Superpop - DBNL

657
Superpop Tjibbe Joustra bron Tjibbe Joustra, Superpop. Parompompom, z.p. [Elst] z.j. [2014] Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/jous010supe01_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

Transcript of Superpop - DBNL

Superpop

Tjibbe Joustra

bronTjibbe Joustra, Superpop. Parompompom, z.p. [Elst] z.j. [2014]

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/jous010supe01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermdzijn.

5

[Superpop]

Zon schoonheid sirenen stad. En niemand weet, niemand weet waarom licht geenduister heet. Neuriënd balanceert Fatala op de betonnen rand van het land, dit eilandwaarnaar instemming met hetgeen gezegd wordt genoemd is gevolgd door de eerstehelft van onderweg zijn met een vaartuig, en dat ligt, het eiland, in een water tussende x en de z, uitspraak gelijk, anders geschreven. Op weg.

Hiermee is de toon van dit verhaal gezet zo is het. Denk je? De muziekmeester speelten Fatala maakt een paar danspassen waardoor zij bijna van de rand valt, wat zevoorkomt door er af te springen op de kade, de kade waartegen het verkoelende waterrond dit eiland klotst. Met een goedgerichte uithaal van haar voet trapt Fatala eenroestig olieblik want wat ligt hier anders het water in. Au kut dat klotending zat nogvol. Met een onhoorbare plons valt het blik over de kaderand in het water, eenoliespoor op betonplaten en een aangespoelde vouwpagina waar een uitdagendhangend opprik meisje op staat achterlatend. Fatala wrijft al springend haar pijnlijkevoet. Het olieblik drijft in het water onder de warmte brengende zon aan haar neusvoorbij. Fatala recht haar rug, stampt de pijn uit haar voet en duwt haar zonnebrilgoed. Zij verzamelt speeksel in haar mond, spuugt een klodder mondvocht op delangs het water lopende rails van een rijdende kraan die ergens stilstaat en die je waarmogelijk nog zult tegenkomen, zeker. Fatala verkent met het topje van haar tonghaar lippen en constateert omlaag kijkend dat de spuugklodder de rails op een haarna gemist heeft. Minachtend haalt zij hiervoor haar neus op, trekt in gedachten haartop omhoog en laat haar tieten zien aan de lummelende bemanning van een toevalligvoorbijvarende schuit die varkens vervoert, in vervoering brengt. Wanneer je goedkijkt is het schip trouwens nog een

Tjibbe Joustra, Superpop

6

behoorlijk eind weg en is het klein, erg klein, of beter, komt het helemaal nog nietlangs gevaren en is nergens te zien. Terwijl Fatala nadenkend aan haar top plukt.

Hoor hoe ondertussen achter ons jij en wij een vetgelezen lezer een boer laat, het,zij hij, het is een kenner, en wij wenden ons. Met een zwaai van haar heupen wiptFatala de rond haar billen bungelende muziekmeester op haar buik, vervangt de eral in zittende muziek door nieuwe die er ook al in zat, en tipt de speelknop. Muziek.Bilwiegend gaat zij verder over de zinderende betonplaten tussen de maar matigverkoeling brengende waterrand en de hijskraanrails kijk uit meid dat je niet op jebek. Met een circuswaardige koprol buitelt Fatala kopje over over de railgoot enlandt keurig op haar beide benen zonnebril. De muziekmeester ploft met eengeluidsvervormende zwiep tegen haar buik. Fatala voelt aan de muziekchef en aande hoofdtelefoon op haar kop. Wat anders. Is er misschien iemand in de stad die watvan schepen afweet al is het niet veel. Of iets van hijskranen rijdende kranen kadened. Eh? Iemand tikt iemand anders op de schouders links rechts en beweertonaannemelijk dat ze alles van water weet wat jij en wij niet weten. Plonzend springtiemand anders die alles van water weet er ergens in. Goed, nu is er dus niemandmeerpunt. Die iets weet punt. Van punt. Punt. Meisjes en jongens! De onweerstaanbarewinnares van de Nat Meisje Verkiezing. Uitdruipend. Giechelend geeft het meisjeEm een trap tegen het zere been van de schrijfsters, wij hier, de Zussen Hamer. Deschrijfsters geven de trap door aan de lezer. Foutfout fout niemand die las leestnatuurlijk, maar een toevallige voorbijgangster. Fatala rekt zich uit, zucht en knijpthaar ogen dicht tegen de zon. Zweet oliet de huid. De kade is een eiland, omringd.Ergens in de verte

Tjibbe Joustra, Superpop

7

roept iemand iets dat klinkt als horizon, aan de overkant van het water of aan deachterkant van de pakhuizen aan de andere kant, het is moeilijk te horen waarvandaan.Fatala hoort muziek en veegt aanschouwelijk het zweet uit haar bilspleet, waarbijhaar doorzichtige rokje tot aan boven haar gat omhoogschuift en een getatoeëerdliefdeslogo, love tattoo, midden boven de bilnaad nog beter laat zien. Ah. Meer blijftverborgen. Voor hoelang. Met een plotselinge gezamenlijke achterwaartse bewegingvan onze ellebogen stoten we hier nog een keer op de toevallige voorbijgangster. Enzij tuimelt de tekst uit. Fatala trekt haar vinger uit haar bilnaad. Dag gangster. Hoogboven iedereen op het dak van de hijskraan, die je, doordat zij stilstaat en jij niet,bereikt hebt, zwaaien een paar een zonnebad nemende meisjes met hun slipjes naarje. Liptuitend. Hoog in de blauwe lucht strijkt een vogel neer op de top van de naarde zon wijzende giek of gijk van de kraan. Fatala ruikt aan haar vinger, doet alsofzij ons zonnig lachend even over haar schouder aankijkt, controleert de speelstandvan de muziekmeester en gaat met opwippende billen verder.

Daarginds vaart in het van hitte trillende uitzicht een pont van de ene kant van hetwater naar de andere, van de stad naar de overkant van de stad. Een passerendeolieschuit wordt niet opgemerkt. Achter een van de pakhuizen slaat een deur dichten per vergissing nog een, gevolgd door een startende motormotor die hoestendafslaat. Het geluid van een klap of trap, een omvallend voorwerp, weghollendevoetstappen, een ontketende fiets, stilte. Stilte. Wij, de schrijfsters, kijken naar devan ons vandaan wiegende Fatala en besluiten om ons in deze rust uit de tekst terugte trekken om in zee te gaan zwemmen. Zuchtend tillen wij onze tekstverwerker

Tjibbe Joustra, Superpop

8

op, bedwingen de aanvechting het ding van de kade in het water te kiepen en makendat wij wegkomen. Met een klap struikelen we over een denkbeeldig strakgetrokkensnoer, met een klatsj schijt de vogel hoog bovenop de stilstaande rijkraan op debemanning van een zinkende onopgemerkte olieschuit. Getverrrdemme tieren deolielui, waar zitten die schrijvende meiden die foutief een nietstartende motormotorhebben, een ontketende fiets, naar de kaden en de pakhuizen getrokken zijn en overeen al dan niet aanwezig strakgetrokken snoer van een tekstverwerker deze tekstwillen verlaten. Per pont? Vaar weg. De weg naar het strand. De slingerende schuitscheurt dwars door het papier. Gelukkig helemaal de verkeerde kant op, kijk dooreen gat als een spion enfin. Fatalala, Fatala dus, gaat met achter een nieuwe zonnebriltot spleten dichtgeknepen ogen gewoon verder. Verder in de richting van de schaduwvan de zon naar het einde van de kade het eiland, waar opeens een vooralsnogonduidelijke gebeurtenis zich af zal gaan spelen. Fatala blijft staan, negeert de in dehittetrillende verte hollend en struikelend achter een stuiterende strandbal aanverdwijnende schrijfsters, maakt een wringende beweging met haar schouders enplukt een nog niet vermelde doorzichtige rugzak van haar rug. Zij begint er iets inte zoeken tot ze wat anders gevonden heeft.

Het blijkt een pak papier te zijn, dat ze uit de binnenkant van de zak peutert, met eenarmzwaai in het water gooit, waar het langzaam wegdrijft en later zal zinken. Fatalaveegt haar vingers af aan haar top, zoekt verder in de zak totdat zij er een pak foptepelsuithaalt totdat ze er een pakje kauwgom uitvist. Ze haalt er iets uit en steekt dit inhaar mond. Zij tuit haar lippen, haar kaken maken kauwende bewegingen. Iemandroept koffie, ergens, wat Fatala niet hoort en waarop

Tjibbe Joustra, Superpop

9

jij verrast even opkijkt. Een figuur in een met palmbomen bedrukte korte broek diezich meester heeft gemaakt van een achtergelaten tekstverwerker verschijnt evenplotseling als hij weer verdwijnt. Fatala zwaait de rugzak weer op haar rug, blaasteen kauwgombal, laat haar, de bal, applaudisseren, klappen. Knallen. Fatala veegtde kleverige kauwgom van haar gezicht, probeert het. Gaat met plakgezicht verder,op naar waar iets gebeuren zal wat is het nu eigenlijk. Nu, een sirene rent plotselingte voorschijn springend haar, Fatala, voorbij. En zingt, hard, met lokkende uithaleneen lied waarvan nog niet duidelijk wordt wat er uiteindelijk van zal blijken te kloppenboekmuziek. Fatala kan hier door de koptelefoon niets van horen, maar met kauwendekaken volgt zij de sirene, vervolgt ze haar eigen weg, die hier alleen kan bestaan uitheen of terug.

Waar schoonheid bestaat, of nog niet bestaat. Of het water in, roept iemand uit eenlangzaam openzwaaiende dubbele laaddeur hoog in de tekst op de eerste zolder isverdieping van het laatste pakhuis aan de pakhuiskant van de kade. Deze iemandwrikt met behulp van nog een ander iemand en een koevoet een van de deurhelftenuit de scharnieren, die daarop op de kade valt. Stof wolkt op, een laatste lezer juichten huilt en lacht voordat. Tja. Ondertussen volgt hier de tweede deurhelft, stofverduistert de zon wat onzin is en ook niet waar. Nietwaar?! Lachend draait deuitgeholde sirene zich om en verdwijnt in het binnenste van het laatste pakhuis. Nietwaar, roepen de hoofden die op de eerste verdieping in de deuropening zijn verschenenin koor. Wordt het geen tijd dat Fatala haar hoofdtelefoon eens afzet. Ze doet het inelk geval nog niet, zingt het koor, waar zich nu ook de sirene bij heeft gevoegd, diewat anders zingt. Fatala heeft

Tjibbe Joustra, Superpop

10

op haar gemak de hoogte van het laatste pakhuis bereikt en kijkt, alweeroogdichtknijpend, naar de deuropening waarin de hoofden ineens verdwenen zijnom plaats te maken voor leegte.

Beneden zwaait een kleine deur olieroepend open, een golf overkoele lucht klotsthet pakhuis uit. Met de sirene voorop holt een rij pakhuizers, die er trouwens net zoals de sirene uitzien, de kade op. Zij de rij danst met de handen op elkaars schoudersom Fatala heen en dan naar de stofomzweefde plek waar de dubbele deur op hetbeton en de kraanrails is terechtgekomen. Geluidstrillend tillen zij de deurhelften op,nemen ze tussen hen in en begeven zich naar de waterkant. Fatala ziet het glimlachendaan. In werkelijkheid glimlacht ze nog niet, en ziet hoe de sirenen zich verleidelijkmet de beide deurhelften aan de kaderand opstellen en deze ene tweeë drieë in hetwater jonassen. Het water spat op, koele druppels vallen verdampend op het warmebeton van de kade. Terwijl de sirenen, die allemaal ook op clowns lijken, elkaaruitbundig de hand schudden op de schouders slaan op de grote bontgekleurdemondenzoenen, loopt Fatala naar de kaderand, waar ze met bungelende benen op gaat zitten,turend naar lokkend wuivende verzonnen palmen aan de overkant, intussen deklaarblijkelijke overeenkomsten tussen sirenen en clowns bepeinzend.

Het bedachte beton verwarmt haar billen, drijvend papier, olieblik en olieschitteringen.De dubbele deur dobbert ergens eensgezind dichtbij de kant, voorzichtig schommelendop de lome deining, een mooi gezicht. Omfloerst was haar blik toen zij naar haaromfloerst terugkijkende spiegelbeeld keek. Een voor een en nu allemaal tegelijkspringen de sirenen

Tjibbe Joustra, Superpop

11

uitgelaten de toekomst in het deurvlot op, trekken hun flapschoenen uit en gebruikendeze als peddels. Een van de paljassen gebruikt haar sirenepak als een zeil, een andereals parasol. Ergens aan een koele rand van het uitzicht, aan de overkant van het water,verschijnt een grote donkerviolette bus, oogverblindend glanzend en allesweerspiegelend wat hij op zijn weg tegenkomt. Hee ga je mee, roept iemand. Fatalatoetst de muziekmeester op stop, deze zal zij later door iets anders vervangen. Nahet wisselen van een blik van verstandhouding draait ze zich om naar het ontdeurdepakhuis. In de opening, daar waar de dubbele deur heeft gezeten, in het gaapgat, ziteen meisje dat sprekend op haar is de eerste sirene lijkt. Zij roept iets wat niet goedte verstaan is en zit naar Fatala te lachen als het geen uitlachen is. Alles verdwijntnu. En begint weer.

Het begin. Het begin is altijd een willekeurig punt in ruimte en tijd, alleen bepaalddoor waar en wanneer iets ontstaat en hetgeen er op volgt.

(Woensdag.)

(Voor wie dit leest) Ik was een blaag vandaag. Een plaag die meid, zei Jansen. StommeJansen met zijn vak, die vond dat wij er na al die weken dat we op ons luie gat in dezon hadden gezeten (het was meer gelegen, in het zonnetje, wanneer dat er was dan,trouwens) maar weer met frisse moed tegenaan moesten gaan. Keihard. En dat geldtook voor jou juffie, wist ie zelfs nog uit te brengen, wat we (deze we ben ik) natuurlijkals niet tegen ons gezegd beschouwden. Wij waren van mening dat er beslist moedvoor nodig was om de lui bij een weerzien na lang maar te kort op dit soort

Tjibbe Joustra, Superpop

12

ontmoedigende praat te onthalen. Maar bepaald geen erg frisse. Waren we hiervoorbij het krieken van de dag (sick) uit ons nest weggerukt waar we nog zo heerlijklagen te zwijmelen. Dag Jansen. Dagmoe, zeiden we toen we na dat wegrukken onzemoe in ons woongenot bijna tegen haar lijf liepen. We gooiden gelijk de deur vanhet op een klein balkon open, en zogen onze longen vol. (Wij weten nog steeds nietprecies waarmee.) De zon scheen, moe verdween. (Het eerste klopte wel.)We bezagenin onze luchthartige nachtkledij, die wij als zodanig eigenlijk nooit gebruiken, dedus zonovergoten - mm - binnenplaats, en keken of wemisschien onze poes niet tochnog ergens zagen. (Dit lieve dier zijn we nml tot ons onbeschrijflijke verdriet middeninhet zomeren kwijtgeraakt, we geven onze ware gevoelens hier dan ook niet prijs.)Maar tussen zon en binnenplaats zagen we niks. Van belang was dat moe ons toeniets toeriep, ons aldus dwong onze muizenissen af te breken.

(Donderdag, gisteren niet klaargekomen. Hoe ambigu. Verder nu. Doorgangen.)

(Nog steeds v.w.d.l.) We draaiden ons om en gingen weer naar binnen in de koelekast die moe's keuken is. Ja moe. We begonnen aanstalten te maken om ons te gaanhaasten zoals wij ons nog nooit gehaast hadden, want wij waren zoals gewoonlijkde tijd vergeten. En dan te bedenken dat er figuren zijn die hem bij zich hebben. Wewapperden ons broeierige slaaphok in, onze nachtkledij van ons afgooiend. Wesprongen voor ons gemak weer in hetzelfde als waar wij gisteren nog niet in haddenhoeven springen. Wat niet veel was (waar we insprongen. Bedoeld wordt hier onzedagkledij die wij, in alle duidelijkheid, wel zoals het moet

Tjibbe Joustra, Superpop

13

gebruiken). En we deden ons haar. Heur haar. We verfristen ons. Matig. Wij grepennaar onze bekzak en vulden deze met wijsheid ( ). Dag moe. We sloegen moe's deurtoe, raffelden de trappen af, de voordeur uit en de stoep op. We sloegen de hoek om,naar ons niet zo vlotte rijvertier, dat als altijd maar weer al te paraat stond in dat suffehok van een stalling. Inmiddels waren wij gestopt met alle haast, daar we immersuit zicht van moe waren en besloten hadden dat we al te laat waren om op tijd te zijn.(Is optijd de juiste tijd?) We zouden ons eerste uur maar laten schieten, om ons welop tijd bij Jansen te kunnen presenteren. Dag Jansen. Op ons gemak, goed te verstaan.Wij stokten dus en hokten: we sloten de deur van het genoemde suffe hok en stakenhet licht op.We hadden voor een leuke opsteker gezorgd door samenmet de geleerdegeit het laatste nummer van het bekende magazine Q voor jonge/dames (bedoeldwordt hier Questerian, is het zoeken, zoektocht, alles wat je weten moet, zoietsongeveer) in de bekpek te proppen. Hiermee zetten wij ons op de stoffige vloer vanhet hok (het was er werkelijk erg suf, heet en benauwd), en verdiepten ons in onzelectuur niet duur.

(Vrijdag. Morgen begin ik. Ermee. Met.)

DEMUREN Fluiten ze? Stom. Ik heb niets aan en dan uit het raam hangen. Maar watkan het me ook schelen, laat maar fluiten. Met een ruk trek ik het gordijn dicht, datik vannacht wegens de niet uit te houden hitte heb opengelaten. Net als het raamtrouwens. Zo. Ik voel me lekker loom. Het nu door het gordijn gezeefde licht dat inde kamer hangt, en niet te vergeten de zwoele temperatuur, nodigen uit: ik laat memet een zalige plof weer op mijn ordeloze droomschip vallen. Soezig. Poezelig. Ikbreng mijn hand naar mijn kittelaar,

Tjibbe Joustra, Superpop

14

strijk er met mijn vinger zachtjes overheen. Kris. Krihis. Kris. Dat ben ik. Kriiis. Datis mijn ma. Kris ik ga. Ja, ma. Dag maaa, schreeuw ik terug. Mijn schuit ligt weeraan de kant. Om een en ander af te maken streel ik nogmijn borsten, die zich spannen,mijn tepels beginnen zich alweer hard en uitdagend op te richten.Wat heet. Dat lakenis anders wel erg klam en plakkerig. Ik ga rechtop zitten, zwaai mijn benenbuitenboord. Pluk de dag, maar wel even wachten tot hij rijp is natuurlijk. Wat nu?Ik pluk aan mijn wild aanvoelende haar. Vet? Ik proef Met het puntje van mijn tongmijn schouder. Zout. Vies en zweterig dus. Dus ik zou een douche kunnen gaannemen. Ma is weg en ik heb het rijk alleen. (Overigens, waar - dit soort -uitdrukkingen vandaan komen mag - mag, met klemtoon - me een raadsel zijn.)Opstaan dan maar. Ik rek me behaagziek uit. Voor de tweede keer al vandaag, wantik was er dus al eerder uit, uit het raam gehangen en zo. De vroege vogel weet je,vliegen dan maar hè. Ik huppel naar de deur en trippel de hal over naar het sproeihok.Opnieuw vergis ik me in de onstuitbare kracht van koud, dansend wacht ik tot ikkan, want ondanks de hitte heb ik een hekel aan kou. Nog even voelen, ja, heerlijk.Als alles volgens plan verloopt, zal ik vandaag nog wel meer met opfrissend nat inaanraking komen. Dat minder fris is dan dit, dus laat ik met de mij eigen vooruitziendeblik de zeep voor wat ze is: op. Ik stap onder de sprankelende straal weg, draai desproeier dicht. In de gedaante van waarschijnlijk een echte badnimf waad ik door dehal naar mijn kamer terug. De druppels vliegen in het rond. Mijn huid tintelt. Ik waaide deur achter me dicht, de schemer verjagend met een tik tegen de lichtknop. In despiegel op de kastdeur kijk ik naar Kris. Die sexy is, hot. Het lamplicht geeft mijnnatte huid een uitdagende glans. Ik leg mijn handen in mijn nek, duw mijn borstennaar voren. Ik

Tjibbe Joustra, Superpop

15

kantel mijn bekken en trek mijn buik in: een klassieke pose? Van poseren weet iknogal iets, van klassiek niets, dus ik laat het er maar bij, stap op spiegelkris af enzwaai de kast open. Ik gris ergens onderin een niet zo schone handdoek weg, die ikmaar weer teruggooi, want ik droog vanzelf vandaag. Ik kijk. Ik zucht. Wat aan tedoen? Ik besluit: mijn strakke spijker ondanks de hitte, en dan toch maar die nieuwetop erboven. Eronder: niets. Ik graai het spul naar me toe en kruip erin. Klaar. Hetgordijn opentrekkend laat ik mijn droomschip varen, ga de kamer uit. Licht uit. Onderde kapstok in de hal vis ik mijn sandalen op. In de keuken voorzie ik mij van eenreclamezak, die ik in de kamer vul met een lighanddoek en alles wat daarbij hoort.Maar niet mijn handmeester, waar ik weet niet wat mee gebeurd is, wat ik voorlopigmaar zo laat, moet laten. Ik hang de zak zolang aan de kapstok, want ik heb ook nogde tegenwoordigheid van geest om, alvorens weg te gaan, mijn hand in mijn broekte wringen om te voelen of daar naast natura het wettig betaalmiddel te vinden is.Geld. Genoeg? Hopelijk. Ik wring de klinkende munt terug zonder dat ze klinkt enga de deur uit. Op de trap breng ik nog even mijn haar in een andere orde, zodat ikwerkelijk aan alles gedacht heb. Je weet, wie zorgt er dat je niets vergeet. Dit is magewoonlijk, maar ik red me leuk. De voordeur beneden staat weer eens te gapen, ikglip erlangs en sta op straat. Tonelen?

(Maandag. Gisteren behoorlijk veel gedaan. Niet gedingest. Ook niet naar... geweest.)

DEMUREN In een drukte van jewelste, zogeheten. Je weet wel, de trammen/tramsen ander wielvervoer, de stoepgangers en ik. Tussen de voorlaatste door steek ik hettrottoir over naar de

Tjibbe Joustra, Superpop

16

met allerlei borden beladen lampenpaal, waarmee mijn niet openbare vervoermiddelnog immer innig verbonden blijkt. Hoe wonderlijk. Ik maak het slot open, wikkelde ketting om de zadelstang en hang de sleutel weer met het interessante hangertjeaan een van de lussen van mijn broek. Ik stort me in de stroom. Deze voert mij zowelmidden door onze buurt, waar een edelsteen die voor altijd is naar genoemd wordt,als door de volgende, die haar naam geeft aan een zeker rookgerei met steel. Op mijnontketende stalen hengst rijd ik in de zon. Niet lang, want ik stap af bij een koffiezaak.Ik wring mijn rijmiddel en mij tussen de geparkeerde autorand door de stoep op,waar ik de ontketening weer ongedaan maak, om de zaak (van de koffie) binnen tedwarrelen, en de leegte binnen de muren met mijn aanwezigheid te vullen. Hoi, roepik naar de bezitster achter haar toonbank, eentje van de goeie maar plus een halvedubbele. Ik peuter mijn pasmunt te voorschijn, betaal het gevraagde. Net genoeg,dwz precies. Met de verkrijging ga ik bij het raam zitten voor een woord om eer aandoen: genieten, even.

DEMUREN Aangezien verder alles wel bekend is over het in een coffeeshop vooreen raam zitten, kijk ik ondertussen maar naar buiten. Niets te zien. Ik knipper metmijn ogen en zie een jongen aan de andere kant van de winkelruit die daar mijnmanoeuvres van daarnet herhaalt, en zijn trapstel tegen het mijne zet. Dit hoewel erweliswaar geen plek te over is maar nog wel genoeg om dat nu niet te doen, wantwat als ik eerder weg wil. Ik zie hoe hij, niets van mijn bedenkingen vermoedend,een pak papier en iets als een ouderwetsche belgids vanonder de bagagedragerbretelsvandaan trekt om dit op de stoep te laten vallen. Hij bukt zich of het er allemaal maarbij hoort en graait de uit elkaar gevallen papierboel

Tjibbe Joustra, Superpop

17

voorzichtig naar zich toe. Handig natuurlijk ook om alles zo los met je mee te nemenwant je weet maar nooit. De jongen heeft een en ander weer vergaard enmag volgensmij nog blij zijn dat hij niet onder de voet is gelopen door de vele langsgangers aande andere kant van dit glas. Hij kijkt op. Recht in mijn smoel, waarna hij dom grinniktlijkt het wel terwijl ik een beetje met mijn tongpunt langs mijn bovenlip lik, watnatuurlijk niets te betekenen heeft. Het begint er waarachtig op te lijken dat dit eengouden dag voor de eigenaresse van de winkel gaat worden, want de jongen verschijntin de deuropening en komt na een blik naar binnen naar binnen. Hoi.

DEMUREN Hoi man. Hij loopt in de richting van de breed en verwelkomendgrijnzende bezitster. Geeft u mij maar van deze daar, zegt de jongen, ja die daar,want zie je, op dit uur is mijn vaste stek nog niet open, maar vanwege het weer enomdat ik hier toch langskwam, dacht ik dat u mij ook wel aan het een of ander zoukunnen helpen, dus. Tss. De eigenaresse knikt alles begrijpend en gaat de jongenvan het gevraagde voorzien. Die nu met zijn ene hand in zijn broek bezig is, terwijlhij met zijn andere de papierstapel, die hij op het schap heeft gelegd, in evenwichtprobeert te houden. Met veel gepas is hij bezig zijn acquisitie te verrekenen. Wie depoen past, grapt de bezitster, die waarschijnlijk aardig onder de indruk is van deomvang van de klandizie waarin haar zaak zich vanmorgen mag verheugen. Ik schietin de lach-van-mee-zitten-luisteren. Dit levert me een knipoog van de eigenaresseop en een knieval van de jongen, die een gedeelte van de klinkende munt op deblinkende vloer heeft laten vallen. Of andersom, blinken klinken. Het gevallene roltweg, verdwijnt onder mijn tafel. Stom zeg, zegt de jongen en

Tjibbe Joustra, Superpop

18

komt aarzelend in mijn richting. Ik maak geen aanstalten, het is mijn pasmunt niet,en bovendien de tweede keer al dat hij iets laat vallen binnen een minuut. Sorry, magik, vraagt hij. Zich al bukkend voordat ik gezegd heb: er is een tijd van vallen en vanweer vallen, opstaan. Ik kijk tussen mijn benen door en zie het gezochte naast mijnvoeten liggen. Met een tik veeg ik het opzij. Buiten het bereik van de jongen komthet midden op de vloer van de zaak tot stilstand. Natuurlijk stoot hij zijn kop aan derand van mijn tafel als hij overeind komt om het te pakken. Ik troost hem door mijnlippen te spitsen, wat verder opnieuw niets betekent. Dapper grijnzend voelt hij nietaan zijn hoofd, maar raapt de munt op. Hij geeft haar aan de eigenaresse die hiermeedeze zaak als afgehandeld beschouwt, de kassa laat rinkelen en met het wachten opeen nieuwe deal verdergaat. De jongen pakt zijn bestelling bijeen, gaat in de anderehoek voor het raam zitten. Na een paar seconden staat hij alweer op en loopt terugnaar het schap, waarop inderdaad zijn stapel nog ligt, die hij met een knik naar dewinkelbezitster oppakt. Hij nestelt zich opnieuw tegenover mij. Begint te bladerenin wat werkelijk een telgids blijkt te zijn, die hij volgens mij uit een openbare belcelheeft mee gegapt (toen die ze (ze die?) nog hadden), want het heeft een harde kaften is beduimeld tot en met. Wie heeft zo nog een handmeester nodig. Wanneer ikaanstaltenmaak om op te staan, want genoeg is genoeg, slaat hij het balboek, belboek,dicht, zakt zijn bestelling, pakt de papierstapel, en wipt langs mij heen naar buiten.

DEMURENMijn hoofd tintelt.

DEMUREN Ik haal mijn hand onder mijn niksje over mijn alweer plakkerige buiken rug, want ondanks een paar met

Tjibbe Joustra, Superpop

19

zichtbare tegenzin ronddraaiende propellers aan het plafond is het hier zeker zo heetals buiten. Is dit alles? Ik spring op, groet de eigenaresse of de leegte, prop de restvan genot in mijn broekzak en ga de jongen achterna. Buiten is hij nog bezig zijnwielwagen rijvrij te maken. Ik zet me zolang in de vensterbank van de shop, wantals ik bij hem ga staan mocht hij eens het een en ander gaan denken (zoals:). Zonderiets te laten vallen wurmt hij zich de straat op en rijdt weg. En kijkt om. Kijkt om,grijnzend zijn hand opstekend, alsof hij wel wist dat ik hier naar hem zat te kijken.Wat hij wist, het schijnbare weten. Ik steek mijn tong uit, begeef me naar mijnpaalversiering, maak deze vliegensvlug los en wring me er ook mee de straat op.Waar de jongen in het zelfde niets is opgelost als waaruit hij is opgedoken. Het oogvan de naald, nee natie, wordt op mij gericht wanneer ik op mijn weg met mijnzwetende doch sierlijke leden allerlei obstakels omzeil en ook nog een stoplichtneem. Met succes. Met succes bereik ik nog niet het einde van de straat, maar welwaar ik zijn moet. En er hoeft hier zowaar niet gewrongen te worden, ik neem alseen echte straatengel een stoeprand. Halleau. Ik spring en grendel af, loop naar dedeur naast een winkel in winkelwaar. Bel aan. Doet ze het? Ik bel akelig hard endoordringend, hoop ik, maar ik hoor niets en de deur blijft dicht.

