ludovicus Fruijtiers kiest, hoeft niet te verwonderen. G. (?) Fruijtiers is als oratoriaan in 1751 prefect van het gymnasium te Temse en Jacobus Fruijtiers maakt

als collega-oratoriaan de inventaris op bij het overlijden van Ludovicus Bosch. Wellicht brengt Ludovicus Bosch Franciscus Nijs in contact met Ludovicus Fruijtiers, die in 1762 een zilveren doos van Nijs van een gravure voorzag. Fruijtiers werkt ook samen met andere edelsmeden en wisselaars. Op een snuifdoos van de Antwerpse zilversmid Antonius Spillemaeckers (1733–1812) graveert hij in 1764 het Bezoek van de landheer aan zijn pachter. Op een andere snuifdoos werden geen zilvermerken teruggevonden. Op het deksel staat de miraculeuse visvangst en op de keerzijde de geknielde Petrus voor Christus.

Zilversmid Franciscus Nijs en graveur Ludovicus Fruijtiers

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs)Leeuw in schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel (stadskeur Brussel)Jaarcijfers 762N onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op basementen (?)

LiteratuurJanssens, 948|2, p. 34–35, nr. 8; Dhanens, 952, p. 38–382, nr. 02; Janssens, 952, p. 05, nr. 4; Dhanens, 953|, p. 60; Dhanens, 953|3, p. 8–9; Verhofstede, 953, p. 34; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbus-sche-Van den Kerkhove, 98, p. 34

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 35, nr. 22; Gent, 95, nr. 294; Temse, 976

148

56 Doos, 1762Privé-verzamelingZilver, binnenin verguldh 3,5 cm; 8,2 cm

Ronde doos met licht gebombeerd deksel. Op het deksel graveerde Ludovicus Fruijtiers een zittende vrouw die een boek leest onder een boom. Een engeltje biedt haar een mand met bloemen aan. Op de achtergrond zijn een aangelegde tuin, afgezoomd met ballustrade, en drie bergen te zien. Onderaan de doos werd een spiegelmonogram gegraveerd. De soldeernaad in de opstaande wand is nog zichtbaar.

Devotieprentje heilige AmelbergaLudovicus Fruijtiers, Antwerpen, 1750–1763 (kokw, inv.nr. ii/1981/16)Ingekleurde kopergravure op perkament. 11,4 x 8,7 cmOpschrift: ‘s. amelberga | Patroonersse van Temsch’Signatuur: ‘L. Fruijtiers’.

Ex-Libris Ludovicus Bosch met portretLudovicus Fruijtiers, Antwerpen, 1750–1764 (Museum Plantin-Moretus | Prentenkabinet Antwerpen, inv.nr. 1046, cat.nr. f.i/f.39)Rechtsonder gesigneerd: ‘L. fruijtiers f.’Leuze: ‘in talis numquam venatio sylva’Drie exemplaren in het Internationaal Ex-Libriscentrum te Sint-Niklaas, afkomstig uit het Zilvermuseum Sterckshof, behoorden tot de verzameling van Dr. Raeymaekers.

Snuifdoos met gravure door Ludovicus Fruijtiers (Privé-verzameling)Zilver. h 3,4 cm; 9 x 7,2 cmBovenop het deksel gesigneerd: ‘L. fruijtiers Sculpsit’De zilveren doos is enkel gemerkt met een kleine gotische e op de dekselrand en de opstaande zijwand rechts (herkeuringsmerk kleine werken België 1832–1869) Herkomst: J. Kugel Paris, 5 oktober 1996

MerkenRiethalm (meesterteken Fran-ciscus Nijs) op rand doosLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michiel (stadskeur Brussel)62 (jaarcijfers 762)

SignatuurL. fruijtiers f: op deksel

LiteratuurStuyck, 984, p. 75; Nys, 997|3, p. 46–47

TentoonstellingenBrussel, 979, p. 96, nr. 83

waas zilver · 1700–1869 · temse 149

150

57 Wijwatervat, 1764Privé-verzamelingZilver met sporen van verguldsel, deels verguld hout, fluweel en koperKader: 34,8 x 25,3 cmZilver: 24,7 x 15,2 cm

Het schelpvormige wijwaterbakje en de gekruisigde Christus zijn in een grillige rand met rocailles en enkele bloemen gevat. Het zilverwerk werd op een met fluweel bedekte houten plaat met vergulde lijst gemonteerd. Onder- en bovenaan de lijst werd een bladornament in reliëf gesneden. Het wijwatervat vertoont enige gelijkenis met een exemplaar van mevrouw de Schepper-Parin uit Sint-Niklaas dat in 902 te Sint-Niklaas geëxposeerd werd.

58 Paar altaarornamenten, 1765Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver, verguld zilver en houth 82 cm30 x 12,5 cm

De twee altaarornamenten, bestemd voor het Onze-Lieve-Vrouwealtaar, rusten op een sokkel met voluutvormige poten met bladornamenten en in het midden het gekroonde Maria-monogram. De altaarversierselen zijn afgeboord met grillige rocailles, opgesmukt met bloemen en een druiventros, waar-door twee even grillige, vergulde velden ontstaan.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs)Leeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michielshoofd met kruisje (stadskeur Brussel)65 (jaarcijfers 765)

LiteratuurVerschraegen, 98|, p. 35; Nys, 997|3, p. 35; Nys, 200, p. 22–23

TentoonstellingenLokeren, 975

59 Scepter Onze-Lieve-Vrouwebeeld, 1767Sint-Petruskerk TielrodeZilverl 39,2 cm

De bekroning van de scepter, waarschijnlijk een Mariamono-gram in stralenkrans, ontbreekt. Wellicht stonden daar het meesterteken en de Brusselse stadskeuren en jaarcijfers voor 767 op. Voordien had Franciscus Nijs al een vergulde cuppa voor een kelk in de Sint-Petruskerk te Tielrode geleverd. Silver-smet Nijs, wellicht Egidius Franciscus Ludovicus want Francis-cus overleed in 778, werd in de rekening van 778–779 betaald voor herstellingen aan twee kronen in dezelfde kerk. De scepter zelf wordt niet in de kerkrekeningen vermeld.

BronnenRAB, OA Tielrode nrs. 73–74

LiteratuurJanssens, 948|2, p. 34–35, nr. 9; Janssens, 952, p. 08, nr. 35; De Gendt, 976

TentoonstellingenTemse, 976; Temse, 990

MerkenRiethalm (meesterteken Fran-ciscus Nijs) onderaan deels onder wijwaterbakjeLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michielshoofd met kruisje (stadskeur Brussel)64 (jaarcijfers 764)

LiteratuurSint-Niklaas, 902, p. , nr. 46

151waas zilver · 1700–1869 · temse

152

60 Onze-Lieve-Vrouwekroon, 1768Sint-Niklaaskerk Sint-NiklaasZilverh 11,5 cm bovenaan 20,7 cm; onderaan 11,3 cm

De zevenpuntige kroon waaiert naar buiten uit. Tussen de zes cartouches met grillige, gestileerde ranken zitten waaiervormige schelpen. De kroon is onderaan afgeboord met zeven ruitvormige diamantmotieven.

LiteratuurJanssens, 952, p. 04, nr. 06; De Gendt, 976; Vandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 56; Weemaes, 987, p. 82; Kockelbergh, 990, p. 22

TentoonstellingenSint-Niklaas, 974, p. 42–43, nr. 05; Temse, 990

61 Drie canonborden, 1768–1769Sint-Martinuskerk BerlareMiddengedeelte: 33,5 x 45 cm Epistel- en evangeliezijde: 28,5 x 23,5 cm

De geprofileerde rand van de drie ongemerkte canonborden is enkel op de hoeken versierd. Het ornament bestaat uit een gestileerde schelp omgeven door gestileerde ranken. De totale kostprijs bedroeg volgens de kerkrekening van 768–769 23 pond 6 schellingen 8 groten, waarvan het merendeel door de parochie werd betaald en slechts 3 pond 4 schellingen 7 groten door de kerk: ‘Item par qui[tan]ite by rend[an]t betaelt aen [den] heer pastor deser p[roc]hie eene so[mm]e van iij £ iiij β en[de] vij s[chellingen]cour[an]t in restitutie van gel[ycke] so[mm]e by hem betaelt aen S[ieu]r Fran[ciscu]s Nijs m[eeste]re silversmidt binnen Themsche ter cause[n] en[de] in voldo[ening]e van t maeken van 3 silvere leysten voor [de] canons en[de] evangelie[n ] tot cieraet van dese kercke welcke int geheele gekost hebben ter somme van 50 guldens 7 ½ stuijv[ers] als synde ’t sursplus van wegend de gemeyne p[roc]hie betaelt tot 23 £ 6 β en[de] 8 gr[oten] cour[an]t g[el]t dus alhier de voors[eid]e so[mm]e van £ 3:4:7’. Voor dezelfde kerk heeft Franciscus Nijs ook acht verzilverde kandelaars (768) en een zilveren heilig olievaatje (770–77) geleverd en enkele boeksloten en een kelk hersteld (768–769).

BronnenRAB, KA Berlare nr. 22

LiteratuurVan den Breen, 980, p. 00

TentoonstellingenBerlare, 982

62 Paar altaarkandelaars heilige Barbara, 1772Sint-Laurentiuskerk LokerenZilverh 98 cmh zonder pin 82 cm; b 25 cm

Op een zijde van de voet werd de heilige Barbara ten halve lijve in reliëf in een rocaillecartouche afgebeeld. Koperslager Andreas de Capper, schoonzoon van Franciscus Nijs, ontving van de gilde van de heilige Barbara 600 gulden voor de levering van de kandelaars.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op beide exemplarenHelm (stadskeur Gent) op een exemplaarGekroonde G (stadskeur Gent) op een exemplaarGekroonde 72 (jaarcijfers 772) op een exemplaar

LiteratuurVerstegen, 977, p. 57; Verschraegen, 98|, p. 34; Nys, 200, p. 22–23

MerkenRiethalm (meesterteken Fran-ciscus Nijs) in rand onderaanLeeuw in gekroond schild (stadskeur Brussel)Sint-Michielshoofd met kruisje (stadskeur Brussel)68 (jaarcijfers 768)

153waas zilver · 1700–1869 · temse

63 Gildenbreuk Sint-Sebastiaansgilde Baasrode, 1773

Museum Vleeshuis Antwerpen, inv.nr. av 4659Zilver, deels verguld, en fluweel76 x 45 cm

De volledige keten bestaat uit zestien gedreven, deels verguld zilveren platen op een kraag van bruin fluweel en een vergulde zilveren ketting met papegaai. Enkel de twee schouderplaatjes en de borstplaat zijn gemerkt. De schouderplaatjes met de opschriften ‘68 | GILLIS ANNAM | ANS CONINCK | TOT BAESTROO’ en ‘BASTOO | BALTASAR | DE LANTHER | [C]ONINCK’ werden door de nog niet geïdentificeerde meester met monogram HBK vervaardigd. Van deze Antwerpse meester zijn werken uit de periode 675–682 bekend. Franciscus Nijs vervaardigde de borstplaat met de voorstelling van Sint-Sebastiaan en het opschrift ‘IOANNES BAP | TISTA:VAN DER | VARENT HOOFT | MAN 773’. Op de twee schildjes onderaan met de vergulde bootjes werden de opschriften ‘GD: GENDT PRINS 768 (?)’ en ‘GUD. GENDT. PRINS 768’ aangebracht. Op twee schildjes met vergulde bloemen wordt naar de prinsen Van Praet verwezen: ‘FRANCISCUS. VAN PRAET: PRINS 763’ en ‘PETRUS. VAN PRAET. PRINS 772’. De aankoop van de gildenbreuk voor 550 frank door het Museum van Oudheden werd op 26 augustus 895 goedgekeurd: ‘men keurt den aankoop goed door den heer Donnet bij den heer van Herck, voor 550 fr., van eene zilveren halsketting herkomstig van de Sint-Sebastiaansgilde van Baesrode’. Wanneer de gildenbreuk op de wereldtentoonstelling van 93 te Gent werd geëxposeerd, kreeg ze een zeer positieve appreciatie: ‘le collier est joliment ouvré dans le style mièvre, mais non dépourvu d’élégance, de l’époque Louis XV. C’est l’œuvre d’un orfèvre de talent, probablement vers 750 à 760.’.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op borstplaatHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)78 (jaarcijfers 778)Monogram HBK (meesterteken) op twee schouderplaten

HerkomstSint-Sebastiaansgilde Baasrode; Van Herck Antwerpen

LiteratuurBulletijn van het comiteit der briefwisselende leden der konink-lijke commissie van monumenten, 4, 2 : Museum van Oudheden jaren 89–899, p. 450; Casier & Bergmans, 922, p. 3; Denucé, 94, p. 22; Stad Antwerpen …, 958, p. 56, nr. 55; Nys, 997|3, p. 47–48; Deurne, 2006, p. 2

TentoonstellingenGent, 93, p. 60, nr. 57; Antwerpen, 956, p. 72, nr. 02; Antwerpen/Brussel, 966/967, p. 7, nr. 260; Utrecht, 968, p. 32, nr. 55

154

64 Kelk, 1775Sint-Petruskerk BazelZilver, deels verguldh 30,2 cm

voet 18 cm cuppa 10 cm

De kelk is onderaan de voetrand 775 gedateerd. De cuppa werd in de periode 832–869 vernieuwd. Op de stam zijn er nog sporen van verguldsel zichtbaar. Op de voet zitten drie medaillons met rocailleomlijsting met de voorstellingen van het Lam Gods, de presentatie van wijn en broden en de Mannaregen. Tussen de medaillons werd telkens een rozet gedreven. De tegencuppa is versierd met korenaren en druiventrossen.

65 Paar ampullen, 1775Onze-Lieve-Vrouw Bezoeking RupelmondeZilver, binnenin verguldh 12,5 à 12,8 cm; b 10,5 cm

voet 5,6 cm

De getorste ampullen met pijnappel op het deksel, duimrust en handvat met rozetje op het uiteinde zijn identiek met deze van de congregatie van Onze-Lieve-Vrouw Presentatie te Beveren (zie cat.nr. 66). Op het deksel werden de letters A en V voor Aqua (water) en Vinum (wijn) gegraveerd.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op bodem ampullenHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)75 (jaarcijfers 775)Proefsteek enkel onderaan voetrand wijnampul

LiteratuurScheltjens, 932, p. 2; Janssens, 948|2, p. 34–35, nr. 4; Janssens, 952, p. 0, nr. 9; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 6; Stuyck, 984, p. 295; Scheppers, 994, p. 69

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 23, nr. 94; Temse, 962, nr. 6; Sint-Niklaas, 974, p. 88–90, nr. 55; Temse, 976; Temse, 990

MerkenRiethalm (meesterteken Fran-ciscus Nijs) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 75 (jaarcijfers 775)W boven drijfhamer (meester-teken) bovenaan op de cuppaZwaardje (waarborgmerk klein zilver België 832–869)

LiteratuurJanssens, 948|, p. 30; Jans-sens, 948|2, p. 34–35, nr. 2; Janssens, 952, p. 87, nr. 4; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 4

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 5, nr. 62; Temse, 962, nr. 37; Temse, 990

155waas zilver · 1700–1869 · temse

66 Paar ampullen, 1775Congregatie Onze-Lieve-Vrouw Presentatie BeverenZilverh 12,7 à 13 cm; b 11 cm

voet 5,8 à 6 cm

De ampullen van de congregatie van Onze-Lieve-Vrouw Presentatie zijn afkomstig uit het zogenaamde Oud Geestelijk Hof dat door Anna Piers (664–75) werd gesticht. Ze zijn identiek aan de ampullen in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw Bezoeking te Rupelmonde (zie cat.nr. 65), met dien verstande dat er geen aanduiding van water en wijn werd op aangebracht.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op bodem ampullenHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)75 (jaarcijfers 775)Proefsteek binnenin en onderaan voetrand

LiteratuurWeemaes, 988, p. 99

67 Schaal met ampullen, 1776Sint-Petruskerk BazelZilverSchaal: 31,5 x 24,8 cmAmpullen: h 14 cm

voet 6,3 à 6,4 cm; b 13 cm

De getorste ampullen zijn van een iets groter formaat dan de exemplaren van 775 die te Beveren en Rupelmonde bewaard worden (zie cat.nrs. 65–66). Ze zijn ook van betere kwaliteit. De duimrust heeft de vorm van een schelp en het handvat werd soberder en tegelijkertijd fijner afgewerkt. De getorste versiering en het schelpmotief werden ook in de schaal doorgetrokken. Een achttal jaar ervoor had de pastoor van Bazel nog 56 stuivers betaald aan de echtgenote van Franciscus Nijs voor de herstelling van een paar zilveren ampullen.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op bodem schaal en ampullenHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 76 (jaarcijfers 776)

BronnenRAB, OA Bazel nr. 720

LiteratuurCrooij, 90, p. 25, 258; Crooij, 9, p. 0, 63–65; Buvé, 946, p. 34; Janssens, 946, p. 94; Janssens, 948|, p. 29, 3; Jans-sens, 948|2, p. 34–35, nrs. , 3; Collon-Gevaert, 95, p. 367; Janssens, 952, p. 89, nr. 5; Dhanens, 953|, p. 6; Rosenberg, 955, p. 75; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 3; Stuyck, 984, p. 295; Weemaes, 988, p. 99; Van den Storme, 989, p. 25, 239

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 3, nr. 57; Gent, 95, nr. 222; Deurne/Brussel, 955, p. 2, nr. 80; Temse, 962, nrs. 42–43; Sint-Niklaas, 974, p. 92–93, nr. 57; Temse, 976; Temse, 990

156

Tafelzilver van æ.v.vb., Franciscus & Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Temse, 1777–1779

Privé-verzameling

Paar mosterdpotten, Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Temse, 779; Paar kandelaars, Franciscus Nijs, Temse, 778; Olie- en azijnstel, Franciscus Nijs, Temse, 777; Sauskom, Franciscus Nijs, Temse, 778; Sauskom, Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Temse, 778

MerkenRiethalm (meesterteken Fran-ciscus Nijs) op bodemplaatHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 77 (jaarcijfer 777)Proefsteek

LiteratuurVan Hemeldonck, 990; Nys, 997|3, p. 44

TentoonstellingenTemse, 990

68 Paar strooibussen, 1777Bewaarplaats onbekendZilverh 20 cm

Paar getorste strooibussen.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs)Stadskeuren Gent Jaarcijfers 777

HerkomstLeys Antwerpen, 4–6 februari 987, nr. B 34

69 Olie- en azijnstel, 1777Privé-verzamelingZilver, deels verguldh 29 cm; 25 x 10 cm

De flessenbakjes rusten telkens op vier bokkenpootjes. Tussen de bakjes is een zonnebloem gemonteerd, waarop een hondje met verguld zilveren halsband zit. De bakjes zijn versierd met guirlandes en rocailles. De bovenrand werd apart gemaakt. Het handvat is versierd met rocailleschelpen, eikeltjes, rocailles en een vogeltje met gespreide vleugels. Het olie- en azijnstel vormt een ensemble met een paar kandelaars van Franciscus Nijs (778) (cat.nr. 72), een paar sauskommen van Franciscus en zijn zoon Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (778) (cat.nrs. 73, 76) en een paar mosterdpotten van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (779) (cat.nr. 77). De sauskommen en de mosterdpotten dragen de eigenaarsinitialen æ.V.VB. en hebben hetzelfde soort handvatten. Uitgezonderd de mosterdpotten zijn alle voorwerpen versierd met guirlandes die aan ringen vasthangen. De tors van de kandelaars en de mosterdpotten bevat zowel een convex als een concaaf gedeelte. Het vogeltje met gespreide vleugels zit ook op de mosterdpotten. De bloemen op de sauskommen, de mosterpotten en het olie- en azijnstel zijn identiek. Ze komen ook voor op een ongedateerd zoutvaatje van Franciscus Nijs (cat.nr. 45).

157waas zilver · 1700–1869 · temse

70 a Canonbord, 1777Privé-verzamelingZilver, verguld koper, hout en spiegelglas35,5 x 46

Het canonbord dat oorspronkelijk een geheel met twee kleinere canonborden (zie cat.nr. 70 B) vormde, werd aangepast tot spiegel.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op linker en rechter ornamentGekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 77 (jaarcijfers 777)

HerkomstPopma Dokkum Antiques

LiteratuurAntiek, 27 (992) 3, p. 68

70 b Paar canonborden, 1777Privé-verzamelingZilver, verguld koper, hout en spiegelglas29,5 à 30 x 24 à 24,5 cm

De canonborden die oorspronkelijk een geheel met een groter canonbord (zie cat.nr. 70 a) vormde, werden aangepast tot spiegels. De hoekornamenten zijn niet gemerkt.

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) viermaal op elke kaderGekroonde G (stadskeur Gent) driemaal op de ene en eenmaal op de andere kaderGekroonde 77 (jaarcijfers 777) driemaal op de ene en eenmaal op de andere kader

71 Paar altaarkandelaars, 1778Sint-Petruskerk TielrodeZilverh 43,7 à 43,8 cm

vetvanger 10,5 cm

De kleine altaarkandelaars rusten op drie gekrulde pootjes. Op de drie zijden van de voet hangt een bloemenkrans, die ten dele een ovaal, blanco medaillon bedekt. Op de knop hangt een gedrapeerd doek in halfreliëf aan ringen.

MerkenRiethalm (meesterteken Fran-ciscus Nijs) onderaan vetvanger en in medaillon kandelaarHelm (stadskeur Gent) in medaillon kandelaarGekroonde G (stadskeur Gent)78 (jaarcijfers 778)

LiteratuurTacquaert & Snauwaert, 2006, p. 56

TentoonstellingenTielrode, 982, nr. 83

158

72 Paar kandelaars, 1778Privé-verzamelingZilverh 30,2 cm; h zonder vetvanger 28,2 à 28,3 cm;

voet 13,7 à 13,8 cm

Het getorste gedeelte van de kandelaars, deels convex en deels concaaf, bestaat uit vier brede en vier smalle panden. In het brede gedeelte hangt er telkens een guirlande aan twee ringen. Bovenaan de kandelaar is er een doorlopende guirlande aan vier ringen opgehangen. De kaarsenhouders zijn met filet ruban afgewerkt. De kandelaars maken deel uit van een ensemble (zie cat.nrs. 69, 73, 76–77).

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)77 (jaarcijfer 778)Proefsteek in voetrand

LiteratuurNAGEB, 4, december 990; Van Hemeldonck, 990; Nys, 997|3, p. 44

TentoonstellingenTemse, 990

73 Sauskom, 1778Privé-verzamelingZilverh 12,3 cm; 16,7 x 9 cm

De sauskom is op de voet versierd met vier ringen waaraan guirlandes hangen. De handvatten, bestaande uit twee gekruiste stengels zijn onder- en bovenaan telkens aan twee bloemen, respectievelijk in onder- en in bovenaanzicht, vastgemaakt. De schelpvormige kom vertoont veel gelijkenis met een ongedateerd wierookscheepje van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Temse (cat.nr. 74). Een tweede exemplaar van deze sauskom met eigenaarsinitialen æ.V.VB op de voetrand, eveneens daterend van 778, draagt het meesterteken van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (zie cat.nr. 76). Gezien Franciscus Nijs op 20 oktober 778 overleed en Egidius Franciscus Ludovicus Nijs pas in 778 de toestemming kreeg om als zelfstandig meester te werken is deze sauskom alleszins een van de laatste merken die het merk van Franciscus Nijs draagt. Hij was toen 69 jaar, terwijl zijn 23-jarige zoon Egidius Franciscus Ludovicus toen wellicht al een groot deel van het werk in het atelier in handen had. De sauskommen maken overigens deel uit van een groter ensemble uit de periode 777–779 (zie cat.nrs. 69, 72, 76–77).

MerkenRiethalm (meesterteken Franciscus Nijs) op bodemHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)78 (jaarcijfer 778)Proefsteek

LiteratuurVan Hemeldonck, 990; Nys, 997|3, p. 44

TentoonstellingenTemse, 990

159waas zilver · 1700–1869 · temse

Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (1755–1842), 1778–1838

Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, zoon van Franciscus en Anna Catharina Grietens (7–778), is geboren op 28 mei 755. Zijn grootvader beeldhouwer Adrianus Nijs (683–77) en zijn tante Joanna Maria Ludovica Peeters (723–797), gehuwd met beeldhouwer Philippus Alexander Franciscus Nijs, zijn peter en meter. Egidius Franciscus Ludovicus Nijs neemt bij het over-lijden van zijn vader het atelier over, waarin hij sedert ca. 766 meehelpt, zoals uit een van 777 daterend document kan afgeleid worden: ‘Gillis Nijs jongman sich geoeffent hebbende jaren in den stijl ofte ambacht van silversmeden ten huijse van sijnen vader seer e[x]perten m[eeste]r silversmit binnen Themsche’. Egidius wordt als een goede werkkracht omschreven: ‘Gilles Nijs […] qu’il soit honnete bon ouvrier et qu’il aide son père dans le metier’. Zijn eerste verzoek tot dis-pensatie van leerjaren dateert van januari 776 en wordt niet ontvankelijk verklaard. Op 30 oktober 777 vernieuwt hij zijn aanvraag. Op 29 novem-ber krijgt hij dispensatie en in 778 wordt hij na het afleggen van de meesterproef in het Gentse ambacht als meester-zilversmid voor Temse aanvaard. Een sleutel, symbool van de gemeente Temse, wordt als meesterteken op de insculpatie-plaat aangebracht. Egidius Franciscus Ludovicus is trouwens nog minderjarig. Thomas Grietens en Adriaen de Clippeleir, echtgenoot van zijn tante Amelberga Nijs, behartigen op dat mo-ment als voogden zijn zaken. Ook in de Franse tijd, wanneer hij verplicht wordt om een nieuw meesterteken te kiezen, behoudt hij de sleutel als meesterteken, maar nu in een ruitvormige in plaats van uitgesneden contour. Egidius blijft tot 838 als zilversmid te Temse werken en overleeft dus alle mogelijke regimes, zowel in het ancien régime als in de Franse, Hollandse en Belgische periode. Voor de identificatie van werken van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs uit de periode 778–798 is enige omzichtigheid geboden. Op 24 mei 769 liet H.J. Pieters, die zeker tot in 777 in de adresgidsen van Gent als edelsmid in de lange-munte vermeld wordt, immers een gelijkaardig meesterteken registreren, met name een sleutel. De baard van de sleutel is echter verschillend. Bij Pieters wijst de baard naar rechts en bestaat

hij uit drie horizontale lijnen. De sleutel van Nijs is naar links gericht en heeft een u-vormige baard die met een horizontale lijn aan de steel is verbonden. Al de werken die tot hier toe op het conto van Pieters stonden, kunnen thans als werk van Egidius Nijs geïdentificeerd worden (zie cat.nrs. 83, 88, 89, 95, 99). Dat Egidius Francis-cus Ludovicus Nijs te Aalst zou gewerkt hebben, berust op een verkeerde interpretatie van de insculpatieplaat. De werken die op naam van de zogenaamde Karel, Charles of Carolus Nijs staan, zijn evenens van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs. Dit berust op een verkeerde interpretatie van zijn signatuur. E: Nijs werd verkeerdelijk als C: Nijs gelezen, waarbij van de veronderstel-ling werd uitgegaan dat de C dus voor Charles of Carolus stond. Op 3 mei 788 trouwt Egidius met Maria Josepha Huygens, die sedert 786 wees is en blijkens een aantal rentebrieven alleszins financiëel een aantrekkelijke partij voor Egidius Franciscus Ludovicus Nijs is. Voor dit huwelijk kreeg Maria Josepha Huygens, dochter van schoolmeester Egidius Huygens (737–786) en Isabella Francisca van Geertsom (73–769), de toestemming van haar oppervoogden, de baljuw, burgemeester en schepenen van de burcht en heerlijkheid van Temse. Op 3 december 788 koopt hij van Petrus Casteleyn voor 3.400 gul-dens courant een huis in de Rechte Kasteelstraat, gelegen in dorpsnummer 57. In de Franse tijd werkt Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, die dan gemeenteraadslid is, zonder gezel en wordt zijn merk in de Gentste keurkamer geregistreerd. Volgens een statistisch overzicht verdient hij ca. 8 gemiddeld ,26 frank per dag. Samen met Joannes Baptiste Tielemans uit Sint-Niklaas wordt Egidius Franciscus Ludovicus Nijs in 794–795 door het hoofdcollege van het Land van Waas aangesteld om het zilver dat tussen 0 november en 23 december 794 opgevorderd is te keuren en af te zuiveren. En in de periode tussen 23 decem-ber 794 en 0 maart 795 smelt hij gedurende 75 dagen zilver. Hij maakt in 795 ook een zilveren medaille voor den commissair van het gouverne-ment. Een van zijn grote opdrachtgevers in de Franse tijd is de graaf van Lichtervelde, voordien heer van Temse. E.F.L. Nijs verguldt voor hem in

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-15/29, nr. 1

160

797 twee zeepdozen en herstelt in hetzelfde jaar ook twee messen. In 799 maakt hij twee panne-kens voor twee kandelaars, poetst hij zilverwerk en voert enige niet nader gespecificeerde repa-raties uit. Twee jaar later, in 80, bruineert hij vier zilveren zoutvaten en levert hij twee zilveren schotels. In de Hollandse tijd behoudt hij zijn meesterteken. Op oktober 826 laat hij net als zijn echtgenote Marie Josepha Huygens een testament opmaken. Bij het overlijden van een van de partners zal een vierde deel aan de langst levende in volle eigendom gegeven worden en een vierde deel van alle na te laten roerende en onroerende goederen, waarbij hij of zij ontlast wordt van een borg. Egidius blijft volgens de patentregisters tot 838 als zilversmid te Temse werken. Zijn echtgenote heeft ook een textiel-handel, meer bepaald in tule. Over de effectieve einddatum van zijn activiteit als zilversmid kan gediscussieerd worden, aangezien hij reeds op 2 maart 834 als volgt in een notariele akte vermeld wordt: ‘Egide Nys en zyne huysvrouw Marie Josepha Huygens voorheen zilversmid en thans particulieren zonder bedryf woonende te Temsche’. Maar het is pas in 838 dat zijn zijn zoon Josephus Nijs (802–852) het atelier, en zijn dochters de zilverwinkel overnemen. Egidius Franciscus Ludovicus Nijs is op dat moment door zyne blindheyd in d’oogen niet meer in staat om te schrijven. Gezien de toestand van Egidius Nijs, die ondertussen 83 jaar is, mogen we aannemen dat Joseph Nijs net als zijn broer Petrus Nijs

(798–849), die vanaf 828 als zilversmid te Be-veren werkt, al eerder in het atelier gewerkt heeft. Op 2 oktober 838 neemt Josephus Nijs voor 30 frank het goud- en zilversmeedsgereedschap van zijn vader over, nadat op 26 september hiervan een inventaris is opgemaakt. De zilverwinkel wordt vanaf 2 oktober 838 voor 2 jaar aan 8,40 frank per jaar verpacht aan Josephus Nijs en zijn zusters Joanna Philippina (789–862), Maria Josepha (* 794), Isabella (* 806) en Theresia Nijs (807–89), die op uitzondering van Isabella – zij verblijft sedert 833 te Goes (Nederland) – bij hun ouders inwonen. Het huys, stede ende erve, zynde van ouds eenen zilversmidswinkel is nog steeds in de Kasteelstraat gelegen, meer bepaald nr. 307. De inboedel van het woonhuis en de winkel wordt op 2 oktober 838 op basis van een lijf-rente van 238,34 frank aan hen overgemaakt. De hieraan gekoppelde voorwaarde dat bij huwelijk het eigendomsrecht op zaken uit deze verkooop vervalt, heeft waarschijnlijk mee aan de basis gelegen van het feit dat op uitzondering van Isabella Nijs die met Lambert Huyzers trouwt, geen van hen in het huwelijksbootje stapt. Op 4 juli 842 overlijdt Egidius Franciscus Ludovicus Nÿs om elf uur ’s morgens op 87-jarige leeftijd in zijn woning. Zijn zoon, zilversmid Josephus Nijs, en een kennis, schryver Joseph Everaert, doen hiervan nog op dezelfde dag om vier uur in de namiddag aangifte. Marie Josepha Huygens was twee jaar tevoren, op 9 mei 840 overleden.

