VAN NYEUVONT, LOOSHEIT ENDE PRACTIKE: HOE. SIJ ... - DBNL

158
VANNYEUVONT,LOOSHEIT ENDEPRACTIKE : HOE .SIJ VROULORTSEVERHEFFEN . E.NEURDENBURG .

Transcript of VAN NYEUVONT, LOOSHEIT ENDE PRACTIKE: HOE. SIJ ... - DBNL

VAN NYEUVONT, LOOSHEITENDE PRACTIKE : HOE. SIJVROU LORTSE VERHEFFEN.

E. NEURDENBURG .

VAN NY�UVONT, LOOS��IT �N�S PRA�TIK��O� SIJ VROU LORTS� V�R�����N.

VAN NY�UVONT, LOOS��IT �N��PRA�TIK�: �O� SIJ VROU LORTS�V�R�����NM�T INL�I�ING, AANT��K�NING�N �N WOOR��NLIJST .

PRO��S��RI�T T�R V�RKRIJGING VAN ��N GRAA� VAN�O�TOR IN �� N���RLAN�S��� L�TT�RKUN�� AAN ��RIJKS-UNIV�RSIT�IT T� UTR���T, OP G�ZAG VAN ��N

R��TOR MAGNI�I�US �R. �. ZWAAR��MAK�R, �OOG-L��RAAR IN �� �A�ULT�IT ��R G�N��SKUN��, VOLG�NSB�SLUIT VAN ��N S�NAAT ��R UNIV�RSIT�IT T�G�N ��B���NKING�N VAN �� �A�ULT�IT ��R L�TT�R�N �NWIJSB�G��RT� T� V�R���IG�N OP �INS�AG 5 JULI igio,��S NAMI��AGS T� �AL��RI� UUR, �OOR �LISAB�T�N�UR��NBURG, G�BOR�N T� BR��A . :

:-:

UTR���T.

A.OOST�O�K,

1910.

;.;

AAN MIJN� OU��RS .

Gaarne mask ik gebruik van de gelegenheid, die de verschijning

van mijn proefschrift mij biedt, om de Literarische �aculteit

tier Utrechtsche Universiteit openlijk dank to zeggen voor het

genoten onderwijs. In het bizonder aan U, mijn haoggeachten

promotor, Prof. M u 11 a r, voor het vele, dat ik zoowel vdbr als

gedurende de bewerking van mijn dissertatie van U heb geleerd .

Voor de vele verbeteringen en aanvullingen, voor het vrije ge-

bruik van uw woordregister op �veraert's werken, en vooral

ook voor de belangstelling, die Gij mij steeds hebt betoond,

spreek ik hier mijn hartelijken dank uit .

Ook U, Prof. V o g e 1 s a n g, dank ik ten zeerste voor de

wenken, die ik voor verschillende punten van mijn proefschrift

van U heb ontvangen en vooral ook voor uw lessen. Veel heb

ik bij U geleerd dat mij tot een groot genot voor mijn verder

leven zal zijn.

Aan U, Prof. � a 1 a n d en Prof. K e r n k a m p, betuig ik mijn

welgemeenden dank voor uw onderwijs .

Ook den oud-hoogleeraar, Prof. Kramer, wiens colleges ik

nog een jaar heb gevolgd, gedenk ik hier met erkentelijkheid .

Wijlen Prof. G a 11 a e's vriendelijke persoonlijkheid zal bijmij steeds in herinnering blijven .

�en woord van dank aan alien, die mij op eenige wijze gehol-pen hebben, met name aan Prof. �r. J. V e r d a m, Prof. �r .

W. L, de Vreese, �r . G. J. Boekenoogen ; in het

bizonder aan Pater Bonaventura Kruitwagen o.f.m.,die de incunabelbeschrijving voor mij maakte en mij ook verderverschillende inlichtingen gal. Voorts aan den heer �irecteurder Koninklijke Bibliotheek to 's-Gravenhage, die mij denincunabel gedurende den tijd der bewerking in de UtrechtscheUniversiteitsbibliotheek tar lean heeft gegeven en tevens aan

de heeren, aan laatstgenoemde Bibliotheek verbonden, voor demij steeds betoonde hulpvaardigheid .

INL�I�ING

.

IN�OU�

I . Geschiedenis en beschrijving van het boekjesneden

II. Tijd - Schrijver

Vertooning

III. Inhoud

IV. Beteekenis der namen

V. Satire

VI. �e „cassenaers"

�e „verhe ing" van Sinte Lorts�et „gilde"

�et beeld van de heilige -- �e„boecxkens"

Biecht

Sermoen28

VII. Zot en marot 44VIII. Andere stukken, waarin Sinte Lorts voorkomt . . 51

IX. Versbouw Taal Wijze van uitgeven . . . . 54T�KST 59- 90

AANT��K�NING�N 91--122

WOOR��NLIJST 123 138

suaz..

1-58

�out-1

8

13

17

23

INL�I�ING

I

„VAN NY�UVONT, LOOS��YT �N�S PRA�TIK� : �O�SIJ VROU LORTS� V�R�����N" 1) is de titel van eenincunabel in de verzameling der Koninklijke Bibliotheek to's-Gravenhage, die hier in facsimile-druk wordt uitgegeven .In het jaar 1862 is het boekje in de bibliotheek der gemeente

Goes voor den dag gekomen . In „�e Navorscher" van dat jaar 2)werd het door � . P. L., naar het schijnt voor het eerst, vermeldonder verschillende werken, die bij den drukker Rolant van den�orpe gedrukt waren. �. P. L. gaf er een korte beschrijvingvan met de bijvoeging, dat het wel de moeite waard zou zijn hetboekje to herdrukken. Naar aanleiding van dit artikeltje richttede toenmalige bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek, �oltrop,tot het gemeentebestuur van Goes het verzoek den incunabel aandie bibliotheek of to staan. �it is geschied . �ampbell, de onder-bibliothecaris, verheugd over de aanwinst, schreef een opstelover het boekje in „�e Nederlandsche Spectator" van 1862 3) .Ook de dagbladen hebben de schenking vermeld ; maar daarnaheeft „Nyeuvont" in de Koninklijke Bibliotheek rustig geslapen,tot Prof. Kalff het met zoovele andere stukken weer voor den

i) Kortheidshalve noem ik het stuk verder : „Nyeuvont" .2) A. w ., blz. 89.3) A . w., blz . 3g¢ en 367, onder het opschrift : „�en raar boekje" (waarmee �, nog : zeld .

zaam bedoelt) .

1

2

dag gebracht en in zijn werk over de 16de eeuw 1 ) besprokenheeft.Ondertusschen had �onway voor zijn boek ,,The Woodcutters

in the Netherlands" (in 1884) de houtsneetjes bekeken, maar zeniet in verband met den tekst beschouwd, zooals hieronder zalblijken.

�e beschrijving van het boekje volgens de eischen der biblio-graphic luidt aldus 2)

NY�UVONT (VAN -), loosheit ende practike, hoe sij Vrou Lortseverheffen. Antwerpen, Rolant van den �orpe [omstr . 1500] . 40.

i6 bldn . Sign . ae b6 c4 . 30-31 regels . Type i (- �MT. iii [72] a 2) . Initialen : Lom-bard-hoofdletters zonder parelen, 415 mM . (dezelfde als van �enric die Lettersnider[�aebler : a]) . Rubr. a. �rukkersmerk �aebler (= �MT . iii j72] a 3) . Titel in hout-snede. 8 houtsneden .

�l. 1 a : T i t e l i n h o u t s n e d e : Van nyeuvont, loos 1 I heft, enpractike : hoe sij I I vroulortse . verheffen. � outs n e d e. B 1. 1 b� outs n e d e. B 1. 2 a : Q Vrou Nyew vondt tot haer aduocatePractijke 11 ende Loosheyt so ghehieten seyt aldus I ( � outs n e d ea l s o p b 1. i a. (a)Ls tradt van fortunen omme drayt So moetdeep dalen en dander rijsen 1 Alwaer . . . B 1. 7 a met sign, b i s�us wil icse dienen vroech en late want bi haer . . . �l. 16 ar egel 27 : In die blijscap der enghele vol vruechde amen.� i n d e, b 1. 16 b : Q Gheprent aen dijseren waghe Thantwerpen~~ �rukkersmerk met den ridder Roeland en denn a a m Van den dorpe I I

�ampbell 1705* . - Voor de typen, initialen, rubrieken en het drukkersmerk isverwezen naar K . �aebler, Typenrepertorium der Wiegendrucke, Abt . II (Leipzig, R.�aupt, 19o8), S. 213.

�e druk is vrij slordig, zooals dat bij de latere volksboekengewoonlijk het geval is. Behalve nader aan to wijzen drukfouten

1) Geschiedenis der Ned . Letterkunde in de 16de eeuw I 252 vlgg ., en later in zijnGeschiedenis der Ned . Letterkunde II 342 vlgg .

2) �eze beschrijving is door Pater Kruitwagen met groote berei4willigheid voor mugemaakt .

3

zijn de c's en is niet altijd duidelijk to onderscheiden ; een ustaat op verschillende plaatsen i, p, v. een n en omgekeerd. Ookenkele hoofdletters zijn onduidelijk gedrukt. �oofdletters komenaan het begin van elken versregel en elk prozastuk voor,behalve een paar maal, waar we een kleine w vinden, waar~schijnlijk bij gebrek aan groote w's, omdat er veel zinnen kortna elkaar met deze letter beginners .�e regels na de prentjes beginners, behalve reg. 348, met een

kleine letter, die naast den volgenden regel gedrukt is . �ezekleine letters dienden, zooals bekend is, als aanwijzing voor denminiator, die op de aldus aangegeven plaatsen de miniaturesmoes schilderen. In „Nyeuvont" zijn de laatste, zooals dat vaakgebeurde, achterwege gebleven ; maar bijv, in „die alderexcellenstecronyke van Brabant" van denzelfden drukker ziet men de kleinelettertjes op veel plaatsen naast of door de miniatures heen tovoorschij n komen .�et watermerk is een vlak geopende opgeheven hand, die uit

een moues, die onderaan in twee krullen eindigt, to voorschijnkomt. Op den top van den middelsten vinger staat een figuurtjeals een klaverblad van vieren, waarvan het onderste blad ineen punt eindigt 1 ) .�et �aagsche (tot dusverre eenige) exemplaar van het boekje

is, blijkbaar aan de randen afgesneden, in een negentiendeeuwschkartonnen bandje tusschen wit papier gebonden .�et titeiblad vertoont onder den titel een houtsnede, voor-

stellende V r o u N yen v o n t, gezeten tusschen twee manners,L 005 h e y t en P r act ij k e, zooals op lose listen, banderollen,boven hun hoofden vermeld staat. Ze zitten op bankers langs

i) van dit watermerk, dat joist in de vouw van het boekje ligt, is slechts hier en daareen stukje zichtbaar. �et is ongeveer het merk, dat J . � . de Stoppelaar, �et papier in deNederlanden gedurende de Middeleeuwen, plaat XIII no . 4 afbeeldt en lijkt het meest opno. 11417 van Briquet, Les filigranes, zoodat bet papier een van de vele ook in de Neder-landen op verschillende plaatsen gemaakte „variations similaires" van een oorspronkelijk�ransche papiersoort uit Troyes is .

4

drie muren van een zeer klein vertrekje, terwijl het bewegender handers aantoont, dat ze in druk gesprek met elkaar zijn(houtsn. I) .

Op de keerzijde van het titelblad bevindt zich een houtsnede,waarop een man aan een tafel een kan bier zit to drinkers opeen pleintje tusschen twee huizen . �ij is blijkbaar in gesprekmet twee aan haar deuren staande vrouwen . Uit de ramen, ophet dak en op bankjes zitten een achttal apen toe to kijken,terwijl sommige van hen grimassen makers . Over deze prentbeneden meer .�e derde bladzijde van het boekje bevat v66r den eersten

regel dezelfde houtsnede als het titelblad (houtsn. I) .Op blz. g volgt een houtsnede in den tekst v66r reg . i18, waar-

op S i n t e L o r t s in haar geopende, versierde kas op een altaar-tafel aan de menschen vertoond wordt, die knielend „een keers-ken" voor haar komen ontsteken. Links in den hoek van hetvertrekje ziet men naast de kas den zot met zijn marot(houtsn. II) .V66r reg. 157 een houtsnede, voorstellende hoe M e e s t � l c k,

geknield voor het altaar, met een kaars in de hand, aan Sin t eL o r t s eer bewijst. �e kas van de heilige wordt omringd doorPractijke, Loosheyt, �ardt van Waerseggen, den„cassenaer" en diens „knape" � 1 e y n V r e e s e (houtsn . III) .Op blz. 20 v66r reg. 348 vinden we de houtsnede van blz. g

terug (II), en op blz. 27 v66r reg. 506 weer die van het titelblad (I) .�e laatste paging vertoont tusschen twee kolommetjes, die

bovenaan overgaan in zich dooreen vlechtende boomtakken,een ridderfiguur met een hoorn, groot zwaard en een leeuw op zijnharnas, blijkbaar Roeland, Karel de Groote's „genoot", voorstellen-de ; op een golvend lint achter den ridder de woorden „V a n dend o r p e". Aan de boomtakken hangt links het wapen van Ant-werpen, rechts waarschijnlijk dat van den drukker 1). �eze

i) �oltrop, Monuments typographiques des Pays Bas au i5ieme sii cle, blz, 104 .

S

houtsnede is het drukkersmerk van Rolant van den �orpe enkomt ook naast zijn naam voor in „die alderexcellenste cronykevan Brabant" 1). Boven dit drukkersmerk staat : „g h e p r e n taen dijseren waghe Thantwerpen" .

�e houtsneden in „Nyeuvont" zijn van verschillende snort.�e drie, die den tekst begeleiden, behooren bij elkaar . Ze zijnspeciaal voor het boekje gemaakt, hetgeen blijkt uit de lintenmet de namen, en door een hand gesneden, zooals men uit degelijke manier van snijden en arceeren kan zien . �e bewer-king van de houtsneetjes is vrij slordig . �at het perspectief nietjuist is, is een gewoon verschijnsel voor de geheele vijftiend-eeuwsche kunst, maar de lijnen loopen bovendien sours scheefen krom. Zoo staat op de derde prent de kas zeer scheef, terwijlop alle drie de lijnen van den tegelvloer zonderling bochtig zijn.Alle drie de houtsneetjes zijn met grove, sours zeer lange lijnengearceerd.�et drukkersmerk is een veel meer verzorgde en daardoor veel

betere houtsnede . �et heuvelachtig terrein met de evenwijdig loo-pende arceering toont een nieuwer, later systeem van snijden .�et prentje is echter niet van later datum dan de houtsneetjes,die bij den tekst behooren ; want het komt, gelijk gezegd, alsdrukkersmerk ook reeds in de bovengenoemde kroniek in 1497voor. �et is waarschijnlijk door een kundiger houtsnijdergesneden, omdat het voor verschillende boeken gebruikt moestworden en dus van meer beteekenis voor den drukker was . �etnadert de houtsnede, zooals die in den „�hevalier delibere" Z)voorkomt, waar de houtsnijder den penteekenaar gaat navolgenen zoo de rijker bewogen lijnen van de zestiendeeuwsche hout-snede voorbereidt .

i) „�ier is voleyndt dese cronike ende geprent bi my Rolant van den �orp : wonendeThantwerpen in die huyvettersstrate bi onser vrouwen broeders . Anno 149q op den laetstendach van �ebruarius oft Loumaent" . �eze regels en drukkersmerk ook bij �oltrop, plaat 72 .

2) Uitgegeven door � . Lippmann in : Illustrated Monographs issued bij the BibliographicalSociety, no . V .

6

�igenaardig zijn de reeds genoemde kolommetjes, die aan dezijkanten deze houtsnede afsluiten en boven aan de prent in eensnort boomtakken overgaan . Oorspronkelijk dienden dergelijkekolommetjes voor indeeling van een bladzijde, zooals men datbijv. op de canonesbladen en in de handschriften vindt . Ook ingedrukte werken, als bijv. de verschillende soorten van „Bibliapauperum" en het „Speculum humanae salvationis", dienen zeour de naast elkaar geplaatste tafereelen to scheiden . Ze zijn danmeer of minder versierd, sours van kapiteelen voorzien, en boven-aan recht of met een bong of een ezelsrug gedekt, een architecto-nische omlijsting dus. In het drukkersmerk van Rolant van den�orpe hebben we jets speciaal last-gothisch. Zooals men in debouwkunst architectonische onderdeelen tot plantaardige gewassenziet worden, zoo loopen hier de kolommetjes in boomtakken uit .

Ten slotte de houtsnede, die aan de keerzijde van het titelbladis afgedrukt. �onway 1) beschrijft deze prent met groote ingeno-menheid en oordeelt den man, die bij de bierkan zit, „worthany number of soulless saints" . �e houtsnede is ook veel beter,dan de drie, die speciaal voor den tekst gesneden zijn ; maarzij behoort niet bij het boekje . �onway, die „Nyeuvont" niet ge-lezen heeft (hij noemt Sin t e L o r t s : Sloth en spreekt van denzot op houtsn . II als van den dienstdoenden priester) heeftdaar niet op gelet. Reeds wegens de manier van snij den behoortdeze houtsnede niet bij de drie, die voor „Nyeuvont" gemaaktzijn. �e lijnen zijn veel beter en de arceering met korte streepjesis heel anders. Ook kan men wat er op de prent voorgesteldwordt, niet in verband brengen met den tekst. Nergens komenin „Nyeuvont" apen voor. Men zou een oogenblik aan het„bancxken" van reg . 415, de bierbank, kunnen denken, wan-neer men den man, met de hand op het hart en de oogen schuinop het vrouwtje of meisje achter hem gericht, haar uitnoodigend

i) The woodcutters in the Netherlands in the fifteenth century, blz . 185 vlgg.

7

ziet toespreken ; maar waarvoor dient dan de lange stok, dien zijin de hand heeft 1), en wat wil het andere vrouwtje, dat zoo ern-stig gesticuleerend over haar onderdeur kijkt? Waarschijnlijkheeft de drukker in de plaats van een leeg blok, om blz . 2 tovullen, een houtblok van een ander boek gebruikt . Misschien gafzekere overeenstemming der verhalen daartoe aanleiding ; moge-lijk ook meende hij, dat de altijd bedriegende „simmen" in„Nyeuvont" goed op hun plaats waren. �oe het zij, de prenthoort niet in het boekje . Ik weet echter deze houtsnede, dieblijkbaar voor een ander boek gediend heeft of bestemd was,niet thuis to brengen 2 ) .

�et schijnt dat dit �aagsche exemplaar van „Nyeuvont" heteenig overgeblevene is. �en zestienbladig geschriftje kan al heelgemakkelijk zoek raken, wanneer het, zooals dit boekje, afzon-derlijk bewaard en niet gebonden, noch ook, zooals dat vaakgebeurde, met andere boeken samengebonden is . Misschien isook ten deele de censuur schuld aan het verdwijnen der andereexemplaren. Wel is het boekje voor den tijd der Indices libr . proh . 3)verschenen ; maar wanneer em in den loop van de 16de eeuw,toen de Katholieke kerk censuur oefende, exemplaren van hetboekje voor den dag zijn gekomen, zullen ze allicht als gevaarlijkverbrand geworden zijn .Zal em nog eens een tweede exemplaar opduiken ? Nog lang

niet alle bibliotheken zijn onderzocht . �e incunabelstudie krijgtintusschen steeds grooter omvang ; een nauwkeurig onderzoekbeoogt vooral, zooals bekend is, de „Kommission ftir den Gesamt-katalog der Wiegendrucke". Aan deze �ommissie, aan alle groo-tere bibliotheken binnenslands en in Belgie, naar Berlijn, Parijs,Londen, Kopenhagen heb ik geschreven om to informeeren naar

i) Is het wellicht de kerfstok ?z) Ook aan den heer �. W. Moes, �r . Boekenoogen en Prof. Vogelsang is deze hout-

snede niet bekend.3)1k heb het boekje op geen der Indices, die ik in handen gehad heb, kunnen vinden.

8

het bestaan van andere exemplaren ; zonder uitzondering kreegik welwillend antwoord, maar het resultant was altijd weer ne-gatief. �venmin heeft de navraag bij het „Auskunftsbureau derdeutschen Bibliotheken" 1) tot jets geleid, zoodat ik voorloopignog met �ampbell 2) mag aannemen, dat er geen tweede exemplaarvan „Nyeuvont" bestaat.Mocht ergens een tweede exemplaar gevonden worden, dan zou

de vinder mij zeer verplichten met de mededeeling van dievondst .

II

„Nyeuvont" is zonder datum en zonder schrijversnaam, slechtsmet een drukkersmerk verschenen. �och naar de jaartallen,vermeld bij andere werken van de pers van Rolant van den�orpe en na hem van zijn weduwe, heeft men het boekjetusschen 1497 en 1501 gedateerd. �ampbell ni. somt in zijn„Annales" 3) zeven werken (waaronder„Nyeuvont") op, die van dennaam van Rolant van den �orpe voorzien en dus met zekerheid bijhem gedrukt zijn . �en van deze zeven boeken is de bovengenoemde„alderexcellenste cronyke van Brabant", het eenige dat meteen jaartal (1497) door Rolant van den �orpe gedrukt is,toen wonende, zooals bij het drukkersmerk vermeld wordt,,in die huyvettersstrate bi onser vrouwenbroeders" 4 ) . Alleandere werken, en ook „Nyeuvont", zijn gedrukt, toen dedrukker woonde „aen dijseren waghe" f). Op deze plants nu

i) Bij dit bureau (Berlin, Behrenstrasse 70, welk adres mij door �r. � . �egering aan dehand gedaan is) kan men informatics over boeken in de grootere �uitsche bibliothekeninwinnen tegen betaling van de onkosten a 30 pf.

2) In zijn opstel in �e Nederl . Spectator 1862, blz. 355, waar hij ook schrijft, datzelfs in boekenlijsten en verkoop-catalogi van vroeger eeuwen geen spoor van bet boekjeworth aangetroffen .

3) A, w., blz. 541 .4) Zie blz . 5, noot 1 .5) Zie �ampbell, Annales no. 772, 876, 1326, 1773, 17 85

9

woont ook zijn weduwe, wanneer zij in 1501 uitgeeft : „een seersalich . . . boecxken . . . gheprent aen dijseren wage bi die wed .Rolants van den �orpe saliger gedachten, anno 1501" 1) . Uit dezegegevens heeft men opgemaakt, oat de drukker na 1497 ver-huisd en „Nyeuvont" na 1497 en v66r 1501 gedrukt is, dusin een van de laatste jaren der 15de eeuw, uiterlijk in hetjaar 1500 .

Prof. �e Vreese was zoo vriendelijk mij omtrent de liggingvan deze woonplaatsen een en ander mede to deelen . �ier kun-nen ni. wel, zooals altijd aangenomen wordt, twee verschillendeadressen bedoeld zijn, maar dit is niet volkomen zeker. �ekerk der Vrouwenbroers en „dijseren waghe" waren beide inde �uidevettersstraat gelegen . �eze straat is thans ongeveer200 m. lang, terwijl de kerk der Vrouwenbroers, die nu dienstdoet als Anglikaansche kerk, ongeveer 50 m. in die straatgelegen is. Rolant van den �orpe kon dus tusschen deze tweepunten ,,in die huyvettersstrate" woven, zoowel „bi onservrouwen broeders" als „aen dijseren waghe" . �et is echterook mogelijk, oat de drukker in dezelfde straat verhuisd en„Nyeuvont" dus zeker na 1497 gedrukt is . �it laatste lij kt mijhet meest waarschijnlijk, 10 omdat „a e n dijseren waghe" tochwel zal beteekenen : zeer dicht daarbij en 20 omdat hetvreemd zou zijn, oat de kroniek van 1497 een anderen naamvoor dezelfde woonplaats zou vermelden tusschen alle boekendie „aen dijseren waghe" door Rolant voor dien datum en doorzijn weduwe in 1501 gedrukt zijn . Zoo kan men, dunkt me, daarbovendien Rolant's weduwe de zaak in 1501 onmiddellijk voort-zet en deze dus tusschen 1497 en 1501 zeker niet stilgestaan zalhebben, veilig aannemen, oat bedoelde zes werken, waaronder„Nyeuvont", tusschen 1497 en 1501 gedrukt zijn. Bovendien iser voor 1497 geen werk van de pens van Rolant van den �orpebekend. Wel noemt men een kroniek, die in 1494 gedrukt zou

i) Olthof, �e boekdrukkers, boekverkoopers enz. t o Antwerpen, blz. 26 .

i) Annales no . 510 .

10

zijn, maar �ampbell twijfelt aan de juistheid van die mede-deeling 1 ) .

Van den schrijver van „Nyeuvont" weten we niets ; zijn naamwordt zelfs niet vermeld . �et feit echter, dat het boekje inAntwerpen gedrukt is, maakt het aannemelijk, dat hij to Ant-werpen woonde, to meer omdat alleen een inwoner van eenhandelsstad zooveel over kooplieden kan to zeggen hebben alsde schrijver van „Nyeuvont". �enigszins kunnen we ons eenvoorstelling van zijn persoon maken uit zijn verontwaardigingover de oneerlijke kooplieden en rentmeesters, die hij als debedriegers bij uitnemendheid bespot, en ook uit zijn afkeuringover het verdwijnen van alle standsverschil in kleeding enamusementen. �ij toont zich hierin den gezeten burger, zooalsde rederijkerstijd dien kept, misschien zeif benadeeld door depractijken van die lieden, mogelijk zeif „rentier" : een gansch anderman dan Maerlant, den middeleeuwschen democraat, die in zijn„Wapene Martijn" alle ellende ontstaan acht, doordat men „beganman to verheffene boven man" .

Van een vertooning van „Nyeuvont" is niets bekend . �it iszeker, dat het stuk aan de toenmalige eischen voor een tooneel-spel voldoet en dat, zoo het al niet vertoond is, het toch doorden schrijver als speelstuk is bedoeld .Willen we ons een voorstelling maken hoe de schrijver zich

een vertooning van het stuk gedacht kan hebben, dan moetenwe ons geheel aan den tekst houden. �e houtsneetjes zijn opvrij willekeurige plaatsen in het boekje aangebracht, en op hetderde prentje ontbreekt zelfs de zot, die toch in den tekst nietverzuimt zich to laten hooren : de prentjes kunnen dus hierbijniet tot leiddraad dienen . Wanneer we nu den tekst beschouwen,vinden we in reg. 505 een aanwijzing voor de tooneelinrichting

11

(tenzij er na reg. 499 een gauze door den schrijver bedoeld is,waarmee de drukker in het geheel gees rekening heeft gehoudenen die dus wellicht niet door den eerste was aangegeven) . Inreg. 505 toch zien de „advocates", onmiddellijk nadat ze afscheidvan den „cassenaer" genomen hebben, N y e u v o n t, „deerweer-dighe vrouwe". �ieruit is, dunkt me, of to leiden dat men zich,gelijk ook elders wel, een tooneel moet voorstellen, waarop allesto gelijk zichtbaar was 1).

Ik stel mij dan een in tweeen gedeeld tooneel voor ; op de eenehelft daarvan is V r o u N y e u v o n t gezeten en daar speelt heteerste deel van het stuk. Na vers 117 trekken de „cassenaers"en „advocates" van daar met de voor den dag gehaalde kas naarde andere helft van het tooneel, waar ze vervolgens de kasopstellen. �ier begint de „cassenaer" zijn oproeping en komenalien toegestroomd. �ier speelt dus het geheele middendeelvan „Nyeuvont". Wanneer dan de onderneming naar wenschgaat, trekken de „advocates" na vers 500, weer naar de anderezijde, waar V r o u N y e u v o n t nog steeds gezeten is, om haar ver-slag to does. Men kas zich dan voorstellen, dat voor de kas ookna hun vertrek het spel als pantomime wordt voortgezet . �it alles isnatuurlijk heelemaal onzeker, maar het stuk leent zich uitstekendtot een dergelijke vertooning. Immers nergens leest men datpersonen het tooneel verlaten, terwiji men toch ook niet kasaannemen dat na de herhaalde oproeping van den „cassenaer"alleen de zot en M e e s t � 1 c k op het tooneel zouden komen, to min-der daar de zot zegt, dat hij lang „ghebeyt" heeft, voor hij zich komtlaten inschrijven . We moeten ons dus waarschijnlijk voorstellen,dat, zooals het tweede houtsneetje het aangeeft, onder de woor-den van den „cassenaer" verschillende stomme personages bin-nenkomen en voor de kas knielen. Voor de aanwezigheid van

i) Ook in de schilderkunst, die, zooals bekend, hierin waarschijnlijk juist het tooneelgevolgd is, vinden we deze eigenaardigheid. Voorbeelden van een schilderij vol vertooningenzijn Memlinc's „Passie" en zijn „Vreugden van Maria" .

12

dergelijke figuranten is misschien het bewijs to vinden in reg . 248„hoordijt wel ow ghi vroukens en mans", tenzij men moetaannemen, dat de zot zich hier tot het publiek wendt, wat ookvolstrekt niet onmogelijk is .

�at de houtsnijder de kas niet op beide prentjes (II en III)in dezelfde omgeving en op dezelfde altaartafel gepiaatst heeft,kan misschien zijn oorzaak vinden in het feit, dat hij in hetstuk gelezen had, dat de kas „van laude to laude" gedragenmoest worden. Zeer waarschijnlijk echter heeft hij niet eens hier-over gedacht en eenvoudig nit een zekere behoefte aan varatieverschil gemaakt .Wanneer we ons het stuk op bovenbeschreven wijze vertoond

denken, dan zal de vertooning, hoewel de actie niet groot is,een levendig schouwspel to zien gegeven hebben, waaraan dezot een niet gering aandeel zal hebben gehad. Immers zijn ge-kibbel met zijn marot moet veel levendigheid aan de vertooninghebben bijgezet, terwiji het publiek zeker ook toen wel graaggelachen heeft om de bewegingen, die woorden als „ghi suitvuystloock proeven" en dergelijke stellig begeleid zullen hebben .

Wanneer we over het „hoe" van een vertooning spreken, blijfter een mogelijkheid, die we niet over het hoofd mogen zien, nl .dat „Nyeuvont" in een marionettentheater vertoond is gewor-den. Bewijzen hiervoor zijn er in het geheei niet ; maar er zijnverschillende berichten over marionettenspelen 1), zoodat dezemanier van vertoonen niet onmogelijk is. �r. Boekenoogen achthet waarschijnlijk voor het volksboek „�istorie van den VerlorenSone" 2) . �n �r. �ndepols vermoedt dat „Mariken van Nieu-meghen" voor het repertoire van een marionettentheater gediendheeft 3 ) . Intusschen lijkt mij de vertooning van „Nyeuvont" ineen marionettentheater niet waarschijnlijk, niet alleen omdat

i) �reizenach, Gesch. des neueren �ramas I 388 vlgg . en Kalff, Gesch. d . Ned . Letterk.II 54 ; zie ook Tijdschr . XXII 317 vlg.

2) Nederlandsche volksboeken XI 65 .3) Over middeleeuwsche tooneelvertooningen, in Van omen Tijd IX, II 371 vlgg.

13

ook toen in zoo'n theater wel meer dramatische stukken ver-toond zullen zijn, maar ook omdat, zooals de heer A . �elen 1)opmerkt, nog heden in dergelijke theaters de stof voor de ver-tooningen zelden onmiddellijk uit boeken wordt geput, maarveel meer de fantasie en vooral het geheugen van den vertoonerdie leveren .

In het voorbijgaan moet ik even vermelden, dat de heer �elen,in zijn bovengenoemd opstel, Antwerpen ale de bakermat vanhet marionettenspel in Belgie beschouwt .�et blijft echter de vraag of „Nyeuvont" ooit vertoond is .

Ja, waarschijnlijk is het alleen daarom in den vorm van eentooneelspel gegoten, omdat allegorische drama's toen, in denbloeitijd der Rederijkers, in de mode waren .

III

�e houtsneden in den tekst zijn in regelmatige volgorde aan-gebracht : I. II. III . II . I. Wel is het in de vijftiend- en vroeg-zestiendeeuwsche boeken gewoonte herhaaldelijk dezelfde illustra-ties op verschillende plaatsen in een boek to gebruiken, en bijv .,waar een strijd beschreven wordt, altijd weer dat eene prentje,dat in het boek een strijd voorstelt, of to drukken ; en we moetenook wel iets dergelijke in deze volgorde zien. Maar de opeen-volging der houtsneden geeft in dit geval toch, het zij al danniet bij toeval, een beeld van het boekje, al zijn ze niet metzooveel zorg bij den tekst passend gemaakt, ale men nu daaraanzou besteden .

�et stuk begint met een alleenspraak van V r o u N y e u v o n t,die in een rondeel philosopheert over het wentelen van het radder fortuin, waarna zij er zich op beroemt, dat haar altijd „gheluck

i) �et poppenspel in Vlaanderen, in �lsevier's Maandschrift, �ebruari 1910 .

14

aenghewayt" is. Ze heeft flu een plan verzonnen om tot grootaanzien to geraken .

�aar „advocates", L o o s h e y t en P r a c t ij k e, die deze alleen-spraak hooren, overleggen samen, dat het hun tot groot voordeelzal zijn, wanneer zij V r o u N y e u v o n t bij haar onderneminghelpers en gaan haar vervolgens hun hulp aanbieden. Op haarverzoek vertellen beiden van hun kundigheden, waarop V r o uN y e u v o n t, verheugd over hun geschiktheid, de aangebodenhulp aanneemt. Zij spoort nu haar „knechten", zooals zij hennoemt, aan, haar goeden raad to geven bij haar plan . Zij wilnamelijk „een nyew sanctinne" does verheifen ; S i n t e L o r t sis de naam van deze heilige . �e tijd is er rijp voor, zoodat menhaar overal zal eeren .

Terstond richt P r a c t ij k e een gebed tot S i n t e L o r t s, terwijlL o o s h e y t voorstelt de heilige „te does beslane eerst in eencasse". Op de vraag van V r o u N y e u v o n t, wie de kas „vanlaude to laude" zal dragen, roemt P r a c t ij k e �ard t vanWaerseggen met zijn „knape" �leyn Vreese als de beste„cassenaers" om Sin t e L o r t s door het yolk to does eeren.Met goedkeuring van V r o u N y e u v o n t draagt flu P r act ij k eaan deze twee de zorg voor de kas op . Vol ijver gaan de „cassenaers"op weg om het beeld van de heilige aan het yolk to vertoonen .We zien flu den „cassenaer" � a r d t v a n W a e r s e g g e n,

afgewisseld door � 1 e y n V r e e s e, met een toespraak in dentrant van een kwakzalver het yolk aansporen om zich in het„gilde" van Sin t e L o r t s to laten inschrijven . �ij roept ver-schillende groepen van menschen op, die voor den dienst derheilige in aanmerking komen. Onder deze toespraak komt dezot S c h o onto o c h, al kibbelend met zijn marot Qua e t end eW a e r s egg en, zich aanmelden om in het „gilde" to wordeningeschreven.Na de verdere oproeping van den „cassenaer" komt dan M e e s t

� l c k met een kaars in de hand voor de kas van Sin t e L o r t sknielen en opneming in het „gilde" verzoeken. Onder de spottende

15

op- en aanmerkingen van zot en marot raadt de „cassenaer"M e e s t � 1 c k zijn „biechte to seggen ." �eze geeft aan dies raadgehoor en biecht de gepleegde bedriegerijen (eigenlijk gees zondenin het oog van deze heilige!) van zich zelf en zijn zones � i e S u 1 c k e,V e e 1 V o 1 c s en T c o m m u y n, waarop de „cassenaer" hunin „macaronisch" Latijn absolutie geeft en hen in het „gilde"aanneemt .Nu gaat ook de zot verschillende groepen van menschen op-

roepen, terwijl hij den spot drijft met hun zucht naar mode-nieuwigheden, opschik enz. �ij maakt deze spottende opmerkingensteeds, alsof hij ze van zijn marot hoort, en legt haar telkensquasi het zwijgen op, wanneer zij het zoogenaamd to boutmaakt.�an worden weer veel „states der menschen" (standen) door

den cassenaer opgeroepen, terwijl zijn „knape" zijn woorden be-vestigt. � a r d t van W a e r s e g g e n gaat nu het volk de geschie-denis van S i n t e L o r t s in een snort sermoen vertellen, waartoeL o o s h e y t en P r a c t ij k e hem aansporen .

Na deze levensgeschiedenis, die ons nader vertelt wie Sin t eL o r t s is, volgt weer een aansporing tot de jongelieden om een„keersken" voor de heilige to ontsteken . Vervolgens spreekt de„cassenaer" een biechtformulier voor en verleent den afiaat,waarbij dan waarschijnlijk bedoeld is dat alien eerst de biechtnagezegd hebben.

L o o s h e y t en P r act ij k e, verheugd over het welsiagen deronderneming, gaan, nu Sin t e L o r t s alom geeerd is, aan V r o uN y e u v o n t verslag uitbrengen. V6or hun vertrek bevelen zij den„cassenaer" ten zeerste zijn best to doen. �eze zal een „boecsken"laten drukken, „daer die heylighe Sinte Lorts figuere inne ghe-maelt sal sijn", en dat hij aan alien zal uitreiken „teender ghe-denckenesse". L o o s h e y t en P r act ij k e semen afscheid vanhem en gaan naar V r o u N y e u v o n t, die zich zeer verheugd toontover het slagen der onderneming. �e twee „advocates" doen fluverslag over de handelwijze van de velen, die met schoone be-

16

loften geld in handen weten to krijgen en er dan mee op denloop gaan. V r o u N y e u v o n t prij st haar „knechtkens" zeer, zoodatze zich veel voorstellen voor bun persoonlijk voordeel . Zij vertellenook van de oneerlijke rentmeesters en kooplieden, die misbruikmaken van andermans geld, waarna P r act ij k e ten slotte eindigtmet een oproeping tot den dienst van Sin t e L o r t s .Volgt een toespraak tot het publiek, een „captatio benevolentiae"

(,,�us dan notabile, wijse" enz.), zooals die gewoonlijk in de rede-rijkersstukken gevonden wordt, waarop een gebed tot God, alssteeds, het geheel besluit .

�ier en daar, meestal vlak voor de prentjes, vindt men eenpaar prozaregels, waarin verteld wordt wat er verder gaat ge-beuren. �eze prozaregels verdeelen den tekst op tamelijk wille-keurige wijze als 't ware in hoofdstukken ; zij dienen dan ookmeer als tooneelaanwijzingen, of misschien als aanduidingen voorden lezer, opdat hij weten kan - wat bij een vertooning gezienkan worden --, dat er nieuwe personages binnenkomen of tooneel-verandering plaats heeft.lets bizonders is er aan de prozaregels niet op to merken,

daar ze niet, zooals in sommige berijmde, dramatische volks-boeken ingevoegd zijn om rijmregels to vervangen 1) . Ze gevenslechts bet „hoe" voor bet volgende tooneel aan, terwiji de tekstonafgebroken doorloopt. �e prozastukken nl . breken telkensbet rijm, want door bet geheele stuk been vangen de spelersaltij d elkaars laatste rij mwoord op, zooals in de middeleeuwschestukken meestal het geval is . Uitzondering hierop maken alleen reg.189, 190, waar twee spelers ieder een halven regel zeggen, verderreg. 13 na bet eerste en reg. 490 in bet tweede rondeel, en ookreg. 131, waar bet rijm waarschijnlijk in de war is . �it over-

i) Zie �r. Boekenoogen in Tijdschr . voor boek- en bibliotheekwezen III 140 vlgg, enverg . de Ned. Volksboeken, door �r . Boekenoogen uitgegeven, o. a . VI en XI, waar na deprozaregels met „hoe" of „bier" beginnend, nog een stuk proza volgt . Verg . ook Marikenvan Nieumeghen .