DEMUREN Ik tel een twee veel en druk op een van de andere. Een geluk zeg, al diebellen op de deur die zowaar open zwiept. Ik ga naar binnen. Hoi daar allemaal, gilik naar boven, en begin gelijk maar aan de eerste trap, mijn gil achterna. Wie heeftopengetrokken. Er heerst op de trapweg een indrukwekkende stilte die alleenverbroken wordt door de stappen op hout van mijn luchtige schoeisel, samen met

Tjibbe Joustra, Superpop

20

het straatgeraas, dat door de door mij opengelaten voordeur mee naar boven komt.Dit laatste wordt met het stijgen van de treden, het ijler worden van de lucht, die hiertrouwens nog om te snijden is, al zwakker. Ik ben ondertussen van de tot dusvergeëiste inspanningen zo plakkerig geworden, dat mijn eerdere sproeiwerk ijdel lijkt,maar bereik toch eindelijk de zolder. Ik ga meteen door naar een mij ozo bekendedeur aan de achterkant. Die openstaat. De kamer erachter is leeg, het raam gaaptwijd.

(Maandag, ik moet aan mijn bureau gaan zitten i.p.v. op de grond met mijn kin opmijn opgetrokken knieën. Hier, dan. Verplaatsing.)

DEMUREN Langs de tafel en het droomschip loop ik er naar toe en buig me voor detweede keer vandaag naar buiten.

DEMUREN Ik kijk naar buiten waar niets te zien is. Kris. Roept Mar. Mar? Met eenruk kijk ik een tweede maal als zoiets kan. Ik ben. Verrast. Hartkloppend stap ik doorhet raam op het plat waar Mar nu de zon blijkt te aanbidden. De tijd flitst langs mijheen terwijl ik Mar's goede voorbeeld volg en mijn natte top over mijn hoofd uittreken naar binnen gooi. Hierna volgt de rest van onze begroeting. Ik laat me naast Marneervallen, sla mijn armen om haar heen, druk mijn lippen op de hare, duwmijn tongertussen, girls kissing.Met mijn vingers streel ik haar heerlijk soepele huid en woelik door haar haren. Na geen eeuwigheid komen we klaar met onze groeten en rol ikme hijgend naast haar op mijn rug. Wat een inspanningen, zoal, vandaag. Maar datgrint op dit dak ligt me wel iets te dwars, en ik duwMar op haar zonnemat iets opzij,zodat we samen vanaf dit

Tjibbe Joustra, Superpop

21

vliegende tapijt de wereld overzien, die hier opnieuw uit een binnenplaats bestaat.Mar, zeg ik, we gaan, ja, nou of nooit. Ze lacht, me een tik tegen mijn linker tepelgevend, die haar zo ongeveer aanwijst. Wat mij betreft zitten we hier heerlijk. Dorst?Kris? Ja, maar laat maar even, even bezonnen. Zon. Lik me.

PoppoesDemeisjes besluiten, liggend in de zon, een act/play, een opvoering (plaats)te verzinnen, waarin de poëtische of prozaïsche woordenwolk (tijd) waarin ze levenen onderweg zijn te kijk zal worden gezet (aanschouwelijkheid); ze gaan meteenvandaag de eerste stappen zetten. Ze bedenken een naam.

(Ik bedenk iets. Nee. Verder. Vrijdag.)

DEMURENDoor mijn oogharen begluur ik de mooieMar, vergelijk de teint van mijnzongebronsde huid met die van haar echtgebronsde. Ik leg mijn hand op haar buik.Fluiten ze hier Mar? Bij ons zit zo'n soort vogelaar, zodat mij vandaag de eer al tebeurt mocht vallen, als ik een en ander tenminste goed gehoord heb. Aan de zijkantvan de binnenplaats lijkt ondertussen een verdieping lager een jongen op een balkonte zijn verschenen die kennelijk heen en weer loopt. Hij komt mij wel erg bekendvoor, want het is de jongen van zojuist, van de coffeeshop. Ik stoot Mar giechelendaan, steek mijn duim en wijsvinger tussen mijn lippen, wat direct door haar begrepenwordt. Het door ons voortgebrachte tweestemmige, tweetonige gefluit doet de jongenopkijken en besluiten ons niet te zien maar naar binnen te verdwijnen. Schielijk. Ishij weg. We lachen. Ken je hem? Wie? Mar geeuwt en rekt zich borstenpriemenduit. Over het verzengende plat komt

Tjibbe Joustra, Superpop

22

een poes aangetript. Hoi poes, zegt Mar. Ik aai het beest, dat mij wel lekker schijntte vinden, over rug en staart, mij met mijn tieten tegen haar aanvlijend. Maar poestrekt zich los om zich desondanks aanhalig te gaan liggen rondwentelen op het hetegrint. Zullen we dan maarMar. Ik verhef me gracieus om in het raam plaats te nemen,en zie nu pas dat er naast het vliegende tapijt een paar boeken liggen. Ik buk me, pakze op, bekijk de titels, gooi ze door het open raam naar binnen in de richting vanMar's droomschip. Met een plof hoor ik ze op de vloer vallen. Het tapijt wordtinmiddels door Mar opgerold en we hijsen ons naar binnen. Eerst tegelijk en danmaar een voor een. Eerst wat drinken. Ik loop naar de kastkeuken en laat op vollekracht een pissige waterstraal in de spoelbak lopen. Ik proef: lauw, erg lauw. Ikwacht, en proef weer. Hetzelfde. Dus ik vul mijn maag met liters niet te drinkenwater voor mijn dorstige hart. Wanneer ik me omdraai heeft Mar al een strak kortrokje met iets erboven aangeschoten en is zelfs al bezig een tas te vullen met vanallerlei, wat mij doet bedenken dat ik geen tas bij me heb en zelfs een zekerereclamezak, met zo niet onontbeerlijke, dan toch comfortabele inhoud, vergeten heb.Aan de kapstok. Mar, we moeten terug om mijn zak. Zakken zat, zegt ze. We gaanhaar kamer uit, die ik gelijk weer inga, want zo kan ik niet de straat op. Of wel? Ikvis mijn kleffe top van de vloer, gooi het ding over me heen. Bloot aan het blote oogonttrekkend. Mijn zak is enig Mar, zeg ik. We laten het raam maar gapen, en Mardoet de deur op slot. Dicht bij elkaar staan we op de ineens donkere zolder, latenonze handen gaan waarheen ze willen, want waar een wil is ben je weg. Zoiets. Martrekt me tegen haar aan. Met mijn tong, die ik zo vaak ten onrechte uitsteek, zoek ikopnieuw de hare, onze lippen kleven op elkaar. Eindeloos. Eindelijk als we zover

Tjibbe Joustra, Superpop

23

zijn, laten we elkaar los. Ik zie Mar in het nog maar halve donker geluidloos lachen,haar tanden blikkeren wanneer haar lippen van elkaar wijken. Kris, we nemen dewijk, op naar je zak. We laten ons tastend zakken in de benauwde op en neer ruimteen bereiken de nog steeds openstaande voordeur. We schieten erlangs, eerst Mardaarna ik. De deur, die alles overleeft, slaat dicht.

(Donderdag. -. Doorgestreept.)

DEMURENWaar staat jouw fiets, vraagt Mar. Mijn fiets?Mijn rijer staat verstrengeldmet een, met veel straatinventaris behangen, bordenstok. Die vanMar blijkt geketendaan een afvoer van hetgeen er uit de hemel komt. We maken ieder het hare los enproberen of de straat hier oversteekbaar is, wat na enig aanhouden zo blijkt te zijn.Vooruit. Terug.We trotseren de vele medelui in het verkeer en het op rood springendestoplicht, dat toen ik van de andere kant kwam nog groen was. Dit laatste brengt mijbijna in aanraking met een rijrosruiter die waarschijnlijk vanuit het niets komtaangereden. Met een woeste stuurbeweging die me bijna uit het zadel wipt, weet ikhem te ontwijken. Ik draai me nijdig om. Zak, schreeuw ik hem recht in zijn grijnzendetoet, want ook hij kijkt om. Natuurlijk: het is de jongen van de coffeeshop en debinnenplaats van Mar weer. Ik zie nog juist hoe hij me nazwaait. Zwaaien?Nagebaren? Ik zie niemandmeer behalveMar, die zegt waar blijf je en naar me lacht.Ik schaar me weer aan haar zij en we rijden verder, de zon tegemoet, waar weafstappen waar ik eerder ben opgestapt. Maar dan aan de andere kant van de straat.Overkant hier komen wij. Aan de andere kant grijp ik naar het interessante hangertjemet sleutels dat aan een lus van mijn broek hangt.

Tjibbe Joustra, Superpop

24

Hing dus, want er hangt niets. Mar, ik heb hem niet, zeg ik gelaten want warm enbezweet. De zak, vraagt ze. De sleutel ja, die ik met hangertje en al wel ergens inhet straatgewoel verloren zal hebben. Tussen jou en mij, want anders waren we nuniet hier. Zoeken, stelt Mar voor. Pff. We besluiten toch maar even te proberen. Destraat over, wat zowaar weer lukt. Aan de overkant beginnen we balancerend naastonze wielmachinerie, tegen de stroom in, de straat af te schuimen. Dit levert behalvenog meer zweet en veel bijval weinig op, om niet te zeggen niets. Bij deze. Bij dezetemperatuur is dit geen doenMar, merk ik dan ookmaar op lang voordat de stoplichtenweer in zicht komen. Ze zucht. We stoppen en vertrekken. Dan maar zonder zak ensleutels. We nemen nogmaals de straat om weer aan de andere kant te belanden. Zolangzamerhand zijn er vandaag alleenmaar andere kanten. Hier rijden we naar rechtseen dwarsstraat in waar we in de schaduw terechtkomen maar wel uit de drukte.Kriiis. Kijk uit voor die zak in blik die zit te grijnzen maar niet kan sturen, roept Mar.Ik weet nog net van de blikzak vrij te blijven. Verdomme zak, schreeuwt Mar. Zak.We lachen uitgezakt en opgelucht.

DEMURENWe lachen opgelucht en bereiken verder door niemand gehinderd heteinde van de straat. Hier steken we over of we nooit anders gedaan hebben. Vervolgennaar links onze tocht.

DEMUREN Aan de ene hand heb ik in dit rijrijk nu een wilde verkeersstroom, aande andere Mar. Zij heeft aan de ene kant mij en aan de andere een duidelijk nietstromende rivier, die geen rivier is, en die naar een alcoholisch genot wordt genoemd.We slaan af naar rechts, de oprit van een lage

Tjibbe Joustra, Superpop

25

brug oprijdend over laatstgenoemde stroom. Kris, hij gaat omhoog. Ja, er gaat zo tezien een flinke schuit met drijfzand langs varen. We stoppen. Dorstig puft de bootvoorbij. Wie op drijfzand bouwt heeft niet op zand gebouwd. De brug gaat weerneer. We bestormen de tegenlui van de andere kant. Klets. Kris. Ik ben getroffendoor een lauwe klets op mijn arm, die afkomstig moet zijn van een vochtbevattendvoorwerp. Die kinderen Kris, schreeuwt Mar. Drie kinderen rennen ons voorbij,waarvan er twee een bolle doorzichtige zak met troebele troep bij zich hebben. Uitde stroom? Pestventje, gil ik naar nummer drie, die krijg je weer. Ik ben ondertussentot staan gekomen, maar hoef mijn dreigement geen kracht bij te zetten, want dekleuters hebben zich al ingeruild voor een tram die langs rammelt. Ik veeg mijn armaf aan mijn broek. Niets te zien. Kom op Kris, zegt Mar die door mijn kleinebrugmisère duidelijk niet erg getroffen is. Wij vervolgen onze weg, en gaan langsde stroom verder in dezelfde richting maar nu aan de andere kant. Moet je daar diebuikige boy zien, daar bij dat poenige hotelletje. Ja. Hoi boy puike buik, zingen weop de gelijknamige wijs wanneer we hem en het elitaire gastenverblijf dat de helftvan zijn naam deelt met de stroom passeren. De boy steekt zijn hand op: haai, en wijslaan rechtsaf, weer. Een stoplicht dat die naam niet waard is laat ons vervolgensnetjes door. We laten ons aan de wachtende lui van een van onze beste kanten zien,door onze leden te rechten en zgn nietsziend en koelhartig voor ons uit te staren. Zijnwe hier trouwens niet in die straat waarvan die figuur, waar je het toen over had, zeidatti het de mooiste straat van de wereld vond, Mar. Of was het een andere. Wat zegje Kris. Mar, moeten we hier nu zo of zo. Het wordt: zo. Na rechts links naderen wezo'n rond ding van een rotonde. We moeten bijna helemaal rond,

Tjibbe Joustra, Superpop

26

zodat het haar nut behoorlijk bewijst. Mijn maag wordt er wakker van. Dorst Mar,zeg ik, heb je bij je. We stoppen bij een markt die geen markt is. Alles is hier danook super. Tot en met de klanten. Wij. Mar gaat naar binnen terwijl ik op dewielwinkel pas.

DEMUREN Pasplaats. Ikmoetmewerkelijk inhouden om eenmeergenoemd kledijstukniet uit te gooien om de wind, als die er zijn zou, vrij spel te geven. Mar komt terugmet een paar blikjes, en we lessen onze smachtende harten aan de lauwe, zeg maarwarme, inhoud. Lekker warm hè Kris. Super Mar. Maar we staan hier tenminste inde schaduw. Ik trek haar zacht tegen me aan. Hoe komt het dat ze zoveel minderbezweet aanvoelt dan ik. Ik knuffel haar niet alleen daarom op een bij het hete weerpassende wijs. Wanneer we ons met kloppend hart naar onze wielenzaak begeven,blijkt dat Mar zich ook nog voorzien heeft van iets om te kauwen. We delen.

DEMUREN Onontbeerlijk ook eigenlijk, iets in je mond wat niet van jezelf is. Metonze elegant bewegende toeten rijden we de zon weer in. Zo niet de einder tegemoet,dan toch wel het einde van deze zinderende straat, dat tevens zowat het einde vanonze stad is en het begin van weer iets nieuws.

HUIS Niet. Welles. Lekker toch. Nee hoor. De mijne kan het hardst. Die van mij ishet lichtste. Jouw rooie wieltjes zijn stom. Jouw plaatje ook. Hij is van mijn zus.Gele. Vanmijn moeder. Stom gezicht. Groengele ook.Mijn oom. Rol zet zijn rolplankschuin tegen de muur, geeft een tik tegen de wielen en gaat tussen de geparkeerdeauto's op de stoeprand zitten. Ik doe ook niet meer, zegt Mar, het is veel te warm.

Tjibbe Joustra, Superpop

27

Ze zet haar skateboard naast die van Rol. Jullie zijn lekker bang dat je vanmij verliest,zegt Kris die haar plank een duw met haar voet geeft om die van Mar en Rol ermeeomver te rijden, wat niet lukt. Ze gaat naast de anderen zitten. Zullen we doen?Kwenie. Jij? Moet je zien. Een meisje met een slapend kind in een tuig voor haarbuik fietst de straat in. Ze knijpt haar ogen dicht tegen de zon. Naast de auto waarde drie zitten stapt ze af, wringt zich door de smalle ruimte die de parkeerrand vrijlaatde stoep op. Ze zet haar fiets tegen de post van de linker van de twee deuren achterde vriendjes. Belt aan op de bovenste van de vier bellen. Die is niet thuis. Die is metvakantie. Mijn zus doet de bloemen. Het is op vakantie stommerd. Het meisje druktweer op de bel en haalt een hand door haar haren. Door de beweging slaat de babyde armen vaster om haar heen, draait het hoofd tussen haar borsten naar de anderekant, slaapt vredig verder. Het meisje doet een paar passen achteruit, kijkt naar boven.Naar de huizen en de blauwe lucht. Ze loopt naar haar fiets en werkt zich de straatweer op. Fietst terug. Een bestelwagen in een malle kleur komt haar tegemoet enbeëindigt daarmee dit tussenspel. Bijna. Mar buigt zich voorover, ingespannen turendnaar de kentekenplaat op de bumper van de auto. LGK, lekker gauw kapot. Lul geefkas, zegt Rol. Telt niet, lor gekke kop, zegt Kris. De wagen rijdt voorbij en verdwijntzonder te stoppen. Gaspendaal. Dat was Braam. Wie? Die wagen? Die mevrouw dieaanbelde. Kaspedaal. Wie is dat? Dat is een domme boer zegt mijn moeder. Een boeris toch geen mevrouw? Het is vast een hoer. Wat. Mevrouw de Hoer. Mijn oom isplatenboer. Ze zwijgen even eenstemmig. Zullen we weer gaan spelen. Wat dan. Ikheb geen zin meer. Kooknie. Ik heb dorst. Kook. Vraag jij wat? Jij? Ik vroeg toenstraks al, en ik woon helemaal om de hoek, zegt Kris. Jij bent.

Tjibbe Joustra, Superpop

28

Ik heb geen dorst. Rol staat op en drukt springend op de bel onder die waar het meisjeheeft aangebeld. De deur zwaait open, Rol gaat naar binnen. Op de stoeprand hebbenKris en Mar het extra warm gekregen nu ze weten dat ze dorst hebben. Gaan jullienog zwemmen. Mijn moeder zegt dat ze water genoeg gezien heeft van de zomer.Wij hebben zelf een zwembad. Waar dan. Aan het begin van de straat stopt een auto.Rijdt door. Brroeoemm, broemen de meisjes. Rol komt terug. Hij heeft een fles bijzich die tot aan de rand toe volzit met een kleurloze vloeistof. Een spoor van druppelsloopt over de stoep. De deur gaapt. Hij gaat naast de anderen zitten, ze zetten de flesom beurt aan hun mond. Water. Lauw joh. Regen in een fles. Regen is lauw en zitvol baktieriejen die ziek zijn. Bakteerjen. Bakteriejen in een miekroskoop. Mijnmoeder heeft een sterrenkijker. Zelf gemaakt zeker. Er zijn geen sterren nou, wanthet is dag. Een ster is een stukje van de zon. Ik heb nog dorst. Op. Haal zelf maar.Door de open deur achter hen komt een poes naar buiten die met trillende staart blijftstaan. Poesie mauw kom eens gauw. Kat. Poes kom hier. Het beest laat zich lokkenen aaien, maar rukt zich onverwachts los om onder de geparkeerde auto's teverdwijnen. Weet je dat katten zeven keer kunnen leven? Nietwaar negen. En datalle katten niet in het water kunnen zwemmen?

HUIS Elf. Zullen we naar de brug gaan. Wat doen? Mag je? Nou, zomaar. Ikke wel.Ik mocht niet van mijn zus tot over de grote straat. Je durft niet. Best wel hoor, alswe maar niet gaan oversteken bij de stoplichten en aan deze kant blijven. De kinderenstaan op, pakken hun skateboards, rijden over de stoep naar een doorgang tussen enonder de huizen. Op de binnenplaats erachter duwen ze een deur in een schutting

Tjibbe Joustra, Superpop

29

open en zetten de rolplanken tegen de keukenuitbouw van een van de benedenhuizen.Ze gaan weer terug, de straat op.

(Op beslagen ramen uitzicht tekenen. Nat. Opgeschreven. Opdat. Donderdag. Voordatik het vergeet. Misschien nog te. Gemaakt?)

DEMUREN Zoals: het begin van de oprit van de wijde boog van een brug omhoog.Trappen Kris.

Fietspoes rijkatMet je trapgat

We gaan omhoog. Moeizaam, weet je, onze conditie, zeker die van mij, is op hetmoment niet zo maar ozo zozo. Maar we komen aan de top, waar we even stoppenen ons even ophouden. Diep beneden ons zien we een watervlakte liggen met veelscheepvaart, die in de verte, dwz de watervlakte, wordt bekroond en afgerookt dooreen flinke pijp. Voorbode van de horizon? Horizon taal, met spatie. Is het nu met ofzonder puntjes Mar, ik bedoel hoe schrijf je het ook weer, de voorlaatste letter vanhet abc die naar dit water hier heet. Of is het geen letter. Moet je daar kijken.

(Voor wie dit leest) Ik ben geen stuk uit duizenden. Geen stuk uit een. Dit zegt(zeggen we niet) die vandaag behoorlijk baalde. Als een koe. Wij. Baalstieren alseen koe.

DEMURENMoet je hun daar kijken, zegtMar wijzend naar iets dat wel een zwembadlijkt tussen de wijde watermassa's. Inderdaad erg praktisch ja. We duwen ons af enlaten ons aan de andere kant van de brug uitvieren. Vanuit het niets lijkt

Tjibbe Joustra, Superpop

30

ineens een koude wind op te steken. Ik kijk opzij en zie dat een donkerviolette bus,op wier diepglanzende omhulling ws zoiets alsMystery Bus staat, ons hier in mijngedachten geluidloos voorbijrijdt om direct weer in het verkeer of wat dan ook teverdwijnen.Was het de nationalemolenrit langs tulpenbol, klomp'nboer en kaashoofd?In nevelen gehuld, de Vliegende Hollander. Wordt wakker Kris. De wind en de kouzijn weg. Wij laten ons zover gaan tot we, na een dwarsweg met stoplichten non stopgepasseerd te zijn, weer trappen moeten en rijden in de zon naar een nieuwe brug.En we redden het weer.

(Opnieuw v.w.d.l.) Wij werden vanmorgen al bij dag en dauw gebruuskeerd dooreen van de twee stomme banden van ons niet zo vlotte rijplezier die plat stond.Daarvoor hadden wij ons met de gebruikelijke te late haast nauwelijks opgefrist, niksgegeten (onze lijn is de lijn) en ons, dag moe, de deur uit, trappen af, nog een deurdoor, de straat opgerept waar we de hoek omsloegen naar dat suffe hok van eenstalling om alleen maar het bovengenoemde te kunnen constateren. Met ons nog ergslaperige hoofd. We waren nml niet alleen vroeg uit de veren (die wij niet hebben),we waren er ook laat in. Dit vanwege alweer ons eerste proefwerk vandaag, waarvoorons een baal huiswerk was opgegeven waar wij zo de ballen van hadden, dat wij erpas te elfder ure toe konden komen ons achter de boeken te zetten. En dit terwijl weal de hele avond, terwijl we onze moe gezelschap hielden, met onze neus in leesvoerhadden gezeten om kennis te nemen van zekere verwikkelingen in raadselachtigeverten aan de verborgen kant van de horizon. We waren hiervan zozeer vervuldgeraakt dat we vreesden dat er nog maar weinig bij zou kunnen. Wat natuurlijk ookzo was. Wij wisten het al

Tjibbe Joustra, Superpop

31

toen onze moe veel te vroeg onze slaap verstoorde maar niet verjoeg: wij wisten veelniet, we wisten niet veel. En onze band was plat.

DEMUREN Zij het net niet over de brug, want dit exemplaar blijkt ondanks haarhoogte nog een ophaalklep te hebben. Die openstaat. We stoppen en zetten dewegwielerij zolang tegen de reling of hoe dit hier mag heten. (Van mij mag alles,soms, soms niet.) Moe Mar, zeg ik, en dorstig en vies en zweterig en lam gekauwden weet ik veel. Mar diept wat warms op uit haar tas en we zetten ons relaxend opde reling. Het lijkt of de hoogte hier al voor afkoeling zorgt, of is het wat anders.Recht voor mij zie ik ineens weer de blinkende massa van deMystery Bus staan dienu een file wachtende wachters aanvoert. Spiegelend glas verdubbelt de wereld aandeze kant, verbergt die aan de andere. En wat er tussenin zit. Zit er geen opening in?Ergens zwiept een deur open en een vage, onduidelijk uitziende figuur wil met eenwanhopige sprong te voorschijn springen, in beeld komen. Ik wil het beeld gelijkweer uitwissen, maar zie hoe Mar de springer met een trek van verrassing op haarzomerse gezicht beziet. Zegt ze Kris, de Boekoek? Hij komt naar ons toe.

DEMURENWerkelijk? Dan is ie echt de eerste niet als ie dat soms mocht denken.Oh jongedames, begint de fig, kunt u mij misschien weer op het rechte pad brengen.Ik ben schrijver ziet u en ben onderweg de weg kwijtgeraakt. Ik wordt nu dringendverwacht op een bijeenkomst in dat plaatsje van die vissers met die wijde broeken,kom hoe heet het, u weet wel, vlakbij dat eiland waarnaar de vroegere munteenheidvan onze oosterburen genoemd is, ik ben even de naam kwijt. Ik heb het: de Boekoek,blijkbaar bekend schrijver. Hij is het,

Tjibbe Joustra, Superpop

32

hij, van onze winstgevende zgn ontmoeting afgelopen winter, herkent ons gelukkigniet en houdt zich stom. Nee, gaat verder met: en dit is eh Heksie Hippiehok, lieftalligassistente, voormalig opprik meisje. Huh? Ik kijk rond maar zie verder niemand,terwijl het gestamel vervliegt en vervangen wordt door een aanzwellend rumoer datvan nergens lijkt te komen, zonder bron, maar dat zelfs allerhande stilstaandmotorgeronk dreigt te gaan overstemmen. Geluidskunst, tekstvermaak en woordlust.Ik draai mij om om over de reling te gaan hangen en me tegelijk van mijn alweerlege frisblikje te ontdoen, door dit naar een langsvarende hoog gemaste schuit vanzo te zien werkelijk een van onze oosterburen te kogelen. Toch wel jammer dat hetleeg was. Nadat ik me weer van het bootgebeuren onder de brug heb losgemaakt,hoor ik Mar nog juist zeggen: en dan slaat u gewoon af bij die visafslag. Wat eentoeval dat de brug ook nog naar beneden kan om ons van dit gedoe te gaan verlossen.Ik heb het om een of andere reden fris gekregen en sla mijn armen om Mar heen,ondertussen de weg afkijkend waar nergens meer iets als een bus, openstaande deur,schrijver of assistente te bekennen valt. Onze wereld ligt voor ons. De warmte keertterug, we zijn onze brugmoeheid op slag vergeten.

DEMUREN Hiep hoi, tot mijn spijt zijn wij de weg kwijt. Mar stoot me aan, en webegeven ons te voet met onze reiswielen aan de hand naar de andere kant van debrug, waar we langs een steile stalen trap afdalen naar een weg die beneden langshet water loopt. Ik laat nog bijna halverwege mijn staal en rubber schieten, wat nognet door Mar kan worden voorkomen. Beneden komen we in een nieuwe wereld dienog steeds dezelfde is. Maar groener. Groter? Mar, je keek zo heerlijk verrast. Ikgooi mijn raddraaier tegen het

Tjibbe Joustra, Superpop

33

gras van de berm die hier schuin omhoog staat en kom tegen Mar aanhangen, streelhaar over haar wang. Ze geeft me een zoen. Hierop verstrijkt wat tijd. We vervolgensissend onze tocht. Dit kan natuurlijk niet, maar is wel zo. Ik kijk naar mijn achterwiel.

DEMUREN Kris mijn band is lek. Het is die van Mar. We stappen weer af. Wat eenakelige pech toch. Het blijkt Mar's voorband te zijn die al zo plat is als een band maarzijn kan volgens mij. Volgens mij was dit nooit gebeurd als we niet door datMysteryBus (wat je zegt) of schrijfgezeik zo waren afgeleid. Wat nu. Laten maken? Waar?Ik heb niets bij me en zou ook niet weten wat ik ermee zou moeten als ik wel iets bijme had. Hoe cliché. Maar toch waar. Van banden weet ik weinig. Maar Mar is al inactie gekomen, rommelt in haar tas waar ze een blikken doosje uithaalt waar ongeveerSamsam, samen doen, opstaat. Help eens. Met ons tweeën zetten we Mar's pechwielop de kop onderaan de dijk langs de weg.

DEMUREN Een oranje autootje stuitert aandachttrekkend toeterend voorbij, waardoor ons beslist niet op gereageerd wordt. Ik kijk toe hoeMar met de gereedschappenuit het doosje het wiel te lijf gaat. Het schijnt dat alles er afmoet. Met bewonderingzie ik hoe ze het buitenste van de band opwipt om er een andere band uit te voorschijnte trekken. In een van mijn heldere ogenblikken, dit dus, doorzie ik de bedoeling engraai haar tas naar me toe waar werkelijk een kleine pomp in blijkt te zitten. Hetgeval wordt door Mar, die me lachend met een vinger over mijn lippen strijkt, aande band vastgehaakt, waarna ik het ding begin vol te pompen dat gelijk weer gaatsissen. Mijn lippen smaken naar rubber. Luisterend, natmakendmet de punt van haartong

Tjibbe Joustra, Superpop

34

en terloops met haar vinger voelend langs de binnenkant van de buitenste band,waaruit ze een stuk scherps peutert, lokaliseert Mar het lek. Ik houd er zolang eenvinger bij, terwijl zij in het blikken doosje rommelt. De nu volgende plakhandelingenzijn me zonder meer duidelijk en lijken succes te verzekeren. Nog niet duidelijk isme hoe het spul ooit weer om het wiel moet komen te zitten. Ik voel een luchtzuigingachter mijn rug. Hoor een stem die iets zegt als: heb je pech dan ben je weg. Ik kijkopzij. Wielpiet. Pikzak. Ga toch fietsen, schreeuw ik de wegwieler achterna. Ik hoorMar lachen, wat me weer terugbrengt bij de zaak die door onszelf, dwz Mar vnl,geklaard zal moeten worden. Ik zie dat het haar al gelukt is het binnenste van de bandweer in zijn omhulsel te stoppen, dat ze nu met vaardige handen om het wiel aan hetleggen is. Het schijnt inderdaad weer allemaal goed te komen en nog veel snellerzelfs dan ik had durven hopen. Help je Kris. Het blijkt dat om het laatste stuk vande band op zijn plaats te krijgen veel kracht nodig is, maar met ons tweeën moet hettoch lukken. Mar doet me voor hoe ik doen moet en we worden onder veel gehijgmet ons gezamenlijke vingergeweld de wielpech de baas, waarna we ons met eenlange zucht in het lokkende gras laten vallen. We kijken, liggend op onze warme,vochtige ruggen, in het blauwe, wat wel eens in de taal van, alweer, onze oosterburengezegd wordt, en waar dan wat dan ook mee bedoeld wordt. Hij moet nog gepomptKris. Ja, dat is waar ook, we zijn er nog niet. Aangezien dit mijn sterkste kant isgebleken en Mar toch al het meeste heeft gedaan, sta ik met tegenzin op, grijp depomp en pomp. Gesis? Geen gesis. Mar? Kan alles. Help eens man. Getweeën zettenwe haar rijgerei weer in de goede stand. Laten we opschieten nou, we zijn er bijna.Mar doet doosje en pomp in haar tas die ze aan het stuur hangt. Ziezo. Rijden maarKris.