Merk vóór 1798STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 2-765; Casier, 94, pl. VII r o, nr. 0; Stuyck, 984, p. 97, 294–295, nr. 5237

Merk na 1798STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. ; Stuyck, 984, p. 22, 97, 32, 294–295, nrs. 420, 5238

BronnenARAB, Jointe van de Munt nr. 26; GAT, MA Temse nr. 484.2; GAT, OA Temse nr. 00, f o 75 v o; GAT, OA Temse nr. 480, f o 25 r/v o; KOKW, A343; RAB, ALVW nrs. 465, 893; RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. , 839, nr. 09; RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. 5, nr. 02; RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. 30, nrs. 86–88; RAB, OA Temse nrs. 26, 82; RAB, OA Temse nr. 438, f o 94 v o–95 r o; RAB, OA Temse nr. 445, f o 6 r o; RAB, OA Temse nr. 45, f o 236 v o–238 r o; RAB, OA Temse nr. 799; RAG, Fonds Scheldedepartement nrs. 207/0, 2278/; SAG, Onge-nummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, 5 februari 776; SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nrs. 8, 9.4

LiteratuurAnnuaire …, 832, p. 22; Crooij, 90, p. 25; Crooij, 9, p. 0, 38; Casier, 94, pl. VII r o; Scheltjens, 932, p. 0; Scheltjens, 935, p. 50; Buvé, 946, p. 35; Janssens, 948|2, p. 33; De Groodt, 948, p. 5; De Groodt, 949, p. 50; Rosenberg, 955, p. 32; Squilbeck, 957, p. 43; De Gendt, 976; Colaes, 984|3, p. 9, 33; De Keyzer, 984, p. 72; Colaes, 987, p. 72–74, 76; Van den Storme, 989, p. 239–240; Kockelbergh, 990, p. 22; Van Hemeldonck, 990; Blaton, 992, p. 74, 06; Nys, 993, p. 9; Swarten-broekx, 993, p. 44, 46; Nys, 997|3, p. 23, 47, 49

Detail insculpatieplaat voor de subalterne meesters aangesloten bij het Gentse edelsmedenambacht sedert 1772: Dese Plaete is voor alle de gone die sorteren, ondre onse kamer, te weten: Dendermonde, St. Nicolas, Lokeren, Temst, Aelst, Petegem, Deynse en Eecloo Koper31 x 22,5 cm(stam Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 2-765)

Goud.

47 Veertig paer goude bellen, geprezen twee honderd francs 200 .

48 Vier en vyftig goude ringen, geschat negentig francs, dus 90 .

49 Achtien goude kruyskens, geschat veertig francs 40 .

50 Zes goude medaillons, geschat twintig francs 20 .

51 Zestien paer ooringen, geprezen twintig francs 20 .

52 Een sleutel en cachet, geprezen twintig francs 20 .

53 Twaelf goude spellen, geprezen veertien francs, dus 14 .

54 Twintig goude slotjens, geprezen twintig francs, dus 20 .

55 Acht meters goude keting, geschat vyf en vyftig francs, dus 55 .

56 Dry diamante ringen, geschat op dertig francs, dus 30 .

Zilver.

57 Vier zilveren kroonen, zeven en veertig francs, zestien centimen 47 .16

58 Zes snuyf doozen, geschat, twee en zeventig francs, zes en vyftig centimen 72. .56

59 Acht lepels en acht fourchetten, geprezen honderd dertig francs, een en zestig centimen 130 .61

60 Een potagie lepel, geprezen achtien francs, dus 18 .

61 Eenen souplepel, geprezen vyf en twintig francs, dus 25 .

62 Drij dozynen ca≠elepeljens, geschat dry en veertig francs 43 .

63 Twee suykertangen, geprezen tien francs acht en tachentig centimen 10 .88

64 Vier borze slotjens, geschat tien francs 10 .

65 Twee suykerlepels, geschat tien francs acht en tachentig centimen 10 .

66 Twee zoutvaten, geschat een en twintig francs zes en zeventig centimen 21 .76

67 Twee mostaerd-potten, geprezen een en twintig francs, zes en zeventig centimen 21 .76

68 Zes pair schoengespen, geprezen zes en dertig francs acht en twintig centimen 36 .28

69 En eyndelinge, een zilveren wywatervat, geprezen tien francs, acht en tachtentig (:francs, dus:) centimen 10 .88

Bron: rab, n depot Bernard Dubois Temse nr. 30, nr. 86, 2 oktober 1838

Alvooren, een groot en kleyn yzeren handbeeld geprezen dertig francs 30 .

2 Een vierkanten yzeren tast, en grooten ronden yzeren staek, geprezen negentien francs 19 .

3 Een groote en kleyne bank-vijs, twee handvyskens, en dry moijeryzers, t’ zaemen geprezen twee en twintig francs 22 .

4 Een werkbank, geprezen vier francs 4 .

5 Een hauten trek-bank, met vyf trek-yzers geprezen zeven francs 7 .

6 Een groote en kleyne draybank, en een blaesbalk, t’ zaemen geprezen acht en dertig francs 38 .

7 (Een groote en kley:) zes en dertig koperen stampen, twee yzeren therin-lepel stampen, een yzeren potage-lepel-stamp, twelf yzeren tafel lepel stampen, en veertien yzeren ka≠é-lepel stampen, ’t zaemen geprezen een en zestig francs, dus 61 .

9 Zestien yzeren drukflesschen, vier yzeren perssen, zesendertig yzeren hamers, zesentwintig yzeren staeken, en twee yzeren sperhaeken, t’zamen gepresen negenzestig francs, dus

69 .

10 Alle de koperen, looden, en tinnen modellen, een yzeren trek-molier, pers met sleutel en tien molier-yzers, t’zaemen geprezen twintig francs

20 .

11 Eene groote yzeren en een kleyne scheer geprezen zeven francs 7 .

12 Eenen rooden koperen bluspot, dry yzeren ingieters t’zaemen geschat zeventien francs 17 .

13 Eyndelinge, vyftien gravure en trekyzers, benevens eenen drayenden slypsteen geschat zeven francs 7 .

Total, dry honderd eenen francs, dus 301 .

De inboedel van het atelier van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs

Tusschen d’ondergeteekende Egidius-Franciscus-Ludovicus Nys, zilversmid en zyne egtgenoote ten e≠ecte deezer door hem bemagtigd, Marie Josepha Huygens, te Temsche woonende ter eendere: – En hunnen zoon Josephus Nijs, zilversmid woonende met voornoemde zyne ouders, ter andere: – Is onderlinge gemaekt, de naervolgende pryzije

der voorwerpen en gereedschappen den zilversmids stiel aengaende, en toebehoorende aen de eerstgenoemde onderschrevene ter eendre, om alle de zelve volgens schatting door genoemden onderschreven ter andere, te worden aenvaerd, ende wanof akte informa zal worden gepasseerd, als volgt:–

Bron: rab, n depot Bernard Dubois Temse nr. 30, nr. 87, 2 oktober 1838

De inboedel van de winkel van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs

waas zilver · 1700–1869 · temse 161

162

Cibories, Egidius Franciscus Ludovicus en Josephus Nijs, Temse, 1784 –1852

Ciborie Onze-Lieve-Vrouw ten Bos Nieuwkerken, Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Temse, 1784

Ciborie Sint-Jacobus de Meerderekerk Haasdonk, Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Temse, 1792

Ciborie Onze-Lieve-Vrouw ten Hemel opgenomenkerk Kruibeke, Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Temse, 1820

Ciborie Abdij Roosenberg Waasmunster, Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, Temse, 1832–1838

Ciborie Sint-Antoniuskerk Sint-Niklaas, Josephus Nijs, Temse, 1838–1852

163waas zilver · 1700–1869 · temse

164

Rekeningen voor de graaf van Lichtervelde, 1797–1801

ug, fvb i o 13, 7 november 1797 en 15 november 1799

ug, fvb i o 16, 1 juni 1801

7 november 1797: vergulden van twee zeepdozen en het repareren van twee messenPapier18,5 x 15,5 cm

Herstelling kelk, Jan Baptiste Verberckt, Antwerpen, 1795

Sint-Niklaaskerk Sint-NiklaasZilver, deels verguldh 28,7 cm; 9,9 cm; 15 cm

De kelk van Jan Baptiste Verberckt (735–89) werd in de Hollandse tijd (85–832) door Egidius Franciscus Ludovicus Nijs hersteld. Het gehalte werd toen opnieuw gecontroleerd.

MerkenMonogram JBV (meesterteken Jan Baptiste Verberckt) op voetrandGekroonde hand (stadskeur Antwerpen)Gekroonde 95 (jaarcijfers 795)N onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832)

LiteratuurNauts, 970, p. 7–73, 94, 95, nr. A5; Schietekat, 970, p. 08; Vandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 53; Weemaes, 987, p. 74–75, 78

TentoonstellingenSint-Niklaas, 974, p. 77–78, nr. 44

15 november 1799: leveren van twee vetvangersPapier19 x 16 cm

1 juni en 9 juli 1801:bruineren van vier zoutvaten, het leveren van twee schotels en het repareren van twee messenPapier19,5 x 16 cm

165waas zilver · 1700–1869 · temse

74 Wierookvat en -scheepje, 1778–1798Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilverWierookvat: h 25 cm; Wierookscheepje: h 11,5 cm; 15,5 x 10 cm

Enkel het scheepje is gemerkt met het meesterteken van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs. Beide objecten rusten op een ronde voet met een boord van akantbladeren. Bovenop het schelpvormige scheepje werd een rampskop gemonteerd, die ook tweemaal op het corpusgedeelte van het wierookvat voorkomt. Tussen de ramskoppen hangen laurierguirlandes. Een gelijkaardig, wierookstel wordt in de Sint-Jacobus de Meerderekerk te Haasdonk bewaard, waarvan het scheepje gemerkt is met een keurkamer- en gehalteteken uit de Franse tijd (798–809).

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op voetrand scheepje

LiteratuurScheltjens, 932, p. 2; Scheltjens, 935, p. 53; Dhanens, 952, p. 379, nr. 86; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 27; Van den Storme, 989, p.222; Haasdonk, 998

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 34, nr. 20; Temse, 924, p. 2, nrs. 23–24; Sint-Niklaas, 974, p. 03–04, nr. 70; Temse, 976

75 Paar sauskommen, 1778–1798Privé-verzamelingZilver h 11 à 11,9 cm; 19 à 19,2 x 9,3 à 9,5 cm

Voet van de schelpvormige sauskommen afgewerkt met laurierband. De gekruiste handvatten, vergelijkbaar met de exemplaren van 778 (zie cat.nrs. 73, 76), werden op vier bloemen in bovenaanzicht gemonteerd. Op de voetrand staan de eigenaarsinitialen I.R. Dezelfde initialen komen ook voor op de rand van een lepel uit de periode 809–85 (zie cat.nr. 08).

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op bodemGrote gotische E (herkeuringsmerk grote werken België 832–869) bovenaan op corpusgedeelte Bijltje (herkeuringsmerk Frankrijk 809–84) op voetrand

76 Sauskom, 1778Privé-verzamelingZilver h 12,1 cm; 17,3 x 9,5 cm

Een identiek exemplaar met eigenaarsinitialen æ.V.VB op de voetrand, dateert van 778 en draagt het meesterteken van zijn vader Franciscus Nijs (zie cat.nr. 73). Gezien Franciscus Nijs op 20 oktober 778 overleed en Egidius Franciscus Ludovicus Nijs pas in 778 de toestemming kreeg om als zelfstandig meester te werken is deze sauskom een van de eerste werken die het merk van de toen 23-jarige Egidius Franciscus Ludvicus Nijs draagt. Beide sauskommen maken deel uit van een groter ensemble uit de periode 777–779 (zie cat.nrs. 69, 72–73, 77).

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludivcus Nijs) op bodemHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)78 (jaarcijfer 778)Proefsteek

LiteratuurVan Hemeldonck, 990; Nys, 997|3, p. 44

TentoonstellingenTemse, 990

166

77 Paar mosterdpotten, 1779Privé-verzamelingZilver h 19,4 à 19,8 cm; b 11 cm

Mosterdpotten op de voet versierd met guirlandes opgehangen aan ringen. Het corpusgedeelte is getorst, met zowel convexe als concave delen. Het gedraaide handvat eindigt bovenaan in twee bloemen. Scharnierend deksel met sluitpin vastgemaakt en afgewerkt met kleine duimrust. Op het deksel zit een vogel met gespreide vleugels op een takje met twee eikels. Eigenaars-initialen æ.V.VB. op de voetrand. De mosterdpotten maken deel uit van een groter ensemble uit de periode 777–779 (zie cat.nrs. 69, 72–73, 76).

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op bodemHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 79 (jaarcijfer 779)Proefsteek

LiteratuurVan Hemeldonck, 990; Nys, 997|3, p. 44

TentoonstellingenTemse, 990

78 Olie- en azijnstel, 1779Privé-verzamelingZilver en kristal h 29 cm; 25 x 9,5 cm

Karafhouders bestaande uit vier guirlandes met daaraan een schelp boven een acanthusblad. Daartussen telkens een bloem tussen gestileerde bladmotieven. De stam is versierd met acht bloemen met spitse bladeren die op twee schelpjes steunen. Het handvat is versierd met een dubbele rocaille met erboven een vogeltje en links- en rechtsonder een eikeltje. De grepen verbreden naar onder toe en hebben aan beide zijden een waaiervormige schelp. Onderaan de stam zijn twee ringen voor de flessendoppen gemonteerd. Bloemetjes verbinden de stam met de karafhouders. Identiek met olie- en azijnstel van 777 met de merken van zijn vader (cat.nr. 69). Enkel het vogeltje op het handvat werd anders gemonteerd en de hond die tussen de twee karafhouders zit ontbreekt.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op bodemplaatHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)79 (jaarcijfers 779)

167waas zilver · 1700–1869 · temse

79 Ciborie, 1780Onze-Lieve-Vrouwekerk RuiseledeZilver, deels verguld h zonder bekroning 36,5; voet 19,5 cm

De ciborie was oorspronkelijke 52 cm hoog. De originele bekroning werd verwijderd en vervangen door een bol met kruisje van de echtgenote van de Gentse edelsmid D. Marchand. Volgens het kwijtschrift werd deze ciborie met een gewicht van 48 onsen en 3 engelsen (omgerekend .496,474 gram) aangekocht voor 273 gulden en 2 stuivers. Twee jaar later werd bij Egidius Franciscus Ludovicus Nijs een iets lichtere ciborie van 28 onsen en 8 engelsen (omgerekend 873,584 gram) voor 63 gulden en 5 stuivers besteld. De ciborie van 780 is op de voet versierd met het Lam Gods, het Offer van Mechisedek en de Mannaregen.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Fran-ciscus Ludovicus Nijs) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 80M onder kruisje (meesterteken echtgenote D. Marchand) op toegevoegd kruisje

LiteratuurDe Smet, 968, p. 3–32, nrs. 7, ; Verschraegen, 974, p. 23; Stuyck, 984, p. 295

TentoonstellingenGent, 93, p. 94, nr. 465

80 Vier flambeeuwschilden Onze-Lieve- Vrouw, 1780

Sint-Laurentiuskerk LokerenZilver17 x 13 cm

De confrerie van Onze-Lieve-Vrouw te Lokeren kocht voor 2 pond 2 schellingen en 2 groten de vier flambeeuwschilden aan via Andreas de Capper, schoonbroer van Egidius Francis-cus Ludovicus Nijs. De oude schilden werden voor 2 pond 2 schellingen en 6 groten verkocht. De flambeeuwschilden zijn versierd met een gekroond Mariamonogram. De schilden worden links en rechts geflankeerd door een gestileerde rocaille. Onderaan rusten de schilden op een schelp. Een laurierguir-lande verbindt de schelp met twee iets hoger geplaatste bloem-knoppen. Een strik en opnieuw een laurierguirlande vormen de bekroning van de schilden.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op alle flambeeuwschildenHelm (stadskeur Gent) op drie van de vier flambeeuwschildenGekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 80 (jaarcijfers 780)Proefsteek op keerzijde

LiteratuurDe Gendt, 976; Verstegen, 977, p. 27, 40; Verschraegen, 98|, p. 3; Stuyck, 984, p. 294; Nys, 997|3, p. 35–36; Nys, 200, p. 23

TentoonstellingenSint-Niklaas, 974, p. 35, nr. 97; Temse, 976; Temse, 990

168

81 Dienvork, 1781Privé-verzamelingZilverl 31,3 cm; b heft 3,6 cm; b tanden 3 cm

Dienvork van het vioolkastmodel zonder lof met eigenaarsinitialen V:Q. | G.I.I.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 8 (jaarcijfers 78)Proefsteek

82 a Drie canonborden, 1781Onze-Lieve-Vrouwekerk RuiseledeZilver en houtMaten onbekend

De drie zilveren lijsten met applieken met een gewicht van 35 onsen en 2 engelsen (omgerekend .095,056 gram) uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Ruiselede werden volgens het kwijtschrift voor 44 gulden en 0 stuivers aangekocht. In het fotorepertorium van de Belgische bedehuizen werd enkel de referentie naar de foto opgenomen. Details over maten en merken van de canonborden ontbreken.

LiteratuurDe Smet, 968, p. 3, nr. 9; Verschraegen, 974, p. 23; Stuyck, 984, p. 295

82 b Canonbord, 1781 Bewaarplaats onbekendZilver, hout en spiegelglasSpiegellijst: 30,9 x 37,2 cmMiddenapplieken: 4 x 8,2 cmHoekapplieken: 7 x 5,2 cm

Het canonbord werd omgevormd tot spiegellijst. De zilveren lijst is van de Gentse zilversmid A. Reynvoet en dateert uit de periode 832–869. De applieken, identiek aan deze op de canonborden uit de kerk van Ruiselede, zijn van de hand van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs en dateren van 78.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op drie van de vier middenapplieken8 (jaarcijfers 78)R tussen twee symbolen (meesterteken A. Reynvoet) viermaal op lijstZwaardje (waarborgmerk klein zilver België 832–869)

83 Ceremoniële staf met Onze-Lieve- Vrouw ten Hemel opgenomen, 1781

Onze-Lieve-Vrouwekerk RuiseledeZilver en houtl zonder houten staf 28 à 31 cm

Onze-Lieve-Vrouw ten Hemel opgenomen zit op een wolk. Een zilveren knop, versierd met laurierbanden en het opschrift

‘KERK RUYSSELEDE’, verbindt het beeldje met de houten staf. Volgens het kwijtschrift weegt het zilveren beeldje 9 onsen en 4 engelsen (omgerekend 605,972 gram) en werd hiervoor 05 gulden en 6 stuivers betaald aan Egidius Franciscus Ludovicus Nijs. Details over maten en merken ontbreken.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Gentse stadskeurenGekroonde 8 (jaarcijfers 78)

LiteratuurDe Smet, 968, p. 3–33, nr. 0; Verschraegen, 974, p. 24

TentoonstellingenGent, 93, p. 94, nr. 466; Brugge, 930, p. 33, nr. 4; Gent, 956, p. 9, nr. 239

169waas zilver · 1700–1869 · temse

84 Processiekruis, 1782Onze-Lieve-Vrouwekerk RuiseledeZilver, verguld koperh 90 cm; b 39,5 cm

Het kruisbeeld met een gewicht van 60 onsen en 9 engelsen (859,442 gram) werd volgens het kwijtschrift aangekocht voor 354 gulden en 7 stuivers. Op de keerzijde van het kruis werd het opschrift ‘KERK RUYSSELEDE’ gegraveerd. Het model is gebaseerd op het processiekruis dat zijn vader Franciscus Nijs in 757 voor de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Temse heeft vervaardigd (zie cat.nr. 49). Egidius Franciscus Ludovicus Nijs voegde er classicistische motieven, zoals de portretmedaillons en de laurierguirlandes op de knop, aan toe en koos voor een symmetrische uitwerking van de kruisarmen in de plaats van de grillige, assymetrische rocailles. De twaalf portretmedaillons, met afwisselend een naar rechts kijkend vrouwenhoofd en een naar links kijkende bebaarde mannenkop, komen ook voor op andere stukken van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (zie cat.nrs. 87–88).

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op rugzijde kruisHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)82 (jaarcijfers 782)

LiteratuurDe Smet, 968, p. 3, nr. 8; Verschraegen, 974, p. 23

TentoonstellingenGent, 93, p. 94, nr. 467

85 Olie- en azijnstel, 1783Privé-verzamelingZilverh 25,3 cm; b 20,5 cm; d 11,2 cm

Olie- en azijnstel op tweemaal vier pootjes versierd met ramskoppen en guirlandes en een vaas als bekroning van het handvat.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op bodemplaatHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)83 (jaarcijfers 783)Proefsteek

170

86 Ciborie, 1784Onze-Lieve-Vrouw ten Bos NieuwkerkenZilver, cuppa verguldh 49 cm

voet 18,7 cm cuppa 13,5 cm

De blanco medaillons zijn omzoomd met laurierbanden. De korenaren en wijnranken op de cuppa zijn aan zes ringen opgehangen.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)84 (jaarcijfers 784)

LiteratuurDe Gendt, 976; Vandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 28; Grumiau, 994, p. 47; Haasdonk, 998

TentoonstellingenSint-Niklaas, 974, p. 55, nr. 26

87 Balustrade van troonhemel heilige Amelberga, 1784

Bewaarplaats onbekendKoper en zilver33,5 cm x 81 cm

In het midden van de balustrade zit een ovaal medaillon met het monogram SA van de heilige Amelberga. Het medaillon is omgord door een laurierband met bovenaan een strik. Links en rechts verbinden gedrapeerde laurierguirlandes het medaillon met de sokkels waarop een vaas met bloemen staat. In de sokkel zit een medaillon met respectievelijk een vrouwelijk en een mannelijk portretmedaillon.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)84 (jaarcijfers 784)

HerkomstConfrerie heilige Amelberga Temse

LiteratuurJanssens, 948|2, p. 34–35, nr. 0; Dhanens, 952, p. 382, nr. 03; Janssens, 952, p. 05, nr. 5; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 34

171waas zilver · 1700–1869 · temse

88 Paar kandelaars, 1785Sint-Walburgakerk Veurne Zilverh 26,3 à 26,7 cm

voet 12,9 cm

Op de voet zitten tweemaal twee identieke portretmedaillons, respectievelijk een man met baard naar links en een onbe-baarde kop naar rechts. De stam is versierd met ramskoppen. Aan de kaarsenhouders hangen laurierslingers. De tafel-kandelaars werden op de voet voorzien van een opschrift:

‘ST WALB. FURNIS’.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)85 (jaarcijfers 785)

LiteratuurDe Vos-Stockman, Roose-Meier & Verschraegen, 975, p. 60; Stuyck, 984, p. 22

TentoonstellinenGent, 975, 2, p. 307, nr. 59

172

89 Mosterdpot en strooibus, 1785 & 1788Bewaarplaats onbekendZilverMaten onbekend

Op de buik van mosterdpot en strooibus werden vier ramps-koppen met ertussen gedrapeerde guirlandes gemonteerd. Details over merken en maten ontbreken. Op de foto van de strooibus zijn er buiten de vier 8de-eeuwse merken ook nog twee bijgeslagen merken (een keurkamerteken en een gehalte-teken uit de Hollandse tijd?) te zien.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op de voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Jaarcijfers 785 en 788

HerkomstKunstveilingen in het Paleis voor Schone Kunsten Brussel, 27 april 993, nr. 26

90 Olie- en azijnstel, 1787Privé-verzamelingZilverh 28,8 cm; b 21,5 cmd 9,4 cm

Het handvat is nog geïnspireerd op oudere rococo voorbeelden (zie cat.nrs. 55, 68, 78), terwijl de flessenbakjes en de ornamen-ten op het handvat, de maskers en de slang die in zijn eigen staart bijt, neoclassicistisch zijn. De flessenbakjes rusten op tweemaal vier pootjes en zijn versierd met guirlandes en rams-koppen. Tussen de bakjes in zit een hond met een opgeheven poot op een rozet.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op bodemplaat van beide flessen-bakjesHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)87 (jaarcijfers 787)Proefsteek

91 Pollepel, 1788Privé-verzamelingZilverl 37 cm; b bak 9,4 cm

Pollepel van het viookastmodel zonder lof. Op het heft staan de eigenaarsinitialen VDC.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 88 (jaarcijfers 788)Proefsteek

173waas zilver · 1700–1869 · temse

92 Paar twee-armige kandelaars, 1791Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilverh 43,5 cm; b 25,8

voet 13,1 cm

De ronde voet is omzoomd met een laurierband. De gecanne-leerde stam verjongt naar beneden toe en is bovenaan versierd met bloemenslingers. De oorspronkelijke kaarsenhouder is met afhangende bladeren gedecoreerd. De ongemerkte lichtarmen met vissenkoppen en maskers werden er later aan toegevoegd.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)9 (jaarcijfers 79)

LiteratuurDhanens, 952, p. 378, nr. 80; Verhofstede, 953, p. 34; Aubroeck, 954, p. 9; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 35; Haasdonk, 998

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 33, nr. 6; Temse, 924, p. 2, nrs. 2–22; Antwerpen, 955, nr. 499; Sint-Niklaas, 974, p. 34, nr. 94

93 Monstrans, 1791Sint-Martinuskerk BerlareZiler, deels verguldh 49 cm; b 24 cmvoet 19,1 x 15,7 cm

De vier medaillons op de voet zijn omzoomd met een laurier-band aan een strik. Egidius Franciscus Ludovicus Nijs opteerde ook hier voor de afbeelding van het Lam Gods, een kan en drie broden op een tafel, een druiventros aan een tak en de mannaregen. Op de nodus werden vier korte laurierbanden in halfreliëf geciseleerd. De stralen zijn versierd met druivenran-ken, -bladeren en -trossen. De twee gevleugelde engelenkopjes onderaan de stralen zijn sculpturaal uitgewerkt. De duif als symbool van de heilige Geest, die onder de kroon hangt, is minder gedetailleerd uitgewerkt.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)9 (jaarcijfers 79)Twee proefsteken in voet

LiteratuurVerschraegen, 98|2, p. 3

TentoonstellingenBerlare, 982

174

94 Aanpassing monstrans, 1791 (1793 ?)Sint-Jacobus de Meerderekerk HaasdonkZilver, deels verguldh 63,5 cm; b 31,7 cmvoet 21,2 x 17,2 cm

De gehavende monstrans uit de Sint-Jacobus de Meerdere-kerk van Haasdonk is enkel op de rand van de kroon gemerkt met een het meesterteken BB, dat wordt toegeschreven aan Antwerpse zilversmid Balthasar Borckx (750–802). Bij een kerkdiefstal in de nacht van 24 op 25 januari 792 werd een monstrans gestolen die zonder vergulding van de stralen ge-schat wordt op .00 gulden en met vergulding op .500 gulden:

‘Eene groote silvere remonstrantie, vercierd met roode gemaekte bloemen van hoorn, verbeeldende roosen en animoniën, de remonstrantie sonder de verguldinge van straelen heeft gekost f. 00. (in margine:) 500’. Aan de Antwerpse edelsmid Franciscus Willaert (75–85), die zowel familiaal als profes-sioneel aan Balthasar Borckx gelinkt kan worden, werd op 6 juni 792 52 pond 0 schellingen groten betaald voor het maken en leveren van een nieuwe zilveren monstrans met twee kristallen. Deze betaling werd in de kerkrekening van 790 ingeschreven. In het overzicht van het in 792 nieuw ge-leverd zilver wordt deze monstrans artistiek niet bijster hoog ingeschat: ‘Zilveren remonstrantie met koperen stralen verguld (gemaekt en mismaeckt tot Antwerpen door Wallaert) kost 245 guldens wisselgeld vlaemsch 35’. Wellicht is deze mon-strans samengesteld uit onderdelen van meedere monstransen of kwam ze in verschillende fases tot stand, want volgens de kerkrekening van 79 (793?) verwerkte Egidius Franciscus Ludovicus Nijs 69,2 gram zilver aan een monstrans die hij ook verguldde: ‘Item heeft den rendant betaelt aen Sieur Egidius Nijs meester silversmit tot Temsche de somme van negen ponden thien schellingen en twee grooten courant geld over het verwercken van twee oncen 5 engelsche silver aen de remonstrancie alsmede voor fatsoen ende vergulden der selve alle by hem ten dienste van dese kercke gedaen ende gelevert breeder naer uytwysens syne specifi-catie ende quittantie dus £ 9-0-2’. Wat er ook van zij, de voet van de monstrans is quasi identiek, zij het iets kleiner van formaat, met deze van de ciborie die Egidius Franciscus Ludovicus Nijs in 792 in opdracht van Jozef Brijs maakte voor dezelfde kerk (zie cat.nr 95). De twee putti, zeer herkenbaar met de optisch vervormde gezichten, die de kroon flankeren zijn exact dezelfde als deze op de duidelijk gemerkte en van 85 daterende stralen-montrans van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs uit de kerk van Kruibeke (zie cat.nr. 8).

MerkenBB (meesterteken Balthasar Borckx ?) op kroon

BronnenRAB, KA Haasdonk nrs. 7–8; KA Haasdonk, Dossier nieuwe kerk

LiteratuurDe Witte, 972, p. 79–80, 9, 95; Roose-Meier, 98, p. 23; Weemaes, 993, p. , 95–97, 247, 268; Van Hemeldonck, 2005|2, 2, p. 58–59, 45–47, nrs. 8-68, 8-479

TentoonstellingenHaasdonk, 998, nr. 0

175waas zilver · 1700–1869 · temse

95 Ciborie, 1792Sint-Jacobus de Meerderekerk HaasdonkZilver, kruisje, cuppa en deksel binnenin verguldh 47 cm voet 19,8 cm; cuppa 15 cm

Na de kerkdiefstal in de nacht van 24 op 25 januari 792 werd door de kerkmeester van Haasdonk een collecte georgani-seerd waarbij 563 gulden werd opgehaald, wat geenszins het geleden verlies van 5.357 gulden dekte. Stoeldraaier Jozef Brijs, bij wie de dieven een balk wegnamen om het traliewerk van de sacristie in te beuken, schonk een obligatie van 400 gulden om een nieuwe ciborie aan te schaffen. De keuze viel op Egidius Franciscus Ludovicus Nijs, die in hetzelfde jaar 792 ook een kelk met pateen en twee lepeltjes en enkele reliekhou-ders (zie cat.nrs. 96–98) aan de kerk leverde, en die voor de ciborie pond 9 schellingen groten ontving: ‘Item heeft den rendant alnoch betaelt aen den voornoemden Sieur Egidius Nijs meester silversmit tot Temsche de somme van elf ponden negen schellingen grooten courant geld over het maeken ende leveren met fatsoen van eenen nieuwen communiecop by hem ten jaere 793 (sic) ten dienste van dese kercke gemaeckt ende gelevert breeder naer uytwysens syne specificatie ende quit-tantie daer op staende dus £ -9-0’. Ter nagedachtenis van dit gebeuren werd de inscripte op de voetrand van de ciborie gegraveerd: ‘Dese ceborie is gegeven door Josephus Brys aen de kerk van Haesdonk in ’t jaer 792’. De graveur was oorspronkelijk gestart met het aanbrengen van de inscriptie op de binnenkant van de voet, maar is na het aanbrengen van de letter D op de buitenkant van de voetrand verdergegaan. De voetwelving vertoont medaillons met eucharistische sym-bolen: een tafel met broden en een wijnkan, het Lam op het kruishout, de mannaregen en een bijenkorf. De tegencuppa is opgesmukt met korenaren en druiventrossen.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 92 (jaarcijfers 792)ProefsteekBH (?) in kruis (meesterteken België na 942) op vernieuwde stang binnenin stamR87 in rechthoek82

BronnenRAB, KA Haasdonk nrs. 7–8; KA Haasdonk, Dossier nieuwe kerk

LiteratuurDe Potter & Broeckaert, 878, Haasdonk, p. 43; Janssens, 952, p. 94, nr. 53; De Witte, 979, p. 78–00; Roose-Meier, 98, p. 22; Stuyck, 984, p. 22; Weemaes, 993, p. 90–9, , 97–98, 247, 268

TentoonstellingenHaasdonk, 998, nr.