17

nemen van het rijm diende om den spelers het onthouden van hunrol gemakkelijker to maken 1). �en bewijs to meet dat „Nyeuvont"aan de toenmalige eischen voor een tooneelstuk voldoet .

IV

Wie S i n t e L o r t s is vertelt de „cassenaer", terwijl hij dekas met haar beeld aan het yolk vertoont en haar legende, haar„vice" (zooals het Reinsert I 7 heet) „versieren ende properlijcbecleeden ende verchieren" gaat (vets 377 vlgg.)

„Want since Lorts es ghesproten hier to voren„Van groten gheslachte ende gheboren .„�aer vader was machtich gehieten Sueringhe„�nde haer moeder was edel ende hiet Lueringhe" . 2 )

�eze twee hebben Sin t e Lot t s „tfutselboec" doen leeren .�it alles en meet staat volgens �ard t van W a e r s egg e nvermeld „int boee van Lueren" : hij geeft nauwkeurig de plaatsaan, waar haar leven, als van een echte heilige, beschrevenstaat .

Sin t e Lot t s 3 ) is de verpersoonlijking van het bedrog, genomenin den ruimsten zin van het woord. We vinden in „Nyeuvont"allerlei soorten vermeld. Knoeierijen, zooals in Langendijk's„Wederzijds �uwelijksbedrog", ter voldoening aan de weelde-zucht en verkwisting der jongelieden, die niet voor elkaar willenonderdoen, die voor opschik hun laatste geld uitgeven en hungoed naar den lommerd brengen om maar geld voor hun amuse-menten to hebben. Maar ook erger bedrog : de knoeierijen vanoneerlijke kooplieden en rentmeesters, die met andermans geld

i) Zie Leendertz, Mnl. dram . PoBzie, blz. X�IV.2) verg, hiermee �ie Rose (ed . Verwijs), reg. 9837 vlgg ., waar op een dergelijke manier

over geboorte en leven van V a 1 s c h G e 1 a e t wordt gesproken .3) Zie de aanteekening bij reg . 66 .

2

18

op den loop gaan. �n verder op zedelijk gebied. Kortom hetbedrog is hier bijna even algemeen genomen als de zotheid bij�rasmus. �aar zijn alien aan vrouwe Stultitia onderdanig ; totden dienst van Sin t e L o r t s worden allerlei lieden en standenopgeroepen, totdat ten slotte M e e s t � l c k, d . i . bijna iedereenhaar komt eeren .

�venals de naam van de heilige zijn ook de namen derpersonen, die in „Nyeuvont" optreden, aliegorisch. �e drie, diede onderneming op touw zetten, V r o u N y e u v o n t, L o o s h e y ten P r a c t ij k e, hebben zeer doorzichtige namen .

V r o u N y e u v o n t kenmerkt zich inderdaad door de listigevinding van het plan. Met dezen naam to vergelijken zijn namenals in Reinaert II 2959 L o s e v o n t, de provisoor, en 454$Scalcvont ; ook Tydelicke Nyeuwicheyt in �veraertxxv 93 vlgg. �et denkbeeld, dat iets nieuws gewoonlijk ietsslechts is, vindt men algemeen . �igenaardig dat N y e u v o n teen vrouw is, terwijl v o n t grammatisch mannelijk is . Bij haar„advocates" valt juist het tegenovergestelde op to merken(zie straks).

L o o s hey t, bedrieglijkheid, en P r act ij k e, listige streek, hel-pen V r o u N y e u v o n i s plan in elkaar zetten en uitvoeren .Zij vertoonen gees verschillend karakter. �ergelijke namen komenin dies tijd veel voor. Zoo in �veraert's „Spel van den �rych" :Gheveynst Bedrock en Lueghenachteghe �raude ;in „�ens anders Welvaren" : P r act y c keg h e List en S u p t y 1Bed roc h ; ook deze twee hebben volgelingen onder alle stan-den, waarbij ook „financhieren" en kooplieden genoemd wordenVerder vindt men in „�ie Trauwe" in den bundel „�e RoodeRoos" de twee sinnekens : Listich Vondeken en Bedroche-lyck Geest.�at men telkens twee zulke personages samen aantreft,

behoeft ons niet to verwonderen. In de heiligen- en mirakel-spelen toch zijn het de „duvels", in de moraliteiten de „sinne-

19

kens", die zich telkens paarsgewijze vertoonen ; oorspronkelijkzijn het dus de personages, die in de komische intermezzo's op-traden. L o o s h e y t en P r a c t ij k e vertoonen, niet alleen doorhun to namen optreden en door hun namen, maar ook in hunuitingen groote overeenkomst met deze „duvels" en „sinnekens" .�e besprekingen van de „advocates" onderling en vooral eenwoordenwisseling als in reg . 448 vlgg, plaats heeft, staan zekeronder den invloed, zijn misschien navolgingen van gesprekken,zooals de „duvels" Sondich Becoren en Belet van �uegh-d e n in het „Sacrament vander Nyeuwervaert" (reg . 291 vlgg.)houden, waarbij ze elkaar met „duvelken" en „neckerken" toe-spreken. �et verschil tusschen de „advocates" en de „sinnekens"of „duvels" is evenwel daarin gelegen, dat in „Nyeuvont", naarden aard van het stuk, de „advocates" niet, zooals die komischepersonages in de moraliteiten, heiligen- en mirakeispelen, naastof tegenover de ernstige figures staan, maar het rijk alleenhebben.Uit de verwantschap met de „sinnekens" kan men misschien

verklaren dat L o o s h e y t en P r a c t ij k e, hoewel grammatischvrouwelijk, namen zijn van mannen. �e middeleeuwsche allegoricheeft het echter met het grammatisch geslacht niet altijd zeer nauwgenomen, getuige de „Oudvlaemsche Liederen en andere gedichtender 14de en 15de eeuw", uitgegeven door de „Maetschappij derVlaemsche Bibliophiles" 2de serie, no. 9. Zoo zijn bijv, ook veelnamen in „�ie Rose" onzijdig 1).

�e „cassenaer" �ard t van W a e r s egg en, d . i. die moeilij kde waarheid zegt, en zijn „knape" � 1 e yn V r e e s e, d . i, dieweinig vrees kept, hebben ook zeer doorzichtige namen, diehun geschiktheid toonen voor de werkzaamheden, waartoe zegeroepen worden. Beide vertegenwoordigen een eigenschap, enwel de eerste : leugenachtigheid, de tweede : onbeschaamdheid .

i) L o o s h e i t als vrouw vindt men in den Roman van Limborch X 494, waar zijnaast M e y n h e i t haar rol vervult .

20

�en dergelijke combinatie vindt men bij �veraert X in de tweespeellieden : Stout en Onbescaemt .Namen als Meest �lck (of Meest �lckerlyc, zooals hij

reg. 528 genoemd wordt), d, i . bijna iedereen, en zijn zonen : � i eSulcke, d. i. sommige, Veel Voles en Tcommuyn, d. i .de gemeente, gelijk hij reg . 256 heet, komen zeer veel voor.�veraert gebruikt herhaaldelijk : � 1 c k e r 1 y c, � e n i c h, M e n i c h,Menichte van Voicke, Menich Leeck, �yveersscheGheleerde, Vole van alien Staeten, Sulc ghemeeneMan en ook Meest �lck ; �ouwaert : Meest al de werelt.In den bundel „�e Roode Roos" vindt men : A 11 e n S t a ten,Allen Ambachten, Groot Getal en �leyn Getal. In den„Boom der Schriftueren" : � 1 c k b y s o n d e r.

In het bijzonder met M e e s t � 1 c k to vergelijken zijn de namen�lckerlyc, �omulus, �veryman, �ekastus 1 ) nit destukken van dien naam. In �ransche moraliteiten vindt meno.a. Aucun, �hacun, Plusieurs, Tout le monde 2) . Of dezeen dergelijke namen als de voorbeelden voor hun verwanten tenonzent beschouwd moeten worden, weet ik niet ; wel hebben ook derederijkers, evenals onze middeleeuwsche dichters, veel uit �rank-rijk gekregen . �oe het zij, het voorkomen van personages alsM e e s t � l c k en andere vertegenwoordigers van standen ofgroepen van menschen is een algemeen verschijnsel in denrederijkerstijd, waarin de schrijvers geen personen, enkelingenteekenden, maar maatschappelijke zonden en gebreken gispten,en als de bedrijvers van die zonden vertegenwoordigers van dezondigende maatschappelijke groepen op het tooneel brachten .Van de zonen van Meest �lck is �ie Sulcke, met

wien hij bedrog in geld gepleegd heeft, „edelst in natuerenende in famen". V eel Voles, zijn „ander beminde sone", al ishij niet heel deugdzaam, wordt toch mooi aangekleed. �eze wil

i) Zie �omulus ' ed, van Bart, biz . XI, vlgg, en XXIII vlgg .2) Petit de Julleville, Repertoire du theatre comique en �rance au moyen age, b12, 37, 45, 6~ .

21

met het � o m m u y n, d. 1. de gemeente, in alle dingen �ieS u 1 c k e navolgen, al zou het ook beiden al hun geld kosten .�ieruit blijkt dat met de zonen van M e e s t � 1 c k wel jets meerbedoeld is dan „sommige", „velen", „de gemeente" . Mij dunkt,dat hier met � i e S u 1 c k e en V e e 1 V o 1 c s de aanzienlijkenaast de minder voorname vereerders van Sinte Lorts bedoeldzijn. T c o m m u y n daarentegen stelt het yolk voor, in ruimenzin genomen, maar toch de lagere volksklassen, die de grooteen rijke heeren willen navolgen in de uiterlijke dingen, jetswaaraan ook V e e 1 V o 1 c s wil meedoen . Al to nauw kan mende allegoric van den schrijver niet napluizen, evenmin trouwensals bijv, van �veraert.�e zot S c h o o n too c h ten slotte doet voortdurend alsof zijn

marot Q u act end e W a e r s egg a n, d . i, de zotskolf die hij inde hand heeft, allerlei aanmerkingen op de menschen maakten, als een kwaadspreekster, alles oververtelt wat zij gehoordheeft ; zij maakt het daarmee zoo bout, dat hij haar telkenshet zwijgen moet opleggen . Aan deze quasi-nobele houdingdankt de zot misschien den naam S c h o o n t o o c h, dien Prof .Kalff i) dan ook als „schoone schijn" verklaart . S c h o onto o chis een naam, zooals er in „�ie Rose" vele voorkomen ; zoo o, a .G o e t Gel act en V a 1 s c h G e 1 act, onderscheidenlijk volgensVerwijs onnauwkeurige vertalingen van B i a u S e m b i a n t en� a u 1 x S e m b l a n t, welke namen dus vrij nauwkeurig metS c h o onto o c h overeenkomen, terwijl men er verder G eve i n s tWesen, Wel �elen e . a. vindt. �e naam Schoontooch 2),met blijkbaar dezelfde beteekenis, is ook to vinden in �e Roo-vere's „Rethoricale Wercken" blz. 68, in het referein op den

i) Gesch. d . Ned . Letterk . II 342 .2) �r bestaat ook een ander S c h o o n t o o c h (= teug), een naam als R e y n u y t,

voor: iemand die zeer veel drinken kan ; zie het Mnl . Wdb . en verg . Trou moet blijckenblz. io, igo, verder Antw. Spelen van Sinne van 1561 (factie van �e �eijbloeme van Turn-.hout) . �oewel de zot, vooral wegens zijn behandeling van de marot, als niet geheel nuchterbedoeld zou kunnen zijn, is deze beteekenis van den naam voor „Nyeuvont" toch nietaannemelijk.

za

„stock" : „Sonder to latene quaet regiment", 3de couplet, waarhij voorkomt in gezelschap van „Magherman, �ommere, Rut enRoy" en van „Povre" e, a. Ook hier lezen wij regels als :

„Te woeckere loopen om wesen moy„Lutsen, borghen ten hende schoy".

Wanneer we deze twee S c h o o n t o o c h's vergelijken, lijkt hetmij niet onmogelijk dat de naam van den zot nog eer dan uit zijnbetrekking tot zijn marot verklaard zou moeten worden als : deschoone schijn der bedriegers en der lieden, die zich deftigwillen voordoen, terwij 1 ze in het geheel geen geld hebben .Namen als Quaet ende Waerseggen, d . i, die kwaad-

spreekt, maar die ook de waarheid (die anderen niet durvenzeggen) onbeschroomd uitspreekt, vindt men o, a, in bovenge-noemde „Oudvl. Liederen en gedichten" : S p re a c-g o e t, A c h t e r-s p r a k e, terwijl daar ook verder allerlei namen, gevormd vaneen bijwoord en een werkwoord, voorkomen.�eze allegorische namen doen eenigszins denken aan het masker

van den Griekschen tooneelspeler. Zooals dit een stempel vaneen eigenschap of hoedanigheid op den speler drukte, zoo doetde allegorische naam in den rederijkerstijd vaak in het bizonderdienst om den toeschouwers het begrip van het stuk to ver-gemakkelijken . �e allegoric van „Nyeuvont" is dan ook van deeenvoudigste snort : de schrijver bedoelt steeds zoo duidelijk enverstaanbaar mogelijk to zijn . Aan deze bedoeling moet men ooktoeschrijven dat bijv, in de legende van Sin t e L o r t s, in de biechtvan M e e s t � l c k en in de absolutie die de „cassenaer" verleentdikwijls niet eens ironisch wat zwart is wit genoemd wordt, maarherhaaldelij k ronduit de eigenlij ke waarheid wordt gezegd .Behalve door zijn allegorische namen doet „Nyeuvont" zich

ook door de ingelaschte rondeelen, de toespraak aan het eind, de�ransche woorden, de vaste uitdrukkingen, de woordspelingen ende rijmen als een product uit den tijd en den kring der rederijkerskennen.

i) A, w., biz . 150.

23

V

„Nyeuvont" is een allegorisch tooneelstuk met didactische be-doeling, een moraliteit . �et stuk is een satire op het bedrog,dat zich overal in de maatschappij vertoont.�en eigenaardigheid, die zoo even reeds ter sprake is gekomen,

ni. dat de schrijver vaak rechtstreeks berispt wat hij wil hekelen,vindt men vaak bij satireschrijvers; zoo valt bijv, ook Marnixin zijn „Bijenkorf' herhaaldelijk uit den toon. �e schrijver van„Nyeuvont" spot dan ook niet zoo lachend als voor hem dedichter van den Reinaert, die de gebreken van zijn tijd bespot-tend, ze teekende in dieren, met menschelijke eigenschappenbegaafd. Ook in den Reinaert zegeviert overal het bedrog, maar„Willem, die Madocke makede" heeft zijn vos tot een held ge-maakt. Onze schrijver daarentegen geeft zeer duidelijk zijneof keuring van hetgeen hij bespot to kennen . Toch is het volstrektgees klacht, maar een pittige satire, waarin hij zijn bezwarentegen zijn tijd neerschrijft.

�e maatschappelij ke toestanden hebben ten alien tij de gispersen bespotters gevonden . �en eigenaardigheid van de eersten,maar ook wel van de laatsten, is dat zij zich in hun of keuringder gebreken van eigen tijd gewoonlijk „laudatores temporisacti" toonen. Ook het gebrek, waartegen de schrijver van „Nyeu-vont" zijn satire schrijft, is er een, waarover velen voor en nahem hun tijdgenooten hebben berispt . Klachten over de toene-mende slechtheid van de wereld zijn bij de meeste schrijversaan de orde van den dag. Zoo verzucht �e Roovere in zijn„Rethoricale Wercken", in een referein 1 ), waar we dezelfdemaatschappelijke zonden vermeld zien, die straks bij den schrijvervan „Nyeuvont", gepersonifeerd, de ondernemers der verhef-fing van Sin t e L o r t s zuilen zij n

24

„Noydt binnen gedencken van mans en wijven„�n sachmen de quade soe seere beclijven„Noch soe gheweldich als flu ter stondt.„Niet dan bloedt storten, verfoortsen, kijven„�xcessen onredelijck bedrijven„�its nu den ghanck ter wereldt rondt .„�lck soeckt practij cke, list ende vondt 1 )„Om anderen dooden verdouwen eeten .„Tsvolcx overdaet is sonder grondt„�et oordeel Gods is al vergheten ."

Anna Bijns zal na onzen schrijver de gebreken van haar tijd-genooten in bittere en fe11e refereinen hekelen ; zij toornt overde toenemende slechtheid van de wereld

„Tvolck was eens recht uute, nu vol practijcken" . 2 )�an weer in een ander referein heet het

„�ie best can sueren nu meest triumfeert ;„�ie tfutselboec studeert, die weet nu watte .„Om loose vonden to vinden elc practiseert" . 3)

Kortom haar refereinen zijn vol van dergelijke beschuldigingen .Verzuchtingen zijn het, die we in een referein uit den bundel van1524 4) lezen

„Trecht staet ghebonden theeft nu helpens foot.„practyke loose vonden syn flu al thoot.„elk mensche is nu tot liste gheneghen.„�lc spreect flu mit twe monden dat siet men bloot ."

Ook de schrijver van „Nyeuvont" heeft zich ernstig over demisbruiken van zijn tijd geergerd . Maar zijn pittige geest heeft

i) �e spatieering is van mij .2) Ref. (Bogaers en Van �elten) III 7oa.3) A, w,, I i2a.4) Tijdschr . XXI 74.

25

zich niet tot klachten of ernstige berisping beperkt en in eender geestigste stukken van den rederijkerstijd, in een satirischeallegoric, heeft hij zijn ergernis verwerkt . Zij n stuk heeft ons reedsboven een oogenblik aan �rasmus' „Laws stultitiae" doen denken .Maar �rasmus staat natuurlijk ver boven onzen schrijver, diewat zijn kijk op de wereld betreft niet in diens schaduw kanstaan. �e schrijver van „Nyeuvont" zag meer in het bizonderzijn eigen wereld, het leven van de koopstad, de oneerlijkheidvan kooplieden en „rentmeesters", de onzedelijkheid, de weeldeen verkwisting van de lagere standen, die de hoogere willennavolgen, en vooral ook het bijgeloof van het yolk en de kwadepractijken der aflaathandelaars. �at Sin t e L o r t s ook „ghe-descendeert" is van „keyseren, coninghen, hertogen, graven" enz .en het bedrog dus ook gevonden wordt bij de groote heeren, hijstipt het slechts even aan, terwijl hij ook de hoogere geestelijk-heid met rust last. Geheel anders dus dan �rasmus ; maar dezeis een man van den nieuwen tijd . Voor onzen rederijker pleit hetdat hij ons, zij 't ook zeer uit de verte, aan �rasmus herinnert .

�en tegenhanger van „Nyeuvont", naar het schijnt, is eenstuk, waarvan slechts een fragment over is. In dit brokstuk,waarover Prof. Kalff schrijft in zijn „Gesch. der Ned. Letterkunde" 1 ),spreekt Koning A buys met veel ophef over zijn daden . Blijkbaarwordt ook hier een algemeen voorkomend gebrek gehekeld .Waarschijnlijk is dit stuk eveneens een moraliteit en een der-gelijke satirische allegoric als „Nyeuvont" ; maar er valt van zoo'nklein fragment natuurlijk niet veel to zeggen .�en stuk, dat een onderwerp als „Nyeuvont" behandelt,

maar op lang niet zoo geestige wijze, is „�ie Trauwe" in denbundel „�e Roode Roos". �aar bekent „Allen Ambachten" aan„Bedrochelij ck Geest" dat hij met „Trauwe" niet zou kunnenomgaan en vertelt van de knoeierij en van brouwers, kramers,

i) II 344 en zie het fragment in Belg . Museum VI 327-331 .

26

„lakemakers", verwers enz ., terwij 1 „Alle Staeten" zegt, dat„Trauwe" niet to vinden is, sock onder geestelijken, nosh onderprocureurs, notarissen en advocates ; ook de „ackerman" houdtgees „trauwe", en evenmin de koopman .Ook �veraert hekelt fel het bedrog in „Tspel van Groot

Labuer ende Sober Wasdom", een timmerman en een mars-kramer, aan wie „�en Tyt van Nu" aanraadt de muziek-instrumenten „Scale Vondeken" en „Loos Aket" (d . i. slinkschestreken) to bespelen om door een liedje „�ouver �andelinghe"(overvloedig vertier) voor zich to winnen. In dit stuk zijn hetde boeren, die vooral goed met die twee muziekinstrumentenoverweg kunnen. In een ander, „�'onghelycke Munte", vindenwe weer de winzucht van de kooplieden, den lust tot opschikder lagere volksklassen, het boven zijn stand leven . 1 )�veraert behandelt verder in zijn „Spel van den �rych" een

onderwerp, aan dat van „Nyeuvont" zeer na verwant : dehebzucht. �ier worden de verschillende standen opgeroepen totden dienst van „Beroerlicke Weerelt", een „capeteyn" ; „MenichLeeck" en „�iveerssche Gheleerde" laten zich aanmonsteren.Voorts vinden we er de „sinnekens" : „Gheveinst Bedrock" en„Lueghenachteghe �raude", die hun gevolg onder alle standenhebben, waarbij we ook den lust tot opschik en andere trekkenvan ons boekje aantreffen. Onder degenen, die den „crych"volgen, zijn verder ook kooplieden, poorters en „rentiers", terwijlde geestelijkheid niet gespaard wordt . �et stuk mocht danook niet vertoond worden Z) . Maar �veraert leefde in den tijdder �ervorming ; het „Spel van den �rych" is ongeveer go jaarna „Nyeuvont" geschreven. �en groote verandering heeft er indies tusschentijd plaats gegrepen .�en stuk als „Nyeuvont" kon ± 1500 vrij verschijnen. Toes

heerschte de Katholieke kerk nog onbetwist ; velen wenschten

i) Zie Muller, �orn . �veraert's Spelen als spiegel van de maatschappelijke toestandenzijns tijds, in versl . en Meded . d. Kon . Vl . Acad . 1907, blz. i8 vlgg. (van den overdruk) .

2) Zie Spelen van �orn. �veraert, uitgegeven door Muller en Scharpe, blz . 2 .

27

hervorming van allerlei misbruiken, maar b i n n e n de kerk. Aaneen �ervorming, die een scheuring geworden is, dacht men nogniet. Wanneer �veraert zijn „�rych" schrijft, heeft de Kerk dehegemonie verloren ; zij moet voorzichtig zijn . �veraert, dievolstrekt geen slecht katholiek was, kon zijn stuk niet latenspelen 1 ), al bekeerden de „sinnekens" zich, zooals meer bij hemgebeurt, ook hier aan het slot . �e Kerk is beducht gewordenvoor aanvallen van buitenaf; zij kan geen spot meer dulden,spot, die vroeger steeds vrij spel had gehad, i n de Kerk zelfsmen denke aan het feest van den ezelpaus en dat van denezelbisschop of zottenbisschop voor de kinderen, aan de ,,drol-leries" aan de misericordes van de stallen der kanunniken en inde verdere sculptuur van de kerken. Ook dat een satire als„Nyeuvont" verscheen bij een drukker, die behalve dit boekje,een werkje over het munten van penningen en de bovengenoemdekroniek, slechts godsdienstige werkjes drukte 2), is een bewijs,dat niemand iets antikatholieks in het stuk zag .�ampbell 3) beschouwde „Nyeuvont" als een hevige satire

tegen de Kerk. Maar hij bekeek de middeleeuwen met een geheelander oog, misschien door onbekendheid met den middeleeuw-schen geest ; of was het, omdat hij en „�e Nederlandsche Spec-tator" anticlericaal waren ? Ten gevolge van deze beschouwingvindt �ampbell, dat de toespraak aan het einde het stuk meteen dissonant doet besluiten . �en dergelijke toespraak met gebedvinden we echter, zooals reeds boven gezegd is, aan het eindevan de meeste middeleeuwsche stukken, zelfs van de sotter-nieen, hetzij wij daarin een gedachteloos volgen van het algemeengebruik of een opzettelijk bedoelde moraal moeten zien . Waarde spot ook bin n e n de Kerk haar plaats had, kan een gebed totGod zeer goed een spotstuk besluiten, vooral wanneer er aan dien

1) Muller, �en Rederijker uit den tijd der �ervorming, in onze �euw 1908, IV 115 vlgg .2) Zie �ampbell, Annales no. 541 .3) In : �e Nederlandsche Spectator 1862, blz . 356 en Annales no. 1705, waar hij

„Nyeuvont" een „spirituelle et audacieuse attaque contra le clergy romain" noemt .

28

spot een didactische bedoeling ten grondslag ligt . Ook �r. Worp 1 )

zegt : „het spel is niet alleen gericht tegen allerlei maatschap-pelijke toestanden, maar spaart ook sommige kerkelijke gebruikenniet". Zeker, maar het waren toch ook gebruiken, waar zeer veelbedrog ingeslopen was en die dus ieder ontwikkeld katholiekmisbruiken genoemd zal hebben .

VI

Welke is de katholieke instelling die in „Nyeuvont" aan dekaak wordt gesteld ? In de „cassenaers" vinden we de „quaes-tores eleemosynarii", de „questierders van den aflaat", waarover�r. A. �ekhof 1 ) onlangs veel, dat ook voor de verklaring vanons boekje van belang is, heeft meegedeeld .„Questierders" 2) zijn : „personen die met de fragmenten van

heiligen-relieken rondreisden, daarbij aflaten verleenden en voorde aanraking der reliquieen genezing van lichamelijke kwalentoezegden. �e in geld of naturalia bestaande gaven, welke zij inza-melden, kwamen ten bate van het klooster of de kerk, waardoorzij waren uitgezonden" 3). Zoowel kerk en klooster als vorsten 4)

konden, wanneer zij bijv. voor bouw of reparatie of voor hetaanleggen van dijken, geld noodig hadden, van den pans voor

1) Gesch, v . h. drama en v, h. tooneel in Nederland I ii5 .2) �e questierders van den aflaat in de Noordelijke Nederlanden . Acad . proefschrift,

Leiden 1909 .2) Waarom de heer � . den vorm q u e s t i e r d e r gebruikt weet ik niet . �et Mnl . Wdb .

vermeldt : q u e s t e e r r e, q u e s t e e r d e r, q u e s t e e r t, terwijl ik in de bijlagen van hetboek van den heer �. q u e s t e r e r s (LXI) en q u e s t e e r d e r s (X�VII) vind . Verderblz . 64 in een aanhaling uit het Tijdschr. voor de gesch . van Utrecht IX (1843) blz . 103,104wet q u e s t i e r d e r, maar in dat stuk zelf komt deze vorm eenmaal voor naast tweemaalq u e s t i e r s en wins q u e s t i e r e r . Vaernewij ck gebruikt het woord niet. Komt de vormq u e s t i e r d e r misschien voor in de niet-afgedrukte der 150 stukken, waarvan de heer�. spreekt? Moll, Kerkgeschiedenis II9 199, spreekt van „kwestierders, zoo noemden onzevoorgeslachten hen" . Is misschien q u e s t i e r d e r een vorm, dien men in Utrecht gebruikte,of die, in de oostelijke gewesten gangbaar, daardoor ook wel in Utrecht voorkwam?

3) A, w ., blz. 1 .4) A. w ., blz. 23 en 27 vlgg.

29

een bepaalde tijdsruimte of voor vastgestelde dagen toestemmingkrijgen om „questierders" to laten rondtrekken en geld to lateninzamelen. �en dergelijke instelling noemde men een „queste" .�et yolk stelde de aflaten op zeer hoogen prijs, ten volle over-tuigd als het was van de heilzame werking der relieken ; endegenen, die de „questierders" uitzonden, profiteerden van dezeinstelling ; het is dus niet vreemd dat het aantal „questen" zichzeer uitbreidde . Zoo had men in de N . Nederlanden o . a, deSt. �ubertus-quest, de St. Martinus-, de St. Antonius-, de St.�ornelius-quest 1) . �e pans schijnt dergelijke „questen" meestalzeer gemakkelijk verleend to hebben . Want al kostte het ver-krijgen van de bul zelf vaak veel moeite Z), nauwkeurige informaticswerden niet altij d ingewonnen betreffende den staat van kerk ofklooster, waarvoor de „queste" gevraagd werd . �it blijkt uithet geval van de abdij van �gmond, die in 1473 een bul kreegvoor het geven van aflaten om geld in to zamelen voor herstelder kloostergebouwen, die niet eens vervallen waren 3). Ook werder allerlei fraude gepleegd door de inzamelaars. Zoo weet bijv. �ras-mus to vertellen, dat er bij den grooten dijkaflaat van Karel V in 1515,slechts bitter weinig geld zijn ware bestemming gevonden heeft 4) .Kon dus de geestelijkheid zelf misbruik waken van echte, van

den pans verkregen „questen", dan was de weg geopend voorvalsche „questierders", die met valsche papieren en relieken rond-reizende, ten koste van het goedgeloovige yolk een lekker leventjeleidden. Geen wonder dus dat de „questierders" vaak zeerongunstig bekend stonden en de benamingen c ass e n a e r, c as-pap e, m u u 1st o o t e r enz . 5 ) in de literatuur meestal eenslechten klank hebben .Zoo leest men in „Tyl Uilenspiegel" : „�oe ulespieghel een

i) A . w ., blz . 34 vlgg.2) A, w., blz . 8, 9 .3) A . w., blz, loi, 102 .4) A. w ., blz . 31 .g) Zie voor deze woorden de aant . bij reg . 86 .

30

muylstoter werdt." 1) �ij trok aan „een coorcleet gelijc eenclerck ende nam een dootshooft van den kerchove ende dededat beslaen met silveren bandekens ." �oe hij met zijn doods-hoofd rondtrekt, preekt en in zijn preek de vrouwen om dentuin leidt, zoodat hij overal door haar geeerd wordt, kan menin het vanouds bekende verhaal lezen.Ook de in het Ned. Wdb. IX 1207 i . V. m u u 1st o o t e r aan-

gehaalde plaatsen vermelden van deze lieden niet veel goeds.�venmin die in het Mnl. Wdb., als bijv'„Nieuwe �octrinael" 406 :.

„�esen selven graet 2) es oec ghestelt„�en ghenen die prediken om ghelt,„�nde hueren 't woert Gods om voert to vercopen,„Als dese questeerts, die omme lopen„�nde loven aflaet, ende scelden quite„Al tsmenschen sonden, om een mite" .

�lders weer leest men van „een questere sonder lieghen" in .ironischen zin 3). In den „Boom der Schriftueren" ¢) zegt Men-schelike leeringhe

„Afgodische cassen„�ie doe is wassen, verhueren by den iare,„�aerop doe icker menich lecken en brassen„Int verhueren recht oft een thiende schuer 5) ware.„Tvolck ghelooftet int openbare,„Niet gheern en weigheren si der charitaten„Verckens, hoenders, is neemt al gheware„�ie niet en geeft, niet en heeft van minen aflaten" .

In de „Bibliotheca Reformatoria Neerlandica", in �er Leken

i) �acsimile-uitgave van Nijhoff blz. 31 .2) �. I . symonia, een van de graden van de ,,Ghierecheyt" .3) Belg. Museum X 119 .4) Uitgave v. �r. Schotel, blz. 28.5) Schuer?lees selver .

31

Wechwyser, wordt gesproken over k a s pap a n, die misbruik makersvan de gelegenheid om den gemeenen man geld of to troggelen 1 ) .Anna Bijns in een referein 2) noemt hen weer c a s s e n e e r s

„�an comers dees casseneers al tinghen tanghen voort„�n brenghen ons aflaet om ons monoye (monnaie)".

In het referein 3 ) op den „stock" : „Rapen moet wel syn eenghesonde spys" lezen we, met een begrijpelijke woordspeling :

„Om rapen die cassenaers lieghen men sout tasters„Om rapen comers sy op feesten inde vasten".

Ook �rasmus bespot in zijn „Peregrinatio religionis ergo" delieden, die voor geld relieken laten kussen 4 ) .�at ook al veel vroeger deze misbruiken voorkwamen, blijkt

hieruit, dat reeds �aesarius van �eisterbach het gedrag derpriestess of keurde, die, op eigen voordeel bedacht, met reliekenrondtrokken en velen bedrogen 5) . �oncilien en synoden hebbengetracht door nauwlettend toezien op papieren en relieken dezetoestanden to verbeteren 6), maar juist deze herhaalde pogingenwijzen er, dunkt me, op, dat men met een onuitroeibaar kwaadto doers had. �et bijgeloovige yolk vroeg niet naar de echtheidvan relieken of papieren : het kocht aflaten, die in overvloed metmooie beloften werden aangeboden. Wel werden er van hoogerhand bevelen gegeven tot gevangenneming van valsche „ques-tierders" ?), maar het verlangen naar aflaten en naar beschermingvan heiligen deed het yolk er blijkbaar steeds weer in loopen .We kunnen ons voorstellen welke ergernis dergelijke toestanden

i) Zoo o . a, deel N 281, 291 .2) Leuv. Bijdr. N 354 .3) Tijdschr. XXI 75 vlgg., ref, van 1524.4) �olloquia, uitgegeven door Petrus Rabus 1693, blz . 291 .5) �ekhof a. w ., blz. 18 .6) A. w ., biz . 19 vlgg.7) A, w ., blz . 24, 25 .

3x

bij de meer ontwikkelden moesten verwekken . Omstreeks 1500,

dus niet zoo heel lang v6or Luthers optreden togas Tetzel, zullendoze misbruiken stellig een grooten omvang gehad hebben .�aarbij komt nog, dat hot rondtrekken met de relieken sours

tot allesbehalve verheffende tooneelen aanleiding gaf . �en verhaalvan den kroniekschrijver Marcus van Vaernewijck over eendergelijk optreden der „questierders" wordt door �r . �ekhof inzijn book naverteld 1 ) . �et lijkt mij eigenaardiger den kroniek-schrijver zelf aan hot woord to laten . 2 ) �ij vertelt nl. dat voorhot eerst in hot jaar 1566 de „ommeghanck van St . Anthonis (welcx„figuere men van Belle in West-Vlaenderen, alle jare to Ghendt„plach to brijnghen ende in ander quartieren van Vlaenderen omme„te draghen, daer zij groot ghewin an dodos)achterghebleven,,was, to weten up den tweetsten paeschdach, daer schepenen van„beede de bancken mode pleghen to ghane ende inne to hales, van„Santo Pieters afcommende, zeer statelic ende solemnelic, met die„balius van Ghendt ende van Sente Pieters eerlichede, elc met„zijn frissche cleeders an, ook mattes proost, prioor ende„monicken van Sente Pieters abdie, met haer costelicste cappen„ende met diveersche procession verchiert ende vercnaept 3),„daer over beede zijden vander straten tvolck groote reve-„rencie dodo ende sommighe simpel vraukins ende ander per-„soonen over haer knien vielen, bewijsende does beelde zeer„groote eere, to meer omdat zij met zoo eerlic ende statelic een„ghezelschap inne ghehaelt wart . Nochtans en wast anders niet„datn een haut of blocxkin waerinne ghesneden was, totten„schaudere, die figuere van eenen man met eenen baerde, naer„die ghelijckenesse van dies heleghen heremijt Sente Anthonis„ende alzoo daerup gheschildert ende chierlic ghestof�eert, ende

i) A. w ., blz . 93 .2) Marcus van Vaernewijck, van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voorna-

melijk in Ghendt 1566-1568, naar hot oorspronkelijk handschrift uitgeg. door �erd, van-der�aeghen in de Maatschappij der Vi. Bibliophiles 4e reeks no . 1 deal I blz . 63 vlgg.

3) verzorgd .

33

,,was daer over een viercant troonkin ghemaeckt daer bellekins,,an hijnghen ende voren ghijncker eene met bellen, al clijnckende .„�ier inne en was gheen helichdom 1) noch relijcquen vanden„zant 2) dan alleene bloot gheschildert haut, zoo voorseyt es ;„welcke figuere, wanneer zij daer mede buten der stadt poorte„waren, pleghen to steken in eenen leren zack oft male ende to„weerpen oft schieten over de grachten 3) ofte in de mande van„eenen waghen to smacken en de treme 4) daermede zij hem„draghen ooc, de welcke men vaude met leden in tween, daertoe„ghemaect zijnde, hier toe schenen schepenen van audts ghein-„duceert 5) zijnde, ooc schanc men den voorschepenen, de balius„ende de pencionarissen etc een paer nessen 6) ende vercreghen„alzoo in diveersche keercken to Ghendt stacie, om zeker offe-„randen vande devote lieden to innen, ende trocken dan duere,„daer vijf of zes daghen gheweest hebbende, wederomme uut-„gheleet werdende met schepenen ende ander notabele van-„der stadt. Maer eenen ghoeden tijt daer to voren plocht mer al„ander spel mede to spelen; want boven 7) de voornoemde eere„diemen dese figuere an dede, zoo plachmer mede to zotten„ende to alven 8), alzoo zaen alst buter poorten quam op Sente„Amantsbeerch ; want de baveneers (alzoo ghenaemt vanden„clooster van Ste Bavo, dat stout daer nu tnieu casteel staet,„ende warent die daer ontrent woonden jonghe ghesellen ende„quade clossen 9) die men daer vele plach to vinden) ende de„mudeneers, dat waren de vechters van der Mude 10), die ghe-„meenlic de meeste ende steercste in ghetale waren, ghij nghen

i) Reliquie.z) �eilige.3) �ier waarsch . : sloot .4) �raagstoel.5) Betrokken ?6) Beurzen .~) Behalve .8) Gekken .9) Lomperts .

10) Renaming van een errein to Gent, gelegen aan de Leye .

3

34

„ghemeenlic alle jare eenen camp up Ste Amantsbeerch jeghen„melcanderen, om dees rijve 1) oft figuere to hebben ende alzoo„eenen streeck weechs, buten to lande medeloopen ende schumen 2),„om boter, eijeren, wusten 3 ), vleesch, vlas, enz., dat zij vele ghe-„creghen. �ierom tracmen blancke zweerden uut ende hieuwen„melcanderen up dlijf, trocken ende soochden 4) dees figuere,„ghelijck de katte de muus doet, vielen ende rolden vanden„beerch van boven nedere ende ooc de figuere ofte beeldekin„mede, dat lack daer ooc ghewintelt (ic en weet niet waer)„ijewers int zant ende diet ghecrijghen conde ende die de quaetste,„cloucste ende steercste wares, die liepen met de proije 5) duere„ende alzoo nam dees heydensche raserie een hende . Zoo zeer„verblent was tvolck hier inne, dat vele meenden dattet al recht,,was datter gheschiede."Na zijn ergernis over deze toestanden geuit to hebben, vertelt

Marcus van Vaernewijck nog dat in het jaar 1497 een bruginstortte door de menschenmassa : „zoo was tvolck daerwaertmet eenen zotten ijver ghedreven ende vele uut ghoederdevocien" .lk heb dit verhaal voor het grootste gedeelte overgenomen,

omdat het ons een duidelijk inzicht in „Nyeuvont" geeft, tomeer daar tijd en plaats niet veel verschillen . Zulke vertoo-ningen zullen ook wel elders zijn voorgekomen, en de ergerniser over zal bij de meer ontwikkelden algemeen geweest zijn .Gees wonder dat onze schrijver, een satire tegen het bedrogschrijvende, een instelling die met zooveel bedrog gepaard ging,parodieerde .