Tjibbe Joustra, Superpop

35

DEMURENWe rijden in de zon het wijde land in. Aan de linkerkant van de weg zienwe voorbij een bocht een korte dikke toren tussen een paar huisdaken in de verteopduiken. Stompe toren, zegt Mar. Stomme toren Mar, zeg ik. Daar hoeven we niethelemaal heen. Gelukkig maar. Gelukkig zijn wij die eindelijk ter plaatse zijn. Ineen bocht van de dijk, in een bocht van de weg, sturen we het gras in, laten ons uithet zadel vallen, duwen ons spul de dijk op. Water Mar. Zon Kris. Waarvoor we hiergekomen zijn. En wat zich verder nog aandient natuurlijk.

(Voor wie dit leest) Zo liepen wij daar in de vrolijke zon door het overijverigestraatgewoel naar de stopstok van het trammetje. Op onze rug hing wat in ons hoofdhad moeten zitten. Maar we lieten ons niet kennen, we schudden ons haar naarachteren en paradeerden met opgeheven smoeltje voor het front van de ontwaakte(niet: ontslapen) slaapsters en slapers. Wij staken de straat over om ons bij de luinaast de stok te voegen. We werden een van hen maar voelden ons geen een. Wevoelden in onze bekzak naar het recht op plek dat we vanwege de geïmproviseerdevoorbereiding nergens vonden. Zwart dus maar en zonder suiker. We wachtten. Ditvoorspelde nattigheid (het weer was stralend en vrij warm): wij zouden weer eenste laat komen.We zagen ons al tussen onze al vlijtig werkende lot(geen soort-)genotendoor naar onze plaats huppelen. We hoorden Jansen groeten: eh? en ons zeggen: wij,eh ik, ben dus wat laat zie je, ik ben iets later gekomen ivm bandenpanne, vandaar.Wij zouden daarna door Jansen worden behoofdschud en aan ons werk gezet, maarwij zouden het zeker niet afkrijgen. Bah. We plukten van een van de boeken in derugbek een verhard stuk kauwspul en kogelden dit demonstratief van ons af naar delui die

Tjibbe Joustra, Superpop

36

zich aan de overkant zo haastten. Dit leverde enkele blikken op ons figuur opwaartegenwij gewoonlijk geen bezwaar hebben,maar wat ons vandaag even gruwelijkverveelde. Ondertussen kwamhet vervelende tingeldingwaaropwij wachtten eindelijkaangerammeld en we wrongen ons op een manier jonge/dames waardig naar binnenom nog een zitplek te bemachtigen, daar we immers niet gekomen waren om te staan.Dit lukte ons zowaar wonderwel. We besloten alsnog een wilde gooi naar hetonmogelijke te doen, diepten uit de bekbek een flink stuk van de geleerde geit op.Nee, of wij van vee houden willen we in het midden laten (als het daar nog is dan),maar van dit beest hielden we beslist niet. We begrepen dan ook opnieuw niet wathet nu eigenlijk van ons wilde en duwden het weer terug bij de rest van de have. Wekeken om ons heen, waar de lui niet anders waren dan anders en we keken naarbuiten.

DEMUREN Een familielid van dat metalen geval uit la Ville Lumière, torent voorons uit het water op, onduidelijk wat het hier staat te doen. Hoewel er verderop inhet water precies nog zo een staat, die er met vele hooghangende draden meeverbonden is. Eindelijk zullen we het in luttele uren vergaarde vuil en zweet dankunnen gaan afspoelen. Mar haalt haar tas van het stuur, we gooien onze wielerij inhet gras. Laten ons langs de glooiing van de dijk afzakken en springen over debasaltblokken onderaan naar een kleine in het water van het meer (zee?) uitstekendedam die met allerlei natuurlijk groen begroeid is. Zo te zien is nog niemand ons voorgeweest. Mar baant zich een weg. Ik schop mijn sandalen uit, gooi mijn top erachteraan en spring uit mijn broek. Maak je plek Mar, roep ik naar Mar die bezig isplek te maken met een paar handdoeken. Ik spring in het water. Dwz: gebukt aan

Tjibbe Joustra, Superpop

37

de oever voorzichtig handje erin, dan tieten iets met aldus opgeschept nat bevochtigen,dan eerste voet erin, enz. Ik waad tot middeldiepte en laat me voorovervallen.WanneerMar ons geïnstalleerd heeft, ben ik er al door. Eerlijk? Wat heerlijk nat is het hiertoch. Kom opMar. Ze wringt zich uit haar rokje en rukt wat ze erboven aanheeft vanzich af. Haar kut laat ze bedekt met het prachtig bij haar huid kleurende slipje. (Stondmij nergens naar. Loop trouwens wie weet waarom toch meestal zonder. Rond.) Hoi.Ze springt erin als ik en komt met een vlugge zwemslag op me af. We spartelen alduseven als meerminnen om elkaar heen.

DEMUREN Lachend duwen we elkaar kopjeonder. Proestend. Alles precies zoalshet hoort.

DEMUREN En verlokkend schitterde de zon op het water. Opnieuw. De zon schittertop het water en wij besluiten om naar de metalen toren toe te zwemmen. Wat wedoen. Hijgend hijsen wij ons er tegenop, gaan op de rand van een metalen hekwerkdat er onderlangs omheenloopt zitten. Laten onze benen bungelen. We zien onderons in het water een halfgezonken pak papier helemaal zinken en we zien een boot.Ja. Een kleine boot wordt door een paar jongens naar de andere hoek van de torengeroeid. We zien wel, zeg ik. En ja hoor, de schuit wordt al gauw weer afgeduwd,dobbert weldra onder onze voeten. Varen? Vraagt de vaarste. Vaarste? De voorste.Wist je dat het riool hier uitkomt/uitkwam. Ik duw vriendelijk met een voet tegen derand van de notendop, die een stuk terugdrijft. Dan duiken Mar en ik tegelijk in hetwater.We doorklieven de golven tot weweer op ondiepte zijn, waar we ons omdraaienen ons door de jongens, die nog bij de toren ronddobberen, laten

Tjibbe Joustra, Superpop

38

bewonderen. Gezien?Machteloos met hun roeigerei in het water roerend verdwijnenze langzaam om de bocht van de dijk. We waden naar de kant, klauteren over deglibberige keien op de dam. Heerlijk opgefrist laten we ons op de handdoeken vallen.Drogen doet de zon vandaag.

Poppoes Na het opstellen van een voorlopig plan gaan de meisjes op zoek naar eentekstkundige voor hun ideeën. Ze weten misschien al iemand.

DEMUREN Uit haar tas diept Mar wat anders dan twee bananen op hetgeen we onsfijn laten smaken. Ze slaat een arm om me heen. Loom vlij ik me tegen haar aan. Enwe kijken uit over het wijde water.

STOEP Ergens slaat een deur dicht. Wat heb je met de fles gedaan. Mar, Kris en Rollopen naar de andere kant van de straat, tuut, wippen de hoek om, steken nog eenkeer over. Ze proberen over hun schaduwen te springen, wat niet lukken wil. Daarheb je poes. Waar? Daar bij die JKG. Is knettergek. Ja. De anderen zien wel debedoelde kentekenplaatdrager, maar poes nergens. Ze gaan weer een hoek om. Aande overkant staat een hek langs de straat. Erachter is een smal plein en daar weerachter een groot bouwwerk dat van alles kan zijn. Daar maken ze goud. Diamanten.Surfplanken. Hoe maken ze die dan. Nou gewoon van licht hout en de lichtste gaanhet hardst. Van edelsteen. Nietwaar, die met het grootste zeil. Als er een zeil op zit.Slijptol. En als er geen wind is? Dan blijven ze thuis. Het staat misschien wel leegjoh. Ze breken het af. Rol bukt zich om iets op te rapen dat hij over het hek in derichting van het bouwwerk gooit. Ze denken dat ze iemand op een raam horen tiktik tikken en

Tjibbe Joustra, Superpop

39

hollen weg. Was ie raak? Hijgend. Hartstikke. Ze kijken om. Zien jullie wat? Watis dat. Mar wijst op het pand waar ze voorstaan. Dat is van de film. Een bjoskoop.De ramen zijn dichtgetimmerd. Hout. Holliehoed. Woet. Als ze de ramendichttimmeren gaan ze het afbreken. Van de kant die de kinderen opwillen rijdt eengrote gele wagen de straat in. Een rijkraan. Rijdende kraan. Hijskraan.Wat een herrie.Ze slaan de vertoning met aandacht vanaf de stoeprand gade. Zie je wel, ze brekenhem af. Koel. De takelwagen stopt voor het gebouw. Uit de cabine springt een jongenin een opengeknoopte overal. Hij loopt om de kraan heen, haalt ergens tussen deassen een grote en onwaarschijnlijke slinger vandaan, en begint er een steun naasteen van de wielen mee naar beneden te draaien.

STOEP Fout. Dit gaat natuurlijk vanzelf, de jongen zit nog in de cabine, bewerkt deknoppen en knipoogt.

STOEPHij draait de standaards uit. Voetsteunen. Anders valt ie om. Handwerk. Vlot.Wanneer de outriggers zijn uitgedraaid, springt de jongen uit de cabine, roept iets.Wat zegt die? Eten. Nietwaar: vergeten. Vreten. Ze zien hoe de jongen in de overalmet een tas in zijn hand door een deur op de hoek van het bouwsel naar binnen gaat.De deur klapt dicht. Nu pas merken ze dat de motor van de kraan is afgezet. Hij staatstil. Het is de grootste. Hij wordt straks zo hoog als de hemel. Straks komen demannen en dan gaat ie omhoog. Als de hel. Ze breken hem helemaal af. Mijn zuszegt dat er een bieloteek wordt gemaakt. Blioteek. Biep. Boeken. Bliep. Het drietalloopt nog af en toe omkijkend door, en komt zo aan het einde van de straat.

Tjibbe Joustra, Superpop

40

DEMUREN Terwijl ik, wat ze lekker vindt - ik ook -, met mijn tong Mar's schouderlik die naar zon smaakt, legt ze haar handen op mijn borsten, wrijft met haarhandpalmen mijn tepels hard. Ze zuigt ze een voor een in haar mond, sabbelt erop.Fijn. Zomeren. Voorzichtig laten we elkaar los. Functie van dit, dat fijn is om tedoen. Tijd voor koffie zeg maar shoppie (een en ander hierna te lezen alssamenstellingen met kauw, kauwend). Deeltijd. Hierna vist Mar ergens een boekvandaan en gaat er op haar buik in liggen neuzen. Lezen. Ik zoek de voordeligstepose op, op mijn rug in de warme zon. Blaas uit met gespitste lippen. Ze ziet erstralend uit, de zon, zo stralend als het weer dat langs het raam voorbijflitst.

STOEP De straat komt uit op een veel drukkere, waar aan deze kant huizen staan enaan de overkant een soort rivier stroomt of niet. Langs de kade met auto's en bomenerop, ligt een lange rij woonboten. De andere kant van het water vult de gaten in dituitzicht op. Wat nou. Die kant op. Daarginds is de brug. De kinderen lopen naar linksverder. Hoe hard stroomt een rivier. Heel hard. Hartstikke niet. Een rivier is eenstroom en daarvan maken ze elektriek. Maken ze hier van stroom licht? Het waterstaat stil hoor, zegt mijn moeder, anders dreven de boten toch weg. Naar zee. Kanniet, want er staan sluitsen voor. Ze liggen vast. De zee. De zon. Wie heeft nu delangste schaduw. Ik, zegt Rol die een beetje vooroploopt. Ikke, zeggen Mar en Krisdie hem voorbijspringen. De zon brandt de vriendjes op hun ruggen, en ze krijgennatuurlijk weer dorst wanneer ze bij een dikke slang komen, die dwars over de stoeplopend met klokkende geluiden troebel water in de straatgoot pompt. Een bron. Put.Een bouwbron. Bouwlui. Luikuil. Ze blijven staan. Naast een in de steigers staandbouwwerk is een groot diep gat waarin door zwetende

Tjibbe Joustra, Superpop

41

bouwers onduidelijke werkzaamhedenworden verricht. Er staat een gaashek omheen.En een kraan middenin. Deze is veel groter. Kan niet rijden. Hij gaat beginnen. Kijkuit. De kraan begint te zoemen, zoemt boven het verkeerslawaai achter hen uit, engaat ergens iets optakelen. Wat? Zement. Beton. Zand. Zandzakken om het watertegen te houden.Waar komt het vandaan. Het is misschien wel een ontaardse stroom,die heeft mijn zus een keer gezien. Onderaardse. Zonder de slang spoelt alles weg.Zou ie omdonderen. De kraan. Kris loopt naar de stoeprand, ze steekt de punt vaneen van haar schoenen in de gulzig gulpende waterstroom. Oe, koud. Ze trekt haarvoet met een ruk terug. Uit haar schoen druipt water. De anderen komen bij haarstaan. Stommerik. Kris schopt haar schoen uit, stroopt de sok van haar voet en gaatdeze boven de goot uitwringen. Er komen nog een paar druppels uit en daarna niksmeer. Rol houdt zijn hand voor de slang. Helemaal niet koud. Hij probeert Mar natte spatten, die iets verderop een verfrommelde reclamezak uit de goot heeft opgevisten nog net op tijd opzij weet te springen. Mar houdt haar vondst omhoog. Wat ziterin. Rol probeert het haar af te pakken. De zak scheurt doormidden. Niks. Elk meteen helft, gaan ze terug naar de goot en gooien de flarden in het snel wegstromendewater. Ze verdwijnen in een straatput. Kris komt er bijstaan met een soppende voet.Lekker, ik heb nou geen dorst meer, jullie wel. Mar zwijgt. Helemaal niet, zegt Rol.Kom op nou, als we bij de brug zijn gaat je dorst vanzelf over. Dat komt door hetwater. Wat? Ze kijken nog eenmaal opzij naar de hijskraan, die niks meer doet. Stekeneen zijstraat over.

DEMUREN Niet zo flitsend is de jongen die vanuit het niets naast Mar is komenzitten, en die steeds naar me zit te kijken

Tjibbe Joustra, Superpop

42

wanneer hij denkt dat ik het niet zie. Dit is niet zo. Ik leg mijn hand op een van Mar'sgenetkousde knieën, er zacht vingerkriebelend overheen strelend. Mar leunt metgesloten ogen achterover, likt met het omgekrulde puntje van haar tong langs haarlippen. Ze tuit haar mond. Langzaam sta ik op, buig me voorover en druk er een zoenop. Dan ga ik bij haar op schoot zitten, armen om haar heen, mijn hoofd tegen hethare gevlijd. We gaan verder. Met mijn neus duw ik haar haren opzij, laat mijntongtop in haar oor glijden. Mar. Mar? Ze draait haar gezicht naar me toe, vaagglimlachend, we kleven onzemonden opnieuw op elkaar. Laten onze tongen kronkelenin de vochtige speekselholte. Houd ondertussen zo mogelijk de jongen bij het raamin de gaten. Hij gaat al tekenen vertonen en zit nu een beetje onrustig heen en weerte draaien, ervoor zorgend, natuurlijk, ons niet aan te raken. Evenzo natuurlijk zit hijook nog steeds maar te doen of hij heel ergens anders is met zijn gedachten. Het zalook best wel. We halen onze monden van elkaar. Ik zie ik zie, fluistert Mar zachttegen me, terwijl haar lippen nog gulzig openstaan van het zoenen, een jongen voorhet raam die koopt zijn broek op de groei voortaan. We giechelen. Sorry, zegt onzejongen schor, zich langs ons heen wringend om slingerend door het gangpad haastigde coupé dan wel afdeling te verlaten. Van de trein. Met een kop als.

DEMURENKoolkop sopkop. Ik woel met mijn neus door Mar's haar en laat me naasthaar op de vrijgekomen plek glijden. Die nog warm aanvoelt. Nu rijden we naastelkaar vooruit. Opgewonden kletsend over jongens, vriendjes? Hartsgeheimen. Detreinwind, die door het door ons naar beneden geschoven of ontbrekende raam naarbinnen waait, speelt met onze haren. Mar nestelt zich met opgetrokken

Tjibbe Joustra, Superpop

43

benen tegen me aan. Ik zie dat buiten, behalve het weer, nog steeds allerlei polderlandvoorbijschiet voor een industriële skaajlaajn, wat je natuurlijk wel anders schrijftdan je het zegt, laat staan ziet.

DEMUREN Heel boeiend. Wat lees je daar, vraag ik aan Mar, die een boekje uit haartas heeft gehaald. Ze laat me het omslag zien waarop iets staat als Landschap DerZiel. Juist. De kust, de kunst, in lokkende bewoordingen die de boeklust aanwakkeren.Mogelijk. Kris tussen twee landschappen. Zij maakt het zich extra gemakkelijk inhaar hoek en luistert naar het lied van de vooruitgang uitgevoerd in gebonk vanwielen op rails en gesuis van schijnwind. Schijnbaar schieten we op, want weminderen vaart en zullen zo wel stoppen, wat voor ons niet hoeft. Mar? Mm. Mar,lees eens iets. Dit doet ze trouw en welluidend.

OfOf de straatWel staat kijk staanDe muren bij de burenNiet veel beter neeHet gaatMaar

Mijn gedachten maken hoge vluchten. Vluchten.

(Vrijdag. Moeten aantekeningen iets zeggen of alleen maar vastleggen? Van wie ofwat? Aan wie? Voor wie?Wat?Wie? Dit? Dit is helemaal geen aantekening, stommevragen die ik mezelf stel, laat stellen.)

Tjibbe Joustra, Superpop

44

DEMURENDoor die laatste strofe dus.Wat zeg jeMar. De trein gaat nu echt beginnente stoppen, ik sta loom op om een beetje uit het raam de raamopening te gaan hangen.Mar komt mee hangen. Weet je man, we gaan opzij en toch vooruit. We slaan onzearmen om elkaars schouders. Met mijn vrije hand gris ik het landschap van het schaponder het raam, doe of ik het naar buiten wil gooien, zodat Mar het me af moetpakken, wat ik haar na gestoei laat lukken. Of het lukt vanzelf. We rijden ergensbinnen en komen tot staan. Kris daar gaat onze jongen.

STOEP Voor het huis op de hoek zit een meisje met lang sluik blond haar op een paarkussens te zonnen, of zomaar. Ze kijkt op wanneer Mar, Kris en Rol langs haar lopenen lacht. Merken ze niet. Voor de huizen waar ze langs moeten staat een enormedonkere bus. Kierknerpend gaat ergens een deur open. Een onduidelijke schim vliegtvanuit het niets de straat over, de stoep, en lijkt op nr zoveel aan te bellen. Die brengtkou mee. Daar mag je niet staan. Je mag alleen dubbelstoppen met een vrachtwagen.Parkeren.Mag alleen de politie. En de amboelants. Ik word later zuster. De brandweermag overal staan als er brand is. Mijn moeder heeft een parkeerschijf. Bij een bushaltemag je nooit stoppen. Het is geen gewone bus. Ik word reisleidster. Toering kar.Reuzenbus. Met zoween is mijn zus naar Spanje gegaan. Dan moet je toch met eenboot? Niet. In een vliegtuig. Ik piloot. Mijn oom is er in geweest voor een omvlucht.Waar? Hierboven natuurlijk. Boven de kinderen wordt een raam opengeschoven.Roept het peroxidemeisje dat zich naar buiten buigt iets als hou je kop en je koumaarnaar de vreemde aanbeller op de stoep?

Tjibbe Joustra, Superpop

45

STOEP Het raam is weer omlaag geschoven, de voordeur blijft dicht. Een meisje metruglang ravenzwart haar en een sneeuwwitte huid, zweeft in een stoepvegendekasteeljurk voorbij. Goth, zij stift haar lippen zwart. De geheimzinnige figuur bij devoordeur lijkt iets te mompelen en is plotseling verdwenen. Joh, wat zei ie. Kwenie.Nee, hij zei die pak ik nog wel.Wat? Nou gewoon natuurlijk.Waar is de bus gebleven.Koud. Kijk daar. Heet. De bus blijkt opeens een stuk verderop te staan, lijkt kleiner,en heeft een niet meer kloppende kleur. De kinderen lopen ernaartoe. Wanneer zebij de bus zijn probeert Rol door de wijdopen deur naar binnen te kijken. Hij zithelemaal niet vol, zegt hij tegen Kris die een opschrift naast de voorruit nietontraadselt. Hij heeft eer conditie, zegt Mar. Hoe weet je dat. Omdat ie tweeverdiepings heeft. Nietes, aan de achterkant is ie alleen hoger omdat de motor eronderzit. Verdiepingen. Stommeling, een motor heeft toch nooit ramen. Deze heeftvan achteren twee ramen boven elkaar. Vraag het dan als je het niet gelooft. Vanuitde deuropening van de bus klinkt gelach en het gerinkel van glazen, een kurkplopgaat in het verkeerslawaai verloren hoor maar. De bestuurster heeft de motor afgezet.Mar wringt zich langs de langs de stoep staande auto's naar de achterkant van de busom te proberen de onderste ramen met haar hand te bereiken, wat niet lukt. Hij isheet zeg, zegt ze met een hand op het plaatwerk tegen de anderen die haar gevolgdzijn. Er zit zand op, zeker van de Za Haraar. Weet je waarom het zo heet. Wie? Heetis? Za Haraar is van zand Haraar. En de rest dan. Hoe? Haraar? Dat is een soort land,het land van de Hararen in Sjiena. Het is toch in Afrieka? Dat is daar ook. Die hebbenkamelen en dromarussen om door het zand in de woestijn te varen. Mijn oom zegtdat er helemaal geen water is omdat het er nooit regent. Daarvoor

Tjibbe Joustra, Superpop

46

graven ze luchtspiegelings, dat is beter dan echt water dat verdampt. Waarom doenze dat bij ons dan niet? Omdat het hier vanzelf gaat door de regen. Rol tekent metde punt van zijn tong tussen zijn lippen met zijn vinger op de zijkant van de bus. Watdoe je. Ik wil gewassen worden. Ik wil gewasen worden. Er moet een s bij. Mar trekteen streepje door de s: $. Geld. Moet je voor deze ook een kaartje hebben? Eenheleboel of een hele grote als ze erg ver gaan. In de bus van mijn zus was een wc.Lekker pissen. Ging ie 's nachts door? Ja hoor, want een bus mag als het nacht isnooit stilstaan. Lang? Een hele week. In het vliegtuig ga je zo hard dat je alleen maareen riem hoeft vast te maken. Waarheen. Naar Spanje en naar overal. Mijn oom rijdtover de noorwegen, die zijn van de Noormannen. En de Romeinen. Vikings. Krijgers.Zwaarden. Toverdrank. Sterk als een berk. Beer. Kris maakt klokkende geluiden,levert een schijnzwaardgevecht met Mar en Rol. Ze raken ingesloten door degeparkeerde auto's en banen zich een weg terug naar de stoep. De bus claxonneert.Loeihard. Hij gaat weg. Knal. De bestuurster start de motor, geeft een paar maal flinkgas. De deur van het huis waar is aangebeld vliegt open, een jongen in reistooi holtnaar de bus. Op zijn rug hangt een buspak, plunjezak of boekenbaal. Voor hij instaptdraait hij zich om om naar het peroxidemeisje te zwaaien. Uit de binnenbus klinktroezemoes. Vanuit het binnenste van de bus klinkt geroezemoes. De deur klapt dicht.Nou zet ie de eerco op. Aan. Uit. De vriendjes lopen terug naar de voorkant van debus, die langzaamwegrijdend een gat in de verkeersstroom duwt. Vanachter de ramenwordt gezwaaid. Naar ons? Wanneer de bus ver genoeg is zwaaien de kinderen ook.Hierbij proberen ze, terwijl ze hun tong zo ver mogelijk uitsteken, zo hoog als hetkan te springen. Dan draaien ze zich om, lopen naar de volgende hoek en stekenover. Wie weet het verschil tussen een bananenschil.

Tjibbe Joustra, Superpop

47

DEMUREN Ja hoor. We gaan uitdagend en zo ver mogelijk naar buiten hangen. Dejongen heeft niets in de gaten. Ga je ons verlaten, schreeuwt Mar. Geschrokken kijkthij opzij, recht in onze smoelen. We kijken op hem neer. Zien we je nog eens eenkeer, vraag ik verleidelijk. Nee, want ik hou meer van op en neer, schreeuwt delummel nu en fuift ons op zijn beide middelvingers, waarmee hij ongegeneerd naaronze verbaasde gezichten gebaart. We zwaaien wat lusteloos terug, maar hetbeledigende heerschap verdwijnt al achter de ruggen van enkele reis- of treingeilelui om de hoek van een barstensvol bladenhok. Wat een zak. Mar. Je landschap, roepik al te laat, want het boekwerk wappert al dwarrelend weg tussen de wal en onsschip. Eruit man, kom op. Mar graait haar tas van de bank, we haasten ons door hetgangpad van het gelukkig nog stilstaande vervoer naar voren en komen met eenondernemende sprong op het perron terecht, wat ons nog niet veel verder brengt,want we zullen toch echt eerst moeten wachten tot alles vertrokken is. We speurenalvast ter hoogte van ons voormalige raam in de onaards uitziende spleet. Waar allesde kleur van roest heeft. Mar's landschap moet een ruime vlucht gemaakt hebben,want ook dat daar is niets anders dan wat pleepapier. Niets, zegt Mar. Toe treindonder op wil je. Het begint te rommelen. Gespannen wachten we op het einde.Natuurlijk komt het landschap boven water. Verdomme, schijt, hij is er preciesoverheen gereden, zeg ik tegen Mar, die zich nog onderzoekend over de roest buigt.Ik trek haar overeind en tegen me aan. We zoenen elkaar troostend op de mond. Watnu. Wachten. We lopen liefkozend langzaam (langzaam liefkozend) naar een bordvol vertrektijden, waar we niet onmiddellijk aan beginnen. Even later blijkt dat wenogal de tijd hebben. Daarheen, wijs ik, Mar een ogenblik alleen latend om haar

Tjibbe Joustra, Superpop

48

verlies te verwerken. Wanneer ik terugkom van een niet zo aangename waterplek(Jij. De natste, niet? De platste niet. Eh?), heeft Mar het voorbeeld van het landschapgevolgd: weg. Ik laat me ergens op een bank neervallen, probeer het me zogemakkelijk mogelijk te maken, wat op harde banken met onderuitzakbeschermingnog moeilijk is.

(Weer zondag.Wanneer. Als niets hetzelfde blijft wordt alles anders. Als alles andersis is alles weer hetzelfde. Wat ik nu hier opschrijf, is anders, wordt hetzelfde. Tussengisteren en morgen. Nu en nietnu. Hier en niethier. Betekenis. Bete. Kenis. Betekenissen. Ik bete kenis, zwak of sterk.)

DEMUREN Ik trek mijn voeten op en sla mijn armen om mijn opgetrokken knieën,waar ik met mijn kin tegenaan ga leunen. Zo zoveel mogelijk gewapend tegen deook bij mooi weer onvermijdelijke tocht, bekijk ik de lui en wacht op Mar. Ik hebnog lang niet iedereen gezien wanneer de eerste al om vuur komt (als hij dat nieteens bij zich heeft, wat dan wel), waar ik hem met al mijn ontvlambaarheid niet vanplan ben mee aan te steken. De tweede wil wat wisselen, wat ik uitstekend vind, hijziet maar. Mar is nog nergens te zien wanneer nr drie zijn opwachting maakt meteen kutsmoes over zit hier iemand. Ja. Ik. Ik zitzat hier. Ga zitten joh.

(Voor wie dit leest) Wij lagen plat of op een oor (niet zo op gelet) tot onze moe onsnest ruw verstoorde. Ja moe. Dag moe. We vlogen uit, wat we nog nooit gedaanhebben. In plaats daarvan haastten we ons naar het suffe stalhok, hezen ons op aande pedalen (dit zeg je anders geloof ik) en vlogen niet maar werkten ons moeizaamdoor de afstompende ochtendspits op weg naar onze leerbaarheid.