176

96 Reliekosculatorium heilige Jozef, 1792Sint-Jacobus de Meerderekerk HaasdonkZilver, glas, textiel en papier9 x 11,2 cm

Osculatorium met links en rechts rocailles, bovenaan een schelp en onderaan guirlandes. De authenticiteitsbrief van het reliek van ‘S. Ioseph’ dateert van 743.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op keerzijde92 (jaarcijfers 792)Proefsteek

BronnenKA Haasdonk, Dossier nieuwe kerk

LiteratuurWeemaes, 993, p. , 209, 250

97 Reliekosculatorium Sint-Sebastiaan, 1792Sint-Jacobus de Meerderekerk HaasdonkZilver, glas, textiel en papier

10 cm

Rondom de reliek van ‘S. Sebast. M’ zitten zilveren akantbladeren in de vorm van een zon met daarrond een licht bolle rand.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op keerzijde92 (jaarcijfers 792)Proefsteek

BronnenKA Haasdonk, Dossier nieuwe kerk

LiteratuurWeemaes, 993, p. , 250

98 Reliekosculatorium heilige Jacobus de Meerdere, 1792

Sint-Jacobus de Meerderekerk HaasdonkZilver, glas, textiel en papier

10,5 cm

Het ronde reliekdoosje van ‘S. Iacob Maj.’ is met gestileerde blad-motieven omlijst. De bijhorende authenticiteitsbrief dateert van 792. Ferdinandus Maria de Lobkowitz, bisschop van Gent, bevestigt de echtheid van de reliek van Sint-Jacobus en verleent vereringstoelating op datum van 4 april 792.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op keerzijde92 (jaarcijfers 792)Proefsteek

BronnenKA Haasdonk, Dossier nieuwe kerk

LiteratuurWeemaes, 993, p. , 209, 250

TentoonstellingenHaasdonk, 998, nr. 25

177waas zilver · 1700–1869 · temse

99 Chrismatorium, 1794 Onze-Lieve-Vrouw Geboortekerk NazarethZilverh ca. 10 cm; 22 x 16,8 cm

Eenvoudig chrismatorium op schaaltje met de gegraveerde letters O (Oleum) en C (Chrisma). Het kruisje op het deksel met bajonetsluiting van het heilig Chrisma ontbreekt.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op bodem schaalHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)94 (jaarcijfers 794)Proefsteek

LiteratuurVandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 975, p. 37; Stuyck, 984, p. 22

TentoonstellingenGent, 975, 2, p. 297, nr. 474

100 Kelk, 1794Sint-Hilariuskerk MullemZilver, deels verguldh 27,5 cm

Kelk op de voet versierd met cartouches met daarin de voor-stelling van Manna, het Lam van de Apocalyps, het Brood en de Wijn.

MerkenSleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 94 (jaarcijfers 794)

LiteratuurVandenbussche-Van Den Kerkhove, 979, p. 22

178

101 Basementen expositietroon, 1798–1838 Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseKoper en zilverh 187 cm

De koperen expositietroon met zilveren rococoversieringen dateert van 762 en werd door Franciscus Nijs gemaakt (cat.nr. 54). De basementen zijn van de hand van zijn zoon Egidius Franciscus Ludovicus Nijs. Volgens Elisabeth Dhanens werden de basementen er in het begin van de 9de eeuw aan toegevoegd, wat doet veronderstellen dat ze gemerkt zijn met het ruitvormige meesterteken met N onder sleutel van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) (?)

LiteratuurJanssens, 948|2, p. 34–35, nr. 8; Dhanens, 952, p. 38–382, nr. 02; Janssens, 952, p. 05, nr. 4; Dhanens, 953|, p. 60; Dhanens, 953|3, p. 8–9; Verhofstede, 953, p. 34; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 34

TentoonstellingenSint-Niklaas, 902, p. 35, nr. 22; Gent, 95, nr. 294; Temse, 976

102 Reliekosculatorium heilige Aloysius Gonzaga, 1798–1838

Sint-Jacobus de Meerderekerk HaasdonkZilver en glas6,8 x 7,8 cm

Opschrift ‘S. Aloysii Gonzag. C’. Authenticiteitsbrief dateert van 829.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op zijwand

LiteratuurWeemaes, 993, p. , 20, 250

103 Osculatorium, 1798–1838Abdij Roosenberg WaasmunsterZilver en koperh 2,5 cm; 9,8 x 8,8 cm

Osculatorium rondom rond met rocailles versierd.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) in decoratie

179waas zilver · 1700–1869 · temse

104 Kelklepeltje, 1798–1838Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilver, deels verguldl 12,4 cm

bak 3,1 cm

Eigenaarsinitialen B.B.I op verso heft.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) tweemaal afgeslagenKleine gotische E (herkeuringsmerk kleine werken België 832–869)

105 Paar sauskommen, 1798–1809Privé-verzamelingZilverh 13 cm; max. 20,2 x 8,2 cmvoet 8,8 x 6,9 cm

Eenvoudige sauskommen met als enige versiering de palmetten-fries op de voetrand en de handvatten. De handvatten bestaan uit twee gekruiste ranken die met een druivenblad aan de kom bevestigd werden. Dit soort handvat pastten Franciscus en Egidius Franciscus Ludovicus Nijs ook al in 778 toe (zie cat.nrs. 73, 76). Druivenbladeren en ranken werden apart gemaakt en op een nogal onhandige manier op de kom gesoldeerd. De versiering op de voetrand is nogal rudimentair en komt in die vorm ook voor op een wierookstel in de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk te Temse (zie cat.nr. 74).

MerkenN onder sleutel in ruit (meesterteken Egidius Franciscus Ludo-vicus Nijs) op voetrandMannenkop met het getal 27 (keurkamer Gent 798–809)Haan met cijfer 2 (gehaltemerk Franse departementen 798–809)

HerkomstB. de Leye Brussel

180

106 Paar altaarkandelaars, 1809–1815Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilver, gepolychromeerd houtTotale h 58 cm h zonder sokkel en zonder pin 48,5 cm

De kandelaars op drie bolpootjes werden op een houten sokkel gemonteerd. Op de drie zijden van de voet zit telkens een ovale, blanco cartouche omgord door een laurierband die bovenaan aan strik hangt. De stam is met akanten, laurierbanden en

-guirlandes, bloemenslingers en rampskoppen versierd.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Hoofd van een krijger met 28 helm (keurkamerteken Gent 809–85)Staande haan met cijfer 2 (gehalteteken Franse departementen 809–85)

107 Altaarkruisbeeld, 1809–1815Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilver, verguld koper, houth 128 cmb 76 cm

Het houten altaarkruis is volledig met zilver belegd. De verguld koperen Christus werd volgens Elisabeth Dhanens ca. 900 in pand gegeven aan een schrijnwerker. Diens kinderen schonken het beeld terug aan de kerk.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Hoofd van een krijger met 28 helm (keurkamerteken Gent 809–85)Staande haan met cijfer 2 (gehalteteken Franse departementen 809–85)

LiteratuurDhanens, 952, p. 376–377, nr. 76; Aubroeck, 954, p. 9; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 26Literatuur

Dhanens, 952, p. 378, nr. 8a–b; Verhofstede, 953, p. 34; Aubroeck, 954, p. 9; De Gendt, 976; Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98, p. 35; Van den Storme, 989, p. 220–2

TentoonstellingenTemse, 924, p. 2, nrs. 25c–d; Temse, 976

181waas zilver · 1700–1869 · temse

108 Lepel, 1809–1815Privé-verzamelingZilverl 20,8 cmb bak 4,3 cm; b steel 2,1 cm

Gladde lepel met enkel lof en rond heft. Eigenaarsinitialen F.A op het lepeluiteinde en I.R. op de rand van het heft. Deze laatste initialen komen ook voor op een sauskom uit de periode 778–798 van de hand van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (zie cat.nr. 75).MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Hoofd van een krijger met 28 helm (keurkamerteken Gent 809–85)Staande haan met cijfer 2 (gehalteteken Franse departementen 809–85)

HerkomstGalerie St.-John Gent

109 Pijl Sint-Sebastiaansgilde Kieldrecht, 1813Gemeentelijk Heemkundig Museum BeverenZilver, deels verguld l 71 cmb 3,2 cm

Op de schacht tussen de drie vleugels van de pijl staat het opschrift: ‘I VEREECKEN DEKEN GEKOZEN 20 IANUARY 83 | M I IACOBS ZYNE HUYS VROUW’. Josephus Vereecken werd op 20 januari 83 tot deken gekozen, nadat Theodoor Joos zijn ontslag had gegeven. In 85 schoot hij zich tot koning van de Sint-Sebastiaansgilde en twee jaar later herhaalde hij deze prestatie, zodat hij de titel van prins verwierf. Vóór 840 schonken Josephus Vereecken en Maria Jacobs hun zilveren pijl aan de gilde.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Nijs) op de vleugelHoofd van een krijger met 28 helm (keurkamerteken Gent 809–85) Haan met cijfer 2 (gehaltemerk Franse departementen 809–85)

HerkomstSint-Sebastiaansgilde Kieldrecht

LiteratuurDe Bock, 907, p.76, 78; Verbeeck & Engels, 982, nr. 5; Verbeeck, 985, p. 52; Nys & Van Duyse, 994, p. 76–77, nr. 3; Verschraegen, 984, p. 27, 3, 33, 58–59, 70; Van Duyse, 2007, p. 88

TentoonstellingenSinaai, 907; Gent, 983, p. 36, nr. 83

182

110 Wijwaterkwast, 1815–1832Sint-Jacobus de Meerderekerk HaasdonkZilverl 30 cm

De wijwaterkwast met zilveren handvat versierd met akant-bladeren, een fijne parelrand en een knorrenlijst zou niet meer ter plaatse zijn. Op de ACL-foto zijn drie merken zichtbaar, doch niet leesbaar: een ruitvormig (het meesterteken), een vier-kant (het gehaltemerk) en een rond merk (het keurkamerteken).

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) bovenaan handvatVuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832)2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832)

LiteratuurRoose-Meier, 98, p. 23; Weemaes, 993, p. 203, 247

111 Komfoor, 1815–1832Privé-verzamelingZilverh 12 cm; 14 cm

Komfoortje op drie pootjes. Zowel onder- als bovenaan versierd met ajourwerk. Bovenaan twaalf lobben met een gegraveerde rand.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Nijs) bovenan komfoor en op bodemVuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832) bovenaan komfoor2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832)

183waas zilver · 1700–1869 · temse

112 Zes lepels en vier vorken, 1815–1832Privé-verzamelingZilverLepels: l 21,3 cm; b 4,2 cmVorken: l 20,6 cm; b 2,2 cm

Bestek van het type baguette zonder lof. Eigenaarsinitialen MY op keerzijde. De lepels en vorken vormen een ensemble met bestek van Joannes Franciscus Bogaerts (773–833) uit Antwerpen en Bernard van Bosterhaudt uit Gent, alle met merken uit de Hollandse tijd (85–832) en van het tweede gehalte.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Vuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832) 2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832)

113 Paar ko≤elepels, 1815–1832Privé-verzamelingZilverl 13,7 cmb 2,4 cm

Lancetvormige koffielepeltjes met eigenaarsinitialen N.V.H. op verso.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs)Lauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832)

114 Twee ko≤elepels, 1815–1832Privé-verzameling MechelenZilvera: l 13 cm; b 2,3 cmb: l 12,3 cm; b 2,1 cm

Twee gladde koffielepels, een met lof (A) en een zonder lof (B). Het lepeltje zonder lof, dat een derde lichter weegt dan hetgene met lof (2 gram), is identiek aan een exemplaar van 832–838 (zie cat.nr. 26).

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) Lauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832)Kleine gotische E (herkeuringsmerk kleine werken België 832–869)

184

185waas zilver · 1700–1869 · temse

115 Processiekruis, 1815–1832Sint-Catharinakerk SinaaiZilver, verguld koperh 94 cm; b 44,8 cm

Dit processiekruis met zowel merken van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs uit Temse en zijn neef Jean-François de Capper uit Lokeren (cat.nr. 8) is gebaseerd op het model van Franciscus Nijs, waarvan voorbeelden in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Temse en de Sint-Laurentiuskerk van Lokeren bewaard worden (zie cat.nrs. 43, 49).

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) achtmaal afgeslagenDC onder raap (meesterteken Jean-François de Capper) vier-maal afgeslagenVuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832) eenmaal afgeslagen2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832) eenmaal afgeslagenLauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832) zevenmaal afgeslagen

LiteratuurVandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 34

116 Paternoster, 1815–1832Onze-Lieve-Vrouwekerk TemseZilver, verguld zilverl 71,5

De paternoster is enkel gemerkt op het vergulde kruisje. Ook een kleiner ongemerkt exemplaar met een kruisje en een zilveren roos bleef bewaard.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op kruisje2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832)

LiteratuurDhanens, 952, p. 383, nrs. 9–2; Roose-Meier & Vanden-bussche-Van den Kerkhove, 98, p. 26; Van den Storme, 989, p. 225

117 Ex-voto, 1815–1832Volkskundemuseum Antwerpen, inv.nr. af 1402Zilver8,5 x 5,9 cm

Ovale ex-voto van een linkeronderbeen met voet op gerasterde achtergrond, afgeboord met een koord.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op de keerzijde in de knieholteLauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832) op de voorzijde in de decoratieGotische R (herkeuringsmerk grote werken België 832–869)

186

118 Monstrans, 1815Onze-Lieve-Vrouw ten Hemel opgenomenkerk KruibekeZilver, deels verguld en diamantenh 71,5 cm; b 34,5 cm; voet 23 x 18,1 cm

De monstrans werd in 85 aan de kerk geleverd. Hiervoor werd ouder zilverwerk gesmolten. De vorm en de motieven op de voet zijn gebaseerd op oudere modellen van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs (zie cat.nrs. 86, 93–95). De lunula is afgezet met diamanten, afwisselend met Amsterdamse rozen en Antwerpse roosjes en zesplakken. In de kerk van Kruibeke wordt nog een ongemerkte ciborie bewaard met dezelfde motieven.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) twaalfmaal afgeslagenVuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832) viermaal afgeslagen2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832) viermaal afgeslagenLauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832) zesmaal afgeslagen

LiteratuurDe Groodt, 934, p. 25–26; Scheltjens, 935, p. 56; Buvé, 946, p. 35; Janssens, 952, p. 97, nr. 68; Peirsman, 978, p. 30; Roose-Meier, 98, p. 33; Stuyck, 984, p. 32; Haasdonk, 998

119 Ciborie, 1820Onze-Lieve-Vrouw ten Hemel opgenomenkerk KruibekeZilver, cuppa en deksel binnenin verguldh 52,7 cm; voet 20,1 cm; cuppa 16,7 cm

Volgens Raymond De Groodt leverde Egidius Franciscus Ludo-vicus Nijs – verkeerdelijk vermeld als Karel Nys – in 820 een ciborie aan de Onze-Lieve-Vrouw ten Hemel opgenomenkerk te Kruibeke. Het is niet duidelijk of het om deze ciborie of een kleinere, ongemerkte ciborie gaat, die beide bewaard bleven. De voet en het bovenste deel van de stam is met lancetvormige bladeren versierd. Op de knop van de stam werd een laurier-band aangebracht en uitgesneden akantbladeren vormen de tegencuppa. Bovenop het deksel zit een kroon met bladmotieven.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) viermaal afgeslagenVuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832) tweemaal afgeslagen2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832) tweemaal afgeslagenLauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832) tweemaal afgeslagen

LiteratuurDe Groodt, 934, p. 25–26; Buvé, 946, p. 35

TentoonstellingenTemse, 962, nr. 72 (?)

187waas zilver · 1700–1869 · temse

120 Wierookvat en -scheepje, 1820Onze-Lieve-Vrouw ten Hemel opgenomenkerk KruibekeZilver en koperWierookvat: h 24 cm; 9,4 cmWierookscheepje: h 9,4 cm; b 13,2 cm; d 8 cm; voet 9,7 x 7,7 cm

Wierookvat versierd met engelenkopjes en bloemenslingers. Opschrift in voet wierookvat verwijst naar de schenker, oud-notaris Joannes Jacobus Verbraeken: ‘J.J.VERBRAKEN DEDIT USUI ECCLESIÆ DE CRUYBEKE. 820.’. Het scheepje heeft in de voetrand een korter opschrift: ‘CRUYBEEK’. De voet van het scheepje is versierd met akanten en eikenbladeren. Het deksel heeft een gegraveerde versiering. Het bijhorende lepeltje bleef niet bewaard. Het in de rekening vermelde gewicht 36 onsen en 2 engelsen (omgerekend .0,436 gram) stemt overeen met het huidige gewicht van het wierookstel. Notaris Verbraeken betaalde hiervoor 24 gulden 4 stuivers, waarvan 60 gulden voor het fatsoen en de registratierechten. Voor het ingeleverde zilver werd 70 gulden in mindering gebracht.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op voetrand, in decor en op deksel scheepje en vijfmaal op wierookvatVuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832) op deksel scheepje en op dekselrand wierookvat2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832) op voetrand scheepje en wierookvatLauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832) op rand deksel800 (gehaltemerk) op vernieuwd ringetje van wierookvat

BronnenKOKW, PA Notaris Verbraeken Kruibeke. Persoonlijke papieren. Doos

LiteratuurDe Groodt, 934, p. 26; Janssens, 952, p. 97, nr. 69; Roose-Meier, 98, p. 33; Stuyck, 984, p. 32

TentoonstellingenTemse, 962, nrs. 74–75

Rekening, 22 mei 1820kokw, pa Notaris Verbraeken Kruibeke. Persoonlijke papieren. Doos 1Papier (met fragment van watermerk aan de rand)19,4 x 14,6 cm

188

121 Kelk, 1822–1823Sint-Martinuskerk BurchtZilverh 26,1 cm

voet 15,1 cm cuppa 8,9 cm

In 822 liet vervangend pastoor D’Hulster twee zilveren ampul-len door Egidius Franciscus Ludovicus Nijs smelten en bestelde een nieuwe kelk met pateen en lepeltje bij hem. Op september 823 ontving Nijs hiervoor 43 gulden 0 stuivers, na afhouding van 82 gulden 4 stuivers voor het ingeleverde zilver en goud. Tegencuppa versierd met druiventrossen en korenaren, opge-hangen aan zes knoppen. Nodus en voet versierd met bladwerk.

MerkenN onder Sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op voetrand, cuppa en tegencuppaVuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832) op cuppa2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832) op voetLauriertakje (waarborgmerk klein zilver België 85–832) op tegencuppa

LiteratuurDilis & De Groodt, 9, p. 4; Jansen, 979, p. 5; Verelst, 993, p. 20; Haasdonk, 998

122 Schaal met ampullen, 1825Sint-Jacobus de Meerderekerk HaasdonkZilver, wijnampul binnenin verguldSchaal: 20 x 28,5 cmAmpullen: h 12,5 cm

voet 5,1 cm

Volgens een inventaris van 84 werd de schaal met ampullen in 825 aangekocht. De ronde voet van de ampullen is afgeboord met een getrokken sierlijst, die ook als rand van de schaal werd gebruikt. De welving is bezet met geciseleerde bladmotieven. De buik is met palmetten versierd. Onder het tuitje bevindt zich een gevleugeld engelenkopje. De kannetjes dragen respectievelijk de letter A (Aqua = water) en V (Vinum = wijn). De boord van de ovale schaal wordt onderbroeken door vier druiventrossen.

MerkenN onder Sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op voetrand ampullen en bodem schaalVuist met letter C (keurkamerteken Gent 85–832) op rand ampullen en in schaal2 tussen gekruiste lauwertakken (gehalteteken België 85–832) op voetrand en in schaal

LiteratuurJanssens, 952, p. 95, nr. 54; Roose-Meier, 98, p. 22; Stuyck, 984, p. 32; Weemaes, 993, p. , 20, 249; Haasdonk, 998, nr. 7

TentoonstellingenHaadsonk, 998, nr. 7

189waas zilver · 1700–1869 · temse

123 Ciborie, 1832–1838Abdij Roosenberg WaasmunsterZilver, deels verguldh ca. 41 cm

voet 15,1 cm cuppa 12,2 cm

Op de welving van de ronde gladde voet werden drie ovale medaillons afgebeeld, waarin de goddelijke deugden gesym-boliseerd worden door vrouwenfiguren ten halve lijve, met name het Geloof met een kelk, de Hoop met een anker en de Liefde met een kindje op de arm. De tegencuppa bestaat uit twaalf palmetten met erboven drie halfreliëfs met de bustes van Christus, Maria en de apostel Petrus. Boven en tussen de reliëfs hangen druivenranken. Tussen de reliëfs in staat ook telkens een korenaar.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) op buitenkant voetrand, binnenin deksel, op de rand van de beugelkroon en op het kruisje bovenop de kroonMinerva met letter C (keurkamerteken Gent 832–869) op de buitenkant van de voetrandZwaardje (waarborgmerk klein zilver België 832–869) binnenin deksel en in het ajourwerk van de kroonProefsteek binnenin de voetrand

124 Suikertang, 1832–1838Zwartzusters Lier, inv.nr. M268Zilverl 15,9 cmb ca. 3,5 cm

In het ajourwerk van de tang zit een vogel met gespreide vleugels op een tak. Het knopje bovenaan de suikertang ontbreekt.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) bovenop ronding tangMinerva met letter C (keurkamerteken Gent 832–869)Januskop met cijfer 2 (gehaltemerk België 832–869)

125 Vork, 1832–1838Privé-verzamelingZilverl 20,1 cm; b 2,1 cm; b steeel 1,8 cm

Gladde vork zonder lof.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) Minerva met letter C (keurkamerteken Gent 832–869)Januskop met cijfer 2 (gehaltemerk België 832–869)

126 Ko≤elepel, 1832–1838Privé-verzameling MechelenZilverl 12,6 cm; b 2 cm

Gladde koffielepel zonder lof.

MerkenN onder sleutel (meesterteken Egidius Franciscus Ludovicus Nijs) Zwaardje (waarborgmerk klein zilver België 832–869)

190

Eugenius de Landtsheer (1753–1816), 1779–1816

Eugenius de Landtsheer is op 0 september 753 te Temse geboren. Hij is de oudste zoon van muzi-kant en wijnhandelaar Jacobus Joannes de Landts-heer (730–785) en Anna Josepha Amelberga van Causbroeck (727–76), die op 5 oktober 752 te Temse getrouwd zijn. Zijn vader hertrouwt na het overlijden van zijn echtgenote op 22 december 76 te Sint-Niklaas met Isabella Melis († 800), dochter van Jan Baptist en Susanna Roels. Dat zijn vader Jacobus Joannes op 9 oktober 758 voor 2.600 guldens courant het huis met zilveratelier van Dieudonné Robert koopt, zal wellicht wel de in-spiratiebron geweest zijn voor het verdere verloop van de carrière van Eugenius de Landtsheer, want op augustus 77 start hij te Brussel zijn leertijd bij Antonius Johannes de Hondt († 793), meester-

zilversmid sedert oktober 74. Op 7 november 776 vraagt Eugenius de Landtsheer de toestem-ming om het ambacht van zilversmid te Temse uit te oefenen. In zijn verzoek wijst hij er op dat er te Temse alleen een zeer oude edelsmid – i.e. Franciscus Nijs – werkzaam is en dat die tevens koperslager is. Over de aanvraag van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs wordt wijslijk gezwegen. Ondanks het verzet van het Gentse ambacht en de aanstelling van Nijs jr. als zilversmid voor Temse in 778 wordt ook de Landtsheer in 779 toegelaten. Hij betaalt hiervoor 24-0-0 inclusief twee mark fijn zilver. Als meesterteken kiest hij de gekroonde initialen EL. Twee jaar later huwt hij te Temse op 23 april 78 met de bijna tien jaar jongere Maria Isa-bella Martens (762–808), dochter van Simon en

stam Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-15/29, nr. 36

Merk vóór 1798stam Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 2-765; Casier, 94, pl. vii r o; Stuyck, 984, p. 97, 295, nr. 524

Merk na 1798stam Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 36; Stuyck, 984, p. 97, 295, nr. 5243

Bronnenarab, Gilden en ambachten nr. 785, f o 29 r o; arab, Gilden en ambachten nr. 787, f o 69 r o; arab, Jointe van de Munt nr. 26; rab, oa Temse nr. 26; rab, oa Temse nr. 309, f o 72 r o–89 v o; rab, oa Temse nr. 435, f o 302 v o–303 r o; rab, oa Temse nrs. 54, 799; rag, Fonds Scheldedepartement nr. 2278/; sag, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nrs. 8, 9.4; ug, fvb I 0 2

LiteratuurBlaton, 992, p. 820–824; De Ren, Claessens-Peré & Nys, 997, p. 32, 473; Nys, 997|3, p. 23, 49; Van Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 25–26, nr. 8-252

Rekeningen voor de graaf van Lichtervelde, 1792–1809ug, fvb i o 13, 24 december 1792, 15 oktober 1793 en 1806ug, fvb i o 12, 30 juli 1806 en 29 september 1809

Kelk met pateen en lepeltje geleverd op 24 december 1792 en betaald op 15 oktober 1793Papier. 33 x 20 cm. Kwitantie van 15 oktober 1793 eraan vastgemaakt. Papier. 11 x 19 cm

Apenhalsband in zilver en fluweel betaald op 30 juli 1806Papier. 15 x 12,5 cm

Herstelling horlogeketting en kousenband op 28 oktober 1806, levering kousenband op 16 november 1806 en herstelling van een slotje op 19 november 1806Papier. 33 x 20,5 cm

Herstelling kaarsenpannetje en paar kousenbanden betaald op 29 september 1809Papier. 21 x 11,5 cm

191waas zilver · 1700–1869 · temse

Judoca Maria van Raemdonck. Het echtpaar woont omtrent de kerk. Op 26 maart 797 wordt hij net als Egidius Nijs verkozen als assesseur. Als zilver-smid laat hij te Gent een nieuw ruitvormig mees-terteken, bestaande uit de letter L met erboven een schenkkan registreren. Een van zijn belangrijkste opdrachtgevers is de graaf van Lichtervelde, die bij hem een kelk met pateen en lepeltje (792), een zilveren apenhalsband en een kousenband (806) besteld. In 806 herstelt de Landtsheer ook een zilveren horlogeketting, een kousenband en een slotje en in 809 nog een kaarsenpannetje en een paar kousenbanden voor de graaf van Lichtervelde. Eugenius de Landtsheer overlijdt op 22 november 86 in zijn geboortedorp Temse. Zijn atelier wordt door zijn zoon Carel Alexander overgenomen.

127 Olie- en azijnstel, 1779–1798 Bewaarplaats onbekendZilver en verguld koperMaten onbekend

MerkenMétal doréGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer)

HerkomstF. Van Hove Brussel; Antiekbeurs Brussel 200; Ph. d’Arschot Brussel

LiteratuurBrussel, 2004, p. 6

128 Paar ko≤elepels, 1779–1798Privé-verzamelingZilverl 12,6 cm; b 2,5 cm

Koffielepels van het vioolkastmodel met enkel lof.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer)Kleine gotische E (herkeuringsmerk kleine werken België 832–869)

LiteratuurBrussel, 2004, p. 6

129 Paar kandelaars, 1780Bewaarplaats onbekendZilverh 29,2 cm

voet 13,2 cm

Op de knop van de gecanneleerde stam werden drie ovale medaillons aangebracht: een naar links kijkende, bebaarde mannenkop, een naar rechts kijkende vrouw met een bloemenkrans in het haar en een naar rechts kijkende jongeling. De voet is rondom versierd met bandelwerk en op de vier geprofileerde banden met afhangende ranken.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) op voetrand aHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)80 (jaarcijfers 780)Gekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) op voetrand bHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 80 (jaarcijfers 780)Proefsteek enkel op b

HerkomstAmberes Antwerpen, 6 oktober 2000, nr. 76

LiteratuurStuurman-Aalbers, Stuur-man & Zeegers, 2002, p. 277; Brussel, 2004, p. 6

192

130 Mosterdpot, 1780Bewaarplaats onbekendZilverh 20,1 cm

Werd samen met een mosterdpot van Joannes Jacobus van de Velde (747–809) uit Dendermonde (777) geveild.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)80 (jaarcijfers 780)

HerkomstDelorme & Fraysse Parijs, 20 juni 200, nr. 208

LiteratuurLa Gazette de l’Hôtel Drouot, 9 juni 200, p. 38; Brussel, 2004, p. 6

131 Lepel, 1781Abdij Roosenberg WaasmunsterZilverl 20,1 cmb bak 4,5 cm; b heft 2,3 cm

Lepel met rond heft en dubbel lof als aanzet. Eigenaarsinitialen CVM op heft.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)Gekroonde 8 (jaarcijfers 78)Proefsteek

132 Paar kandelaars, 1781 Bewaarplaats onbekendZilverh 29,5 cm

Voet rondom versierd met laurierband en op de vier geprofileerde banden met afhangende ranken, waartussen telkens een ovaal portretmedaillon. Nodus boven het gecanneleerde stamgedeelte afgewerkt met bandelwerk. Eigenaarsinitialen FVCB.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer)Stadskeuren GentJaarcijfers 78

HerkomstSotheby’s Genève, 7 november 997, nr. 63; Y. D’Haeseleer Brussel; La Mésangère Luik

LiteratuurBrussel, 2004, p. 6

193waas zilver · 1700–1869 · temse

133 Paar kandelaars, 1782Privé-verzamelingZilverh 27,3 à 27,4 cm

voet 13,7 à 13,8 cm

Kandelaars op getorste voet met ronde standring met laurier-band. De naar boven toe verbredende stam is versierd met twee bloemenguirlandes.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)82 (jaarcijfers 782)

LiteratuurBrussel, 2004, p. 6

134 Presenteerblad, 1782Privé-verzameling Zilverh 4,3 cm

29,5 cm

Dienblad op drie bladvormig pootjes. De schaal heeft een accoladevormige rand met filetversiering en wijnranken. Op het midden van de zes accolades zitten telkens wijnranken met een druiventros.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) op bodemHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)82 (jaarcijfers 782)Proefsteek onderaan rand

HerkomstB. De Leye Brussel

TentoonstellingenBrussel, 2004, p. 6, nr. 2

LiteratuurNys, 997|3, p. 49

194

135 Kelk, 1783Sint-Annakerk Weert, inv.nr. 346 / f 001Zilver, cuppa verguldh 24,1 cm

voet 15,2 cm cuppa: 8,7 cm

Eenvoudige kelk zonder tegencuppa op ronde voet. Initialen AP onderaan voetrand.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) onderaan voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)83 (jaarcijfers 783)

LiteratuurJansen, 975, p. 44; Brussel, 2004, p. 6

136 Kelk, 1783Sint-Laurentiuskerk VerrebroekVerguld zilverh 27 cm

voet 16,5 cm cuppa 9,4 cm

De volledig vergulde kelk, die in 783 voor 3 gulden werd aangekocht, is op de voet versierd met drie medaillons: het Lam Gods, Maria met Kind en de heilige Laurentius, patroonheilige van de kerk, ten halve lijve. De tegencuppa is weelderig met akanten, druiventrossen en korenaren gedecoreerd.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) in voetHelm (stadskeur Gent) op voetrandGekroonde G (stadskeur Gent)83 (jaarcijfers 783)

LiteratuurVyncke, 9/92, p. 04; Vynkce, 93, p. 32; Buvé, 946, p. 35; Geerts, 976, p. ; Roose-Meier, 98, p. 42; Joos, 982, p. 300–30, nr. 68; Stuyck, 984, p. 295; Van Bogaert & Hoogewijs, 990, p. 48; Nys, 997|3, p. 49; Brussel, 2004, p. 6

TentoonstellingenBeveren, 973, p. 39, nr. E/48; Sint-Niklaas, 974, p. 76, nr. 43

195waas zilver · 1700–1869 · temse

137 Paar kandelaars, 1783–1784Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, inv.nr. S99/16Zilverh 28,7 à 29 cm

voet: 13,8 à 14 cm

Op de voet zitten drie drie medaillons: vrouw met lint in het haar, oude man met lange baard en jongeling met helm. Deze antikiserende koppen komen ook voor op kandelaars van 780 en 78 (zie cat.nrs. 29, 32). Inscriptie I.B. op bovenrand beide exemplaren. Gegraveerde romeinse cijfers IV op de bovenrand van a, VI op de vetvanger van a en X op de vetvanger van b.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) op voetrand a en bHelm (stadskeur Gent) op voetrand a en bGekroonde G (stadskeur Gent) op voetrand a en b83 (jaarcijfers 783) op voetrand a84 (jaarcijfers 784) op voetrand b

LiteratuurNys, 2000|, p. 28; Brussel, 2004, p. 6; ten Bokum, 2006, p. 4–5

TentoonstellingenKrakau/Warshau, 200, p. 06, nr. 48

138 Paar kandelaars, 1785Bewaarplaats onbekendZilverh 27,5 cm

Ofwel werd het meesterteken verkeerd geïnterpreteerd, ofwel werden de stadskeuren verkeerd geïdentificeerd. Het meester-teken van Eugenius de Landtsheer kan in geen geval met Antwerpse stadskeuren voorkomen. Stilistisch sluiten ze in elk geval nauw aan bij de bekende exemplaren van De Landtsheer.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer)Stadskeuren ?Jaarcijfers 785

LiteratuurVan Hemeldonck, 2005|2, 5, p. 25–26, nr. 8-252

HerkomstKunstveilingen in het Paleis voor Schone Kunsten Brussel, 20 november 200, nr. 320

196

139 Mosterdpot en strooibus, 1785Privé-verzamelingZilverMosterdpot: h 21,4 cm; b 10,2 cm; voet 7 cmSuikerstrooier: h 21,3 cm; b 7,3 cm; voet 7 cm

Voet versierd met laurierband en bovenaan afgewerkt met spitse bladeren. Het corpusgedeelte is versierd met twee paar antikiserende portretmedaillons, waartussen telkens een guirlande. De deksels met vaasvormige bekroning zijn verder met bladeren en guirlandes, die aan vier punten werden opgehangen, gedecoreerd. De mosterdpot heeft een scharnierend deksel met duimrust.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) op bodemHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)85 (jaarcijfers 785)Snuitkever in ovaal (Importmerk Frankrijk 864–893) bovenaan op corpusgedeelte en op dekselrand

HerkomstD. Van Haecke Brussel

LiteratuurBrussel, 2004, p. 6

TentoonstellingenBrussel, 2004 [buiten catalogus]

140 Kandelaar, 1787Bewaarplaats onbekendZilverMaten onbekend

De gecanneleerde stam verjongt naar beneden toe. De vier gecanneleerde, geprofileerde banden op de voet zijn op de kop versierd met een rozet. Tussen de banden telkens een portret-medaillon. De voetrand is met een laurierband afgezoomd. De kandelaar werd samen met een kandelaar van de de Gentse meester EJ (?) van 786 verkocht. Dit model is een variant op de kandelaars van 783–784 (zie cat.nr.37).