�e verheffing van V r o u L o r t s e, het verpersoonlijkt bedrog,

i) Reliquiekist of . kas .2) Afstroopen, plunderer, hales wat er van to hales is .3) Worsten.4) Koesteren, streelen ?5) Buit .

i} A. w ., blz . ig vlgg, en 77 vlgg.

35

tot heilige behoeft geen rechtstreeksche en zelfstandige parodievan de heiligenverheffing of -vereering als zoodanig to zijn . Menkrijgt veeleer den indruk, dat de schrijver ook hier eigenlijkalleen het bedrijf der v a 1 s c h e „questierders" aan de kaakstelt, die vaak, evenals Tijl Uilenspiegel in het bovengenoemdeverhaal, plotseling met valsche heiligenrelieken of -beeldenvoor den dag kwamen our met mooie, verzonnen verhalen hetyolk tot vereering en vooral tot geldgeven to bewegen . Ook iser in de middeleeuwen door het als-het-ware-dagelijksch contactmet heiligenvereering allicht aanleiding tot het voorstellen alsheilige van iets, dat den menschen zeer na aan het hart ligt, indit geval een zonde ; parodieering hoeft dan niet bedoeld tozijn. Tot het voorstellen als heilige werkt natuurlijk ook deheerschende gewoonte mee our allerlei zonden als personen in too-neelstukken en andere gedichten to doen optreden. Immers slechtsdoor personificatie kunnen deze zonden tot heiligen worden .Intusschen ligt er in de geheele inkleeding van het stuk en in

de verheffing en verheerlijking van Sin t e L o r t s, de heiligver-klaring van het bedrog, toch wel een zekere bespotting van deonbeperkte heiligenvereering van het yolk, dat niet naar echtheidvan relieken en legenden vroeg, als het maar aflaat en bescher-ming van heiligen kon deelachtig worden .�en enkel woord over de heiligen, die door het yolk vereerd

werden en over hun legenden . �e geleerde Bollandist, � . �elehayeheeft in zijn „Legendes hagiographiques" de verschillende oorzakenuiteengezet, waardoor vaak heiligenlegenden ontstaan zijn en soursmenschen volksheiligen geworden zijn, wier leven daartoe vol-strekt geen aanleiding gegeven had . �e fantasie van het yolk envan de schrijvers van heiligenlegenden, die beiden de verhalenzoo mooi mogelijk wilden maken, speelt daarbij een groote rol 1).Immers hoe wonderdadiger de heilige, des to grooter het ver-trouwen in zijn bescherming. Als gevolg verder van het samen-

36

brengen van de daden van meerdere personen op een hoofd, doorverkeerd dezen van oudere teksten of door bloote overeenkomst inden klank van den naam, kreeg men vaak de zonderlingste combi-naties. Zoo werden oorspronkelijke heiligen onherkenbaar envereerde het yolk sours heiligen, die nimmer, ook niet als gewonestervelingen, geleefd hadden 1 ) . Van deze snort vindt men erbijv, vele onder de heiligen die tegen ziekten worden aange-roepen 2) .

Geen wonder, dat deze zonderlinge heiligenvereering vaak,lang v66rdat we bij �rasmus in zijn colloquium „Peregrinatioreligionis ergo" een opzettelijke en algemeene bespotting van devereering der heiligen vinden, bij de meer ontwikkelden aanleidingtot parodie heeft gegeven. �n wel juist bij de geestelijkheid zeif ;immers onder deze werden de meest ontwikkelde lieden gevonden .�en der oudste voorbeelden van dergelijke parodie schijnt to

zijn de „Sermo de Nemine", een anoniem stuk, waarin de makerde grootheid van N e m o bewijst door in de heilige boeken overalN e m o als persoon in plaats van n e m o to dezen. In �rankrijkheeft een op dezen „sermo" berustende „sermon joyeux" : „lesgrans et merveilleux �aictz du seigneur Nemo", naar het schijnt,behoord tot de parodie van het ceremonieel en het kerkelijkgezag bij „la fete des foul" 3 ) . dok wij bezitten nit de 16de eeuwvan het sermoen over dezen N e m o een vertaling of navolging :„Van Sinte Niemant ende van zijn wonderlijc levee, groote machtende heerlijckheyt" 4 ) .

�e heilige N e m o nu is volgens Lintilhac 5) het voorbeeld

1) Zie �elehaye, a . w ., blz . 20 vlgg. en 95 vlgg ., waar hiJ o. a . over de heiligen �ig n aen � m e r i t a spreekt, die door verkeerd lezen uit bijvoeg. nww. ontstaan zLjn ; verderblz. 55, waar de schrijver S a i n t � x p d d i t als patroon voor dringende zaken vermeldt.

2) Zie Tijdschr. XvIII ig6, i97, waar Prof. Muller een aantal dergelijke heiligen o.a. uit�e �ock, Volksgeneeskunde, opsomt ; zie ook Schrijnen, �ssays, blz. 65 vlgg., 251 vlgg.

3) Lintilhac, �istoire gdn . du ThdAtre en �rance II (�om~die) blz. 152 en 147.4) Veelderh. geneuchl. �ichten, blz . 150 vlgg. en zie Muller in T(jdschr. XVIII 206-207.5) Lintilhac, a . w., blz .152 vlgg., waar S a i n t- � a r e n g en S a i n t-01 g n o n genoemd

worden, die ook bij ons to vinden zijn, nl. S i n t � a r i n g u s en Slat J u i n (patrootzvan de grappenmakers) ; verg. Tijdschr. XVIII 196.

37

geworden voor een menigte gefingeerde heiligen, die in de„sermons joyeux" voorkomen .

Men kan zich voorstellen welk een prachtig terrein hier, waarde geestelijkheid voorgegaan was, gevonden wordt voor hetvolksvernuft, dat altijd belust is op woordspelingen. Maar menkan ook meteen nit dit alles het tamelijk onschuldig karaktervan een dergelijke heiligenparodieering begrijpen. Voorbeeldenvan zulke heiligen zijn er dan ook in menigte . Ik zal er slechtsenkele noemen en wet eenige, die in het bizonder menschelijkefouten en gebreken typeeren zooals : S i n t L u y a e r t, R e y n u y t 1 ),N o y w e r c, M a and a g (patroons voor de leegloopers en Maan-daghouders), M a g e r, � e b n i e t 2), V r e e t o p ; ook personagesals Laudate end Verleghen (d.i . Ver Lega, vrouw leeg-loopster) zijn blijkbaar dergelijke „santen" 3 ) .Tot deze snort van heiligen nu behoort ook Sin t e L o r t s . �n

evenzeer Sin t e A e 1 w a e r, de twistzucht, die in een referein,gepubliceerd door J . Bolte 4 ), bezongen wordt

„�lck dient sinte Aelwaer met grooter begheert,„�ie van veel menschen wordt gheeert".

�en oproeping tot deze heilige is het, waarbij haar lof verkon-digd wordt. Ik druk hier het eerste couplet of

„Gheestelick waerlick court al ghelijcke,„Our to versoecken [die ?] groote santinne,„�en patroenerse van arm ende rijcke,„�del, onedel, twaer tot uwer gewinne

i) Zie Veelderh . geneuchl. �ichten, blz . 110 vlgg ., Van Vloten, Kluchtspel 1210 „SinceReynuutscasse", �e �astelein's Sermoen van Sente Reinhuut, bet laatste lied in zijnKonst van Rhetoriken .

2) Veelderh, geneuchl . �ichten, bin . 115 vlgg. en vooral 122 vlg.3) Zie Veelderh, geneuchl . �ichten, blz . 121 en vender over gefingeerde heiligen Gittde

in Taal en Letteren II 173 vlgg . en Muller in Tijdschr. XVIII 196 vlgg., 202 vlgg .4) Tijdschr. XIV 219 : Bilderbogen des 16 . Jahrhunderts, no. 5 : �ie personifizierte

Zanksucht (Since Aelwaer), een gedicht bij een prent van �orn . Teunisse, „gbeprent totAemstelredam."

3$

„Since Aelwaer heet sy, verstaet wel den sinne,„�us brengt haer wt minne v offerhande !„Want si heeft gheregheert van swerelts beghinne,„Oost, west, suyt, noorden, in alien landen ;„�aerder twe vergadert zijn, (opent v verstanden)„�aer is si int middel, soot heeft ghebleken .„Wilt haer verlichten, v licht laet branden„�nde wilt haer dock daghelicx een keers ontsteken,„Op dat ghi by haer moecht worden gheleken !„Twordt v gheraden ter goeder trouwen,„�aer gracie en sal v niet ontbreken„Wiltse dock met ooghen aenschouwen,„Waer dat ghi zijt voor ende na,„Lof grote santinne Aelwaria !"

�ierop volgt een beschrijving van haar attributer . Vervolgensworden allerlei menschen opgenoemd, die Sin t e A e 1 w a e reeren. Na een viertal coupletten hierover gaat het referein aldusverder :

„�en abt van Grimberghen met mijn heer van Kijf hoeck„�ie sachmen verheffen ende canonizeeren„Met doctor Muylaert hoet [u ?] in gherijf cloeck„Since Aelwaria niet our vol to eeren .„Oock ghinghen [Si ?J een costelick gilt ordineeren,„Op dat die relequien nyet en soude verdwalen„Our een commers gulden is dit goet to ontbeeren,„�aer moecht ghi dit ghilde wel mede betalen,„�ourt noormans denen, �uytsen ende Walen,„�ese gracie moechdi altsamen verwerven .„Met sanck salmense eerlick to kercken halen,„Al die ghene, die in dit ghilde sullen sterven,„�en eewighe memorije moecht ghi v selver erven.„U kints kinderen die sullent ghenieten" .

�n de „prince" besluit, na een aanvulling van de oproeping :

39

„�aer milde gracije is v altoos by,„Sy en wilse voor niemant ter went sparen,„�oe groot, hoe machtich, hoe rijcke dat by sy .„�us wil ick gaen sluyten met herten bly„Since Aelwaers leggende, seer soet om hooren ;„Want luttel yemant isser ter werelt vry,„Van wat staten dat si sijn gheboren ;„Ofter yemant waer, die haer gracie hadde verloren,„Men soudese weer crijghen, waert, datmer om ba„Lof grote santinne Aelwaria !"

Zoowel bij Since Lorts als bij Since Aelwaer vinden weeen „gilds" vermeld . Zulk een „gilds" is natuurlijk ni'ets antlersdan de parodie of caricatuur van de talrijke middeleeuwsch-katholieke vereenigingen van geestelijken en leeken, broeder-schappen of „gilden" genaamd. Ter wills van geestelijk heil,begrafenis en uitvaart en ook tegen ziekte kon men zich daarvoor geld of antlers geschenken in het „gildeboeck", zooals hetook in „Nyeuvont" reg . 572 heet, laten inschrijven. Zoo kondenbijv, in Utrecht allen, die giften gaven voor het herstel vanden �om, in de broederschap van St. Martinus worden opge-nomen 1) .

Als voorbeeld voor zoo'n geestelijke broederschap kan men het„gilds" beschouwen, dat aan het einde van �veraert's „Maria�oedeken" vermeld wordt. �aar, in een oproeping tot allezondaars en zondaressen om voor Maria, de bemiddelaarster,„den houtaer to houden in eeren", zegt de „clerc" G o e tGheselscip :

i) �r. �ekhof, a. w., blz . 68, vermeldt dat nog heden St. �ornelius tegen de „sessens"(stuipen) wordt aangeroepen, vooral in Machelen bij Gent . Men kust daar een reliek vanden heilige en wordt voor io centimes in het „guldeboek" ingeschreven, waardoor men3 voile en 2 gedeeltelijke aflaten verkrijgt. Zoo gaat het ook nog bijv. bij de broederschapvan St . �ubert : zie a, w ., blz . 88. �e �ock, Spreekwoorden en zegswijzen, bin . 30,vermeldt dat in de gilds van St. Antonius (te �erdersem) nog steeds gesproken wordt vang i l d e broers, deken van de g i l 4 e enz .

40

„�ebt dock in memorie / dese ghilde scoone„�evotelic inghestelt / byden persoone„Van Sinte �ominicus / hooft ende prelaet„Van deser oordene / �us niet en versmaet„�en dienst van Maria / �eser gilden inwesene„�n es maer drie hoedekens / de weke to lesene .„Ooc wort elc ghildebroeder / ende suster zonder resspyt„�eelachtich in aide diensten / ter weerelt wyt„�ie men in aide oorden / ende ghilden doet .„Van incommen / en begheert men scat noch goet„Maer broederlicke minsaemheyt / zonder comocie„Int sterven ofte uutghaen elc zyn devocie".

Ook vindt men een „gilds" vermeld aan het einde van hetmirakelspel „van den �eiligen sacraments vander Nyeuwervaert",in de „naprologhe"

„�oet uwe devocie den sacraments,„Ghy, guldebruers oft wie ghy sift,„�omet in dese gulden als obedienten,„Ter eeren den Sacrament gebenedijt„Soe wordy deelachtich talder tijt„�en scoonen dienst, tower zielen proffijt,„�at men tgeheel jaer doer doet,„Om de brueders ende de zusters goet" .

Van deze oproepingen en inschrijvingen in een geestelijkebroederschap is de in ons stuk en ook elders in de literatuurvoorkomende oproeping van zondaars en zondaressen tot een„gilds" de spotvorm. Zoo worden in een referein nit den meergenoemden bundel van 1524 1) veel goede bekenden van Sin t eL o r t s opgenoemd

„�ie tkoorntgen mitten conynen groin eten„�nds vanden terlinck allet bevroyen weten

i) Tijdschr . XXI 92, 93.

41

„Gehuyde die to metten tyt lucht gaen rapen„Makelaers die mitten ionghers thoyn speten„Muylstoters die de bellen wten caproen meten„weukens die drincken gaen tallen ghelaghen„Jongwyfkens die wtloopen als meesters slapen„Jongerkins die vercopen beemden en haghen„�aer patrimony goet min dan die helft gheven".

Verder „cooplieden" en „fynancimakers" en

„�linckerders die proncken al warent heeren„�aghelicks draghende hen beste cleeren„�iet al doen halen mitten satyne„Sonder renten syn in venus vermeeren„Ambachtsvolck die dikwijls gaen to wyne„Nochtans wel betalende ten fyne„Al moeter den lesten penninck om beven„�ees syn werdich in die ghilde ghescreven" .

�en dergelijk „gilde" van veel ouder datum is dat „van derBlauwer scute" 1) . Zoo algemeen bekend is dit gedicht van Jacobvan Oestvoren, dat het onnoodig is het hier gedeeltelijk of to drukken .Ik haal het slechts aan als bewijs, dat dergelijke „gilden" in deliteratuur reeds veel vroeger voorkomen. �en soortgelijke orde isverder die van „Aernouts arme Broederen" 2) . Naar gelang van het„gilde" vinden we steeds weer andere lieden opgeroepen of genoemd,terwijl we sommige onder hen, zooals de drinkers, de dartelemeisjes e. a, herhaaldelijk aantreffen. �e oproeping achtereen-volgens van de verschillende standen vindt men ook verderalgemeen in de literatuur der middeleeuwen, zoo bijv, in dedoodendansen 3); bij ons ook in een daaraan verwant stuk, nl.�e Roovere's „Mollenfeest" .

i) Verwijs, van Vrouwen ende van Minne, blz . 94 vlgg .2) Beschreven in Veelderh . geneuclil. �ichten, blz. 8g vlgg.g) verg. �reizenach, Gesch. des neueren �ramas I 240 .

42

In „Nyeuvont" zien we den c ass e n a e r de menschen inbet „gilde" van de heilige oproepen en inschrijven . �it vindt zijnverklaring in het feit, dat de „questierders" het voorrecht 1)hadden, al rondtrekkende, de bewoners van verafgelegen strekenin de gelegenheid to stellen zich in de broederschap van eenanders voor hen onbereikbaren heilige to laten inschrijven, waar-door ze diens bescherming, bijv. tegen ziekten, deelachtig kondenworden. Voor die inschrijving moesten de menschen dan natuurlijkgiften geven, d. i. in ons stuk het in de aanteekening bij reg . 12onader to bespreken nab e s a e t .

Na het bovenbesprokene is de handeling in „Nyeuvont"duidelijk. �r blijven intusschen nog enkele punten over, diebespreking behoeven . �aaronder behoort het b e e 1 d van S i n t eL o r t s, waarvoor we in den houten St. Antonius uit het bovengrootendeels afgedrukte verhaal van den kroniekschrijver Marcusvan Vaernewijck een goed voorbeeld hebben. Met de op de prentjesafgebeelde buste van Sin t e L o r t s, die met een snort gekroondehoofddoek en zegenend opgeheven handen is voorgesteld, iswaarschijnlijk een dergelijk houten beeld bedoeld 2).

Van de k as, waarin bet beeld van Sin t e L o r t s geplaatstis, kunnen we ons door de illustraties een voorstelling makeneen kastje met openstaande deuren, die aan de binnenzijde meteen bloempatroon versierd zijn, terwijl bet geheel bekroondwordt door een dakje, met een snort parelrand afgezet, datvoorzien is van een dakvenstertje. Op de houtsnede zou de kas onseen oogenblik aan een geschilderde tryptiek kunnen doen denken .�at echter bet beeld van de heilige los in de kas staat, blijkt nietalleen uit het dak, maar ook uit reg . 81 van ons stuk, waarL o o s h e y t zegt : „wi moeten ons keeren Sinte Lorts to doen

i) �ekhof a . w., blz. 84.2) Zulke busten waren anders gewoonlijk van zilver vervaardigd, zoogenaamde kop-

reliquiaria, zooals bijv. het bekende reliquiarium van �lias Scerpsweert .

43

beslane eerst in een casse" 1 ) . �e houtsnede vertoont de kas, ge-plaatst op een altaartafel, zoodat het geheel een altaar vormt 2) .Men kan zich voorstellen, dat de „cassenaers" de kas op eendraagbaar daarheen dragen, wanneer zij na de opdracht vanV r o u N y e u v o n t om de kas aan het yolk to vertoonen, metdeze op weg gaan 3).

Ter verklaring van de „b o e c x k e n s, daer die heylighe SinteLorts figuere inne ghemaelt" is en waar haar „legende properlijcin is genarreert", die de „cassenaer" heeft doen drukken en diehij „elcken sal gheven teender ghedenckenesse", diene dat de„questierders" ook colporteurs van prenten en boekwerkjeswaxen 4) ; zoo dus ook onze „cassenaers" .We kunnen ons een voorstelling van een dergelijk boekje

maken, wanneer we „dat leven van Sinte Kunera" 5) lezen, dat,,in die stadt van Renen" verkocht wend . �it boekje, dat doorveel plaatjes verduidelijkt en versierd wordt, vertelt de „vita"van Sinte Kunera en vele mirakelen . Zulke boekjes stondendikwijls vol van de wonderbaarlijkste verhalen. Zoo spreektMgr. G. W. van �eukelum in zijn verhandeling over verschil-lende �ristoffelbeelden en -legenden 6) ook over �ristoffel-

i) Verg. Pyramus en Thisbe, in den bundel : Trou moet blijcken, reg. ioo„Als men voor Venus outaer gaet buyghen„�n theylichdom in de casse beloocken",

(een van die eigenaardige mengsels van classieke en katholieke elementen, zooals er in demiddeleeuwen zoo vaak voorkomen) .

2) �en altaar, als dat van S i n t e L o r t s, maar waarin een aantal kopreliquiaria staan,dus niet met een draagbare kas, is dat van Marienstadt, afgebeeld bij Beissel, Zur Kennt-niss and Wi rdigung der mittelalterlichen Altare �eutschlands .

3) �en voorstelling van het binnentrekken in de kerk met een kas of schrijn vindt menop een begin-lgde-eeuwsche spotprent, een parodie op het rondtrekken met de kas van St.Antonius, die afgebeeld staat achter sommige ezemplaren van �ekhof's Questierders vanden aflaat.

4) �ekhof a, w ., blz. 89 vlg .5) Uitgegeven door M. Nijhoff, naar het eenig bekende exemplaar van de Kon . Bibliotheek

to 's-Gravenhage .6) Van Sinte �ristoffelsbeelden, blz . 35 aant .

44

boekjes en -gebeden, die vaak vol bijgeloovige voorstellingenwaren.

Ten slotte een enkel woord over b i e c h t en s e r m o e n, waar-over ten plaatse in de aanteekeningen meer. �at de biecht doorde „questierders" afgenomen wend heb ik nergens vermeld ge-vonden. Maar het spreekt vanzelf dat men eerst gebiecht en„penitencie ontfaen" moest hebben, vo6rdat men den aflaat deel-achtig kon worden, dien de „questierders" kwamen brengen . Ikvermoed dat de schrijver den „cassenaer" hier, ten wille vanhetgeen de eerste aan zijn publiek wil vertellen, de biecht lastafnemen.�venmin weet ik of het sermoen, waarin de „cassenaer" de

legende van Sin t e L o r t s vertelt in eenig verband staat met depreek van de „questierders" 1), ofschoon het, dunkt me, welwaarschijnlijk is. In ieder geval echter roept het ons, als spot-sermoen, de bovengenoemde „sermons joyeux" in de gedachte .�en pendant vinden we o .a. in het „Sermoen van Sente Rein-huut" in �e �astelein's „Konst van Rethoriken" 2), waar ook delegende van den heilige met „macaronisch" Latijn wordt inge-leid. �n vender herinnert ons het sermoen van den „cassenaer"ook aan de met Latijn doorspekte „paten noster's", „wilde vespers"en „sotte benedicties" 3 ) .

VII

�en geheel nieuw personage in onze literatuur is de zot metzijn quasi-babbelende marot. Of hij voorgangers gehad heeft, ismoeilijk to zeggen, daar lang niet alle dergelijke stukken be-waard zijn gebleven. �en zot zonder marot vinden we reeds

i) verg. �ekhof a . w., blz. 78 vlgg.2) Uitgave van i6i6, blz . 190 vlgg .3) 0 . a . Veelderh . genenchl. �ichten, blz. 183, i86 ; hier vindt men echter geen „macaro-

niach" Latijn .

45

vodr „Nyeuvont" in een fragment van „Tspel van den Somerende van den Winter" 1) . In de �ransche comedie treffen wehem reeds veel vroeger aan, maar met zijn marot schijnt hijook daar pas in het laatst der i5de eeuw voor to komen .Uit de namen s o t en vooral m a r o t mogen wij wel afleiden

oat wij den zot, of althans zijn quasi-sprekende zotskolf uit�rankrijk, zeker niet uit �uitschland, gekregen hebben . Ook in�uitschland kept men wel zotten n a r r e n genoemd, maar dezebenaming was in de Nederlanden vodr den invloed van Brandt's„Narrenschiff ", slechts weinig bekend z). �e gewone naam wassot. �e vraag, wat de zot eigenlijk is, last ik gaarne aan anderenter beantwoording over : zij is to omvangrijk en to ingewikkeld,dan oat ik kans zou zien haar hier to bespreken . Voor onsstuk is dit ook niet noodig, daar we in �rankrijk op het eindevan de 15de eeuw in „la Passion de Troyes" 3) een zot met zijnmarot vinden, die ons het voorkomen van een dergelijk perso-nage in „Nyeuvont" zeer begrijpelijk maakt. Ook deze zot doet,alsof zijn marot spreekt ; maar hij haalt geen woorden van haaraan. �ij zegt nl . :

,je m'en vois moy et ma marotte„�n quelque lieu faire silence" .

Verder, terwijl hij haar op de plaats van een „idole" zet :

„Vela Marotte qui domine ;,,�e �ieu ! qu'elle fait bonne mine!„�lle parle presque du Latin".

Telkens wordt verder in het stuk het optreden van den zotaangeduid met : „stultus loquitur", zonder oat zijn woorden wor-

i) Mnl . dram . Po~zie, uitgeg. d. �r. Leendertz jr., blz. 436 (verg . a . w., blz. LXI). �ezot komt hard aanloopen, druk redeneerend, terwijl hij vraagt wat er to doen is en waarhij jets to eten kan krijgen. �e „baliu van den snee" jaagt hem met bedreigingen weg .

z) verg. Mnl . Wdb. en Ned. Wdb. I . v. n a r.3) Lintllhac, �istoire gin . du Th6atre en �rance I (Le theatre s6rieuz du moyen age)

blz. 167 vig.

46

den weergegeven, zoodat hij this extempore schijnt to sprekenen eigenlijk niet aan de handeling deelneemt .

�e zot S c h 0 o n t o o c h spreekt niet extempore ; dat ligt natuurlijkniet in de bedoeling van den schrijver, die deze figuur niet slechtsgebruikt om zijn stuk voor het publiek aantrekkelijk to maken,maar haar in het bizonder noodig heeft om al zijn op- en aanmer-kingen van tamelijk uiteenloopend karakter to berde to kunnenbrengen. Maar onze zot babbelt toch ook steeds op zijn eigen houtjedoor, d. w. z, de andere spelers merken zijn bestaan ternauwer-nood op ; de handeling gaat haar gang . Alleen in reg. 308 vlg .reageert de „knape" van den „cassenaer" even op de woordenvan den zot door een verwensching aan het adres van de marot„Ick wou die marote flu laghe int water" enz .Nog dient opgemerkt dat de zot met zijn marot, Q u a e t

e n d e W a e r s e g g e n, herhaaldelijk als het ware het nuch-tere verstand vertegenwoordigt, waaruit het vaak in dien tijdvoorkomende denkbeeld blijkt, dat de waarheid bij de zottento vinden is. Aan den anderen kant kan de zot hierdoor eenwelkome veiligheidsklep zijn voor een schrijver als �orn .�veraert. �eze last nl. zot en marot in zijn „Spel vandennyeuwen Priestere" 1) de waarheid vertellen, die hij anders nietzou durven zeggen en die nu immers toch maar door een zotwordt gezegd. �it gebruik van de rol van den zot brengende bovenbesproken tijdsomstandigheden mee. �e schrijver van„Nyeuvont" heeft zijn S c h o onto o c h daarvoor nog niet noodig .�n zoo vinden we den zot daar eigenlijk in een tusschenstadiumtusschen den vrijuitbabbelenden zot, zooals die in „la passion deTroyes" optreedt, en een zot als T w y f f e l i c Z i n in �veraert's

1) verg. Muller, �en Rederijker uit den tijd der �ervorming, in Onze �euw 1908, N119 vlg . In dit spel van �veraert redeneert T w ij f f e 1 i c Z i n, een zot, met zijn marot(bier eendrachtig) over allerlei toestanden . - Ik voeg hierbij een paar plaatsen, waar de zotover zijn marot spreekt. In den Nederduytschen �elicon, blz . 13, 15, 16 vertelt een zot datzijn „marotgen" lacht en dorst beeft en, evenals hij, verlangend is een liedje to hooren . Verderhooren we van een sprekende marot in bet straks to bespreken huweli jk van J o n c k e rM o r s en V r o u L o r s (zie beneden) . Zie ook Kalff, Gesch. d. Ned . Letterk . III 154, 157.

47

„Nyeuwen Priestere" ; in een eigenaardige rol, gelijk er, naar mijnweten, voor dien niet gevonden wordt . �n zijn bizonderheidbestaat dan speciaal in het groote aandeel, dat de zot hier voorhet eerst zijn marot in die rol last nemen .Wat flu deze marot betreft : bij de nadere beschouwing der

of beelding van den zot op de houtsnede (II) trof mij, dat de marot,die volgens den tekst van „Nyeuvont" vrouwelijk is, op deprent in het geheel niet als vrouwenkop voorgesteld is, maarveeleer gelijkt op den zot zelf. �en vergelijking met andere zots-kolven op prenten, die mij in handen kwarnen, toonde dat dezeopmerking bij verreweg de meeste zotskolven to maken valt,voor zoover de kolf althans een kop heeft en niet eenvoudig eensnort van ruwe knots is. Op sommige prenten heeft de zotskolfzelfs zeer duidelijk een mannenkop, zoo bijv, op een miniatuurvan Jean �ouquet in het gebedenboek van �t. �hevalier 1460,den marteldood van Sinte Apollina voorstellende 1 ), waar de kopeen baard draagt . Meestal lijkt de kop van de zotskolf vrij nauw-keurig op dien van den zot zelf ; sours is hij een snort copie vandien kop, zooals bijv. op een prent van Brueghel 2 ) en een anderevan Lucas van Leyden 3) . �eze tegenstrijdigheid 4 ) van literatuuren beeldende kunst leidt ons vanzelf tot de vraag, wat eigenlijkdeze marot of zotskolf is. Ik durf hierover slechts een gissingmaken .�logel in zijn „Geschichte der �ofnarren" 5) zegt, dat de „Nar-

renkolben" behoort tot de overoude wapenen of eereteekenen vande narren en dat het oorspronkelijk vermoedelijk niets andersdan de plant was, die nu nog den naam „Narrenkolben, Rohr-kolben" draagt, de lischdodde dus . Over de juistheid van dezeverklaring kan ik niet oordeelen. �et lijkt mij dat K. von Amira

1) Zie bijv. Boon's Magazijn Sept . i9og, blz. 196.2) �stampes de Peter Bruegel, uitgegeven door van Bastelaer, p1. 226.3) Inkunabeln der Radierung, uitgeg. door Pauli, p1. XXII .4) Bij overdracht beteekes t m a r o t : zottin, maar ook : zot ; verg. Ned. Wdb. 1 . v. 3).

Moet men hier aan invloed van de mannelijke zotskolf uit de beeldende kunst denken?5) Blz . 59 .

4$

in zijn verhandeling „�er Stab in der germanischen Rechtssym-bolik" 1) ons den rechten weg wijst, al spreekt hij niet in hetbizonder over de zotskolf.Van Amira 2) leidt ni. alle staven of van den wandelstaf. Van

dezen komt hij tot den bodestaf, die eerst tot steun en verweerdient, vervolgens tot ambtsteeken wordt. �e bode is dienaar ;zoo ontstaat nit den bodestaf de dienststaf voor den wapenherauten den hof beambte, waaruit zich vervolgens de staf voor dengerechtsbode e, a, ontwikkelen 3) .Met den staf van den wapenheraut of van den hof beambte zou

ik flu dien van den zot in verband willen brengen ; of liever metde koif, die in het westen van �uropa vaak den staf vervangten die men in Londen al omstreeks 1300 als rechts- en regiments-staf vindt. Ook in de Nederlanden komt de gerechtsbode meteen koif voor, c 01 f d r a g e r 4 ) genoemd. In �uitschland wordtreeds in een vervolg op Gottfrieds „Tristan" _+ 1300 van eenkoif voor den nar melding gemaakt; daar last Tristan ni, voorzich maken : „ein Torenkleid . . , and nam einen Kolben gross" 5).�en uitgebreid onderzoek zou noodig zijn om dit alles met meerzekerheid to kunnen zeggen. Maar het lijkt mij zeer waar-schijnlijk dat de zotskolf de geparodieerde staf van den hof-beambte of den wapenheraut is .Terugkeerende tot den kop van de zotskolf, merk ik op dat

we daarvan een analogon hebben in een bij Von Amira vermel-den presidentshamer van een glide, die aan den knop een beeldje

1) Abhandlungen der kon. Bayer. Akad . der Wissenschaften, Philos .-philol . u . hist .Klasse, Band X%v, Abhandlung i .

z) A. w., blz. 23.3) Von Amira, a . w., blz. g8, merkt op dat de staf van den hofbeambte geen kenteeken van

rechtsbevoegdheid is, daar hij door hofbeambten gedragen werd, lang vddrdat don van henrechtsbevoegdheid kreeg . Tot verklaring van het stafsymbool is het bode-zijn van dendrager voldoende . �e zot aan het hof draagt dus zijn staf ook als d i e n a a r : die staf isgeen machtsteeken .

4) A . w., blz . q6 ; zie ook Mnl . Wdb . i. v .g) Aangehaald in Gbtzinger, Reallezicon i . v. Narr,

49

van Maria Magdalena droeg 1). Maar ook zonder dit voorbeeld isde ontwikkeling van het knotsvormige einde van de kolf tot kopbegrijpelijk . �e verdikking van de kolf is zeer waarschijnlijk totkop geworden, zonder dat daarbij aan een bepaald geslacht, manof vrouw, gedacht werd : het was alleen de caricatuur, de spot-vorm van een staf. Vanzelf zal toen de gedachte opgekomen zijn(of was zij reeds ouder?) van dat beeldje een interlocutor tomaken voor den zot, die een geduldigen toehoorder voor zijneeuwigdurend gebabbel noodig had. Men vindt ook inderdaadzotskolven afgebeeld, waaraan men den overgang van knots totkop kan waarnemen. Zoo bijv. een stok met knotsvormigen kop,waarin oogen, news en mond zeer oppervlakkig ingekrast zijn Z) .

Ook toonen vele zottenstokken, zooals ook de bovengenoemdevan Lucas van Leyden nog duidelijk de knoestige verdikkingenvan de oorspronkelijke knots. �at de kop, eenmaal uit de knotsgegroeid, vaak dezelfde is als die van den zot, dus mannelijk,wordt zeer begrijpelijk, wanneer we ons de zotskolf denken alshet ander-ik van den zot . �e vraag is maar : is dat denkbeeldinderdaad gevolg van de voorstelling in beeld, of omgekeerd deaanleiding, het voorbeeld, daarvoor geweest ?Maar hoe komt die zotskolf nu in de literatuur aan zijn

vrouwelijken naam? �e naam mar o t wijst niet onduidelijk opden factor, die hier in het spel is. Mar o t, �ransch mar o t t e isoorspronkelijk een naam en wel een der vele liefkoozende vlei- ofverkleinvormen van Marie 3). Prof. Muller 4) heeft dezen naambesproken naar aanleiding van een brokstuk van een Mn! . liedje,waarin M a r i k e n wel de verdietsching schijnt van ofr. Marion,den naam der (meer of minder) getrouwe gezellin van den uit�rankrijk wijd en zijd bekenden herder Robin . �eze Marion

i) A . w., blz. 135, vlgg .2) Zie Lacroia, Moeurs, usages et costumes au moyen age, blz. 249. Verg. ook het Mnl .

Wdb. i, v . c o 1 v e .3) Zie Ned . wdb. i . v . m a r o t.4) Zie Tijdschr. XXV 18-21 ; zie ook XXIX 12o vlg.

4

50

wordt in „Li gieus de Robin et Marion" van Adam de la �alle,dus in de 13de eeuw al, ook wel M a r o t en M a r o t t e ge-noemd 1), terwijl men in verschillende Ofr. liederen en spelenook Marote, Marotaine, Marotele (en ook Marionette,M a r i e t e enz .) vindt.�et schijnt dat de naam M ani a in zijn verkleinvormen in

�rankrijk op het tooneel en in de liederen de algemeene naamis geworden voor de vrouw, het vrouwtje, als onafscheidelijkegezellin van den man, misschien (alleen of voornamelijk) ten ge-volge van de populariteit van R o b i n en M a r i o n . �eze M a r i o nschijnt zoo een vaste tooneelfiguur geworden to zijn, evenals dem a r i o n e t t e n van de poppenkast, die, zooals Prof. Muller inzijn bovengenoemd artikel opmerkt, eigenlijk ook M a r i k e n'szijn. �iermede strookt de verklaring in Loquela : „Marote is depuppe, die in 't Jantje claaisspel het vrouwmensch verbeeldt".Nu is het mogelijk dat fr, m a r o t e, aanvankelijk willekeurig,

alleen als een zeer gewone vrouwennaam, gekozen ter benoe-ming eener bepaalde pop, en later (maar reeds in het Ofr .) dealgemeene s o o r tnaam geworden voor een pop in het algemeen,eerst d a a r n a en d a a r door gebezigd is in toepassing op dezotskolf, die immers ook een pop is ; men denke aan de mario-nettes, aan de aanhaling uit Loquela en vergelijke Godefroy :„m a r o t e, mar o t t e, poupee, tete de poupee" en ook „tete decarton sur laquelle les femmes montent leur bonnets ." �ochzoodoende ware het geslachtsverschil tusschen de marot in debeeldende kunst en in de literatuur toch nauwelijks verklaard :waarom joist een vrouwelijke pop? Niet onwaarschijnlijk dunkthet mij nu dat de zotskolf haar naam mar o t hieraan dankt,dat zij als de onafscheidelijke gezellin beschouwd werd vanden zot. �eze immers werd, evenals hansworsten en allerleiandere vaganten en vagebonden, ook wel met den naam Robinbestempeld : het lag dan voor de hand zijn onafscheidelijke ge-

i) Zie ook Lintilhac, a . w . II (�om~die) blz. 82

51

zellin den naam M a r o t e to geven, welke eigennaam gaande-weg een soortnaam werd 1). Trouwens de babbelzucht van dequasi-sprekende zotskolf kon er toe bijdragen aan deze het vrouwe-lijk geslacht toe to kennen, zoodat de marot dus het babbelzieke„vrouwmensch" werd, dat bijv . in „Nyeuvont", evenals Katrijn uitde poppenkast, slechts haar mond houdt, wanneer zij klappen krijgt .

�e zotskolf is dus waarschijnlijk in de literatuur eerst dooreen latere overdracht mar o t genoemd, en wel het eerst in�rankrijk ; in de beeldende kunst is de oudere traditie van eenmannenkop, ook daar to lande, blijven voortleven 2).

VIII

„Nyeuvont" is niet het eenige stuk, waarin we L o r t s eaantreffen. �ampbell maakt er in een naschrift 3) op zijn boven-genoemd artikel opmerkzaam op, dat V r o u L o r t s e nog in

i) Verg . Tijdschr. XXIX ii8 en ii .2) �en enkel woord over het (boven, blz. 45, ter zijde geschoven) vraagstuk der her-

komst van den zot zelf. Immers wanneer we de marot, de zotskolf van den zot aanhet hof, van daar op het tooneel overgebracht vinden, kan de vraag gedaan wordenwaarom niet denzelfden loop van zaken voor den zot zelf ondersteld? �ienaangaandewil ik opmerken dat de zot-op-het-tooneel of als de zot van een Kamer van Retho-rica (die dan een navolging van den zot-aan-het-hof zou zijn) of regelrecht aan hethof ontleend, zijn plaats op het tooneel kan gekregen hebben (verg, hierover Pr . van �uyse,�e Rederijkerskamers in Ned. I 57 vlgg. ; verder �reizenach, Gesch. des neueren �ramasI 201 vlg., waar hij spreekt over den monoloog van den nar van �erodes), om niet van demogeijkheid van invloed van het geestelijk tooneel to spreken (zie Lintilhac, �ist . gdn . dutheatre en �rance II, �omddie, blz . 35, 39). Maar ook is het mogelijk dat slechts de marotvan den zot-aan-het-hof is overgenomen . Want wanneer de zot, zooals ik meen, een typeis, dat als product beschouwd moet worden van den door sUe tijden heen voorkomendenlust tot het komische (verg . ook V . �uyse, t, a. p .) dan kan ook daarom reeds zijn uitrustingeen mengsel van allerlei elementen zijn. Immers draagt de zot de routs met ezels-ooren, die we van het feest van den ezelpaus afkomstig moet zijn, naast de zotskolf, dievan den hofdienaar moet zijn overgenomen (verg . �hambers, The mediaeval stage I384 vlg .) Intusschen hangt deze kwestie to nauw semen met die over het ontstaan van hetwereldlijk tooneel, dan dat ik er meer dan deze enkele opmerking over dunf waken . �ebeslissing last lk gaarne aan anderen over .

3) �e Nederlandsche Spectator 1862, biz. 367.