Tjibbe Joustra, Superpop

49

DEMUREN Ik loop maar eens naar de andere kant van het perron, waar de zon schijnten een middel om ons allemaal in het openbaar te vervoeren komt aangesneld. Zogauw het zo ongeveer stilstaat, werken de lui zich naar buiten. Het zijn er volgensmij toch minder dan je vanwege de snelheid waarmee een en ander zich afspeelt zoumogen verwachten. Zoals je ook zou mogen verwachten dat hier geen loslopendepoezen rondlopen, zoals het beest dat nu aanhankelijk mijn benen staat te liefkozen.Ik hurk me, om het dier op de wijs waaraan het behoefte schijnt te hebben te aaien,over kop, rug en staart. Poesiepoes.

DEMURENWanneer ik haar even op wil pakken, schiet ze er vandoor, dekkingzoekend onder een reclamezuil vanwaar ze me uitnodigend aankijkt. Ik besluit tegaan uitzoeken waar Mar zit, nu ze zich uit haarzelf niet meer laat zien. Ik ga weernaar de andere kant van het perron, waar zowaar nr drie op mijn plek is gaan zitten,die me nu beaat aangaapt. Dag vent. Vuur en wissel zijn gelukkig uit zichzelf al inhet niets opgelost. Mar nog nergens te zien. Ik loop naar een restauratieachtig uitziendgeval, loop erlangs, maar tuur wel even voor de zekerheid vingervegend naar binnen.Een volgend hok blijkt volgens steen iets als WACHTKAMER DERDE KLASSE te zijn,met een gevleugeld wiel erboven.

DEMUREN Volks. Folklore. Sprookjes.

DEMUREN Niets voor Mar in elk geval. Ik moet ineens weer denken aan de streekdie ons geleverd is door dat derderangs vingerfiguur, en weet eindelijk waar Marwel zal zijn. Wezen. En doorbreek de wand van leegheid. De bladinrichting hetbladhok doet zijn naam eer aan: beeld- en

Tjibbe Joustra, Superpop

50

letterkost, allemaal taal. Ik steek mijn neus voorzichtig om de hoek van dezepapierwinkel. Mar, probeer ik zacht. Mar, probeer ik hard. U wenst, komt de bladmanzich ongevraagd met mijn geval bemoeien. Hier niks te kopen en Mar, zeg ik. Danku. Zal zien of we die hebben juffrouw, kwekt de bladmeester, verdwijnend tussende schappen. Ik verdwijn tussen wat andere schappen. Mar. Waar zat je. Stommevraag die geen vraag maar een uitroep is. Kris, moet je dit zien. Ze houdt een geschriftomhoog dat zoveel op de opvolger van het landschap lijkt dat het wel zo zal zijn.Laat maar Mar, kom op. We gaan op zoek naar de bladmuts, bladwacht, die naarMar op zoek is, want Mar wil het werkje kopen en ook de zaken hier hiervan meelaten profiteren, het nieuwe landschap is nml zo voordelig geprijsd/afgeprijsd datpikken, wat gezien de gang van zaken hier gebruikelijk lijkt, de moeite niet is. Maarde fig laat zich niet zien en ook niet roepen, in tegenstelling tot wanneer hij nietgeroepenwordt, dus we besluiten te doenwat demoeite niet loont.Mar wil de bewustepasmunt nog naast de kassa achterlaten, maar dit vind ik onzin, die kan elke bladluisdie in dit hok komt vlooien wel inpikken. Dierlijk proza, primair of primitief. Deinhoud verbergend. We gaan het perron op, waar aan de ene kant de zon schijnt enhet aan de andere kant drukker is geworden. We kiezen de laatste. Is moeten kiezenkiezen. De beate gaper blijkt verdwenen en de bank nog vrij, zodat we er tussen delui door naar toelopen. We laten ons er samen op neerploffen, voordat Mar haaraankoop voorzichtig in haar tas stopt.

DEMURENVoor straks? Wacht maar. We wachten op het ding dat komen gaat. Waarzou poes gebleven zijn. Jammer dat de koffie op is. Ik sla een arm om Mar heen diezich tegen

Tjibbe Joustra, Superpop

51

me aanvlijt. We horen iemand roepen en overstemd worden door ons vervoer datkomt aanboeren.We laten alles tot staan komen, verheffen ons dan traag. Als laatstenklauteren we achter iedereen aan naar binnen, vullen op wat voor ons leeg was. Hierkijken we goed uit naar derderangs figuren waar er weer genoeg van lijken te zijn,die wij laten zitten. En we treffen het en vinden een hoek waar we ons tegen elkaaraannestelen met onze neuzen in de richting van de kant die komen gaat.

DEMUREN Begin maar, trein.

Poppoes De tekstkundige heeft laten weten dat ze geen tijd heeft. De meisjes zijnnu op weg naar iemand uit de wereld van het schouwspel; misschien dat zij henverder zal kunnen helpen.

DEMURENHet perron begint te verschuiven, we wuiven naar een verbaasde bladgast,die blijkbaar zijn eigen weg kiest en nu als afscheid wat slap terugzwaait met eenheel ander soort blad dan dat waar Mar op is gevallen, zwak iets roepend als: ar, ier.Het wordt tijd dat deze fig uit beeld verdwijnt. We laten ons rijden in de zon dietoevallig even aan onze kant staat. Ik koester me, met dichte ogen achteroverleunend.Uw plaatsbewijzen dames. Dames. De plaatsbewijzer. Ik kijk tussen mijn oogharendoor naar Mar die uit haar tas, die ik niet heb, het gevraagde haalt. Alstublieft dames,in de trein zit je fijn, wat. Nou en, zegt Mar, maar de dameszegger staat al op hetbalkon dat geen balkon is en morrelt de deur achter zich dicht. Heb je wat te kauwenMar. Helaas. Daar zullen we dus om moeten denken straks. Een wolk schuift voorde zon. Ik ga rechtop zitten, kijk naar buiten waar het uitzicht

Tjibbe Joustra, Superpop

52

nog steeds op geruststellende wijs vernieuwd wordt. Mar haalt het nieuwe landschapuit haar tas. Zullen we samen naar buiten kijken. Ik druk me tegen haar aan, ze legthet boekwerk op het plateau onder het raam en zet haar tas er bovenop. Buiten schijnteen nieuwe zon. We stoppen weer, wat ditmaal de moeite niet waard is, want weblijven zitten tot we vanzelf verdergaan. Door duinen. Een bunny.We zien hoe debunny voor onze langs bonkende verschijning met haar gat draait, wipt, en niet hethazenpad kiest, maar ons lonkend wegkijkt. Wij, we minderen vaart en gaan weersneller, de duinen worden verwisseld voor flats, de flatbouw voor huizen. Ik voelhoe we een flauwe bocht beschrijven (: zo), en zie vanuit ons raam aan het eindeervan een station liggen. Na het binnenrijden wachten we tot men het perron bestormdheeft, dan hangt Mar haar tas over haar schouder en lopen we het vervoer uit, ditzanderig oord aan de rand van ons land tegemoet. Gaan voort. We gaan de trap opnaar de uitgang, komen in een benauwde hal, waar je doorheen kunt lopen, of vanalles kopen. De gebruikelijke papierbeer, bladboer, laat het zich ook hier aan nietsontbreken, maar wij zijn voorzien. In woorden gevat. Het boek ligt nog in de trein,roept Mar, een wilde ruk aan mijn arm gevend. Ze rent al met opspringende tas endansende haren de trap weer af. Zo te zien staat het spoorspul er nog. Ik ga daarommaar vast door de uitgang om daar in de warme, stoffige straat op Mar te wachten.Getik van hakken. Wordt gevolgd door een hijgende maar schitterende Mar die inde ene hand haar tas heeft, in de andere de verloren schat. Schat. We pakken elkaarvast, merken niet dat de zon verdwijnt maar wel dat het begint te onweren. Hoe teksten lezer elkaar vinden, in dit geval niet zonder hindernissen.

Tjibbe Joustra, Superpop

53

DEMUREN Een bliksemflits stroboscoopt, jawel, door de nu opeens donkere hemel.In het water vallen?

DEMURENWe laten elkaar los. Donder. Dorst Kris, jij, zegt Mar in de plotselingestilte. We besluiten de bui af te wachten en op zoek te gaan naar waar zich ietsvoordoet. Gelukkig is het nog steeds droog, en we pakken elkaar bij de hand, lopende drukkende straat in.

STOEP Een banaan. Pik. Wat? Wat een bak. Een paar pikfietsers, bakfietsers, komende zijstraat uitrijden en stoppen. Willen ze? De stoep op? Trapfiets. Het meisje dattrapte zet de fiets op de rem. De jongen in de laadbak springt eruit. Bakpak. Samenduwen ze tegen de kleinste van de langs de stoep geparkeerde auto's, die niet meegeeft.Deze die er achterstaat is een stuk groter, maar laat zich opzij duwen. Moeizaam.Met een droge tik komt hij tegen het volgende blik tot stilstand. Mooi. Het meisjeveegt haar handen af aan haar rokje en gaat terug naar de bakfiets. Ze trekt de remlos, begint het ding in de richting van de ontstane opening te manoeuvreren. Kan hijerdoor.

DEMUREN Op de hoek komen we voor een straat met veel autozicht te staan, ookhier zal het oversteken dus overleg vragen. Een beetje lacherig, met al onzestraatcharme, weten we een blauw autootje dat misschien oranje is tot vaart inhoudente bewegen, wat ons de kans geeft de oversteek te maken. Gradaties van oranje.

DEMUREN Zo gaan Mar, vraag ik. We raken al gauw in of op een soort stadserfverzeild. Waarschijnlijk opbeurend bedoelde bloembakken bieden hier een weinigopfleurende

Tjibbe Joustra, Superpop

54

aanblik, bliksemflits. Zie jij al iets Kris. Ik heb hier feitelijk al wel genoeg gezienmaar nog niet wat we zoeken. Laten we toch daar nog maar eens kijken. We komenlangs een tot monument verklaarde openbare belcel. Wanneer ik nog eens opzij kijkstaat er een trapzaak tegenaan die me vrij bekend voorkomt. Ik trek in het voorbijgaaneen van de bretels van de bagagedrager achterop omhoog, laat haar met een klapterugspringen. Er komt niemand te voorschijn en de cel blijft even leeg als ze was.Kris.

DEMUREN Kris moet je zien. Ik kijk op, recht in een grote spiegelende ruit waarinwe naar onszelf kijken. We omarmen elkaar en steken onze tongen naar ons uit.

DEMUREN Aan de andere kant van het glaswerk horen we gedempt gelach. Wehuppelen giechelend verder. Het weer dondert opnieuw maar het regent nog steedsniet, niet hier in elk geval, onder de afdaken die het erf pogen te beschutten.Theekamer, zegt Mar. We vlinderen langs de ruimte waar de tea wel thee zal zijn ende room voortvluchtig. Men zwermt uit. Zou de bui overgaan. Mar? Kris, daargindsdaar, zou dat niet iets zijn. Waar. Naar toe. We gaan zien.

DEMURENWe gaan naar binnen. We stoppen.

DEMUREN ...ben je nou laajf verbonden met ons uurtje voor jououw! Vanuit hetwaterig hart van ons land!Metmegashow en Dik Dundoek!Meer eer! Grotere glorie!Van!.. Hoi lui, schreeuw ik tegen niemand in het bijzonder.... sinds morgen! Waarjullie allemaaal dus bij zijn door de... Dundoek? Mar, wat is dit hier. Hoi lui, laat jezien, probeer ik nog maar eens. ...wil ik haar van harte in dit heet maar...

Tjibbe Joustra, Superpop

55

Mar, we zijn hier volgens mij verkeerd. ...tegen de regen! Hahahaaa!.. Kom op joh,we gaan verder, schreeuw ik naar Mar die met opgeheven gezicht de kakelfonie vanvreemde klanken waardoor we hier nog net niet worden weggespoeld over haar heenlaat klotsen. ...nounee, mijn werk dus, mijn meeste werk is dus. Een meesterwerkwat?! Wat? Ik bedoel dus, zoals ik dus zei, eh. Applaus! Mensen!.. Ik pak Mar bijhaar arm en trek haar mee naar buiten. ...zal deze lekkere meid! Voor het eersthelemaal zonder... Kut verdomme. ...Muziek!..

DEMUREN Ik mep de deur met een uitlokkende klap achter ons dicht. Kris, dat wasdat meisje waarvan ik je toen vertelde, je weet wel. Mar, ik weet dat we iets zoeken,hier, wat niet zo gemakkelijk te vinden zal zijn. Toevallig ziet het er hiernaastbelovend uit, wat we net helemaal niet gezien hadden.

DEMUREN Ik steek voorzichtig mijn neus om de naastdeur. Behalve burengeruchtvalt hier zo te horen niets te duchten. We drijven de aanwezige leegheid naar buitenen gaan naar binnen.

(Voor wie dit leest) Onderweg meenden we in een flits onze lieve poes in een raamte zien zitten. Met wild kloppend hart sprongen we van ons niet zo vlotte rijvertierdat we ergens tegenaan kwakten, en vlogen op haar af.

DEMUREN Hoi lui, zeg ik tegen de enige figuur die hier te zien is in tegenstellingtot hiernaast. Zo jongedames, wat zal het zijn vandaag. Hetzelfde als gisteren plusde nrs drie en zeven, niet Mar. Ze knikt. Ik pers mijn hand in mijn broek, voelendnaar de munt waarvan ik nooit genoeg heb. Mar?

Tjibbe Joustra, Superpop

56

Ze geeft me haar tas, ik reken af met deze lokale horecaër. We zetten ons aan eentafel bij het raam en nippen aan/van onze bestelling. Mar haalt het nieuwe landschapuit haar tas, begint erin te bladeren. Ik kijk naar buiten. Het lijkt of ik me niet vergistheb, net met dat wielgeval. Want ik zie het nu midden door de wandelstraatvoorbijrijden met erop de jongen van de koffieshop. Wat doet die hier. Hetzelfde alswij misschien? Ik wil Mar aanstoten, maar ze zit zo verdiept in het boekwerk dat ikme in plaats daarvan naar het raam buig om te zien waar de jongen blijft. Ja hoor,hij gaat naar hiernaast. Het rijrek wordt tegen een bloembak gezet en de jongenverdwijnt na sluiting naast het raam uit zicht. Kwestie van tijd. Ik kijk nog eens naarMar die nog steeds niet aanspreekbaar is, wanneer de deur van dit etablissement alopengaat en de jongen binnenkomt. Juist. Hoi lui. Dag jongeman. En wat zal het zijnvandaag. Ja. Zie je, nou geeft u mij maar zo een, dan. De jongen voelt met zijn handin zijn broek, vergeet rond te kijken, waardoor hij mij niet herkennen kan. Want dathij dit nog niet gedaan heeft blijkt wel uit hoe hij daar in zijn broek bezig is en zijnbestelling in ontvangst neemt. Zonder op te kijken verdwijnt hij naar een hoek.

DEMURENWaar er in zaken als deze altijd genoeg van zijn. Ik neem een slok vanwat voor mij staat, terwijl ik naar de jongen blijf kijken. In. Gedachten. Zonder teproeven (aanneming) neemt hij een teug uit zijn glas en gaat in een te nieuwe bekzakneuzen. Ik zie te voorschijn komen: een schrijfblok dat gelijk weer verdwijnt, en eenpak losse bladen zoals die van de vorige keer. Ik wacht op het vervolg wat nietsanders dan een pen kan zijn. Met een klap smakt de jongen zijn bekker bovenop hetpapier op tafel, loopt naar

Tjibbe Joustra, Superpop

57

de tap. Heeft u soms even een vlakgom of zo voor me, ik dacht dat ik er een bij mehad, maar ik kan niks vinden, dus. Meneer, zegt de tapman, ik gum alles hiermee,en hij legt een hand liefkozend op zijn gulp de kassa, maar je treft het, want er moethier nog wel ergens een dubbelgummend stuk zijn dat een klant van me hier vandaagheeft laten liggen. Hij draait zich om en begint op een schap met flessen het een enander opzij te schuiven. Juist, ik dacht al dat ik hem hier achtergegooid had.Triomfantelijk houdt hij het gevondene omhoog, gooit het een paar maal zonder tekijken boven zijn hoofd heen en weer van de ene hand naar de andere. Ik heb zin omwat te gaan applaudisseren, wat ik nog net niet doe, want dan zou de jongen mijzeker aankijken en herkennen. Spel uit. Dank je hartelijk, u krijgt hem op erewoordzo terug, zegt hij, terwijl hij het ding met een onverwacht gebaar halverwege eenworp weggrist. De barling, die natuurlijk nog lang niet uitgespeeld was, haalt meteen zucht zijn schouders op om met zijn onwaarschijnlijke bezigheden door te gaan.De jongen trekt zich in zijn hoek terug, gooit de rugzaak, zak, op de grond en gaataan de slag. Met wat. Waarmee. Uitvlakken. Mar stoot me aan en gebaart met haarhoofd naar het tafereel. Ik knik. We giechelen onhoorbaar, want dit kan als het moeten als we willen. De jongen, die niets in de gaten heeft, begint opeens te schrijvenop de achterkant van een van de vellen papier. In. Spiratie. Inspiratie? Mar en ikdrinken de staart van onze consumptie op, kijken elkaar aan. Blijven we hier. Voordatwe hebben kunnen besluiten op te staan, veegt de jongen zijn papieren bij elkaar enpropt het in de rugbek. Ook hij laat de staart verdwijnen, staat al op straat voor wijen de barbaas hebben beseft dat hij het gumgerei niet terug heeft gegeven. Wat onsbest is, Mar. Giechelend gaan we achter de jongen aan, de baas in opperste

Tjibbe Joustra, Superpop

58

verbazing in de terugkerende leegte achterlatend, zoals ik uit een ooghoek kan zien.Buiten zijn zowel de jongen als zijn fietswielen verdwenen. Mar staat door onshaastige vertrek nog met het boekje in haar hand, wat mij de kans geeft er nu iets opte zien staan als NIEUW! SUPERVERS! POEZIE POPOFWILDEKATTEN van OK STAAL.Mar, lach ik, het landschap is weg, maar je hebt nu een poesie, of kat. Popkat.Supervers.

DEMUREN Zeggen in aaibare woorden. Met scherpe nagels?

DEMUREN Ze lacht terug, stopt het beest liefdevol in haar tas. Kat vs zak. De zonbreekt door. Het is broeierig. Van de bui is niets meer vernomen. Door een overbodigogende straat lopen we de kant op waarvan Mar vermoedt dat het de goede is. Hetklopt.

(Zondag, ik lig een beetje te bladeren zonder te lezen. Lag. Nu schrijf ik: wanneeralles een betekenis heeft, die waar is of niet, wat betekent het dan als ik schrijf ikblader. Waar of nietwaar. Zonder lezen bladeren.)

DEMURENWe komen op een boulevard, promenade, brede straat langs het strandin een badplaats, terecht vanwaar we een wijde blik hebben op de golven van hetzoute nat, zeg maar zee. IJs, zegt Mar. Een iceman ook wel ijsman genaamd kruistons pad. Niet andersom. Even later lopen we likkend in de zon. I scream.KauwgoedMar, we zijn vergeten ons te voorzien op dat erf van een stad. Heb je nog zoveel?Geld. Je krijgt het dan en dan terug. Wanneer we uitgelikt zijn gaan we voor dezekerheid terug om het verzuim goed te maken. Ook van deze kant ziet de overbodigestraat er zo uit. Als dit wil komen we er op een dag driemaal door. En we zien

Tjibbe Joustra, Superpop

59

het al: naast de horecahandel is zowaar nog een rookzaak waar we zeker voor hetverlangde terechtkunnen. Ding, zegt de deur, en: en? de rookfiguur. In het niets dathier voor even niet is bevraagt Mar ons favoriete merk waar de roker ons niet aankan helpen. We besluiten voor deze ene keer genoegen te nemen met een duidelijkinferieur merk dat duurder is. Zo gauw we weer op straat staan vullen we onzemonden. Kauwend missen we de overbodige straat, komen via een omweg op depromenade, boulevard. We lopen in de zon naar een pad dat naar beneden gaat, latenons op het mulle zand naar beneden tuimelen.

STOEPHet meisje duwt de fiets vooruit, de jongen helpt trekken met zijn handen aande voorkant van de grote bak. De wielen schuren langs de auto's. Met een bons komenze tegen de stoeprand aan. Hij zit vast. Het meisje zegt iets. De jongen schudt metzijn hoofd. Wat gaan ze doen. Over de motorkap van de weggeduwde wagen wipthet meisje op de stoep. Samen met de jongen loopt ze naar het huis naast het huis opde hoek. De twee verdwijnen door de halfgapende deur naar binnen. Mar, Kris enRol naderen de bakfiets. Hoe hard zou ie kunnen. Mag ie op een fietspad. Kan ie ookachteruit. Enz. Rol probeert voorzichtig of de bak kan wippen. Kris en Mar doenmee. De bak.

STOEPDe bak zit muurvast. Ze gaan natuurlijk verhuizen. De kinderen kijken omhoognaar de huizen. Dan maken ze aan de stang daarboven een fietswiel vast waaroverhet touw gaat met de haak. Takelen. Als je loslaat oe. Mijn zus is vorige keer verhuisd.Moest je helpen? Een beetje. Hoeveel dan. Zeg ik lekker niet. Is het niet waar.Welwaar. Waarom hebben ze geen verhuiswagen. De vriendjes zijn ondertussen vande rand van

Tjibbe Joustra, Superpop

60

de bakfiets in de bak zelf beland, en zitten nu gezamenlijk op de bodem die door dezon droog en vezelig is geworden. En warm. Trappen, zegt Rol tegen de stuurstangleunend. Jij trapt, zegt Mar, ik bel wel. Daar dan, zegt Kris en probeert Mar een duwmet haar voet te geven.Mar probeert de bel te vinden.Mis. Zit er niet eens op. Bakbel.Leeg? Vol. Met zand. Wit zand, een rijdende zandbak. Als je te hard door de bochtgaat, gaat ie op de kop. Kiepkar. Of de gracht in. Mijn oom heeft er eentje met motorgehad, met een zijspant. Dan was het gewoon een motor. Nietes. Een bakfiets metzijspant kan niet. Kan niet? Uit de zijstraat komt een jongen aanlopen. Langzaam.Van de ene kant. Van de andere kant nadert een meisje. Op de hoogte van de bakfietslopen ze langs elkaar heen. Zeien die wat? Kwenie. Ik wel, ze zeien:

Hee joh jij hierQue vous dire

Wat. Wat is dit nou. Weet ik het. Het is engels. Frants. Kan je geeneens. Nee. Noudan. Het meisje en de jongen zijn weg. Kunnen jullie dit? Wat? Dit. Wat is: dit? Ditis dit. Dat is dat. Dit is wat. Wit of zwat. Zwart. Zwart koelt af als het heel warm is,zegt Rol en lacht met Mar Kris uit. Wit ook best wel, zegt die. Jij bent dus wit. Niet.Nietes. Uit de openstaande deur van het huis naast het huis op de hoek klinkt bovenhet verkeerslawaai uit gestommel, het meisje komt naar buiten met een doos waarmeeze op de bakfiets afloopt. Ze zet haar bij de kinderen in de bak, draait zich om, gaathet huis weer in. Wat zou er inzitten? Zwaar. Mar gluurt door een spleet: boeken.Dan gaan ze op vakantie en nemen ze die mee om te lezen. Mag je bij de bliep ook,dan mag je er een heleboel. Het is met vakantie. Zoveel als je maar dragen kan. Alsje

Tjibbe Joustra, Superpop

61

kan lezen. Ikke wel. Lees dan wat. Doe ik alleen in huis. Een boek.

STOEP Lieger. Stripfiguur. Plaatjeskijker.

STOEP Uit het huis komt de jongen te voorschijn die de ene kant van een grotebeddenspiraal vasthoudt, gevolgd door het meisje dat de andere kant draagt. Wanneerze het ding door de deuropening hebben geschoven, lopen ze er zijwaarts mee op debakfiets af. Het meisje lacht. De jongen zegt iets. We moeten eruit. Oja? Doen weniet. De kinderen klauteren uit de bak en springen op de stoep. Het meisje en dejongen leggen de beddenspiraal overdwars op de fiets. Te breed. Gaan weer naarbinnen. Een trampolien. Mijn zus kan hartstikke hoog. Moet ze bij een circus. Bijde limpiese spelen. Wereldkampioen. Word ik. Waarmee dan. Dit. Oh. Het drietalklimt op de motorkap van de auto naast de bakfiets en gaat er opzitten. Gloeiend.Komt van de zon. Waar anders van. Dat ie gereden heeft. Mar trekt een van deramenvegers naar zich toe, laat deze met een klap terugspringen. Kris wil hetzelfdedoen met die aan haar kant, wat niet lukt omdat die er niet is. Oud ding. Rol duwtmet zijn voet tegen een embleem de geest van vervoering dat als een zakstandbeeldvoorop de wagen staat. Het geeft mee en veert terug. Het breekt af en valt met eendzoingg tussen de beddenspiraal door in de bak van de bakfiets. Wat een slappe.Doorgeroest. Deugelijk. Verrot.

STOEPDzoingg. Ondeugelijk. De jongen en het meisje komen naar buiten, ze hebbende bij de spiraal horende matras bij zich, die ze er bovenopleggen. Lopen terug. Devriendjes wippen van de motorkap op het bed, waar ze languit op gaan

Tjibbe Joustra, Superpop

62

liggen met de handen onder het hoofd. Demonstratieve ik slaap geluiden. Ding, doeteenmeisje dat voorbijrijdt met haar fietsbel. Ze steekt haar tong uit tegen Rol, wanneerdie zgn wakker wordend opkijkt en zijn schouders ophaalt of doet alsof. Vanuit hethuis komt weer gestommel, het meisje verschijnt met een tafel, die net door de deurkan. De kinderen zitten op de motorkap, en het meisje schuift de tafel omgekeerd ophet bed. De jongen komt met een stoel aanlopen die hij zolang op de stoep zet. Detwee gaan weer naar binnen. Wat zou er nog meer komen. Nog een stoel natuurlijk.Lekker zitten. Ze maken het zich extra gemakkelijk op de motorkap, hun benen zover mogelijk naar voren stekend. Het meisje komt naar buiten met twee stoelhelftendie ze naast de deur tegen de muur legt. De deur die de jongen, die een opgerold stuktouw over zijn schouder heeft, achter zich dichttrekt, nadat hij de twee halve stoelenweer naar binnen heeft geschoven. Bij de bakfiets gekomen zet het meisje de stoeldie er naast staat tussen de omhoogstekende poten van de tafel. Samenmet de jongenbegint ze de lading met het touw op de fiets vast te maken. Hoe maakt men knopen.Hoe maken ze een fiets. Vast. De jongen zegt iets. Het meisje knikt, slaat even haararmen om hem heen. Dan wipt ze over de motorkap en de benen van Kris, Mar enRol heen de straat op, begint de bak achteruit te trekken. De jongen duwt. Krasgeluid.Langzaam komt de fiets in beweging, tot ze met een plotselinge schok vrijkomt,waarna het meisje haar met een boog de kant opdraait waar ze zijn vandaan gekomen.Ze klimt op het zadel, de jongen op de stoel. Het meisje gaat trappen. De bakfietsverdwijnt, nagekeken door het drietal dat op de stoep springt en naar de volgendehoek loopt, die daar is waar ze oversteken.

Tjibbe Joustra, Superpop

63

DEMUREN Lachend ploffen we in het warme zand. Mijn sandalen zitten er al volmee, ik trek ze uit. Mar heeft haar hakken al eerder uitgeschopt en stroopt nu methaar billen draaiend haar netkousen van haar benen. Ze stopt ze bij de poeziekat inhaar tas.

DEMURENWe strekken onze benen uit in het zand en kijken naar de passerende lui.Die en die komen voorbij. En die? Hier. Hoi. Die en die, zegt Mar. Die ja, zeg ik.Goed. Een paar aspirerende show offs zeulen met wat wel een vlotte zeilplank zalzijn omlaag. Kris, heb jij de wind al gezien. We giechelen wanneer de jongens welerg dicht langs ons heen zeulen. Ze laten trouwens duidelijk merken ons niet eensgezien te hebben, want ze kijken niet op of om, spuwen al struikelend achteloos omzich heen. En lacherig en kauwerig komt een groepmeisjes langs het pad naar benedenbuitelen. Ze ontdoen zich opgewonden en hikkerig van overbodig geworden kledij,hollen proestend het strand op.

DEMUREN Stom, zegt Mar. Mar, zeg ik, het is toch eigenlijk best wel behoorlijkwarm nog hoor, we hadden best het strandspul mee kunnen nemen. We besluiten omin ieder geval onze tops/toppen uit te trekken, omdat we anders te veel moetenmeesjouwen, want de tas van Mar is maar een tasje en ik heb, zoals dit wel meervoorkomt, niets bij me. Ik knoop het uitgetrokken stuk textiel om mijn middel, binder de sandalen aan vast. Mar doet ook zoiets maar zal de hakken toch moeten dragen.Nu eerst maar recht naar zee. Over de ruwe planken waaruit het einde van het padtussen de strandtenten bestaat, springen we heen, proberend om even niet te landen,liever geen splinters in ons vel. Midden tussen de strandstoelen banen we ons eenweg naar het water.

Tjibbe Joustra, Superpop

64

Waar we gezellig onze voeten in wagen. De zee, zegt Mar dromerig, de oermoeder,laten we doorlopen. Mar. Kris. We pakken elkaar bij de hand.