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer)Stadskeuren Gent Jaarcijfers 787

HerkomstVan Herck Antwerpen, 2–22 maart 989, nr. 252

LiteratuurStuurman-Aalbers, Stuurman & Blaauw-Mallon, 990, p. 278; Brussel, 2004, p. 6

197waas zilver · 1700–1869 · temse

141 Ciborie, 1787Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, inv.nr. S63/10Zilver, deels verguldh 28 cm

voet: 13,6 cm cuppa: 8,4 cm

De ciborie op ronde voet met laurierband is versierd met akanten, bloemenslingers en ranken. Het kruisje op het deksel met bajonetsluiting is niet meer origineel. De ciborie is oorspronkelijk afkomstig uit de Sint-Jozefskerk te Terhagen.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) op voetrandHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)87 (jaarcijfers 787)

HerkomstSint-Jozefskerk Terhagen; Privé-verzameling Antwerpen 963

LiteratuurBulletin van de Musea van België, 4 (962–963), p. 97; Claessens-Peré, 983, p. 40, nr. 29; Stuyck, 984, p. 295; De Ren, 995, p. 59; De Ren, Claessens-Peré & Nys, 997, p. 32, nr. 267; Nys, 997|3, p. 49–50; Brussel, 2004, p. 6

TentoonstellingenDeurne, 98; Amsterdam, 982; Tongeren, 999, p. 5, nr. 8

142 Kelk, 1788Onze-Lieve-Vrouw Geboortekerk NielZilver, cuppa verguldh 26 cm

voet 15,7 cm cuppa 10 cm

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) in voetHelm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)88 (jaarcijfers 788)Proefsteek in voetrand

LiteratuurJansen, 977|, p. 9; Brussel, 2004, p. 6

198

143 Chocoladekan, 1788Privé-verzamelingZilver, houth 37,5 cm; b 22,5 cm

ca. 16 cm

De chocoladekan steunt op drie voluutvormige pootjes op bolle houten schijfjes. De poten zijn versierd met afhangende bladerenslingers. De poten zijn elk met een acanthusblad vastgehecht aan het corpusgedeelte. De bodem van de buik is versierd met een bloemknop en lancetvormige bladeren. De buik van de pot is versierd met een strik, laurierguirlandes en drie ovale medaillons. In de medaillons zijn antikiserende portretbustes, een naar links kijkende jonge man, een naar rechts kijkende vrouw en onder de schenktuit een gebaarde man met lauwerkrans in het haar, in halfreliëf afgebeeld. De brede buik gaat over in een smallere hals die rondom versierd is met een strakke band met wijnbladeren. Op de linker- en rechterzijde staat eenzelfde trofee met tamboerijn, hark, spa, schop, fruitkorf en fluit. De schenktuit is van boven naar onder versierd met een voluut en laurierguirlandes, een rozet in een vertikale ovaal en een acanthusblad. Het houten handvat is versierd met bladmotieven en zit onderaan gevat in een zilveren ring. Bovenaan de hals zit een band met een fijne laurierslinger. Het scharnierend deksel, dat met een pin en een ketting met het handvat verbonden wordt, is versierd met een door een lint samengebonden laurierband. Het bolle deksel is versierd met zes bladeren. De dekselknop, met cilindrische huls die in het deksel past, is afgewerkt met lancetvormige bladeren.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer) op bodemHelm (stadskeur Gent) Gekroonde G (stadskeur Gent)88 (jaarcijfers 788)Proefsteek aan de binnenkant van de dekselrand

HerkomstBernaerts Antwerpen, 22 oktober 200, nr. 80

LiteratuurArts Antiques Auctions, 326, december 200–januari 2002; Veilingshuis Bernaerts Hôtel des ventes, Review-Preview voorjaar 2002, Antwerpen, 2002, p. 4, nr. ; Brussel, 2004, p. 6

199waas zilver · 1700–1869 · temse

144 Pollepel, 1793Privé-verzameling Mevrouw Ost Schoten Zilver l 36,5 cm

bak 10,5 cm

Lepel van het vioolmodel met dubbel lof en eigenaarsinitialen A:G: op keerzijde steeluiteinde.

MerkenGekroonde EL (meesterteken Eugenius de Landtsheer)Helm (stadskeur Gent)Gekroonde G (stadskeur Gent)93 (jaarcijfers 793)Proefsteek

LiteratuurBrussel, 2004, p. 6

Carel Alexander de Landtsheer (1792–1866), 1816–1842

Carel Alexander de Landtsheer, zoon van Eugenius, wordt op 8 september 792 te Temse geboren en huwt met Maria Sophia Arens († 832) uit Sint-Pauwels, dochter van Augustinus Antonius Arens en Joanna Petronella de Dijcker en weduwe van Charles Thuysbaert. Het echtpaar de Landts-heer-Arens krijgt op 6 november 83 een dochter Clementina Adelaïde, die op 2 augustus 886 te Temse overlijdt. Carel Alexander is zilversmid in de Kasteelstraat en neemt in 86 het atelier van zijn overleden vader over. Zijn oudere broer Joan-nes Nepomucenus de Landtsheer (788–828), die van 806 tot 808 als zilversmidsgezel in de rue du Beure nr. 2 te Brussel verblijft, wijkt uit naar Dendermonde, waar hij eveneens als zilversmid actief is. Carel Alexander wordt te Temse in de patenten van 834 tot 840 als zilversmid alleen en winkelier vermeld; vanaf 842 enkel nog als win-kelier of handeldrijver. In een regionale adresgids van 855 wordt hij nog als orfèvre opgenomen.MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, nr. 33; Stuyck, 984, p. 97, 295, nr. 5242

BronnenGAT, MA Temse nr. 484.2

LiteratuurHandel …, 855; Blaton, 992, p. 820, 823; Dauwe, 994, p. 05, 09, 42, 52; De Ren, Claessens-Peré & Nys, 997, p. 473; Nys, 997|3, p. 23, 49; Dendermonde, 2000, p. 28–29

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-15/29, nr. 33

200

145 Mosterdpot en strooibus, 1816–1842Privé-verzameling Zilver Mosterdpot: h 20,4 cm; b 11,5 cm; voet 7, 2 cmStrooibus: h 20 cm; b 8,7 cm; voet 7, 2 cm

Getorste mosterdpot en strooibus waarvan de originele merken op de bodem werden weggemoffeld. Het meesterteken van Carel Alexander de Landtsheer, dat zeer erg gelijkt op het meesterteken van zijn vader uit de Franse periode en het meesterteken van zijn broer Joannes Nepomucenus de Landstheer die van ca. 86 tot 828 als zilversmid te Dendermonde werkte, werd er in de periode 86–842 aan toegevoegd. Deksels versierd met gestileerde bloem met vier kelkblaadjes.

MerkenL onder schenkkan (meesterteken Carel Alexander de Landts-heer) in bodemSporen van 8de-eeuwse merken in bodemZ (Importmerk Nederland vanaf 953 voor min. gehalte van 800 ‰) op voetrand

146 Paar strooibussen, 1816–1842Privé-verzameling Zilver h 19,9 cmb 8 cm

voet 7, 6 cm

Paar getorste strooibussen waarvan de originele merken op de bodem werden uitgekrast. Het meesterteken van Carel Alexander de Landtsheer werd er in de periode 86–842 aan toegevoegd. Eenvoudige ronde gaatjes in de deksels, zonder verdere versiering.

MerkenL onder schenkkan (meesterteken Carel Alexander de Landts-heer) in bodemSporen van 8de-eeuwse merken in bodemZII (importmerk Nederland vanaf 953 voor min. gehalte van 835 ‰) op voet- en dekselrandBijltje (herkeuringsmerk Nederland 84–953 voor oude werken met een min. gehalte van 833 ‰) in bodem en op dekselrand

201waas zilver · 1700–1869 · temse

Josephus Nijs (1802–1852), 1838–1852

Op 3 februari 802 wordt Josephus Nijs te Temse geboren. In 838 neemt Josephus het atelier, en zijn zusters de zilverwinkel van hun vader Egidius Franciscus Ludovicus Nijs over, wat in de patentregisters van het daaropvolgende jaar 839 weerspiegeld wordt: ‘Nys Joseph & zusters, fs. Egidius’. Gezien de slechte gezondheidstoe-stand van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs mogen we aannemen dat Josephus Nijs sedert 834 de leiding heeft over het zilveratelier. Op 2 oktober 838 koopt hij voor 30 frank het goud- en zilversmidsgereedschap van zijn vader. Op dezelfde dag wordt de zilverwinkel, gelegen aan de Kasteelstraat nr. 307, voor twaalf jaar aan 8,40 frank per jaar aan hem en zijn zusters verpacht. De inboedel van zowel woonhuis als winkel wordt op basis van een lijfrente van 238,34 frank per jaar aan hen overgemaakt. De hieraan gekoppelde voorwaarde dat bij huwelijk het eigendomsrecht op zaken uit deze verkooop vervalt, heeft meer dan waarschijnlijk mee aan de basis gelegen van het feit dat op uitzondering van Isabella Nijs geen van hen in het huwelijksbootje stapt. Vanaf 849 worden Josephus en de gezusters Nijs onder een appart nummer in de patentregisters ingeschre-ven. De patenten voor 850–852 ontbreken jam-mer genoeg, zodat we niet met zekerheid kunnen zeggen of Josephus Nijs ook de laatste twee jaren van zijn leven als zilversmid actief geweest is. Josephus overlijdt ongehuwd op 23 augustus 852 te Temse. In het voorafgaande jaar beslist Joseph dat zijn erfenis exclusief bestemd is voor zijn broer Jan Baptiste Nijs (80–874), winkelier te Sint-Niklaas en echtgenoot van Anna Maria van Damme. Van Josephus Nijs zijn tot hiertoe enkel een ciborie en twee ex-voto’s bekend, alhoewel Lodewijk Scheltjens laat uitschijnen dat Josephus als zilversmid toch enige reputatie genoot: ‘dezes zoon Joseph maakte zelfs eenigen naam in het bewerken van zilver en metaalsnijden’. Na het overlijden van Josephus wordt de zilverwinkel in de Kasteelstraat nr. 379 (857), later nr. 399 (859), verdergezet en worden Joanna Philippina (789–862), Maria Josepha (* 794) en Theresia Nijs (807–89) als Nys zusters (853–854) en Nys Gezusters (857–859) in de patentregisters vermeld. Ze verkopen er ook lijnwaad en zetten

hiermee de familietraditie verder. Hun overgroot-moeder Joanna Catharina van der Beke, echtge-note van beeldhouwer Adrianus Nijs en moeder van zilversmid Franciscus Nijs, verkocht in het eerste kwart van de 8de eeuw immers ook textiel. Het verblijf van hun zuster Isabella Nijs (* 806) en hun broer Petrus Nijs (798–849) in Zeeuws-Vlaanderen is hier van belang, omdat het gelinkt kan worden aan de export van kantwerk naar Nederland. De langst levende van de gezusters Nijs, Theresia, overlijdt ongehuwd op 5 oktober 89 te Temse. Naar aanleiding van haar overlij-den verschijnt op 0 oktober 89 een artikel in De Schelde: ‘De familie Nys. Verleden maandag is alhier overleden Mejufvrouw Theresia Nys, in den ouderdom van 84 jaren, de laatste overgeblevene van dien naam. […]’. Volgens A. Wauters bezat Theresia Nijs een paar kunstig gedreven zilveren Christusbeelden, een gebeeldhouwd bed en stoe-len, afkomstig van haar vader Egidius Franciscus Ludovicus Nijs.MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, 46; Stuyck, 984, p. 59, 220, nrs. 3378–3379

BronnenGAT, MA Temse nr. 484.2; KOKW, A 343; PA Toon Brijssinck Temse; RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. 30, nrs. 86–88; RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. 54, nr. 80

LiteratuurDe Schelde, 0 oktober 89; Scheltjens, 932, p. ; Scheltjens, 935, p. 50; De Gendt, 976; Van den Storme, 989, p. 240; Kockelbergh, 990, p. 22; Blaton, 992, p. 06; Nys, 993, p. 9–20; Nys, 997|3, p. 47; Nys, 999, p. 3

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-20/25, nr. 146

202

147 Ciborie, 1838–1852Diocesaan Schoolcomité Sint-Niklaas vzwZilver, cuppa en deksel binnenin verguld h ca. 38 cm

voet 15,1 cm cuppa 9,4 cm

De ciborie uit de college- of Sint-Antoniuskerk, de kapel van het Sint-Jozef-Klein-Seminarie te Sint-Niklaas, heeft een ronde onversierde voet en knop. Op de cuppa werden de bustes van Christus, de heilige Petrus en Onze-Lieve-Vrouw afgebeeld. Ze zijn identiek met deze op een ciborie van Egidius Franciscus Ludovicus Nijs in de Abdij Roosenberg te Waasmunster (zie cat.nr. 23). Een uit zes acanthusbladeren opgebouwde beugelkroon sluit de cuppa af.

MerkenN in schild (meesterteken Josephus Nijs) op voet, rand cuppa, tegencuppa, rand kroon en in dekselMinerva met letter C (keurkamerteken Gent 832–869) op rand cuppaJanuskop met cijfer 2 (gehaltemerk België 832–869) op voet en rand kroonZwaardje (waarborgmerk klein zilver België 832–869) op binnenzijde deksel en op tegencuppa

148 Twee ex-voto’s, 1838–1852Sint-Amelbergakapel op de Cauwerburg TemseZilver7,5 à 7,6 x 10,9 à 11,1 cm

De twee zilveren ex-voto’s met de afbeelding van een koe worden in de Sint-Amelbergakapel op de Cauwerburg in twee wandkasten bewaard.

MerkenN in schild (meesterteken Josephus Nijs)Minerva met onleesbare letter (keurkamerteken Gent 832–869)Januskop met cijfer 2 (gehaltemerk België 832–869)

LiteratuurDewulf, 979, p. 49

TentoonstellingenTemse, 2003, nr. 24

LiteratuurVandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979, p. 47; Demey, 996, p. 63

TentoonstellingenSint-Niklaas, 983

203waas zilver · 1700–1869 · temse

Pieter Wittebols (* 1792?), 1839

Goud- en zilversmid Pieter Wittebols (* Brussel ca. 792) verblijft samen met zijn echtgenote Anna Bunting (* Brussel ca. 798) en kinderen Maria Sophia (* Brussel 7 oktober 827), P.J. Angelique Alexander (* Leuven 829), Jan Baptist Emiel (* Leuven 830), Lucia Henriette (* Leuven 832) slechts korte tijd te Temse, namelijk van 6 augus-tus 839 tot 22 november 839. In de patentregis-ters van dat jaar wordt hij in het laatste trimester als winkelier van goud en zilver ingeschreven. Na deze passage te Temse verhuist het gezin naar Brugge. Voordien is hij achtereenvolgens te Brus-sel (vanaf 825), te Leuven (ca. 827) en opnieuw te Brussel (vanaf 837) als edelsmid actief. Zijn eerste meesterteken, bestaande uit de letter W met erboven twee punten, wordt op 3 november 825 in het provinciaal register genoteerd. Bij zijn vestiging te Leuven opteert hij voor een nieuw meesterteken, een gekroonde W. Op 23 september 837 laat hij te Brussel twee meestertekens, even-eens met een gekroonde W, registreren. Voor de korte tijd dat hij te Temse een zilverwinkel uitbaat, brengt hij opnieuw een gekroonde W als merk aan, thans op de insculpatieplaat van de Gentse keur-kamer. In het Zilvermuseum Sterckshof worden twee zoutschepjes uit zijn Leuvense periode (827–832) bewaard. MerkenSTAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-20/25, nr. 53; Stuyck, 984, p. 59, 220, nrs. 3353–3354

BronnenGAT, MA Temse nr. 484.2

LiteratuurColaes, s.d., p. 23, nr. A284; Van Dievoet, 2000, p. 226–227, nr. 44; Van Dievoet, 2003, p. 397–398, nr. 724; Claessens-Peré, 2007, p. 77

stam Gent, Bijlokecollectieinv.nr. 765-20/25, nr. 153

204

Dieudonné RobertTemse, ca. 748–750Initialen DR

Nicolas RosartLokeren, ca. 740–750Initialen NR

Nicolas RosartLokeren, ca. 740–750Rooster van de heilige Laurentius

Antonius Ferdinandus de SchepperSint-Niklaas, 758–772Gekroonde initialen ADS

Eugenius de LandtsheerTemse, 779–798Gekroonde initialen EL

Franciscus Joannes VerbeustSint-Niklaas, 772–789Gekroond monogram FVB

Dieudonné RobertTemse, 750–ca. 760 & Lokeren, ca. 760–764Vis

Franciscus NijsTemse, 752–778Takje Schelderiet

Joannes Baptiste TielemansSint-Niklaas, 772–798Windmolen

Petrus Dominicus van GoethemSint-Niklaas, 750–780Boog

Egidius Franciscus Ludovicus NijsTemse, 778–798Sleutel

Antonius Ferdinandus de SchepperSint-Niklaas, 772–795Lepel

Wase meestertekens na 1798

Ludovicus BlockelLokeren, 826–847B onder kruisje (?)

Josephus Franciscus ColletteLokeren, 839–852C onder/naast uitroepteken

Joanna Maria CockLokeren, 852–857C over haakvormig voorwerp

Wase meestertekens vóór 1750

Petrus CardoSint-Niklaas, 826–835C met pijl erdoor

Charles Joseph SimaïsLokeren, 85–84CS met anker ertussen

Sint-Niklaas, 820–837D onder bijenkorf

Jean-François de CapperLokeren, 82–834DC tussen raap en punt

Bernardine LimpensLokeren, 834–86DC met schep (lepel ?) ertussen

MeestertekensPoinçons d’orfèvreMeisterzeichenMaker’s marks

Wase meestertekens 1750–1798

Franciscus Joannes Josephus Dieles

205waas zilver · 1700–1869

Jan Frans GeurtsBeveren, 82–853/854G onder liggende rijksappel

Jean Michel JaspersSint-Niklaas, 844–845J onder drie punten

C. et J. Lintelo FrèresSint-Niklaas, 844L onder/met maan

Louis Constant LinteloLokeren, 827–846/847L onder/met kruisje

Fidelis Lintelo-VerheydenSint-Niklaas, 835–862L onder/met rijksappel

Joseph (Louis) LinteloSint-Niklaas, 844–857L in hoefijzer

Cornelius Franciscus LenaertsSint-Niklaas, 866–?L onder truweel

Eugenius de LandtsheerTemse, 798–86L onder schenkkan

Carel Alexander de LandtsheerTemse, 86–834/842L onder schenkkan

Egidius Franciscus Ludovicus NijsTemse, 798–838N onder sleutel

Petrus NijsBeveren, 828–83N onder kantklosje

Josephus NijsTemse, 838–852N in schild

Jean Staes-SergeantLokeren, 87–?S onder kroon

Martin TielemansSint-Niklaas, 805–89T onder windmolen

Modeste VermorgenSint-Niklaas, 807–84V onder anker

Jan Baptist van den Hende & Maria VerhofstedeBeveren, 824–850V boven sikkel

Sophie MaesLokeren, 865–879V over liggende sleutel

Jean Van HavereSint-Niklaas, 848–853V in handspiegel (?)

Joannes Baptiste Van HooffLokeren, 832–887Monogram VH onder … ?

Pieter WittebolsTemse, 839W onder kroon

206

Sigels archieven ADL Archief Dekenij Lokeren ALVW Archief Hoofdcollege van het Land van

Waas ARAB Algemeen Rijksarchief Brussel (inclusief

depot Anderlecht) FA Familiearchief FVB Fonds Vliegende Bladen GAT Gemeentearchief Temse KA Kerkarchief KOKW Koninklijke Oudheidkundige Kring van

het Land van Waas MA Modern Archief N Notariaat OA Oud Archief PA Privéarchief PK Privilegiekamer R&D Registratie en Domeinen RAB Rijksarchief Beveren RAG Rijksarchief Gent SAA Stadsarchief Antwerpen SAB Stadsarchief Brussel SAG Stadsarchief Gent SAL Stadsarchief Lokeren SASN Stadsarchief Sint-Niklaas SR Schepenregister UG Universiteit Gent Referenties tijdschriften AARAB Annales de l’Académie Royale

d’Archéologie de Belgique AKOKW Annalen (Koninklijke) Oudheidkundige

Kring van het Land van Waas BKMKG Bulletin van de Koninklijke Musea voor

Kunst en Geschiedenis GOKLD Gedenkschriften Oudheidkundige Kring

van het Land van Dendermonde HGOKO Handelingen van de Geschied- en Oud-

heidkundige Kring van Oudenaarde van zijne Kastelnij en van den Lande tusschen Maercke en Ronne

JKOKA Jaarboek (Koninklijke) Oudheidkundige Kring van Antwerpen

LVB Het Land van Beveren NAGEB Newsletter Academie voor de Geschiedenis

van de Edelsmeedkunst in België

ADL, Broederschap heilig Sacrament nr. , Resolutie-boek van het broederschap ofte gilde van het alder-heyligste sacrament des autaers binnen Lokeren Lande van Waes.

ADL, Broederschap heilig Sacrament nr. 4, Rekeningenboek gilde heilig Sacramant 830–97.

ADL, Broederschap Sint-Severius nr. 2, Rekeningen 735–834.

ADL, Doos documenten nr. ADL, Kerkbestuur nr. , Algemeene uytgaven voor

den dienst der kerkfabriek Lokeren 829–830ADL, Kerkbestuur nr. 7, Rekeningen 87–824.ADL, Kerkbestuur nr. 25, Kwitanties 79. ADL, Kerkbestuur nr. 9, Mandaten 82. ADL, Kerkbestuur nr. 92, Mandaten 822. ADL, Kerkbestuur nr. 96, Mandaten 827. ADL, Kerkbestuur nr. 98, Mandaten 829. ADL, Kerkbestuur nr. 00, Mandaten 83. ADL, Kerkbestuur nr. 0, Mandaten 832. ADL, Kerkbestuur nr. 02, Mandaten 833. ADL, Kerkbestuur nr. 05, Mandaten 836. ADL, Kerkbestuur nr. 06, Mandaten 837. ADL, Kerkbestuur nr. 5, Mandaten 846. ADL, Kerkbestuur nr. 29, Mandaten 860. ADL, Kerkbestuur nr. 37, Mandaten 868. ADL, Kerkbestuur nr. 38, Mandaten 869. ADL, Kerkbestuur nr. 40, Mandaten 87. ADL, Kerkbestuur nr. 42, Mandaten 873. ADL, Kerkbestuur nr. 43, Mandaten 874. ADL, Kerkbestuur nr. 46, Mandaten 877. ADL, Kerkbestuur nr. 48, Mandaten 879. ADL, Kerkbestuur nr. 50, Mandaten 88. ADL, Kerkbestuur nr. 5, Mandaten 882. ADL, Kerkbestuur nr. 53, Mandaten 884. ADL, Kerkbestuur nr. 55, Mandaten 886. ADL, Kerkbestuur nr. 57, Mandaten 888. ADL, Kerkbestuur nr. 58, Mandaten 889. ADL, Kerkbestuur nr. 59, Mandaten 890. ADL, Kerkbestuur nr. 60, Mandaten 89. ADL, Kerkbestuur nr. 6, Mandaten 892. ADL, Kerkbestuur nr. 62, Mandaten 893. ADL, Liber Memorialis.ARAB, Gilden en ambachten nr. 782, Ordonnanties,

reglementen, privilegies, statuten, octrooien en vonnissen.

ARAB, Gilden en ambachten nr. 784, Resolutieboeck van het goudt en silversmidtambacht 78–755.

ARAB, Gilden en ambachten nr. 785, Resolutieboeck van het goudt en silversmidtambacht 755–795.

ARAB, Gilden en ambachten nr. 787, Naamlijst van meesters en leerjongens toegelaten in het ambacht 694–772.

ARAB, Gilden en ambachten nr. 796, Rekeningen 735–736.

ARAB, Gilden en ambachten nr. 798, Rekeningen 77–772.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 92, Commissions de changeur 657-70.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 87, Requête et autori-sations pour travaux d’orfèvrerie de moindre alloi que celui prescrit par le placcard 749–769.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 24, Dispositions géné-rales sur le contrôle à exercer sur les orfèvres 749.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 242, Dispositions géné-rales sur le contrôle à exercer sur les orfèvres 750.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 244, Contraventions dressées par J. Ducpétiaux et requêtes des orfèvres pour obtenir remise des amendes 75-753.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 245, Contraventions dressées par J. Ducpétiaux et requêtes des orfèvres pour obtenir remise des amendes 767–77.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 250, Affaires concer-nants les corps des orfèvres établis à Bruxelles 75–78.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 26, Requêtes d’orfèvres demandant de se fixer au plat pays 772–783.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 367, Demandes d’exemption par des orfèvres des années d’appren-tissage et demandes d’autorisation de se fixer au plat pays 79–793.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 642, Manuel de l’achat à la main des matières d’or et d’argent sans fonte et essai 79.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 644, Registre de la recette des espèces billonés et de la vaiselle reçues sans fonte, ni essais 793.

ARAB, Jointe van de Munt nr. 646, Varia. Boek van de betaelinghe per cassa begint op 20 8ber 749.

ARAB, Raad van Financiën nr. 793 (70). GAT, MA Temse nr. 484.2, Register van de beroepsver-

gunningen 802–904.GAT, OA Temse nr. 8, Resolutieboek 752–762 en

786– 79. GAT, OA Temse nr. 00, Nieuwe quohier van het dorp,

de burcht en de heerlijkheid van Temse 77. GAT, OA Temse nr. 472, Rentebrieven 746–760.GAT, OA Temse nr. 480, Rentebrieven 787–789.GAT, OA Temse nr. 50, Sint-Amelbergarekeningen

(rekening afgesloten op 8 februari 74). KOKW, A0/2, Nota’s Eximius van de Velde.KOKW, A2, Kroniek Pierre Joseph Heynderickx.KOKW, A22, Genealogisch handschrift Heynderickx.KOKW, A23, Attest Jacobus Augustinus Heynderickx

744.KOKW, A24, Zonnewijzerhandschrift Pierre Joseph

Heynderickx 765.KOKW, A25, Kroniek Pierre Joseph Heynderickx.KOKW, A343, Nota’s Dr. Van Raemdonck.KOKW, PA Notaris Verbraeken Kruibeke. Persoon-

lijke papieren. Doos .Museum Vleeshuis Antwerpen, inv.nr. AV

95.007.003.2-2, Plaat bestemt tot het afslaan der meesterstempels der Fabrykanten van Goud-en Zilveren werken van den Ring van Antwerpen.

PA Toon Brijssinck Temse, Afschrift van een brief van A. Wauters uit Blankenberge d.d. 4 april 927 gericht aan zijn schoonzoon A. Spaan, uitgever te Jette.

RAB, ALVW nr. 07, Resolutieboek 740–742. RAB, ALVW nr. 0, Resolutieboek 747-749.RAB, ALVW nr. , Resolutieboek 749–754. RAB, ALVW nr. 345, Ingekomen en uitgaande brief-

wisseling, minuten van brieven 749. RAB, ALVW nr. 346, Ingekomen en uitgaande brief-

wisseling, minuten van brieven 749.RAB, ALVW nr. 348, Ingekomen en uitgaande brief-

wisseling, minuten van brieven 749.

AfkortingenAbréviationsAbkürzungenAbbreviations

BronnenSourcesQuellenSources

207waas zilver · 1700–1869

RAB, ALVW nr. 349, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 750.

RAB, ALVW nr. 35, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 750.

RAB, ALVW nr. 353, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 75.

RAB, ALVW nr. 38, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 765.

RAB, ALVW nr. 405, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 772.

RAB, ALVW nr. 45, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 776.

RAB, ALVW nr. 47, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 777.

RAB, ALVW nr. 46, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 79.

RAB, ALVW nr. 465, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 792.

RAB, ALVW nr. 498, Ingekomen en uitgaande brief-wisseling, minuten van brieven 796–797.

RAB, ALVW nr. 722, Rekeningen 678. RAB, ALVW nr. 79, Rekeningen 694. RAB, ALVW nr. 80, Rekeningen 7. RAB, ALVW nr. 840, Inkomsten en uitgaven van de

generaliteit 74. RAB, ALVW nr. 85, Rekeningen 752. RAB, ALVW nr. 852, Rekeningen 753.RAB, ALVW nr. 869, Rekeningen 786–787.RAB, ALVW nr. 893, Rekeningen 793–794, 794–795

en 795–796.RAB, ALVW nr. 33, Bewijsstukken 74–742.RAB, ALVW nr. 34, Bewijsstukken 74–742. RAB, ALVW nr. 55, Bewijsstukken 75–752.RAB, ALVW nr. 56, Bewijsstukken 75–752.RAB, ALVW nr. 57, Bewijsstukken 75–752.RAB, ALVW nr. 2926, Ordonnanties en brieven met

betrekking tot de handel en nijverheid in Lokeren en Sint-Niklaas 764-774.