52

het einde van de 16de eeuw in Noord-Nederland voorkomt engevierd wordt. �it bewijst een boekje 1 ), waarin de zottenbruiloftvan den Leidschen kamerzot met Vrou Lors beschreven wordt,gevierd ter gelegenheid van het bekende rederijkersfeest toLeiden in het jaar 1596 : „�ort verhael vast Principael In„Leyden bedreven Bij sotten meest �ie op Vrou Lors feest„wares verschreven, �en XXVI Mayus Anno M�X�VI : �oes„Joncker Mors troude vrou Lors op 't Leytsche Toonneel" enz .„Gedruct tot Leyden I bij Jan �laesz van �orp I woonende in„de vergulde son Anno 1596." Alle zotten der verschillende ophet feest aanwezige Kamers van Rethorica komen hier hungeschenken aanbieden aan het bruidspaar : V r o u L o r s enJon c k e r M o r s, den bekenden zot van de Leidsche rederijkers-kamer „de Witte Acoleykens" 2). �at hier dezelfde V r o u L o r t s ebedoeld is ale in „Nyeuvont", de heilige dus, blijkt uit regels ale

„�elpt toch vrou Lors een kaers ontsteecken„Ghij suit bewares de leghe cassen„Met al die holle diepe tassen,„�ie binnen comes alle weecken" .

We zien hier dus Sin t e L o r t s uit haar kas gestapt om aleV r o u L o r s in het huwelijk to treden. Jon c k e r M o r s belooftverder in zij n „troubeloften" dat hij zal : „met deurbrengen doers[zijn] best" . Voorts

„Lorssen borgen en uytdragen,,Of coopers goet op lange daghen„�et best does hales van de Mart„Om makes so den Boel verwart

i) In de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde to Leiden ; zie�at . I, 213.

2) Pieter van der Mors of Piero, eig . Pieter �orneliszoon van der Mersch, wiens spreukwas LXNTIIT (�lck sijn tijt) en wiens portret thane nog hangt in de Lakenhal onder no .2468 . Zie Prinsen, Rekeningen van de kosten van het rederijkersfeest to Leiden in 1596, inBi jdragen en Mededeelingen van bet list . Genootschap XXV 447 ; verg, veirder de aanteeke-ning bij reg. 66, bier beneden .

53

„�at niemant die en weet to reeden„�e Bruyt belooft het selfde meden„Nering to doen sonder verstant„Al sout verlies zijn en groot schand„flier op geef wij malcander de hand" .

�en paar andere regels herinneren ons aan reg . 267 vlgg. van„Nyeuvont" ; het heet daar nl. van de „sotkens"

„Tschijnt van buyten nosh fraey faetsoen„Marothe seyt van nieuwe cleeren„Te halen op de kerfstock„�ie stoute meyt" enz .

�et verband tusschen deze V r o u L o r s en de heilige vanongeveer een eeuw vroeger is in het algemeen onmiskenbaar ;maar hoe moeten we ons dat verband voorstellen ? �en ding, datonmiddellijk treft, en waarover ook �ampbell reeds spreekt, isde overeenkomst tusschen de namen der drukkers van beidestukken. �ampbell's gissing, dat de drukker, �laesz van �orpto Leiden, een om geloofsredenen van het Zuiden naar hetNoorden uitgeweken afstammeling van den Antwerpschen Rolantvan den �orpe zou zijn, is verleidelijk . �eze uitgewekene zoudan onder de boeken, die van de pers der Van den �orps ver-schenen waren, ook een exemplaar van „Nyeuvont" meegebrachthebben. Zeer waarschijnlijk is het intusschen, dat we een of meerschakels tusschen de twee boekjes missen, bijv, een dergelijkezottenbruiloft als die van M o r s en L o r s ; daarop zou eenregel, waarin J o n c k e r M o r s over Sin t A c h t e r i) spreekt,kunnen wijzen .Reeds vroeger is er in onze literatuur ook in Zuid-Nederland

sprake van V r o u L o r t s e nl . in : „�et wonderlijcke leven van

x) Immers Mors schijnt zich zelf S i n t A c h t e r to noemen of zich met dien heiligeto vergelijken, waar hij zegt : „�oompt helpt vrou Lors tgeheele Jaer singhen I �oe datsy aen Sint achter is geraekt" : S i n t A c h t e r schijnt dus een andere naam voor Lore'bruidegom .

54

Sint Reynuyt" 9, waar we haar als moeder van Sin t R e y n u yten vrouw van M a g h e r m a n aantreffen .Voorts vindt men in „�en Bloemhof van de Nederlantsche jeught"

van 16io een huwelijk van „Since Vrou Lors, die was de bruyt,men sachse Sint Jutmis trouwen" 2) . Ook hier lezen we regels als :

„Men heeft int gheheele pover landt,„Noyt ghevonden so grooten sant,„�ie men meer caersen heeft ontsteecken" .

�et schij nt dat V r o u of S i n t e L o r t s in den volksmond isblijven leven en, niet alleen in het Antwerpen der 15de eeuwgeeerd en gevierd is geweest, maar ook in Noord-Nederland totaan de 17de eeuw toe voorkomt 3 , .

IX

�e v e r s b o u w in „Nyeuvont" vertoont nog het last-middel-eeuwsche rhythme der Rederijkers ; de lettergrepen worden nogniet geteld . �e verzen hebben over het geheel vier heflingen,enkele drie. Reg. 25 is waarschijnlijk niet in orde en daardoorzoo kort, terwijl reg . 189 en lgo, blijkens de rijmen, een regelvormen. �venals bij „Mariken van Nieumeghen", vinden we ookwel vijf heffingen, of althans vier, waarbij een der dalingen zoo'n

i) Veelderh. geneuchl . �ichten, blz . 110 vlgg.2) A. w., blz . 27 .g) In Samuel �oster's Tijsken van der Schilden (ed . Kollewijn blz. 509 vlgg., reg. 400,

411) treffen we V r o u L o r s nog aan . „Vrou onbescheyts" nl., de waardin, bij wie Tijskenin de schuld zit, en die aan zijn huffs om haar geld komt maven, scheldt Tijsken's vrouwnit met : „Vrou bra" en „ghiJ rechte Vrou lore", waarop onmiddellijk „more" van„worsen", knoeien, riJmt. Of hier nu nog een spoor van onze quasi-heilige, ontdaan vanhaar heiligheid, to vinden is? Nog in het Wdb. van �alma (2de druk, 1729) komt L o r svoor : „zij is een regte lore", dus dezelfde uitdrukking als b ;j �oster, bier verklaard alseen agteloos vrouwmensch (deze verklaring is tot Van �ale 4 toe door de Wdbb . overge-nomen) . M1j dunkt, deze beteekenis geldt ook voor �oster's Tijsken, al is daar wel vangeld schuldig bli jven sprake . Uit de bet. knoeien is die van : verwaarloozen ontstaan .

55

sterken bijtoon heeft, dat men ze als een heil'mg kan beschouwenen lezen. �e dalingen zijn sours vrij lang, d. w. z, twee- drie-lettergrepig. Men treft bij nog middeleeuwschen versbouw ver-scheidene regels van 13 en ook wel van 14 lettergrepen aan .�et stuk b egint met , een rondeel van 8 regels, waarvan de

rijmen op de gewone manier afwisselen : a' . b" . a, a' . a . b. a' . b".,waarop 4 regels volgen, die gekruist rijmen : b. c. b. c. (de vanaccenten voorziene letters stellen geheel eendere regels voor) .Voor het overige rijmen de regels steeds gepaard, terwijl hetrijm staand of slepend is zonder regelmatige afwisseling .Bij reg. 127 vlgg. vindt men drie rijmregels, waarop twee

niet rijmende regels volgen ; hier is de tekst waarschijnlijk bijhet overschrijven of drukken in de war geraakt, want over hetgeheel is het rijm veel to nauwkeurig, dan dat men een derge-lijke vergissing voor den schrijver kan aannemen . �r is boven-dien meer reden our den drukker of afschrijver van slordigheidto verdenken. In een tweede rondeel nl ., beginnend reg. 487, blijkteen regel uitgevallen en wel de vierde, die gelijk aan den eerstenmoet zijn. �it rondeel moest dus uit acht regels bestaan eveneensmet het schema : a'. b". a. a' . a. b. a' . b" ., met een negenden regelals aanhangsel, zooals meer voorkomt. �et rijm is verder weergepaard, totdat met reg. 601 de eindtoespraak begint met eenalleenstaanden regel, waarop negen regels volgen met het schemaa. a, b . a. a. b . b . c . c . Is dit een snort strophe? Mij dunkt eer datmen moet aannemen dat de vier eerste regels van de toespraakreg. 601-604 niet in orde zijn.

�e rijmen zijn over het geheel zuiver ; alleen niet reg. 25 vlg.verstaen : v e r m a n e n, waar men, zoo de eerste regel niet inde war is, misschien v e r s t a en : v e r m a e n moet lezen . Verderzijn meer of minder onzuiver : reg. 105 g h e t o m m e e r tgrondeert ; reg. 134 ghilde sij n : milde en sij n i) .

i) Voor het oog onzuivere rijmen reg . 63, 154, 156, 201, 333, 365, 517, 573, 597 zijn natuur•lijk in de uitspraak zuiver geweest. �lk cijfer stelt een paar rijmregels voor.

56

Reg. 265 v e r m ij e n : h o v e r d ij, is achter dit laatste woord 'eweggevallen, terwijl er reg. 410 een of kortingsstreepje to veelstaat, en reg. 461 een ontbreekt.Bizonder lange rijmwoorden, dactylische en langere, waarvan

misschien sommige als dubbelrijmen zijn to beschouwen, vindtmen reg . 17, 49, 51, 91, 121, 123, 170, 172, 174, 180, 221, 275, 281,

315, 365, 371, 375, 379, 381 , 393, 453, 465, 473, 541, 571�ubbelrijmen zijn zeer talrijk ; zij komen voor : reg. 33, 39,

209, 215,423, 425,587, 595? .

Middelrijm vindt men reg. 112 (waar het in den tweeden regelvan het paar rijmregels voorkomt), reg . 166 (waar de rijmklankzich in het midden van den regel, die op de rijmende regelsvolgt, bevindt), en reg . 591 (waar het middelrijm zich in deneersten regel vertoont). �at dit middelrijm op zoo verschillendewijzen voorkomt, doet meer aan toeval denken dan aan detoepassing van een bepaalden kunstvorm of kunstgreep .

�e t as 1. In de spelling heerscht natuurlijk geen eenheid .Vaak woodt een zelfde woord op verschillende manieren ge-schreven ; zoo vinden we bijv. N y e u v o n t op alle mogelijkewijzen gespeld. We moeten hierbij in het oog houden dat dezetter vaak letters, die desnoods wel gemist konden worden,wegliet, wanneer de ruimte of de voorraad letters dat nood-zakelijk maakte . Ook op het gebruik van of kortingen hebbenruimte en lettervoorraad invloed .r

�e schrijfwijze van a en e, o en o in open lettergreep is overhet geheel historisch ; deze klinkers werden denkelijk daaren toen nog onderscheiden . Uitzonderingen : m e (mede), g e h e tenghene, horen, oghen, grote, hoghere, pover, ton ende,zijn, blijkens daarnaast voorkomende vormen met dubbelge-schreven klinker, of blijkens het rijm (zooals bijv. hog here :bet o o g here) waarschijnlijk om bovengenoemde uitwendige

41, 45, 55, 95, 107, 134, 136, 138, 150, 154, 176, 186, 207,217, 257, 259, 307, 309, 339, 343, 361, 387, 405, 411, 413,431, 433, 443, 449?, 467, 487, 495, 555, 557, 573, 579, 581?,

57

redenen (ruimte en lettervoorraad) zoo gespeld . Naast b e g h e-rende komt reeds begheerende voor .Wat het dialect betreft : „Nyeuvont" is in Antwerpen ge-

drukt ; waarschijnlijk is het ook daar geschreven, maar niet inecht Antwerpsch dialect. �e taal is meer algemeen Brabantschgekleurd en dus waarschijnlijk de beschaafde taal van diedagen in Antwerpen, ofschoon aangevuld met de noodige, en dannatuurlijk platte, scheldwoorden. Voor zoover ik weet, zijn er geenspeciaal Antwerpsche eigenaardigheden in de taal . Wel heeft dezeveel overeenkomst, vooral wat den woordenschat betreft, met dievan A. Bijns ; maar die woorden vinden we toch ook wel bij andereschrijvers nit den rederijkerstijd . Zeker is het geen Vlaamschdialect. �et is intusschen niet gemakkelijk over de taal van een stukvan ± 1500 to schrij ven, daar toen de vroeger nog meet onderscheidendialecten reeds veel invloed op elkaar zullen geoefend hebben . Ik zaldan ook slechts enkele opmerkingen maken, en vlei mij volstrektniet een overzicht to geven van alle eigenaardigheden der taal .Brabantsche vormen zijn : v e r h a v e n reg. 12, na reg. 117 en

na reg. 505 (verg. �ranck § 150) naast v e r h e v e n reg . 546 en578, waar deze vorm waarschijnlijk om het rijm op 1 e v e n eng h e v e n gebruikt is ; verder : s e 1 e n reg . 518 en 526 (verg .�ranck § 165) naast s u 11 e n (passim) ; f 10 u w e e 1 reg. 337 ;d o e g h e t reg. 279 en v e r s t a g h e t reg. ego (00k door A. Bijnsgebruikt). Verder zijn t o (o) n e n d e na reg . 117 en reg . 273,naast de Vlaamsche vormen t o e c h t reg. 491 en S c h o o n t o o c h(verg. �ranck, Alex. LXXXVIII) en verder m e y n reg . 73, 135,558 en 604 voor m e e n (meenen) (verg . �ranck § 26) zekerniet Vlaamsch . Wel Brabantsch, niet Vlaamsch is ook het weg-laten van d tusschen klinkers, waar dan een w ontstaat, bijv .reg. 405 o u w e r s, 265 v e r m ij a n, 462 b e y e n, maar naast364 beyden .Voorts zijn opmerkelijk de vormen : g h e h i e t e n (passim)

naast een paar maal gheheeten, vervo1de(se) reg . 390,het tusschenwerpsel o w, en b e g h e e r 55 e 5 y reg. 574.

58

�er Vlaamsch dan Brabantsch schijnen de vormen : v 01 h e e r-den, gheweerdighen.lets dat ook wel eens in Brabant, maar toch vooral in Vlaan-

deren voorkomt is het voorvoegen en weglaten van h : hue r e,h u y l k e n s, g h e o u w e n (s!echts sporadisch voorkomend) .Geschreven taal is natuurlijk altijd maar tot op zekere hoogte

betrouwbaar met het oog op het dialect. Wat bijv. de diphthon-geering van de i betreft, hebben we slechts het rijmpaarb y n a e s : e y l a e s (reg. 595) als bewijs, dat deze reeds in Bra-bant is doorgedrongen in den tijd, dat „N y e u v o n t" geschre-ven is, althans wanneer we dit als een dubbelrijm moetenopvatten.

Over de wijze van uitgeven heb ik slechts op to merken, datde in facsimile-druk gereproduceerde tekst door mij van cijfertjesvoor aan de regels voorzien is .

59

6i

%�zon ~~¢rovoaotrat~a¢~~u~c~ra~t~�naa toofljcprro gtjdjfcrcn Iepratotw

~o train panIouuncn omm¢biavta

~omoeco¢enoat¢nefi banbcrrijfm31wacrbiebaIcnbeuocIj(aeIcronfpapgd~

?ffstracacrfotcuneaomtp¢anaNc8 ~PcePmtncrtscIucuoethadngJcwap

rnoumptgerteverprot~t

3tfoe •at~atttutsmoa~capt~So nio¢t O'en aatta ¢fi �anbetr1feir

~~Iffi fatinie¢c lani:;!;ciaten gaty pd�ctig10t13aur aU;~aicgtj¢we¢ftsnonmctien~

~t�ai�e nacj mc~ ftiBcIen uoetd'et fptjf¢n . .tic ucauen �at wota¢n �ie roer¢it btrIt

(thjhc ~tn�¢tt a�uacaet felt.'IIac j tjaclj~a

~Ui3rrU~~¢n flu bte pant boit~ awacr s ~ : ant pcu v�trit tit rnon115¢, tlt�t� i0-iA hL!

(1trnL~ a~uota¢sbofljcptf¢yt44J aflpega¢do . Qr

r¢jtf rnnen ¢e', tancWt!ocJ cct� ~ ~anaekcte

au~i ¢e argencfai~t~ua ano u ania~r alc¢gaestotnaa el'svebtt

actjttes° '~eaot~¢ptrnfenrwanjhclicftbat " , ~r

dwatumpwacrIeetfouicum

a~uerbol

.¢tioo11jepr

fat n~t¢n ga¢ca/oua ev~ts nip votghrnmg full¢ttf¢ ttuttUjc gructcn nu ten ftnOeir

~accceertijcauen4oinow fipetu3Ich

uon�ett26 4[jtliilrwercntnucftaen

~at ona tonte nie¢raet eo �an tvermmanmc&arnjUcef1 1oat1jcprvsetm i,Oufmtfoli

~sgljeren�¢�atgtjiu g~ear¢eraiQtj¢nWu�c .,'inuwerUefcermeuiootto bep�eiuoinfanc

(latonj3varononOcf¢pc30 a¢gtatpuweaamectmetcotcenu¢rata3ic

~u o~cid1wevaanuan�tenuiach W�IeU

62

63

mot;Ij¢noevaouwe1tirtrat&jd¢~tg¢acc ~tR��itt¢ioieptauit'eren ftan

in$,icnbacr tdi molt me abufcrere cyan .35 ~opa¢n.Isecgaiaheto�rltZ¢it~uouw~

1aot~~'a¢icy¢tetoatb¢prromagtJttUitoaouare

�ibigreittjtcntnfjna

~aa¢mo vaQroteVuWt�st~ThkliauucrIubdj!cn ¢ii bcturn.gI�&tatoaticIau �aotoQtjeciop¢nbRcri¢gg!je

4U g)�t1Uc uvoa ¢lcietnenfcy aat is tvacer t trn1jee1)aufulchen punten'bacrbrn it

er-.a~~zouav¢w nonac(epc

3cmcjincbatmpu~ucatccft¢rgaf41jcfljcr¢cUtcrot¢kaccIjtertoiemina

uv conf¢n poffjce

totbooat n ¢ngg¢netx45 2nLeni&1tnipiue¢nfaIen~raetgI)etcft

~Aicic uoo tLjan�cnIJcbbciwUbIc�actccsi�~IIft ruucnmccn�Icnurnbeop

gbaer�e.~an(¢n aao¢rbstrad¢aiate �ie n¢rmae~8et�uo �O~tetb¢ft¢IaQtin�¢rOQtO¢rchrlij�.

60 Ianrgtjt(4jfjnt�odjtbouotecc¢lij�ic in �ie erot¢hoafte~rerturnnQheu

~oos~!li~cgy¢teert�gt~uervot tcrtn hPit�ete . :~ oeupnnsfgcgge�O�LOti�cctt

»roan voaocoasoaanae55

je~jiIgtbacg$ uu�eb1oofljep~

I~t~tq~0~tr0~tg~i~it~ge~t~l0~g~ s

. .,

64

sirniin~

b6 5tkttatedo¢c!!a!Iaoti

tpeat non tartfl achbaninopcfo notw¢dt~trJoozt liar mqn oietta¢ra aye icbemiutw

60 moar¢u barn verycftrn a¢n nnero �anafit~!Ianurctc¢tinQyd¢¢rRq¢¢fcgger¢gattrr'

,n cU0¢n voatt¢�en�gn�e aIpatTe&rcr~n (otibemi van Ljatr niec tjcbb~ gntt¢n host~3a¢rnn[almer natupR¢ti met mtb eoaest

Bg eetm%egwcLIJaera(comft cli parQ aarn¢~ittc¢ lotr9 beer oef¢ Ianrtnne bequavne~ljee(cen�ern

ooan Iiep1eta coautg~ gercagtlttw~rauen bacuroarfin ri00ate van Unso(JlJcft4tooptieaen renci¢ro'¢flOe poouero ta¢at

70 ~tenmoetftoeaat1¢�lj¢ff¢nItt ekh� fte�e '~opt tntiepeuolrfl rafa¢ria¢¢nu j lespiqeI'arcout tdaaat.ale Ii' Ijter fullen ao¢tt~atmayitwelw¢tencenoerfs met wanti

=aubtseaaouaaettevr$4n ~Ipr oat is n booz u¢rsnan¢n

75

tpepticlintepytorts fanunne verIjeidzono

~Ijier coy n gratis gpcucn;~noa ona yidp~ fgn ut attt w¢gtjea~tU n gljdoe n¢rm¢¢raeraooQr onv )1I1!Jg

p oar wi v v¢rg¢ffm to ~oocplt$ ooeteerfIVloofljepr

~atrgieain�¢u:ouw¢arimoec¢oni hecica~gnsc1otco to ooenbeAane e¢dftin ¢ea tie,.paaud�lttn¢r0euoa¢n ate vi¢ei oa vtatTc

~poVena,ncocpeI1ieii�Odni0tter

1~

~~:

65

1Yz 1 . i

flftt*(a1�au�tecU'ea �a(anoeceIuaa185 '% tqJtp.wtltttp�otwti1ggg¢R

_f$te.

4ttubctercatfcnacrn~ ~-�bttl6~WQt�~Qgdn dcpa otcdc1imIinape oat fgncsvctcadg~pw¢itl10it1 Amntln 8t6' icl' tdelg¢nt~

oi�ae+caciab~¢f~e90

ganber r'eettouoicaaerenc¢

'eflO.I2ou J&P�LU�OU�t

time n pl$ntvamaarwinoeaaIctnheben0ieIIatifeQar vante�otI*c~m wit uar0mntsttonfenopinio¢ne

9b ~(~flffl,$fl¢rttatq¢nttt¢e$n0ilattbArtfl

aantittooacbat wi mwc.Icni ct~Qpatt qt4~uo,0oetaiebootPtapfoued¢trvttwe

Wd

t~wntuctbfglse~ao~saerutoctweei(tdknonsOStwareett~aaattett¢et$ipconwn t$rgaiaewdc�~oef penc veaet=JThUt,,n�e n:ousve tot onf¢n w¢aBcy¢lrtaunwaerregg4cn gJe1uch�c tment4j4tioou gtergficoemrrecyto in ugjslucfPkt dlepn vr..deuwftaape n oi¢ncrerbttthit

ob : : ucas'¢Or Ana forte inne~e gyaamm¢trt'I ao�i toieyartt¢ggeatagtj~ouwalgrb0itt~ .~na¢aiai'utoiopawetvbeljAgyenes

cgi¢reanocoadatomrnegye~raQIjetg~er (ciw&ru!�1vcraimsatogqe

5

66

nbp*rIfcbede�bcU�ff ticrdjfrk1tttBwmloon ro¢roco¢g��UicenoaaiBewele

(pluroemroie41aQenacrBi1ar�te+1i~aertes : an.meeltaeknap¢ga4acie~lrtbeset¢ : �eptme'loolbeAialoue

XaWcjcWconc�taevtae1tQg

aneongb¢faali~iecaUe.wtfWt¢n(eopibarauarlsnab

lb~fugen u alttttt~eatooepl8tj¢nop�¢{lgont

„ s ~p��1WIUI���mOGj1tUa�Off��UI��1�dI�*tounvcw ono

iugyem(n�¢calfmaarmtUcapnertracke~aante '�ottsoatyamttByeheUauedat~B9g

(ocbat Oi¢tltie¢taQena¢re~c€g¢oar0uenroaaefegggeR�Oanoarfgabd7apuceareinmimaeIecatreom ggeye~reg toWdiuarcnos�acrbieUmacroentoudnt¢7otroeierliic6innef*rIjanenRaai.orpoptfegemfou0e~o¢ttiufalisip4p~acpquoa

(Qn�epcrt�Letaffmcv41�nS

67

(iccafl'enat!r~

Tar�tts~asLwr (eg (epttote votes atoua

~e~»tatteegioicI¢crnewaert6cfaae

~t0e gIjd�e ¢ii int bo¢c nas !oats g¢f reu~~fjnftnapcc1c~ vte¢f¢fept

12"flkn rat ti a{ tnttrfjtiiwttt nAbefaet gh¢u~kuz~eaIe gijiji t)ebvtjooLr ow phi ~a¢tget~e`~

( =an�ercatrcua¢rtepcw¢oar

68

Thottu gIjittjeg mtjtht~mauw¢factg¢k!Ijaouotveyil~t¢ac LUi¢$eu quachcrndllch~oott otv g1i (rapartoibooztongIjefeUei ¢'s

25 -' :1et bot~¢ta¢"~t~Q~¢t~ gy¢rn¢ oust am¢ers.;fat miaa¢n gIjcabtiticnacffacu~eopae eer~~Itt1ebatWmtjnt¢t1erv¢lvea¢(on;tlact b inrcrucniicracr

~jd b00i tbcft~ ,

aoch oo¢t~ca~ttoa

¢f~iai¢~~eQa~iniite~~

I 30 Itanttjctmottao4j tv¢f¢ni�uo bctcta

arglh~i¢ rotrcoo:oottj g¢yi¢t~ mgt �an niara t¢f¢pc.[3ckwaeroccI* BIjectne flIjcfrrcuinrjtLbceg*ILcb icy laugh¢ gjcbept4ccocan o¢cter UaneittOat 1ouIafcgtcu.wfttea

gni¢t Urnancu~cenbIj aac veLi? cam¢rI¢r¢ninaieghiro¢�gn

135 anante loug.icni¢nnf¢niecfomitoe¢n 1'fn0w tjoou cn fj macot¢ gob t'ebzoef jaer muplgatp (cptbaratte m¢nic~ v¢rrompen nnplvac

t gtjcjuer�ec(ecber~ frIf4j en mop Itpia~~ op gljcfpoek nao¢n np¢rom cop�gn

140 jiThuro¢feen�yuinGncelousniergfjeoiiwe

~�o¢mc~att¢ gg~ gy~ua¢ mane ennt~ou een~~ie tnc aea¢cgc aA�mea coupe tn¢t bcflge (annie.

~t'i traph¢g ontcU¢n conat baert n crouW¢lact u intgtjiloc van once biteoo¢cL rttten

uatginchena¢ irupeu ¢ti mandie tjtbetrm'ted'mevicniwIenetiiftbifduteptrtu¢tgy¢bteit~.,to¢mtwilcGnt¢ bouo ¢¢n kecr(tienonrftchrn~omiUct ggetrouwdJ�raawittdniec nepf¢a

,.ntt1attfnbm

~an iaafftittcpt tt150 ptaInwr~~ Lililnitfuf{Q8 ~eUQ~WOt

,~t~

atoi¢bancaen.~tjtfidteyeua¢rwot�en~t�taetgyiQttt¢Toate ble(ancctnncQroot~cerdieigcb¢nn¢nrap�roun naoot3(euuccrroa¢s gtjdbeai¢grvocen(terc¢0

,55 ~accn alit infcriuen w¢er��te¢cofrcle¢rtd¢,erwant merttalcft begeerccrtntcfljuet~

ltjeeoac M,ckftieetkromtTmpefm beo~oietattanan utou time~ottt~'a.gaerqoectjlt)ch term~ni¢ttayo¢u¢gq~eretaeiagq¢fca~uant¢fgtutnIjaergrareQada¢.eiUepccoccea(aQciu¢raieq+~~geroepen heeft atou~

I60

70

ffltettclth mgt grotr~ 6cjyetrtettRnte'totty c¢ true eii in gear gfpI�ct¢ fgnafept

7

Z

r

1

i

1

z

1

'I

1

r

4

(y is rom¢ cercevn/hoe iris rnec pueup

dot bier geraccc (pitt rnoet utueQt ~mmfat Ic bte ljcvligtjc nou ~ 1orr e mae�3 ¢ei*

ant wa�rc oat Ide�ni¢t �aggelijcs a ¢ et1 riQpe~en wa¢r BtJecn won�er its an vcdltept

,ewInp,' '' ceceen�bare

71

~tt8 wilk(ebienm etoedjdtt tAtt~antbitarrty¢rralm1jnaoeiugtjetnttttt

(?8trrcoBp!iQ�ebooacoocyf¢uc..65 ~aiaimttft ~k4joouwat t;i voercbttnct

mintwaertcggtj�tvgi an ii¢ctjc rn¢t ode:;rug marott.oft ftftoot n boos n kde

4t,i fijt mtaett tnelgivan runt beftauatttMzJtdtoft1cdop

auop uroca ba4i our70

boa bc�zocussflicn fnarrQ'vuptfatfcmhcmd�1j �at ~lteftek(unbe onaer be g¢mct¢

~enaocrnarglugaQ1 ~piarxiji ¢e (ljcrrolnue in run tnact�etingIt

175 I~nren aagydjco �cnmadj

'acn tin liibchnBtlcoec1jq$ met.oupu

bacpaant,~gi !iedgcrsmua¢tcu wa¢rfape.gn bebunljrtrlom'

tic ptommpunae ffrcbrfljn niecfiini warm~ $0 ¢nlAsg~¢Qrertnarorfept.tlitpfntAuacrgare

atria enaaubi en fin aingyffin quacketUtgtI)anraLftaI6Ijefponut

~ cc rotc1nackcunf ge(11mm �annterbinitjnrc troutu~ .

(i* caR~naergarat»a�afrft¢�c'ch4jootcljiermi~agvouroe~egJe¢rthttgIjitatti~!httrGoRtocaomwtt

's5 ,~pillp'~It~btla~�1T18hf11�wv�lltoitim+fin v b�VcIJr�frtJgiOp bagtjtn1oecIjf :brquatJther graricn van flurclonetfiglyrmwm (tts~JuowbtetbrdarUiornion�esiacvat

flkeltekh.Ia 4

r

1

I

72

1e0~dOJI1I~1ia ten fton� catetaiiieta t

o¢rtb~ggia¢rg~tt�muat~tte~LAr~~e

ttuvtfjrv biecLjccicraeo ufecraottAeciia1&wtwtem$a oi¢inouigectcie

looUjcpta¢aetf c¢na¢oncfangtp¢ni,ectd¢

19b 1 an�¢r Brorcrantc '�oua mataiertjt~tcfotenlijtt jruarore

'accj yaryhap .iciacg¢t'o�cotf~¢�tjc1~ooac mtj bacj bcc&Iaot1jereube

~ petctjftcatfvb¢attju¢n flbptbo gjd1jcUeoli�e.~otta¢¢¢r~¢n¢~rt t¢ cm~¢n i~

e~goo

ar

�a14btu~c4t qua¢t¢ri Zwacr1ee1t1ictrde

3 ¢ voaw enptpei�o¢t n Liclbeugnpeu ~ccUelcftilaetu bntouct,rjoofurech�e

4oeinciut ttci1at

anbta¢mtegraotm¢ctacfl205 ~atf~tuagyetvrct3outvtu ftaen�e.

wtu Ije!petaacicIaernecta�v¢rmacna¢.teugwaIit

~ban.cjttthaijjce tebuitt¢nt7jtt11cefteltlt

anatieu binUmgmo¢c ¢~n ~a~trintt~ �qn'oottU4cv cve.witteQ noac g jccu.ctupte tlam

~i¢ hoc

210

¢e.1ISI�ILI gi biouroetbieraiopc¢grupteara~' tra~tuceghat Ijathtuan wan' (egg¢ baecljteat

¢st ¢s gijeeu papc'tii fteecc not bebtiectjtrn~aau4tepa m¢¢fe¢nb jtoatfljute(amm

73

'tVa�Ont1joIIJ¢Iup¢rO ifllh�thflS L1t11�11a2 .5 ~n tibianc�� (Wa ; ~ en .ramp Ijeb u ion ebl

'JijAaUeu¢roatmQnyern tbugtjewatt)an m¢lo�ieurfocv IeniLib e ticqumnei' fljnbut en tndc tam iLjccnbef4iantet �ep~a1ppftennayem'~ijifu1wonbcr

ttjazenUect1etdi

220 4j na0¢tidh bid orontoa�t U oot¢n3cftwft v al f¢jyai tan uar.~n tot eater¢3di jtflccfta~1c4jeb ate ¢¢nfcatch Watqter¢1Uetaia& utchecnfin(on¢Ir¢Quu¢ac jaez

die fbt?¢G molt bic necft¢rimaroaefrptaQt

ZZS .r~gji fn¢cftdc.~¢h¢r u.adt¢f¢eriaa¢m¢foivaef¢cjaicnArotcyebb&tc= baog1el1cjceu(cigiiU�ctucromiaI(ojtl�u¢rwotgt~a1,

ia ¢ugRfm¢n any ian�nncmtbcc&L~..t~¢totg~23a~at~n uancait¢~tu¢r .ghclto~cp~

i nan¢n cb¢~a.~aitaif~nons fi~aa~dip bacfd c¢bA�;rnodjteggenefra

Ic~ulckerntjn�on¢in�eautucRaat .natc(crbcrg

atfo.itf wilt unottumemar tj(cacaUue toenietmcuItjnwrammpa~¢t

235 . , a¢rrnM~rorcnioppeawas!juev~ebctt~aae icl~B.Ous.btiae arse attbotttrae re�¢a~fa¢ ucctootrsmga anaevbeaunaefone?flen tuao iji bcuercu ntawelgtjewoneOciangtjcn met petlcnifehucv~iemm¢c q240 ~

~�f4!

m!d4t(cftret~ ti tia~te.tutor

uAftpquaccht¢fi¢natttegiaai0tdootttocgwatwetfittmarot¢al(naps

~a¢rentaaIj nictaettatja�f¢nnnctap~zas :ip(lpt(plri�¢cQcditQtt3m tevdQWtplttU

poet a¢tnruse voo:lRnd (mtcconrrcfeprmUIfbti �tepiI3er oaecoan U�b�rU�LI O�R bane oo~�Lje welom obi naoukens en mask~QBj11Q�Q ctdt lilt¢ lOttA ORt!h e��t

e¢tt tI�It250 utnbemtcranoerQuch¢ I ebtcgljc tevt~.ccmupnIae¢ ~netchc~eft ne¢iuotce,meor~iemrjn.lelTe ontjomro¢tt Ijcbbicn �ie 4O�fflaci'�w ~atchc Icuai¢meeiteeare betim�flt

le~v eadtiin nasu¢raaen in famrn255 NLooegIjg

iai¢p¢dPngoutftuar¢h'eh¢Icante~Lmave uand¢pn¢n aoooeoac oirgyemeeaN~una be�eiaIeeftoattjjfjUcftaent

wilts~tfeptrgtpaat4icohitTcgdIjc~aenwilte~Lo ai¢�ntcII¢:�~naeILIc¢nptofico�cba¢tnfet

260 ~e¢t ~o~ce eh ~�comup tjJOtLW~ r�am~ caec Igg~&¢ futch¢en (at gjeeu np¢wicg2ptbebziut~p¢nt'uUeuoecnaaoan.atfouactratbtiu~

~tgent vdn vao¢r oft moemcr pe uitl tt OceIt~ie1ateii (t$n jaiotetfamI,

aros¢'�l¢nether fclj¢nau vupt �amit¢¢Ie265 ~~ama~egaivaeO dappcne tit¢cvftmi

~ouatj feggyenoataomup ftecctuol4�c�t~ oeeinotw avfjut vanbum

75

at atgont� batQrb!icttnotcbbfi¢rutegut~!tea ces ¢¢ct goeriacr :tcn es poet yaif270lea aecnicnidj,Iobbcui ¢ied oft calf~1flcntcIj robb¢knoGfp ¢n 3jcbb~ naw ¢aft tttfjte

fteen t;jernbeacnt alfjf cyar~ onproftijc¢an burcn tiem coon¢ it cvar¢nt tonchero

~~flonethcn beljanie"ibooztbcra!o

~ptoucherg275 fl�tfljO�U n¢ft¢lh¢nsimct ~gutoenfpauchcite~

~et� votglj¢ mtn"e namei0ir �an �ie ~Ap¢t~en~UegobbebwcfuWen mupnfAR'em tro�tgpe~egoc Oatttjticth at fctjnc coppecarnoetQV¢~o �octjetgo¢c.tfgn mgn heftic b!upllieuo

280 W�WLUfcIacycs to nli¢gljenf¢ meuan tJtLpIR~~mo:t v¢au~ cnm¢rier¢n cat ia 1ch¢oe

Trot uA watl ;gtj ¢¢ ¢ �ie caQ¢nAerf ~u me¢Q etch ciUi move fgn loube~en bA�lt¢08

~tncctozte oi¢ rae¢ra¢ utoucue not minnanacfl op bargy«bIolucie cnoecgcgtj¢winnen

z$5 'llegt v Ljanben t¢ gaber met Ionften perfect~nae ftjt in �eere van ante toue vera~rc~tidjr rot me¢ca¢r end grooter �euocirnWant u hinbcr¢ turret aucljeett Oer coniociett?thfoluac vuplnauaaipiacio in cA�Abuo

290

tnniacotomnin'uerttagec�uopoutmanu g&uftru pan uwer fc¢tettstnasst op~ggi en ootfc nu c m¢er I~ni¢t¢tet1dlcc~~Tcomup en leesl uotcs u foum tie~oett petfcuereriop�ata¢fettde¢

,295 3int epnbe cno$tj ¢ comer cot arm¢n Vacit¢

(die hoc getjter a" coo coocy / eii fin ft)arore8eLJLece ~3uaet en inner frggtcfan*.e~fp~ele

76

~IaOtribierntoopetttYtttc¢nm fackeZac Isja nt~catagitat'ou~b~ata~Ar~t~t~~~7golalaet mahen tcn~e btc¢a¢ pancotTeIsmoot Iolibm onfen Ijont oar tent nsarote

300 1t rwcr fj~oft lI tlac U Op i1W ¢tl tOteIUatfeuaetobbi tobb¢hnatofcaen¢�et�tag !i~tan~ �eco bzeebc pautae1o~' Oat area n¢ct PItIB�~¢g0i ~af¢ .e ft aecgIjefronraepalcrocbe4a �ie gIjtj1e aer ¢o~t�ar aie n niec ftocftcn

305 ~1O�IJ€gop v troangp¢/gyi wares m¢t we¢�t~n fwcbt~gni¢t.icfro¢er bi tlntep IJitib¢¢rt:1il v bcrouwrnibue hour n 1nacerIIat

~feIi m¢¢fe oi¢ hnapc tenth woii oi¢ marat¢ nn facjtje iac rower plat

3U1ou�(c neratincaeih¢n ftake� nitreert gesso310 �otucUl1 A(LBA�ttv¢f�OQttn2xbtlilta�t

~inte tozr$ t¢ai¢nenrcevotae grootcfcg�h~1itiec ¢n acme.dertAtt¢me~h¢~Incciouo.waiitdjco ¢Qn fanrinflcgrOOt

)i¢ grnccrurthcu bfttlacctn��rnoOt315 ~teo veei volts aa¢r In gtjecrrjbcn

iao¢cfeie~inte1ototto �tencnico rechr ten verfoecfetetqattt ~cea etch ¢s is tru~e�ienQe BtJe(ccept

~icfot¢nfcjn mirofe-~Ntttoott roa¢rt �at~hijtni¢tanb¢gr¢eIJt3nctjiI�eLe

gaaucvan flute Iouo cerc¢un320 '' tJifpu0tdt roV «.pp¢tt'aus atteggemepa

"lIAcn ~rljt'KenitrupIcn ¢n cAt!¢~ann¢k¢n tWouteth ~ ~IjcevhcOmtaU�e3fncU�svan~y

anretauQ .gec wo;ouv vc

77

~ckfeggyctiflt�trrsrt¢�~btitttQnecaer~n1ttne

~¢gap�ato¢cs hnecjt~t�tcnaWeuWtflne'�¢n~ ftuucrfoac4icite coatr¢fept¢n bcgtriny ~`die east¢iriierfjcn¢itnrtee�¢reruttttcysett~�tfonbcnfe mecaiootl,j tnoor iter maatttjtOQe:u moet¢n ouch tjLbtn

ain aU¢n(Iaflcenjaantoffele fobwetale voct¢n van otpfanc¢t)$gattrgpterouQ¢nituamb¢pf¢uaocrfn�b e:abbaeriG tti¢t b!celappen:c~ (ootco r¢a¢tt

~¢¢vntcp(h�nsoi¢ecr[l 1ptmnGtJ~vt¢rmupt¢urnocten ~ta¢n 1�actJ9~1Jd313�n fOflb�VtTtlttfl1ooftocrhe

~fo cfepn¢ Ai ararefleionffrouk(~ .~iopcrgo:�tWeofg�2noft cam¢tocc¢mauIt¢tt~a~�Iouwcc(cn botfttapften~ia!(cnw¢ �at bOZ(jI�IL~n qualijc berairn .fegai aRef¢ ai¢t ¢n 1O*GtJefl3tcIjcer bar flit LjcbtwnJoety fatb��a¢trfau~'roumen g~}i('pQer.ar3r.cc~ncgycaaactcWt~phi fcgtjetg ptac¢n nibo flectdwn9~~e¢r oRtoeta. rra¢pfft¢no Iijn arc knecjtk~e~p futleoietjyen¢oi¢gaergabmget¢caopp¢b~ctoon weirbegVetouetocaatf¢a¢n tjoop tie bb~ftaert �anrtJteriangy¢Q¢rfn tgheugf¢crigpcq>amp beb uwefnaterett(ut0i pietfwtpLien

r31c(eeu fwLjd)c.okBtUiUwI1pQ1oocpaocua~

(rwtnbernmtcgJerotp~vanaen cawcna¢r~omoiaQraarertv¢roig¢mos1ttileanteiotce eer¢¢naereueretRbclp, .