DEMUREN Voor ons uit zijn de plankzeilers ondertussen bezig van wal te steken.Op eigen krachten zo te zien. Hun zeil vertoont geen neiging tot wat dan ook, laatstaan tot waar het misschien voor bedoeld is. We trekken spattend om de jongensheen, waar ze niets van merken, want ze draaien zich allemaal tegelijk om naar ietsonduidelijks wat er niet is, maar om hun onmiddellijke aandacht vraagt. De jongenszullen het nog ver brengen, zegt Mar. We giechelen. Ik ben ondertussen zo ongeveertot aanmijn kruis doorweekt, want ik heb even niet zo goed opgelet en ben een beetjedoor de golven verrast. Mar heeft van de laatste door haar korte rokje duidelijk minderhinder. Mooi hè Mar, die hoge flats van flat bij dat strand van zand. En dan de lucht.De lucht van vis dringt onze neuzen binnen. Uit zee? Nee, van een rijdendemiskraam,viskraam natuurlijk, met vis uit misschien het wijdgebroekte plaatsje van de Boekoek.Om het arriverende visgeval vormt zich dadelijk een dichte drom. Wij drommenmaar niet mee, maar vliegen erlangs, zoute druppels in het rond strooiend.Opgewonden springen we door de golven. Mijn kauwgum schiet er net niet van inmijn verkeerde keelgat, als zoiets bestaat. Ik spuug het uit in de richting van een opaanspoelen staande kwal, die gelukkig langs ons heen drijft, en ververs mijnmondvoorraad uit Mar's tas.

DEMURENMondje vol, mondvol. Tandentaal. Als uitkomst zoeken we het verderop.

Tjibbe Joustra, Superpop

65

DEMUREN Zoals hier bij een troep strandscheppers. Een van hen is bezig met eenemmer water uit de zee te dragen. Niet diep genoeg geschept joh, zeg ik. Of zonderkennis van de getijden. Die ik dus ook niet heb, maar ik maak dan ook van zand geenforten.Wij vinden forten fout, zegt Mar.We lopen helemaal opzettelijk te dicht langsde gortdroge gracht die het geheel omgeeft. Wat te doen bij droogte. Wat te doen bijeilanden. We slenteren verder. De eilandmakers. Mar heeft haar zinnen gezet op eenzandbank die onverwachts naast ons is opgedoken, zodat het nu twijfelachtig is ofwe nog wel langs zee lopen. We besluiten de sprong te wagen, maar daarvoor is hette ver. Gelukkig dat de zon er is die alles gauw zal drogen. We knopen onze nattespullen weer om onze middels (middelen?) nadat we deze, de kleren, eerst enigszinshebben uitgewrongen, en lopen naar de zeekant van het eiland. Schipbreukelingen,Kris. Ja hoor, zoals te verwachten viel komen daar de plankzeilers aandrijven. Rechthierheen. Wind mag er dan niet zijn, stroming zeker wel. Maar de nietsvermoedendejongens schijnen nu toch nattigheid te voelen, want het lijkt erop dat ze proberen omtenminste niet onder onze neuzen te stranden. Het zeil wordt wild door ze van deene naar de andere kant gezwaaid zonder dat dit iets uit lijkt te maken. We makende bekende natsput gebaren naar de hulpeloos ronddobberende jongens, die in eenstroomversnelling terecht zijn gekomen, want ze drijven ons dan toch nog voorbij.Hoi lui. Ahoi.

DEMURENWe lopen nog een stuk langs zee tot waar ons eiland ophoudt. Na eendoor de zeejongens en de golven onopgemerkt afscheid besluiten we naar het strandterug te keren, wat ditmaal zo gemakkelijk gaat dat het water wel gezakt zal zijn.Misschien komen de jongens zo toch nog

Tjibbe Joustra, Superpop

66

van de kust vrij. Wanneer we omkijken zijn ze werkelijk al een flink stuk uit de buurt.Het ruime sop, Mar. Kom op, laten we daarginds even gaan neerploffen. Goed idee.Ik hol het strand op en laat me, voorbij wat wel een vloedlijn van allerlei aanspoelingkan zijn, in het zand vallen. Kwallen? Geen kwallen. Glas? Geen glas. Aangespoeldeschatten? Geen aangespoelde schatten, hier.

DEMUREN Niks vergeten Kris?

Poppoes Ernaast. De meisjes hebben hun afspraak gemist; deschouwspelmedewerkster is onverwachts voor onbepaalde tijd op reis gegaan.Waarheen. Ze liet zich excuseren. De meisjes ontmoeten iemand anders.

DEMUREN Lachend komt Mar op haar dode gemak als een nimf uit zee en laat zichnaast me neervallen. Ze gooit de hakken en de tas in het zand. Languit op de ruggaan we lekker tegen elkaar aan liggen. Mar streelt mijn borsten die stevig en sexyomhoog wijzen. Zoals dat hoort draaien we ons naar elkaar toe, geven elkaar eenfijn kleverige tongzoen. Mar smaakt naar zee en meer. Nooit uitgevreeën gaan wetenslotte op onze buiken liggen, het hoofd op onze gekruiste armen vlijend. Zwoelkijken we elkaar aan. Ik voel een schaduw over ons heen vallen. Wanneer ik opkijkzie ik niemand zie ik een jongen met zijn pekker, bekker, in de hand dicht langs onsheenlopen, die zo duidelijk niet naar ons kijkt dat hij ons wel gezien moet hebben.Het is natuurlijk de jongen van de koffieshop weer. Hoe is het mogelijk. Mar en ikgaan er voor zitten om te zien wat hij gaat doen. We slaan de armen om elkaar heen,ervoor zorgend dat, wanneer de jongen naar ons mocht kijken, hij onze borsten goeduitdagend naar voren

Tjibbe Joustra, Superpop

67

ziet steken. Hoe moet het gaan. Een erg klein eindje van ons vandaan blijft hij staanen laat de rugzak in het zand vallen. Met net zo'n plof als wij zojuist gaat hij op hetstrand zitten, kijkt helemaal niet om zich heen. Toevallig zitten wij hier dus, en hijdaar. Mar en ik buigen onze hoofden nog iets dichter naar elkaar, we besluiten dejongen een beetje te gaan plagen, wat hij wel goed zal vinden. Leuk. Hij springt uitzijn broek en gaat erin. De zee. Zo gauw we hem de geul voor de zandbank zienoversteken staan we op en lopen naar zijn boel. In het water? Onder het zand?Rondstrooien? Meenemen? Wat zullen we doen.

DEMURENMar krijgt geloof ik wat meelij met hem, zodat we besluiten hem alleenmaar wat aan het schrikken te maken: als hij zo uit zee terugkomt zullen we doen ofwe zijn spullen inpikken, waarna hij dan natuurlijk al plonzend op ons af zal komen,waarna wij zo goed zullen zijn hem op te wachten. Kris, hij komt eraan. En werkelijkis onze schone bader alweer op weg hierheen. We pakken vlug zijn zak en goed open zwaaien er uitbundig mee. De jongen roept niets onverstaanbaars (heeft onsgezien), terwijl hij spattend de zandbank op komt rennen. Hij vergeet bijna testruikelen, zodat we gauw een paar passen achteruit maken. Treiterig staan we nuvoor hem. De jongen lijkt duidelijk opgelucht dat zijn godje, goedje, al bijna binnenzijn handbereik is. Maar nog niet helemaal, want: zeg ons na joh.

DEMUREN Te woord. We moeten erg om hem lachen, gooien hem zijn dingen voorzijn voeten, waarna we hem onze billen toedraaien. Als ik iets verderop nog eensomkijk, is de jongen nergens meer te zien. Te ver? Ik kijk opzij naar Mar die ergelukkig nog wel is. Nu is de kans om bijvoorbeeld

Tjibbe Joustra, Superpop

68

achterwaarts met opwippende borsten van de jongen weg te lopen ons ontnomen.Kansgreep. Met gesloten ogen probeer ik Mar's hand te vinden. Dit lukt. Wie weet,zeg ik terwijl ik mijn ogen weer open doe, hoeveel afstand, afstanden, hier nog voorons liggen. Moeie voeten of een zitkont. Mar trekt mij naar zich toe en met de armenom elkaar heen lopen we verder naar waar het strand van naam verandert en weergewoon nietstrand wordt.

(Voor wie dit leest) Tot ons verschrikkelijke verdriet bleken we ons vergist te hebben,poes was er niet. We hadden gezien wat er niet was. Ontgoocheld klampten wij onsvast aan ons vervoer en vonden onszelf pas terug toen wij in het suffe hok aan deandere kant van onze tocht het rijpaard stalden. Hier waren we zo weinig alleen datwe zelfs op tijd schenen te zijn. We besloten hiervan gebruik te maken om naarzekere plaats te gaan om ons eerdere al te gehaaste toilet maken wat af te maken.Hier troffen we voor de spiegel Em aan, die ons hartelijk begroette. We troffen hetwel en trokken ons terug in een kleine ruimte. Nadat we doorgetrokken hadden zagenwe Em opnieuw. We besloten ons haar in fatsoen te gaan brengen (waar we niet vanhouden) en duwden Em opzij. We kwamen klaar met het haar en gingen ons samenmet haar bij de op het plein wachtende meute voegen. Em onderhield ons over eenonderwerp dat ons wel niet geïnteresseerd zou hebben als wij geluisterd hadden. Wijinformeerden haar van onze kant over wat ons onderweg was overkomen. Ook Emvermoeide zich blijkbaar niet met toehoren, zodat we maar eens om ons heenkeken.We waren er vandaag wel in geslaagd ons op een ongelooflijk tijdschip (-stip) hierte presenteren, zoveel tijd hadden we hier nog nooit gevonden. We doodden dezedoor het groeien en stoeien van de ons omringende

Tjibbe Joustra, Superpop

69

meute gade te slaan. Er werd veel gegroeid. Er werd weinig gestoeid. Wij dedengeen van tweeën en dachten na.

STOEP Let op. Kijk uit. Een wagen van de stadsreiniging rijdt rammelend de stoepop, stopt een paar huizen verder. Mogen die op de stoep? Ja hoor, want die zijn vande gemeente en die mogen overal. Hij is van de S-I-R. Sier. Niet, van de SR, het isgeen grote I, maar drie kruisjes boven elkaar van de stadswapens. Logotaal. Nietwaar.Rammelaar. Minutie? Hij heeft nr zo en zoveel, het is vast een hele hoge. Munieten.De deuren aan weerskanten van de cabine zwaaien tegelijkertijd open, er springentweemeisjes in gemeentepakken naar buiten die de klep van de laadruimte openslaan,waar ze wat roestige gereedschappen uithalen. Met een soort haak wippen ze eenputdeksel uit de stoep. Een van de meisjes begint een zeker rubberen slang, die opeen klos aan de achterkant van de gemeentewagen zit, uit te rollen.Wat gaan ze doen.Ze gaan sproeien. Lekker spuiten. Misschien zijn ze van de brandweer. Er is tochgeen brand. En hij heeft niet eens een zierene. De gemeente mag geen zierenes. Weleen draailicht. Dat is geen echte, die zijn blauw. Brandt ie? Die doen het alleen alshet nacht is. Het meisje heeft de slang uitgerold en trekt het ene eind in de richtingvan de put. De slang wordt vast gekoppeld. Een T-vormig stuk gereedschap wordternaast bij in de put gestoken. De lui van de gemeente beginnen er met hun tweeënaan te wrikken, tot het met een ruk gaat draaien. De slang bolt op. De meisjes lachen,roepen iets. Wat? Wat zeggen ze. Niks. Uit het eind van de slang komen een paargulpen troebel water, gevolgd door een krachtige heldere straal die de in de zonstovende stoep een dorstige aanblik geeft. De slangmaakt stuiptrekkende bewegingen.Een van de meisjes in de gemeentepakken

Tjibbe Joustra, Superpop

70

tilt het uiteinde op en sleept het naar de straatgoot. Zij laat het vallen en roept weeriets. Misschien naar Rol die een beetje in de weg stond. Het water begint door degoot te kolken, klotsend tegen de banden van de geparkeerde auto's. Wat zei ze, zegtRol. Of je kon zwemmen, zegt Kris. Ikke wel. Waarom zouden ze het doen. Spuiten?Omdat het zo warm is zeker. Het komt van de waterleiding. Is de gemeente dan ookvan de waterleiding? Mijn moeder zegt dat hier een watertoren heeft gestaan.Nietwaar, die zijn buiten de stad. Mijn zus zegt die was veel verderop, dat stond ineen jaboek. Jaarboek. Ze hebben hem opgeblazen man, want hij was zo lek als eengek. Dienamiet. Hij knalde uit mekaar. Wamm. De hele buurt was onder water. Gaanze doen? Jabroek. De lui van de gemeente leunen tegen de laadbak van hun wagen.Kijken naar een meisje met een viervoet aan een touw. Wanneer ze langs de wagenvan de SR komt is viervoet verdwenen. Het meisje loopt op de twee anderen af, duwtze zacht uit elkaar, gaat tussen hen instaan. Met half gesloten ogen kijkt ze van deeen naar de ander. Met het topje van haar tong likt ze haar lippen, glanzend vochtig.De gemeentemeisjes lachen beaat, proberen hun nonchalante houding weer te vinden.De waterstraal uit de slang spuit het likmeisje klaterend nat. Ze buigt haar hoofd naarachteren, laat zich hijgend doorweken. Haar handen glijden over haar kletsnatte lijf,haar tanden schitteren in de zon. De meisjes in de gemeentepakken kijken betoverdnaar haar borsten onder het topje dat op haar huid plakt. Haar tepels die zich doorhet koude water hebben opgericht. Haar lange haren tekenen figuren op de laadbak.Het ene gemeentemeisje gaat de slang loskoppelen, het andere rolt haar op. Ze lachennaar een meisje dat een hond uitlaat. En zwijgen. In een tel zit de slang weer op deklos, zijn de gereedschappen in de bak van

Tjibbe Joustra, Superpop

71

de wagen verdwenen. Het deksel op de put geschoven en de lui in de cabinegesprongen. De wagen rijdt bonkend over de stoep terug naar de hoek, lost op in deverkeersstroom. De tegels drogen dampend op. Schaften. Niks te zien hier. Of naarde watertoren. De andere kant van de stad. De vriendjes komen bij een volgendezijstraat, die ze in een paar sprongen overspringen. Verspringen.

(Voor wie dit leest) Veel stemde ons tot nadenken. Zodat: we begonnen te rekenen.We telden de dagen die ons nog scheidden van de jaarlijkse onderbreking van hetleergeweld die naar een erg vervelend getij van het jaar is genoemd. De uitkomstbedroeg meer dan wij gedacht hadden. Em stootte ons aan en giechelde ietsonbegrijpelijks. We hieven ons smoeltje en giechelden mee, onze diepere gedachtenvoor onszelf houdend. Mis, hoorden we vlakbij een bekend treiterfiguur schreeuwen.Intuïtief keken wij naar waar ons/onze bekpek had moeten staan (liggen?). Allemeiden gratis, meenden we te horen roepen. Wij hielden ons ongenaakbaar, kekenkoel naar de joelende meute die zich vermaakte met ons verwenst bezit. Boven allesuit hoorden we het geluid van een bel die geen bel is, dat dan ook niet om aan tehoren was. We werden van alle kanten geduwd en door de ingang naar binnengedrongen. Jij bent zeker nog nooit zo vroeg geweest. Hoorden we vlak achter onsopeens een maar al te bekende stem. Hopelijk niet om ander bij de tijd zijn teverdoezelen, je weet toch juffie dat wie mij bij de benen wil hebben nog vroegermoet opstaan. Jongens niet zo dringen hè, anders sluit je maar weer achteraan aan.Tijdsein. Beide benen. Achteraan aan. Jansen. Enweer vondenwe Jansen erg ongepasttegen jonge/dames en we deden dan ook of we dit stuk leerzwakte niet hoorden. Watdus niet waar was. We

Tjibbe Joustra, Superpop

72

duwden ons bij hem uit de buurt en haastten ons de eerste de beste gang in. Dienatuurlijk de verkeerde was.

DEMURENWe hadden beslist de volgende moeten hebben Kris, nou kunnen we nogeen heel eind dit voetspoor volgen.

STOEP Ver springen. Mijn zus heeft er al prijzen zat mee gewonnen. Als het zulkweer is als vandaag, gaat het nooit niet door, dan moeten ze veel te erg zweten. Zehebben toch doesjen? Zonnesteek.

DEMURENOnder een geluidloos over ons heentrekkend eilandenrijk van de bekendemaar niet alledaagse in ons land gemaakte wolken, ergens in de buurt van de mondingvan een kleine rivier met als naam de gebiedende wijs van een weerbaar werkwoord,midden tussen de lege weilanden die in stilte op de toekomst of wat dan ook liggente wachten, beginnen we met tegenzin te lopen. Einde zin.

STOEP Au. Wat nou. Pas op. We moeten met de stoplichten. Oversteken?

DEMUREN Tegenzinnelijk.

STOEP Oversteken. Ik heb wat in mijn schoen. Mar gaat op een lage muur, die omeen soort plantsoen heen staat, zitten, een schoen van een van haar voeten wippend.Hebbes. Ze gooit iets in de richting van Rol, die niks merkt en samen met Kris naasthaar komt zitten. Gaan we nou. Jullie durven niet. Mogen niet. Ze blijven zitten.Mijn oom zegt dat hier een keer de tram zo in het water is gereden. Mijn zus zegtdat hier een kerk heeft gestaan die ingestort is. Zomaar

Tjibbe Joustra, Superpop

73

vanzelf. Ze zegt dat komt ervan hè, van het beden. Bedelen. Bedankt. Wat zegt jemoeder. Kerken zijn van kattenstaal. Nietwaar, van kattendraal. Draal? Wat is dat.Zeg ik lekker niet. Kieka kerruk. Gaan we nog. Koko kiekont. Kom op dan. Dekinderen laten zich van het muurtje zakken, lopen naar de stoeprand waar eenvoetgangerslicht staat. Je moet er op drukken. Waar dan. Op deze niet. Een jongenmet een lange buis onder zijn arm loopt hen voorbij in de richting waaruit ze gekomenzijn. Het verkeer golft in een onafgebroken stroom langs het drietal heen. Die gaatpaalzitten. Hij doet het niet. Wie? Welles. Die daar. Hij is nou toch op rood. Voorpaal. Van de bouwmarkt. Een grote vrachtauto, met op de laadbak een overlangsronddraaiende cilinder, overstemt de vriendjes. Waar zou ie heengaan. Piespaal. Diewas van de zement, zegt Rol wanneer de wagen voorbij is. Waarom draait ie rond.Dat is altijd zo. Anders was ie niet van de zement. Hee joh, daar heb je de politie.Niet zo'n harde. Overalwagen. Val. Ze gaan de kengsters op een dwaalspoor leggen.Het was een GLD, dat betekent geld. Deze was voor de geldtransporten. Bankrovers.Klokkluis. Een kluizemaar bewaakt het geld. Geldvreters. Wie weet het verschiltussen een kadetje en een hap zand. Groen.

DEMURENWe komen bij een verharde weg. Hoe was het ook weer buiten debebouwde kom. Links of rechts. We steken ongehinderd de rijbaan over en lopenaan de andere kant verder. Wat is dit toch eigenlijk een verschrikkelijk, mooi land.Je kan overal naar toe en als je het een beetje slim doet hoef je geen stap te veel tezetten, op vogelvlucht, zie vroege vogel(s). De vraag blijft alleen waar je uitkomt.

Tjibbe Joustra, Superpop

74

DEMUREN Zie ons, hè Mar. Kris we gaan liften.

Poppoes De meisjes hebben met iemand kennis gemaakt die hen beloofd heeft dathij hen zal helpen bij het schrijven van de teksten voor hun voorstellingen,vertoningen. Om te zien, te horen, wat hij kan, gaan ze naar een optreden van hemtoe. Na afloop kunnen ze dan misschien direct verdere afspraken maken. De meisjes

DEMUREN gaan weer naar de andere kant van de weg, wat hier niet moeilijk is. Datzal wel wachten worden Mar. We gaan langs de berm staan en verder niets, want erkomt gewoon niets. Volgt verstrijktijd. De tijd verstrijkt totdat ik in de verte, waarnet nog niets te zien was, iets, iemand, denk te zien aankomen. Uit de richting vanwaaruit wij gekomen zijn, uit de richting van de stad. Mar daarginds, eindelijk. Hetblijkt een rijwieler te zijn in gevecht met de weg, de af te leggen afstand. Ongelooflijk.Hij is het werkelijk weer: de jongen van de coffeeshop en het strand en zo. Duimenomhoog.

(Voor wie dit leest) De mooiste en de liefste? Zo begonnen we vandaag de dag. Ofbijna dan tenminste, maar we zullen dat wat eraan voorafging maar vergeten. Westreken ons met een vinger over de lippen, namen voor nog zo een en ander weeralle tijd die we niet hadden. Baadden ons in spiegelpracht. Nee moe.

DEMUREN Duimen omhoog. We zwaaien breed, maken weidse zwaaigebaren.Wielenpiel. De jongen. De jongen is ons ineens voorbij maar kijkt nog eenmaal om.Echt? Hij is weg. Hou je vast Kris. Daar komt wat. Ik ben even vergeten

Tjibbe Joustra, Superpop

75

de goede kant op te kijken, maar zwaai nu dapper mee met Mar naar het wegverkeer,teniet doener van afstanden. Of juist de schepper ervan. Een naderende auto dietoepasselijk of niet groengeel blijkt te zijn geeft ons het nakijken. Wat we niet doen.

(Opnieuw v.w.d.l.) We wierpen nog een blik door het raam van moe's op een kleinbalkon naar buiten, waar het nog zo onverlicht was dat wij maar gauw niet meer naarbuiten keken. Overhaast moesten we dag moe het binnenste voor het buitensteverwisselen. Buiten waar de vogels floten (want ze floten niet). We floten ook onsniet zo vlotte rijbeest niet dat zich als altijd stom hield en dat we zelfkonden gaanhalen uit dat suffe hok. We slingerden ons erop, nadat wij de bekzak op onszelfgeslingerd hadden. We besloten dat het voor het licht te licht was en wielden weg.De plicht riep. Ook wij hielden ons zo stomwe konden, maar moesten eraan geloven.Dus balanceerden we op het scherpst van de spits (wat wel anders zal heten). Niksvermoedend sloegen we diep in gedachten af. De hoek om die bijna het hoekje werdvoor ons, want wij hadden een en ander niet voldoende kenbaar gemaakt (helemaalniet), en werden zowaar op een haar na geschept door zo'n tingelend railsgeval teklein voor een trein. Hij remde en wij gingen voor(t). Ons hart klopte zeer. We zoudenvoortaan beter de gevaren die ons omringden in de gaten moeten houden, en lietenonze gedachten dwalen. We lieten Jansen, naar wie wij zoals gewoonlijk tamelijkonvoorbereid op weg waren, zo uitbundig voor ons geestesoog op en neer dansendat we er draaierig van werden en ons voor we het wisten in eigen persoon tegenoverhem bevonden.

Tjibbe Joustra, Superpop

76

(Nog steeds v.w.d.l.) Dag Jansen. Dag Em. Mondje dicht daar in die hoek daar.

DEMUREN Banaanbommen, zegt Mar. Wat, wat zeg je, zeg ik. Wacht, zegt Mar zichnaar mij toedraaiend, wat hier niet is brengen we zelf toch wel mee. Wat wie? Zoals.Wij die hier zgn wat staan te liften op een hopelijk liftverkrijgende wijs, wisselenvervolgens onze gedachten uit. Het ons nog altijd omringende polderlandschap groeitintussen horizon verjagend. En krimpt weer. Ongestraft wordt alles weer hetzelfde.Ondertussen. Moet ik.

DEMUREN Pissen, zeggen we tegelijk in koor. Wij schieten in de lach, verdwijnengezamenlijk naar de achterkant van de berm als zoiets bestaat. Volgt dubbel dorstigmakende geruis, elkaar aankijken. Ik steek Mar mijn hand toe. Ze glijdt er even methaar tongtop overheen. Lekker samen pissen. Zo intiem is hier de zijkant van de weg.Mar staat op, duwt haar rokje naar beneden, gaat weer naar de voorkant van de berm.Aangezien het wachten hier nog lang lijkt te gaan duren, zeg ik wanneer ik mij weerbij haar gevoegd heb. Gaan we er maar bij zitten, completeert Mar. Wij gaan in deberm zitten, die zowaar lekkerder zit dan hij eruitziet. En droog is. Verder is erondanks dat we hier ergens in de bewoonde wereld zijn (zoals dit ons wordtvoorgehouden, steeds), in de rest van deze wereld nog altijd niemand te zien. Bewonenis natuurlijk ook vaak een zaak van binnen zitten, uit zicht zijn, waardoor hier buitenvanzelf de ruimte ontstaat. Mar, wanneer ze allemaal de straat op zouden gaan zouhet hier natuurlijk wel een stuk drukker worden. Ze. Maar waarom zouden ze datdoen. Bezet je plek en jaag, verjaag de ander. Ik schiet in de lach. En de weg alsplekverbinding tussen het

Tjibbe Joustra, Superpop

77

ene verjaagpunt en het andere, zegt Mar. Heen wordt weer weer, vertrek opnieuw jeaankomst. Daartussen heb je, voor zolang het duurt dan, je tussentijd. Van het watte lang in de berm zitten begin ik onderhand een koude kont te krijgen. In de tussentijd,voor- of tegentijd. Laten we opstappenMar.Wij sluiten de zitting, staan op en stappenop. Ik denk.

DEMUREN Ik denk dat ik daarginds weer iets aan zie komen, zegt Mar omkijkendeen eind verderop langs de wegrand. Warempel. Een nieuwe vervoerskans lijkt zichaan te gaan dienen. Hoe kan het komen dat alles zoveel langer duurt en verder lijktwanneer je, bijna, niet vooruitkomt. Maakt meer afstand meer tijd of meer tijd meerafstand. Wij zien in ieder geval hoe beweging een afstand kan verkleinen, verkleint,in dit geval die tussen ons en dat wat nu steeds dichterbij komt. En wat gewoon weereen auto blijkt te zijn in een ditmaal onbekende kleur. Wij maken onze handgebaren,vaag, want het mag zo al duidelijk genoeg zijn wat we hier zouden willen. Enig ideevan de andere mogelijkheden? Hij gaat stoppen, zegt Mar. Ja hoor, precies voor onzeneuzen. Nog juist niet hier tegenaan zwaait een deur open. Hallo. We buigen. Eenbinnenruimte ontstaat. Meerijden? Kom op dan, lacht de autofiguur en klapt de stoelnaast hem naar voren. Mar kruipt achterin, terwijl ik me uit belachelijke beleefdheidnaast de fig neerlaat. Rijden maar, man. We snellen vaartverkwistend over wel 'slands onbeduidendste weggetje. De wereld krimpt (niet de onze) en we bereikeneindelijk het door ons te bezoeken oord. Daar toeren we wat zoekend rond. Ja wat.Waar moeten jullie zijn. Ja, we wilden er hier wel uit dus, ergens, zeg ik tegen defiguur met zijn stuur die ondertussen duidelijk plannen heeft die iedereen wel radenkan. We komen dan ook pas tot stilstand achter

Tjibbe Joustra, Superpop

78

iets dat van alles kan zijn, maar niet waar we zijn willen. De fig laat er nu geen grasmeer over groeien, begint gelijk maar naar mijn borsten te graaien. Zijn droomkans.Ik geef hem een waai voor zijn kop, wil hem een waai voor zijn kop geven. Maarineens blijkt alles anders. Mar en ik staan op een wat is het een straathoek, een autoverdwijnt ergens onzichtbaar uit beeld en stilte vult de overgebleven ruimte.Begoocheling van zijn, plaats en tijd. Omstandigheid. Mar, wattisdit, weet ik uit tebrengen. Ze slaat haar armen om me heen, drukt haar lippen op de mijne. Kom, wegaan verder, zegt ze zacht. Wij laten elkaar los. Langzaam. Ik schud de muizen(issen)uit mijn hoofd en we hervinden onze ruimte in de tijd, misschien. Welke kant. Eenzoektocht is nog wel iets anders dan een vindtocht. We beginnen zonder te tellen eenaantal hoeken om te slaan en komen aan de rand van een verblindend witte stad.WORDT VERVOLGD

DEMURENWe slaan een ongeteld aantal hoeken om en komen dan in de een ofandere straat te staan, tot staan. We zijn niemand tegengekomen.