RAB, Archief Abdij Rozenberg nr. 35, Kwijtingen 8de eeuw.

RAB, FA Van Landeghem nr. 2, Staat van goederen Anna Catharina Braem, weduwe Nicolas de Cauwer 3 augustus 762.

RAB, FA Van Landeghem nr. 38, Rekening van Nico-las de Cauwer 738.

RAB, FA Van Landeghem nr. 39B, Losse stukken. Sterfhuizen 2de helft 8de eeuw.

RAB, KA Berlare nr. 22, Kerkrekeningen 765–783.RAB, KA Haasdonk nr. 7, Kerkrekeningen 790.RAB, KA Haasdonk nr. 8, Kerkrekeningen 79.RAB, KA Nieuwkerken nr. 25, Rekeningen kapel

Onze-Lieve-Vrouw-ten-Bossche 73–775.RAB, KA Temse nr. 59, Rekeningen 748–749.RAB, KA Temse nr. 60, Rekeningen 749–750.RAB, KA Temse nr. 67, Kerkrekening 757–758. RAB, KA Temse nr. 286, Bewijsstukken bij de kerk-

rekeningen 738–739.RAB, KA Temse nr. 292, Bewijsstukken bij de kerk-

rekeningen 749–750.RAB, KA Temse nr. 369, Rekeningen kapelanie Sint-

Amelberga 737–747 en 753–790.RAB, KA Temse nr. 37, Losse stukken 65–790.

RAB, KA Temse nr. 385, Broederschap van de heilige Berechting. Boek van statuten en vergaderingen 76–849.

RAB, MA Beveren, Belastingen nr. , Register van patenbelasting 86–830.

RAB, MA Beveren, Belastingen nr. 2, Register van patenbelasting 83–842.

RAB, MA Beveren, Belastingen nr. 3, Register van patenbelasting 839–847.

RAB, MA Beveren, Belastingen nr. 4, Register van patenbelasting 848–852.

RAB, MA Beveren, Belastingen nr. 5, Register van patenbelasting 853–860.

RAB, MA Beveren, Belastingen nr. 6, Register van patenbelasting 86–870.

RAB, MA Beveren, Briefwisseling nr. 2.RAB, MA Beveren, Briefwisseling nr. 22.RAB, MA Beveren, Landbouw en nijverheid nr. 8,

Staet der fabriken binnen de gemeente Beveren 8 december 824.

RAB, MA Beveren, Successies. Kat. . Succ. 45, 850. RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. , Notaris

Constant Frans De Brabander. Temse. Repertoria 83–846.

RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. 5, Notaris Constant Frans De Brabander. Temse. Minuten 834.

RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. 30, Notaris Benedikt Jan De Brabander. Temse. Minuten 838.

RAB, N depot Bernard Dubois Temse nr. 54, Notaris Karel van de Perre. Temse. Minuten 85.

RAB, N depot Gerard Lesseliers nr. 3, Notaris Lodewijk Edward Lesseliers Beveren-Waas 874 2e semester.

RAB, N depot Gerard Lesseliers nr. 36, Notaris Lodewijk Edward Lesseliers Beveren-Waas 877 e semester.

RAB, N depot Raemdonck Sint-Gillis-Waas nr. 57, Minuten Notaris Pieter Frans Geerts Vrasene. Jaar XIV en 806.

RAB, N depot Van de Perre Temse nr. 7, Notaris Filip Jacob Reynaerts, vader. Temse. Registers van overschrijving van minuten 758–765.

RAB, N depot Van de Perre Temse nr. 80, Notaris Jozef de Gendt. Temse. Minuten jaar XIII.

RAB, N depot Van de Perre Temse nr. 202, Notaris Salomon Jan Poodts. Temse. Minuten 826.

RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 52, Minuten Notaris Pierre Joseph Loddewijckx Beveren 83

RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 60, Minuten Notaris Pierre Joseph Loddewijckx Melsele en Beveren 82.

RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 67, Notaris Pieter Jozef Loddewijckx Melsele-Beveren. Minuten 828.

RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 4, Notaris Pieter Karel Knapen Beveren. Minuten 846.

RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 2, Notaris Pieter Karel Knapen Beveren. Minuten 853.

RAB, N depot J. Van Raemdonck Beveren nr. 36, Notaris Edward Frans Braye Melsele. Repertoria 834–856.

RAB, OA Bazel nr. 22, Staten van goed 748–76. RAB, OA Bazel nr. 222, Staten van goed 76–779. RAB, OA Bazel nr. 720, Bewijsstukken bij de kerk-

rekeningen 760–769.RAB, OA Beveren nr. 282, Landboek 73 met aan-

tekeningen tot ca. 800.RAB, OA Beveren nr. 042, Ommestellingen op de

‘gestaetheyt’ en de huizen van nering 74–745.RAB, OA Beveren nr. 043, Ommestellingen op de

‘gestaetheyt’ en de huizen van nering 746–750.RAB, OA Beveren nr. 044, Ommestellingen op de

‘gestaetheyt’ en de huizen van nering 75–755.RAB, OA Beveren nr. 045, Ommestellingen op de

‘gestaetheyt’ en de huizen van nering 756–760.RAB, OA Beveren nr. 238, Staten van goed 760–767. RAB, OA Eksaarde nr. 07, Rekeningen van de gilde

van het H. Kruis 773 (met bewijsstukken).RAB, OA Kallo nr. 70, Kerkrekeningen 79–760. RAB, OA Rupelmonde nr. 822, Wettelijke passeringen

723–736. RAB, OA Rupelmonde nr. 823, Wettelijke passeringen

736–762. RAB, OA Rupelmonde nr. 84, Staten van goed

733–754. RAB, OA Rupelmonde nr. 842, Staten van Goed

755–790. RAB, OA Rupelmonde nr. 994, Stukken betreffende

kerkornamenten : zilver- en beeldhouwwerk, schilderijen 587–752.

RAB, OA Rupelmonde nr. 62, Bewijsstukken bij de kerkrekeningen 70–749.

RAB, OA Rupelmonde nrs 40, Kerkrekeningen 709.RAB, OA Rupelmonde nr. 4, Kerkrekeningen

709–74.RAB, OA Rupelmonde nr. 42, Kerkrekeningen 70.RAB, OA Rupelmonde nr. 43, Kerkrekeningen 7.RAB, OA Rupelmonde nr. 44, Kerkrekeningen 72.RAB, OA Rupelmonde nr. 228, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 70–702.RAB, OA Rupelmonde nr. 229, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 704–705.RAB, OA Rupelmonde nr. 230, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 707.RAB, OA Rupelmonde nr. 23, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 70–7.RAB, OA Rupelmonde nr. 232, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 72–73.RAB, OA Rupelmonde nr. 233, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 74–75.RAB, OA Rupelmonde nr. 239, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 73. RAB, OA Rupelmonde nr. 242, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 734.RAB, OA Rupelmonde nr. 248, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 746. RAB, OA Rupelmonde nr. 280, Rekeningen van de

kapel van Onze-Lieve-Vrouw 748–750. RAB, OA Rupelmonde nr. 282, Rekeningen van de

kapel van Onze-Lieve-Vrouw 750–752. RAB, OA Rupelmonde nr. 289, Rekeningen van de

kapel van Onze-Lieve-Vrouw 748–750.RAB, OA Rupelmonde nr. 62, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 70–749. RAB, OA Temse nr. 2, Correspondentie 740–749.

208

RAB, OA Temse nr. 22, Correspondentie 750–759. RAB, OA Temse nr. 24, Correspondentie 770–779.RAB, OA Temse nr. 26, Correspondentie 79–796.RAB, OA Temse nr. 82, Parochierekeningen 700–795. RAB, OA Temse nr. 227, Kerk- en kapelrekeningen

708–770. RAB, OA Temse nr. 300, Staten van goed 748–75.RAB, OA Temse nr. 30, Staten van goed 75–756.RAB, OA Temse nr. 309, Staten van Goed 784–788.RAB, OA Temse nr. 32, Staten van goed 794–796. RAB, OA Temse nr. 432, Wettelijke passeringen

743–746. RAB, OA Temse nr. 434, Wettelijke passeringen

750–76. RAB, OA Temse nr. 435, Wettelijke passeringen

753–758. RAB, OA Temse nr. 438, Wettelijke passeringen

76–793. RAB, OA Temse nr. 445, Wettelijke passeringen

777–779.RAB, OA Temse nr. 45, Wettelijke passeringen

786–789. RAB, OA Temse nr. 537, Ferieboek 722–744 en eden

van voogden 722–74. RAB, OA Temse nr. 54, Rentebrieven 760–795.RAB, OA Temse nr. 799, Processtukken 720–778.RAB, OA Tielrode nr. 73, Kerk- en armenrekeningen

753–763.RAB, OA Tielrode nr. 74, Kerk- en armenrekeningen

769–793.RAB, R&D Beveren, Reeks 87, 849. RAB, R&D Beveren, Reeks 87B, 850. RAB, R&D Beveren, Reeks 87B, 864. RAG, Fonds Scheldedepartement nr. 207/0, Staten

met statistische gegevens betreffende goud- en zilversmeden en juwelenmakers, 2 november 82.

RAG, Fonds Scheldedepartement nr. 2278/, Corres-pondentie, wetgeving en circulaires betreffende de inning van de rechten, het personeel en de kanto-ren van ijking van goud en zilver 797–85.

RAG, Hollandse periode nr. 0796/26, Stukken en briefwisseling betreffende goud- en zilverdraad-trekkerijen in de provincie 825.

RAG, Raad van Vlaanderen nr. 488, Brieven en rescripties 776.

SAA, Antwerpse poortersboeken 609–795, 5 : 72–795.SAA, Antwerpse poortersboeken 609–795, 6 : Index.SAA, Gilden en ambachten nr. 424, Meeerseniers.

Boeck der opgeschrevene incomelingen in het hoofdambacht van de meersche, te weten van de ambaghten vonder het selve hooftambaght resorteren (7–794).

SAA, Gilden en Ambachten nr. 4490, Goud- en zilversmeden 70–793.

SAA, MA nr. 50/, Police. Fabricants d’objets d’or et d’argent autorisation d’exercer l’état, etc. Demandes et autorisations à faire insculper les poinçons sur planche an 9–849.

SAA, MA nr. 50/3, Orfèvres 830–838, 3eme section. Etat nominatif des orfèvres, mécaniciens, fer-blantiers, chaudronniers qui font usage ou ont en leur possesion des moutons, laminoirs, presses, balanciers & découpoirs, Anvers le 25 juin 83.

SAA, MA nr. 502/8, Marques de contrôle 859.

SAA, N nr. 68, Notaris Peter-Jan Allefeldt. Protocollen 729–730.

SAA, N nr. 387, Notaris August Melchior Bruyndonckx. Protocollen, staten en rekeningen 762.

SAA, N nr. 394, Notaris August Melchior Bruyndonckx. Protocollen 769.

SAA, N nr. 990, Notaris Emanuel Jozef de Querten-mont. Protocollen en staten 764–765.

SAA, N nr. 209, Notaris Willem de Witte. Protocollen 739 met staten en rekeningen.

SAA, N nr. 20, Notaris Willem de Witte. Protocollen 740 met staten en rekeningen.

SAA, N nr. 309, Notaris Jacob Diericx. Staten en rekeningen 742.

SAA, N nr. 96, Notaris Jan Baptist Haeyinck. Proto-collen, staten en rekeningen 779.

SAA, N nr. 985, Notaris Pieter Schoesetters. Protocol-len 743 met staten en rekeningen.

SAA, N nr. 273, Notaris Jacob Noteleer. Protocollen, staten en rekeningen 800–80.

SAA, N nr. 2724, Notaris Peter Ockers. Protocollen, staten en rekeningen 70–707.

SAA, N nr. 2927, Notaris Petrus Schepmans. Protocollen, staten en rekeningen 766.

SAA, N nr. 2985, Notaris Pieter Schoesetters. Protocollen 743 met staten en rekeningen.

SAA, N nr. 4246, Notaris Theodoor van Merlen. Protocollen 75.

SAA, N nr. 4460, Notaris Frans van Rossum. Protocollen 750–752.

SAA, N nr. 4508, Notaris Edouard van Tilborgh. Protocollen 752 met staten en rekeningen.

SAA, N nr. 4584, Notaris Jan Ferdinand van Tongerloo. Protocollen 737.

SAA, N nr. 4525, Notaris Edward van Tilborgh. Protocollen, staten en rekeningen 760 I.

SAA, N nr. 4526, Notaris Edward van Tilborgh. Protocollen, staten en rekeningen 76 I.

SAA, N nr. 4527, Notaris Edward van Tilborgh. Protocollen, staten en rekeningen 76 II.

SAA, N nr. 4545, Notaris Edouard van Tilborgh. Protocollen 770.

SAA, N nr. 4600, Notaris Jan Ferdinand van Tongerloo. Protocollen, staten en rekeningen 753.

SAA, PK nr. 7, Jacobus van der Sande, Oud Konst-Tooneel van Antwerpen, .

SAA, PK nr. 73/2, Jacobus van der Sande, Oud Konst-Tooneel van Antwerpen, 3/2.

SAA, Processen nr. D 4274, Proces tussen J.J. Du Preneuf en L.J. Ferrier. 763–764.

SAA, SR nr. 86, Schepenregister 753 IV. SAA, SR nr. 27, Schepenregister 762 III.SAA, SR nr. 236, Schepenregister 769 I. SAA, Vierschaar nr. 62, Vierschaerboecken der stadt

van Antwerpen 530–795, 2 : 729–757.SAA, Vierschaar nr. 63, Vierschaerboecken der stadt

van Antwerpen 530–795, 22 : 757–775. SAA, Vierschaar nr. 97, Vierschaar. Extra-ordinarische

rol van den Amptman 763–765.SAA, Vierschaar nr. 993, Losse stukken afkomstig uit

de kleine rollen van de amptman.SAB, MA Police 387-I-J.SAB, MA Police. Passeports nr. 5, Passeports à

l’interieur et à l’exterieur 5 /05 /85 au 09 /06/85.

SAB, OA Brussel nr. 3329, Registre aux declarations des poinçons des orfèvres de Bruxelles (en confor-mité de la loi du 9 Brumaire an VI), du 9 juin 834 au 0 novembre 863.

SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 3, Correspondentie en rekwesten 8de eeuw.

SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 4, Resolutieboek goud- en zilversmeden 707–793.

SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 5, Correspondentie en rekwesten 738–788.

SAG, Ongenummerde reeks goud- en zilversmeden nr. 0, Rekeningen van de nering 8de eeuw.

SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 3, Register goud- en zilversmeden 650–796.

SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 7, Rekeningen 700-760.

SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 8, Rekeningen 760–79.

SAG, Reeks 82. Goud- en zilversmeden nr. 9.4, Vacatien 72, 723, 724, 766–779.

SAL, MA Lokeren nr. 52/5, Inkomende briefwisseling 85. Doos 2.

SAL, MA Lokeren nr. 990, Diverse losse stukken betreffende nijverheid en industrie jaar IX–830. Zegelmerken. Goud en zilver 87–867.

SAL, OA Lokeren, Gerechtelijke onderzoeken 773–78.

SAL, OA Lokeren, Kerkrekening 746.SAL, OA Lokeren, Quohier van het dorp vernieuwd

ten jare 686. SAL, OA Lokeren, Quohier van het dorp vernieuwd

ten jare 728.SAL, OA Lokeren, Staten van goed 694.SAL, OA Lokeren, Staten van goed 75–76.SAL, OA Lokeren, Staten van goed 78–79. SAL, OA Lokeren, Staten van goed 728.SAL, OA Lokeren, Staten van goed 735–738.SAL, OA Lokeren, Staten van goed 749–754. SAL, OA Lokeren, Staten van goed 76–764.SAL, OA Lokeren, Staten van goed van het Beverse in

Lokeren 79–730.SAL, OA Lokeren, Wettelijke passeringen van het

Beverse in Lokeren 730–750.SAL, OA Lokeren, Wettelijke passeringen van het

Beverse in Lokeren 750–765.SASN, MA Sint-Niklaas nr. 378, Minuten uitgaande

brieven 8.SASN, MA Sint-Niklaas nr. 662, Reispassen. Onder-

richtingen en lijsten jaar V–847.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 257, Briefwisseling hoofd-

college van het Land van Waas 75–79.SASN, MA Sint-Niklaas nr. 2833, Ontvangstbewijs

van de som betaald door de wed. Ant. Boeyé voor aankoop van grond uit failliet van J.B. Hulin te Sint-Niklaas, 29 mei 82.

SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4727, Handel in goud en zilver: onderrichtingen; verklaringen van de handelaars jaar VIII–869.

SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4728, Onderrichtingen be-treffende de munten en maatregelen tot bestrijding van de valse munten; jaar IX–857; 88.

SASN, MA Sint-Niklaas nr. 4430, Alfabetische lijst van de inwoners van Sint-Niklaas, die gebruik maken

209waas zilver · 1700–1869

van maten en gewichten.SASN, OA Nieuwkerken nr. 9, Resolutieboek

75–773.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 3/3, Briefwisseling

700–748. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 32, Briefwisseling

750–789. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 68, Register van paspoorten

773–78.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 537, Parochierekeningen

740–74. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 544, Parochierekeningen

750–75.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 86, Wezenboek

740–744. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 90, Wezenboek

76–769.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 9, Wezenboek

769–774.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 93, Wezenboek

782–790.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 653, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 740–746.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 654, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 749–754.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 656, Bewijsstukken bij de

kerkrekeningen 760–764.SASN, OA Sint-Niklaas nr. 988, Wezenboek van het

Beverse 75–723. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 99, Wezenboek van het

Beverse 737–760. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 992, Wezenboek van het

Beverse 760–779. SASN, OA Sint-Niklaas nr. 257, Briefwisseling hoofd-

college van het Land van Waas 75–79.STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 2-765, Dese

Plaete is voor alle de gone die sorteren, ondre onse kamer, te weten: Dendermonde, St. Nicolas, Loke-ren, Temst, Aelst, Petegem, Deynse en Eecloo.

STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-5/29, Insculpation des poinçons des fabricans d’ouvrages d’or et d’argent des trois arronds du département de l’Escaut formant la consistance du bureau de garantie de Gand.

STAM Gent, Bijlokecollectie, inv. nr. 765-20/25, Seconde table à insculper les poinçons des fabricans orfèvres de l’arrondisse-ment du bureau de garantie établi à Gand.

STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-7/25, Troisième plaque d’insculpation des poinçons des fabricans d’ouvrages d’or et d’argent de l’arrondissement du bureau de garantie établi à Gand.

STAM Gent, Bijlokecollectie, inv.nr. 765-8/25, Planche supplémentaire destinée à insculper les poinçons des Fabricants d’ouvrages d’or et d’argent, établis dans l’arrondissement du bureau de Gand.

UG, FVB, I 0 3, Orfèvres.UG, FVB, I 0 2, Orfèvres.UG, FVB, I 0 3, Orfèvres.UG, FVB, I 0 5, Orfèvres.UG, FVB, I 0 6, Orfèvres.UG, FVB, II 0 8, Orfèvres.UG, FVB, IV 0 5, Orfèvres.

BibliografieBibliographieBibliographieBibliography

AC, 967A.C., Sint-Niklaas | Nieuw kerkschatmuseum, in: Bulletin van de Musea van België, 8, 967, p. 98–99.

Algemeenen …, 837Algemeenen koophandels-almanak of wegwyzer der stad Gent, en alle steden van de provincie Oost-Vlaenderen, voor het jaer ons heeren Jesu Christi 837, Gent, 837.

Andrén, 963E. Andrén, B. Hellner, et al., Svenskt silversmide 520–850 : guld- och silverstämplar, Stockholm, 963.

Annuaire …, 832Annuaire industriel et administratif de la Belgique. Année 833, Brussel, 832.

Aubroeck, 954R. Aubroeck, Temse’s kunstenaars. De Beeld-snijdersfamilie Nijs, in: Kruis en Leeuw en in Waasland, 2 (954) 3, p. 8–9.

Bara, 946A. Bara, Les argenteries du legs H. Verhaege de Naeyer, in: BKMKG, 8 (946) –6, p. 59–62.

Baudouin, 2000F. Baudouin (o.l.v.), Tekeningen uit de 7de en 8de eeuw. De verzameling Van Herck, Brussel, 2000.

Baudouin, Colman & Goethals, 988P. Baudouin, P. Colman & D. Goethals, Edelsmeedkunst in België : profaan zilver XVIde–XVIIde–XVIIIde eeuw, Tielt, 988.

Baudouin, Colman & Goethals, 998P. Baudouin, P. Colman & D. Goethals, Orfèvrerie en Belgique = Zilver in België = Silver in Belgium. 500–800, Brussel, 998.

Billiet, 876/877L Billiet, De Waassche primussen der hoogeschool van Leuven, in: AKOKW, 6 (876–877), p. 29–234.

Blaton, 992P. Blaton, Genealogisch repertorium 584–86 Temse, Temse, 992.

Blomme, 984J. Blomme, Bevolking, landbouw en rurale industrie in het Land van Waas (XVIIIe eeuw), in: AKOKW, 87 (984), p. 9–243.

Blomme, 997J. Blomme, De sociaal-economische ontwikkeling van Lokeren en Sint-Niklaas, 750–900. Een synthese van de belangrijkste hypothesen, in: AKOKW, 00 (997), p. 9–208.

Boeykens, 930G. Boeykens, Het oratorie te Temsche, in: AKOKW, 4 (930) 2, p. –250.

Boeykens, 93|G. Boeykens, Het oratorie te Temsche (vervolg), in: AKOKW, 42 (93) 3, p. 3–9.

Boeykens, 93|2G. Boeykens, Het Oratorie van St-Niklaas, in: AKOKW, 42 (93) 3, p. 23–79.

Boeykens, 95G. Boeykens, Philip Alexander Nijs, Jan Frans Nijs, in: Nieuwsblad van Temse en omliggende, 9 december 95, p. .

Boeykens, 970G. Boeykens, Bijdrage tot de geschiedenis van Buggenhout, Buggenhout, 970.

Boeykens & van Scheldelande, 972G. Boeykens & R. van Scheldelande, 200 jaar sinte-amelberga 772–972, Temse, 972.

Boon, 990K. Boon, De sociaal-economische transformatie van Sint-Niklaas, 700–850, , in: AKOKW, 93 (990), p. 05–82.

Boon, 99K. Boon, De sociaal-economische transformatie van Sint-Niklaas, 700–850, 2, in: AKOKW, 94 (99), p. 07–82.

Borghgraef, 987O. Borghgraef, Twee eeuwen ballonvaart in het Land van Waas (784–984), in: AKOkW, 90 (987), p. 5–07.

Borremans, 98|L. Borremans, Familie Van Lamoen, te Antwerpen, in: Vlaamse Stam, 7 (98), p. 27–23.

Borremans, 98|2L. Borremans, Een familie Geurts uit Stevens-weert te Dordrecht, Aarschot en Beringen, in: Vlaamse Stam, 7 (98), p. 329–335.

Brants, 909V. Brants (ed.), Recueil des ordonnances des Pays-Bas. Règne d’Albert et Isabelle 597–62, , Brussel, 909.

Bücken, 995V. Bücken, Collection d’orfèvrerie européenne Claude et Julliette D’Allemagne augmentée des acquisitions de la Communauté française, : Les anciens Pays-Bas méridionaux et la Principauté de Liège, Seneffe, 995.

Bungeneers & De Vlieger-De Wilde, 2006J. Bungeneers & K. De Vlieger-De Wilde (ed.), Op maat van de hertog. De bouw van een nieuwe kerk voor Hingene (872–906), (Historische publicaties ; 3), Antwerpen, 2006.

Buvé, 946A. Buvé, Aanteekeningen tot het opstellen eener Geschiedenis van de Kunst in Waasland, in: AKOKW, 54 (946) 2, p. 3–35.

Cartuyvels, 992J. Cartuyvels, Archiefvondsten : nieuwe produktie-centra, in: NAGEB, 6 (992), s.p.

Casier, 94J. Casier, Les orfèvres flamands et leurs poinçons xv e – xviii e siècles : reproduction des plaques origi-nales conservées au musée d’archéologique de Gand, Gent, 94.

Casier & Bergmans, 92J. Casier & P. Bergmans, L’art ancien dans les flandres (région de l’Escaut). Mémorial de l’exposition rétrospective organisée à Gand en 93, 2 : Orfèvreries. – Miniatures de Manuscrits. – Tapisseries, Brussel/Parijs, 92.

210

Casier & Bergmans, 922J. Casier & P. Bergmans, L’art ancien dans les flandres (région de l’Escaut). Mémorial de l’exposition rétrospective organisée à Gand en 93, 3: Le Milieu : Vues de Villes. La Vie : Vie reli-gieuse, Vie civile, Vie intellectuelle, Vie corporative, Brussel/Parijs, 922.

Claessens-Peré, 983A.M. Claessens-Peré, Catalogus edelsmeedkunst : provinciale musea Antwerpen, Antwerpen, 983.

Claessens-Peré, 2003A.M. Claessens-Peré, De Sterckshofcollectie = The Sterckshof Collection, (Sterckshof Studies ; 23), Antwerpen-Deurne, 2003.

Claessens-Peré, 2007A.M. Claessens-Peré, Pittig Zilver. De schenking Albert & Cecile Maesen, (Sterckshof Studies ; 33), Antwerpen-Deurne, 2007.

Cloet, 992M. Cloet (red.), Het bisdom Gent (559–99). Vier eeuwen geschiedenis, Gent, 992.

Cock, 996L. Cock, Edelsmeden in de Oostenrijkse Nederlan-den. Economische en institutionele aspecten van hun ambacht, onuitgegeven licentiaatsverhandeling KULeuven, 996.

Colaes, s.d.|R. Colaes, H. Geestrente (O.A. 482–487), Temse, s.d.

Colaes, s.d.|2R. Colaes, Bevolkingsregisters te Temse. 830–846, Temse, s.d.

Colaes, 984|R. Colaes, Colaes te Bazel. 600–700, Temse, 984.

Colaes, 984|2R. Colaes, Cauwerburg volglenen 70–794, Temse, 984.

Colaes, 984|3R. Colaes, Dorpskom te Temse 777–87, Temse, 984.

Colaes, 986R. Colaes, Landelijk Temse. 670–85, Temse, 986.

Colaes, 987R. Colaes, Bezette renten Temse. 622–796, Temse, 987.

Collon-Gevaert, 95S. Collon-Gevaert, Histoire des arts du métal en Belgique, (Verhandelingen Koninklijke Belgische Academie. Klasse der Schone Kunsten. Verzame-ling in-8 o. Reeks 2 ; 7), Brussel, 95.

Congrès …, 9Congrès Archéologique Malines 9 Excursions. Notices historiques sur Malines, St.-Nicolas, Hulst, Louvain, Mechelen, 9.

Cools, 996H. Cools, De Markt: draaischijf van Beveren in de 9de eeuw (), in: LVB, 39 (996) , p. 2–20.

Cools, 2000V. Cools, Wase afstammelingen van Petrus Nys (798–849), in: LVB, 43 (2000) , p. 25–30.

Couvez, 852A. Couvez, Inventaires des objets d’art qui ornent les églises et les établissements publics de la Flandre Occidentale, Brugge, 852.

Crooij, 90L. & F. Crooij, Les poinçons belges d’orfèvrerie depuis le XVIe siècle jusqu’à la révolution française, in: Annales de la Société d’Archéologie de Bruxelles. Mémoires, rapports et documents, 24 (90) –2, p. 23–297.

Crooij, 9L. & F. Crooij, L’orfèvrerie religieuze en Belgique depuis la fin du xv e siècle jusqu’à la révolution française, Brussel/Parijs, 9.

Dauwe, 974J. Dauwe, De Dendermondse zilversmeden Spanoghe, in: GOKLD, Reeks 3, 22 (974), p. 4–22.

Dauwe, 975J. Dauwe, De monstrans van Oudegem, werk van de Dendermondse zilversmid Franciscus Barholo-meus Oste (727), in: GOKLD, Reeks 4, (975) –2, p. 2–27

Dauwe, 977J. Dauwe, Proces over de bevoegdheid van de Den-dermondse zilversmeden in 645–646, in: GOKLD, Reeks 4, 3 (977) p. 63–66.

Dauwe, 982J. Dauwe, Ambachtserfelijkheid bij edelsmeden in de 7e–8e eeuw, in: Vlaamse Stam, 9 (982), p. 294–300.

Dauwe, 994J. Dauwe, Oud zilverwerk in de O.-L.-Vrouwekerk te Lebbeke, in: GOKLD, Reeks 4, 3 (994), p. 0–58.

De Backer, 979L. De Backer, Status animarium 737 Sint-Niklaas, Sint-Niklaas, 979.

De Backer, 995L. De Backer, De bevolking van Sint-Niklaas in 803, Roeselare, 995.

De Backer, 2004|L. De Backer, De bevolking van Lokeren in 805, Sint-Niklaas, 2004.

De Backer, 2004|2L. De Backer, De bevolking van Lokeren in 84, Sint-Niklaas, 2004.

De Bock, 907C. De Bock, Onze St. Sebastiaans gilde in de XVII e en XVIII e eeuwen, in: AKOKW, 25 (907), p. 35–89.

De Bock, 997R. De Bock, Het hoofdcollege van het Land van Waas. Een politiek-bestuurlijke instelling uit het Ancien Régime, in: AKOKW, 00 (997), p. 7–04.

Debrabandere, 979P. Debrabandere, De Kortrijkse edelsmeedkunst, (Verhandelingen uitgegeven door de Leiegouw ; 6), Kortrijk, 979.

De Cock, 90A. De Cock, Kronijk handschrift van den Eximius van de Velde, in: AKOKW, 28 (90), p. 5–98.

De Decker, 909T. D[e] D[ecker], Ex-libris van Wazenaars, in: AKOKW, 27 (909), p. 48.

De Decker, 92T. De Decker, De toren der dorpskerk van Temsche (72), in: AARAB, 64, Reeks 6, 4, Antwerpen, 92, p. 499–50.

De Decker, 92T. De Decker, Onze kerktoren, in: De Schelde, 2 maart 92.

De Gendt, 976F. De Gendt, Philip Nijs. Stichter van de academie van Temse in 776, Temse, 976.

De Groodt, 934R. De Groodt, Geschiedenis van Kruibeke : tweede deel, in: AKOKW, 46 (934) , p. 7–7.

De Groodt, 948R. De Groodt, Temsche, aanteekeningen uit het 7de en 8de eeuwsche archief berustende ten gemeenthuize, in: AKOKW, 55 (948) 2, p. 36–53.

De Groodt, 949R. De Groodt, Temsche, aanteekeningen uit het 7de en 8de eeuwsche archief berustende ten gemeent-huize (2e deel), in: AKOKW, 56 (949) 2, p. 32–65.

De Keyzer, 984B. De Keyzer, Goud- en zilversmeden uit het graafschap Vlaanderen, in: Ons Heem, 38 (984) 5, p. 70–72.

De le Court, 90.J. De le Court (ed.), Receuil des ordonnances des Pays-Bas Autrichiens, 3: 700–974, 4, Brussel, 90.

De Meulemeester, 959M. De Meulemeester, Geschiedenis van de Congregatie van O.-L.-Vrouw Presentatie Beveren-Waas 726, Leuven, 959.

Demey, 979G.E. Demey, De plastische kunst in het Land van Waas, Sint-Niklaas, 979.

Demey, 996A. Demey, D. De Smet, et al., De Sint-Antonius-kerk te Sint-Niklaas. Drie eeuwen sobere barok, (Kleine Cultuurgidsen), Gent, 996.

De Munck, 2004B. De Munck, Meritocraten aan het werk. De-regulering van de arbeidsmarkt bij de Antwerpse timmerlieden in de achttiende eeuw, in: B. Blondé, B. De Munck & F. Vermeylen (ed.), Doodgewoon. Mensen en hun dagelijks leven in de geschiedenis. Liber amicorum Alfons K.L. Thijs, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 87 (2004) –2, Antwerpen, 2004, p. 87–06.