.WOa~Qaq~a~o~33Uj uWAaQUaBa~a~~flpv i3aQa~Jflifjavg1uiTaQUa saa3:oOd flaal3uariaLJBotI833 VgnaVq,tIw~aVqa)~tJ

a1oj;oa S~oaa3na uaiua3~~rnsptpj saaQQ~d~~~a~~a~saa~t~a~~i~tt~aaat~doo~i~aa4~u~u~pQ£

a3duiuaapbvpQauo/~aQanwoau3Wo1a~uanao~aqOiioJ.aJu�3~Qau,~I13 a1Q ally

sL

79

355- ,~[e • ;Q~~t ~crticuen ti7 eff Wt` Yeq~41'Uu~aiewer¢tcaocetecccceitmc .~o¢n1c u :~ Qn wctt jaer groottj¢ptmmh~

oef¢aR ghelgcv g~ee¢re were m¢cc' w¢rc~~an ftecR etch' vQet;votra ¢ii ~cOmupimt

ptact;jhe360 ~aerouud¢ntvittU nittfcl;aat¢tt

fraenuit2

c n ant Baea¢t na tuegaug�~i~oia1oafljcpt

~tfarsjt nit.tjicn

efat ni¢c root wat�matt tua~g¢a~.gt fecantewtUeUoatgcuttef,~ A

1aaUI1c:

panG bepbenwo2bcnocJOieG btu¢ctjcar365 'In¢IOUG U¢LyQUQn �a taut fo jagere

~1oofljcpr.~#ncaft'¢nnti¢:irlzjc¢eennbetootji¢re~¢rt¢~¢n�¢nvanfint¢toccs cec¢ggyrn�fi pjncfetnt bicee~wtt¢ lejeneg

pbatfecldilecren tnacg en oat JauW�t$&acUlte.

37a

tinrctouowil�oi¢vierfcatpca¢nfcouwm ;~i¢ taot1jept an icy oven am n ve~bc~ngbt

7~fccafrenaei~eattin0¢ vtimo¢n uaet bieUe

~adie ta n ytiafaire hennen'Bf,eum .?Logdra occ~�a•~ m cttgcLU¢fcr¢uett

375

(bQct uan Iiueren foljoubtben attetc~sae$gecao¢btac iatuiecbccapur¢tc

Utftnre1oue coglefpoten icrfeug,~an,groccnQ~eecn'ggebo~ea

8o

iucuabtrnae macp&!j

cnuth

~380fl lJaermoc�cvwas eneucn tjj ict (urnngtje,e(etwee Ijebbcn ftnrc(ouo vol

,

eoo2tgtJdizacLJt met renerQanPn�flijaer met n¢eroccyejit oo¢a te¢ceai~ilitMboeribico IJLqilam

;coyIukher e¢r¢rt385 ~A�tcop baeveawas acs een gobOiunc

~IjeacIjre~ giercIwutiekIthit n�rQan¢.4 ies Ip in atten plaetfcn(eer u¢rmRerc wert~~met a!Z$ tv¢rett helen

iwaerc mere�vent bi Ijaer r wtjtq¢vcfooc cv¢i (ajeen

90 eruola¢teaie w¢reiratgtj¢ttceenan ~AQrbe�!¢eringIjcsiigoetoniantjouty�

:~o Oarfe aocg ghevotcct e~ in mans ¢n v&otiwi�ieta,tega.nowtia x

inmaniribnoZneraS,uera/fcrLprnrn .rn pampinbu~

395 ~atste ue~Ranemteaianc�nn¢rgIJ¢ra~attii ulapkeno en ca¢rthee anAlcum ¢ta&ozd;ttuet.tp:e¢acocanar1O�W u ~¢b~t~nonrR¢¢tc1jaertenkeerflteaalunter~p fal n tv¢l jetpen auuw¢nta~e

400 ~�eentena¢6ordJtromcyonae�ieaafte41I an paR dpe beralen niec ¢¢n iache30t Ioubfj namaels (cjopen rncuen lathe7epou¢rzenncdjaggen ¢n eupck¢rrae$olchtflntclrnre na'puer m¢a¢n werrit¢

405 !1iOflgtheflGIWL�flSOUwQro goerUebbm�nctr rni¢tten tjaeriwIkalrtjr mote Ijcbbm'iebapgy¢enenbtuytromncnuotam¢rieer¢rt~~bctbedicnncemmt~ancetotaie

81

41$oth ga¢rt2�ctfoet * fnpt(erftnaQ~t.1o e*Uft��tg aganamkeeeth¢n0At9pi¢ufag�

~¢emoptOen p(ouberecrtune�tocud¢9weftrwfndmotnnenc, e¢tral bceoumi1s

~andeetmdoopeaiewile gg(iuatgtpebr~n guimaplqio Ole�icwdo otuacyt4dM

<,s .~5giaro¢tro¢lgoeAeercGrtanoptbanq~fidt~M 0iefcapaeem.pWcrgq¢¢nglleAaneKhat

an fchien.wiluamffpeoomsnerbar�/14Qth!¢�tKO��BNft �n�1ltpIilt016,blQU8�p1{UtIoubrercentnn¢trooc�naloopatbliuat

+_0 d'acraUeggemGwelaat niafcrfuwintggd0eoaaWnaebeto(on�crbebticctjOf

�rtt(emaeasgeerlhaafegcaapbiaya~ie0agq~icQoebiad~rc.¢leabtAb¢ckt�a!paQeokop~o~~jnfaUOatentlnerirakt

2 s (c[LacIubcfou�IctJ~ nertoc¢arwi*aue~t.'~aaeutaetba0uybouanroenfcyep(j~acuWuetoueoisgapiigqefaiu(tmt

oun~anealjfo ~~ey¢bbatggcoaanmfmt

aao ~It~ergaecieawnaftyaylicgepcafgqegai(~~aIQBUt IcQI.lIil/tf8(cec U90u

mffaAtldVUlf[1000��¢flQB'g00018plQQ(�fU~R~8tlf~fl�!lIfIOlQt(QIItIdjb~dtl��tg�b{1L

aas 1kcrtenbaecnunugIjeendeggiokPo��l•

grate�L04glf IO�fO Wdfmijud 0ttt(2pmct1I%Uuepctjc b b Ijaafccaccer pt�¢¢�igIJ��tBQt

eOtalckeaa dearQefatrpLroot0ApW6Q~

r '

82

,Ijtt~iUinfa wvpottvoftt(atte~ abto(ucfe440 1�bfotumin c+~ datum (��matte

?aanranripn.cn

g �argI, i moet ¢¢rtapcfttit van rop tapp¢n cegyen uw~oanrkIaatbio idbttelotto �iegroor cn mact~�Uh ¢g.

dIcJ nt¢¢feoand taa¢na¢r.WI oattntnI¢er�¢ntrme¢taac waracbcich c~

¢4f ~[atowaeria(Lobbcnonea

tJoIua�rmfijnmaBlJl~ienbonrpamp1cre3

btnn¢nc¢na"aagn¢~Itaatta¢cai¢c'gIjianqutpuitggitoamwere

~tan~~pUidtm tfokam ntm¢nunceic¢r~n

~1Ucoohnceftero arozo¢nanitikajnictfoo1beptSooi~~ut.

~atuIptaaqII¢:gyift¢¢rtvolboofl¢ntX50 mod:wo:oc nech aicrneeacwconacngcarIj~t

aacdjheZl~flIJfMt�ieIjoacbOczozbIj,bkmiirI*

~~tiaetspqu hpnqaa~tmt tmfui e tic t~oa~Qpt.

mWIjoerbbeneckerbcmIjicrtbuflcUIt ~o~~455,an1crbcp�rbnedircnwccdirnierfwacis

~ietor¢n (tin marvrefegge` .~aottmarocc �r•vribiganee1a¢c aamwa~r~i piacd#~eth iooUWprivotbt mrcttcIcgtie¼trtUcel vOks'~comupwr~ ai¢ iitcke ti�artbier uoortf1tO ttias btrhcbe me¢'u¢en urn Ia ~a

46° ~gaerch�sno altontrarieifo irk n¢rtta30! gtJefcbi¢cer$oep : nootwa¢rnr Lii mfxnt~ tklc

r.~eu~bap~~,a~e~roo¢r~tia~cr~i~e

83

tae earnQcont¢nfcap.~o¢ rekrtftotme¢~~�tactijhe¢n 1OOt1�pt not arc1a gIjcateug

465 ~I&Lk�Li aacmta nn mo¢rt ¢n bout nocq (�GI(1~mgcI;t in go�o nam¢/Byt gacr buce` reBq¢it~fr ae¢n gyp crIjctjcthatop n fnotgai

tjtmo¢r¢¢nmctplpc¢� pzaeua"4jobtba�fwqcjtt nocti afrg~irr~rycnocy'aenfa¢tfe

~taugh¢oaauo�actf¢pc.470 flfl1flo

tavaerwitom¢cttelcN¢rpia¢t�etua�¢nmpsn¢dt¢regl~¢tettgrootittcOtitt1

~taa~~i~o~ou~~ofttvu btgonftcit'~cpozr¢nornteatag¢noi¢ti~aingye?~i•intj¢rt¢faltc¢ppen n¢rbttofn~ge

47b I'u ~re 1Ottsatocam¢inaU¢atan0¢u4rateUjtgIQ��rtwo Ocm¢tatt¢nganombait obier (jetbt pan waerteegge'�oagyet bctte.aotnou¢¢rt ftntelouoimaecc �at ¢tc n¢ae

l3aerlegenbcie~ tJLLer aae¢ oalgteu pfjnm~iecatrcnaerfrpc480

fatt boenna min Ucfte,raUenterm(jnmaet �egt vtau jpeutvonot af¢ gog¢ptinceas

~aciceicIienfat~au¢n te¢naergy¢aecIienea'e'�atbo¢cii¢n'0aec4ieg¢ptigeGnce lottafigu�ic~attegq¢ma¢ttta! firn'ap �adet'e¢lktr( u¢re

485 ,~inncnt1ar¢a jnpfciiea ¢¢ren en aenbe�cssS�eci lteerfhenberrcn�ertjrwette ut¢b¢nbierra¢�¢ ucnen oeto�.finc¢ 1ocotbewacrv~n�chiccU uoorfpoet ¢n �anc uertv¢rn¢tt

1azacc1iuiecouecarene ,ts

sw

a�umnmaertegfljen Unretotagc1%iaer ,ii~fecat~'~naa~e o:tofn¢m~btaa Ioo11jiptribe I'zacttjhefccrnUfn

490Q~tf~ ~ ~rtiq I~~y�nttp ru~tt~~

Tfertn¢0¢uw¢ttottof,Ant¢totto bcwaciV~fiilatt v vooti'poer¢noaaco¢rw¢ruan.

( ~i it�oitjoonot,ctpc1fftjnc rfUarotcgegti~ttaet¢n toathgrpzh~e~

49$ ~i~aoo~eo~~p~~ �no¢~roc~~ onir~oe ~~8acf~nt nlarot¢.tou�tcech uwen atanccoeU'~at(oubtj�arwcut1'ctjen vt1Vi�atI`¢tri fAb¢pt4~ntbubd'eniecboncataQil~crup¢ono LLvrpcc~at wairgroot4tta¢ttettfounwcvo¢gye

IeaccbIie(cpc rotQacnQytf¢i!csoo ~(QQQjQ'j1(4QQ1Qltlll~tt~lltOllal~~

~acw~cauo b¢tt+elch¢bb~c¢gtnaufs .?actvii~vf¢aroa~ic~c¢reenp~utlen'tnenermeruennan ~~tv¢vanoe~?¢~rtner�iglje uaoat~eale tin ten Raa�ir

505 �by¢bteQy¢twoueis¢cc¢~voetca

elt'I Of¢UOQtfa~eaai~ata�Ptt ~tAedflcc¢nloot~a�~b~etoujpeuvoa�tGtte�ta~tfpr~nbaerct~verc~batloe flute ~Ootte beer aaerti¢~bep~ba~ff¢erv~gau¢n~r.bfIoiacweeeau'auae~o~t Qha~~ac~n ~8rbcvanwa~er~l~aai~ oano~s a~pn write.

fly R

(es11pevftto�acraI�ft~

84

$5

~t�Up1�ip�piUOtt�tgllkntibQ�f0�0d1uuNa�Waenaouoiebl~aeapamauuI

7~:mt ~peuuon�tgfiue¢ttgrtm8tit0iempfOWillaco¢puUate

aaattssggiloc/gaeferodooerto 4fts�Lcamvocpctpaeromconfceli

ee(uokeiefic~muii ccreu tserotcmgN�u0¢�i¢~�tdcd¢(eaRertItt�kd�lteOa

0

,~ ; ;, .

86

~g!jffSwotbt~'

tagrootonmogyatJcautdtat~oolgept.

Isfi �cbbcn�crthRanfaiu�OithapQaggcf¢Q1It5'a ~ieg�tIIMgApkQltB pltt0lit tl¢�f�iQ[gtq

(tyopefptuQanl¢¢renacbterOnett¢uNkganp oacf¢mo¢noiauRnandut¢'leuanolgeer�¢tt.(iounpcw~oon0r!bip(gaoe~tacytoefant.

Iacpgatggav.0atfalen�auaacteRbjRictweresueWuaamcnonopiifenooeronfetraRk¢a

I2act~u¢s= 0 '~oouoodygo¢roycge6b¢non�¢rt�¢ftm

~dvotuangtd¢rfeggy¢nbionf¢ntonfeaattIieeftcrnaetboagrh¢neaf0oenpt¢ateu

asrflute loacolepda¢peop¢rUjcinisg¢narrart~)1I�eweUSanakeennigyeAlieropQuoaart

52s pmt¢y¢bb¢ningairgupfenrcameeeohWiea�n bittioeciIt"eaagd~rsaenliaaoeetmfnfal3lal~1u�m�tenftnenaiuclouuRacmgcpticg

lloofljej'tTeaftfchcr11jcaInee,bJ!,db1npen

ta

etNpl&Ijlien ulu�t1ubenWt4 utS ~Win bd¢t

JazactItesao ~eMuolcslhtaeert¢cinn¢folatutobaWant'ljgpenpeelmecons,bcno�ceraOe~tcg00nndnbdouanWnf'euzoedveulpdO�Iorbad'epcmanbefO����2Q~J�btlq$IJQII81sWmgb¢IoefrBgdugoea¢a�¢andoingy�

535 lhaleftjcoua4ebbenire84anonUgaaomndlenfr gamluttatoeeusaaan~aacii gTWoodburcIr

aAOftsuervesa~

~, .

; ;

87

~ewat¢ntaarft¢itanfebtmtcrttet~a¢rnjnt'e rnp:tvg¢bb¢n�ep¢rftbataatt'

Uzou jtpcnuonOc.540 -=~ ar fin tech �iemani¢r¢n ongIjeb:a¢tc

v~Uiflit mijn hnedjptfia ¢ mfjaUeIfte�tuUchetO~tjntwe¢roa¢ manneheo 'mfjnn Betas�ulth¢sW'giLiffjftterooottocmtjn (ic1ttqnanthens¢

10o06;epttagruffen atamgiett o¢chtvot�~fepdsen

548 to rniracut¢n �Oen sullen is oae IucsseOtacdjbc

~I~eult¢ncert¢pno¢c~wo~oaav~¢ri~ttgent wn Pkeaeldi ¢li meat uoks uoertvaetrmettcn 4romuu¢gt3¢ue�enbcftraatoacsdac~¢nmracgonatagh¢¢nre ruanteriotugacts.

IoofljeptX50 TaoubO4j tuouweeR mUt¢tna~Qaeu

o¢a¢¢s r¢ncm¢eR¢ro vsuyt¢rctt oft flembTeem inben bienft van tinrc(oito beleebftiIrebmeii ioecm~biecooplicbcn been cage"aandqu#jte

ion ~pcuvonbg~laf¢gtmtj bat.fcflUbcrmfjbi veriolijt¢n

555 j3opcmecr�cr

tutuecieui min tauan en fa4s Ic.atacdi'ic

Iioft %pewuonbt n (egImgdjki(e~tee r¢ntme¢ftara bit o¢ I�cOen rantifmloid t5ti

fflebtbat1c

~flute Iocre oecniatggegut�icqtjq~(afe.fp Iaren b�e r¢nten ~bIoop¢ acgtia¢r oft ticpt

ono¢ra¢ncanri¢reteg1j¢taenofuebi¢ne~aatavegyeaier~naersc~rao~utbac~~

, . ;

00

to�aM,t�tUJo3ttbod3tuottwebigattG cotaio aue rcna¢rv ban coaieu ¢nae wattctr~ctahnQheceq¢bb¢n4oottaitn¢rmrlnect

585 &Iaimtn yarn oa¢n tou¢n can t1joou betof(~noanoectracA¢n�ub~aenpunr¢inthi+�ii�M1'nercrcQb¢nfnoanecn¢attn¢c~tgouacno¢aacm¢nfeni¢cenmQ�I mane matti6uuttct t¢n¢n rerrnan QLjeftcIt pan urea

5i0 a nan�anatyterRcUtuootttnunerctaretttts �ien¢nt'e ante ~ouo fir itercU¢tgc

~atQgitaabo¢cft ftaenfetjefrreuen

Qmerest~p onttt~twn auc¢ tauo rncuigyt LteertTe oig

I'aatje~!n tuotvanoencoopk¢�¢nfob¢gtj¢¢ra¢fV

575 Zc�ooseavtegti.inirOaervareoer¢cyunfIjaIoatbept.

Ijooztwouwchi oiacooptiea¢n eer¢Oet4qtunrelazc.'oarfaItcotefteaneagy¢u¢tt ,

toanpcW: .oonor~o �oee core toolljept m4n ouatu 6Imtmlwatu ec tjeiber~ate urown UIanjcu gtaaee

~ooiyevt580 ~3f�tdJ�II�U*OUW��O beuanGtJen fwacc

~aO¢n tucuftvanflnt¢ 1au~cocgar¢r¢¢rcitt�p Ijouwen bern torn at war¢nc geese,ooa pt¢ti�oenIe*I gacu gtjebont en gLierulgt~actc¢rtevn �eer ¢e beer �an beropigernlflgl

585 ~pfljuIbrn f�UI�L�fj tear grooce fomnmc~p¢nIwnni Utetbetaiett.ctt�¢oe�eooWmm

"7

utttano¢rroopl~0~nmi~uaactebealaQratt5t�euona¢rnn�ercooptfeo¢awatUnaemttia,o gljetoofrinen him gornaatjacrcemfg

590 luuelactuen(e ce beraten tics turn lidAte (oien 0001

aQp'e1fespb0i$a~1I3mii ppewuan�cl

~t��cWo4cgIeuebcm tithwdcgfoz~!Jm

ee�¢n~taotw¢tbev¢alootljepr

~ khpfrn erYa oarwrno aeat�erbet!595 I1I(bfl bic pljcne be�otuen oaerom bjnaeg

7~ic ljem gtjeboutjtliebben roeplaacnlaae.~aer¢nlactni¢tA¢n.picrateo eenepaoe

1aacd$e~�ert Qnceiotcegtjemina¢!onchout0iekg��~° mafttj�i coc felben bebijena glerahmgoo

~¢r giji b~ebelep tufjn van top rno¢rbt thidhi4Juo dbanaorabil¢ wpfs gi¢r tn¢c gfje(djec�~aobbmocdj gtjrcpt wean wel tiaaa¢a~e�sn tah oft �ierahen �uo niec m¢eRea Batn

mean tv¢t iaf¢ibiat tvel befagt)e805 (te u,~Qt~~~reA~

M~i{t~` ~~YpiN

(~u~YR

WRnWi

�oi~N~ftQcntt�ttO! QB�fibOe��O1Q booL /ilaglJt�tttlatloasontfangljttitettuartt¢nOAatjt~nfhaeaaoig(i¢~to~etevnfondbianQa

610 t0iebl4(tap �ercngIvolvsucd)�fammgat~

I

AANT��KKNING�N

L e t t e r t e e k e n s. �e kleine j komt niet voor, daarvoor staat i ; u wordtvaak in plaats van v, v in plaats van u gebruikt op de meer gebruikelijkewijze ; dubbele u wordt dikwijls w geschreven . �e afkortingen zijn de gewone ;het horizontals streepje boven den klinker = volgende n, soma m, bijv . o t r e t _omtrent ; verder en = ends ; and' = ander, v'manen = verma-n e n ; V e n~ =Venus ; S = S i n t e. Ze worden echter lang niet altij d ge-bruikt, hetgeen veelal samenhangt met ruimte en lettervoorraad .

�et aantal 1 e e s t e e k e n s is zeer klein, terwijl de punt, het schuinestreepje, de dubbelpunt vaak denzelfden dienst doen ale onze komma .Bij het gebabbel van den zot met zijn marot kan men some in het onzekere

zijn, wie er aan het woord is . �et is mogelijk dat de zot telkens door stem-verandering list merken dat de marot sprak . �at zou dan bijv. bij reg. i65 vlg.het geval kunnen zijn, maar die regels kunnen ook door den zot gezegd zijn .Ik geloof dat men moat aannemen dat gewoonlijk, waar de zot niet aangeeftdat hij de woorden van zijn marot herhaalt, hij zelf aan het woord is, en dathij verder met zijn uitroepen om de marot het zwijgen op to leggen of metzijn „zeg je, dat . . ." reageert op dingen, die de marot hem zoogenaamd inhet oor gefluisterd heeft . Ik neem due aan dat bij ieder spreken van den zotdeze zelf begint, waarbij hij dan some, bemerkende dat hij to veel zegt, gauwde schuld op zijn marot werpt .

� r u k f o u t e n : n staat soma in de plaats van u of v, zoo na reg . 117verhanen 1. verhaven ; verderreg.137 1. vuylvat, 382 1. reveren-c i e n. Qmgekeerd staat u vaak in plaats van n, zoodat men in plaats vande foutieve woorden most lezen : reg. 29 b e s c h e r m e n i s, 89 v e r h e f f e n,94 verdienen, 109 levee, 154 aenveert, 178 waren, 187 en 339syn, 205 houwen, 212 bedriechten, 216 songhe, 245 laweyten,352 poghen, 385 goddinne, 434 duysentich, 437 neycht, 463ghesloten, 475 landen, 517 since, 518 naect, 548 commune,550 v e r s t a e n, 573 m e n i g h e . Verder zijn drukfouten : reg . 53 B o e v y n n s1. Boevynes, 74 1 . vermanen, na 117 int 1. in, 157 ereen 1.

92

eeren, 212 steecc 1. steect, 361 gdrdel 1 . gordel, 422 errtee 1 .eertse, sib dat 1. dan, 437 weeedigher 1. weerdigher enwaarschijnlijkook u u 1 . u, 602 g h s e y t 1 . g h e s e y t . Voorts zijn eenige u's en n's on-duidelijk gedrukt, d . w . z. bestaan uit twee haaltjes, maar bij de lectuur blijktsteeds welke letter bedoeld is . Ik teeken slechts aan : reg. 454 1 . d u v e 1 k e n .Zoo ook zijn de c's en is vaak onduidelijk, bijv . reg. 413 i u e c h t ; waartwijfel mogelijk is, wordt het woord beneden besproken . Onduidelijk is ookh in h o o r t reg . 570 en � in � o o r t reg. 103 .

1 radt van fortunen ; meer gebruikelijk is : rat van aventuren(Mnl. Wdb.). �it rad vindt men vaak afgebeeld met menschen of dieren, aande uiteinden der spaken op het wiel zittend .

13 h a o h h a c h h a y ; aldus lachen meestal de duiveltjes en de sinnekens inde kluchten en de komische tusschenspelen ; zie Ned. Wdb. i. v.

16 c a e 1 g i e, man of vrouw van de wereld, zooals oak bij A . Bijns, Ref. (ed.Bogaers) II 5 ; maar oak : modepop, dandy (Ned . Wdb .) . �et schijnt eenzestiendeeuwsch woord to zijn ; volgens het Ned. Wdb. III 1956 ontleend aanfr. c a iii o, kwartel; oak in �rankrijk reeds c a i 11 a „personne d'espritfrivole" (Godefroy) . � a e 1 g i e komt oak voor bij �veraert III 298, 366 ;VII 158 ; VIII 116 en Trou moet blijcken, blz . 39 . Zie voor dergelijke vogel-namen Muller in Tijdschr. XIX 192 en XXV 22-24 ; en verg j u p e r, 214 A .

17 in de handelinghe van aurum et argentum comen, eig . :het in handen krijgen, behandelen van, het beheer krijgen over goud en zilver,over het geld. Verg. Ned. Wdb. V 1915 0. a. „�ie in de handeling van hetgeld is, komt er wel schadeloos of".

42 u g o d : u kan een vooruitschrijving van het op g o d volgende u zijn,maar u w g o d, spottend gezegd, is ook niet onmogelijk (u in plaats vanu w oak reg. 44 u e n g i e n e n, voorts 76, 167) . Verg. Reinaert I 526 enNed. Wdb. V 187 vlgg .

u t w e e s t e r, u tweeen, u beiden ; verg. �veraert XVII 10 : o n s t w e e s t e r ;Sacrament v. d. Nyeuwervaert, 366 ; Belg. Museum VI 327 (Abuys) : w ijt w e e s t e r e ; Trou moet blijcken, �anneken Leckertant, 364 ; Ste Trudo,1819 : hun tweestere .

47 op daerde, ook385 ; verg. 171 onder den hemele ;beide,verbondenmet s ij n d e, vaste termen voor : levende .

93

53 Boevynna, 1 : Boevynes, Bouvines, inhet N . v. �rankrijk, nietver ten Z. 0 . van Rijsel, gelegen . �ier in woordspeling met b o e f (b o u v e)gebruikt; verg. Mnl. �ram. Poezie2, blz. 530, 695 vlg., en voorts de spelingenmet U y t k e r c k e enz (zie 403 A) .

6o �en heilige verheffen is een vertaling van mlat . elevare.� 1 e v a t i o is in ruimeren zin iedere verplaatsing (= t r a n s 1 a t i o) der over-blijfselen van een heilige, welke geschiedt met bet oog op een uitgebreidere ver-eering. Meestal had (en heeft) die e 1 e v a t i o (opheffing) ook in letterlijken zinplaats ; zie het „Leven van Sinte Kunera B iiij ro" : „�ie heylighe bisscop nam„dat weerdighe lichaem metter dwelen ende huven ende verhievet wt ter„eerden met love ende met sanghe met priesteren ende clercken to Renen,,in der heyligher kercken ende hevet seer eerlyeken verheven in een„casse". �eze oorspronkelijke beteekenis wordt echter gewoonlijk niet meergevoeld, zoo ook bier.

66 S i n t e L o r t s. �e naam is afgeleid van l o r t s e n, leuren met iets, venten,en vervolgens : sluiken, smokkelen, knoeien ; 1 o r t s e r, knoeier, bedrieger(Mnl. Wdb .) . �et kennelijk verwante 1 u e r e n, l e u r e n heeft dezelfde betee-kenisverandering ondergaan . (Mnl. Wdb. I. v . 1 o r e n). Ben zeer veel voor-komende uitdrukking, vooral bij A . Bijns, is de combinatie : 1 e u r e n e ns e u r e n, imponere alicul, fraudare aliquem (Kil.). Kiliaan heeft verder : s o r e n,fallere, decipere, en s o r e n, s e u r e n (vetus) suffurari, sublegere . �ezewoorden of bun of leidingen worden alle in verband met S i n t e L o r t $gebruikt. Verg. verder flortssa (ziei.v.)van fiortsen en futselboec(zie 384 A). Zie ook V. �elten, Taal- en Letterbode IV 205, over deze enandere verwante woorden, waaronder ook m o r$ e n (Joncker M o r s : zie deml.), die alle beteekenen: bedrlegen, knoeien. A. Bijns gebruikt deze woordenherhaaldelijk. Zie ook de ml .

73 i c e n d e r f s n i e t wan en, gen . of hankelijk van n i e t ; evenzoo 133,209, 297 .

81 c a $ $ e, kas(t), waarin inz . reliquieen bewaard worden ; verg. fr. c h a s s e(Littre) en Mnl. Wdb. I. v. Ook s c h r ij n, r ij v e genoemd ; maar misschienis met deze benamingen meer speciaal een kilt bedoeld als de Ursulaschrijn inBrugge. B e s 1 a e n i n een casse, in een kas sluice , zooals men deoverblijfselen van heillgen doet, ten einde ze als voorwerp van vereering tokunnen uitstallen. Zie de In!. en verg . Ned. Wdb. V 461 i e t $ 0 f i e m a n din goud beslaan.

82 a 1 s v i e r v a n v 1 a $ $ e, dus: heftlg brandend. Verg. �ornelissen en

94

Vervliet, en Antw. Idiotren �arrebomee : v i e r bij v l a s b r a n d t wonderr a s (van jongelieden gezegd) .

83 m o g h e n, verg. 479. �e schrijver heeft bij e t c aan a 11 e n gedacht ; letsdergelijks ook reg. 137 en 315, zle de aant.

86 c a s s e n a e r, eig . een der namen voor de „quaestores eleemosynarii" (Ku .) ;maar deze stonden door de vela mlsbruiken niet heel gunstig bekend ; vandaardat cassenaer, caspape, muulstooter, rijvedragher gewoon-lijk in ongunstige beteekenis voorkomen ; Kiliaan verwijst bij al deze woordennaar k a s b o e v e, k a s j a e g h e r, iem . die met valsche relieken reist. Ziede ml .

88 den a e r t van e l c k e r t a e l g e n, allerlei manieren of wijzen vanhandelen ; verg. A. Bijns, Ref. II sa : „volcxken van lichter taelgen" ; t a e 1 geis het fr. t a i 11 e, snit (Littre) .

94 o m w e 1 v e r d i e n e n, tegen goede belooning, voor een goede verdienste .loo w i 1 t d r o e f h e y t v e 11 a n, een typische rederijkersuitdrukking voor :

wees verheugd. �erg, zegswijzen vindt men ook reg. 158 i c m o e t v r u e g tvermeeren ; 183 maect gheenen rouwe ; 364 dies vruechtroast ; 490 hoedt van mesbaer u ; 506 wilt nu versoetendruck ende lijden .

105 g h e t o m m e e r t, uit mlat. t u m b a t u s, sepultus (�ucange), begraven,gesloten, gezegd van hat lichaam of de reliquieen van een heilige, die in dekas gesloten worden ; zie 6o A en 81 A ; verg. mnl. t o m m e .

114 volgen op den ganc ; verg. iemand in zijn gang volgen,hem volgen, terwijl hij gaat, dat volgens Ned. Wdb. IV 207 in Vi. Belgiegebruikelijk is . Verg. ook : op den v o e t volgen, op de hie1en.

115 Verg. Boom der Schriftueren (uitgave �r . Schotel), blz. 28, waar „Mensche-like leeringhe" zegt :

„Afgodische cassen,„�ie doe is wassen, verhueren by den iare,„�aerop doe icker menich lecken en brassen" .

na117 Lees toners of tonende sijn i. p. v. tonende .120 n a b e s a e t . �it vreemde woord komt ook voor bij �veraert V 33

T n a e b e s a e t e s t h u u t c o y, naar hat schijnt, een spreekwijze ofspreekwoord met beteekenis : er is geen geld meer. Prof. Muller vermoedt,in verband met b e s a d e n, bezaaien, zaaien, b e s a e d d e, b e s a e t-h e i t, b e s a e t s e 1, to veld staande oogst (Mn! . Wdb.), dat n a b e s a e t

95

zooveel is als : nazaaisel, t. w. hetgeen later gezaaid is (zomerkoren ?) ; envergelijkt u u t c o y met u u t k e r c k e ; de geheele uitdrukking zou danonge eer beteekenen : bet is mis met den naoogst, alles is op ; verg.t g r a e n e s u u t g e d o r s c h e n (�veraert I 523) . Ook in „Nyeuvont"beteekent n a b e s a e t blijkbaar geld . �oe is die beteekenis to verklaren ?�angt het woord op een of andere wijze samen met de toespraak (afgedruktbij �ekhof, a. w., biz. 19 vlg.), die een van de questierders, na de plechtigeinhaling, in de kerk placht to houden, en waarvoor het vierde Later-aanconcilie van 1215 een vasten vorm had vastgesteld, die eeuwenlanghet voorbeeld voor dergelijke preeken bleef? �ie toespraak luidde ale volgt„�aar wij alien, gelijk de apostel zegt, eenmaal voor �hristus' rechterstoel„zullen staan, om to ontvangen, naar hetgeen we in het lichaam hebben„gedaan, hetzij goed, hetzij kwaad : zoo past het ons dien dag des o o g s t e s„met werken der barmhartigheid waakzaam to gemoet to treden en met de„gedachte aan de eeuwige dingen hier op aarde to z a a i e n, wat wij eens„met rijke vrucht in den hemel zullen o o g s t e n, als loon one door den„�eer beschikt. Laat one dus een vast vertrouwen hebben en vurige hoop„koesteren, daar hij die spaarzamelijk z a a i t, ook spaarzamelijk zal m a a i e n,„maar die in zegeningen z a a i t, ook in zegeningen m a a i e n zal ten„eeuwigen leven. Aangezien het klooster tot onderhoud van broeders en van„behoeftigen, die daarheen samenstroomen, geen middelen bezit, zoo vermanen„wij u, bevelen u in den �eer en gelasten u, tot vergeving uwer zonden : dat„gij van de goederen u door God geschonken, vromelijk uwe aalmoezen en„liefdegaven schenkt, opdat door uwe hulp de nooddruft der armen worde„gelenigd en gij door deze en andere goede daden, welke God u in het hart„geeft, de eeuwige vreugde zult mogen verwerven ." (�e spatieering is van mij .)�angt n a b e s a e t flu hiermee samen, dan zou bet misschien een theolo-gische term kunnen zijn, beteekenend : 1°. goede werken, 2°. geld . Zoo niet,dan is n a b e $ a e t misschien : 1 0 . nazaaisel, natuurproducten, 20. geld. �egaven, die de menschen aan een heilige brengen, bestaan vaak in naturalien .Zoo wordt St. �ubertus „ghedient mit ghelde, mit sulvere, mit coren, mitvlasse, mit wasse, mit wolle, mit levenden herten ende mit stommen beesten" .(�ekhof, a. w., biz . 8o) ; verg. ook Boom der Schriftueren, biz. 28 : „Verckens,hoenders, is neemt al gheware, �ie niet en geeft, niet en heeft van minenaflaten." Waarin bet n a b e s a e t voor Sinte Lorts bestaat weten we niet ;alleen „keerssen seer groot van wasse" (reg. 418) worden genoemd. �oe hetzij, of nabesaet een theologische term is (verg. trapkens onttellen

96

143 A) of rechtstreeks van natuurproducten op geld is overgebracht (verg .�veraert t . a. p.), n a- blijft toch eenigszins vreemd.

122 u, in: h o o r t u, schijnt een verschrijving to zijn voor : h o o r t o w, datoveral elders in het stuk voorkomt ; zie Woordenlijst op o w .

f a e 1 g e, false, wijde mantel, hulk, ook sluier (Mnl . Wdb .) ; Stallaert en�ornet.--Vervliet beschrijven de false als een zwarten zijden of stoffen lap,volgens de laatsten met franje aan de uiteinden, volgens Stallaert overhoofd en schouders geslagen en aan weerskanten laag neerhangend ; Kiliaanheeft : f a I i e, palls, cyclas, vestis muliebris spatiosa, totum corpus circumdanscalyptra, rica . Gaat men met deze gegevens de vijftiendeeuwsche schilderijenen houtsculptuur na, dan vindt men overal, vooral door Madonna's enengelen gedragen, een overkleed of mantel, bestaande uit een grooten, somamet franje, zeer vaak met edelgesteenten, tangs de randen versierden lap, dieover de schouders of over hoofd en schouders geslagen, tot op den grondneerhangt. Vaak wordt deze mantel met beide armen opgehouden, zb6 datover iederen arm de mantelrand als een lus valt, of zbG, dat bijv, de linker-arm de rechterslip, over het lichaam als een snort schort getrokken, draagt .�it kleedingstuk komt het meest met de beschrijving der f a 11 a overeen ; slechtsvindt men op de schilderijen meestal een andere kleur dan zwart . Ook �e �ock,Spreekwoorden en zegswijzen, blz. 135 vlg., beschrijft de f a 1 i e, met een aan-haling uit M . Alb. �ubois, Types et costumes p. 83, als „un vetement de solen o i r e garni de franges d ses extremites, daps lequel les femmes se drapaienten s'en couvrant la tete et en en ramenant les bords qu'elles croisaientdevant elles de fagon a cc qu'ils formassent sur la robe une sorte de tablier" ;van de middeleeuwen tot vdbr een 3o-tat jaren bledf, volgens �e �ock, dezemode bijna onveranderd bestaan. Verg. verder de ;in het Mnl. Wdb. aan-gehaalde plaatsen en Antw. Liedb. V 7 : „een saeyen faelgie", voorts ook�rasmus, �olloquia (uitgeg . door Petrus Rabus), blz . 422 (Senatulus) : „Rursusmutato cultu [feminae principes] sumserunt flammea nigra bysso . Id foemina-rum vulgus non solum ausum est imitari verum etiam addiderunt fimbriasaureas, denique et gemmas". �e f a e 1 g e is dus, dunkt me, een mantel uitLen lap, meestal zwart, sours met franje, soma met edelgesteenten als e�nigsieraad voorzien, maar dan volgens �rasmus' Senatulus minder deftig .�e stemmigheid van de f a e 1 g e past uitstekend bij de „enghe meyskens" .�iermee komt overeen de mededeeling van �ornet .--Vervliet, dat in de Kempennog de false bij lijkdiensten en begrafenissen gedragen wordt : van stemmigemantel is de false rouwmantel geworden (zie Verwijs, gloss . op Sp. Brab .) .