(V.w.d.l.) We waren wel een eind weggeweest. We waren zowaar al binnen en albegonnen. Zo, als jij zo graag het woord wilt voeren mag je dat voor ons allemaaldoen, kom maar eens even voor het bord (pesterij). We verhieven ons met fieropgeheven smoeltje en huppelden naar voren. (Werkelijk?) Ter plaatse draaiden weons met alle gratie die we op dat moment bezaten om, om oog om (in) oog te komenstaan met de ons aangapende meute. Hadden wij daar tussen gezeten? We rechttenonze leden nog meer en blikten naar Jansen die niet terugblikte omdat hij in zijn tas

Tjibbe Joustra, Superpop

79

zat te rommelen. We wachtten. Jansen werd een rode Jansen die de tas, een maarmatig goede bekzak, op zijn tafel leeg kieperde, wat hem behalve troep niks gezochtsopleverde, want we zagen hem naar zijn jas achter zich grijpen, zich in de inhoudvan de zakken verdiepen. We werden het staan moe en gingen zolang op een van devoorste banken zitten, waar onze ongedwongen aanwezigheid enig onderdruktgegiechel veroorzaakte, hoe apart, maar waar wij geen boodschap aan hadden omdatwij in het algemeen aan figuren op voorste banken geen boodschap hebben. Wezagen ondertussen hoe Jansen zijn speurwerk had opgegeven en zich zo te zien zatte bezinnen. Wij wachtten. Jansen besloot ons vriendelijk te wenken, waarna wij zogoed niet waren of we namen onze staanplaats weer in. Hij stak van wal (beeldspraakvat je? Ook hiermee wordt dus geen ‘klein vat’ bedoeld. Mooi.). Tijdens zijnwoordenstroom volhardden wij in een pose, wat niet verhinderde dat het ons nietduidelijk werd waarover Jansen zich met ons wilde onderhouden. Wij meendendaarnaast (dwz voor ons) een begin van onrust op te merken in de gapende meute.Jansen zweeg. Wij waren (aan de beurt zoals het heet). Ja, zie je, Jansen, weet je, hetkomt dus niet zo goed uit. Ja kijk, ik heb het eigenlijk niet kunnen doen omdat, nouja, ik had het niet zo goed opgeschreven wat we op hadden, zie je, zeiden we enJansen zweeg. Wij zwegen ook. De meute gaapte slaapverwekkend. We gaapten.We zagen Jansen gapen. Wij hoorden het begin van gelach en begonnen vanzelf meete lachen. Hard. Harder. Oogstrelend en oorverdovend. En we zagen Jansen. Wijzagen Jansen in een waas, in een lachkramp naar onze plaats gebaren, waar wij onstemidden van het tumult zo kwaad dit ging naar toe begaven, confuus. Gapen?Lachen? Jansen?

Tjibbe Joustra, Superpop

80

DEMURENMar, wat zoeken we hier. Zou hier wel zoiets als een weg ergens naartoebestaan, laat staan de goede weg. Elke straat lijkt hier op de andere. Wat te denkentrouwens van de handmeester in Mar's tas, ergens, die ons ongetwijfeld aan de juisteweg zou kunnen helpen. Wij halen onze schouders op voor dit object dat het contactmet de realiteit, onze werkelijkheid, ws allang kwijt is. Wij besluiten toch nog eennieuwe poging te wagen om zoniet onze eindbestemming dan wel onze bestemmingvoor nu te bereiken. Met de armen om elkaar heen lopen we een volgende straat in,terwijl Mar's hakken ons klikklakkend echoënd omhullen.Wie heeft ooit zoveel voorons overbodige topografie bij elkaar gezet. Wij doen of wij erom lachen, en zingen:wie bepaalt wie wat bepaalt, op de bekende wijs. Kijk uit.

(Maandag. Macht. Ik? Ik maak me woedend, kwaad. Het zijn natuurlijk altijddezelfden weer. Fuck you. Ik -, streep. Ik zet mijn woede om. Omdat. Machteloos?Verder? Morgen maar. Lief doen?)

DEMUREN Ik kijk van de ene naar de andere kant en zie niets. Zie een fietswielerrecht op ons afkomen. De jongen. Allicht. Besmuikt glimlachend trapt hij ons al tehaastig voorbij. Hij is weg en niemand kijkt om en wij rechten ons. Het lijkt nu ofhet ineens kouder begint te worden hier in deze straat, op deze geplaveide weg tussentwee rijen huizen in stad of dorp. Het laatste dus. Mar, wil ik zeggen maar ik zwijg.Uit mijn ooghoeken zie ik vanuit de richting waarin ik denk dat de jongen verdwenenis een grote donkerviolette schim op ons afkomen. Ik kijk opzij, en de blikkerendewand van een enorme bus schuift me, mij op een haar na aanrakend, voorbij. Metegen de muur van een huis drukkend zie ik

Tjibbe Joustra, Superpop

81

dat het deMystery Busweer is. Zonder van snelheid te veranderen glijdt hij geluidloosde straat uit, en is weg als ik mij naar Mar wil omdraaien. Mar, heb je dat gezien?Mar? Ik draai eenmaal helemaal rond tot ik Mar vlak naast me zie staan. Ik voel dekou verdwijnen. Mijn pirouette(draaister), zegt ze zacht en sluit mij in haar armenzoals het zo mooi heet, en zo fijn voelt. Ik laat mij omsluiten. Buiten ons is er alleennogmaar de stilte in deze straat. Geen vreemde figuren die ditmaal rond het busgezichtal dan niet opduiken. Wat wij wel doen, het weer opduiken, om ons opnieuw teoriënteren op de vooruitgang, voortgang. Om onze weg te vervolgen stappen Maren ik uit het vorige moment over naar dit nieuwe ogenblik. Mar maakt zich van mijlos en rommelt wat in haar tas. Kauwen, Kris? Ze deelt. We delen. Haar laatste.Hierlangs verder nu, vraag ik met aangenamemondbewegingen een soort hoofdknikmakend. Ja ik dacht hierlangs en dan daarlangs, zegt ze. We lopen verder door deuitgestorven straat. Bevinden ons in de voorhistorische tijd ahw. En komen aan eennieuwe hoek. Aan het einde van de straat die hier begint zien we iets schemeren inde beginnende kleuren van dit jaargetij. Dit zal een park zijn of de rand van ditgebeuren. Misschien enig aanknopingspunt. Waar zei je ook weer dat het was.

STRAAT Hollen. Wie het eerste. Mar, Kris en Rol rennen naar de overkant. Wanneerze die bereikt hebben, springt het licht op rood. Gehaald. Anders hadden we weerteruggemoeten. Nietwaar. Ze lopen naar de rand van de kade naast een brug. Pas op.Ik kan zwemmen. Van dit water krijg je vergiftiging. En de vissen dan. Er komt eenjongen aanlopen met in zijn ene hand een draagbare stereoset, in de andere een soortstok. Een hengel. Die denkt zeker dat je hier vissen mag. Mag je

Tjibbe Joustra, Superpop

82

ook. Nietes. Mijn oom zegt van wel, en die heeft er een keer een gevangen en diewas zo groot. Volgt armgezwaai. Dat zal wel. Echt waar. De jongen loopt de vriendjesvoorbij om een eind verder op de kaderand te blijven staan. Hij zet de stereo op degrond, legt de stok ernaast, gaat zitten met zijn benen over de rand. Schakelt hetgeluid in. Niks te horen. Pas wanneer het volume is bijgeregeld, is boven hetverkeerslawaai uit iets op te vangen. Disco, zegt Mar. Hij lokt de visco, zegt Kris.Let op, zegt Rol. Ze zien de jongen alweer opstaan, zijn spullen pakken, wegslenteren.Wanneer hij op de hoogte van een langs het water staande afvalhouder komt, kijkthij er onderzoekend in en haalt er net zo'n soort stok uit als hij al had. Hij zet destereo op de grond, vergelijkt de stokken, gooit ze dan alle twee in het water. Blijvendrijven. Met een armbeweging veegt hij langs zijn voorhoofd, pakt de stereo op enverdwijnt. Pfoe. Nou moe. Wat een stomme visser. Als de politie het ziet.

STRAATWat een sukkel. Op het midden van het water is een surfplank met slapneerhangend zeil verschenen. Ze roeien. Ze kunnen geeneens met wind. Bij debrandweer gebruiken ze die om op te springen. De waterbrandweer. Vangzeil. Dezeilplank verdwijnt met bukkende bemanning langzaam onder de brug, opspringers.

STRAAT Ergens lacht iemand. De meisjes en Rol lopen een eindje langs het water.Wanneer ze bij de afvalhouder komen, slaan ze die over, want hier hangt de luchtvan vis die rot is. Iets verderop ligt de eerste van een lange rij woonboten. Ze lopenernaartoe. Vanachter of uit de kajuit horen ze iemand lachen. Voorzichtig komen zedichterbij. Denk om de kant. Het water. Ter hoogte van de boeg zien ze waar hetgelach

Tjibbe Joustra, Superpop

83

vandaan komt. Aan de rivierkant zitten twee meisjes op het dek te zonnen. Eenimitatie of echte strooien parasol is in een schuine stand aan de reling vastgemaakt,een schaduw werpend op het water. Van hieraf niet te zien. De meisjes zitten naastelkaar in ligstoelen. Op een tafel staan puntige glazen met een drankje. Nogal warm.Oe, wat is het hier heet, zegt Kris. Komt van de bomen, zegt Mar. Onder bomenwonen. Varen. Rol buigt zich over de rand van de kade waar een vlot tegenaan drijft.De anderen ontdekken het ook. Als je er opgaat, gaat ie vast onder. En hoe moet ievooruit. Ze wagen zich nog een stukje dichter bij de rand. Kris heeft iets, wat is heteigenlijk, opgeraapt. Net wanneer ze er wat van op het vlot wil gooien, staat een vande bootmeisjes op, rekt zich behaaglijk uit en loopt naar de reling, waaraan het vlotmet een touw is vastgebonden. De kinderen doen vlug een paar stappen achteruit,verdwijnen achter een boomstam. Ze gaan varen, nou kan je het zien. Het meisjegaat het touw losknopen. Het andere meisje bindt haar haren bij elkaar. Samen trekkenze het vlot naar de rivierkant. Nog te zien. Ze maken het touw weer aan de relingvast. De vriendjes komen te voorschijn en dichterbij. Ze gaan niet. Een boot is omte varen. Niet voor aan de kant. Stom.

STRAATWanneer wij later groot zijn.

STRAAT Durven niks. Het meisje met het bijeen gebonden haar klimt op de relingen laat zich aan de andere kant op het vlot zakken. Ze doen het toch. Met een duikverdwijnt ze in het water. Komt een eind verder boven. Ver zeg. Helemaal niet. Mijnzus kan onder de brug door. Nou krijgt die mevrouw vergiftiging van het vergiftigdewater. Bloedvergift. De drie zijn, zonder dat ze er erg in hebben, op de uiterste rand

Tjibbe Joustra, Superpop

84

van de kade gaan staan. Kris rammelt met het opgepakte in haar hand. Gooi dan alsje durft. Ze zoekt iets ervan uit en gooit dit met een boog schuin over de volgendeboot in de richting van het zwemmendemeisje. Lang niet ver genoeg. Lang niet hoor.Hartstikke mis. Ik mikte geeneens, zegt Kris, de rest van het opgeraapte naar Maren Rol gooiend, die een paar passen terugdoen, want ze zien opeens waar ze staan.Weer mis. Het meisje dat op de boot is achtergebleven heeft zich omgedraaid, zegtiets. Ze maakt een beweging met haar arm. Hoe? Ze zegt dat we hier niet mogenspelen. Doen we toch ook niet. Wanneer het meisje opstaat en naar de loopplanktoekomt, hollen de kinderen terug in de richting van de brug. Het meisje roept weeriets. Hijgend blijven ze staan. Die wou de politie halen. Ik mikte toch niet? Je magdaar niet zwemmen. Wij deden niks. Ze draaien zich voorzichtig om, om te zien ofhet meisje hen gevolgd is. Het dek van de boot is leeg. In de verte zien ze twee stippenop het water. Lekker, die konden ons niet krijgen. De meisjes en Rol lopen langzaamverder, slaan de stinkende afvalhouder weer over, en komen bij de brug.

STRAAT Gaan we erover?

STRAAT Ik moet zo eten. Is het laat?

STRAAT Een luidruchtige groep wat zijn het toeristen loopt de kinderen voorbij. Uiteen bus? Kom op. Ze gaan de troep, groep, treuzelend achterna, de brug op. Hoemaken ze een brug. Nou gewoon, dan beginnen ze aan twee kanten tegelijk tot ze inhet midden zijn. En die anderen dan, hoe komen die aan de andere kant als de brugnog niet klaar is. Dan lopen ze toch om, stommerd. Varen. Rol probeert over

Tjibbe Joustra, Superpop

85

de dikke stenen balustrade in het water te spugen, hij raakt bijna de ene voet van Krisdie met haar andere Mar probeert te laten struikelen. Zo komen ze op het middenvan de brug, dat omhoog kan, soms. Verder? Voor hen verzamelt de troep toeristenzich om een draaiorgel. De groep toeristen verzamelt zich voor hen niet om eendraaiorgel en verdwijnt aan de overkant uit zicht. Hoi. Hee hoi. Roepen ze opgeluchtnaar de twee jongens die van de andere kant komen. Gaan jullie doen? Nou zomaar.Jullie? Wij gaan eten en hij mag bij ons mee eten, hè ma. De jongens zijn niet alleen,de moeder lacht en knikt. Mogen jullie hier helemaal komen. Ja hoor, zegt Rol haastig,maar nou moeten wij ook gaan eten. Kom op dan, loop je met ons mee, zegt de enejongen, die Dee heet. Jullie mochten vast niet zo ver, zegt Das, de andere. De driegaan er niet op in. Waar zijn jullie naar toe geweest. Elk antwoord wordt overstemddoor een langsrijdende tram.

STRAATMijn tante was condikteur. Schreeuwend. Ze kon alle stations uit haar hoofd.Je tante. Dan was ze bij de trein. De brug begint te trillen. Nou stort ie in mekaar,roept Dee. Dit is de gammelste brug van de hele stad, schreeuwt Das. Kawamm,kawamt Rol, hollen.

Alle haasjesRep je watZing hazenlipSpring hazenpad

zingen Mar en Kris in koor wanneer de tram voorbij is. Twee andere meisjes fietsenhen tegemoet. Roepen iets. Naar ons?We gooiden toch niks. Wie? Zomaar wat. Nat?Achterlijk. Wie zegt dat. Pestventje. Het moet achtelijk zijn. Nietwaar.

Tjibbe Joustra, Superpop

86

Hebben jullie geen dorst? Nee hoor, een beetje maar, want we hebben fris gehad, enjullie? Helemaal niet, we hebben liters gedronken. Kunnen jullie niet. Wel hè Mar?Wij gaan vanmiddag zwemmen. Wij fijn ook. Misschien. Ze komen aan het eindevan de brug of het begin, en gaan voor het voetgangerslicht staan. Een dichte stroomauto's kolkt hier nog steeds heen en weer.Wie drukt. Ikke. Hoeft niet. Ik. KWD kouwedrukte. DKK dikke kont. FGV. Fietsgevaar. Hier: HPZ help sturen. Stommerik. JHH,jaaa. Het licht springt op groen. Kris en Mar pakken elkaar bij de hand. Wij kunnenbest wel alleen, hè jongens. Stom hoor, zeggen de meisjes en giechelen.

DEMURENWe moesten maar eens ergens gaan vragen, zegt Mar wanneer wij deplek bereikt hebben die noch een park noch de rand van wat dan ook blijkt te zijn.Wat hier nog niet mee zal vallen. Het vragen. In het geblindeerde want gewitte raamvan wat misschien een kleingrutterij is, zit een poes met aaibaar zwaaiende staart.Ik geef poes de gevraagde aai. Het beest begint te spinnen. Duidelijk hoorbaar in deons nog altijd omringende stilte, die nu verder verstoord wordt door de bel van grutachter ons, de winkelbel. Poes springt van de vensterbank, verdwijnt onder een struikdie hier zomaar aan straat staat. Mar heeft zich omgedraaid. Komen we zo daar,vraagt ze aan de naar buiten gekomen voetzoeker vrouwzoeker zoekerboer neeboer.Ja, boer dus. Misschien. Jaweh, verstaan we, en de boer verdwijnt. Niet zoals hijgekomen is en ook niet onder een struik. Van het boerenleven weet ik niets. Welopen naar daar.

Poppoes Onderweg naar het optreden van de tekstdichter besluiten de meisjes omzelf, in de straat waar ze op dit

Tjibbe Joustra, Superpop

87

moment zijn, een, geïmproviseerde, opvoering, voorstelling, te geven. Omdat ze noggeen teksten hebben, zullen ze hun inzichten woordloos uitbeelden.

DEMUREN Is het hier mooi, Mar. Betekent jaweh eigenlijk wel jawel. Een haastigeauto maakt van dit ogenblik een autoblik en rijdt ons (opnieuw) het nakijken gevend(wat we, nogmaals, niet aanpakken) voorbij om dan onmiddellijk weer te verdwijnen.Wij besluiten om onze mening over het hier waar(in) we zijn (terechtgekomen) voorons te houden. Voorlopig. Wanneer we op alweer een nieuwe hoek aankomen zijnwij opeens niet in het centrum, maar zien we wel een pijlvormig bord met eengelijkluidende tekst. Een centrum dat zich moet laten aanwijzen? Mar en ik latenons voor de verandering eens leiden.

DEMUREN Op een plein iets verderop horen we gelach. Verdomme, wat doen diedaar. Die, zijn een paar meisjes en jongetjes die daar wat met water doen, of tenminsteiets met een ding dat spuit. In dit geval iets op een muur van wat. Want het is geenhuis. Het vervelende is dat wij op onze weg vlak langs ze heen moeten, wat totmisstanden aanleiding kan geven. Kris. Meteen voel ik de straal in het decolleté vanmijn top (ik draag nml nog steeds vrij laag weet je, ondanks het al behoorlijkseizoenige weer). De straal zoekt zijn weg omlaag door de gleuf tussen mijn borsten.Jasses. Ik krijg mijn bezinning terug, stuif samen met Mar op de spuiter af. Het iseen lulletje van een spuiter die met de anderen aan de haal gaat. Loeders. Zo. Diezijn in ieder geval afgedropen zonder dat wemeer van onze op proef gestelde conditiehebben hoeven laten zien. Nat, Kris? Voel maar. Mar rommelt in haar tas. Zakdoek,doekje van papier. En maakt van de gelegenheid

Tjibbe Joustra, Superpop

88

gebruik verzin zelf maar.Weer droogmaar wellustig sla ik mijn armen omMar heen,want wat is fijner. We drukken onze lippen op elkaar, ik laat mijn tong langs haartanden glijden. Ze bijt me zacht. Ergens begint een klok te beieren. Een gordijn klaptdicht. Klappend gordijn? We maken ons langzaam van elkaar los. Ik kijk nog eensnaar wat geen huis maar een muur is. Pure muur is. Schijt, wat staat daar nu.

STAD Zie je dat, zegt Mar en stoot Kris aan, wat staat daar nou. OKKOMT ongeveer?Nee OK KOMT zegt Kris, twee woorden. Graffiti. Ze veegt met haar hand over deuitgelekte letters. Wat betekent dit nou weer? Van alles zeker. Niks hoor. Niksnatuurlijk. Mar probeert de eerste K uit te vegen. Het lukt niet. Wanneer de meisjesdoor willen lopen, in deze straat die hetzelfde genoemd wordt als een gordel oflendenband en dan een ambt of betrekking, komt er met een flinke snelheid eenbestelauto aan die half de stoep oprijdt, dan nawippend stopt. De wagen is paars, deoveral van de jongen die er uitstapt ook. De meisjes blijven staan. De jongen in depaarse overal loopt om zijn blikken trommel heen en zwaait de achterklep omhoog.Hij haalt een brandblusser of iets dergelijks uit de vrachtruimte. Hij ziet ons niet,zegt Mar. De jongen in de overal loopt naar de letters op de muur. Giftig sissendbegint hij te richten. Zijn apparaat. De voorbijgangers gaan booglopen, lopen meteen boog langs de stoeprand. De letters zijn ondertussen in een grote natte plek komente staan. Jakkes. Een doordringende stank dringt de meisjes niet terug, maar de jongenwel, die hen bijna omverloopt. Zie je wel, giechelt Mar. De jongen, die zeker ookniks hoort, loopt weer op de muur af, draaiend aan een knop. Waardoor het sissenophoudt? De stank blijft. Zie hoe de jongen teruggaat naar de bestelwagen en hetapparaat

Tjibbe Joustra, Superpop

89

opbergt. Na allerlei gerommel, waarbij hij op zijn knieën half naar binnen verdwijnt,haalt hij een emmer en een bezem te voorschijn. Assepoets. Assepoetser en debezembroekers. De zeven broekzoekers. De jongen in de overal hoort dus niks, enzet de spullen op de stoep. Hij trekt de rechterdeur van zijn wagen open om dwarsin de cabine te gaan zitten, de benen naar buiten. Pauze.

STAD De jongen rolt een shagje. Roken Mar. Lekker ja. Je moet de rook langzaamhelemaal opzuigen en alleen de lucht laten ontsnappen. Dat is hetzelfde hoor. Demeisjes gaan op een richel onderaan de muur zitten. Aan de overkant van de straatis een terras waarvan alle stoelen vanwege het later wordende seizoenmet een roestigeketting aan elkaar en aan hun tafels zijn vastgemaakt, kijk maar, en dat, het terras,hier verder geen rol zal spelen. Ik ruik niks meer. Hij wacht zeker tot het isopgedroogd. In de cabine zoekt de jongen onder het instrumentenpaneel, trekt zijnhand terug, steekt zijn shagje aan. De meisjes wachten. Muziek.

STADMar en Kris wippen naar voren. De jongen in de overal draait het volume nogwat verder open, rookt genietend. Wanneer er een meisje in glimmend zwart latexen een imitatie tijgervel met bijpassende ogen langsloopt, drumt hij razendsnel meeop zijn dijen. Poe. Kan ie niet. De rook trekt op, de jongen kruipt zijn cabine uit enslaat de deur met een klap dicht. Hij loopt weer naar de achterklep en haalt eendraagbaar plat vloeistofreservoir met handvat en tuit, een jerrycan dus, uit de wagen.Hieruit giet hij een kleurloze vloeistof in de emmer, loopt met de emmer en de bezemnaar de muur. Hij doopt de bezem in en begint te vegen. Er ontstaat een grote lichtrozevlek op de muur.

Tjibbe Joustra, Superpop

90

DEMUREN Ik lees zoiets als OK STrAAL WAS HIERE. Straal? Hiere? Wat een akeligstomme loedertjes waren het toch ook. Graffiti met een waterspuiter en niet eens huntaal kennen. (Of is het kunnen.) Of mag het soms engels voorstellen. UitgerekendOk Staal, zegtMar. Ja, het is ook werkelijk wel toevallig, en misschien een aanwijzingof verklaring van onze aanwezigheid hier. Verbanden, oorzaak en gevolg. Uitkomst,aankomst. Hoofdwegen en zijpaden. Mar, die ukkies waren beslist staalbezopen.

STAD De letters zijn weg. De meisjes zijn ondertussen dicht bij de jongen komenstaan, en botsen bijna weer tegen hem op wanneer hij zich na een vluchtige blik opzijn werk omdraait. Gauw naar de bestelauto terugloopt, zijn spullen naar binnengooit, de klep dichtdoet. Klaar. Hee joh, ik kan het nog lezen hoor. Ik ook, duidelijk.De bestelwagen rijdt haastig de stoep af en duwt zich tussen de verkeersstroom. Losterin op. Stadsschoon.

DEMUREN Verder lopend zingen we zacht het poëtische lied van de wilde katten opde bekende wijs, wat anders, nou. Nu. Intussen wil behalve het bord van net nogniets op een centrum wijzen. Hoe zou dat er trouwens in een oord als dit uitzien.Moeten we niet iets meer links aanhouden Kris. Zo'n centrum is misschien ook nietalles. Na deze korte wegdenker vervolg ik: Mar, wat is ons doel nu precies, en, en,weet jij wel waar wij heengaan, hier. In woorden verwoorden, in superwoordenverantwoorden. Als, wanneer, woorden vragen worden, vragen worden verwoord,worden weerwoorden tegenwoorden, zegt Mar raadselachtig, anti woorden,afweerwoorden en, ja, tegenspraak. Antwoorden. Als er al zoiets als een antwoordbestaat. Vooruit, kom mee.

Tjibbe Joustra, Superpop

91

Meespraak, mijn antwoord is woordloos. Mar zoen me. Dit laat seizoen is vrijgetij.Kruispunt.

DEMUREN Zoenpunt. Zie hoe ontmoetingen, trefkoersen, kunnen samenkomen enzich ontrollen, uitstrekken. Op een kruispunt voor ons staat niemand. Staat de jongen,de jongen met zijn rijding die, als hij ons ziet aankomen, zich aandachtig gaatverdiepen in de een of andere wegwezer, wegwijzer, er wel voor zorgend dat hij wegis wanneer wij de splitsing bereiken. We laten ons ook hier de weg wijsmaken engaan dan dezelfde kant op als hij die hier blijkbaar ook behoorlijk onbekend is, wanthij weet zich ondanks zijn rijijzer maar niet van ons los te maken. Wat van ons bestzou mogen. Of niet. We hebben behalve om een lift nergens om gevraagd. Die jongenvraagt ook om moeilijkheden Kris, nu wil ie zeker, omdat zijn handmeester zoek isof zo, zijn ma opbellen of alles nog wel wel is thuis. En ja, ik zie dat hij zijn wielgerieftegen de eerste openbare belcel zet die we hier tot nu toe zijn tegengekomen, naarbinnen wippend of hij nooit anders gedaan heeft. We lopen langzaam op het oudeglazen geval af. De jongen is druk doende in zijn broek, haalt iets te voorschijn waarhij zich aandachtig overheen buigt. Rring. Ik. Met zijn bel. De jongen. Kijkt op vanhet teltoestel naast hem. Mar en ik stoten elkaar aan en giechelen. Ja hoor, hij heeftons dan toch gezien en kijkt op nog geen meter afstand in onze smoelen. Hij lachtwat, ondertussen verder rommelend met het ding uit zijn broek. Kris, hij heeft dusduidelijk niet de gepaste kaart of munt. Mar maakt het zich gemakkelijk op de stangvan het rijstaal. Wij wachten af.

DEMUREN De jongen lijkt het binnen benauwd te gaan krijgen, kijkt om zich heenof hij niet weet waar wij gebleven

Tjibbe Joustra, Superpop

92

zijn. Wanneer er vlakbij de belcel een appelgroen blik stopt, springt hij naar buitenom er met opgestoken arm op af te hollen.Wij zien dit niet zo zitten, want we kennende blikken, zo niet hier dan elders wel. Het ding schiet dan ook plotseling weg nogvoor hij het bereikt heeft en een en ander kenbaar heeft kunnen maken. Nu zal hijwel moetenMar, of zijn straattripper pakken of het ons vragen. Hoi lui. Mmhoi. Zeg,eh, ja, nou, eh kunnen jullie misschien wat wisselen. Zichtbaar opgelucht dat hij dezetekst kwijt is houdt hij ons zijn ding onder onze neuzen, waarin klinkendemunt blijktte zitten, maar zeker niet die waarmee gebeld kan worden. Ja, eh, zie je, ik moet nmlbellen hier en mijn handmeester ligt ik weet niet waar, en ik heb verder niks bij meen kan niets vinden wat in de gleuf moet.Wat is deze jongen toch akelig dubbelzinnig.Ik begin tegen een nu onvermijdelijk opkomende lachkriebel weer wat met zijn belte rinkelen. Doe of ik behalve dat niets hoor. Het is eigenlijk nogal dringend weetje, ik moest hier ergens zijn maar ik weet niet meer waar, zodat, ja, daar wilde ik nogeens naar informeren dus, rinkelt hij door de bel heen nee belt hij door het gerinkelenfin. Mar gaat zowaar in haar tas zoeken. Ik besluit alvast dat ik niets bij me heb,wat bijna waar is. MaarMar lijkt hem al aan de goedemunt te kunnen helpen. Jammer.Nu maar hopen dat de cel meewerkt. De jongen bedankt Mar op een wijs die ergensop kan gaan lijken, en gaat weer naar binnen. Het licht in de cel flikkert even, maaktvan de cel een spiegelcel. Waarin, waarin. Er schiet me iets te binnen. Mar, belcelwonderboek. Woordmechanisch maar dan anders, ik bedoel, magnetisch, wat danook. De deur van de bel zwaait open, mijn eerdere verwoordingen verjagend. Watwilde ik trouwens zeggen. Ik krijg hem er niet in. Hij weer. Mar gaat eens kijken,terwijl de jongen de deur voor haar openhoudt.

Tjibbe Joustra, Superpop

93

Vorderingen maakt hij wel, tenminste. Maar de goede? Ik zie dat het Mar zondermeer lukt en de jongen, haar bedankend, haar plek innemen. Terwijl ik het verdereverloop afwacht, bekijk ik de doos op de spullendrager, die met plakband zitdichtgeplakt, de doos. Er staat misschien witter dan wat op, wat er wel niet in zalzitten. Of toch? Het wil nog niet zo lukken geloof ik, zegt Mar. De jongen bekijktde telhoorn met een vijandige blik. Slaat tegen het toestel, draait driemaal in derondte. Dit laatste zie ik geloof ik niet helemaal goed. Ik krijg opeens behoorlijk veelzin

DEMUREN om bijvoorbeeld het ventiel uit zijn band te draaien, zodat hij verderlopen kan, wat voor hem wel weinig uit zou maken. Opschieten? Niet doen Kris,zegt Mar. Als ik het laat, dan zeker niet om hem daarbinnen. Die trouwens alweervoor de zoveelste keer naar buiten komt. Ik geloof dat hij stuk is, want hij doet hetniet. Zoiets als tuuuwiet hoor ik alleen maar, weet je. Weten jullie hier niet ergensanders iets, een belcel of je handmeester of zo, waar of waarmee gebeld kan worden.Wij niet. De jongen lacht wat, gaat aan het stuur van zijn wielpul, wielspul, morrelen.Ik hang nog een beetje tegen de stang, maar om wie een plezier te doen maak ik deweg voor hem vrij, die hij traag oprijdt. De tijd springt weg en de jongen is verdwenen.Mar en ik ontdekken dat het ondertussen al later is geworden dan we dachten. Honger,zegt Mar, jij. Ik ook, zeg ik. We zullen eens kijken of zich hier niet ergens een kansvoordoet. Het is nu zowaar iets drukker geworden op straat, dus we kunnen een figuurdie we nog niet eerder gezien hebben onze groeten geven zodat we die alvast kwijtzijn. Verbaasd kijken we om en zien de fig de cel ingaan, inwerpen, toetsen,verbinding krijgen want de mond bewegen. Echt? De cel is weg.