De Neef, 998M. De Neef, Een onderzoek naar het criminele gedrag in Lokeren, 750–798, in: AKOKW, 0 (998), p. 9–84.

Denucé, 94J. Denucé, Het Vleeschhuis. Museum van nijver-heid en kunst, Antwerpen, 94.

De Potter & Broeckaert, 866F. De Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 3 : Aalter, Bellem, Lovendegem, Merendre, Ronsele, Vinderhoute, Zomergem, Gent, 866.

211waas zilver · 1700–1869

De Potter & Broeckaert, 878F. De Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Reeks 3 : Arrondissement St.-Nicolaas, 2 : Elversele, Exaerde, St.-Gillis, Haasdonk, Kalloo, Kemseke, Kieldrecht, de Klinge, Kruibeke, Gent, 878.

De Potter & Broeckaert, 879 F. De Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Reeks 3 : Arrondissement St.-Nicolaas, 3 : Meerdonk, Melsele, Nieuwkerke, St.-Pauwels, Rupelmonde, Sinaai, Gent, 879.

De Potter & Broeckaert, 882F. De Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis der Stad St.-Nicolaes, 2, Gent, 882.

De Potter & Broeckaert, 884F. De Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis der Stad Lokeren, Gent, 884.

De Ren, 988L. De Ren, Een strooibus en mosterdpot van L.J. Ferrier (765) of ’s levens zoet en zuur van een Antwerps zilversmid, in: Antiek, 22 (988) 0, p. 54–545.

De Ren, 995L. De Ren, Provinciaal Museum Sterckshof-Zilver-centrum, in: Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen, 33 (995) 2, p. 4–84.

De Ren, 2003L. De Ren, Karel Alexander van Lotharingen (72–780) en de sierkunst. Het erfgoed van een kunstliefhebber, onuitgegeven doctoraatsverhan-deling KULeuven, 2003.

De Ren, Claessens-Peré & Nys, 997L. De Ren, A.-M. Claessens-Peré & W. Nys, De Zilvercollectie = The Silver Collection, (Sterckshof Studies ; 9), Antwerpen-Deurne, 997.

De Roo, 872P. De Roo, De wonderbare maagd Sinte Amelberga. Geschiedenis van haar leven en van hare reliquieën, van hare wonderwerken en van den eeredienst haar door de gelovigen bewezen, Brussel, 872.

De Schoutheete de Tervarent, 875De Schoutheete de Tervarent, L’épitaphier wasien (suite), in: AKOKW, 5 (873–875) 3, p. 203–258.

De Smet, 968G. De Smet, Historiek van de kerk te Ruiselede (900–968), Ruiselede, 968.

Devigne, 933M. Devigne, Pompe, Walther (Gautier), in : U. Thieme & F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegen-wart, 27 : Piermaria–Ramsdell, Leipzig, 933, p. 237.

De Vlaminck, 875A. De Vlaminck, Filiations de familles de la Flandre dressées sur pièces authentiques ou d’après des manuscrits anciens, Gent, 875.

De Vos-Stockman, Roose-Meier & Verschraegen, 975

A. De Vos, B. Roose-Meier & H. Verschraegen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie West-Vlaanderen. Kanton Veurne, Brussel, 975.

De Wael, 978J. De Wael, Huwelijken 600–796 Sint-Niklaas, Sint-Niklaas, 978.

De Witte, 92A. De Witte, Catalogue des poinçons et matrices du musée de l’hôtel des monnaies de Bruxelles, Brussel, 92.

De Witte, 972A. De Witte, Ruzie rond een kerkroof te Haasdonk (792), in: LVB, 5 (972) 3, p. 78–00.

De Witte, 997A. De Witte, Beverse enclaves in beeld. De Beverse heerlijkheid van de Nieustraete nabij het centrum van Sint-Niklaas in het jaar 602, in: AKOKW, 00 (997), p. 45–69.

Dewulf, 973M. Dewulf, Het verblijf van de Spaanse familie Sanchez De Castro y Toledo in onze Vlaamse gewesten, in: AKOKW, 76 (973) –2, p. 5–97.

Dewulf, 974M. Dewulf, Tentoonstellingen en excursies, : Tentoonstelling van antiek edelsmeedwerk uit Wase kerken, in: AKOKW, 77 (974) 3–4 , p. 29–22.

Dewulf, 979M. Dewulf, Beschouwingen over de leefbaarheid van oude gebruiken en het verdwijnen van verzon-nen verhalen over een middeleeuwse burcht, B : Ex-voto’s worden in Waasland nog steeds geofferd, in: AKOKW, 82 (979), p. 46–56.

Dhanens, 952E. Dhanens, Temse, (Inventaris van het kunstpatrimonium. Provincie Oost-Vlaanderen), Gent, 952.

Dhanens, 953|E. Dhanens, Het edelsmeedwerk in de tentoonstel-ling «Religieuse Kunst in Oostvlaanderen». 95, in: Cultureel jaarboek voor de provincie Oostvlaanderen, (95) , Gent, 953, p. 09–207.

Dhanens, 953|2E. Dhanens, De nering der Goud- en Zilversmeden te Oudenaarde, in: HGOKO, 0 (953) 2, p. 237–26.

Dhanens, 953|3E. Dhanens, Temse en de familie Nijs, in: Toerisme in Oost-Vlaanderen, 2 (953) 3, p. 8–9.

Dhanens, 96E. Dhanens, Kerkelijk edelsmeedwerk in het Meetjesland, in: Appeltjes van het Meetjesland, 2 (96), p. 9–55.

Dilis & De Groodt, 9E. Dilis & R. De Groodt, Bijdragen tot de kerkelijke geschiedenis van Burcht, in: AKOKW, 29 (9), p. 3–34

Donnet, 90/902F. Donnet, Joseph Guillaume de Broëta (743–820), in: AARAB, (90–902), p. 343–388.

Donnet & Rolland, 929F. Donnet & P. Rolland, L’influence artistique d’Anvers au XVIII e siècle, in: AARAB, (929), p. 5–52.

Drie …, 935De drie inhalingen van Monseigneur De Smedt te Lokeren, in: AKOKW, 48 (935), p. 73–85.

Drieghe, 2004G. Drieghe, Buizelendam. Ontdekkingstocht door de straten van Groot-Beveren, Beveren, 2004.

Dugnoille & Lequeux, 980J. Dugnoille & J.-M. Lequeux, Orfèvreries au poinçon d’Ath, (Etudes et documents du Cercle Royal d’Histoire et d’Archéologie d’Ath et de la Région ; 2), Aat, 980.

Dugnoille & Overlau, 2006J. Dugnoille & E. Overlau, Orfèvreries Civile Athoise, (Etudes et documents du Cercle Royal d’Histoire et d’Archéologie d’Ath et de la Région et Musées athois ; 28), Aat, 2006.

Epitaphier …, 89/892L’épitaphier Wasien (suite), in : AKOKW, 3 (89–892), p. 29–352.

Epitaphier …, 897L’épitaphier Wasien (suite), in : AKOKW, 6 (897), p. 3–89.

Epitaphier …, 900/90L’épitaphier Wasien (suite), in : AKOKW, 9 (900–90), p. 37–85.

Feys, 880J.M.E. Feys, Documents concernant le métier des orfèvres à Bruges, in: Annales de la Société d’émulation pour l’étude de l’histoire et des anti-quités de la Flandre, 3 (880), p. 78–9.

Fraiture, 2002E. Fraiture, Uurwerkmakers en uurwerknijver-heid in Vlaanderen, Leuven, 2002.

Fraiture, 2006E. Fraiture, Staande klokken en uurwerkmakers in Vlaanderen, Leuven, 2006.

GB, 95G.B., Philip Alexander Nijs. Jan Frans Nijs, in: Nieuwsblad van Temse en omliggende, 9 decem-ber 95, p. .

Geerts, 878J. Geerts, De groote markt van Sint-Nikolaas om-trent 780, in: AKOKW, (877–879) 2, p. 209–20.

Geerts, 976R. Geerts, Verrebroek (39–976), bedreigde oase in het Waasland, Zwijndrecht, 976.

Geilleit, 984J. Geilleit, Uit ons verleden. Kroniek van Sint-Gillis-Waas, Lokeren, 984.

Génard, 889P. Génard, Notice sur la corporation des orfèvres d’Anvers, in: AARAB, 45 (889), p. 29–334.

Glanville & Faulds Goldsborough, 990P. Glanville & J. Faulds Goldsborough, Women Silversmiths 685–845. Works from the Collection of The National Museum of Women in the Arts, New York, 990

Grumiau, 994D. Grumiau, Liber Memorialis Nieuwkerken 294–994, Nieuwkerken-Waas, 994.

Guide …, 935Guide illustré de St-Nicolas-Waes, Sint-Niklaas, 935.

212

Halflants, 990E. Halflants, Les quartiers du Baron Joseph Ryelandt (870–965), in: L’intermédiaire des généalogistes, 266 (990), p. 77–86.

Handel …, 855Handel en nijverheid in ’t Land van Waas, s.l., 855.

Hallez, 937A.J. Hallez, Bijdragen tot de geschiedenis van Sint-Amands op Schelde, Sint-Amands, 937.

Heijlen, 2007W. Heijlen, 2007, Edelsmeedkunst uit Belgische steden: een onderzoek naar de zilvertentoonstel-lingen in België van 950 tot 2007, onuitgegeven bachelorpaper KULeuven, 2007.

Hoornaert, 862/864L. Hoornaert, De ommegang van St. Nikolaas, in: AKOKW, (862–864), p. 35–354.

Huiskamp & de Graaf, 994M. Huiskamp & C. de Graaf, Gewogen of bedrogen : het wegen van geld in de Nederlanden, Leiden, 994.

Huys, 98P. Huys, Nog over uurwerkmakers, in: Ons Heem, 39 (98) , p. 8–20.

Jansen, 975J. Jansen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Antwerpen. Kanton Willebroek, Brussel, 975.

Jansen, 977|J. Jansen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Antwerpen. Kanton Boom, Brussel, 977.

Jansen, 977|2J. Jansen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Antwerpen. Kanton Mechelen, Brussel, 977.

Jansen, 979J. Jansen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Antwerpen. Kanton Antwerpen V en VI, Brussel, 979.

Jansen, 982/983J. Jansen, Identificatie van het zilverwerk van Lambertus Hannosset (werkzaam tussen 735 en 770) in de bedehuizen van de provincie Antwerpen, in: Bulletin Koninklijk Instituut voor het Kunst-patrimonium, 9 (982–983), p. 34–52.

Jansen & Van Herck, 949A. Jansen & C. Van Herck, Kerkelijke kunst-schatten. Een rijk geïllustreerd documentatie- en herdenkingsalbum, samengesteld en uitgegeven naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Kerkelijke Kunst’, gehouden te Antwerpen van 6 October tot 5 November 948, Antwerpen, 949.

Janssens, 946P. Janssens, Werk der kunstenaars Nijs in de kerk van Bazel (Waas), in: AKOKW, 54 (946), p. 89–94.

Janssens, 948|P. Janssens, Bazel in ’t Zoete Waesland, Leuven, 948.

Janssens, 948|2P. Janssens, De Waassche zilversmid Jan Frans Nijs, in: AKOKW, 55 (948) 2, p. 30–35.

Janssens, 949P. Janssens, De kerk van Rupelmonde (vervolg), in: Natuur en stedeschoon, 22 (949) 7, p. 83–85.

Janssens, 952P. Janssens, Religieus zilverwerk in Waasland en Durmestreek, in: JKOKA, 26 (952), p. 82–2.

Joos, 982B. Joos, Beveren : Doel – Kallo – Kieldrecht – Verrebroek, (Inventaris van het kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen ; 2), Gent, 982.

Kockelbergh, 990I. Kockelbergh, De beeldhouwers- en edelsmeden-familie Nijs, in: Temse, 990, p. 9–22.

Kroniek …, 973Kroniek Van Neck (van 805 tot 836), in: AKOKW, 76 (973) 3–4, p. 24–249.

Laevaert, 956L. Laevaert, St-Niklaas in 705, Sint-Niklaas, 956.

Lauwers, 2002F. Lauwers, Antwerpen. Een terugblik ‘Mie Katoen’, Ljubljana, 2002.

Lemmens & Thijs, 999F. Lemmens & A. Thijs, Uitgevers van ‘manne-kens’, sanctjes en ander populair beeldmateriaal: Ludovicus Joseph en Joanna Maria Fruijtiers (Antwerpen 73–784), in: Oost-Vlaamse Zanten, 74 (999), p. 365–384.

Liebaut, 2000H. Liebaut, De geschiedenis van de Lokerse har-monie vanaf het einde van de 8de eeuw tot 873, Lokeren, 2000.

Liebaut, 2002H. Liebaut, De politieke evolutie van het Waas-land tussen 790 en 940, : 790–860, in: AKOKW, 05 (2002), p. 225–359.

Liebaut, 2004H. Liebaut, Lokeren in de Franse tijd (794–84), in: Van Campenhout, 2004, p. 83–229.

Linnig, 909B. Linnig, Eenige Vlaamsche ex-libris-stekers, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 909, p. 9–32.

Linnig, 9B. Linnig, La gravure en Belgique, ou notices biographiques sur les graveurs anversois, bruxellois et autres, depuis les origines de la gravure jusqu’à la fin du 8 e siècle, Antwerpen, 9.

Luër & Creutz, 904H. Luër & M. Creutz, Geschichte der Metall-kunst, : Kunstgescchichte der unedlen Metalle: Schmiedeisen, Gusseisen, Bronze, Zinn, Blei und Zink, Stuttgart, 904.

Marchal, 895E. Marchal, La sculpture et les chefs-d’oeuvre de l’Orfèvrerie Belges, Brussel, 895.

Massin, 997A. Massin, Bruxelles. Qui est qui en 82 d’après les registres de recensement de la population de la Mairie de Bruxelles, Brussel, 997.

Mees, 990M. Mees, ‘Op dat een yegelic weten mach wat hij daer af coept’ : tinmerken in de Zuidelijke Nederlanden en het prinsbisdom Luik tijdens het Ancien Régime, in: C. Van Vlierden & M. Smeyers, Merken opmer-ken : merk- en meestertekens op kunstwerken in de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom Luik : typologie en methode, Leuven, 990, p. 85–2.

Meire, 985F. Meire, Sociaal-economische geschiedenis van de 9e eeuw, in: G. Asaert (o.l.v.), Geschiedenis van volk en land van Beveren, 2, Beveren, 985.

Meuris, 979W. Meuris, Inventaris van het kunstpatrimonium in de Sint-Petrus en Pauluskerk, in: R. Van Moer & H. Cools (red.), Welk eiland heette Chanelaus. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van de viering van 800 jaar kerk en parochiegemeenschap te Kallo. 79–979, Beveren, 979, p. 5–75.

Meuris, 98W. Meuris, Oud zilverbeslag op missaalbanden in kerken van het Beverse, in: LVB, 24 (98) 3, p. 90–03.

Michem, 98F. Michem, De parochiegeestelijkheid in het Meet-jesland tijdens het Oud Regiem, in: Appeltjes van het Meetjesland, 32 (98), p. 88–39.

Moens, 982B. Moens, De identiteit van Waasmunster, Nieuwkerken, 982.

Moenssens & De Meirsman, 998B. Moenssens & R. De Meirsman, Sint-Niklaas. Geboorten 796–806, Sint-Niklaas, 998.

Moureaux, 974P. Moureaux, La statistique industrielle dans les Pays-Bas autichiennes à l’époque de Marie-Thérèse, , Brussel, 974.

Nauts, 970H. Nauts, Edelsmeedwerk uit de Barokperiode (7de–8de eeuw–tot 795) in de Hoofdkerk te Sint-Niklaas, in: AKOKW, 73 (970) 3–4, p. 57–97.

Neels, 976R. Neels, Register van certificaten en attestatien voor reysende persoonen tot veroorderinge van hun-nen stiel ende affairens, achtervolgende het placaet en ordonnantie (773–795), in: Vlaamse Stam, 2 (976), p. 43–438

Nys, 99W. Nys, Adrianus Nijs (683–77) & Philippus Nijs (724–805) beeldhouwers te Temse, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, 99.

Nys, 993W. Nys, De beeldhouwers Adrianus Nijs (683–77) en Philippus Nijs (724–805), in: AKOKW, 96 (993) , p. 9–20.

Nys, 994/995W. Nys, Materiële en inhoudelijke analyse van de verzameling devotieprenten van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas met voorstel tot inventarisatie, Onuitgegeven eindwerk Stedelijke Technische Leergangen voor Bibliotheekwezen Antwerpen, 994–995.

213waas zilver · 1700–1869

Nys, 996|W. Nys, Zilver uit de 8de, de 9de en de 20ste eeuw, in: N. Van Campenhout & R. Van Daele (red.), Van academie tot museum : een bundel stu-dies n.a.v. het eeuwfeest van het Stedelijk Museum van Lokeren, Lokeren, 996, p. 93–97.

Nys, 996|2W. Nys, De Brusselse meester met vis : Dieudonné Robert, zilversmid te Temse en te Lokeren, in: Jaarboek Gemeentemuseum van Temse. Jaarboek 996, p. 40–6.

Nys, 997|W. Nys, 8de-eeuws Bevers zilver? : enkele beden-kingen omtrent de ‘zilversmid’ Joannes Wilhelmus Heck en de horlogemaker Petrus Franciscus de Dobbelaer te Beveren, in: LVB, 40 (997) , p. 23–28.

Nys, 997|2W. Nys, Twee werken van Nicolas Joseph Rosart (ca. 73–750) in de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren?, in: De Souvereinen, 28 (997) , p. –0.

Nys, 997|3W. Nys, De Wase edelsmeden in de 8de eeuw. Een status quaestionis, in: AKOKW, 00 (997), p. 05–77.

Nys, 999W. Nys m.m.v. F. Buys & P. Verheyen, Petrus Nijs (798–849) zilversmid te Beveren, in: LVB, 42 (999) , p. 30–34.

Nys, 2000|W. Nys, Aanwinsten Provinciaal Museum Sterckshof-Zilvercentrum, in: NAGEB, 5 (2000), p. 28–3.

Nys, 2000|2W. Nys, Philippus Alexander Franciscus Nijs (724–805) en de oprichting van de academie van Temse, in: AKOKW, 03 (2000), p. 87–203.

Nys, 200W. Nys, Edelsmeedwerk voor de Lokerse Sint-Lau-rentiuskerk, in: N. Van Campenhout (red.), De Sint-Laurentiuskerk te Lokeren in woord en beeld, Lokeren, 200, p. 6–34.

Nys, 2002|W. Nys, Nijs, Adrianus Egidius, beeldhouwer, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 6, Brussel, 2002, k. 592–595.

Nys, 2002|2W. Nys, Nijs, Philippus Alexander Franciscus, beeldsnijder, in: Nationaal Biografisch Woorden-boek, 6, Brussel, 2002, k. 595–599.

Nys, 2003W. Nys, Lokeren in de 8de eeuw. Een buitenkans voor opportunistische edelsmeden?, in: De Souverei-nen, 34 (2003) , p. 36–5.

Nys & Van Duyse, 984W. Nys & D. Van Duyse, Voorwerpen Sint-Sebastiaansgilde Kieldrecht, in: Verschaeren, 984, p. 74–77.

Pannier, 978A. Pannier, Het Ecco Homo-beeld in de hoofdkerk te Sint-Niklaas. Een onbekend werk van Antoon Faydherbe, in: AKOKW, 8 (978), p. 63–65.

Peeters & Bauwens, 974K.C. Peeters & J. Bauwens, L. Fruytiers : een jaar met sanctjes, Brussel, 974.

Peirsman, 978L. Peirsman, Geschiedenis met «ten geleide» van de parochiale kerk van Kruibeke, Kruibeke, 978.

Penneman, 969T. Penneman, De middenstanders. Bijdrage tot de geschiedensi en de genealogie der familie Penne-man te Sint-Niklaas van 662 tot het einde van het Ancien Regime, Sint-Niklaas, 969.

Piot, 86C. Piot, Catalogue du dépôt des coins, poinçons et matrices de monnaies, médailles, jetons, sceaux, cachets et timbres appartenant à l’état, dressé en exécution de l’arrêté royal du 8 décembre 84, Brussel, 86.

Poskin & Stokart, 982G. Poskin & P. Stokart, Orfèvres namurois, Namen, 982.

Raepsaet, 855H. Raepsaet, Les trois premiers de Lokeren au concours de l’université de Louvain, overdruk uit: Messager des Sciences historiques de Belgique, Gent, 855.

Raeymaekers, 92Raeymaekers, Un ex-libris de Domonique Gentis. 5e evêque d’Anvers et 3e issu de l’Ordre des dominicains (749–758). Gravé par L.J. Fruytiers (73 † 782), in: Bulletin Académie Royale d’Archéologie de Belgique, (920) 4, Antwerpen, 92, p. 36–49.

Rasquin, 996V.A. Rasquin, Dictionnaire des constructeurs belges d’instruments scientifiques (des origines à 94), Brussel, 996.

Reynaert, 903|J. Reynaert, Eenige aanteekeningen over de voor-naamste altaren der hoofdkerk van Sint-Nikolaes, in: AKOKW, 2 (902–903) 2, p. 28–295.

Reynaert, 903|2J. Reynaert, Johannes van Nieulande, pastoor van Sint-Nicolaas en kronijkschrijver, in: AKOKW, 22 (903–904) , p. 43–88.

Rioult & Vergne, 2006J.-J. Rioult & S. Vergne, Les orfèvres de haute Bretagne, (Cahiers du Patrimoine. Dictionnaire des poinçons de l’orfèvrerie française ; 83), Rennes, 2006.

Robijns, 983L. Robijns, De Sint-Martinuskerk te Aalst, (Inventaris van het kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen ; 5), Gent, 983.

Rombouts & Van Lerius, 96P. Rombouts & T. Van Lerius, De liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, Amsterdam, 96.

Roose-Meier, 980B. Roose-Meier, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Hamme, Brussel, 980.

Roose-Meier, 98B. Roose-Meier, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Beveren, Brussel, 98.

Roose-Meier & Vandenbussche-Van den Kerkhove, 98

B. Roose-Meier & C. Vandenbussche-Van den Kerkhove, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Sint-Niklaas I, Brussel, 98.

Rosenberg, 955M. Rosenberg, Der Goldschmiede Merkzeichen. 4 : Ausland und Byzanz, Londen, 955.

Ruys, 982R. Ruys, 250 Jaar confrerie van Sint-Eloois te Tielrode.Volksdevotie tot Sint-Elooi in Oost-Vlaanderen, s.l., 982.

Ryckaert, 980M. Ryckaert, De Sint-Martinuskerk van Zomer-gem, in: Appeltjes van het Meetjesland, 3 (980), p. 24–87.

Scheltjens, 93/933L. Scheltjens, Beroemde mannen uit het Waasland. De kunstenaarsfamilie Nys, in: AKOKW, 43 (93) 2, p. 20–36, 44 (932) , p. 5–2, 45 (933) , p. 5–3.

Scheltjens, 932L. Scheltjens, Johannes Franciscus Nijs : metaalsnijder – zilverdrijver, in: AKOKW, 44 (932) , p. 0–4.

Scheltjens, 934L. Schelti [Scheltjens], Vlaamsche beeldhouwers uit de 8de eeuw. De kunstenaarsfamilie Nijs, in: NN, 8 mei 934.

Scheltjens, 935L. Scheltjens, De kunstenaarsfamilie Nys, Temse, [935].

H. Scheppers, 994H. Scheppers, Geschiedkundige Kroniek van Rupelmonde, Rupelmonde, 994.

Schietekat, 969J. Schietekat, De hoofdkerk te St-Niklaas, in: AKOKW, 72 (969) 3–4, p. 23–244.

Schietekat, 970J. Schietekat, De hoofdkerk te St-Niklaas : vervolg, in: AKOKW, 73 (970) –2, p. 89–0.

Schietekat, 975J. Schietekat, Twee voorname pastoors te Sint-Niklaas, : Pater Oratoriaan Petrus Buyst (pastoor te Sint-Niklaas van 74 tot 743), in: AKOKW, 78 (975), p. 55–85.

Schietekat, 979J. Schietekat, Geestelijke dochters te St.-Niklaas in de 7de en 8de eeuw, in: AKOKW, 82 (979), p. 49–90.

Schlugleit, 935D. Schlugleit, Geschiedenis van het Antwerpsche diamantslijpersambacht (582–797), (Bibliotheek voor Antwerpsche ambachtsgeschiedenis. B : Niet-gepriviligiëerde ambachten), Antwerpen, 935.

Schlugleit, 969D. Schlugleit, De Antwerpse goud- en zilver-smeden in het Corporatief Stelsel (382–798), Wetteren, 969.

214

Sergeant, 99N. Sergeant, De parochie Waasmunster. Geschiedenis en patrimonium, Tielt, 99.

Siret, 869A. Siret, Tamise. Eglise Notre Dame, in: Journal des Beaux-Arts, 30 november 869, p. 72–74.

Siret, 869/872A. Siret, Exaarde, in: Anneles de la Société Royale des Beaux-Arts et de Littérature de Gand, 2 (869–872), p. 69–29.

Siret, 870A. Siret, Het Land van Waas, Sint-Niklaas, 870.

Six & Krelel-Aalberse, 2003M. Six & A. Krekel-Aalberse, Vrouwen met een meesterteken : achter het commerciële succes van het atelier stond meestal een vrouw, in: Cachet, 22 (2003), p. 6–22.

Smet, 2000J. Smet, De volglenen van de heerlijkheid Cauwer-burg in het Land van Waas, in: AKOKW, 03 (2000), p. 29–3.

Squilbeck, 957J. Squilbeck, De metaalkunstenaars, in: Flandria Nostra, 2, Antwerpen, 957, p. 397–422.

Stad Antwerpen …, 958Stad Antwerpen. Oudheidkundige Musea. Vlees-huis. Catalogus VII : Edelsmeedwerk, edelstenen, juwelen, horloges, Antwerpen, 958.

Stilmant, 2006R. Stilmant, La production des orfèvres athois durant l’an XIII de la République, in: NAGEB, 9 (2006), p. 26–30.

Stroobants, 993A. Stroobants, De Antwerpse horlogemakers, in: Ons Heem, 47 (993) 2, p. 60–70.

Stroobants, 998A. Stroobants, Edelsmeedwerk voor het Dender-mondse Sint-Alexiusbegijnhof (592–900), in: GOKLD, Reeks 4, 7 (998), p. 5–5.

Stuurman-Aalbers, Stuurman & Blaauw-Mallon, 990

J. Stuurman-Aalbers, R. Stuurman & A. Blaauw-Mallon, Kunst- en Antiekveiling 990/9, 5 : Overzicht 989, ’s-Gravenhage, 990.

Stuurman-Aalbers, Stuurman & Zeegers, 2002J. Stuurman-Aalbers, R. Stuurman & R. Zeegers, Kunst- en Antiekveiling 2002, 27 : overzicht t/m juni 200, Schiedam, 2002.

Stuyck, 984R. Stuyck, Belgische zilvermerken, Antwerpen /Weesp / Brussel, 984.

Swartenbroekx, 993A. Swartenbroekx, Zilveren wijwatervaten in België 7e en 8e eeuw, Hasselt, 993.

Tacquaert & Snauwaert, 2006J. Tacquaert & L. Snauwaert, 00 Jaar Sint-Petruskerk, Tielrode, 2006.

ten Bokum, 2006A.-M. ten Bokum, Kaarslicht in het Zilvermuseum Sterckshof, in: Antiques. Antiekjournaal (bijlage in: AAA. Arts-Antiques-Auctions, 375, oktober 2006), p. 3–5.

Thieme &Becker, 95U. Thieme & F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegen-wart, : Erman–Fiorenzo, Leipzig, 95.

Tielemans & Dewulf, 973R. Tielemans & M. Dewulf, Reakties van lezers. 6 : De 8de eeuwse zilversmid Jan Baptist Tielemans van Sint-Niklaas, in: AKOKW, 76 (973) 3–4, p. 309–30.

Tondreau, 985L. Tondreau, R. Stilmant, et al., L’orfèvrerie en Hainaut, Tielt, 985.

Van Bogaert, 994/995P. Van Bogaert, Een verzameling kantpatronen uit Beveren en omgeving: een historische schets en proeve tot inventaris, Antwerpen, 994–995.

Van Bogaert, 999P. Van Bogaert, Kantscholen en kanthandelaars te Beveren, in: Beveren, 999, p. 37–43.

Van Bogaert & Hoogewijs, 990A. Van Bogaert & E. Hoogewijs, Waar de kathedraal der Wase moeren rijst, in: A. Van Bogaert (red.), Verrebroek. Broek aan de Verre. 4–99, Verrebroek, 990, p. 2–53.

Van Bogaert & Vercruysse, 894/896A. Van Bogaert & A. Vercruysse, Verslag over den toestand van den Oudheidskundigen Kring van het Land van Waas, gedurende het jaar 893–894, in: AKOKW, 5 (894–896), p. 73–89.

Van Bouchaute, 2004P. Van Bouchaute, ‘Avec honneur et equité’: de eerste ambtsjaren van de Sint-Niklase burgemees-ter Joseph Bernard De Mulder, 800–805, in: Van Campenhout, 2004, p. 39–82.

Van Campenhout, 2004N. Van Campenhout (red.), Sint-Niklaas en Loke-ren: twee maal twee eeuwen stad, Sint-Niklaas, 2004.

Van Campenhout, 2007N. Van Campenhout , ‘De Grote Kaai te Lokeren’, een verloren gewaand schilderij van Désiré De Bruycker uit de jaren 830, in: De Souvereinen, 38 (2007) , p. 7–2.

Vanden Bavière, 990P. Vanden Bavière, Studeren tijdens het Ancien Régime. Lokeraars te Leuven (476–79), in: N. Van Campenhout (red.), Lokeren vroeger. Een huldeboek voor wijlen Eerwaarde Pater DR. Vedastus Verstegen o.f.m. (906–989), Brugge, 990, p. –2.

Vanden Bavière, 2003P. Vanden Bavière m.m.v. J. Roegiers, Joannes Baptista De Smet (Lokeren, 674–Gent, 74), de Lokerse bisschop van Ieper en Gent, Lokeren, 2003.

Van den Bogaerde, 825A.J.L. Van den Bogaerde, Het distrikt St.-Niko-laas, voorheen Land van Waes, provincie Oost-Vlaanderen, beschouwd met betrekking tot deszelfs natuur-, staat- en geschiedkunde; gevolgd door eene bijzondere beschrijving van elke stad, dorp of gemeente in hetzelfde gelegen, Sint-Niklaas, 825.

Van den Breen, 980E. Van den Breen, Geschiedenis van de kerk van Berlare, Ronse, 980.

Vandenbussche-Van Den Kerkhove, 979C. Vandenbussche-Van Den Kerkhove, Foto-repertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Kruishoutem, Brussel, 979.

Vandenbussche-Van Den Kerkhove & Renard, 975

C. Vandenbussche-Van Den Kerkhove & R. Renard, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Zomergem, Brussel, 975.

Vandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 975

C. Vandenbussche-Van Den Kerkhove & H. Verschraegen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Gent VII, Brussel, 975.

Vandenbussche-Van Den Kerkhove & Verschraegen, 979

C. Vandenbussche-Van Den Kerkhove & H. Verschraegen, Fotorepertorium van het meu-bilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Sint-Niklaas II, Brussel, 979.

Van den Kerkhove, 974A. Van den Kerkhove, Reakties van lezers : de 8de eeuwse zilversmid Jan Baptist Tielemans van Sint-Niklaas, in: AKOKW, 77 (974) 3–4, p. 23.

Van den Storme, 989L. Van den Storme, De Onze-Lieve-Vrouwekerk van Temse, Temse, 989.

Vandermeersch-Lantmeeters, 987E. Vandermeersch-Lantmeeters, Kunste-naarsfamilies in Oudenaarde, 3 : De familie Van den Hende, in: HGOKO, 24 (987), p. 37–7.