97

Zie ook Mnl. Wdb. i . v. Nog client opgemerkt dat in de Synonymia Latino-Teutonica f 1 a m m e u m (zie de aanhaling uit �rasmus) met „doek, hooft-doek, doekenhuive, fland. sluier" vertaald wordt, waaruit duidelijk blijkt dateen zeer dunne stof bedoeld is, wat ook een vereischte is voor een kleeding-stuk, dat over het hoofd geslagen, tot op de voeten hangt. �en f a e 1 g e draagtwaarschijnlijk de rechts op den voorgrond knielende vrouw op houtsn . II .

123 q u a c k e r n e 11 e k e n, bekoorlijk, dartel meisje (Kiliaan) ; verg. Tijdschr.XXI 95, ref. van 1524 : aerdighe quackernellekens, en St. Trudo2548 : e e n q u a c k e r n e 11 e k e n, altijd in eenigszins ongunstigen zin . Zieook Ned. Wdb. i. v.

125 b o n e t k e n, muts(je), dikwijls druk versierd, b e h a n g e n, d o o r s t i c t,met sij den nestelkens met vergulden spannekens (274v1g .) ;volgens 125 door sommige jongelui o v e r d w e e r s gedragen, wat misschieneen bepaalde mode is, mogelijk oak, zooals ook flu nog, een teeken vanjoligheid. �raagt misschien de jonge man met de routs met pluimen ophoutsn. II zijn b o n e t k e n o v e r d w e e r s? �e veeren staan v66r op derouts, terwijl ze gewoonlijk op zij staan, zooals bijv . op een prent van �tirer(Bartsch 94, afgebeeld in Klassiker der Kunst no . 101) . We kunnen nietgeheel op de houtsneetjes vertrouwen, waar we bijv. de anders veel voor-komende d o o r s n e d e n w a m b e y s e n niet aantreffen ; maar voor de ver-schillende vormen van het b o n e t k e n zijn ze interessant. Op houtsn . IIen III draagt � a r d t v a n W a e r s e g g e n een klein rond mutsje met eenklep van achteren, die opgeslagen is . �it mutsje wordt bijv. ook gedragendoor Philips den Schoone op een schilderij in het Gotische �aus to Wbrlitz(Brugger Ausstellung no. 103, Pigmentdr. Bruckmann). � 1 e y n V r e e s e draagteen routs met rondom opstaanden rand, waar van voren, als 't ware, eenstuk uitgeknipt is : een vorm, die zich ult het vorige mutsje ontwikkelt ;verg. o. a. Lucas van Leyden, �sther voor Ahasverus (Van der Kellen,Rijksprentenkabinet, LXVII), waar de man midden-rechts op den achtergrondzoo'n routs draagt. �en derde „bonetken" is dat van P r a c t ij k e op houtsn .I en III, waar aan den voorkant een afzonderlijke klep voorkomt, die achterde uitstaande punten van de achterklep verdwijnt ; zie o . a. Lucas �ranaclid. A., mansportret (�andzeichnungen der Albertina 400) en Lucas vanLeyden, �avid voor Saul harpspelend (Van der Kellen, a . w., VII) . �envierde routs draagt L o o s h e y t ; daar schijnt de eene punt van de klep zeerlang en achter de anders gelegd to zijn, terwijl een broche of s p a n n e k e nduidelijk aangegeven is ; waarsch. een routs als Karel V draagt op een

7

98

houtsnede van �ieronymus �opfer (Inkunabeln der Radierung, IV, uitgeg, d.Gustav Pauli). �ier ziet men ook duidelijk wat bedoeld is met v e r g u 1 d es p a n n e k e n s (bier natuurlijk van goud) . �en dergelijke mute is waar-schijnlijk ook die met de veeren op houtsn . II . �e s ij d e n n e s t e l k e n svan reg. 274 zijn op de houtsnede nog niet aanwezig . �ie komen pas ingebruik, wanneer de kleppen van de mute zoo groot worden, dat zij bovenop de mute samengebonden moeten worden . Zoo'n muss dragen bijv. de z.g.�rasmus van Lucas van Leyden in bet Museum Teyler (Kleinmann, Teeke-ningen v. oude meesters) en veel personen, die �irer op zijn rein leerdekennen en teekende . Onze houtsnijder is blijkbaar nog een mode ten achter .

i26 a e s s a c k, eerst spijszak, dan zak voor geld of andere dingen, tasch,buidel (Ned. Wdb.). �e a e s s a c k wordt vaak met een gordel om betmiddel gedragen; zoo ziet men er bijv. een zeer mooien op de aanbidding der�rie Koningen van Rogier van der Weyden in de Alte Pinakothek inMilnchen (afgebeeld o. a. : Klassischer Bilderschatz no. 623) .

129 also lief, ongeveer hetzelfde ale l i e v e r (Mnl . Wdb. N 576) ; ook flu

voor nog : a l zoo lief.131 S c h o o n t o o c h (S c o o n T o o c h), schoone schijn, die zich moos toont,

voordoet ; zie de ml. biz. 21, en verg. t o o c h vertooning, tableau vivant enden norm t o e c ht 491, en verg. ook reg. 276. Ofschoon t o o c h vanoudsmeer Wvl., t o o n de Antes.-Brab. vorm is (verg. 273), kan omstreeks 1600deze Vi. vorm natuurlijk wel in Antwerpen bekend geworden zijn .

133 �ier spreekt de zot tot zijn marot en herhaalt zoogen . haar woorden,zooais dat verder telkens gebeurt .

134 v e n u s c a m e r i e r e, eig. Venus' kamervrouw. Verg. A. Bijns, N . Ref.XVI, XXXVIII ; Tijdschr. XXI 86, ref. van 1624 ; Po1 .Balladen en ref. (ed . Blom-maert) biz . 131 : „Vrou Venus nichten", en Kalff, Gesch. d. Ned . letterk. 11 69, 70 .

Overwegingen wie er al dan niet in bet „gilde" thuis behooren, zooaisbier, vindt men ook in de oproeping tot bet „gilde vander Blauwer scuten",reg. 237 . vigg., waar gesproken wordt over de „wiven", die niet in bet „gilde"mogen treden . Maar wat heeft die „mildheid" to waken met bet lidmaatschapvan de „gilde" ?

138 Verg. Antes. Liedb. L 5 : „Al soudet ghi cleederen hueren daer ghi medeter feesten gaet" en �veraert XXXI 78 .

142 Verg. �veraert IV 54-56 .143 t r a p k e n s o n t e 1 l e n (onttellen). Verg. A. Bijns, N. Ref. XXXVIII h, waar

tot een jonge vrouw, die haar afwezigen liefste trouw wil blijven, gezegd wordt :

99

„�aer gaet zoo menich frisch man op tstrate ;„Verkiest eenen, die recht tordt op sun solen .„�n sorcht niet ; aen tvertieren leyt de bate .„Ic rade u tbeste, want ghij dunckt mij dolen„Onteldt vrij een trapken, het blijft wel verholen ;„�ij acht u licht letter, die ghij dus zeer mindt "

en N. Ref. XL a op den ,,stock" : „Ic mocht ooc van rouwe aen een anderslaen"

„Zoude icks niet achten,„�at mijn liefken mij heeft een trapken onteldt?„Te recht ben is ontsteldt .„Zijn eygen wercken hebben dontrouwe ghemeldt."

en LVUI, waar in b, d, f, h de „stock" luidt : „Onteldt hij u een trapken,ontelter viere", als antwoord op den „stock" van a, c, e : „Mijn trouwewerdt met ontrouwen geloondt." �en zelfde gesprek dus als in XXXVIII.Verder LXII b : trappen o n t t e lien . Zie ook �e Roovere, RethoricaleWercken, blz. 177

„Mishoude ter eerster missen ghemelt�ie anderen menighen trap ontelt."

Voorts Bruer Willeken in �e Roode Roos : nadat „�ucht voor misdoen"de verschillende trappen van de ladder der geestelijkheid, die beklommenmoeten worden, opgenoemd heeft, zegt „�alff Verdoelt" (reg . 243 vlgg.)

„Moet men oyck soe nau passen en stellen?„Mach men onsen �eer geenen trap ontellen ?„Voer wijsheyt, leven in sotternyen ?„Voer reynicheyt, spelen met amyen„�eymelyck, secreet en anders niet ?"

(Wijsheyt en reynicheyt zijn nl . twee van de trappen.) Ook �arrebomeevermeldt deze zegswijze i. v. t r a p, en verwijst naar Gheurtz. �e uitdruk-king beteekent, zooals uit deze aanhalingen blijkt, van gelieven of manen vrouw : elkaar ontrouw worden. Is flu t r a p p e n o n t t e 11 e n eentheologische term (evenais n a b e$ a e t(?) en $1 a e t h a n t a e n), ondergeestelijken gemeenzaam bekend en zoo ook op het dagelijksch leven toe-gepast ? �an vindt men misschien de verklaring in de trappen, die o .a .

145

146

100

Ruysbroeck noemt : „van den grade der mynnen myt VII trappen". �etgeestelijk leven toch wordt vanouds voorgesteld als jets, dat in de hoogteboven den mensch ligt, en waarheen hij slechts geleidelijk kan komen dooreen ladder of trappen, d .i. treden op to klimmen. 0 n t t e 11 e n (zie Woorden-lijst i . v .), door valsch tellen onthouden, in het getal to kort doen, komt o . a.voor bij Ruysbroeck II 172 ; maar of de uitdrukking e e n e n t r a p o n t-t e 11 e n een theologische term is, weet ik niet . �e bedoeling van de regelsuit Bruer Willeken echter is : Mag men onzen �eer niet een trap van het geeste-lijk leven to kort doen door valsch tellen, nl . door er jets anders voor inde plaats to stellen. �it in de plaats stellen nu wijst er misschien op dat determ o n t t e 11 e n al niet meer begrepen werd, zoodat deze toepassing vande uitdrukking misschien jonger is . In dat geval zou de uitdrukking waarschijn-lijk omgekeerd een term uit het dagelijksch leven kunnen zijn, ontleendaan een of ander spel ; verg. e e n s c r e v e o n t s c r i v e n, in Playerwater,reg . 200, hetgeen blijkbaar hetzelfde beteekent en dat zeker ontleend is aaneen spel, waarbij de gemaakte trekken door streepjes met krijt op een leitjewerden aangeduid (zie het Mnl . Wdb. i, v. s c r e v e). �e uitdrukking kandan In �e Roode Roos toegepast zijn op het verkeer, de „rekening", waarinde mensch met God staat (verg. �lckerlijc) . �e uitdrukking komt vooral voorin den diminutlefvorm : een trapken onttellen, trapkens ont-t e 11 a n, ontrouw zijn, ook : overspel plegen ; eigenaardig dat we juist in dezebeeldspraak het verklelnwoord vinden. Woorden als o n t t e 11 e n zijn : o n t-wegen, ontrekenen, ontmeten, ontschrijven, ontkijven (zieNed. Wdb. I. v.), alle in dezelfde toepassing op het bedriegen, to weinig geven .

T r u y e, T r u y ken, evenals 321, vrouwennaam met ongunstige bijbeteekenis(zie Oudemans), zeker mede ten gevolge eener woordspeling met t r u y e, sus,scropha (Kiliaan) . �aarentegen reg. 498 t r u y e o n s g h e y t e : zie de aant.ketsmerie. Ketsen (= kaatsen<ofr. cachier, nfr. chasser),

(heen en weer, ook : op -, om lem.) jagen, loopen ; zie Mnl. Wdb. en�e Bo, die dit woord kept voor : nnl. j a g e n, een paard langs de vaartdrijven, dat een schip voorttrekt, en ook de bakten (wat in eens in een ovengebakken moet worden) rondhalen. Ook kept �e Bo k e t s e p e e r d, k e t s-p e e r d, voor : een jaagpaard. Voor dergelijke karweitjes gebruikt men nietde beste paarden ; dus : oude knol. �e beteekenis : afgebeuld jaagpaard heeftk e t s m e r i e m, i . in de bij �e Jager, �requent . I 271 aangehaalde plaatsuit de Antwerpsche spelen van Sinne, waar gezegd wordt van de lieden, diede ambachten uitoefenen :

101

„Waken en braken, niet dan miserie,„Tsvyants ketsmerie elck hoot voor hoot is„Nymmermeer ghedaen voor dat men doot is" .

Vervolgens is k e t s m e r i e toegepast op een oude vrouw, waarbij echterzeker ook in het spel is de bijgedachte aan de andere beteekenis van k e t-s e n : barren . Zie ook Kiliaan : k e t s e n, cursare ; verg. ook l o o p s c h . �ierheeft k e t s m e r i e deze tweede beteekenis, waarmee ook Kiliaan's vertaling„equa lasciva, mulier lasciva" overeenkomt.

151 Volgens het Ned . Wdb. V 1785 kan niet alleen de uitdrukking : s 1 a a th a n d a a n d e k a a r s (mask een begin, yang aan) maar ook de zegswijze�and aan, gij zult gevader worden, uit een onderdeel van deR. �. doopplechtigheid verklaard worden, waarbij door den priester eenkaars aan peter en meter in de hand wordt gegeven, waarna hij hun (met dewoorden A c c i p e lamp a d e m a r d e n t e m enz .) hunne verplichtingengaat voorhouden . �ier vinden we deze woorden bij het intreden in eenbroederschap, dus bij een inschrijving in de registers, evenals dat bij dendoop gebeurt . �us : treed toe, stort uw bijdrage, en gij zult lid van het glideworden en aandeel hebben in de daaraan verbonden voordeelen .

X67 t s u s, stil, zacht ! Verg. �veraert x 197, XVI 136, 354 XVIII 492 ; Boomder schriftueren, biz. 31 ; Trou moet blijcken (op verschillende plaatsen) ;Leuv. Bijdr . IV 162 en ook Bredero, Kiucht van de Koe, reg . 628 .

168 met den mele van tuyl bestoven ; verg. A. Bijns (Leuv . Bijdr. IV329) in een ref. over „esels"

„Men vindt heendaechs veel esels in secreten,„Al en hebbense alle gheen langhe ooren„�ie metten meelsack van tuylen zyn gesmeten„Theeten wyse en tsyn verborghen dooren".

�et schijnt dat in deze twee zegswijzen een paar uitdrukkingen door elkaarloopen. �en veel voorkomende uitdrukking is : � ij i s v a n o f m e th e t m e e 1 b e s t o v e n, dat volgens Tuinman II 157 gezegd wordt „vandie de wijste niet zijn" en beteekent : hij is to dicht bij den molen geweest,hij heeft een slag van den molen gekregen, dus : hij is gek, dwaas ; verg,Ned. Wdb. II 2185 i. v . b e s t u i v e n en Antw . Liedb . L. �aarnaast bestondt u ii, vooral voorkomende in de uitdr. s y n e n t u y l t u y l e n, furere suumfurorem (Ku .) : waarschijnlijk een �riesch woord t u 1 e, scherts, boert („�u

173

102

moast dyn tultsjes mar ut tulje", uw dwaasheden maar botvieren : W. �ijk-stra, �riesch Wdb .) ; verg. o. a. „haren siniijcken tuyl laten sy elck tuylen"(A. Bijns, Ref. III 55 g) en „�ryters, byters die Karen tuyl willen tuylen"(Leuv. Bij dr. IV 214), verder u i t t u i 1 e n . �it t u y l schijnt met denplaatsnaam T u 11 (in Gelderland) in woordspelend verband gebracht tozijn, waardoor de uitdrukking : h ij i s v a n T u i l ontstond, ook door�arrebomee vermeld, voor : hij is gek ; verg . plaatsnamen als S o t t e-g h e m, en verder in een factie van de Kamer van 's-�ertogenbosch, inde Antw. Spelen van Sinne van 1561, de persoonsnamen : P e e r k e nvan Tuyl, �oppers van Ma!, Macs van Keyendael, �eyn vanSotteghem, naast thuylaerts (a.w. reg. 26) en Vrij Thuylsghe-sint (reg.161).--�envermengingnuvan : hij is van Tuil met : mettenmele bestoven zal dan zijn de uitdrukking : met den mele vant u y l b e s t o v e n voor : zot, gek zijn . Verg . een Refereyn van �elft, ookvan het jaar 1561, uit „�ryderley Refereynen ghepronuncieert op 't Rhetorijck-feest der blauwe Acoleyen van Rotterdam, blz. 41, op den ,,stock" : „�at eenswijghende sot is minst to bekennen" . �aar toch komt k e y a e r t voor naastmijnheer van tuyl die to Sottegem woont . �aarop volgen dezeregels

„Wilt immer die meulen van tuyl niet ghenaken,,Of zij mocht u raken f f so quaemt ghy in sneven .„Laet v van den meelsack niet bestoven makers„Sulck spel wilt Taken // wilter v niet toe gheven,,Of het mocht v wel aenhanghen al v levers„�alt v de meulen ghedreven /J zij mocht v schennen„�us voecht v altijt int hoochste verheven„Soo mocht ghij segghen na desen reghel ghescreven„�at een swijghende sot is minst to bekennen" .

Verg. ook �veraert XVI 45 met Venus mecl bestoven .t r e m a s s c h e 1 e, blijkbaar een scheldwoord voor een vrouw . Leest men

c r e m a s s c h e 1 e (het onderscheid tusschen c en t is uiterst gering), danzou men er het woord m a s s c h e 1, bijvorm van masker, in kunnen zien(zie Ned. Wdb. i. v. m a s k e r) met het door Prof . Salverda de Grave inAlbum Kern, blz.123 behandelde, pejoratieve voorvoegsel : k a, k 1 a, k r a, (c r e) ;het woord zou dan kunnen beteekenen : leelijk masker, leelijk mombakkes, ofook : leelijk bakkes, gezicht. �it scheldwoord ware niet ongepast voor den kop

103

van de marot. Prof. Muller, in Thai en Letteren XV 248, verwijst naar aanleidingvan M a s s c h e r o e n naar �ranck's Gesch. des Wortes �exe, in �ansen,Quell. U. Unters. z. Gesch. des �exenwahns usw. �aar komt, blz . 52, dezeplaats uit de Brab. Yeesten II 3471 vlgg. voor

„Nu hoert bier een wonderlijc doen„�lc hadde ghemaect voer sijn aenscijn„�at niet eiseliker en mochte sijn„�ne c a 1 m a s t r i e in die ghebare„Alse oft eens duvels aenscijn ware ."

�ierbij worden als varianten opgegeven : c a 1 m a e s c h e, c a 1 m a s c h e,t a e 1 m a s s c h e . Zou dit woord, waarbij bet Mnl. Wdb. naar bet (nog nietbehandelde) woord t a 1 m a s c e verwijst, hetzelfde woord kunnen zijn alst r e m a s s c h e 1 e? Want ook Kiliaan kept t a 1 m a s c h e n, larvam induere,dus den vorm met t. �ranck, a. w ., bespreekt ook t h a 1 a m a s c a, gezichts-masker. Ik zou hieruit tot den vorm t r e m a s s c h e 1 e met de beteekenisleelijk masker, leelijk gezicht willen besluiten ; maar ik durf slechts gissen,daar ik mij in deze etymologische kwestie niet tot oordeelen bevoegd acht .Behalve m a s s c h e 1, masker bestaat er nog m a s s c h e 1, vlek ; zie Ned. Wdb . I . V.

e n . . . n o c h, een ontkenning : niet meer(?)177 Met dezen regel wendt de zot zich weer tot bet publiek : „Quaet en waer

zegt : hij (Meest �lck) enz."193 Verg. Paul �redericq, Rekeningen e . a. stukken van den Pauselijken aflaat-

handel to Mechelen in bet midden der 15de eeuw, blz . 40 : ,, . . . processiedie gheordineert was to doene op Alreheylighen-avond doe daflaet van denjare van gracien uutganc, omme Gode van hemelrijc to lovene van alle dergrooten gracien, die hi verleent hadden den tyt, dat tselve aflaet duerde".

210 g r u y t, benaming van een stof, die men bij bet bereiden van bier ge-bruikte, bestaande uit gemoute gerst of haver met een aftreksel van kruiden(Buitenrust �ettema en Telting, Ben bezoek aan een Ned . stad in de 14deeeuw, aant. bij blz . 24 .) . Ben andere, denkelijk uit de eerste ontstane, beteekenisvan g r u y t is : heffe, droesem (Ned . Wdb. V 1170) . �eze laatste zal bierbedoeld zijn ; ghi brouwet bier al opte gruyte : op den droesem,d.w .z . van den droesem brouwt gij nog eens bier, dus slecht bier (bet brouwselzal mislukken), m .a.w. gij doet vergeefsche moeite. Verg. �veraert VI 217 :Tvat en is nauwernaer up de grute (nog op verre na niet op) .�e bevestiging van deze verklaring geven twee dergelijke uitdrukkingen in

214

104

het Ned. Wdb. VI 418 en 4191 . v. heffe :'tls met hem op de hef ge-brouwen en op de hef gaan of loopen, den bodem bereiken, optaken, en dezelfde uitdrukkingen met g i s t of g e s t . Verg. ook �e �ock,Spreekwoorden en zegswijzen, blz. 57 : d e g r u i t In lets brengen,lets bederven .

J u p e r, denkelijk van j u p e n, een verklanklng, zooals j o u w e n (j u, j o uroepen) ; verg. het h e j u u p van de hedendaagsche straatjeugd . J u p e r is10 nachtraaf, nachtuil, zie het Mnl . Wdb . ; 20 (hier) potsenmaker. �eze be-teekenissen heeft ook mnd. j a u f e r t ; verg . d e bij Grimm, �. Wtb. aange-haalde plaats, waar j a u f e r t e n naast g a l g e n v b gel van potsenmakersen dieven gezegd wordt. Verg. ook Tijdschr. XIX 192 en XXV 22-24, waarProf. Mullet voor verschillende vogelnamen een dergelijken overgang gist, bijv . :w o u t e r l0 Vlaamsche gaai, 20 benaming voor een dommerik ; een overgang,die stellig heeft plaats gehad bij woorden als k o e k o e k en s c h a v u i t(s c u v u u t), u h u e, a., eveneens verklankingen. Verg. ook c a e 1 g e, 16 A .

216-219 �ier spreekt de zot over M e e s t � 1 c k, `d, w . z . hij doet blijkbaaralsof zijn marot reg. 216, 217 zegt, en antwoordt daarop reg. 218, 219 .

218 b e s c h a m e r s ij n, beschamen . �en znw, op - e r, gevormd van een'werkwoordstam, dient, verbonden met z ij n, in rederijkerstaal ter omschrijvingvan het werkwoord (Van �elten, Glossarium op A . Bijns). �venzoo 366 .

229 s a k e n v a n 1 a s t e, zaken van gewicht ; verg. Mn!. Wdb . : 1 a s t d r a g e n,van veel gewicht zijn, veel beteekenen .

230 wi salfden ons hant, opdatse to bat mochte ghenesen ;het Mn!. Wdb. kept e n e n s a 1 v e n, lem. met lets to goed doen, inzonder-heid: hem omkoopen, eig. we! : koesteren, van het noodige voorzien, gezegdvan een gewond lichaamsdeel of een gewonde. �ier van de eigen hand gezegd,dus, : zich zelf to goed doen, d . i, hier : zich van het toevertrouwde lets toeeigenen .

234 c a c a b u s s p e l e n, blijkbaar : oneerlijk handelen, knoeien. Zou hetevenals h o c u s- p o c u s een woord, door goochelaars gebruikt, kunnen zijn,(weg)goochelen? Verg. h o c us - p o c u s s p e l e n (Ned. Wdb.) �eeft hetwoord lets met mnl . c a c a b o, he!, to waken? Verg. 289 A .

242 q u a e t e y q u a e t k i e k e n, ook reg. 453 ; verg. Tuinman : 't �l is naar't hoes en 't hoen is naar 't ei.

245 1 a w e y t is blijkbaar een amusement van jonge mannen en meisjes,°1gg. volgens het Mn!. Wdb. mlsschien samenhangend met �r . 1 ev a e, staking

van den arbeld, rusttijd, feesttijd . Prof. Salverda de Grave weerspreektdit in Taal en Letteren XV 25 29, waar hij l a w e y t en laves van

105

ofr, l o v e e r, 1 o u v o y e r, laveeren, afleidt ; de beteekenissen van het woordzijn waarschijnlijk aldus in elkaar overgegaan : i laveeren, heen en weer-gaan, 2 kuieren, 3a stroopen, 3b vacantie nemen . Voor de beteekenis van1 a w e y t in reg . 245 kan deze verklaring echter niet helpen . Verg. dit t e rl a w e y t e n c o m e n met Vad . Mug. I 322, 27 : „�ie savens gheet ter la-veien voor die vrouwen hem vermeien, als si ter rusten sijn gheseten, dangheet men gherne dansen reien". In beide gevallen is een amusement bedoeld,bestaande uit daps met muziek . Plantijn en Schuermans : 1 a w e y t, muziek ;Schuermans : „dat er alle Zondagen 's middags op 't schepenhuis lawijd moetgemaakt worden door stadsmuzikanten" (�ostumen v . Antwerpen). Of t e r1 a w e y t e n c o m e n hier een zegswijze is, die alleen beteekent : de marotwil bij de pret zijn, dan of een bepaald amusement bedoeld is weet ik niet .Om dit uit to waken zou ik eerst moeten moeten moat reg . 247 beteekent ;

en ook die regel is mij niet duidelijk. Moet men denken aan verknoeien vanden daps door verkeerd pijpen, fluiten? Wat beteekent dat dan in verbandmet de voorafgaande regels ? Of beteekent het : ze gaan toch naar dat feest,al is de pijper ook een knoeier ? Maar in het Mnl . althans beteekent b e-d e r v e n eigenlijk nog niet : verknoeien, maar veel sterker : to gronde richten,verwoesten. Ik heb een oogenblik gedacht aan het andere mow . b e d e r v e n ;bedoeld ware dan : den daps derven, missen . Maar deze bet. heeft b e d e r v e neig. nooit, wel : behoeven. In Vi. Belgie kept men de uitdrukking : e e n b e-d o r v e n d a n s voor : een verwend kind (Ned. Wdb. II 1173 ; III 2286),dat zeker wel op een of andere wijze hiermede samenhangt. Zou dan mis-schien d a n s in verband kunnen staan met d a n t e, d a n t, jong meisje,meld, met bijgedachte aan lichtzinnigheid enz . (Ned. Wdb. III 2293)? Maardat komt niet met d e n dans overeen ; intusschen kan die n door verwarringmet d a n s er door den drukker ingezet zijn . �e piaats blijft onduidelijk.Verg. nog �e Roovere, Rethoricale Wercken, biz . 53, in de oproeping tothet Mollenfeest

„�ees meiskens zijn ook aile gedaecht„�ie to vastenavonde pijpers hueren.„�est dienstbode voestere oft maecht„�ie haer voeten to dansene rueren„�ese moeten wech in comer urea„�oe ionck sy zijn hoe blijde van gheeste„�it dansen dit reyen mach hier niet dueren„Ghy moet ghaen dansen ter mollen feeste"

io6

�n Mariken v. Nieumeghen 92 :

„Ghij hebt menighen rey ghereyt„�aer die pijper geen vijf groote en wan" .

In den Teuthonista heet het : „eyn dansleyder off die to danss pijpt off dieto choir speelt" .

258 h i doelt op g h e m e e n t e, als vertaling van T c o m m u y n .267 �e bedoeling van deze regels is wel duidelijk, maar er schijnen twee ge-

vlgg. dachten of zegswijzen door elkaar geloopen, nl . dat V e e 1 V 01 c s er vanbuiten rijker uitziet dan hij is, en het spreekwoord : het is niet al goud water blinkt.

269 w a t e s e e n g o e t j a e r, een ironisch gebruik van den nieuwjaars-wensch ; verg. Mnl. Wdb. III 984--985, en �veraert XXVII 169, XXXII 125 :„wat een goet jaerkin". �us : ja, goeden morgen, dat kan je denken, 't is eenmoose boell Verg. ook �veraert XXVII 237, XXXII 302, XXXIII 57, waarg o e t j a e r een tusschenwerpsel is, zooveel als : in Godsnaam .

270 l o b b e n ; verg. l o b b e n o n s (e n) h o n t reg . 299, 301, 445 . Oorspr. zalhet woord beteekend hebben : dik, kwabbig ding, dan : groote, dikke hond(verg. ons 10 b b e s) ; vervolgens, evenals dit woord, als minachtende be-naming gebezigd zijn voor : groot, dik persoon (verg . r o b b e k n 01 271 A) .

271 r o b b e k n o l. Uit het verband met de woorden 10 b b e, e s e 1, c a l f(reg. 270 en 301) blijkt dat hier de naam van een dier bedoeld moetzijn. �et Mnl. Wdb. heeft : r o b b e, zeehond, maar Kiliaan : r o b b e, r o b-b e k e n, konijn, Ang. r a b e t (r a b b i t) . �e Bo zegt verder, dat r o b b e,r i b b e of r u b b e, r o b b e k e enz . veel gebruikt worden als namen omeen konijn to roepen. R o b b e k n o 1 zou nu, dunkt me, de naam vaneen konijn kunnen zijn. �et woord is dan hier, evenals 10 b b e, e s e 1 enc a 1 f, gebruikt ter karakteriseering van een persoon . Verg. voor een derg .overgang van beteekenis j u p e r 214 A en cadgel 16 A. �oe Van �aleaan „r o b b e k n o l, dikke jongen, vreter" komt weet ik niet, maar veeleten is een eigenaardigheid van konijnen. Men kan intusschen deze ver-klaring van Van �ale als overgang beschouwen tot den naam R o b b e-k n o 1 in Bredero's Spaanschen Brabander, die, zooals Prof . Muller in zijn proef-schrift, �e oude en de jongere bewerking van den Reinaert, blz . 201, heeftopgemerkt, uit Antwerpen afkomstig is, evenals het volksboek van Reinaertden Vos, waarin blz . 87 in plaats van m e e s t e r A c a r ij n uit Reinaert II :Robbicolio genoemd wordt. �ie Robbicolio is (zie t.a.p .) een ver-

107

italiaanschte R o b b e k n o 1 ; zijn naam is zeker niet zoo fantastisch toverklaren als Is . Teirlinck in Verslagen en Mededeel. Kon. Vi. Acad., Jan .1904, blz. 48, doet . Ook „Nyeuvont" is een Antwerpsch stuk. R o b b e k n o 1kan dus een Antwerpsche naam zijn voor : een dik, lobbesachtig persoon .�et lijkt mij verder niet onwaarschijnlijk dat in het volksboek van denReinsert, waar allerlei diernamen voorkomen, R o b b i c o 1 i o eig. de naamvoor een konijn is, evenals waarschijnlijk ook in ons stuk, of dat ten minstein beide stukken die beteekenis nog eenigszins gevoeld is . �oe dit zij, degang van zaken zal wel zijn als volgt : r o b b e, hetzij al dan niet vanoudseen verklanking (of als zoodanig opgevat) voor : dik, rond lichaam van dierof mensch, to vergelijken met c o p p e, 1 o b b e n (zie de aant. bij deze woor-den) is in bizondere toepassing gebezigd ale benaming voor een zeehond,maar ook voor een konijn. R o b b e k n o 1, een min of meer tautologischesamenstelling, is dan gebezigd als benaming voor een dikken jongen, en wasals zoodanig in Antwerpen gebruikelijk (in het volksboek van den Reinsert,in Bredero's Sp. Brabander, en in „Nyeuvont"), maar ook in �olland enZeeland bekend, blijkens Bredero's Sijmen sonder soeticheyt, reg. 295 enSimon van Beaumont (uitg. Tideman), blz . lol : „Robbeknol, die leppighesnijer". Verg. ook r o b b e d o e s?

275 s ii d e n n e s t e 1 k e n s, zijden veters. Verg. het Mnl. Wdb. en Veelderh .geneuchl . �ichten, blz . 131 : „�ie hem smorgens langhe kleeden om dat haernestelen gheen naelden en hebben"; en zie 125 A.

v e r g u 1 d e s p a n n e k e n s ; Kiliaan heeft alleen s p a n g e, lamina,fibula ; �e Jager, �requent . 11 604 heeft s p a n en s p a n g en haalt aan Brab .Yeesten II 408 : „spanne en dierbare juweele" . S p a n (n e k e n) < s p a n g(e k e n), hetzij phonetisch, hetzij ook door bijgedachte aan s p a n n e n?�ier is 't woord misschien onder invloed van het rijm op m a n n e k e n sgebruikt.

277 t r o e 1 g y e, blijkbaar scheldwoord, misschien ofr, t r o u .i.l l e ; zie nogJourn. v. �onst. �uygens d. J. I 263 (Werken �ist. Gen. N. S. XXIII)„Aan tafel was noch sijn vrouw, een dicke troelie" ; verg. verder t r o e 1,lief koozingswoord voor een vrouw (Van �ale) .

278 c o p p e c a r n o e 1 g y e, zeker wel to vergelijken met een kennelijk ge-lijkbeteekenende uitdrukking in �es �oninx Summe, 138 : wanneer degroote heeren en vrouwen om leelijke grappen lachen) „so dunct den anderenal coppengawi wesen en sijn daer so veel to stouter in" . �e aant. vermeldtde varianten : cop en gawe, coppi gaewi, coppiin gawi, goet

279

280

281

289

108

S p e 1 en vraagt of het misschien een term uit een of ander spel is . OokProf. Verdam in het Mnl. Wdb. onderstelt dit, naar aanleiding van Spreuken79 : „�oppe ghauwy, het ghater wel", daar „kop heeft gheleght" en „koppecourt wt den hoeck" („apodidrascinda", Ku .) inderdaad kinderspelen zijn .Verg. ook �veraert XII 315 : „�t esser noch al coppers ghaeuwe" . Mogelijkis c o p p e c a r n o e 1 g y e ook een spel. In ieder geval schijnt de betee-kenis van den regel dat thuerent al scijnt coppecarnoelgyewel to zijn : 't schijnt bij hen alles een goede boel (of feest?) to zijn �enwoord dat c a r n o e 1 g y e zeer nabijkomt - de vruchtnaam k a r n o e 1 j ekan hier wel niet bedoeld zijn - is bij Teirlinck, Wdb. v. h. Bargoensch,opgeteekend : k a r m o e 1 j e, feest, maaltijd, kermis. �et woord c o p p ebeteekent volgens het Mnl . Wdb. eigenlijk : kruin, met haar begroeideschedel, kuif, kam, vederbos ; vandaar dat het ook als naam voor verschil-lende vogels : raaf, meeuw, en vooral haan gebruikt woodt . Ook Kiliaan heeftk o p, k o p p e, haan, gallus . Ik zou nu bij c o p p e c a r n o e 1 g y e aan eenhanenfeest willen denken, wat niet onaardig zou passers bij reg. 280, waarvan vliegen gesproken wordt ; reg. 278 zou dan een toen bekende spreekwijzemoeten zijn, die zooveel beteekenee als : een goede boel, botertje tot den boom .�eze uitdrukking, kwansuis door de marot gebruikt, wordt door den zotdan toegepast op het losse leventje der jongelui, waarvan hij reg . 280-81vertelt. Ik geef echter toe, dat deze verklaring wat gezocht lijkt . - � a r n o e 1 j ezou, wat de klanken betreft, ook uit fr . q u e n o u i 11 e, spinrokken, ontstaankunnen zijn (verg. Te Winkel, Gesch . d. Ned. taal blz . 81) ; maar watzou de geheele uitdrukking dan beteekenen ?

d r u y l k e n, d r u 11 e k e n (541), blijkbaar een troetelnaam, samenhaiigendemet het ww. U r u 1 e n (d r o e 1 e n), dat : spotters, stoeien en bedriegenkan beteekenen (Mnl. Wdb. II 421-422 en zie i . v . d r o e 1 g a s t = tafel-vriend, tafelschuimer). Verg. Kiliaan : d r u y l, d r o l, kaboutermanneken ;�ome!. - Verviiet : d r o l, d r oil e k e n, troetelnaam voor kleine kinderen .

m e t t e n (h) u y l k e n s v 11 e g h e n, 's nachts uitgaan, vaak met ongun-stige beteekenis, zooals ook hier .

j a n c k e n ; verg. A. Bijns, Ref. II 18 i en �veraert XVI 60 (v e n u s j a n c-k e r), XVII 295 (j a n c k e r), welk laatste ook in Trou moet blijcken,Pyramus en Thisbe i i voorkomt ; verg. m o e s j a n k e r (Ned . Wdb .).

a b s 01 v a t v u y 1 v a t een snort van spotaflaat, in woordspeling metv a t ; deze regel en vlgg. zijn een parodieering van de absolutie, evenals reg .440 vlgg. ; beide plaatsen beginners nl . met een toespeling op de aanvangs-

109

woorden van de absolutie : „�go to absolvo" . Verg. Bredero I 276 : „absolvatvuylvat, vuyl vind ickje, vuyl laet ickje" . Tuinman, blz. 6i, vertelt hierover,dat eens een biechtvader met deze woorden zijn biechteling afscheepte, enzegt : „�iervan maakt men jokswijze een toepassing op zulke, waarvan mende harden aftrekt, en die men last gelijk zij zijn" .accipiatis in cacabus, ook eenparodie? �acabus hierzeker :hel,

helsche ketel ; verg. 234 A .291 f r u s t r u m, misschien opzettelijke verbastering van f r u c t u m, met bijge-

dachte aan lat. f r u s t r a ; voorafgegaan door fr . p o u r : macaronisch Latijn .

295 comer tot armen yacke, in armoede geraken ; armen yacke,woordspeling met den naam van de landstreek A r m a g n a c, evenals reg .403 met den plaatsnaam U y t k e r c k e . �ie streek ligt in het zuiden van�rankrijk, maar zal allicht tegen 1500 ook in de Nederlanden nog wetbekend geweest zijn door den A r m a g n a k k e n o o r 1 o g, ook we! A r m e-g e k k e n o o r 1 o g genoemd, zoo geheeten naar de bandelooze hulptroepenuit Armagnac, die �rederik III van Karel VII in 1444 ter leer kreeg en diena den oorlog aan den Rijn bleven plunderer .

297 dat sijs niet draghen en souwen al warense cristoffels,d. i. St. �ristoffel of �hristophorus : een zeer voor de hand liggende verge-lijking, daar toch in de middeleeuwen en later overal in en buiten de kerkenbeelden en muurschilderingen; �hristophorus voorstellende, werden aange-troffen (zie Van �eukelum, Van Sinte �ristoffels beelden) . Bedoeld is dus(een zak) zoo zwaar, dat zelfs �hristoffel dien niet zou kunnen dragen . Voor(s ii) s, hier gen . ml, enk., zie reg. 133 A .

298 b r e e d e p a n t o f f e 1 s ; p a n t o f f e 1, lage schoen, zeker hier nietvlgg, huisschoen (verg. het Mnl. Wdb.). Volgens de nieuwe mode, die blijkens

deze regels en 329 vlgg . toen ter tij d nog zeer voornaam was, droeg men aanhet eind van de 15de eeuw na de zeer large spitse schoenen p a n t o f f e 1 sso breet als voeten van olyfanten (reg. 330), zooals ook deschilderijen en de sculptuur van dien tijd ze toonen. Verg. ook �e Roovere,Quiconque vult salvus esse (Leuv. Bijdr. IV 188) :

„Sy en draghen gheen pantouffelkens met ronde muulkens,,,Of met houcken of scoen in sulcker wysen„Men can huer simpelheyt niet vulprysen .