Tjibbe Joustra, Superpop

94

DEMUREN Verhaaltjes.

DEMUREN Kom, het begint al donker te worden. Zoals dit wel meer gebeurt. Doordit oord dat ons steeds vertrouwder wordt, al was het maar om de afstanden die weinmiddels samen delen, gaan wij zien wat hier verder te vinden is. Veel gevondenhebben we hier nog niet trouwens. Maar, zoals wel vaker voorkomt, ontdekken wedan toch een (vr)eettent die er geopend uitziet en dit nog is ook.We gaan naar binnen,worden omarmt door de leegte, die ons direct weer loslaat. Dames?! zegt defrituurfiguur vanachter zijn bakbastion, zegt u het maar?! U. Wij. We hadden graaggehad willen hebben, zeg ik, nou, zeg jij het maar Mar. Twee gefrituurde met, meteen hete voor de dorst dan maar hè. Verder zien we het wel, zegt Mar. De frietfiggaat frituren. Het is zo druk in deze zaak dat we uit alle plastic krukken om ons heenkunnen kiezen om op te zitten. Wat we doen, want staan hebben we vandaag genoeggedaan.Wij maken het ons gemakkelijk. Ik kijk omme heen.Weinig ongebruikelijksom niet te zeggen niets, behalve een in sfeerlicht opgenomen poster van een soortkasteel. Hoe zat het ook weer. Zeg Mar, is dit niet dat kasteel of slot van jou hier terplaatse. Mar knikt. Ja dus, maar hoe zat het verder. Had het niet iets te maken metdie fig, die oude figuur waar al die straten naar genoemd zijn. Een lichaamsdeel opde nek en iets met een rechterlijk ambtenaar op het platteland en bellettrie en zo, dezgn schone letteren (er bestaan dus blijkbaar ook andere). Mar zal het zeker weten,zou ik het ook moeten weten. Weet jij het. Het is wel zo dat ik beslist meer van fri-dan van literatuur weet. Het duurt hier eindeloos Kris, zeg maar gerust een friet-uur.In woorden duren. Dames?! Frietpiet is eindelijk klaargekomen, we kunnen onzehonger gaan stillen. Mijn maag is wakker

Tjibbe Joustra, Superpop

95

en mijn hoofd sluimert. Wat gebeurt er. We zijn nog niet begonnen of de deur vande zaak gaat open. Wie anders. Hoi lui. Meneer?! Meneer stapt op de bakman af,terwijl hij zoekend om zich heenkijkt. De doos heeft hij deze keer vanonder de bretelsweggetrokken, hij houdt haar nu onder zijn arm. Benieuwd wat onze jongen hier tezoeken heeft. Of is het alleen de snacklust. Het spijt me dat ik u lastig moet vallen,maar heb je hier toevallig niet een cel, een bel, een tel bedoel ik. De frieter gebaartmet zijn hoofd naar achteren, waar we in een donkere hoek werkelijk een bontebellofoon aan de muur zien hangen. De jongen ook, want hij loopt er direct op af,alweer druk bezig met zijn hand in zijn broek. Hij bekijkt het apparaat en vindt degleuf die hij zo te zien probleemloos vult. Het begint erop te lijken dat het gaat lukkendeze keer. Ik bepaal mijn aandacht weer bij de friet. Zout, zegt Mar, zodat ik het niethoef te zeggen, want het is zo. Zo zout als de zee als je die eten kon. Dit wordt dorsthebben straks. Meneer?!

DEMUREN De jongen is met proberen te bellen opgehouden en staat Piet lastig tevallen voor het bolwerk het buffet. Heb je soms niet ergens een gids waar de tel nrsinstaan. Ik heb vanwege enige strubbelingen het nr dat ik moet bellen, wil bellendus, niet meer in mijn hoofd, zie je. Belboek meneer?! Hebben we niet, maar danbelt meneer toch even de inlichtingen?! Stom. De jongen gaat weer naar het voorhem onontbeerlijke toe. Inlichtingen is een lam voor hem, lijkt het wel, toch zie ikhem na een paar tellen de hoornmoedeloos aan de haak hangen. En naar voren lopen.Naar ons. Eh, zou ik, nou ja, kan ik jullie misschien alsnog een lift geven, ik ga nmlterug, weet je, omdat ik er niet achter kom waar ik moet zijn hier. Dus, als jullieeventueel ook

Tjibbe Joustra, Superpop

96

teruggaan, dan kan je bij deze wel mee. (Met ons tweeën? Drieën? En de doos?Vasthouden zeker.) Dank je wel, zeg ik, wij zijn hier niet gekomen om weer weg tegaan. Niet nu al tenminste, zie je. Hij knikt, zet de doos naast ons op de tafel, draaitzich om en loopt naar het bakwerk. Meneer?! Een van die daar, nee, doe maar drie.Hij voelt in zijn broek en betaalt Piet met gepaste munt, waarna hij bij ons terugkomt.Eh, jullie ook? Hij laat ons een paar pakjes kauwgum zien. Waarom niet. Zeker wel.We krijgen er elk een. Dank je. Ja, nou, zegt hij, tot ziens dan maar.

STAD Kris loopt naar de muur en veegt met haar hand over de uitgebeten plek. Hetgeeft roze af. Ze veegt haar hand af aan de jas van Mar. Probeert dit giechelend, watniet lukt. Kris. De meisjes draaien om elkaar heen, en huppelen tenslotte verder naareen kruispunt, waar stoplichten staan. En de jongens Das, Rol en Dee, die daar niksstaan te doen, of misschien willen ze oversteken. Hee hoi. Hoi. Hoi. Doen jullie hier?Jullie?Wij? Gaan jullie doen? Jullie?Wij gaan daarheen, daar zo. Ga je mee? 's Goedhè, Rol? Das? Keej. Kom op man. Rol gooit nog gauw een zojuist ergens opgeraaptesleutelhanger met sleutels die toch nergens op passen van zich af, en ze stekenallemaal over. Een tram tingelt, laat zijn remmen piepen. Samen lopen ze de volgendestraat in, die dezelfde is als die van net. Op een hoek steken ze schuin over. De auto'srijden hen oogbegoochelend aan alle kanten voorbij. Spitsmontuur. Waar slaat datnou op? Op jouw kop. Tik. Tik terug. Hè. Flauwerds. Aan de overkant gaan ze eenklein park in dat niet Serpentine Park heet maar wel een soortgelijke naam heeft, dietrouwens dezelfde is als die van een straat ergens eerder in de tekst. Hoi Fik, zegtDee tegen een viervoet aan geen touw. Hier komt de hondenbrigade. Rol springt met

Tjibbe Joustra, Superpop

97

maaiende armen over het grintpad. Das begint te blaffen. Kris en Mar giechelen. Fikjankt. Moet je die ukkies zien. Een groep kleuters met hun juf vermaakt zich in dezon.Wat een stomme spelletjes. Ze zijn zeker nog aan de fles. Aan de borsten. Tieten.

DEMURENWieweet. Als een vrouw staanMar en ik op om onze vriend te omhelzen,onze vette lippen op de zijne te drukken. Wel thuis joh. Blozend. En zo pakt hij dedoos op en weet de deur van de zaak te vinden. En hij is weg. Mar stoot me aan enwijst op de grond naast me waar inderdaad een deel van mijn bij de friet horendeeetgarnituur zeg maar plastic vorkje blijkt te zijn terechtgekomen. Ik tik het met mijnvoet uit zicht. Ik heb genoeg gehad, zeg ik, het plastic frietbakje van me afschuivend.Mar zet het hare er bovenop en werpt het spul in een hongerige afvalbak. Wat nu.

DEMUREN Zullen we wat drinken. Maar dan niet hier, laten we gaan kijken of ditgat niet een zuiptentje te rijk is. Mar pakt haar tas, we staan op en zeggen Piet gedag.Hoi Piet. Dames?! Met de klap van de deur valt de leegheid achter ons dicht.

PoppoesDe improvisatie van de meisjes is een succes; velen uit het publiek zijn methen mee gaan doen, bijna iedereen heeft wel iets bijgedragen. Met van opwindinggloeiende hoofden hebben de meisjes van iedereen afscheid genomen, wel moetennemen, om op tijd voor het optreden van de tekstdichter te

DEMUREN Buiten is het tijdens onze afwezigheid zo goed als donker geworden, welopen van de pietzaak, friethandel,

Tjibbe Joustra, Superpop

98

vandaan met de armen om elkaar in het licht van de lantaarns, die ze dus hier ookhebben, 's avonds. En we komen bij een water, een soort vaart om in te varen zou jekunnen zeggen, maar kom daar eens om bij ons. Over een brug of sluis gaan we naarde overkant, waar Mar vanwege een reclameneon, iets vermoedt. Zo te zien ziet heter weinig welkom uit.

DEMUREN zijn. Gaan naar binnen, breken door het gordijn van de verlatenbinnenruimte. Hoi lui. Kom erin meiden. Zo. Oudholland op zijn smalst zeker. Tussende stallantaarns, gehaakte kleden, stoeltjesklokken, karrenwielen, hanenbalken en(bedenk zelf), lopen we naar de schemerige tap, waarachter wij een figuur ontdekthebben. Zoveel goudgeel, zegt Mar op mij en haarzelf wijzend, het is voor deverandering weet je, en je ouwe mag je houden, hoeveel? De meidenzegger vangtwat hij vragen kan, en onze klinkende munt, de mijne tenminste, begint krap teworden. Willen de meisjes er soms niet eentje van de zaak, vraagt hij opeensvertrouwelijk, je zegt het maar hoor. Nee, soms niet. En ja, voor niets gaat de zonhier zeker als een jojo op en neer. Dank je vriendelijk meidenman. We rekenen opde wettige wijs af, ons met het door Mar bestelde zo ver mogelijk van hemterugtrekkend. In een met veel gezelligheid volgestouwde hoek bij het door deneonbak rood oplichtende raam. Waar doet me dit toch aan denken, Mar. Ze versliktzich bijna in het maar matig schuimende nat. We lessen de ergste dorst van ons hartzo kwaad dit gaat, en houden een oog op de tapper die ons opvallend onopvallendzit te bekoekeloeren. Waarschijnlijk niet alleen bij gebrek aan andere klanten. Drukhè Kris.

DEMURENWe horen een deur, de deur. Het gordijn voor de ingang wordt opzijgewaaid door een paar jongens die

Tjibbe Joustra, Superpop

99

nogal afsteken bij het interieur, net als wij hopelijk. Een paar jongens, zegt Mar,terwijl ze haar lege glas omgekeerd op het tafelkleed zet met het bierviltje er bovenop.De binnen gekomen lui lopen op de bar af, na even verrast en lacherig ongeveer onzekant te hebben opgekeken. Meneer, kunnen we hier ook bellen. Oh nee, niet weer.Maar ik heb het natuurlijk niet goed gehoord: het is niet bellen maar bestellen. Ikkijk naarMar. Wij kijken naar de bar, waar de barzegger, meidenman, nu zijn plafondbekijkt, tot een besluit lijkt te komen en langzaam met het hoofd knikt. Okee dan.Hierop bestelt de groep iets wat je beter niet hier kunt doen, om daarna van alleonbezette tafels de tafel naast ons uit te kiezen. Zij gaan met iets te veel nonchalantegebaren zitten dan ze zouden doen als ze wisten dat wij niet keken. Ik stoot Mar aanwanneer er uit een soort tas, die geen bekpek is, een paar boekwerken te voorschijnworden gehaald. Als we het niet gedacht hadden. De jongens overleggen lacherighet een en ander, waarbij herhaaldelijk zgn over ons heen wordt gekeken. Zoherhaaldelijk, dat we erg ons best moeten doen om het niet uit te hikken. Hebben wenog dorst trouwens. Even wachten maar.

DEMUREN Hier zal zich nu weer zo'n aardig ogenblik gaan voordoen van eenonbekommerd meeluisteren met wat er zoal allemaal om je heen gezegd wordt. Ofnaast je, dwz van ons dus. Allereerst heeft men het daar blijkbaar over zoiets alsiemand met wie ze mee zouden rijden, maar die niet is komen opdagen, waardoorze te voet zijn gekomen. (Wij hebben tussen haakjes niemand gezien, onderweg.)De lui beginnen opgewonden door elkaar te praten. Roepen. Iemand rukt een boekuit zijn zak en begint iets te declameren, terwijl de anderen even gulzig zwijgen. OokMar's gezicht krijgt

Tjibbe Joustra, Superpop

100

een aandachtige uitdrukking. De fig van deze nepzaak heeft ondertussen zijn blikvan ons losgemaakt en zit nu in een vleeskleurig blaadje te snuiven. Dorst.

WijWe spraken nietVan taal maar schrevenOnze namen 1.000 maalMet onze tongenOp elkaar

De voordrager zwijgt en propt het werk terug in zijn zak onder hetbaldadige/weldadige applaus van de anderen. Het scheelt weinig ofMar en ik klappenmee, wat we natuurlijk niet doen, want dan zou het ijs gebroken zijn. Misschien.Mar, Mar zullen we nog. Ik gebaar met mijn ogen in de richting van de duistere bar.Als jij het haalt, get, wat een engerd. We besluiten samen te gaan, want even dorstigals bang.

DEMUREN Ons gesteund voelend door het kabaal van de groep jongens achter onsgaan we op de spullenbaas af, die onmiddellijk zijn lectuur staakt, ons net zoaankijkend als het papier daarnet. We rapen al onze moed bij elkaar, zeggen in koor:halleau en dag meneer hetzelfde nog een keer. Er verschijnt even een flikkering inzijn ogen, zoals dit heet geloof ik, maar dan gaat hij toch aanstalten maken de glazen,die we hem voorzichtig toeschuiven, opnieuw te vullen. We halen bliksemsnel onzegepaste munt te voorschijn, die we op de rand van de bar leggen. Terwijl demeidenbaas tapt werp ik een blik op het blad dat hij open en bloot heeft laten liggen.Inderdaad: een meidenblaadje. Ik zie hoe een

Tjibbe Joustra, Superpop

101

van onze seksegenotes het goedgevonden heeft om voor figuren als deze hier teposeren met stroppen om haar hals en borsten, in klaarblijkelijke afwachting vanverdere actie, hanging, tit hanging. Ik doe alvast een pas achteruit, Mar ook iets naarachteren trekkend. Met een grijns zwaait de tapfig de glazen voor ons neer en staartons waterig aan, zonder zelfs de pasmunt naar zich toe te halen. Uit de groep achterons klinkt een joelend gelach op, wat ons de moed geeft met gestrekte armen naaronze bestelling te reiken en ons met de glazen in onze klamme handen achterwaartsnaar onze plek terug te trekken. De meidensnuiver blijft ons gefascineerd nastaren,maar onderneemt gelukkig niets. Hij heeft er toch niets ingedaan Mar, fluister ik.Mar schudt zacht haar krullen. Met een zucht van opluchting bereiken we onze hoekweer, we zijn zelfs niet tegen de jongens opgebotst. Volgt lessen van onze dorstwaarvoor we erg veel over hebben. We zetten de halflege glazen met een klap op deviltjes. Met het luidruchtige gezelschap tussen ons en de toogman, onze buiken volnieuwe moed, durven we dit wel. Ik lik met mijn tong langs mijn tanden, met mijnlippen het woord lul vormend. We schieten in een bevrijdende lach en horen de luinaast ons mee lachen. Of lachten ze al. Kris. Jongens we gaan. Kom op. Hee mijnpils nog. Van wie zijn die boeken. Aldus vertrekken ze. Vertrekken ze. Ze zijn weg.De meidenman zwijgt. Het gordijn wappert en de deur klapt. Dicht.

DEMUREN Klinken met.

DEMUREN Een klap. De klap van een blaadje op de bar. Kom mee Mar. We pakkenelkaar bij de hand, huppelen via gordijn en deur naar buiten. Hier laten we de restvan onze

Tjibbe Joustra, Superpop

102

consumptie graag voor achter. De binnenruimte is weer leeg. Buiten tikken we totafscheid op het roodverlichte glas van de meidenbaas waarbij we een van de velebekende vingergebaren maken. Hoor ik dit nu goed. Roept hij ons nu iets achternaals: heffer keffer kleffer, a dirty mind is a joy forever.Waarna gedempt gelach? Wijvergroten de afstand. Terug naar de brug. Treffer.

DEMUREN Hoewel het nu zo is dat wij weer op een punt zijn aangekomen waaropwe dus al eerder waren, lijkt het toch of wij iets zijn opgeschoten. Beweging (enzitten dus, bij de klaarblijkelijke rijmende citeerder) suggereert blijkbaar vooruitgang.Zonder dat dit nu zo is, het verder komen. Mar, zeg ik, hoewel zo'n brug daarongetwijfeld voor bedoeld is, de heen en weer gang, van de ene kant naar de andere,brengt het ons al nader, tot waar we naar toe gaan. En waarom zijn wij eigenlijk dezekant weer opgegaan denk ik er achteraan. We oriënteren ons opnieuw en keren oponze schreden terug, dwz weer naar de andere kant, de kant van de meidenmeneerwaar we met zo groot mogelijke passen giechelig aan voorbij gaan. Waar zijn dejongens gebleven.

DEMURENWe zien ze nergens meer, maar gaan nu moedig voorwaarts langs eenschemerig verlichte kade in de richting waarin weer een ander identiek centrumbordons meeneemt. Ik sla mijn arm om Mar's schouders terwijl wij eindelijk in de vertein een vloed van licht iets denken te kunnen gaan onderscheiden. Dat lijkt dat kasteelof slot van je wel, daarginds, fluister ik tegen Mar, want stil is hier de sfeer die ikverder nog niet verbreken wil. Mar knikt, het ziet er bemoedigend uit. Nog even.Nog even en dan komen we bij een soort boogvormige stads- of kasteelpoort. We

Tjibbe Joustra, Superpop

103

gaan er onderdoor, Mar's hakken echoënd op de authentiek klinkende straatbedekkingonder het gewelf. Aan de andere kant lijken we in plaats van in een centrum in geentuin maar in een tuincentrum te zijn gekomen. Ik laat Mar los, kijk om me heen. Endan zien we het.

STADMar proest. Een van de kinderen trekt de juf aan haar top. Juf glimlacht enstrijkt haar verwaaide haren naar achteren. Ze aait het kind over het hoofd. Het isBraam man. Wie? De juf, kijk dan. Wie heet er nou Braam. Ken jij die? Bramentijd.Lust jij ze. Mijn zus maakt er sjem van. Ik niet. Zeur. Zeur niet. Afgebraamd. Dekleuters maken een kring en gaan om de juf heen dansen. Wat zingen ze nou. Wateen flauw gedoe zeg. We dansen in een kringetje en draaien in het rond we dansenin een kringetje en springen van de grond. Kom op. Kom op nou. Mar, Kris en dejongens blijven staan. De kinderen zwermen weer ordeloos door elkaar. Mooigezongen hoor, zegt de juf. En zulke liedjes zingen wij, roept Rol. Juf laat ons jepoesie zien het is zo'n lekker dier juf laat ons je poesie zien dan maken wij plezier.Kris enMar steken hun tongen uit naar het klasje. Samenmet Dee, Das en Rol makenze dat ze wegkomen en hollen over het gras naar de andere kant van het park, waareen kleine vijver is. Vissen?

DEMUREN Aan onze rechterkant staat aan de overkant van een sloot een groteglanzende tent in de kleur van de nacht, zwart dus. Iets wat een geluifelde ingangzou kunnen zijn baadt in een rood licht. Omfloerst. Waar hebben wij dit ook weermeer gezien. Ik stoot Mar aan, die de zaak, de tent, aandachtig opneemt. Wat staatdaar nu. Op het doek van de tent denk ik in de roodachtige gloed zoiets als DARKDUNGEON RENTATENT te lezen. Wat krijgen we nu. Mar, wat

Tjibbe Joustra, Superpop

104

is dit, waar zijn we hier. Terechtgekomen. Ze draait zich naar me om en pakt mijnhand. Kom.Wij slaan af, steken over een smalle doorbuigende vlonder de sloot over.Voordat we de tent bereikt hebben komt er al een figuur naar buiten en op ons af.Welkom meisjes in de nacht van. Nacht van wat? De fig maakt zowaar een buiging.Ik heb iets gemist geloof ik. Maar Mar trekt mij al mee naar de ingang langs de figdie ons verder niet meer lastig lijkt te willen vallen met verdere mededelingen. Wijbereiken het duistere binnenste van de tent die gevuld blijkt met leegte in een rodegloed en verder niets. Niets? Niets dan een podiummet daarop bv kluisters, kettingen,klemmen, touwen, laarzen, kaarsen, fakkels, zwepen, vleespennen, hoofdkappen,metaalbeslagen leergerei enz. Mar, deze leerstof van de hopelijk vrijwillige martelingvandaag maar even niet, zeg ik nadat een en ander op ons ingewerkt heeft. BDSM,foute afslag Kris, giechelt Mar, verkeerde tent. Als een vrouw draaien wij ons om.En zijn verdwenen.

DEMURENWeg. Wanneer we omkijken zien we de tent nergens meer. Wat we welzien is een heel andere tent aan de andere kant van het tuincentrum, vlak voor hetslot van Mar. Deze is geel met wit gestreept en uitbundig uitgelicht. Dat we die nieteerder gezien hebben. We zien nu ook de jongens van daarstraks om de hoek van detent opduiken, een tentflap optillen en erlangs naar binnen verdwijnen. Kris, stootMar mij aan. We gaan eropaf. Vanonder de tentflap komt iemand te voorschijn dieweer verdwijnt. Dichterbij gekomen zien we naast wat blijkbaar zowel de in- alsuitgang is een soort schoolbord staan waarop ik iets lees als welkom in de poezietenten nog wat. Is dit het. Dit zijn wij Kris, zegt Mar wijzend op de spiegelende plaatvoor ons, samen

Tjibbe Joustra, Superpop

105

op de bodem van de zee. In weer een nieuwe, in elk geval andere, verte. De zon ofwat daarvoor doorging vandaag is allang onder, en we bevinden ons middenin hetvoorspel van de nacht: de avond. Is het niet een soort polder, hier. Plaatsnaam rijmendop onzekere met de klemtoon op de enalaatste lettergreep. Deel van ons land onderde zeespiegel maar toch droog. Mar en Kris in Atlantis. In een wel erg prozaïschestraat.

DEMUREN In de tent zijn we zoniet de eersten dan toch wel de enigen, want hetgeheel is behalve ons gevuld met lege ruimte. En aan het einde een laag podiumwaarop niets gebeurt en waarop niets te zien is. Onder de fel brandendeneonverlichting kijk ik naarMar.Wat nou, blijven staan, gaan zitten of weer weggaan,zeg ik.Waar of op wie is hier het wachten. En waar zijn de jongens gebleven. VoordatMar iets terug kan zeggen komen twee figuren druk gebarend vanonder de tentflapte voorschijn. Die komt op de fiets, en kan dus misschien wat later zijn, horen we deeen tegen de ander zeggen, voordat ze weer verdwijnen zoals ze gekomen zijn. Maren ik kijken elkaar aan, en draaien ons, opnieuw, als een vrouw om.

DEMUREN Ik kijk opzij en omarm Mar om haar op haar lieve mond te zoenen, diealtijd naar meer smaakt, wat we nog even bewaren. Ik vlij me tegen haar aan en wekijken nog eenmaal op de verlichte stadsplattegrond achter glas waar we voor staan.Ik denk dat ik het heb, zegt Mar. Het is daarheen en dan daarheen en dan hierlangsen dan zo die kant en dan ergens bij die barst daar. We slaan de armen om elkaarheen en beginnen te lopen. Daarheen. Barst.

Tjibbe Joustra, Superpop

106

Poppoes Het optreden van de tekstdichter is afgelast; leden van het publiek zijnondanks dit een geanimeerd samenspel aangegaan, waaraan de meisjes hebbenmeegewerkt. Daarna hebben ze de tekstschrijver gevraagd om een nieuwe afspraakte maken; hij heeft zich geëxcuseerd, en hen uitgenodigd voor zijn volgendevoorstelling. Hij zal hen dan ook uitleggen waarom het optreden niet is doorgegaan.

DEMURENMar's hakken tikken op de vochtig glimmende stoep. Zee of regen.

STAD Pissen. Mar en Kris zien Das naar een boom lopen. Dee en Rol spugen naareen niet spuitende fontein die middenin de vijver staat en lijken te grinniken. Dasgaat naar ze toe. Weer. Willen ze nou?

DEMUREN Ergens in de verte voor ons uit in het ijle licht van de sterren zeg maarstraatverlichting, denk ik even de jongens van de poezietent der leegte een straathoekte zien omslaan. De glimp verdwijnt en herhaalt zich niet. Is het (opnieuw) de vertehier die op ons wacht? Een wippend stoepstuk doorkruist mijn gedachten, brengt mijeven uit mijn evenwicht. Ik let op de tegels terwijl Mar op de weg let. Wanneer zehet straatlicht eens hoger draaiden zagen we alles veel beter nog natuurlijk. Kijk,daar, zegt Mar ineens. Waar. Ze wijst op een uitverkocht uitziend winkelcentrum.En verder. Daar die hoek om en dan moeten we zo. Met haar vrije arm maakt ze eenzwaai die alles verduidelijkt maar mij in

DEMUREN de te volgen weg althans. (Op verzoek: aanvulling ontbrekend tekstdeel:het ongewisse laat over.) Thans komen

Tjibbe Joustra, Superpop

107

we langs een zogeheten koopavond houdende en felverlichte middenstander, ketenof franchise. Eentje in confectie voor de smalle beurs. Seizoensuitverkoop. Allesmoet weg, lezen we in het zo vlug mogelijk proberen er langs te lopen. Ook dat nog.Een snelle blik opzij leert ons wat er zoal uitverkocht gaat worden en weg moet.Geen wonder. Dit is meer voor de malle beurs hier, zegt Mar. Geen con- maaronfectie. We giechelen. De middenstandaard sluit van schrik zijn mallemolen af. Ofis het al zo laat. Nadat we vervolgens langs een soort logement zijn gekomen, in ditgeval een hotel wegens reiskoorts gesloten, hoe juist gezien, lopen wij op een breedgeparkeerde groep overbodig rijtuig af, en ontdekken dat de erbij behorendevoorziening werkelijk een soort van (vr)eetmuur is, waarvoor een groep jongens metmalende kaken het een of andere waanzinnige spel spelen met een kakelende braak-of kotsbak. We zien een paar van de met hun houding blijkbaar weinig raad wetendefiguren bijna naar ons opkijken, waarna het malen van de kaken kaaktaal wordt, destahoek van hun in het foute goed gestoken benen evenredig toeneemt. Geen gezicht.Supuber macho Mar, zeg ik zacht, maar giechelen kunnen we nu niet om deongenaakbare uitdrukking op onze snuiten die we voor dit soort figs paraat hebbenniet te bederven. Een van de brommelingen loopt met een boog vlak langs ons heennaar zijn met veel plastic chroom behangen paarse knalpot. Met achteloze gebarenzal het ding gestart worden waarna er niet weggereden wordt, maar wel veel gasgegeven, zodat wij door het zo nonchalant veroorzaakte geluid onder diepe indrukzullen komen, en misschien wel in zijn voor een rit achterop of ergens anders. Debrommelaar trapt, slaat, rammelt, maar zijn ding zwijgt en blijft dit doen. Zodat: hetjoch zich gezichtsloos terugtrekkende bij de braakbak dit

Tjibbe Joustra, Superpop

108

beslist veel minder dicht langs ons heen doet dan hij net deed. We besluiten hieropdeze muur voor gezien te houden en verwijderen ons hooghartig, ons nagestaardwetend door machteloze blikken vergezeld van nodeloze opmerkingen, die wijevenmin horen als zij ons gezien hebben. Wanneer we de hoek omslaan, kunnen wehet uitproesten. Mar en ik gaan verder, stel je voor. Maar met dit alles lijken we welons etensuur mis te gaan lopen, want voor ons strekt zich nu een woonerfachtiggeheel uit met erg veel van hetzelfde, en verder vast niet veel of niets.

DEMURENWegblijven? Dan? We moeten wel. Omdat.

DEMURENWeet je hoe we hier verder moeten.

(Maandag vandaag, bijna donker. Dingen die onvindbaar zijn. Zoiets. Niet alletrouwens. Trouwens: het licht aandoen. Om te ontdekken. Licht aan. Om te zien watik doe, gedaan, opgeschreven, heb. Dit? Stik.)

DEMUREN Dit lijkt me nog steeds allemaal niet zo poëtisch hier. Weet je zeker datwe al dichterbij komen. Volgens die plattegrond moeten we hierlangs en is hetdaarachter ergens, zegt Mar. Vooruit dan. Een voordeel van zo'n woonerf is nog datje er ongestoord kunt lopen want wie waagt zich buiten. Kris, een hondmet hondelaar.Het klopt. Op een waarschijnlijk wel speciaal voor dit doel aangelegdemat groeigoednaast de weg, zien we beide(n) teugelloos hun gang gaan, waarvan een van de tweegelijk gebruik maakt om snuivend op ons af te stuiven en ons ongegeneerd tebespringen. Kut. Koest eikel.