Vandermeersch-Lantmeeters, 988E. Vandermeersch-Lantmeeters, De Ouden-aardse zilversmeden en hun werk (6e – 8e eeuw) : een proeve van inventaris, Oudenaarde, 988.

Vandermeersch-Lantmeeters, 200E. Vandermeersch-Lantmeeters, Kunstenaars-families van Oudenaarde, Oudenaarde, 200.

Vandervee, 968A.P.J. Vandervee, Muntgewichtjes : een studie over de oude gewichten : handelsgewichten, pijlge-wichten, gewichten van de goudsmeden, apothe-kersgewichten in verband met de verzamelingen van het Oudheidkundig Museum, in: AKOKW, 7 (968) –2, p. 5–02.

Vanderveken, 979A. Vanderveken, Het opstijgen van de eerste luchtballons op Sint-Niklaas-kermis, in: AKOKW, 82 (979), p. 73–80.

Van Dievoet, 975W. Van Dievoet, Het poinçoen van gratie van 749, in: BKMKG, Reeks 6, 47 (975), p. 29–235.

Van Dievoet, 980W. Van Dievoet, De geschiedenis en de officiële merken van de keurkamers voor de waarborg van goud en zilver in België van 794 tot nu, (Historische Uitgaven Pro Civitate. Reeks in-8o ; 59), Brussel, 980.

215waas zilver · 1700–1869

Van Dievoet, 999/2003A. Van Dievoet, Quand le savoir-faire des orfèvres bruxellois brillait à Versailles, in: Cahiers bruxellois, 37, 999–2003, p. 9–66.

Van Dievoet, 2000|W. Van Dievoet, Edelsmeden in Vlaams-Brabant (Leuven, Aarschot, Diest en Tienen) tijdens het Ancien Régime en de negentiende eeuw, Leuven, 2000.

Van Dievoet, 2000|2W. Van Dievoet, Zilversmeden te Aarschot van 750 tot 868, in: Het Oude Land van Aarschot, 35 (2000) , p. 6–6.

Van Dievoet, 2003W. Van Dievoet, Dictionnaire des Orfèvres et Bijoutiers de Bruxelles et Environs et des arrondisse-ments de Nivelles et de Hal-Vilvoorde au XIX e siècle, Leuven, 2003.

Van Dievoet, 2005W. Van Dievoet, Brugse edelsmeden van de negentiende eeuw, Leuven, 2005.

Van Dievoet, 2006W. Van Dievoet, Orfèvres de Liège du XIX e siècle, Leuven, 2006.

Van Doorselaer, 935G. Van Doorselaer, La corporation et les ouvrages des orfèvres malinois, Antwerpen, 935.

Van Duyse, 2007D. Van Duyse (red.), Catalogus H.H.K. het Land van Beveren vzw. 50 jaar inzet voor lokaal erfgoed 957–2007, in: LVB, 50 (2007) , p. 5–0.

Van Eeckhoudt, 2000L. Van Eeckhoudt, Het poinçoen van gratie (749) op een Brussels wijwatervat, in: Eigen Schoon en de Brabander, 83 (2000) 7–9, p. 27–278.

Van Everbroeck, 99C. Van Everbroeck, Parochiekerk Ste.-Amelberga Zandhoven, Zandhoven, 99.

Van Goethem, 960|R. Van Goethem, Geschiedenis van Nieuwkerken-W., , [Nieuwkerken], 960.

Van Goethem, 960|2R. Van Goethem, Nieuwkerken-Waas. 3e vervolg, in: AKOKW, 64 (960) , p. 45–80.

Van Goethem, 96R. Van Goethem, Nieuwkerken-Waas. 4e vervolg, in: AKOKW, 65 (96) , p. 5–6.

Van Goethem, 962R. Van Goethem, Nieuwkerken-Waas. 5e vervolg, in: AKOKW, 65 (962) 2, p. 73–83.

Van Goey, 936J. Van Goey, Bijdrage tot de geschiedenis van Exaerde, Eksaarde, 936.

Van Hemeldonck, 990G. Van Hemeldonck, Een pastorale in zilver, (Kenners antwoorden ; 40), in: De Standaard, 27 juli 990.

Van Hemeldonck, 2005|G. Van Hemeldonck, Het Antwerpse zilversmids-atelier, vier eeuwen traditie en vernieuwing, in: De Stavelij. Jaarboek 2005, p. 27–40.

Van Hemeldonck, 2005|2G. Van Hemeldonck, Het grootwerk. Goudsme-den, zilversmeden en juweliers vermeld te Antwer-pen, 3de–9de eeuw, Antwerpen, 2005.

Van Heurck, 930E.H. Van Heurck, Les images de dévotion anver-soises du xvi e au XIX e siècle. Sanctjes, bidprentjes en suffragiën, Anvers, 930.

Van Hooff, 902H. Van Hooff, Assemblée générale publique du 23 juin 902. Conférence de Mr. Hector Van Hooff, vice-président. L’argenterie artistique ancienne, in : AKOKW, 2 (902–903) , p. 25–33.

Van Honacker, 995K. Van Honacker, De politieke cultuur van de Brusselse ambachten in de achttiende eeuw: conservatisme, corporatisme en opportunisme?, in: C. Lis & H. Soly (ed.), Werken volgens de regels. Ambachten in Brabant en Vlaanderen 500–800, Brussel, 994, p. 79–228.

Van Molle, 967F. Van Molle, Lauweren, goud en zilver voor de primus, in: Onze alma mater, 2 (967) 3, p. 66–79.

Van Molle, 972F. Van Molle, Een Brugse pronkbeker voor Huber-tus Raelen van Gent, Primus te Leuven in 677, in: Antiek, 4 (972) 3, p. 89–96.

Van Naemen, 887/888F. Van Naemen, Chronique de François-Joseph de Castro (vervolg), in: AKOKW, (887–888), p. 28–374.

Van Naemen, 889/890F. Van Naemen, Chronique de François-Joseph de Castro (vervolg), in: AKOKW, 2 (889–890), p. 43–78.

Van Naemen, 908F. Van Naemen, Notes sur les confréries existant à l’église de St. Nicolas, in: AKOKW, 26 (908), p. 67–88.

Van Nuffel, 908P. Van Nuffel, Het voormalig klooster der Carme-lieten te Aalst, Aalst, 908.

Van Puyenbroeck, 989W. Van Puyenbroeck, De bevolking van Sint-Niklaas in 687 volgens de status animarum van pastoor P.C. Notaire, Sint-Niklaas, 989.

Van Raemdonck, 894J. Van Raemdonck, Jacques-Augustin Heyn-derickx de Saint-Nicolas, étalonneur du Pays de Waes pour les poids des monnaies d’or et d’argent au XVIII e siècle, in: AKOKW, 5 (894), p. 5–7.

van Renynghe de Voxvrie, 955C. van Renynghe de Voxvrie, Les familles espagnoles dans les provinces belgiques. Les de Bovadilla à Bruges, in: Tablettes des Flandres, 6, Brugge, 955, p. 43–58.

Van Vlierberghe, s.d.J. Van Vlierberghe, De kapellen in Waasland, s.l., s.d.

Van Vlierberghe, 933J. Van Vlierberghe, De eerste Luchtballen te St. Niklaas, in: AKOKW, 45 (933) , p. 63–65.

Van Vlierberghe, 936J. Van Vlierberghe, Eenige aanteekeningen over hetgeen er heden nog merkwaardigs te zien is in de hoofdkerk (kerk van den H. Niklaas) te St. Niklaas-Waas, Sint-Niklaas, 936.

Varenbergh, 740J.A. Varenbergh (ed.), Vierden Placcaert-Boeck van Vlaenderen, 2, Brussel, 740.

Verbeeck, 985P. Verbeeck, Uit het verleden van de Sint-Sebastiaansgilde van Kieldrecht, in: LVB, 28 (985) 4, p. 5–54.

Verbeeck & Engels, 982P. Verbeeck & E. Engels, Kieldrecht. Polders gewonnen op de zee …, Beveren, 982.

Verbist, 2004R. Verbist, Le poinçon de grâce de 750, op: www.ascasonline.org/articolo.html, 2004.

Verelst, 984D. Verelst, Politieke en institutionele geschiedenis, in: G. Asaert (o.l.v.), Geschiedenis van volk en land van Beveren, , Beveren, 984.

Verelst, 993D. Verelst, Geschiedenis van Zwijndrecht en Burcht, 2 : Politieke en militaire geschiedenis tot en met 85. Kerk en parochie van Burcht. Kerken parochie van Zwijndrecht. Kapel op het Vlaams hoofd, Zwijndrecht, 993.

Vergauwen & De Wilde, 998L. Vergauwen & P. De Wilde (red.), De Onze-Lieve-Vrouwekerk ‘van den Nood Gods’ te Rupel-monde door de eeuwen heen, in: Wissekerke, 23 (998) 4, p. –6.

Verheyen, 97P. Verheyen, Het voormalig vredegerecht te Beveren-Waas, in: LVB, 4 (97) 3, p. 75–83.

Verheyen, 997P. Verheyen, Nieuws … 00 jaar oud (2), in: LVB, 40 (997) 2, p. 59–72.

Verheyen, 2004P. Verheyen, Nieuws … 00 jaar oud (904) (2), in: LVB, 47 (2004) 2, p. 86–96.

Verhofstede, 953A.L. Verhofstede, De kerk van Temse en haar kunstschatten, Antwerpen, 953.

Verschaeren, 984J. Verschaeren, De Sint-Sebastiaansgilde van Kieldrecht (699–899), Beveren, 984.

Verschraegen, 974H. Verschraegen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie West-Vlaanderen. Kanton Tielt, Brussel, 974.

Verschraegen, 98H. Verschraegen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Lokeren, Brussel, 98.

Verschraegen, 982H. Verschraegen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Dendermonde, Brussel, 982.

216

Verstegen, 975V. Verstegen, Het gilde van den Soeten Naem Jesus schuylende onder den bloeienden wyngaer-trancke : de kamer van retorica te Lokeren, over-druk uit: Het Stadsverslag van 974, Lokeren, 975.

Verstegen, 976V. Verstegen, Het gilde of de confrerie van de H. Laurentius, overdruk uit: Het Stadsverslag van 975, Lokeren, 976.

Verstegen, 977V. Verstegen, De gilden of confrerien van het Rosenkransje en van de H. Barbara, overdruk uit: Het Stadsverslag van 976, Lokeren, 977.

Vyncke, 9/92P.J. Vyncke, Geschiedkundige schets over de kerk van Verrebroeck, in: AKOKW, 3 (9–92), p. 73–75.

Vyncke, 93P.J. Vyncke, Geschiedkundige schets over de kerk van Verrebroeck, Sint-Niklaas, 973.

Weemaes, 979R. Weemaes, De Sint-Martinuskerk in het Land van Beveren, Beveren, 979.

Weemaes, 98R. Weemaes, Melsele onder de schuts van Onze Lieve Vrouw : parochiekerk en gaverlandkapel, Beveren, 98.

Weemaes, 987R. Weemaes, De Nicolaaskerk te Sint-Niklaas, Tielt, 987.

Weemaes, 988R. Weemaes, De Levende kracht. Anne Françoise Piers 664–75, Beveren, 988.

Weemaes, 993R. Weemaes, Haasdonk. Sint-Jacobuskerk en parochieleven 50–990, Beveren, 993.

Wegwyzer …, 835Wegwyzer der stad Gent en de geheele provincie Oost-Vlaenderen. Almanak voor het jaer O. H. Jesu-Christi 835, Gent, 835.

Weyns, 974J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de eerste wereldoorlog, Beerzel, 974.

Willemsen, 90|G. Willemsen, Notes statistiques sur le pays de Waes au XVIII e siècle, in: AKOKW, 28 (90), p. 33–200.

Willemsen, 90|2G. Willemsen, Les boutiquiers du pays de Waes et la concurrence étrangère au XVIII e siècle, in: AKOKW, 28 (90), p. 203–20.

Willemsen & Dilis, 903/905G. Willemsen & E. Dilis, Un épisode de la lutte économique entre les villes et le plat pays de Flandre dans la seconde moitié du XVIII e siècle, in: AKOKW, 23 (903–905), p. 273–32.

Wilssens, 992M.-A. Wilssens, Bevolkingsdruk en boerenverstand. Evolutie van de levensstandaard in het Waasland in de 8de eeuw, (Gemeentekrediet Historische Uitgaven. Reeks in-8o ; 85), Brussel, 992.

Winkler, 996H.C. Winkler, Ehemalige Hofsilber & Tafel-kammer. Silber. Bronzen. Porzellan. Glas, Wenen /Keulen / Weimar, 996.

Wittop Koning & Houben, 980D.A. Wittop Koning & G.M.M. Houben, 2000 jaar gewichten in de Nederlanden : stelsels, ijkwezen, vormen, makers, merken, gebruik, Poperinge, 980.

Wullus, 2007P. Wullus, De Belgische tinmerken. Beknopte handleiding voor het snel herkennen van de tinmerken uit de Belgische Centra, 9 : Land van Waas, Lessines, Leuven, in: Tinnewerck, 25 (2007) 2, p. 0–5.

Tentoonstellingen ExpositionsAusstellungenExhibitions

Amsterdam, 982De provincie Antwerpen, verre buur goede vriend, Amsterdam, 982.

Amsterdam | Antwerpen | Rotterdam, 979Keur van tin uit de havensteden Amsterdam, Ant-werpen en Rotterdam, Antwerpen, 979

Antwerpen, 930Exposition internationale coloniale, maritime et d’art flamand. Anvers 930. Section d’art flamand ancien, : sculpture – orfèvrerie civile et religieuse – musique – dentelles. Catalogue, Antwerpen, 930.

Antwerpen, 948Stad Antwerpen, Tentoonstelling kerkelijke kunst. Catalogus, Antwerpen, 948.

Antwerpen, 955Tentoonstelling Het Juweel. Dier en plant als motief in het juweel en het uurwerk. Catalogus, Antwerpen, 955.

Antwerpen, 956Catalogus. Scaldis tentoonstelling : Oude kunst en cultuur, hedendaagse kunst, economie, Antwerpen, 956.

Antwerpen, 988/989Antwerps huiszilver uit de 7e en 8e eeuw : tentoonstelling, Antwerpen, 988.

Antwerpen | Brussel, 966/967Schatten van de Vlaamse schuttersgilden, Antwerpen/Brussel, 966.

Berlare, 982J. Dauwe, Kunstschatten uit de St. Martinus-kerk te Berlare. Catalogus. Tentoonstelling in de parochiekerk te Berlare tot 4 november 982, Berlare, 982.

Beveren, 973Tentoonstelling oude religieuze kunst uit het Land van Beveren, Beveren, 973.

Beveren, 987Tentoonstelling Wazige kloskanten te Beveren : catalogus, Beveren, 987.

Beveren, 999Tulekanten t’ allenkante. Internationale tentoon-stelling naar aanleiding van 25 jaar ‘Beverse kantschool’ 3–24 mei 999, Beveren, 999.

Beveren, 2005F. Buys, C. Goossens & M. Kegels, Beveren aan-gekaart. Groot-Beveren in vijf eeuwen cartografie, Beveren, 2005.

Brugge, 930Tentoonstelling van oude toegepaste kunst. Brugge, Stedelijk Museum 6 juli–5 september 930. Catalogus, Brugge, 930.

Brugge, 993D. Marechal, Meesterwerken van de Brugse Edelsmeedkunst. Catalogus, Brugge, 993.

Brussel, 979J. Vanwittenbergh, Zilver met Brusselse keuren, Brussel, 979.

Brussel, 2004Magie van de edelsmeedkunst, 2 : Pracht en schit-tering. Vijf eeuwen Europese edelsmeedkunst in privé-bezit, Antwerpen, 2004.

217waas zilver · 1700–1869

Dendermonde, 2000J. Dauwe, Dendermonds zilver, Dendermonde, 2000.

Deurne | Brussel, 955Zilveren kunstwerken, Deurne/Brussel, 955.

Deurne | Brussel, 957Tentoonstelling Koper en brons. Catalogus, Deurne/ Brussel, 957.

Deurne, 9850 jaar Sterckshof, Deurne, 98.

Deurne, 2006W. Nys (red.), Zilver uit Antwerpen = Argenterie d’Anvers = Silber aus Antwerpen = Silver from Antwerp, (Sterckshof Studies ; 3), Antwerpen, 2006.

Gent, 93Oude kunst in Vlaanderen (Scheldegouw). Kunsthistorisch Tentoonstelling. Gent, 93 – juni–october, Gent, 93.

Gent, 95Religieuse kunst in Oostvlaanderen, Gent, 95.

Gent, 956Tentoonstelling Scaldis Gent 6 juli–23 september 956, Gent, 956.

Gent, 975Gent. Duizend jaar kunst en cultuur, Gent, 975.

Gent, 980R. De Herdt & F. Vercoutere, Leven onder de gaslantaarn, Gent, 980.

Gent, 983R. Ruys & J. Dauwe, Schatten van Oostvlaamse schuttersgilden, Gent, 983.

Gent, 985Meesterwerken in zilver. Burgerlijk zilver van de 6de, 7de en 8de eeuw uit de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom Luik uit privé-verzamelingen, Gent, 985.

Gent, 989R. Ruys, Tot heil van mens en dier. Populaire heiligen in het bisdom Gent, Gent, 989.

Haasdonk, 998A. De Witte & W. Van Dam (red.), Catalogus bij de tentoonstelling Herinneringen aan de Boeren-krijg en merkwaardige kerkschatten te Haasdonk, Haasdonk, 998.

Ieper, 2003B. De Munck & D. Dendooven, Al doende leert men. Leertijd en ambacht in het Ancien Régime [500–800], Brugge, 2003.

Krakau | Warschau, 200S. Denissen & L. De Ren, Splendor Antwerpii : wystawa diamentów is sreber z Antwerpii = The Splendour of Antwerp : the exhibition of diamonds and silver from Antwerp, Krakau/Warschau, 200.

Lokeren, 975Tentoonstelling 250 St.-Laurentiuskerk. 725–975, Lokeren, 975.

Luik, 99,L’orfèvrerie civile ancienne du Pays de Liège, Luik, 99.

Mechelen, 9Exposition des anciens métiers d’art malinois, d’art religieux de la Province d’Anvers et de folklore local. Catalogue édition définitive, Mechelen, 9.

Middelburg, 952Oostvlaanderen vlagt te Middelburg, Middelburg, 952.

Oudenaarde, 994Oudenaards zilver, Oudenaarde, 994.

Sinaai, 907Zie De Bock, 907.

Sint-Niklaas, 902Gewestelijke tentoonstelling van oude zilveren en gouden kunstvoorwerpen, Sint-Niklaas, 902.

Sint-Niklaas, 974Antiek edelsmeedwerk uit Wase kerken, Sint-Niklaas, 974.

Sint-Niklaas, 976200 jaar ballonluchtvaart, Sint-Niklaas, 976.

Sint-Niklaas, 983Catalogus tentoonstelling Collegekerk, Sint-Niklaas, 983.

Sint-Niklaas, 985/986Van muntslag tot muntschat. Twintig eeuwen geldgeschiedenis in het Land van Waas, Sint-Niklaas, 985.

Sint-Niklaas, 2000|Een greep op de tijd. Boeken, documenten en instrumenten over tijdmeting en kalenders uit de collectie van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas. Met medewerking van de Zonnewijzerkring Vlaanderen, Sint-Niklaas, 2000.

Sint-Niklaas, 2000|2Van tijd tot tijd. De geschiedenis van de tijdmeting, Sint-Niklaas, 2000.

Sint-Truiden, 993F. Aumann, et al., Sint-Truidens zilver = L’orfèvrerie de Saint-Trond = Silver aus Sint-Truiden, Sint-Truiden, 993.

Sint-Truiden, 994/995K. Anciaux & C. Engelbosch, Catalogus tentoonstelling ‘Zilver bij de minderbroeders’, Sint-Truiden, 994.

Staden, 986T. Dangis, Oud tin 6e tot 9e eeuw uit de Vlaamse en Waalse ontstaanscentra met bijdrage tot de geschiedenis van het tinnegietersambacht te Ieper : tentoonstelling, Staden, 986.

Temse, 924Tentoonstelling oude kunstwerken, Temse, 924.

Temse, 960R. van Scheldelande, Katalogus Sinte-Amelberga-tentoonstelling 4–9 juni 960, Temse, 960.

Temse, 962Kunstschatten van het dekanaat Temse, Temse, 962.

Temse, 976Gemeentemuseum Temse, Familie Nys. Katalogus. Tentoonstelling van 8 tot 24 oktober 976, Temse, 976.

Temse, 990Ponton Temse, Gent, 990

Temse, 2003Tentoonstelling Vita Amelbergae, Temse, 2003.

Tielrode, 982R. Ruys & J. Dauwe, Volksdevotie tot Sint-Elooi in Oost-Vlaanderen. 732–982. Catalogus tentoon-stelling, Tielrode, 982.

Tongeren, 9996de Antiek- en restauratiebeurs, Tongeren, 999.

Utrecht, 968Belgisch zilver, Utrecht, 968.

218

Index IndexRegisterIndex

PersoonsnamenAdorno, Botto 29Aernout 29Alio, Pieter 4Allaert, Franciscus 0Allaert, Jacobus Franciscus 52Alons, Maria Elizabeth 68Andries, Odile Marie Ghislene 74Annam, Gillis 53Anthony, Elisabeth Josepha 29Anthony, Henricus 29Anthony, Jacobus Michael 52, 29Arens, Augustinus Antonius 99Arens, Maria Sophia 99Aubée 2Audenaert, Egidius Franciscus 0Avontroodt, Frans 4Avontroodt, Jan Frans 4Avontroodt, Katrien 4

Backx, Augustinus 44Backx, Petronella Françoise 44Baillu 77Bals, Marie-Agnes 36Barbieux, Marc Antoine 2Bauwens, Joseph 3Behiels, Catharina 23Beke, Theresia Coleta 69–70Bellemans 30Bergeron, Jules-Jacques 49, 70Bergeron, Justine Zoë 70, 29Bernier, J. 38Bertens, Bertinus 45Binon Blancquaert, Rosalia Jacoba 94Blande, Marie-Jeanne 76Blockel, Bruno 9Blockel, Charles Louis 9Blockel, Ludovicus 48, 56, 9, 204Bogaerts, Joannes Franciscus 83Borckx, Balthasar 74Bosch, Ludovicus 42, 48–49Bottre, Jan 44Bourdeau, Charles Joseph 33Bovadilla 39, 58, 2, 5Bovadilla, Joseph 2Braem, Anna Catharina 46, 04Braem, Pieter 04Brandt, Ludovicus Joannes Jacobus 52Brijs, Elisabeth 36, 00Brijs, J.J. 5Brijs, Jozef 74–75Bruylants, Regina 52, 32Bunting, Anna 203Busschaert, Louis 32Busschot 29Bussens, Amelie 89Buys, Isabella 42, 6, 22Buys, Jan 6Buys, Joanna Theresia 20Buys, P.J. 42, 6Buysens, Jan Baptist Melchior I 20, 22Buyst, Petrus 42, 07

Canis, Judocus 27Cantillon, Jozef Rochus 4Capron, Josephine 46Cardo 36, 47Cardo, Anna Coleta Joanna 25

Cardo, Franciscus 25Cardo, François Charles 25Cardo, Hypolite Augustin Isidore 25Cardo, J. 25Cardo, Josephine Marie 25Cardo, Marie Antoinette Egide 25Cardo, Marie Christine Elisabeth 25Cardo, Olivier 43, 25Cardo, Otto Joannes Josephus 25Cardo, Petrus 43, 47–49, 54–55, 59,

25–26, 204Cardo, Rosalie Catharina 25Carlier, Isabella 22Cassé, Jan Baptiste 38, 20Casteleyn, Petrus 59Castille, Johanna Francisca 55Castille, Maximilianus 6Charlier, Anthonetta 22, 02Charlier, Joannes 0Charpenez, Anne Antoinette 00Claes, Guillielmus Marcellus 0Cleynaerts, Petrus 45Cock, Joanna Maria 48, 52, 59, 97–99,

204Cockelet, Jacobus 39Cogen, Joseph Augustin 52, 55, 32Cogen, Pieter 22Collette 52Collette, Alfred Arthur 98Collette, Charles Paul 98Collette, Hortense 98Collette, Josephus Franciscus 48, 52–54,

97–99, 204Collette, Josephus Joannes Ludovicus

53,55, 97–98Collier, Clara Jacoba 3Colpyn, Petrus Franciscus 97Coninckx, Grégoire François 54, 89Cornelis, Egidius Franciscus sr. 2Cornelis, François 2Cornelissen, Cornelia 45Craninckx, Jan Theodoor 4Culotz, Henry 3

D’Allemagne, Claude 36Damen, Anna 25Damme, Anne 25Dauw, Maria Anna 4Davidts, Anna Maria 2de Backer, Judoca 6De Block 44De Block, Cathalijne 44De Block, Magdalena 44De Block, Marie 44De Block, Matthijs 44De Block, Pieter 44De Bock, Anna Petronella 23de Bock, Clément 7de Breydel, Adrien 46de Broëta 4de Broëta, Anne Françoise 4, 77de Broëta, Joseph Hermanus 77De Bruycker, Désiré 5, 59de Buysscher, Elisabeth 35De Capper 49, 52, 59, 95De Capper, Amelie 49, 95de Capper, Andreas 39–40, 59, 86, 88,

40, 52, 67De Capper, Eugénie 95

de Capper, Jean-François 9, 40, 47, 49, 56, 86–88, 95, 85, 204

de Capper, Joannes Aloysius 88De Capper, Joseph 49, 95de Capper, Josephus Antonius 88De Capper, Léon 95De Capper, Louise 49, 95De Castille, Jacobus 06de Cauwer, Anna Catharina 40, 45–46,

02, 04de Cauwer, Catharina 02de Cauwer, Elisabeth 02de Cauwer, Isabella Carolina 40, 45–46,

04de Cauwer, Joanna 02de Cauwer, Joannes 22, 40, 42, 02–04de Cauwer, Matthias 42, 02, 2de Cauwer, Nicolas 22, 26, 30, 33, 35,

37–42, 45–46, 58, 02, 04–05, 0, 2, 34

de Cauwer, Pieter 42, 02, 04, 0, 2de Clercq, Daniël 0De Clercq, M. 4De Clercq, Napoleon 55de Clippeleir, Adriaen 59de Clippeleir, Karel Adriaen 42de Cock, J.F.F. 4, 04de Crabere, Pieter 44De Decker, Jacobus 9de Dijcker, Joanna Petronella 99de Dobbelaer, Anna Francisca 68de Dobbelaer, Joanna Elisabeth 68de Dobbelaer, Petrus Franciscus 36, 40,

43, 49, 59, 68, 70de Dobbelaer, Petrus 68De Dobbele 29de Gendt 36de Gendt, G. 53de Gendt, Petrus Franciscus 33, 43, 45–46de Gendt, Theresia 6de Ghent, Arnout 45, 53, 00de Grave, Catharina Josepha 22de Grave, Egidius Franciscus 40, 42,

08–0, 2de Grave, Michiel 4De Grave, Sabina 26de Hondt, Antonius Johannes 38, 90de Jaegher, Anna Maria 92De Jonghe, Jan Frans 4de Keyser, Anthonia 03de Keyser, Frans II 2–3de Keyser, Theresia 83de la Cour, Arnoldus Theodorus 69de Landtsheer 59de Landtsheer, Carel Alexander 47,

52–53, 56, 9, 99–200, 205de Landtsheer, Clementina Adelaïde 99de Landtsheer, Eugenius 35–36, 38,

4–42, 47, 52–53, 58–59, 35, 37, 90–99, 204–205

de Landtsheer, Jacobus Joannes 35, 39, 35, 90

de Landtsheer, Joannes Nepomucenus 52, 54, 99–200

De Lanther, Baltasar 53Dellevaux, Simon Ludovicus 2de Lobkowitz, Ferdinandus Maria 76Delrive, Policarp Joseph 3de Maere, Barbara Theresia 05

de Maere, Gillis 05De Meersman, J.B. 35De Meester 32De Meester, Joannes Bernardus 23De Meester, Ludovica 23De Meester, Maria 23de Meester, Petrus Willebrordus 43, 45De Mil, Maria Catharina 9De Moor, Maria 96De Munck-D’Hooghe, Marcellin 55De Muyter, Theresia Francisca 92De Nil, Catharine 22de Paepe, Charles 35, 46de Paepe, Henry 46de Reuse, Arnout 44Deriel zie Diriezde Robiano 83De Roubaix, J. 53de Sager, Anna Maria 44de Sager, Joannes Baptiste 44de Sager, Pieter 44de Schepper, Antonius Ferdinandus 33,

35–37, 39–40, 58, 05, 2–5, 35, 204de Schepper, Jacobus 05, 2, 35de Schepper, Pierre 3de Schepper-Parin 50de Schoesitter, Benedictus 42Desmarez, Marguerite 00de Smet, Emerentia 42de Smet, Jacobus 2de Smet, Jan Baptist 0, 5de Smet, P. 45Desternie, Amelberga 23, 39De Strooper, Joseph 45de Thieu, Pieter 40de Visscher, Adriana 82De Vos, Adelaïde 89De Vos, Clementina 89De Vos, Rosalia 52, 89De Vuyst, Joseph 46de Walsche, Nicolaes 76de Wever, Philippus Josephus 04, 0Dewez, Michel-Paul-Joseph 3de Witt, Jean 29–30de Witte, Willem 77D’Hulster 88Dieles, Franciscus Joannes Josephus 48,

52, 54, 22, 24, 204Dieles, Joannes Franciscus 54, 24Dielis, Franciscus 54, 24Dierick, Guillaume 3Diriez, Guillaume 3d’Oignies, E.-J. 06Domaneck, Anton Matthias 3Dommeyers, Christinia Gertruda 69Donnet 53du Caju, Jacobus Judocus 38Ducpetiaux, Landelin Joseph 2–3,

27, 83Dudart, Philippe 2Dumoulin, Thomas-François 3du Posson, Maria Lambertina 3du Preneuf, Jean Jacques 82Dupret, Petrus Josephus 38, 06Durieux, Gabriël 2

Eeckelaer, Teresia 42Eggermont, J. 06–07Eggermont, Sophie 92, 26, 29

219waas zilver · 1700–1869

Eijermans, Sofia 23Everaert, Joseph 60Everaerts, Joannes Franciscus 4

Faydherbe, Antoon 07Ferrier, Jan Jozef 82Ferrier, Johanne 82Ferrier, Leonard Joseph 33, 37, 39, 59,

77, 82–83Flament, Jean Baptiste 30Fournier, André François 43Frère, Pieter 40Fricx, Eugène Henry 9Fruijtiers, G. 48Fruijtiers, Jacobus 48Fruijtiers, Ludovicus 48–49

Geeraerts 4Geeraerts, Adrianus 77Geeraerts, Anna Catharina 77Geeraerts, Joanna Catharina 4, 77, 82Geeraerts, Joannes Baptiste 4Geeraerts, Joannes 77Geeraerts, Maria 77Geers, Catharina 25Geerts, J. 45Geurts 59Geurts, Arnoldus 53, 69Geurts, Frans Leopold 53, 69Geurts, Jan Frans 48–49, 52–53, 59,

69–70, 75, 29, 205Ghekiere, Anna Theresia 90Gheldolf, F. 79Gijselinck, Jean 46Gillis, Louis 39Goossens, Augustin 55Goossens, Catharina Rosalia 9Goossens, Jules 55Gordyn Theodorus 35Gosselé, Judoca Francisca 49, 57, 59,

70–7Gosselé, Rombaut 49, 68, 70Goubau, Joannes Franciscus I 43, 35Goubou, Jacobus 22, 02Grietens, Anna Catharina 40, 88, 34,

39–40, 59Grietens, Isabella 34–35, 40Grietens, Petrus 23, 39Group, Anne Françoise 70Guibert, Amable 97Guilliams, Joseph 97