Ironisch gezegd van meisjes die allesbehalve eenvoudig zijn. �ieruit blijktdat p a n t o f f e 1 toch weer niet hetzelfde is als s c o e n . Zeer waarschijn-

110

lijk dragen P r a c t ij k e en L o o s h e y t op de eerste houtsnede vandeer breeds pantoffels.

303 g h e f r o n t s t, van f r o n s e n, vouwen, rimpelen, plooien (Plantijn : fronse),gezegd van een stof, waar plooien in geperst zijn ; g h e f r o n s t e c r a e g h e,een hemde . . . . ghefronst (�veraert XXVII 35, 141), gefronsteh a l s d o e c k e n (A. Bijns, N. Ref. XVI).

p a 1 t r o c k, overkleed, tabbaard, van meer of minder kostbare stof (Mnl .Wdb.), van mouwen voorzien ; verg. Kiliaan : „videtur, inquit Bayfius, Gallicapalls accessisse ad formam nostri palletici manicati" . �en g h e f r o n s t ep a 1 t r o c k is dus een geplooid gewaad, dat volgens reg . 304 „na die ghijseder edelder" door den deftigen stand gedragen werd. �en dergelijk kleeding.stuk draagt, dunkt mij, de jonge man met bet gepluimde „bonetken" linksop houtsn . II ; of dit echter een g h e f r o n t s t e p a l t r o c k of een g h e-f r o n t s t w a m b e y s is west ik niet. Zie dergelijke, vaak voorkomende,geplooide kleedingstukken bijv. op een miniatuur uit de „grandes chroniquesde Saint-�ent's", de boetedoening van Louis le �ebonnaire voorstellende(afgebeeld in Gazette des Beaux-arts, 45ste jaargang, 3de periods, deel XXI

273) . - �e Zaansche vierkante molen beet om haar overeenkomst met ditkleedingstuk : p a 1 t r o k (Boekenoogen) . Blijkens de in bet Mnl . Wdb, aan-gehaalde plaatsen kan de p a 1 t r o c k zest kostbaar zijn, maar kan ook dearms een p a 1 t r o c k dragen . Zie ook 418 A.

306 Waarom de zot bij „since Philibeert" zweert? Pacer Kruitwagen was zoovriendelijk mij to schrijven dat de eenige reden, waarom de zot bij dezenheilige zou zweren, zou kunnen liggen in bet felt, dat de � . Philibertus, dieabt to Jumiege was en c . 684 stierf, eenige krankzinnigen genezen heeft,zooals in de Acta Sanctorum 20 Aug . p. 86-87, n. 29--30 vermeld wordt .Ik heb echter in bet Passionals van Jac. de Voragine niets over die genezingkunnen vinden, en west dus niet of dit wonder van den � . Philibertus onderbet yolk bekend is geweest. Misschien is er een woordspeling bedoeld, verg .reg. 363; misschien ook is bet niets meer dan een rijmlap. In een klucht, diebij Kops, Schets eener gesch. der Red. blz. 274-276 (aangehaald bij Worp,�rama I 153) ontleed wordt, komt een boer voor, die, om zich to verbergen,als beeld van den heiligen Philibert tusschen andere beelden gaat staan. Voorzoover ik kan nagaan, levert dit echter geen nadere verklaring op voor dezeplaats.

315 g h e c r i g h e n, my . : v e e l v o l c s is bier niet als persoon bedoeld, maarcollectief, dus als my. opgevat; verg. 83 A .

111

v o e t s e l e, evenals v e r s o e t s e l e reg . 316, met a verlengde vorm,zooals er bij de Rederijkers nicer voorkomen .

320 roy tappen, evenzoo w ij n van roy tappen reg. 442, verg . dene d e l e n w ij n van Roy s m a k e n reg . 600, in ellende, armoede gerakenmissohien woordspeling tusschen twee verschillende woorden r o y 1o moeite,verdriet, ellende (een algemeen voorkomend woord) en 20 r o y, een bepaaldesnort wijn (Mnl . Wdb.). Verg. A. Bijns, N. Ref. XVI : „t e W a 1 e m g a e nt a p p e n r o y" ; Trou moet blijcken, Sinte Trudo, 3087 : „W~y s u e 1 e n r o yt a p p e n" ; Tijdschr. XXI 77, ref. van 1524 : „Magher royaerts . . . . die heyme-like tappen roy" en Tijdschr. XXI 11o : „tuytkercken tappenr o y". Voor W a 1 e m en R o y g h em zie 403 A. �e verklaring door Oudemansen door Willems (Belg. Museum IV 85) van r o y als dun, schraai bier, zal welgegrond zijn op een uitdrukking als : b i e r v a n b e r o y e n ; zie 584 A.

321 L ij s k e n T r ij s k e n T r u y k e n e n � a 11 e, vrouwennamen die hier,evenals vaak elders, in eenigszins ongunstigen zin voorkomen . Voor L ij s ken,T r ij s k e n zie Mnl. Wdb. i. v. L ij s k ij n, voor T r u y k e n 145 A. � a 11 e,het als vrouwennaam gebruikte c a 11 e, klappei, dat in sommige streken nogvoorkomt en van c a 11 e n afgeleid is (Mnl. Wdb. en Teirlinck, Wdb. v. h.Bargoensch) ; c a 11 a beteekent ook : spook, tooverkol.

322 � a n n e k e n, naam voor een zwak, onnoozel man, maar ook in ver-eeniging met andere namen, evenals ons : J a n, P i e t en K 1 a a s, J a nA 11 e m a n, als benaming voor het grauw ; zie Ned. Wdb. V 2107 vlg. ; enMuller in Tijdschr. XXV 22 aant.

W o u t e r k e n : een Wouter komt herhaaldelijk voor als type van eenruwen, brutalen klant; zie Muller in Tijdschr. XXV 15-17, 22-24 .Gheerken, verg . bijv. Geertgen tot Sint Jans, de bekende

schilder ; Kiliaan kept G h e e r t en G h e e r t k e n alleen als vrouwennaam.�ier waarsch, als de andere namen in reg . 321, 322, met bijgedachte aanbegeerigheid, in ongunstigen zin .

331 gestrijpt, verwant met gestreept. Verg. Kiliaan : strijptcleet,vestis discolor. Gestreepte kousen ziet men o . a. op een schilderij, de kruisigingvoorstellende, toegeschreven aan Jacob �ornelisz. van Oostzanen (Rijksmu-seum no. 723) .

w a m b e y s, thorax (Kil .), een kort, tot aan of tot even over het middelreikend kleedingstuk voor manners. Verg. Veelderh. geneuchl . �ichten, blz .15

„Son geeft u wijf II de broeck aent lijf J �n t'wambeys meede ."d o e r s n e d e n, opengesneden, gezegd van het wambuis, dat van gleuven,

112

„hakkels" (Ned . Wdb . V 1552) voorzien was, waardoor het daaronder ge-dragen hemd to voorschijn kwam, of waarin, zooals later gebeurde, poefen,bijv. stukken zijde van andere kleur gezet werden. �eze mode begint in„Nyeuvont" van de hoogere tot de lagere standen door to dringen . In hetbegin der 16de eeuw is het een vaste dracht voor de �uitsche landsknech-ten ; verg. Veelderh. geneuchl. �ichten, blz. 66 :

„�oe is u kleedt behackt en besneden„Gheheel na der lantsknechten zeden,„Jae van de voeten totten hoofde."

Zie �uitsche prenten van dien tijd . �en grappige verzuchting over deze mode,die ten slotte het geheele kostuum deed doorsnijden, leest men a. w ., blz.1g7 :

„Zy laten haer bocxsen aen kleyne riemen snijden„�nde laten bederven zoo costelycken Taken„�aer zy zoo grooten geldt of geven van waken ."

Verg. ook d o o r h a k k e 1 e n (zie eenige plaatsen in Ned . Wdb. V 1555)�e prentjes in „Nyeuvont", hoewel voor het boekje gemaakt, toonen geend o o r s n e d e n w a m b e ys . Of de jonge man met sierlijke mots links ophoutsn. II een w a m b e y s draagt weet ik niet (zie 303 A), maar het kaneen tamelijk Tang w a m b e y s zijn . �en voorbeeld van een w a m b e y sd o e r s n e d e n vindt men o . a. op een prent van Jan Swart van Groningenin het Museum Boymans to Rotterdam (afgebeeld bij Kleinmann, Teeke-ningen van �o!!. meesters).

332 e e n t a b b a e r t m e t b r e e 1 a p p e n ziet men afgebeeld op houtsn . I,waar L o o s h e y t een tabbaard met breeden schouderkraag draagt . �eze schou-derkraag, met breede slippen voor Tangs het kleed loopend, komt in betBind van de 15de eeuw in de mode; de kraag is vaak van bout . �r zijntabbaarden voor verschillend doe! ; zie Kiliaan : t a b b a e r t, penula, (vulgo)tabardus, langhen tabbaerd, toga ; nachttabbaerd, tafeltab-b a e r d, vestis coenatoria. Zie ook 418 A .

333 m u y t, snort kooi, donkere plaats ; u t e r m u y t e n s p r i n g e n, uit dekooi, hier : uit het nest springen, voor den dag komen, gezegd van meisjesdie, zouden wij zeggen, „pas komen kijken" . Verg. Ned. Wdb. �eze passageherinnert aan �rasmus' Senatulus in zijn �olloquia.

335 h o o f t d o e c k, benaming voor eene op de schouders neervallende vrou-wenkap, gewoonlijk van wit goed gemaakt, dat iets van voren buiten het

113

hoofd ultstak en aan de beide zijden van bet gelaat in plooien op de schou-ders en over den hale hing (Mnl. Wdb.), �e „jonffroukens" drvegen dusomstreeks 1500 kleine h o o f t d o e c k e n .

336 c a m e 1 o t, volgens �r. Kluyver, Over den stofnaam �amelot (in Versl.en Mededeel. Kon. Acad ., Lett. 4e reeks III), waarschijnlijk een ult het Oostenovergenomen woord voor een stof, die uit wol van Aziatisch geitenhaar wendgemaakt ; maar ook voor andere wollen stoffen gebruikt . �et schijnt eentamelijk kostbare stof geweest to zijn, zoo ook hier : c a m e 1 o t t e naasts y d e n m o u k e n s, door de „ionffroukens" gedragen. �e mouwen zijn yankdruk versierd in dien tijd en van verschillende stoffen gemaakt, zooals deschilderijen ze vertoonen ; verg. �e Roovere, Reth . wercken, Mollenfeest :bonte mouwen.

337 b o r s t 1 a p k e n, een lap van een of andere stof, hetzij als bedekking, ofals sieraad op de borst gedragen, gewoonlijk door vrouwen (Ned. Wdb .) .Zie Weiss, Kostfimkunde W 97, 98 ; het „borstlapken" wordt gedragenin het veel voorkomende kleed, dat van voren aan den hale in een puntopengesneden is . � l o u w e e l e b o r s t l a p k e n s zijn blijkbaar een drachtvan den meer gegoeden stand. Zie ook Veelderh. geneuchl. �ichten, blz.198 : „een borstlapken seer lent bereydt ."

340 d a t s c ij n t g h e d r a e l t s ij n is mij niet duidelijk . � ij n, to lezen inplants van s ij n, maakt den zin ook niet veel duidelijker . Is dit ww. soursniet het gewone d r a 1 e n, maar staat het misschien in verband met d r a e 1-g a s t (zie Mnl. Wdb. i . v .) en d r o e l e n, d r o i l e n, spotten, stoeien,bedriegen (verg. 279 A)? �an zou deze regel kunnen beteekenen : dat schijntgespot, fijn (dit laatste woord dan als rijmlap), als antwoord van de marotop: „trouwen ghi spodt", haar door den zot toegevoegd .

344 t o t d a t s e d e n h o o p h e b b e n, den heelen hoop (koopwaar) in hunbezit hebben.

347 v u y s t l o o c p r o e v e n, een vuistslag krijgen ; verg, v u y s t l o o c keten en - t'eten gheven (Kil .) . Verg. 468 : een muylpeer proe-v e n. Zie A. Bijns, Refereinen (Leuv. Bijdr. IV 321) : m u y l e n b i e rdrincken, crabben eten en vuystloock ghenieten. Bredero,Symen sonder soeticheyt, 372 en �en Bloemhof van de Nederlantsche jeught1610, blz. 27vlgg . : stockvis eten en die met vuystloock over-g o t e n ; Vondel (Warande der �ieren) : s t o k k e n b r o o d ; zie ook Rel-naert I 706 : „�ier court Lamfroit ende sal u scinken, �addi gheten so soudidrinken" ; Veelderh. geneuchl. �ichten, blz. 125 : e e n s c h o t e 1 k n e p-

8

114

p e l m o'e s . Verg, ook : t r a k t e e r e n voor : slaag geven, en zie Tijdschr . XII240 : nhd. dachtel (dadel), kopfnflsse, maulschelle (eig. eengebak) . Zie verder Stoett, Spreekwoorden, no, 1367 .

361 �en spreekwijze, ongeveer : Wilt u gereed waken om flunk to liegen . Verg.�veraert XXXII 349 : hem in sketyfvicheyts scult gorden .

363 h i h e e f t s i n t e W i 11 e b o o r t g e v a s t is evenmin duidelijk alss i n t e P h i l i b e e r t reg. 306. Is soma een woordspeling met het twee-maal voorkomende w i 11 e n (reg . 360 en 361 : w i 1 t), door Practijke ge-bezigd, bedoeld ?

374 l o r t s s a f l o r t s s a, een soon tooverwoorden om de „legende" van S i n t eL o r t s in to leaden, quasi-Let. vormen van l o r t s e n en f l o r t s e n, knoeien,bedriegen ; zie 66 A. Verg, voor deze pleats en voor de regels 393, 394 dewoorden, waarmee in het „Sermoen van Sente Reinhuut" van �e �asteleinde legende van den heilige ingeleid wordt : „Ipsis bibsis enz ."

384 futselboec, van : futselen (verg. ontfutselen), knoeiboek ; verg .vergeetboek ; inhetMnl .isalleen bekend : dat futselboec soeken,eig. het hock zoeken, waarin geknoeid is, waarin allerlei onwaarheden, leugens,uitvluchten enz, staan opgeteekend (Mn! . Wdb.). In de 16de eeuw ooktfutselboec studeeren (A. Bijns. Ref, I 12a, 18 f), tfutselboec1 e e r e n (a, w. II 15 h), beide beteekenend : bedriegen, knoeien ; d e f u t-s e l b o e c k e n o v e r s i e n : „soe layt ons oversien ons futselboecken, omto vindene in loese hoecken een practycxken om Trudoos bedrieghen", dusnear een middel zoeken om to bedriegen, eig. er de bedrog- of knoeiboekenop naslaan (Trou moet blijcken, Sinte Trudo, 2233) ; e e n b 1 a t i n t f u t-s e l b o e c k l e s e n (�e Roode Roos, Bruer Willeken, 422). Zie ook 66 Aen Van �elten in Taal en Letterbode N 214 vlgg.

396 vlayken, pannekoek,team (Ku .) ; vlaykens en taertkens komenbij verschillende schrijvers voor, o. a. bij A. Bijns, in �omulus, �annekenLeckertant en Tijdschrift XXI, refereinen v . 1524 .

401 n i e t een j a c k e, geen zier, in bet geheel niet ; i a c k e, waarschijnlijkkarwats, zweep (Kil.) ; anders worden in dergelijke vaststaande uitdruk-kingen meestal onbeduidende dingen genoemd ; verg. n i e t e e n s t r o e. a .

403 to pover, to nyethagen ende tuytkercke . Pover en nyet-h a g e n zijn, evenals s e 1 d e n b e d ij e n s 599, verzonnen plaatsnamen,armoede en ellende uitdrukkend ; verg. Antes. Liedb. LW 2 : p o v e r e nd ij c k e. U i t k e r k e ligt in Vlaanderen bij Blankenberge (Sanderus �landriaIllustrate) ; evenals S o t t e g e m nog in Vlaanderen spottend gebruikt wordt,

115

vinden we dit U y t k e r c k e om zijn bijbeteekenis naast p o v e r en n y e t-hagen. Verg. o.a. �veraertXVII37o : „Te Broodshende to Bystier-velt to Royghem ende t�uutkercke" en Tijdschr. XXIiio,ref.v .1524 : „Ghi selt noch t u y t k e r c k e n tappen roy" . P o v e r komt meestalals allegorisch persoon in de i6de eeuw voor, als vertegenwoordiger van dearmoede, zoo o .a. bij �veraert meermalen ; ook nog in �en Bloemhof van deNederlantsche jeught i 610, blz. 27 .

405 Verg. �veraert. III 63 vlgg.411-412 Verg. in ears ref. v .1524 op den „stock" : „dees syn weerdich in die ghilde

ghescreven" (Tijdschr. XXI 92) : „Jongherkins die vercopen beemden enhaghen /1 haer patrimony goat min dan die helft gheven" en �veraert III 75„Ic (t. w. Practyckeghe List) doese . . , vercooppen up de doot van vaderofte moeder" .

415 o p d i e b a n c s i t t e n, aan een drinkgelag aanzitten . �ier speciaalin ongunstigen zin van „meyskens", die met de „frayarts" en drinkebroers(„banckboeven" A. Bijns) in de kroegen zitten. Verg. Mariken van Nieume-ghen, 441 vlgg. ; ook A. Bijns in Leuv. Bijdr. IV 266 ; zie Kalff, Geschie-denis der Ned. letterk. II 187 en Ned. Wdb. II 976. Verg. ook Antes.Liedb. XIV 8 („vruechden banck") en XXVIII 6 .

417 m ij n o o m, ironisch gebruikt voor : de bank van leaning, de lommerd(my uncle, ma tante) ; zie Ned. Wdb . ; verg. : „keerle cuevel mantel cappenaar myn oomkens neimt scoy" (�e �ene, aangehaald bij �e Bog 654 a) .

418 Verg. Antes. Liedb. V 7 : „�ars riem, koers, keenl ende een sayen faelgie",waar deze kleedingstukken ook als kostbaar voorkomen ; de riem of gordelwas vaak met edelgesteenten versierd.

Wat betreft de k e e r 1 e : de Wdbb. makers gears duidelijk verschil tusschenkeerle, tabbaert en paltrock. �e Teuthonista stelt keerle ent a b b a e r t geheel gelijk. Kiliaan maakt wel onderscheid, maar men westniet hoe hij zich de Romeinsche kleedingstukken voorstelt, waarmede hijdeze woorden verklaart . �et zou wel interessant zijn de plaatsen in deliteratuur aan de schilderijen en de sculptuurto toetsen . Stallaert i. v. k e r e 1zegt dat bet woord t a b b a e r t niet voor hat begin van de 15de eeuw wordtaangetroffen. Verg. ook Leendertz, Mn!. dram. Poezie, blz . �XXXIII vlg., waarhat jaar 1370 genoemd wordt . Misschien zou deze datum bij bet bepalenvan den vorm helpers, maar er zou een zeer uitgebreid materiaal noodig zijn .�et Mn!. Wdb . heeft i. v. k e e r 1 e : „benaming van een lang overkleed voormanners en vrouwen" ; het komt, blijkens daar aangehaalde plaatsen, in alle

116

otoffen voor : kostbaar, maar ook voor den boer. In V1. gebruikt men het woordk e r e 1 nog in verschillende samenstellingen (�e Bo) ; zie ook 303 A en 332 A.

� o e r s, c u e r s e, hetzelfde als c o r s e n e, pals, pelsrok, mhd. kttrsen ;hd. k u r s c h n e r, pelswerker (Mnl. Wdb.). Kiliaan verwijst bovendien naar„Gal. corset" en beschrijft hat kleedingstuk : ,,cyclas, palls, vestis promissamulierum ; videtur proprie significare vestem pellitam sive pelliceam mulierumetc." �et Mn!. Wdb. haalt alleen aan : �. Orde 223 „Pelse kuerse end decla-ken en zolen niet anders zyn dan van scapen- ende van geytenvellen" ; hieris k u e r s dus een kleed met of van boat voor de broeders van de orde .Kiliaan en Plantijn kennen het als kleed voor een vrouw, zooals hat ookhier in „Nyeuvont" voorkomt. �et eenige vrouwenkleedingstuk dat met deaanhalingen uit de Wdbb. overeenkomt is een kleed zonder mouwen, datin de 14de eeuw reeds in �rankrijk gevonden wordt . Twee beelden vanhat Palais de Justice in Poitiers en Jeanne de Bourbon, de vrouw vanKarel V, in hat Louvre (Phot. Giraudon T . 291) dragen bijv. een tot dengrond neerhangend kleed, bestaande uit een waarschijnlijk als boat bedoeld lijfje(de Poitiersche beelden zijn op polychromeering berekend ; hat boat kandus door de beschildering zijn aangegeven), dat op de schouders rustendeaan beide zijden geheel open is, zoodat fangs rug en borst slechts eenbreede strook of hangt. �ven onder hat middel zijn die hangstrooken ver-bonden door breede randen, waaraan de ruimgeplooide rok bevestigd is . �etgeheele kleedingstuk met rok en al moest dus over hoofd en schoudersgeworpen worden . �it kostuum vindt men ook bij den vijftiendeeuwschen Maitrede Moulins (afgebeeld in �as Museum g1), waar zeer duidelijk bout bedoeld isvoor hat lijfje. Waarschijnlijk was dit kleed gewoonlijk ook met bout ge-voerd. Van �yck's kleine aitaartje in �resden (afgebeeld in �as Museum 28)vertoont Sinte �atharina met een kostuum, dat we echter beter kunnenonderscheiden bijv. bij de Ursula van Memlinc (zie de of beeldingen derUrsulakist, e .a . bij Voll, Kiassiker der Kunst, passim) en eveneens bij de Ursula-figuren van den Brugschen meester der Ursula-legende (Brttgger Ausstellung,Bruckmann no. 47 en 461). In beide gevallen is hat een gewaad uit een stuk,als boven beschreven, dock de borst- en ruglap onderscheiden zich eenigezinsvan die der Poitiersche beelden, daar zij geheel recht en niet vioolvormignaar hat lichaam zijn uitgesneden. Sours is dit kostuum van een in denschoudernaad vastgenaaiden mantel voorzien . �veneens ult een stuk, maarzonder bonten borst- en ruglap is hat kleed, dat de Salome op Rogier vander Weyden's Johannes-altaartje (Klass . Bilderschatz 421) draagt. �aar

117

loopt de stof van den rok eenvoudig tot aan den hale door en is Tangs dewijde armsgaten en van onderen met bout gezoomd ; buitendien bestaat ookde voering uit bout . �en dergelijk, maar wijder gewaad draagt ook Jeannevan Bourbon op een schilderij, dat op naam van Memlinc staat, in �han-tilly, Museum �onde (Klassiker der Kunst 154) . Ook bij Gerard �avid vindenwe dit kleedingstuk, zoo o, a . op het huwelijk van de heilige �atharina(Bodenhausen nO. 25 a), een schilderij in de Academia �l San Luca to Rome.In den tijd, dat ons boekje geschreven is, zou men zich dus de c o e r s inde vormen, die we bij Gerard �avid en den Brugschen meester der Ursula-legende aantreffen, kunnen voorstellen . Ik zou nu in de ontwikkeling vandit kleedingstuk het verband willen vinden van c o e r s, c u e r s e met hetlatere k e u r s ; verg. Mnl. Wdb. I. v. c o r s e n e en c o r s e t. Men vindt nl .bij den Meester van S. Severin in Keulen (± 1510), Aanbidding der Koningen(�as Museum 79), een dergelijk kostuum, waarbij het bonten jakje los schijnt tozitten. �ier heeft dit jakje, blijkbaar van baleinen voorzien, een vorm gekregen,die later ongeveer de snebbetaille zal hebben. �et lijkt mij niet onwaarschijnlijk,dat het losgeraakte, van baleinen voorziene jakje den naam van het geheelekleedingstuk gekregen heeft, dus : k e u r s, k e u r s 1 ij f, feitelijk het lijf vande keurs. �en tusschenvorm, reeds niet van bout, meen ik to vinden bij�orn. �ngelbrechtsz' huwelijk van Maria f 1520 (�andzeichnungen der Albertinano 615), waar ook reeds de door baleinen verkregen vorm van de snebbetaillevoorkomt, terwijl hier echter de rok nog aan het lijf vastzit . �n evenzoo Petit deJulleville, �ist. de la langue fr. II 76, plaat II, Aristoteles en Phyllis voor-stellende, waar Phyllis een dergelijk kleed draagt . Ik heb deze ontwikkelingvan de k curs ook met �ransche en �uitsche schilderijen verduidelijkt, omdatdit kleed overal voorkomt en deze mode waarschijnlijk, evenals tegenwoordig,van �rankrijk uit naar de andere landen is overgebracht . Ik zou nu gaarnemet c o e r s willen gelijkstellen : fr. c o r s e t, omdat de plaatsen, die Littrei . v. c o r s e t opgeeft, dunkt me, bewijzen dat men ook daar met een over-kleed, zeker niet met het latere c o r s e tt to doers heeft . �iermede ben iktot dezelfde onderstelling gekomen als het Mnl. Wdb. I. v. c o r s e t. Ofdit een ander woord is dan c or s e t, van ofr. c o r s, zooals het Mnl . Wdb .onderstelt? Ik zou durven gissen dat c o r s e t, van ofr . c o r s, oorspr. d enaam voor de k e u r s is geweest, of waarschijnlijker niets met c o r s to makersheeft, maar wel met een woord voor : boot, pels, en men in dat geval pas later,toen de keurs de rok verloren had en, van baleinen voorzien, nauwkeurig denlichaamsvorm omsloot, aan c 0 r s gedacht heeft ; maar ik voel mij niet be-

423vlgg .

437440

118

voegd over een �ransch woord nicer dan een gissing to waken . �e vertalingvan Kiliaan : c o e r s, k u e r s, Gal . corset, zou op daze manier goad toverklaren zijn ; hat lijf van de keurs is dan k e u r s genoemd bij ons, en ditis de naam gebleven voor een zichtbaar gedragen baleinenlijf ; hat �ranschec o r s e t is een onder de japon gedragen baleinenlijf geworden . Verg . Plantijn :k e u r s = vrouwenonderrok, corset . Opmerkelijk is ook de overeenkomst, datbeide geregen worden. Vervolgens zal met de nieuwe �ransche mode oakhat woord c o r s e t bij ons inheemsch geworden zijn . �e vraag is flu maaris #r . � o r s e t inderdaad met een woord voor : pals samen to brengen ;heeft men hat woord misschien m e t de pals van elders (uit �uitschland?)gekregen en later c o r s e t, evenals ons k e u r s, speciaal op een vrouwenklee-dingstuk met bout toegepast ? - �en uitzondering op den gewonen vorm vande k e u r s is een kleed, zooals voorkomt op een schilderij uit de collectie vanSir �ook, Richmond (Brflgger Ausstellung, Pigmentdr. Bruckmann no 192) ;daar zijn de hermelijnen randen op hat kleed, dat anders onder de keursgedragen worrt, opgestikt, en de k e u r s zelf ontbreekt : een verwording, dieeen zeer gewoon verschijnsel is bij alle mode . - Verg. verder nog : Veelderh. ge-neuchl. �ichten, blz.198 : „dese meyskens draghen keurssen met langhe slepen"en Trou moat blijcken, t�oren, 382 : „Ist tabbaert 1st cuers tes altemet in dieLombert verset", waaruit ook de kostbaarheid van dit kleedingstuk blijkt .Puntkomma achter r i e m.die d a g h e l ij c s s c e b i e c h t e ; hiermede is zeer waarschijnlijk hat

„�onfiteor" bedoeld, dat door priester en yolk afwisselend ward gezegd ; verg.rag. 422. Ook de twee gedeelten van hat „�onfiteor", de bekentenis en hatbidden om ontferming zijn aanwezig, zie rag. 425 en 436, terwijl rag. 431vlgg. herinneren aan de woorden van berouw : „mea culpa, men culpa,mea maxima culpa". Men moat zich dus voorstellen dat rag. 425-436door den ,,,cassenaer" voorgesproken en misschien door een of maar biechte-lingen nagesproken worden. Met rag. 437 neemt de „cassenaer" wear zelf hatwoord.u u, zeker wel drukfout voor : u.441 �eze woorden vormen den aanvang van de absolutie, die de „cassenaer"verleent aan hen die biechten om in hat „gilde" van Sinte Lorts to komen ;evenals rag. 289 zijn zij een toespeling op de aanvangswoorden van de absolutie .Maar wat beteekent dit zonderlinge Latijn? Waarschijnlijk behoeft hat nietsto beteekenen en is hat, zoo al niet een verhaspeling der eigenlijke woordenvan de absolutie, dan zeker alleen maar een snort hocus-pocus om den

119

spots last in to leaden. �ampbell, Ned . Spectator 1862 blz. 356, spreekt van„kramerlatijnsche citaten" . Wat c 1 u t u m betreft zou men kunnen denkenaan het woord c 1 u t e, grap, klucht, „mop", dat van u m voorzien is Qm torijmen met a b s o 1 u t u m. �it c 1 u t u m komt ook voor in de �asteleIn'sSermoen van Sente Reinhuut, 3de regal, waar hat ook zeer geed : klucht kanbeteeken. Intusschen is hat wel eigenaardig dat dit woord beide keeren ineen sermoen voorkomt . Is het misschien eon woordspeling met eon dergelijlwoord in een edit sermoen ?

Kan verder g r a n f e y n misschien door den zetter verkeerd gelezen zijnvoor g r a c i e n in den tekst van hat manuscript?

445-446 �en gezegde in den tram der leugendichten ; zie Veelderh. geneuol1.�ichten, blz. 208 vlgg.

453 Quaet ei quaet kieken, zie 242A ; quaet meld en suvelken,verg. Sacr. v. d. Nyeuwervaert, rag. 1327, waar de duvels elkaar uitscheldenroepende : „Vuyl cock, vuyl spyse", „Vuyl sop, vuyl moes" ; enhet in de inleiding besproken huwelijk van Lors en Mors, waarin : „v u y 1boter, vuyl smout zijn bi malcander geraect" .

454 die necker begect hier 't duvelken ; verg. de duivels in Sac. .V. d. Nieuwervaert, rag. 291 : Sondich becoren : „� y d u v e 1 k e n, d u v e 1-ken" ;Beletvandueghden :,,�y ii eckerken, neckerken!"Wijzoudenzeggen : „de pot verwijt den ketel, dat hij zwart ziet" .

462 d w o e r t i n h a e r h i e 1 e n h a 1 e n, kennelijk : hun woord breken,eig. zijn woorden terugtrekken tot in zijn hielen toe, dus : wear heelemaalintrekken. Verg. Ned. Wdb. V 1585 en 1658 : z ij n e w o o r d e n i n o fdoor den h a 1 s h a l e n, t r e k k e n, hit gesprokene terugnemen, intrekken ;en voorts de uitdrukking : d e m e l k o p h a l e n, o p t r e k k e n, die, eigenlijkvan een koe gezegd, die geen melk meer geeft, figuurlijk gebruikt woodt ook inden zin van : zijn beiofte breken, toegezegde giften of betalingen uitstellen(Ned. Wdb. XI 779 en 1306) ; eindelijk : zijn woord o p e t e n (Ned .Wdb. XI 675) .

468 h o (u) d t d at, uitroep wanneer men iemand een klap geeft (Mnl . Wdb.) .Verg. Trou meet blijcken, �anneken Leckertant, 532 : ,,�out datte en datte !�oe smaeckt u dat vuijstloock?"

47'9 p ij n e n i. p . v . p ij n e, verg. 83A ; bier misschien ook om hat rijm opt e rm U nen.

494 dat al u silveren croesen worden aerden scerven, eenwensch, die het tegenovergestelde vat voorspoed bedoelt .

120

497 t a b e y t e ; verg. Tijdschr. XXI i oo, ref. v,1524 : o u d e t a b e y t e n, naarhet schijnt zooveel als : o u d e q u e n e n ; t a b e y t e blijkbaar een schimpnaamvoor : vrouw, vrouwspersoon. Moet misschien op beide plaatsen c a b e y t egelezen worden met het pejoratieve c a, door Prof. Salverda de Grave behan-deld (Zie 173 A) ? �r bestaat een ofr. marl. woord c a b e t = cab as, tromperle?

498 �e bedoeling van deze regels is mij niet duidelijk . Reg. 494 vlg. wenschtvig. de marot L o o s h e y t en P r a c t ij k e geldelijken tegenslag, waartegen de

zot, naar bet schijnt, in reg. 498, protesteert met een spreekwoord, dat, dunktme, moet beteekenen : waarom mag t r u y e o n s g h e y t e (waarschijnlijkeen onbeduidend personage, to verg. met 1 o b b e n o n s e n h o n t, 270 A,299, 445) niet bout dragen, dus deftig, rijk zijn? Verg. 583 A. Misschien eenwoordspeling met de yacht van de geit ? Verg. ook 145 A.

502 505 �ier antwoordt waarschijnlijk L o o s h e y t .535 c r e g h e n, yen . deelw. van c r i g h e n, volgens Van �elten, Mnl. Spraak-

kunst, blz . 260, waarschijnlijk een rest van een oorspr . deelw. zonder voor-voegsel. Van �elten vermeldt c r e g h e n in Ruusbroeck, �asty . 223, 13 envergelijkt het nog in het hedendaagsche Westvlaamsch voorkomend k r e g e n ;verg. ook Tijdschr. XXVIII 42, wear nog Vondel, Pascha 2120 : k r e -g h e n vermeld wordt.

537 M i d d .e 1 b u r c h, waarschijnlijk de stall op Walcheren, dear dit ,,Mid-delborch" volgens reg. 593 „een stadt wel bevest" was, terwijl de pleats vandies naam in Vlaanderen, tusschen �amme en Aardenburg gelegen, volgensSanderus, �landria Illustrate I 300, wel een stall geweest is, een oppidum,maar meermalen zijn muren verloren heeft en dus geen „stadt wel bevest" was .

o v e r h e t v e e r, is natuurlijk : over de Schelde (bij Antwerpen ?), dusuit Brabant naar Vlaanderen (zie Sanderus, a . w., 18--19) .

538 W a 1 e m ligt in het land van Mechelen, dicht bij de Nethe ; zie Kil . 884a :W a e 1 h em, Walhemum, pages Brab . ad Nitham flu . ; Walem behoorde dus niettot het markgraafschap Antwerpen. Is misschien W a 1 e m ironisch gebruikt inwoordspeling met W a e l h e m d .i. Wale hem? Verg. A. Bijns N. Ref. LXIX

„Prlnsche, de vroukens zijn gheerne proper en moy ;„Rustich op sijn hoofs, laden niewen toy„Moeten de habijten ghemaeckt, ghesneden zijn .„�oe zuer dat den man werdt, zij achtent niet een hoy .„Al zoudea sij to Walem geen tappen roy,„Zij zouden wel willen in aile steden sijn .„Ter kermesses, ter feesten moet gereden sijn ."

121

Verder Antw. Liedb. LI, waar bet „geselleken", dat geen geld meer heeft enschulden gemaakt heeft, eveneens naar W a l e m trekt . Verg . ook U y t k e r c k een B o e vyn a s . Menschen dus, die zich andermans geld toegeeigend hadden,ontweken naar de graafschappen Zeeland, Vlaanderen en naar de heerlijkheidMechelen, om vrij to zijn voor de jurisdictie van bet markgraafschap Antwer .pen. Verg. later in onze republiek Vianen en Kuilenburg als wijkplaatsenvoor bankroetiers (zie bijv. Bredero, Sp. Brab., 1879).

541 k n e c h t k e n bier evenals m a n n e k e n e . a. w. liefkoozenderwijze gebruikt.542 c u 11 e k e n, gebruikt als grove liefkoozende benaming voor een man,

naast knechten, manneken en drulleken.554 9 e r i o 1 ij t o n, verblij den, verheugen ; van bet znw . i o 1 ij t gevormd, even-

als v e r i o 1 ij s e n van bet bnw . i o 1 ij s . Zie Trou moet blijcken, SinteTrudo, 2260 : „�ies mijn herte duer sijn wel leeren veriolijt" (vreemd bier,omdat bet rijm overal -ij s t is) .

562 b i g a n s c o e, een grappige basterdvloek, waarschijnlijk rijmshalve gebr~ikt .566 569 Verg. voor den s t a e t, die ontrouwe „rentmeesters van heeren oft steden"

bij den „prince int ho?', d . i. bij den hertog v. Brabant (toen Philips denSchoone) gaan halen : Ph. Wielant, Instructie voor de stad �aarlem, uitgeg . doorR. �ruin, blz . 59 vlgg., waar de brieven van atterminacie of vans t a t e (verg. a. w., blz. 11) afgedrukt zijn, welke de stad �aarlem in 1501van Philips den Schoone kreeg, toen zij door allerlei tegenslag haar rentenniet meer betalen kon en haar poorters daardoor nergens meer veilig warenvoor de vervolgingen der schuldeischers . Philips staat aan de stad een uitstelvan betaling voor den tijd van vier jaren toe . �it was ook al in 1497gebeurd, maar zonder succes, reden waarom ditmaal veel gunstiger bepalingenvoor de stad werden vastgesteld. Verg. ook �ucange : a t t e r m i n a r e, adcertum terminum debits solutionem prorogare ; a t t e r m i n a t i o, huiuscemodiprorogatio. S t a e t is dus : uitstel van betaling ; verg. Wielant, a, w ., blz . 59 :„eenen staet van viere jaren" In „Nyeuvont" beteekent s t a e t : ,,de brieven vanstaat" zelf, of „stateering-brieven" (zie �. van Zurck, �odex Batavus, blz. 919),waarin dus de termijn van bet uitstel van betaling werd vastgesteld ; verg.voor deze bet. ook Wielant, a. w ., blz. 69 : „na inhout der particulieren atter-minacien of staten" en verder : „den inhoudene van desen onsen state ." Verg.verder Bredero, Sp. Brabander, 354 : Q u i n c k e r n e 1, volgens bet gloss .van Verwijs : een vijfjarig uitstel van betaling aan bankroetiers verleend,(zie aldaar, waar V. hetzelfde woord ook aanhaalt uit A. Bijns, Ref. I 13b)en dus hetzelfde beteekenende als s t a e t .

122

58o d i e s u 1 c k e, bier geen persoonsnaam, maar de kooplieden van reg. 576.583 gh e b o n t, van boot voorzien, in boat gekleed ; zie 498A en �veraert

VIII 71 (naast ghefluweelt, ghecameloot, ghedamast) ; ookRefereinen, verzam. d. J. de Bruyne (ed. Ruelens), XX. Zie ook Mnl. Wdb. .Ringen en boot dragen is een bewijs van deftigheid en weistand .

584 b i e r v a n b e r o y e n, een woordspeling met bet 32oA besproken r o y,ellende, moelte. �at deze uitdrukking in eenig verband zou staan met b e-r 001 e n, ook in verbinding met b i e r gebruikt = in de war brengen, aan-gehaald uit �homel in Ned. Wdb. II 1925, is hoogst onwaarschijnlijk .