Haerts 4Haeuw, Joanna Maria 42, 00Hannosset, Lambertus Josephus 37, 82Heck, Joannes Guillielmus 69Heck, Joannes Wilhelmus 33, 68–69Heck, Judocus Josephus 69Heger, George 2Heirbaut, Cecile 05Hennekin, Josephus I 9Herrebauts, Joanna 45Heynderickx 3, 34Heynderickx, Clementine Jozefa 55Heynderickx, Jacobus Augustinus 30–33,

77, 06Heynderickx, Lodewijk Godefridus 55Heynderickx, Pierre-Joseph 30, 34–35, 45Heyndrickx, Louis 75

Heyndrickx, Maria Theresia 22Heyndrickx, Pieter Francies 49, 55, 75Hoefyzers, Jan Frans 52, 55, 32–33Hoefyzers, Joseph 33Hoefyzers, Pieter 33Hollewinckel 42Huijbens, Pieter 4Huijbrechts, N. 43Hulin, Adolphe Hubertus 22Hulin, August 22Hulin, Godefroid 35, 22Hulin, Joannes Baptiste 35–36, 38, 47,

58, 22Hulin de Loo, Jules 08Huybrechts 29Huygens, Egidius 59Huygens, Maria Josepha 59–6Huylebroek, Jan 97Huysman-d’Herdt, Jan Baptist 57, 93, 43Huyzers, Lambert 74, 60

Jacobs, Maria 8Jacobus, Pieter 06Jacqmain, G. 28Janssens, (Anna) Maria Petronille

Wilhelmina 26Janssens, Gillis 33, 06Jaspaert, Jan Baptist 4Jaspers, Jean Michel 48, 52, 54, 59,

29–30, 205Jaspers, Julius Petrus Carolus 30Jaspers, Michael Andreas 29Joos, Theodoor 8

Karel van Lotharingen 2–3, 82Kruckx, Marie Anne 25

La Loy, Pieter 25Laenen 46Lambré, Pauline 4Lambrecht, Theodoor 9Lammens 06Lanckhals 88Le Beque 29le Grelle, Anne Françoise 77Le Nicolaïs zie NicolaiLeman, Sophie Albertine 30Lenaerts, Cornelius Franciscus 49, 33,

205Lenoir, Anna Philippina 0Lenoir, Jean Baptiste 37, 00Lenoir, Mattheus 4, 0Lenoir, Matthieu 22, 26, 30, 33, 36–37,

4–42, 45, 59, 00–0Lenoir, Philippe 00Lenoir, Philippus 42, 00Leruth, Toussaint 43, 25Limpens, Bernardine 48–49, 52, 56, 59,

86, 95–96, 204Lindekens, Maria Theresia Francisca 29Lintelo 5Lintelo, C. et J. 48–49, 52, 57, 28–29, 205Lintelo, Clemencia Constancia Rosalia 3Lintelo, Clemens Ludovicus Urbanus 92Lintelo, Constancia Maria Gislena 29Lintelo, Constant Louis zie Lintelo,

Louis ConstantLintelo, Constantinus Josephus 92Lintelo, Eulalie Pelagia Francisca 92

Lintelo, Fidelis 48–49, 52–53, 56–57, 59, 70, 92, 23, 26–28, 3, 205

Lintelo, Joseph Louis (776–846) 49, 53, 70, 92, 26, 29

Lintelo, Joseph Louis (820–904) 48–49, 52–53, 55, 70, 28–29, 3, 205

Lintelo, Josephus 92Lintelo, Louis 49, 52, 55, 57, 59, 32–33Lintelo, Louis Albert 92Lintelo, Louis Constant 49, 53, 57, 70,

92–93, 26, 28, 205Lintelo, Louis Joseph 49, 52, 27, 3Lintelo, Maria Mathilda 92Lintelo, Maria Sophia Justina Zoë 29Lintelo, Prudentia Maria Josepha 92Lintelo, Sophia Francisca 92Longheheye, Pieter Joseph 4Loridon, Adrianus 39, 08, 2Louis Joseph 83Loverius, Joannes Baptista Josephus 52Lussie, Jacques 46Lyssens, Maria 4

Maes 08Maes, Agatha Philippina 38, 06Maes, Colette 25Maes, Jan Baptiste 06Maes, Maria Catharina 06Maes, P.J. 34Maes, Sophie 48, 52, 59, 98–99, 205Mager, Adrien 38Malfeson, A.L. 07Manderscheidt, Christophe Balthasar 22Mannens, Philippe 29Marchand, D. 67Maria-Theresia 43Marie-Antoinette 83Marin, Charlotte 99Martens, Maria Isabella 90Martens, Simon 90Meersman 57Meester BB (Antwerpen) 74Meester BH (?) (België) 75Meester EJ (?) (Gent) 96Meester HBK (Antwerpen) 53Meester M. 9Meester W (België) 54Meester met druiventros (Brugge) 40Meester met hond (Brussel) 40Meester met uil (Brussel) 40Meir, Constance 86Melaerts, Martin 46Melis, Isabella 90Melis, Jan Baptist 90Mertens 77Mertens, Jacobus Joannes Benedictus IV

39, 05Mijs, Gillis 39Miry, G. 45Molinet Molinet, Egidius 4Molinet, Ida 4Moreau, Catharina Theresia 4Morel, Petrus 43Moureau, Severin Joseph 30, 32, 77Muller, Benoit 55

Napoleon 47Neirinckx, J. 55

Nicolai, Jean 2Nijs 36, 59Nijs, Adelaïde 73–74Nijs, Adrianus Egidius 23–24, 38, 40–4,

39, 59, 20Nijs, Amelberga 42, 40, 59Nijs, Catharina 40Nijs, Clementina 73Nijs, Egidius Franciscus Ludovicus 4,

9, 35–37, 39, 4–43, 47, 52–53, 55–57, 59, 73, 87–88, 40, 48, 50, 56, 58–9, 20–202, 204–205

Nijs, Franciscus Ignatius 25, 42Nijs, Franciscus 4, 9–24, 27, 33, 35–36,

38–43, 49, 58–59, 86–88, 34–35, 39–59, 65, 69, 78–79, 85, 90, 20, 204

Nijs, Henricus 73–74Nijs, Isabella 74, 40, 60, 20Nijs, Jan Baptiste 20Nijs, Joanna Maria Petronella 39, 49,

86, 88, 40Nijs, Joanna Philippina 57, 60, 20Nijs, Joannes Baptista Josephus 42, 40Nijs, Joannes Baptiste 23, 26–27, 38, 39Nijs, Josephus fs Egidius 49, 52–53,

55–56, 60–64, 20–202, 205Nijs, Josephus fs Petrus 73–74Nijs, Judocus Willebrordus 73–74Nijs, Judocus 23, 39Nijs, Maria Josepha 57, 60, 20Nijs, Martina 73–74Nijs, Mathilda 73Nijs, Pelagia 73–74Nijs, Petrus 48–49, 52–53, 59, 73–74, 60,

20, 205Nijs, Philippus Alexander Franciscus 4,

20, 22–23, 25, 38–42, 88, 34, 37, 39, 45, 59

Nijs, Theresia 57, 60, 20Nijs, Willem 74Nolf, Pieter-Ignaas 2, 4

Onghena, Charles 46Overlaet, Antonius 83

Palmers, Elisabeth 89Parin, Hubertus 68Paulus, Joannes Baptist Macharius 38Peeters, Joanna Maria Ludovica 59Percy-Heynderickx 32Pickler, Jozef 2Piers, Anna 42, 55Pieters, H.J. 59Pieters, Theresia 06Pompe, Walter 82Ponchau, Paulus 40

Quertenmont, Frans 2Quertenmont, Gabriël 2

Raelen, Hubertus 0Raemdonck, J. Joseph 35Raepsaet, H. 88Raes, Petrus 0Raeymaekers 49Rainbeaux, P.E. 06–07Ramont, Isabella Jacoba 42Ramstedt, Landelin Friedrich 3, 33Rens 98

220

Reuss, Jan Baptist Joseph 55Reynvoet 98Reynvoet, A. 68Rijckaert 30Robert, Alexander Joannes 34Robert, Dieudonné 22–23, 26, 28, 32–33,

35, 38–43, 58–59, 88, 2, 6, 34–40, 90, 204

Robert, Guillaume 35–36Robert, Jan 35Robert, Marie Françoise 35–36Robert, Nicolas Joseph 36Robert, Nicolas 36Roeland, Joannes 2Roelant, Pieter 44Roels 36, 43, 45, 52, 88, 94Roels, Adelaïde 52, 94Roels, Joannes 36, 44-45Roels, Judocus 44–45Roels, Karel Philippus 94Roels, Leo Fidelis 99Roels, Pieter 44Roels, Susanna 90Roothaest, A. 46Ropull, H. 27Rosart, Antonius Mattheus 77, 82Rosart, Henry 37, 77Rosart, Isabella Catharina 77Rosart, Joannes Josephus 77Rosart, Joannes Nicolas 77Rosart, Maria Clara 77Rosart, Nicolas Joseph , 9, 22, 26, 30,

32–33, 36–37, 39–4, 58–59, 77–82, 204Rosart, Susanna Catharina 77Rousseau, Charles Henri Joseph 38Rubbers, J. 9Ruidant, Frans Antoon 2

Schelfout, Joseph 74Schellekens, Jeanne Catherine 89Schutgens, Thérèse Colette 70Seghers, Catharina 05Seghers, Joanna 05, 2Seghers-Heynderickx, Léonard 35Sergeant, Joannes Baptist 90Sergeant, Maria 52, 90Serleer 4, 4Simaïs, Charles Joseph 47, 52, 54, 89, 204Simaïs, Eduard 89Simaïs, Jean Joseph 89Smidts, Jacobus Franciscus 4, 83–84Smidts, Joannes Franciscus 83–84Smidts, Joannes Hermanus 83–84Smidts, Joannes sr. 4, 40, 83–84Smidts, Joannes 2, 23, 35, 43, 83–84, 88Smidts, Judocus Franciscus 83Smidts, Maria Anna 83Smidts, Maria Francisca 83Smidts, Maria Theresia 4, 84Smidts, Petrus Franciscus 84Smidts, Petrus Joannes 83–84Soetens, Maria Theresia 20Spanoghe, Anna 76Spanoghe, Anna Carolina 4Spanoghe, Antoon 76Spanoghe, Maria Anna 4Speelman, Charles 46Spiessens, Jan 35Spillemaeckers, Antonius 48

Staes, Franciscus Xaverius 90Staes-Sergeant, Jean 48, 52, 59, 89, 205Stockaert, Isabella 7Stockaert, Marie Jeanne 7

Tack, Anna Theresia 36, 44–45Tack, Jacobus 44Talboom, Maria Jacoba 26Thierens, Passchier 45Thoen, Thomas 37Thuysbaert, Charles 99Thys, Theresia 25Tielemans, Augustinus Gislenus 38, 6,

24Tielemans, Joannes Baptiste 33, 35–42, 47,

52–53, 58–59, 6–9, 22, 35, 59, 204Tielemans, Joannes Josephus Gislenus

38, 6Tielemans, Martinus Gislenus 38, 42, 47,

52–54, 6, 22–24, 205Tielemans, Petrus Franciscus 33, 39, 6Tissot-Daguette, César 55Tonlein, Jean Baptiste 46Truyens, Isidorus Franciscus Maria 55, 26t’Serstevens, Cornelis 37, 05

Vaerendonck, Isabella 34Vaerewyck, Paulina Ludovica 75van Alstein, Petrus 2, 27, 4van Beughen, David I 22, 37, 04Van Bogaert, Andreas 22van Bogaert, Anna 4Van Bogaert, Judoca Petronella 52, 22,

24van Bos, Joseph 40van Bos, Pierre 40van Bosterhaudt, Bernard 57, 93, 83Van Brée, J. 56, 26–27van Broeck, Marie Françoise 86Van Brussel, Isabelle 70van Buynder, Joseph 30van Camp, Carel 38van Caster, Martinus 37van Causbroeck, Anna Josepha Amelberga

90van Causbrouck, Francis 34van Cleemput, Catharina 05van Cuyck, Hendrik 82Van Daele, Maria Josepha 73–74Van Daele, Paulina 73–74van Damme, Anna Maria 20Vandenbusdom 2van den Eeckhaute 30Van den Hende, Adrienne 4van den Hende, Armand 38, 22Van den Hende, Augustinus 7Van den Hende, Jan August Franciscus

53, 7Van den Hende, Jan Baptist 48–49, 52–53,

55–56, 59, 70–72, 75, 205Van den Hende, Joanna Maria 7, 75Van den Hende, Marie Françoise 4Van de Perre 32Vandeperre, Philippe 70Vander Eecken, J. 06–07Vander Saecken, Joanna Cornelia 24van der Beke, Augustinus 22van der Beke, Joanna Catharina 24, 39,

20

Vanderborght 3Vanderborght, Jeanne 95Vanderborght, Pierre 3Van der Does, Elisabeth Catharina 74van der Meersch, Jan-Benedict 38, 22van der Sande, Jacobus 82van der Sare, Jan 03Van der Schueren, J.F. 06van der Speyen, Theresia 07van der Varent, Joannes Baptista 53van der Weeden, Bernaerd 37van Deuren, Mathias Josephus 4Van de Velde 29van de Velde, Jan Frans 25van de Velde, Joannes Jacobus 92Van de Voorde, J.P. 38Van de Voorde, Jean Jacques 38, 47van Doorslaer, Joanna 44van Doorslaer, Laureys 76Van Dosselaer, Marie 22van Ende, Edewaert 04van Ende, Pieter 45, 04van Geertsom, Isabella Francisca 59Van Geete, Petrus Leo 35van Gijsseghem, Maria Judoca 42van Goethem, Franciscus Augustinus

Carolus 38, 06van Goethem, Jan Baptiste 05van Goethem, Jeanne Marie 55van Goethem, Joannes Franciscus

06–07van Goethem, Josephus Emmanuel 38,

06van Goethem, Petrus Dominicus 22, 26,

29–30, 33, 35–36, 38–40, 42–43, 53, 58, 03, 05–2, 2, 34, 204

van Grimbergen, Peter Jozef 82van Hachter, Maria Catharina 40, 04van Hal, Isabella Marie 40Van Hanswyck, Philippus Franciscus 82Van Havere, Jean 48, 30, 205Van Havere, Louis François 30Van Hecke, Beatrice 44van Hende, P. 39Van Herck 53Van Hese, Maria 99Van Hoey, Catharina 04Van Hoeye, Catharina Perpetua 75van Hollewinckel, Cornelius 42van Hollewinckel, Franciscus Jacobus 42van Hollewinckel, Jan Martinus 42Van Hooff, Franciscus Gaspar 94Van Hooff, Joannes Baptiste 48–49, 5,

94, 205Van Hoorde, Francisca 3Van Kerckhove 52Van Kerckhove, Alphonse 99Van Kerckhove, Charles 52, 98–99Van Kerckhove, Emerence 99Van Kerckhove, Emile 99Van Kerckhove, Frans 89Van Kerckhove, Melanie 99Van Kerckhove, Rosalie 99Van Kerkchove, Gustave 52, 99van Lamoen, Dorothea Cecilia 69van Lamoen, Leopoldus Josephus 40Van Landeghem, J.A. 06van Lichtervelde 42, 59, 64, 90–9van Mael, Maria Catharina 43, 35

van Merlen, Theodoor 04Van Namen, Lucia 7van Nieulande 05van Nieulande, Anna Catharina 05van Opstaelle, Livinus 44van Overloop, Guillielmus 04, 0Van Poeck-Van der Spurt 32Van Praet, Franciscus 53Van Praet, Petrus 53van Raemdonck, Judoca Maria 9van Ranst, Joanna Maria 68Van Remoortere, Auguste Pierre Felicitée

49, 52, 27, 3Van Remoortere, Augustinus Paulus 3Van Remoortere, Joseph Jan 3Van Remoortere, Nicolas Antonius

Gislenus 3van Roijen, Servaes 43Van Rossum 30van Schooten, Francisca 68van Schooten, Joanna Maria 68van Schooten, Joannes 68van Uffelen, Sebastiaen 44van Waerbeeck, Susanna Françoise 77Varendoncq, Theresia Dorothea 42Verberckt, Jacques 4Verberckt, Jan Baptiste 4, 64Verberckt, Michiel 47Verbeust, Franciscus Joannes 35–36, 38,

40, 42, 58, 20–2, 204Verbeust, Petrus Augustinus 20Verbraeken, Joannes Jacobus 99Verbraeken, Karel Lodewijk 73–74Vercammen, Maria Theresia 97–98Vercluysen, Rombaut 2Verdonck 5Vereecken, Josephus 8Vereecken, Judoca 2Vergauwen, Catharina 05Vergauwen, Elisabeth 02, 04Vergauwen, Petrus 02Verhaegen, F. 48Verhaeghen, Catharina 43Verheyden, Melanie Sophie Philippe 52,

26Verheyden, Petrus Bernardus 52, 26Verheyen, Philippus 0Verhofstede, Maria 49, 52, 57, 7, 75, 205Verhofstede, Michiel 75Vermorgen, André 23Vermorgen, Joannes Baptiste 23Vermorgen, Modeste 47, 53–54, 22–23,

205Vermorgen, Pierre 23Vermorgen, Sofie 23Vermorgen, Therese 23Vernimmen, Aldegonde 88Verschaeren, Jean 55, 58, 25Voet, Carel 70Voet, Fredericus 70Voet, Jean 70Voet, Maria 70Vossaert, Dwina 05

Walgrave, Jan Baptist 2Wauters, A. 57, 20Wesemael, Magdalena 39Wijckmans, Gummarus Franciscus

Joannes 53, 26

221waas zilver · 1700–1869

Wijean, Marie 25Willaert, Franciscus 74Willems, Anna 02Willick, Albert 46Willick, François-Jacques 76Willick, Hubertus Franciscus 2–22, 40,

42, 76, 5Willick, Marie 46Willick, Theresia Eleonora 4Wilssens, Catharina 45Witschau, Anna Clara 25Wittebols, Jan Baptist Emiel 203Wittebols, Lucia Henriette 203Wittebols, Maria Sophia 203Wittebols, P.J. Angelique Alexander 203Wittebols, Pieter 49, 59, 203, 205Wittock, Cosmas Cyrillus 44Wuylens, Isabella 42Wuytack, Scholastica 33Wyckmans, Jean 53–55, 59, 25–26Wyers, Louisa-Christina 69Zaman, Ferdinand 05Zaman, Pieter 05Zoude, Sébastien 3

PlaatsnamenAalst –2, 29–30, 35–37, 40, 47, 59Aarlen 2Aarschot –2, 49, 53, 58–59, 69Aat –3, 9, 22, 33, 37, 4, 43, 58, 76, 0,

6, 25Amsterdam 23Antwerpen –4, 9–20, 22–24, 26–30,

33, 35, 37–4, 43–45, 49, 52–55, 58, 69, 74, 77, 82–83, 92, 94, 97–99, 02, 04–05, 2–3, 6, 8, 20, 22–24, 26–27, 29–30, 39, 46–49, 53, 64, 74, 83, 85, 95, 97

Assenede 27Auvelois 2Axel 29, 43, 47

Baasrode 53Bazel 39, 43, 00, 05, 34, 4, 54–55Beaumont 2België , 46, 87, 9, 93, 96, 27, 38, 43,

49, 54, 64, 68, 75, 79, 82–83, 85–89, 9, 202

Belsele 84, 35Bergen –3, 22, 4, 6Beringen 69Berlare 52, 73Beveren 9, 25, 27, 33, 36, 4–43, 47–49,

52, 55–59, 68–75, 05–06, 22, 29, 32, 4–42, 54–55, 8, 205

Binche –2Bingelrode 25Borgendaal 2–3Bornem 25, 27Bouchoute 27Brabant 2, 22, 37Bretagne 3Brugge –3, 29, 35, 40, 49, 52, 92, 203Brussel –3, 9, 22–23, 26–27, 30–3, 33,

35–43, 49, 54–55, 58, 69, 77, 82, 89–90, 98, 04–05, 08, –2, 5–6, 25, 27, 34, 36–38, 40–4, 43–52, 90, 99, 203

Burcht 56, 88

Charlerloi –2Chimay 2

Deinze 2, 35, 46–47Dendermonde –2, 4, 9, 2–22, 27, 29,

35–36, 40–43, 46–47, 52, 54, 76, 00–0, 5, 92, 99–200

Diest –2Diksmuide –2, 29, 35Dinan 3Doornik –2, 49, 55, 58, 33Dordrecht 49, 69Drongen 44Duffel 33, 58, 77, 82

Edingen –2, 27Eeklo 2, 27, 35, 46–47, 49, 53, 58, 70,

92, 29Eksaarde 84, 88Elsene 90Elversele 76, 22, 24Engeland 52Eupen 2

Fleurus 2Fourgères 3Frankrijk 3, 43, 46, 65, 96

Geel 4, 0Geldenaken –2Gent –4, 9, 22, 27, 29–30, 35–4,

43–49, 54, 56–58, 69, 7, 73, 77, 79, 83, 86–87, 89–0, 04–08, 0, 2, 5–6, 9–29, 35, 40, 42–43, 52–60, 65–77, 79–83, 85–99, 20–203

Geraardsbergen 2, 26, 33, 36, 46–47Goes 74, 60Graauw 49, 55, 58, 33Grembergen 26

Haasdonk 39, 00, 62, 65, 74–76, 78, 82, 88

Halle –2Hamme 23Ham-sur-Sambre 2Hannut 22, 58, 36Harelbeke 49, 52, 58, 89Hasselt Herentals –2Herve 2Heurne 42Hoei Hontenisse 74Hulst 29, 43, 47, 22

Ieper –2, 82, 0

Jemappes 2

Kalken 86Kallo 04Kaprijke 27Kieldrecht 8Klein Brabant 23, 4Kortrijk –4Kruibeke 9, 39, 56, 62, 74, 86–87Lessines 33Leuven –4, 36, 38, 42, 49, 58, 69, 89,

0, 203

Lier –2, 4, 29, 9, 89Lochristi 23Lokeren –3, 9, 2–22, 26–27, 29–30,

32–33, 35–36, 39–40, 42–49, 5–52, 54–59, 70, 76–99, 0, 6, 26, 28, 32, 35, 39, 42–44, 50, 52, 67, 85, 204–205

Londen 3Luik , 3, 26

Marche 2Mechelen –2, 4, 9, 33, 35, 4, 04, 6,

46, 48Meerdonk 36, 43, 06Melsele 42, 72–74, 0Menen 2, 49Middelburg 70Moerbeke 9Monschau 33, 58, 69Mullem 42, 79

Namen –3, 22, 37, 58, 77, 3, 36Nantes 3Nazareth 42, 79Nederland 29, 43, 47, 49, 52, 55, 73–74,

33, 60, 200–20Nederlanden 3, 37Niel 97Nieuwkerken 23, 39, 42, 86, 64, 70Nieuwpoort –2, 29, 35Nijvel –2Ninove –2, 27, 47Niort 82

Oostende –4, 29, 35, 49Oost-Vlaanderen 36Oud Beyerland 74Oudenaarde –3, 9, 29, 36–38, 4–42,

49, 53, 58–59, 7, 2, 22Oudenburg 26Overmere 43, 45

Parijs 3–4, 3, 40, 82Parike 06Petegem 35Poperinge 2

Rennes 3Rijsel 3, 3Robecq 35Roermond –2Roeselare 2Ronse 2Ronsele 42, 04, 0Rotterdam 73–74Ruiselede 42, 88, 67–69Rupelmonde 2, 9, 2–22, 26–27, 29,

33, 39–42, 45, 58–59, 00–0, 40–4, 54–55

Schellebelle 43–44, 3Scherpenheuvel 2Schiedam 74Seneffe 36’s-Gravenbrakel

Sinaai 56, 88, 7Sint-Amands 27, 39Sint-Gillis-Waas 9, 36, 42–43, 84, 99,

06, 6, 22Sint-Joost-ten-Node 49, 3Sint-Niklaas –2, 9, 22, 26–27, 29–38,

40, 42–49, 52–59, 70, 75–77, 90, 92, 00, 02–35, 49–50, 52, 59, 64, 90, 202, 204–205

Sint-Pauwels 25, 99Sint-Truiden , 4, 54, 89Stekene 9, 36, 43, 84, 06Stockholm 3, 33

Temse –2, 4, 9–29, 32–33, 35–36, 38–43, 46–47, 49, 52–54, 56–59, 73, 83, 86, 88, 04–05, 6, 34–205

Terhagen 97Terneuzen 55, 32Tielrode 39, 42, 50, 57Tielt 2, 49, 58, 83, 99Tienen –2Tongeren Toulouse 3Turnhout 2

Ursel 44

Venlo –2Verenigde Provincies 3Verrebroek 0, 9, 94Veurne 2, 29, 35, 42, 7Vianden 2Virton 2Vitré 3Vlaanderen 22, 27Vrasene 52, 70, 84–85, 99

Waasmunster 9, 2, 36, 42–43, 56, 84, 06, 23, 64, 78, 89, 202

Wachtebeke 45Wakken 49, 53, 58, 70, 92, 26, 29, 32Watervliet 27Waver 2–3, 30, 89, 25Wavre 2Weert 94Wenen 3Wervik 2Wichelen 39Wijnegem 52, 32

Zeeuws-Vlaanderen 47, 20Zelzate 2, 29Zinnik –2Zomergem 42, 02, 0, 2Zottegem 2Zuidelijke Nederlanden , 26, 36Zweden 3Zwijndrecht 73

222

BruikleengeversEmprunteursLeihgeber Loan givers

Antwerpen, Museum Vleeshuis, cat.nrs. 9, 63 Antwerpen, Volkskundemuseum, cat.nr. 7Antwerpen-Deurne, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwer-

pen, cat.nrs. 25, 37, 4, ill. p. 26, 28, 3Bazel, Sint-Petruskerk, cat.nrs. 64, 67Beveren, Congregatie Onze-Lieve-Vrouw Presentatie, cat.nr. 66Beveren, Gemeentelijk Heemkundig Museum, cat.nr. 09Beveren, Rijksarchief, ill. p. 0, 37Beveren, Sint-Martinuskerk, cat.nr. 3, ill. p. 25Brussel, Nils Salomé Antiques, cat.nr. 5Burcht, Sint-Martinuskerk, cat.nr. 2Eksaarde, Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartkerk, ill. p. 88Gent, Emil Fonfoneata, cat.nrs. 4, 26 Gent, J. Parret Gent, cat.nr. 32Gent, STAM, Bijlokecollectie, ill. p. 47, 48, 60Gent, Universiteit, ill. p. 64, 90Haasdonk, Sint-Jacobus de Meerderekerk, cat.nrs. 94–98, 02, 22Kruibeke, Onze-Lieve-Vrouw ten Hemel opgenomenkerk,

cat.nrs. 8–20Lier, Zwartzusters, cat.nrs. 3, 24Lokeren, Sint-Laurentiuskerk, cat.nrs. 5–7, 9–0, 4, 43, 46–48, 58,

62, 80, ill. p. 9, 84, 93Lokeren, Stadsarchief, ill. p. 89–90, 92, 94–95, 97Lokeren, Stedelijk Museum, ill. p. 99Nazareth, Onze-Lieve-Vrouw Geboortekerk, cat.nr. 99Niel, Onze-Lieve-Vrouw Geboortekerk, cat.nr. 42Nieuwkerken, Kerk Onze-Lieve-Vrouw ten Bos, cat.nr. 86Rupelmonde, Kerk Onze-Lieve-Vrouw Bezoeking, cat.nrs. 42, 65,

ill. p. 2Seneffe, Centre de l’Orfèvrerie de la Communauté française, cat.nr. 36Sinaai, Sint-Catharinakerk, cat.nrs. 8, 5Sint-Gillis-Waas, Sint-Egidiuskerk, cat.nr. 2Sint-Niklaas, Diocesaan Schoolcomité Sint-Niklaas vzw, cat.nr. 47Sint-Niklaas, Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van

Waas, ill. p. 30–32, 34–35, 56, 88, 27–28, 87Sint-Niklaas, Stadsarchief, ill. p. 04, 22Temse, Gemeentemuseum, ill. p. 24, 57Temse, Onze-Lieve-Vrouwekerk, cat.nrs. 37, 49, 52–53, 74, 92, 04,

06–07, 7, ill. p. 20, 24, 47Temse, Sint-Amelbergakapel op de Cauwerburg, cat.nr. 48Tielrode, Sint-Petruskerk, cat.nrs. 44, 59, 7Verrebroek, Sint-Laurentiuskerk, cat.nrs. 30, 36Veurne, Sint-Walburgakerk, cat.nr. 88Vrasene, Heilige Kruiskerk, ill. p. 85Waasmunster, Abdij Roosenberg, cat.nrs. 03, 23, 3Waasmunster, Kerk Onze-Lieve-Vrouw en HH Petrus en Paulus,

ill. p. 2Weert, Sint-Annakerk, cat.nr. 35Zomergem, Sint-Martinuskerk, cat.nr. 8

Privé-verzamelingen, cat.nrs. , 4, 7, 22–24,27–29, 33–35, 40, 43, 45, 56–57, 69–70, 72–73, 75–78, 8, 85, 90–9, 05, 08, –4, 25–26, 28, 33–34, 39, 43–46, ill. p. 2, 25–26, 73–74, 49

FotoverantwoordingCrédits photographiquesBildnachweisPhotographic credits

Hugo Maertens

ACL, cat.nrs. 54, 79, 83–84, 87, 93, 00, 0, 0, ill. p. 5Archief Dekenij Lokeren · Foto Jef Ballinckx, ill. p. 86, 98 Amberes Antwerpen, cat.nr. 29Collectie Huis van Alijn Gent, ill. p. 07Jacques Sonck, merken cat.nrs. 25, 37, 4Jacques Vanwittenbergh, cat.nrs. 5, 38, 55Koning Boudewijnstichting · Foto Peter Maes, ill. p. 46Kunstveilingen in het Paleis voor Schone Kunsten, cat.nrs. 89, 38Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet Antwerpen ·

Foto Peter Maes, ill. p. 49Rijksarchief Beveren, ill. p. 0, 37Sotheby’s, cat.nrs 39, 32Stadsarchief Antwerpen · Foto Bart Huysmans, ill. p. 98Stadsarchief Sint-Niklaas · Foto Stefaan Van Hul, ill. p. 04, 22STAM Gent, Bijlokecollectie · Foto Jacques Sonck, ill. p. 47, 48,

details p. 69, 7, 86, 89–92, 94–95, 97, 99, 23–26, 28–30, 33, 59–60, 90, 99, 20, 203–205

Universiteit Gent, ill. p. 64, 90Van Herck Antwerpen, cat.nr. 40Wim Nys, ill. p. 23, 25, merken cat.nrs. 79, 84, 93Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen, ill. p. 28

223waas zilver · 1700–1869

Colofon ColophonKolophonColophon

Sterckshof Studies 34

Uitgegeven door de deputatie van de Provincieraad van Antwerpen Publié par la Députation du Conseil provincial d’Anvers Veröffentlicht von der Deputation des Antwerpener Provinzialrates Published by the Executive Board of the Province of Antwerp

Vertaling · Traduction · Übersetzung · Translation Elisabeth Cluzel, Marion Schmitz-Reiners, Alison Mouthaan-Gwillim

Fotografie · Photographie · Photographie · Photography Hugo Maertens, Brugge

Vormgeving · Mise en pages · Layout · Lay out Frederik Hulstaert, Antwerpen

Druk · Impression · Druck · Print Snoeck Ducaju, Zwijndrecht

D/2007/080/27 ISBN 97890662502

Met de steun van · Avec l’appui de · Mit Unterstützung von · With the support of

© 2007 Provinciebestuur Antwerpen

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

All rights reserved. Nothing in this publication can be copied, stored in an automatic database, or published in any other manner or form, be it electronic, mechanical, by photocopying, recordings or in any other way, without prior written permission from the publishers.

De uitgevers hebben ernaar gestreefd de rechten van de illustraties volgens wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgevers wenden.

Provincie Antwerpen | Departement CultuurZilvermuseum Sterckshof · Hooftvunderlei 60 · b-200 Antwerpen-DeurneT +32 (0)3 360 52 52 · F +32 (0)3 360 52 53 · [email protected] · www.zilvermuseum.be