591 Verg. Vander blauwer Scute (in Verwijs, Van Vrouwen ende van Minne),reg. 100 : „Laet si sorghen die ons borghen".

593 Zie 537-539A.597 daer en laet niet aen. Leest men : daer en laech niet aen

(verg. reg. 244), dan kan men dezen regel verklaren als : dat hinderde niets,dat zou er niets toe doen, maar dan zou er eig. een praesensvorm moetenstaan. Om : daer e n 1 e i t n i e t aen to lezen, zou men to veel aan betwoord moeten veranderen.

599 Zie 4o3A,601 �e meeste rederijkersstukken eindigen met een dergelijke bescheiden toe ..vl gg. spraak tot de toehoorders, die daarin aanzienlijke, wijze heeren genoemd

worden, wier welwillendheid voor tekortkomingen wordt ingeroepen, een„captatio benevolentiae" due, terwijl dan, evenals bier, een gebed bet stuk besluit .

604 d i e t w e 1 b e s a g h e, eig. (ale iemand) die de taken goed, met opmerk-zaamheid, beschouwt .

609 s o n d e r b 1 a m e n, zonder smet, onberispelijk ; verg. „onbesmet van alreblamen" e. a. (Mn! . Wdb. I 1285) ; bier rijmshalve met - n gebruikt.

WOOR��NLIJSTA verwlist naar de aanteekeningen. Ter wills van de regelmatige volgorde is in de spelling

zoo veal mogelijk eenheid gebracht ; zoo wordt steeds g gebruikt, niet gh ; verder c (_ k)behalve natuurlijk voor a en i, waar steeds k staat ; voorts sch, niet sc. �venzoo wordtin open lettergreep steeds 4 gebruikt, terwijl in tweekianken als ay de y behouden is .

a b e t 35 (comp . a b e 1 d e r), handig, bekwaam .a b s o 1 u c i e 284, 439, vergeving van zonden door den priester bij de biecht .absolutum 440 A .absolvat 289 A .a b u s e r e n 34, in verwarring brengen, bedriegen .a c h t e r d a t 339, nadat (Mnl. Wdb. 119), wanneer.a c h t e r $ t e 11 a 570, achterstallige schuld ; achterstel nag in Vlaanderenbekend (Ned. Wdb.).

a e n b e d e n 485, aanbidden (Mn!. Wdb.).aenveerden 49, 154, 310, 528, zie glide .aerde (op daerde) 47 A, 385 .aessack 126 A.a f g a e n c . dat. 430, ontrouw worden, afvallen, verloochenen .a f i act, kwijtschelding door de kerkelijke overhead van tijdelijke straffen der

zondaren, die na de vergeving der zonden nog uitgeboet moeten worden ;hetzelfde beteekent i n d u l g e n c i e . Verg. p e n i t e n c i e . Zie Klliaan„aflaet des Paus, indulgentiae pontificae" ; verg. ook Ned. Wdb. i.v ., 2.

accoert, tons en accoerde trecken 48, tot onze partij overhalen,voor ons winnen. Verg. Mnl. Wdb. : enen aen sijn accort trecken.

a 1 273, 582, voor als in den zin van alsof (Ned. Wdb. II 88) .ails wage 312, in ails wegen 77, steeds.a l s n u ten s t o n d e n 190, 504, flu, op hat oogenblik ; versterkingvan flu .

a 1 t e 19, 579, zeer.a 1 t e m e t 114, 398, achtereenvolgens, allengs ; 398 somtijds, nu en dan .arch 464, boosheid.

124

armen yacke 295 A .a v ij s 501, meenlng .b a e n r o o t s 68, edele, die bet recht had onder zijn banier zijn welgeboren man-

ners ten oorlog to voeren. In Brab, en Vi . ; elders baanderheer (Ned. Wdb.).b a c (h) o v e n 169, spottend voor : groote mond ; verg . Ned. Wdb. IV 270,alwaar dezelfde beeldspraak : wijdgapende mond als ears oven ; bier boven-dien nog woordspeling tusschen backe, kinnebak en bakken ; verg. bakhuis.

b a c p a n n e, v u y 1 -- 176, scheldnaam voor een (oude) vrouw. Zie Ned.Wdb. U 895 : een on Backpan (Ogier) ; een zelfde woordspeling waarschijnlijkals bij b a c o v e n .

b a n e, t e r b a n e n c o m e n 132, zich (in bet openbaar) vertoonen, zichkomen aanbieden (Ned. Wdb. II 81o) .

bancxken 415 A .b a r e n 143, toonen ; d e n 1 a s t -- 95, de opdracht bekend maken.b e d e r v e n 412, 595, intrans ., verloren gaan, geruineerd worden, to gronde

gaan; 247 (zie 245 A) traps ., bederven, verknoeien 2b e d i e d e n 354, vertellen .b e d r i e c h t e 212, 421, bedrog, bedriegerij ; my. : listen en lagers (Mnl . Wdb .) .bed r ij yen 261, zich bezighouden met ; hd. betreiben (Ned. Wdb. II 1229).b e d r o e v e n 136, 170, 277, God b e d r o e fals verwensching, onge-

lukkig maken, verderven ; verg . Reinaert 1853 : God . . . . moeste verdrouven,en bedroefd, ellendig.

b e g r ij pen 318, voornemens zijn .b e g u t e n 38, voor den gek houden. Verg. Mariken van Nieumeghen

(ed. Leendertz), 348 ; Trou moat blijcken : Schuyfman, 267 ; A . Bijns in Leuv.Bijdr. W 313.

b e c 1 e e d e n 110, inkleeden, een schooners schijn aan lets geven .b e q u a e m 217, aangenaam .b e l e e d e n (hem -) 552, zich gedragen.b e 10 f 565, betofte.baroyen 584 A.b er r e n 486, branden.beschamer sijn 218A, beschamen .b e s e f f i n g e 372, besef, begrip ; die - v a e n, begrijpen .beslaen in een casse 81 A .b e s o e n g (n y) a 202 (fr, besogne), werk, bezigheid.b e$ o p d i c h 425, zondig ; verg. bedroevich (Mnl. Wdb.) .

125

b e s t, n a m ij n b e s t e 480 ; in Zuid.Nederland nog : naar mijn best :naar mijn beste weten.

b e s t a e n lg, ondernemen.b e s t e 11 e n 501, regelen, ten uitvoer brengen.b e s u e r e n 434, bedriegen (Ku .) ; zie 66A.b e s w a r e n 418, belasten; hier blijkbaar: verpanden; zie Ned. Wdb. i . r.,A to en verg. mnl . becommeren .

b e t o o g e r e s ij n 366, (met woorden) aantoonen, uitleggen ; zie 218 A.b e v e s t 594, van bevesten, bevestigen, versterken .biechten (hem --) 211, biechten.bier van beroyen 584 A .b ij n a e s 595, bijna (Ned. Wdb. II 2628) .b ij s t i e r 518, bijster, berooid, arm ; zie Ned. Wdb. II 2645 .binnen, to - sijn 207, weten .b l a e m t e, blame 204, 609 A, sohande, smet.b i i c k e n 268, blinken, schitteren .Boevynns (1. Boevynes 53 A) .b onetken 125 A, 274.borstlapken 337 A.b r o o t, o m - 10 o p e n 296, om gaan, bedelen (Ned. Wdb . III 1539) ; verg .

„�ese en loopt niet after straten . . . . om broot" (Minnenloep II 55) .b u c h t 407, geld ; zie Ned. Wdb. III 22.� e r t e y n 157, 319, 546, 584, zeker, voorwaar .d a e r a f 41, daar van, daar in.d a m i s e e 1 e 264, vr, van ofr . damisel, adellijken titel, het incest met one jonk-

heer overeenkomend (Mnl. Wdb.) ; bier ironisch, met vuil verbonden.danck, tegen uwen - 442, tegen uw zin .d a n c k e l ij c n e m e n 605, in dank aannemen .daps 247 A.d e e s 551, 557, de tegenwoordige ; verg. Mni. Wdb. i, v, dese, voor: de flu

regeerende enz., bijv . : �ese �einric.d e g e l ij c 111, naar behooren, ilink.d e r f 73, van dorven, behoeven.d i e n e n 104, nuttig zijn, baten .d i e s 364, 384, 387, daarom, daardoor, waarom, waardoor .d o c h 50, 454, toch, inderdaad .d o e g e t 279, doet het, 3e pers, enk. ; zie de ml., blz. 57 .

126

d o to s d a c h 561, oordeelsdag, bet laatste oordeel .d o o c h i 80, praes . van dogen, deugen .d o o r 462, door middel van ; 6o6, ter wille van .doorsneden 331 A.dralen 340 A.druylken 279 A.drulleken 541, zie 279A .duysentich 434, duizend .d u v e 1 360, waarschijnlijk een vloek ; verg. Mar. v. Nyeumeghen, 64 .e e r 9, 17, 113, 441 (voorz.),

l a n g e j a r e n,

l a n c : v66r (dat dietermijn voorbij is) .

e e r l ij c 24, eervol, aanzienlijk, voornaam .eerste (int -) 129 ; int leste, ten slotte.e n d e 586, in een v66rzin, nagenoeg denzelfden dienst doende ais mnl . wanneer.e n g 122, angstvallig, nauwgezet.e n g i e n 44, vernuft, verstand .e n p r y e 202, verkeerdelijk aaneen gedrukt voor : (je vous) en prie, ge~

lijk nog in 't Nfr .faelge 122 A.f a e t s e 469, kaaksiag (�e Bo) .f a u t e 146, gebrek, gemis ; b i f a u t e n, door gemis, uit gebrek.Ii g u e r e 483, beeld, afbeelding.f ij n 575, slotsom, hoofdzaak ; die r e c h t e , de ware toedracht ; ten

f ij n e 419, ten slotte ; 340?f i n a n c y e r' 350, woekeraar ; verg. �veraert III 69, mhd. finanxer enA. Bijns, gloss . i, v, Zie Mnl. Wdb. I . v . financie.

flortsa 374A .f r a y 514, levenslustig, flink .I r a y a r t 124, 416, = moyaert, met pejoratieven uitgang -aert van fraygevormd : dartel jongmensch ; Kiliaan : fat, pronker . Zie Mnl . Wdb, i. v.fray.

f r i s c h 138, 241, f r i s s c h e l ij c 258, flink, van een goad uiterlijk, bierbijna = fray, moy.

frustrum 291A.futselboec 384 A.g a d i n g 343, wat gaadt, behaagt, in bet bizonder een koopwaar, waar-naar vraag is, die gewild of gezocht is (Ned . Wdb.).

g a d r e, a l teen e n i- 242, geheel en al, ten voile.

i27

g a y k e n 515, wijfje, schertsend gebruikt .ganc, volgen op den -- 114 A .g a n s, b i -- b 1 o e d 456, verbastering van den aden nv. van g o d ;bi--coe562A.

g a r e n 179, q u a e t -- s p i n n e n, oneerlijk handelen (Ned. Wdb . IV a91) .g e b o n t 583 A, in bout gekleed .g e b r e k e n 146, ontbreken, bier : onbevredigd blijven .gebringen 533, brengen.g e d e n c k e n e s s e 482, gedachtenis .Geerken 322 A.g e f r o n t s t 303 A, gevouwen, geplooid, gerimpeld .g e h u 1 d i c h 558, gehoorzaam, onderdanig.g e k e e r e n 179, beletten .gec1ancxken 416, klank, geluid .g e c r ij g e n 315 A, 345, krijgen, in handen krijgen.g e l o v e n, 344, 532, 589, beloven .gem e e n t e 256, bet yolk, in tegenstelling gewoonlijk tot addl en geeste-

lijkheid (Ned. Wdb.) .g e n a d e, t e r g e n a d e n c o m e n 200, zich onderwerpen, iemandhuldigen.

g e n a e m 187, welgevallig, aangenaam.g e n o e g e n 500, aanstaan, voldoen .g e n t 515, schoon, bevallig, lief .ge(h)ouwen 140, zie houden .g e p a s t s ij n met (iemand) 96, van iemand gediend zijn .g e r i n g t 583 A, van ringen voorzien, ringen dragend .g e s c h i e n 461, als passivum van makers gebruikt ; zie Ned. Wdb .

IV 1722 .g e s e l 124, 514, jonge man ; g e s e 11 e k e n, makker, makkertje, verg .

Antes. Liedb. XLIV en LI ; ook : jolige kiant.g e s p a r e n 489, sparen, behoeden, beschermen .gestrijpt 331 A .getommeert 105 A.gevaer 151 A.g e w a e r l ij c 205, waarachtig, naar waarheid .g e w e e r d i g e n (h e m .-) 28, zich verwaardigen, de goedheid hebben ; verg.

lat. dignari (Ned. Wdb.) .

128

g e w o n e, d e r e r e n -- 238, mnl . eersaem, deugdzaam (Mnl. Wdb. II 1926).g i e t e n 464, vol a r c h s g e g o t e n, zooveel ala : zeer boosaardig, slecht.g ij s e 304, wijze, gewoonte .g i 1 d e 78, geestelijke broederschap (Ned. Wdb. W 2350) ;

154, 528, lId-maatschap van het glide .

g i l d e b o e c k 572 ; zie de ml., biz. 39 .gordel 336, 361 A.granfeyn? 441 A .g r o n d e r e n 106, in rederijkerstaal : lets (wel) bedenken (Ned. Wdb .

V 978).gruyt 210 A.g u t e n- 268, 334, spotten .hack hack hay 13 A, 58, 196, 518 .h a c k e l i n g e 181, verwarring, warboel. In Zuid-Nederland nog deze be-

teekenis in hakkelgaren (Ned. Wdb. V 1555)h a 1 e n 462 A, trekken.h a n d e l i n g e 17 A ; 175, leefwijze, handel en wandel (Ned. Wdb. V 1918) .�anneken 322 A.hant 14 A, 151 A, 230 A ; voorhandenhebben46,55,vdbrdenboeg, voor de borst hebben (Ned. Wdb. V 1847) ; d i e h a n t b o v e nd w a t r e c r ij g h e n 14, uit het gevaar, uit de moeilijkheid geraken (Ned.Wdb. V 1767) .

hantieren, melo dye - 413, vreugde bedrijven ; zie melodye enverg. Ned. Wdb. V 2121 .

� a r d t van W a e r s e g g e n, die moeilijk de waarheid zegt ; verg. hardvan hoofd ; zie de ml., biz. 19.

h e e 1 531, in alien deele, ten voile, in elk opzicht .h e e I d e n 57, helden (mnl. helet, heelt).hemele, fonder den ) 171 ; verg. 47 A .hidl 462 A.h o d t d a t 468, de ultspraak (ou > b) of beeldende schrijfwijze ; zie

houdenh hooftdoeck 335 A .houden, ho(u)dt dat 468 A ; houden 375, onthouden; ge(h)ou-w e n s ij n i n 140, door verplichting aan iemand verbonden zijn.

h u y l k e n s 280 A, voor : uilkens.i e, y e 263, ooit.

129

indulgencie 193, zie aflaet.j a, passim, versterkings- of bevestigingspartikel ; doet ook wet als louter

uitroep dienst.jaer, een goet

269 A .jacke, niet een

401 A .jancken 281 A.j o n s t 26, 285, gunst, gunstige gezindheid, genegenheid .juper 214 A .c a b b a s, t c a b b a s s 1 a e n 226, eig . : den stempel op de count slaan,geld waken, dan : middelen weten om geld to verdienen (op wederrechtelijkewijze) ; zie Mn!. Wdb.

cadge i6 A, 87, 121 .cacabus 234 A, 289 A.�alle 321 A.�amelot 336 A .cameriere (venue-) 134 A, 281, 407 .casse 81 A enz .cassenaer 86 A enz .k e 300, uit �hristus gevormde bastaardvloek (Mn!. Wdb .) .k e e r e n, h e m

t e 8o, zich wenden tot lets om het to doen, zich totlets zetten .

keerle 418 A.k e m e 1 e 170, kameel, ale scheldwoord gebruikt .ketsmerie 146A.k i r (k y r) 218, van gr. lat. kyrie (d. i. o �eer) gevormde bastaardvloek(Mn!. Wdb.) .

c 1 a e r 185, zuiver, vlekkeloos ; h e m- make n, zich zuiverei (Mn! .Wdb. III 1460) ; c l a e r 90, 548, c l a e r l ij c i88, duidelijk.

c 1 a p 244, geklap, gebabbel ; c l a p s, gen . afh, van m i n, minder.�leyn Vreese, zie de ml ., blz. 19.c1erckelij� 50, geleerd.c 1 e v e n 46, beklijven, zijn beslag krijgen .c l u y t e 209, klucht, grail ; i e t s v o o r een - s l a e n, lets ale een grailbeschouwen.

clutum 440A.c n e c h t 325, 342, 541 A, knaap, jonge man, gezel .c o e r s, cuerse 418 A.

9

130

� o m e n s c h a p 463, koopmanschap, koop (Mnl. Wdb. III 1848) .� o m m o o l e 288, beroering, opschudding, oproer .� o m m u y n 240 enz., fr. commune, gemeente (verg. reg. 256), yolk, degroote hoop ; zie de ml ., blz. 20 vlg.

� o n f o e r t 510, troost, huip.� o n s e n t 521, toestemming, vergunning, misschien : verlof tot drukken ?

(verg. Mnl. Wdb.) .� o n s t 451, 471, kennis, kunde, wetenschap ; verg. : die seven vrie consten(Mar, v. Nieumeghen, 228) .

� o n t r a r i e 460, het tegenovergestelde .� o n t r e f e y t e n 246, 326, nadoen ; verg. nnl. konterfeitsel .coppecarnoelg(y)e 278A .� o r t e l i n ge 61, sedert korten tijd, pas onlangs .cons 192, spoedig.cremasschele? 173 A,c r ij g e n, yerl, deelw, c r e g e n 535 A; c r ij g e n 524, moeite doen, zie�veraert XIII.

�ristoffel 297 A .� r o e s 494 A, kau, beker van metaal of aardewerk .culleken 542 A .Quaet ende Waerseggen, Quaet ende Twaer, Quaet enW a e r, naam voor een kwaadspreekster, klappei ; zie de In! ., blz. 21 vlg.

q u a c k e l i n g e 180, beuzeling, nesterij .quackernelleken 123 A.q u ant k e n 543, snack, gust, oolijkerd.q u ij t e n (h e m --) 553, zich gedragen (Mn! . Wdb.) .last 95, 229 A en zie b a r e n .law eyt 245 A .1 e g e n d e 354, 367, 479, 598, hier : verhaal aangaande een heilige (Mn! .Wdb.).

l e c k e n 115 A, likken.1 e X t a t e x t a 393, een soon hocus-pocus, zooals luera sues en lortsa,lortsa, waarschijnlijk van lectio en textus gevormd ; zie 374 A .

1 i c h t, na reg. 156, kaars ; verg. Mn!. Wdb. W 469 .1 ij c e n t ij k e n s 123, my ., blijkbaar een onregelmatige dimlnutiefvorm van

licentiaet, benaming van een academischen gegradueerde .Lijsbet 145. Lijsken 321A.

131

l o b b e n 270 A, 299, 301, 445 .Loosheyt, zie de ml., blz . 18 .lortsa flortsa 374 A.L o r t s e 66 A ; zie verder de mi ., blz . 17 vlg.1 o r t s i n g e 172, afgeleid van lortsen, bedriegerij, knoeierij ; zie 66 A.lovers 565 beloven .1 u e r a s u e r a 394, op dezelfde manier als lortssa flortssa (374 A) ge-vormd van de ww. lueren en sueren ; zie ook 66 A .

l u e r e n 375, 433, bedriegen, knoeien ; zie 66 A.l u e r i n g e 51, 173, 380, bedrog, knoeierij ; zie 66 A.m a e t 568, evenals vriend in den voc., vaak in zeer verzwakte opvatting,zooals hier, waar het woord tevens als rijmlap dienst doet .

m a n i e r l ij c 195, welgemanierd, fatsoenlijk, zedig.m a n n e k e n 276, 542 A, lief koozende benaming.m a r o t e, passim, m a r o t t e 324, zotskolf, fr . marot(t)e, bijvorm van Marie ;

zie verder de ml., blz . 44 vlgg.m a s $ c h i e n 544, oudere vorm van misschien.m ate 349, bnw., zelfst. gebruikt : arme, behoeftige .m e e r e n 447 vergrooten, vermeerderen .Meest �lc, Meest �lckerlij c 528, zie de ml., blz. 20.m e e s t e 451, grootste.m e e s t e r 41, 471, iemand die in een yak ervaren is .m e 10 dye 217, liefelijk klinkende muziek of gezang ; 413, vreugde, genot ;zie hantieren .

m e r c k e l ij c 374, 572, duidelijk .m e r c k e n 357, gadeslaan, opmerken .mesbaer 490, hoedt van - u ; zie 100 A.Middelburch, Middeiborch 537 A, 593 .m i d s 524, om, ter oorzake van, om reden van (Ned . Wdb. I . V., 5) ;

d a t 587, vermits, omdat.m ii t e 271, een zeer kleine count, 1f van een groot ; drie, vier, ook wel

twee mijten maakten samen een penning (Ned . Wdb.).m i n g e n 584, mengen, vermengen.m i n k e n 164, verminderen, minder makers .m i n i ij c 23, vriendelijk, minzaam .m o g e n 207, 265, 599, kunnen .m o g e n d e 32, 36, 101 machtig.

132

m o y 138, sierlijk uitgedost (in bijna ongunstigen zin) .m u y 1 g a t 136, scheldnaam voor : mond .muyt, uter muyten springen 333 A.nabesaet 120 A.n a e c t 518, berooid ;

e n b ij s t i e r, zie Ned. Wdb. II 2645 .n a r r e e r e n 54, 523, verhalen .n e y g e n (hem -?) 437 A, buigen.n e c k e r, 214, 224, 324, 454 A, benaming voor den duivel ; oorspr. : soon

watergeest .n e s t e l, 275 A, veter.n i e t o m v e r- 515, niet to overtreffen in - ; typische rederijkersomschrij-

ving van een superlatief .Nyethagen 403 A .N y e u v o n t, oorspr . een nieuw bedenksel, dan listig verzinsel. Zie de ml.,

blz. 18 .n y e w i c h e y t 261, lets nieuws, nieuwe mode, ook : nieuwigheid in af-keurenden zin. Verg. nieuwe vont, Nyeuvont en zie �veraert XXVII 83,86 enz .

n o c h 11, toch, echter, nochtans (Mn! . Wdb. W 2459) ; 364, zeker nogeenmaal.

n o y t c. comp. 16, 555, geen zoo, een zinswending, die in de 16de eeuwveel voorkomt : noyt scoonder victorye e . a . ; s o 58, duidt ook een hoogengraad aan ;

d e s 'g e 1 ij c k e 198 .n o m m e n 233, noemen, spreken van, vermelden .n o o d e 256, v a n -, noodig ; v a n c 1 e y n e n , zooveel als : onnoodig.n o t a b i l e 601 A, notabel, aanzienlijk, voornaam.n o t o r i a 393, notoor, „evidens" (Ku .), kennelijk, merkbaar,o f t n e e n 467, indien niet, in het tegenovergestelde geval .o m d a t, na reg. 117, opdat.o m tii a t o t o m n i a 290, beteekent natuurlijk : geheel en al, tenvolle .o n d e r $ t e k e n 520, verschillende zaken ondereen mengen, dan : lets

bekonkelen, bewerken ; zie Ned. Wdb. X 1477 .o n d e r w i n d e n 92 A, ondernemen, zijn best doen .o n g e d r a e l t 112, 540, zonder dralen .ongefaelt 112, zonder falen ; zie ongedraelt .o n p r o f f ij t 272, schade, nadeel ; verg. Mar, v, Nyeumeghen, 676 ; �veraertX 250 : to mijnder onbaten ; zie Mnl. Wdb, i, v, onvrame.

133

ontdoen 220, openen .o n t ij d i g 214, gemeen, laaghartig ; verg. Ned. Wdb, 1. v., 3b .o a t p a y t 3, ontevreden, misnoegd .o n t t e 11 e n 143 A (om e 11 a n), door valsch tellen iemand lets onthouden, in

bet getal to kort doen ; zie Ned. Wdb. i . v.oom417A.o p d a t 107, indien .o p e n b a r e n 113, vertoonen .o p i n i o e n 94, meening, plan, bedoeling .o p s p o e 1 e n 139, opsieren, fraai waken ; zie Ned. Wdb. II 2 .o r b o r e n 44, gebruiken.o r 1 o f 487, na 489, 492, afscheid.ow, o u 121, 123, 124, 136, 248, tusschenwerpsel : hei ip a c h t e n a e r 350, pachter, zoowel van vast goed als van belastingen,tollen of andere opbrengsten (Mnl . Wdb. i . v.) .

paltrock 303 A.pantoffel 298 A, 302, 330 .p a p e 212, algemeene benaming van den wereldlijken geestelijke, den priester(Mnl. Wdb .) .

p e nit e n c i e 194, de aan een biechteling opgelegde boetedoening ; -o n t f a e n de boetedoening aannemen, die door den priester na de absolutlewordt opgelegd, dus boetedoening opgelegd krijgen voor de zonden .

p e r s e v e r e r e n 294, in lets volharden, bij lets blijven.Phillbeert (Since -) 306 A.p ij n e 157, moeite, lnspanning.p ij n e n 479, (h e m ) 92 A, zich beijveren, zijn best doen .pijper 247 A.p 1 age 302, 607, moeilijkheid, ramp .p 1 a t 308, geheel en al, of: plat ultgestrekt, misschien ook slechts rijmlap ;

341, bij xeggen : zonden omwegen, duidelijk.p 1 e g e n 78, handelen, zich met lets bezighouden ; d o e r o n s , zooveel

als: door ons toedoen.p l u m p 178, onkundig, dom.p l u n d e r 411, allerlel benoodigdheden, have, plunje, boel, rommel .p o g e n (h e m -) 352, zich begeven naar .p o o r t e r 69, 353, stedeling, burger .p o r r e n 473, intrans ., op weg gaan, ergens op uit gaan (Mnl . Wdb. VI 577).

134

Pover 403 A .P r act ij k e, list, listige streek ; zie de ml., blz . 18 vlg.p r a c t i s e r e n 33, middelen of kunstgrepen bedenken of beramen .p r e n t e n 522, na reg. 610, drukken .prince 566 A.p r o m o v e e r en 478, bevorderen, vooruitbrengen, tot bloei brengen .p r o p e r, p r o p e r l ij c 110, 336, 523, bizonder, keurig, netjes.p u e r 52, 404, geheel en al, in alle opzichten .p u n t 41, gebruikt als nnl. stuk, zaak.r a m p 215, 346, ongeval ; in verwenschingen gebruikt, hier waarschijnlijk

met bij gedachte aan ramp, kramp .r e c h t (v a n -) 429, naar recht en plicht, overeenkomstig hetgeen vaniemand verlangd kan worden (Mnl. Wdb .),

g h e v e n 592, gelijk geven .r e c h t, r e c h t s 43, 103, 104, juist, precies.r e d e n, b i - 552, overeenkomstig de billijkheid, naar recht ; her waar-

schijnlijk een rijmlap,r e d u c i e 440 A, naast reductie, van fr, reducion naast reduction ; verg•

Godefroy en zie �veraert XIX 97 : inducie.r e g i e r e n 108, 233, beheeren, toezicht over iets hebben.regiment 16, 222, bestuur, heerschappij ;

c r ij g h e n ;

h e b b e n .r e g n e r e n 61, heerschen, regeeren.reyse 149, keer, maal ; in allen reysen, altijd.r e n t i e r 560, 561, 563, hij die een rente of jaarlijksche opbrengst trekt,

renteheffer ; 69, 353, naar het schijnt : rentenier, als bepaalde stand,r ij s e n 345 bedragen, beloopen, 1 a n c -, lang duren ; zie Mnl, Wdb,

VI 1452, 1455robbeknol 271 A, 301 .r o y 320 A, 442, 600•

rouwe 183, maect gheenen

; zie looA,r u t e r,

v a n o r 10 g e n 351, krijgsknecht, blijkens de plaatsing naastridders en schiltknechten ; verg. Mnl. Wdb. VI 1723 vlg .

salven, die hant - 23oA,s a s s e m 170, 277, 497, walglijk, heel leelijk, of ook : ongemanierd ; zieMnl. Wdb, i. V.

s c h a 1 c k, 222 slecht, bedrieglijk .s c h e p e n 317, inschepen, g h e s c e e p t s ij n in , . . ., verbonden ; verg,

�ooft, Geer. v, Velsen, 728.

135

S c h ii v e n 417, famiiaar voor : geld,S c h i 1 t c n e c h t 351, een meestal ridderboortig jonkman, die nog geenridder is en voor de wapenrusting en het paard van een ridder zorg draagt(Mnl. Wdb.).

S c h o f f i e r 1 ij c 197, hevig, eig, op schandelijke wijze ; Gailliard : scoffier-like, violemment. �ier als bijw, v, graad, verg, ons : verschrikkelijk(lachen),

S c h o y e n m e t t e n s a c k e 402, met den bedelzak loopen, bedelen.S c h o o n v a n b e 1 o v e n 532, moose beloften doende, vol moose beloften,Verg, Reinsert II 5855 : scone bieden .

Schoontooch, A voor reg. 131,S e g e 311, triomf, zegepraal, ook : voorspoed (Mnl. Wdb,) .s e c k, 496, 540, zeg, of : zeg 1k ; zie Tijdschrift XII 289 •-308,selden bedijens 599 ; zie 403 A,s e r m o e n 71, preek, prediking in de kerk .slaen 209, zie cluyte.s l e c h t 605, eenvoudig ;- 178, onnoozel, dom ; s l e c h t k e n s 341, een-voudigjes, eenvoudigweg.

s n a t e r 170, 346, eig. gesnap, klap, praat, maar in de uitdrukking : hooduw snater, gelijkgesteld met : hood uw mond, overgegaan in de beteekenisvan : mend of tong ; verg, s n a t e r b 1 a t ; en eng, hold your tongue ; verg,reg. 136 en 277.

s n a t e r b 1 a t 307, babbeltong ; verg, t o n g e b 1 at.s o lane s o bet 530, hoe langer hoe beter.S o m 177, sommige .s o p 235, dronk, slok ; verg, Oudemans 1 . v, sop 2 ; met groten soppen (tegen-over : met cleyne sommen), met veel geld,

S o r g e n 338, 362, 397, 591 A, 592, vreezen, bezorgd zijn,s o t, zie de In1,, blz, 44 vlgg .s p a n n e, s p a n n e k e n 275 A, haakje (Oudemans), speldje,s t a e t, na 347, en 350, stand in de maatschappij ; 567, zie 566 A.St e 11 a n, (h e m - t e) 99, zich opmaken, zich begeven tot.suera 394, zie luera,s u e r i n g e 52, 172, 379, bedrog, knoeierij ; zie 66 A,S u 1 c k e (� i e --), sommigen ; zie verder de Inl,, blz. 20 vlg,tabbaert 332 A,tab eyte 497 A .

136

tae 1 g e 88 A, aard, gehalte .t e r m ij n 480, 569, tijd.teats 393 zie lexta.t h u e r e n t 278, to hunnent, bij hen.t i t t e l 375, titel .ton g e b 1 a t 215, tong ; verg. A. Bijns, Ref. II ia : rueren dblat.tote 300, snuit, bek, toet ; verg. �e Bo : houd uwen tote ; ook Antw. Liedb .Ltv 8.

trapkens ontellen 143 A.it r e e c 519, list, streek.tremasschele? 173 A.Trijsken 321 A .troelg(y)e 277 A.t r o e n g (i) a 201, 305, tronie .t r o u w e n 340, in waarheid .Truye, Truyken 145 A, 321, 498 A.t s u s 167 A, sill, zacht 1tuyl 168 A.tweester, (u ) 42 A.u y t g a e n 193 A, eindigen, afloopen .Uytkercke 403 A .v a s t e n 463, vast een.V e e 1 Voice, zie de ml., blz. 20 vlg .veer 537 A .v e y s e n (hem -) 148, veinzen .vellen 100 A.v e r b a n t 310, verbond, verbintenis .v e r c h i e r e n 110, versieren .v e r die n e n 94, beloonen; verg. �veraert XVI 214 en Kiliaan i, v .verfrisschen (niet om -) 515 A; zie frisch.v e r h a r e n 417, verdwijnen, vertrekken .verhaven, 12, na reg. 117, na reg. 505 ; zie verheffen.verheffen 12, 6o A, 70, 79, 89, na reg . 117, na reg. 505 .v e r j o l ij s e n 6, zich verheugen, verheugd zijn .v e r j o l ij t e n (he m -) 554 A, zich verblijden, verheugen .v e r loop 419, het verstaan van de panden in de bank van leening, lommerd .v e r l o o p e n 559, oploopen.

137

v e r m a e n 30, vermelding.vermaert48,alsdievermaerde,omschrijvlngvanhetbijw .V e r m a n e n 26, 74, 133, 564, vermelden, vertellen .vermeeren158,(vruegt-), zieiooAeV e r m ij (d) e n (h e m -) 265, c, gen., nalaten .vermogen 68, macht.V e r m o n d e n 188, zeggen, spreken, verhalen,V e r n a e m t 588, beroemd, bekend .V e r p o y e n 439, verdrinken (door drinken verteren) .V e r r o m p e n 137, verrimpeld .v e r s i e r e n 109, mnl, visieren, verzinnen, verdichten.v e r s i n n e n 386, begrijpen.v e r s 1 a p e n i61, verliezen (eig, door to slapen) .v e r s o e c k e n 409, bezoeken,

i n p e l g r i m a g e, een bedevaart doennaar.

versoeten 506, verzachten ; wilt druck ende lijden , zie 100 A.v e r s o e t s e l e 316, verzachting, zie 315 A.v e r s t a get 290, verstaat het ; zie de ml., blz. 57 .verstant 31, 232, begrip ; tverstantweten,-nemen(van lets),

begrijpen verstaan .v e r s t e r v e n 411, obvenire haeriditate aiicui (8i1.) .v e r s u b t ii 1 e n 38, in scherpzinnigheid overtreffen (en zoodoende bedrie-

gen). A. Bijns gebruikt het woord herhaaldelijk.v e r w e c k t tot 286, geneigd tot ; verg. A. Bijns, Ref, 14 en Van �elten,

gloss . ; �veraert X 196 en W 270.V e r w o r g e n 227, intr., stikken, sterven .v e s t e n 127, 478, vast in het geheugen prenten .vier, als - van vlasse 82 A.vie r i c h e y t 370, vurige ijver .v i r t u t e n, van g r o t e r

38, van groote kracht, macht.vlayken 396 A .voetsele 315 A.v o o r 1 e d e n 62, vroeger, verleden .v o o r t b r i n g e n 165, voor den dag brengen, to voorschijn brengen,v o o r t g a e n 509, vooruitgaan .v o o r w a e r d e 461, overeenkomst, afspraak .V 0 r e n g a e n 22, vooraan-, vooruitgaan .

138

V o u w e, i n g h e e n e

35, op geen manier, versterking van de ont-kenning,

vrame 323, zie vrome .V r ii, 529, 573, v r ii 1 ij c k 130, 192, (bijw.) waarlijk, gerust, met zeer ver-zwakte beteekenis .

vrome 185, nut, voordeel,v u y l v a t 137, 289 A, scheldnaam, elg, : vuilnisvat,vuystlooc 347 A.w a 269, tusschenwerpsel,w a c h t e r 222, iemand die voor lets zorg draagt,w a e n 210, tusschenw. : he ; verg, Leendertz, Mnl, dram, Poezie, gloss .w a e r 166, de waarheid .W a l e m 538, zie 537 A .wambeys 331 A,w a n d e i i n g e 18, gang, 174, verkeer, omgang (Oudemans) .w a n e n 500, 563, denken, meenen, vermoeden,

73, in tegenstellingtot : weten.

wassen 364, dies vruecht wart, zie 100 A.w e e r - oft 155, 342, � w e d e r - oft, hetzij

of, of - of; verg, Van�elten, gloss, op A . Bijns.

w e e r d e, w e i r d e 344, waarde, prijs ; - 428 eer, verg. Lekenspieghel,gloss, en �veraert VII 20,

w e r t 111, 358, wordt,Willeboort (Since -) 363 A,w o u d e n 224, c, gen., besturen, beheerschen ; verg. Godwouds (Ned, Wdb,V 225) ; Reinaert 13207 : laces den duvet wooden .

Wouterken 322 A.

ST�LLING�N

I

In „Mariken van Nieumeghen", reg. 350 : „�y neen ick seker,goey Jan duyt mi", is m i juist en moet men niet g h i lezen(zie Leendertz, Mnl. dram. Poezie, blz. 569) .

II

Trou moet blijcken, blz. 39, Piramus en Thisbe, reg. 270 vlgg. :S. G. Tis de schoonste man van Orienten . . .�. L . Van elckx, die hem siet, wordt hij begeert .S. G. Tis vrij een eedeling .�. L. Wa,'t is een raeilge .

lees : caeilge.

III

�en Boom der Schriftueren (uitgave-Schotel), blz. 28, reg.i6 vlgg. :

Afgodische cassen,�ie doe is wassen, verhueren by den iare,�aerop doe icker menich lecken en brassen,Int verhueren recht oft een thiende s c hue r ware .

lees: selver .

IV

Niet alleen k yr, maar ook k e ten is ontstaan uit gr. lat.kyrie.

140

V

B e r o o i d is gevormd van mnl, toy, moeite, ellende .

VI

Wenscht men een nieuwe spelling, dan dient men vddr alleseen teeken voor den stommen klinker, bijv, a, in to voeren .

VII

Ten onrechte beschouwt �r. Van Moerkerken, in „�e Satirein de Nederlandsche Kunst", blz, to vlgg., Maerlant, Boendaleen �e Weert als satireschrijvers .

VIII

�e betrekking tusschen Jan Klaassen en zijn „marote" (in Zuid-Nederland) of Katrijn (in Noord-Nederland) is voortgekomen nitdie tussch den zot en zijn marot nit de zestiende eeuw .

IX

Ten onrechte beweert �r. A. Kuyper, in „�et �alvinisme ende Kunst", blz. 27 vlgg., dat het �alvinisme de dicht- en schilder-kunst aan zich zelf heeft hergeven.

X

Mnl. j u p e r en mhd. j a u fart zijn afgeleid van een verklan-kend werkwoord en beteekenen : 10 nachtraaf, 2° potsenmaker.

XI

Ten onrechte zegt Prof. Blok in zijn „Geschiedenis van hetNederlandsche Volk" II 319, dat Karel V wel geneigd geweestis op kerkelijk gebied zijn eischen to matigen .

141

XII

Prof. Blok (a, w., II 303) hecht to veal gewicht aan den invloed,dien de begunstiging van Nederlandsche raadslieden in Spanjedoor Philips den Schoone op de latere gebeurtenissen ten onzentheeft gehad .

XIII

Ten onrechte beweert Kristeller in zij n „Kupferstich and �olz-schnitt in vier Jahrhunderten", blz. 84 vig., dat de 5o-bladige„Biblia paup arum" is gesneden naar een voorbeeld dat, wat deteekening betreft, stark van de 4o-bladige afwijkt .

XIV

Ten onrechte neemt Weiss (Kosttimkunde, IV, 8o, g8, iii vlg .,121, 123 vlg.) voor de 14de en 15de eeuw een „hermelin-jackchen"als een op zich zelf staand kleedingstuk aan .

XV

Onderwijs in „kijken" is even noodzakelijk als onderwijs inlezen. �aarom moat de kunstgeschiedenis leervak op de gymnasiaen �. B. S, worden, maar alleen to dien einde . �et nieuwe leer-.yak mag niet aanleiding geven tot meer feiten leeren .