Tjibbe Joustra, Superpop

109

DEMUREN Rot op. De enthousiasteling laat node af en zoekt zijn metgezel weer op,die niets gezien heeft en alleen maar de aanwezigheid van het groen met zijn eigenaanwezigheid staat te vereren. Mar strijkt haar rokje glad over haar billen, ik strijkover het kruis van mijn broek. We besluiten beide figuren het toekijken te geven, totherbezinning elkaar te knuffelen, wat we ter plekke doen. Likken. Mar's warmevochtige tong, zoekend en kronkelend. En sterf, stem die hondse bevelen rondstrooit.Waarna poot- en voetstappen zich van ons verwijderen. Mooi. Wij maken ons vanelkaar los. Heb je kauwgom. Mar doet haar tas, die ik niet heb, open en diept heteeuwig kauwbare eruit op. We delen, lopen wellustig kauwend verder met de armenom elkaar heen. Hoe uitgestrekt kan een plek zijn om de plaats heen waar je naar toewilt. Deze plek, straat, lijkt wel eindeloos, helaas niet overdrachtelijk. De onsomringende locatie op de bodem van een zeg maar verdwenen zee (waarnaar delaagste windstreek genoemd is of was, met er erbij) blijft zich uitstrekken. En opnieuwwordt ons verdere pad gekruist door een viervoet in gezelschap. Wanneer wij hetduo voorbijgaan, geven we ze met een nagenoeg gelijktijdige klap van onzemondvulling het nakijken, wat ze zeker graag krijgen als onze kennis van plaatselijkegebruiken ons niet bedriegt. Mar trekt me tegen zich aan. Voor ons stuitert een steenover de stoep.

DEMURENWe horen een treiterig gelach dat niet eens van onszelf is, want we zijnmet stomheid geslagen. Bijna dan, want het was mis. Als het ding tenminste voorons bedoeld was, waar het treiterige gelach zo duidelijk op lijkt te wijzen dat het nietmissen kan. Ook is er hier verder niemand. Dwz aan de overkant van de erfstraatzien we een paar erg treiterig gelachen hebbende meisjes en jongetjes die beslist

Tjibbe Joustra, Superpop

110

de tijd doodgooien met stenen gooien. Maar ons niet. Ik heb mijn tong teruggevondendie ik niet kwijt was. Mispoes mispoes. En nog eens, maar dan samen met Mar opde gelijkklinkende wijs, op de enige echte treiterige toon die alleen is voorbehoudenaan jongedames zoals wij. Mar maakt aanstalten de steen van de aanstoot terug tekogelen, maar de daders letten al niet meer op ons, wat maar goed is ook, want hetding is niet te vinden. Geschreeuw. Een poes rent langs de kinderen aan de overkant,proberend hun grijpende handen te ontwijken, die ze achter zich aankrijgt. Depestkoppen. Weet je dat ik maar al te vaak heb mis gemikt. Kris, leve de steen neede poes. Ja, hopelijk weet het beest uit handen van de kinderen te blijven. En ze zijnhaar al kwijt ook, kijk maar. Zo. Ziezo. Deze aanslag op onze leden was een mooiemisslag. Hoe doelloos is hier het verdrijven van de tijd. Maak plaats. We pakkenelkaar weer vast, gaan verder op ons onzekere pad dat ons langs de huizen voert waarde zon zoal niet buiten schijnt, dan toch misschien wel binnen. We zijn nu zo diepin de verte doorgedrongen dat de helwitte stad achter ons tussen de zandduinenverdwenen is. De hemel boven ons is een omgekeerde diepblauwe doorschijnendeschaal waar de zon en de maan ergens midden op liggen. Zonder naar beneden tevallen rollen de hemellichamen in een tijdverstrijkend trage beweging om elkaarheen. Niet omhoogkijken.Mar, die een eind voor me uit loopt, heeft zich omgedraaid.Ik knik en probeer mijn voeten in haar spoor te zetten. Knipper met mijn ogen. Zonnenin mijn hoofd.WORDT VERVOLGD

DEMURENWe zijn zo diep in de woonwijk doorgedrongen dat de straat ophoudt ofopgebroken is. Rechtdoor Mar?

Tjibbe Joustra, Superpop

111

We zullen als we door willen gaan door het zand moeten. Op zulke ontmoetingenmet het zand waarop wij bouwen ben ik niet zo gesteld. Hoe hier de versperring vanonze weg te overwinnen zonder om te keren of een andere weg te zoeken. In aanhalingkijken we elkaar even in de ogen, zoekend naar een oplossing, mogelijkheid totverdergaan. Die Mar, nadat ze mij heeft losgelaten, ontdekt in de vorm van een inde schemering verdwijnende rij planken die we zojuist helemaal niet gezien hadden.Verder dus. Maar achter elkaar. We zijn even in wankel evenwicht tot we na eenonbekende afstand weer vaste steen onder onze voeten hebben. Tot afscheid van deoverwonnen zandbrij spuug ik mijn kauwgum in het zand. Zijn we al bijna bij jebarst. Die kant op, zegt Mar beslist, zodat het erop gaat lijken dat we er deze keerkomen zonder verkeerd te lopen. In het vooruitzicht van aankomst versnellen weonze pas, komen langs een soort natuurlijk groenwat niet groenmeer is maar bladloos.Het donker wordt donkerder, de avond groeit en gaat ons hier nadrukkelijkeromhullen. Ergens schiet een opgeschrikt autootje wiebelend weg. Het einde van deweg? Het einde van onze verte? Mar, je weet toch zeker dat we hier goed zijn.

DEMURENMar twijfelt even. We blijven staan. Aan wat de rand lijkt van eenstikdonkere vlakte balanceren wij op de rand van ons (uit)zicht. Ik spreid mijn armen.Uitkijken naar wat ons verder brengt zal hier niet makkelijk worden. Op het scherpstvan de rand omarm ik Mar. Je in elkaar verbergen, even. De wereld verdwijnt in dealles verslindende duisternis om ons heen. Na een korte proeve van eindeloosheidals zoiets mogelijk is, laten we elkaar voorzichtig los. Mar probeert ondanks dezichtbeperking om ons heen te kijken.

Tjibbe Joustra, Superpop

112

Hoever is het nog naar zon en maan, denk ik haar zacht te horen zeggen. Reis naarniets en blijf. Niets, Mar? Ik hoor haar zacht lachen, zie haar tanden even schitterenin de laatste rest van licht dat hier toch nog aanwezig blijkt. Wij zien alles Kris. Ditis dus duidelijk: we zijn fout. Zitten hier verkeerd.

DEMUREN Ik begin het koud te krijgen in mijn tweede huid die het seizoen zoveelmogelijk probeert te negeren, evenals die van Mar trouwens. In de donkere kouwarmen we ons eerst nog even wat verder aan elkaar. De vertrouwde smaak vanMar's lippen doet mijn bloed weer stromen. Wat nou. Een wegglijdende spiegelendeschim aan de rand van gedachten. Laten we ergens aanbellen. Ja maar waar. Washet niet een clubhuis naast of bij een kindertuin zei je. Dat wat we zoeken. Nou, datzullen ze hier dan toch zeker wel weten met al dat veronderstelde kleine grut. In eenopeens doorzichtiger wordend stuk duisternis ontdekken we nu een nieuw huizenlandzonder dat we terug hebben hoeven te gaan. Hand in hand nemen wij afstand van derand. We lopen bij het eerste huis waar de lamp brandt, dit is bijna overal, door devoortuin die een voorstoep is naar de deur. Hier confronteert de nood ons met eenleeuwenkopmet bekring. Ik haal mijn schouders op. Mar klopt. Een tevoren duidelijkhoorbaar rumoer is ineens verstomd. We wachten op de deur die opengaat en dichtblijft. Mar tilt de klopper nog eens op om ze daarbinnen goed schrik aan te jagen,dan gaan we een deur verder. Wanneer we langs het nog steeds verlichte raam lopen,staan de lui ons tussen de opzijgeschoven gordijnen breeduit aan te gapen.Wij makeneen gebaar. De poppenkast lost op.

Tjibbe Joustra, Superpop

113

DEMURENBij de volgende deur drukken we op een bel die een melodietje kan, kent.Er gebeurt weer niets. Ook hier blijft de deur een dichtdeur. Een geluk nog dat erhier zoveel zijn. Deuren. Mar neemt de volgende. We zien het gordijn dat voor hetraam hangt opzijschuiven, iets voor het raam verschijnen wat weer verdwijnt. Bovende deur gaat een licht branden die, de deur, in een kierstand opengaat. Weet umisschien dit daar zo.

DEMUREN Vraagt Mar op haar liefste toon. Binnen wordt iets gemummeld. De kierhoudt op. Mar draait zich om. Ik verstond zoiets als: wij komen niet in kinderclubs,want wij zijn tachtig jaar. Zo zie je maar. We moeten er dus niet alleen op letten ofer licht brandt, maar ook of we grut zien zitten. Na een halve straat met huizen vindenwe een raam dat aan de eisen voldoet. Ik bel aan. Met een klap vliegt de deur open.We staan oog in oog met wat wel het kleine zusje van Mar lijkt. Hoi meisje, is jemoeder thuis. Het kind kijkt ons zwijgend aan met haar dromerige ogen, schudt methaar krullenbos, waarna ze zich omdraait en door de gang ergens naar toe holt. Wehoren een stemmetje en een stem, en kijken elkaar aan, hier moet het toch lukken.Het gepraat verstomt, er komt een jongen naar ons toe. Hoi. Hoi lui. Ja kijk het zitzo, we moeten dus daar ergens zijn, daar, bij een kindertuin of clubhuis of zoiets,zegtMar, gebaart met haar handen naar ergens achter ons. De jongen begint te lachen.Aanstekelijk. Kindertuin? We lachen mee. We bedoelen natuurlijk eigenlijk hetclubhuis daar, weet je, zeg ik. De Buurtboei, zegt het meisje dat weer bij ons is komenstaan opeens met een hoog stemmetje, wat ons opnieuw doet lachen. Waar slaat datnou op. Kijk het heet dus zo, het buurthuis dat jullie waarschijnlijk bedoelen, zegtde jongen,

Tjibbe Joustra, Superpop

114

bij de kindertuin, en kijkt dan bedenkelijk. Ik dacht dat het sinds dan en dan dichtwas, weet je wel zeker dat je daar moet zijn. Mar knikt beslist, waarop de jongen eenstap naar voren doet, de straat in wijst een kant op waar we nog niet geweest zijn.Nou, dan is het dus daar, daar waar de huizen ophouden, en dan rechtdoor aan deandere kant van de weg bij het opgespoten zand. Dit klinkt inderdaad weinig hoopvol.Nou, dank je, zeggen we, dan gaan we maar. Wacht, zegt het meisje en holt naarbinnen. We kijken de jongen vragend aan, die glimlachend zijn schouders ophaalt.Het kind komt terug met twee papieren bloemen. Zelf gemaakt, echt waar. Hier, voorjullie. Ze drukt ons er elk een in de hand. Waar hebben wij dit aan te danken. Mogenwe, vragen we in plaats daarvan aan de jongen. Tuurlijk, als ze jullie aardig vindt.Nou dank je hoor, wat ben jij knap zeg, zeggen we tegen het meisje. Mar diept uithaar tasje de rest van onze mondvoorraad op, die door het kind glunderend wordtaangenomen. Vriendjes?

DEMUREN Vrienden. Heb je, vraagt de jongen, misschien zin om even koffie meete drinken, ik zou net zetten toen jullie aanbelden. Ontzettend aardig zeg, maar wemoeten weg, zie je, we zijn al laat. Pech. Wanneer je hier nog eens in de buurt bentkom dan gerust langs, misschien dat jullie dan meer tijd hebben. We lachen. Doenwe. Dank je joh. Hoi. We buigen ons naar binnen, geven hem en het meisje een zoen,lopen dagzwaaiend over het voortuinpad de straat op. We steken de bloemen in onshaar, en gaan met de armen om elkaar heen vol nieuwe moed op weg naar onzeweinig hoopgevende bestemming. De tijd verglijdt, de huizen zijn verdwenen, destraat of wat daarvoor doorgaat gaat alleen verder, recht een donkere vlakte in, waarhet duister al dicht genoeg bovenhangt om alles wat erachter ligt te verbergen.

Tjibbe Joustra, Superpop

115

En de verte komt onbeweeglijk dichterbij. Of zijn wij het die haar naderen, bewegen.Mar? Is het de weg die ons in raadselen hult. Of? Het doel. Fata morgana.WORDT VERVOLGD

DEMURENWe zien hier bijna geen hand voor ogen meer, want onopgemerkt is destraatverlichting opgehouden met aanwezig te zijn. Ons overleverend aan bv hetschemerrijk van de naderende nacht, straks. Het lijkt trouwens wel of we ons hier aleeuwen buiten enig bebouwd gebied bevinden. Wanneer ik mij omdraai kan iknergens meer iets van licht of huizen onderscheiden. Ik ga dicht tegen Mar aanstaan.Zit de bloem nog in heur haar.

DEMUREN Ik tast naar de mijne. Ze is er nog. Ze zijn er dus nog. Vreemd. In mijnooghoek, de kant uit die niet de kant van Mar is, denk ik dat ik opeens iets ziebewegen. Wanneer ik met een ruk mijn hoofd in die richting draai is er natuurlijkniets te zien. Mar, zeg ik zacht, zie jij hier niets. Zij trekt me even tegen zich aan.Op de grens van zien en nietzien zie je alles maar half, zegt ze bedachtzaam,raadselachtig, alsof ze wel wist waar ik op doelde. Ik verdrijf het duister, althans uitmijn hoofd, en probeer opnieuw te ontdekken wat er voor ons ligt. Waar nu ineensuit het nagenoeg lichtloze onbekende een nauwelijks zichtbare lage rechthoekigeschaduw opdoemt die van alles kan zijn, en dus ook het door ons gezochte.Misschien.We pakken elkaar bij de hand en lopen voorzichtig en voettastend door het wachtendeaardedonker. Wanneer we langzaam dichterbij komen, verdicht de duisternis voorons zich nog verder tot een laag, schuurachtig bouwwerk. Is dit het? Zijn we er?Hoewel iets als een kindertuin hier nergens te ontdekken

Tjibbe Joustra, Superpop

116

valt, laat Mar mijn hand los en begint om het bouwsel heen te lopen, haar hand tegende muur. Kom op. Op zoek naar een ingang. Zonder veel enthousiasme begin ik haarte volgen. Wanneer wij op onze tastende weg twee hoeken zijn omgeslagen, komter tegen mijn verwachting in ineens toch licht in deze duisternis. Dwz een klein beetjelicht in de vorm van een zwak gloeiende peer boven een deur. We waden er door hetook nu nog kniehoge dichte donker naar toe en blijven staan. Boven de ingang, onderde peer, hangt een natte dweil die een spandoek is slap naar beneden half over dedeurpost. Onleesbaar. Geen andere mededeling prijsgevend dan dat het hier geregendheeft, niet al te lang geleden, want je mag aannemen dat ze geen dweil van eenspandoek gaan ophangen wanneer het nog niet geregend heeft. We kijken of er ergenseen bel zit, waarna Mar op de deur begint te trommelen. Er gebeurt niets. Vanuit hetbinnenste valt geen enkel licht naar buiten. Hoewel ik dat eigenlijk niet wil duw iktegen de deur die gewoon opengaat. Niet piepend, maar gewoon dus, geluidloos.Kris, zegt Mar, mij weer bij de hand pakkend, we gaan naar binnen. Wij duwen dedeur verder open en stappen de leegte, het ongewisse, tegemoet. Kijk uit.

DEMURENMar redt me. Van de afstap, want de vloer blijkt hier een flink stuk lagerte liggen dan de wereld buiten. Struikelend hervind ik mijn evenwicht. De deur isvanzelf weer dichtgegaan. Mar, waar zit hier de knop van het licht. Volgt vierhandigtasten naar wat een einde aan de duisternis binnen moet maken. Met een plotselingetik klikt Mar het licht aan, waarna wij in een matig verlichte gang blijken te staanmet aan het einde weer een deur. Waarop een groot stuk papier zit. Informatie? Wijslaan de armen om elkaars schouders en lopen eropaf. Mar's hakken op de betegelde

Tjibbe Joustra, Superpop

117

vloer echoën sinister door de stilte. We bereiken het papier. Wat staat erop. De tekstlijkt haastig met de hand geschreven en geeft zijn inhoud niet in een oogopslag prijs.Uiteindelijk weten wij met veel ooggeknipper en elkaar aanvullend iets te lezen als:

DE BUURTBOEIVRG BRTCMMSSTHE ARTSIDERSPOPPOESHARDE HOEMPAMISSMISTIKAOK STAA

De rest is er niet. Afgescheurd. Vrg brtcmmss. Ok Staa. Hoe is het mogelijk, we zijnhier dus toch goed, maar verder klopt er maar weinig, lijkt het. Harde hoempa? Oja,folk metal natuurlijk. Mar wat nu. Voordat we proberen of ook deze deur openkan,draaien wij ons naar elkaar toe, en kleven onze koude monden op elkaar. Langzaamvoelen we weer warmte, vergeten de duisternis van de kale vlakte. Waar zijn we.We maken onze lippen van elkaar los.

(En toen gebeurde er dat en toen dit. Ja. Strelend, zacht en diep. Ja toch? Mm. Later,woorden. Het is nog steeds dinsdag vandaag, wat ik vergeten was. Te schrijven.)

DEMURENWat doen we hier.

Poppoes Op weg naar het nieuwe optreden van de tekstdichter geven de meisjes nuvoor de tweede maal een opvoering; het gegeven dat ze nog geen teksten hebben,begint een

Tjibbe Joustra, Superpop

118

mate van vanzelfsprekendheid te krijgen die al tot nieuwe ontwikkelingen aanleidinggeeft. Ze zijn benieuwd of het publiek even enthousiast zal reageren als de vorigekeer.

DEMUREN Voordat wij besloten hebben om de hindernis in de vorm van de deurvoor ons te gaan overwinnen, horen we buiten een geluid, en onmiddellijk daarnade deur achter ons piepend opengaan. Piepend? Sneller dan het licht, in elk gevalhier, draaien wij ons om en zien een donkere figuur met een uitdovende zaklantaarndoor de deuropening naar binnen springen op de gangvloer die nog lager lijkt teliggen dan daarnet. Hee, brengen we alledrie tegelijk uit. De figuur heft in eenafwerend gebaar zijn armen op. Wie, weet Mar nu uit te brengen, ben je. De figherpakt zich, grinnikt. Kan ik beter aan jullie vragen, ik ben hier nml zoiets als debeheerder en dacht dat ik buiten iemand zag. Die deur hoort trouwens op slot te zijn,zegt hij er achteraan, even omkijkend. Wat staan jullie hier trouwens. Te doen? Nouniets zie je, wij komen voor Ok Staal.

DEMURENWat. Wie. Ja, die zou hier dus vanavond komen, wilde katten en zo.Nooit van gehoord zeg. Ik weet alleen dat het spul hier na de zooi die we gehadhebben dichtzit. Maar nu jullie hier toch zijn, maak het je maar even gemakkelijkvoordat je weer teruggaat. Mar en ik kijken elkaar aan in het schemerlicht van degang. De figuur lijkt nog even na te denken, loopt dan langs ons heen naar de deurwaar we voor staan. Ik maak die zolang voor jullie open. Kijk binnen maar wat rond.Ik moet nog ergens heen, maar kom hier straks toch weer langs. Een sleutel verschijntin zijn hand, hij buigt zich naar de deur die inderdaad op slot blijkt te zitten, en maakthaar open. Zuchtend zwaait de toegangsafsluiting opzij. De

Tjibbe Joustra, Superpop

119

deuromlijsting vult zich met duisternis. Wacht. De fig klikt om de hoek van dedeurpost het licht te voorschijn, onthult een grote schemerige wat is het, zaal, meteen laag plafond. Treed binnen. Aarzelend laten wij ons over de streep lokken, enbetreden de ruimte. Blijven weer staan. Ben zo terug, zegt de figuur en draait zichom. Draait zich weer om, neemt ons nog eens op. De bloemenkinderen, zegt hij,leuk. Na opnieuw omdraaien verdwijnt hij. Is hij weg zonder dat we de buitendeurhebben horen piepen. We kijken om ons heen. Een achtergelaten feest of zoiets, debuurtbelt. Ik trek Mar naar mij toe, troostend, vertroostend. Weer mis, zeg ik zachtmet mijn neus in haar krullen. We zullen hem niet te zien krijgen. En moet je zienwaar we zijn. Het blijkt een kantine-achtig zaaltje te zijn, met een grootdichtgespijkerd raam, een groot duister raam en een klein podium, waar de ene helftvan het meubilair tegenaan is geschoven. De andere helft ligt in stukken op een bergnaast de deur. Op de vloer heeft het glas gesneeuwd. We laten elkaar los en lopenknerpend naar een soort bar aan het einde van de ruimte tegenover het podium. Opde rand van de toog staat een glas troebel water dat de slag op wonderlijke wijs heeftoverleefd of er later is neergezet. Verder niets. We draaien ons om, steken de zaalover naar het podium, gaan op de rand van de verhoging zitten na eerst gekeken tehebben of er glas lag, maar dat ligt hier blijkbaar alleen op de vloer. Kris, zegt Marnadat we even met bungelende benen in het niets hebben gekeken waarvan de ruimtehier rijk voorzien is. Laten we kijken of hier niet iets als een toilet is. Met toebehoren.We laten onze ogen nogmaals over dat wat ons omringd gaan, en ontdekken zowaareen pijlvormig bord met de gewenste tekst. Mar springt knarsend op de vloer, looptweg in de richting die de pijl aanwijst. Ik volg haar voorbeeld, waarna

Tjibbe Joustra, Superpop

120

we in een nis werkelijk voor een deur met dameslogo komen te staan. Mar maakt dedeur zonder problemen open, we rollen naar binnen, knippen het licht aan, dat hetdoet, en draaien voor de zekerheid het slot om, wat ook kan. Zo.We zijn naar benedengevallen en in een soort duinvallei terechtgekomen, waar ik overeind krabbelend hetzand van Mar afwrijf, en zij van mij. Onzin. We hebben ons languit in het zand latenvallen, dat koesterend aanvoelt als een zacht bed. De bodem. Alles is zoals het wastoen we hier gekomen zijn. Of het is of wij hier al langer waren, eerder. In mijngedachten kijk ik uit over een zonovergoten wereld, waar we op onze rug in het zandliggen, kijkend naar een langzaam boven ons voorbijdrijvend eindeloos eilandenrijkvan grote witte wolken, waartussen het blauw van alles wat erachter, erboven, is tezien is. De onwerkelijkheid lijkt ozo tastbaar nu, maar een greep zal een misgreepzijn. Mar lacht zacht. Ik hoor dat Mar zacht begint te lachen. Of lachte ze al. Wedrukken ons tegen elkaar aan. Verdwijnen.WORDT VERVOLGD

DEMUREN Ik kijk rond. We bevinden ons in een klein en smerig sanitair hok, meteen wasbak, een pedaalemmer, een lege handdoekroller, een gelegenheid. En eenmistige spiegel waarin we in een waas Mar en Kris zien staan. We omarmen elkaar,buigen ons naar onze evenbeelden. Mar begint in haar tas te rommelen, diept er heteen en ander uit op dat ze op de rand van de wasbak zet, balanceert. Uitstekend. Goedidee. Ik doe de deur van de gelegenheid open, waar tegen alle verwachting in eenrol belangrijk papier hangt. Meteen maar een flink stuk er afgescheurd, dat ik onderde pissige straal van de wasbak natmaak. In een paar vegen is de mist op de spiegelopgetrokken. We kunnen.

Tjibbe Joustra, Superpop

121

DEMUREN Te verbergen hebben we niets dus beginnen we maar gelijk met de fondde teint (neige, peu de poudre) en de rouge (roze). Op deze basis brengen we deoogschaduw (nuit), ooglijner (kohl noir), geen mascara en de lipstift (pourpre foncé)aan, waar we beslist veel korter over doen dan hoort. Geen wonder dat Mar bijnaalles bij haar had. En we bekijken het resultaat.

DEMURENWe zien twee fatale meiden die figuren zoals we die nog tegen mogenkomen zeker het nakijken zullen geven. We knuffelen elkaar voorzichtig om debeschildering niet aan te tasten.

DEMURENMooie Mar. Koele Kris. Weerschijn. Hooghartig, ongenaakbaar, kijkenwe elkaar in de ogen.

DEMUREN Pissen, zegt Mar en verdwijnt in de gelegenheid. Ik bekijk mezelf nogeens, haal een hand door mijn haren, met de andere voelend of de bloem goedzit. Ikbuig mij naar me toe, adem op het glas. Met mijn vinger schrijf ik mijn naam erin.Au. Die spiegel is stuk. Ik bekijk mijn vinger. Bloed? Wat. Niets te zien zelfs. Markomt terug, we lachen elkaar opgewonden toe, waarna het mijn beurt is om degelegenheid te proberen. Even later staan we beiden met een oor tegen de gangdeurvan het sanitair gedrukt, want Mar denkt iets gehoord te hebben. Ik ook trouwens.Wij horen zwak het geluid van glas tegen glas. Mar draait langzaam het slot om, welopen behoedzaam door de nis terug naar het zaaltje. Hier blijkt zich inderdaadiemand, een nieuwe figuur, te hebben gemanifesteerd die met zijn rug naar ons toeachter de bar met iets bezig is wat voor ons niet te zien is. Mar en ik knarsen eenpaar passen verder de

Tjibbe Joustra, Superpop

122

zaal in, wat de fig plotseling doet opspringen en ons met open mond ontdekken.Sprakeloos. Tot hij iets weet uit te brengen wat we niet verstaan. Hoi, zegt Mar, wijzijn hier, ja wij konden hier zolang wachten tot de beheerder was het toch terugkomt.Wie, horen we de nieuwe fig nu duidelijk zeggen. Wie bedoel je. Maar we vindendat hier nu wel genoeg bedoeld is, en lopen verder in zijn richting. Duidelijk wordtons al wel, gezien zijn aanblik, dat hij de onze als verduidelijking al goed genoegvindt. Wat natuurlijk ook de bedoeling was van onze cosmetische handelingen,daarnet. Zo ongeveer. Dichterbij gekomen zien we dat er achter de bar een soortbrandkast blijkt te zijn, die openstaat, en gevuld lijkt met flessen. We lopen door totaan de bar, leunen voorover naar de fig, die naar ons knikt en zich omdraait. Ietsdrinken misschien, vraagt hij over zijn schouder. Mar kijkt mij aan. Graag, zeg ik,wat heb je. De fig graait wat in de kluis. Dit en dit en deze, zegt hij zich weer naarons toedraaiend. Hij laat ons een en ander zien, dwz zet de drie bedoeldekeuzemogelijkheden op het blad van de bar voor onze neuzen. Wij kiezen anoniemnee unaniem voor deze. De figuur voorziet ons hierop van twee flesjes. Rondje vande zaak zeker, zegt Mar zacht. Ik lach. Allicht. De fig hoort niets, lijkt niets te horen.Wij beginnen aan onze consumptie. Zonder glazen. Op de vloer zeker. Uit een nuopkomend gebrek aanmet zijn houding raad weten giet de figuur zijn eigen verteringhaastig in zijn keelgat. Proestend kondigt hij aan nog even naar achteren te moeten,en verdwijnt. Wat je zegt. Mar en ik zuchten, bekijken ondertussen onszelf nog eensgoedkeurend. Als beloning zetten we de fris, want dat is het, nog eens aan onzefelgekleurde lippen, lessen onze dorst. Wij zetten het glaswerk met een klap terugop de bar, lopen knerpend over de glasvloer naar de andere kant van de zaal

Tjibbe Joustra, Superpop

123

om weer op de rand van het podium te gaan zitten, waar we ons bezinnen op wat onsnu te doen staat, nu een en ander zo gelopen is dat we vanaf dit punt een weg terugmoeten volgen, voorlopig. Hoeveel zijn we opgeschoten.

DEMUREN In het duistere raam opzij van ons zie ik ons zitten. Het is werkelijk weljammer dat er geen publiek is om van onze aanblik de betovering te ondergaan. Enwaar zou de figuur van de bar gebleven zijn. Hij blijft wel een beetje lang weg, enwe horen ook niets meer. Kijken, Mar? We besluiten te gaan zien en knarsen onseen weg naar de nis. Die donker is. Wij tellen tot drie en gooien dan de deur met eenherenlogo wijdopen. Erachter zien we niets dan de ons ondertussen hier zo bekendeduisternis. We roepen: figuur. De stilte wordt er alleen maar meer van als zoietsmogelijk is. Dit is wel duidelijk Mar, zeg ik. Ook deze fig is verdwenen. Waarheen.Laten we maken dat we hier wegkomen. Mar pakt mij bij de arm, we laten deherendeur gapen en staan zo snel buiten dat we bijna niet gemerkt hebben dat degangvloer nog weer lager leek te liggen, zodat we pas na een knieheffende opklimweer buiten staan. Wat achter ons blijft is dat wat er niet meer is. Hier in het donker,wat er nog steeds blijkt te zijn. De deurpeer is uit.

DEMUREN Hoe komen we weer bij de straat. We pakken elkaar bij de hand. Marheb jij de deur dichtgedaan. Mar draait zich half om en ziet wat ik al zag, de deur isdicht, weg binnenlicht. Ze schudt haar hoofd op de rand van zichtbaar. Wadend doorde dichte duisternis begeven we ons naar de hoek van het bouwwerk. Mijn handhoud ik tegen de koud aanvoelende stenen om deze, de hoek, niet te missen en niette ver te lopen. Zo vinden we hem en slaan hem om. En

Tjibbe Joustra, Superpop

124

nu op naar de straat, die ergens voor ons zou moeten zijn, verborgen op de bodemvan het diepe donker waarin we hier zijn ondergedompeld. Ik voel hoe Mar in mijnhand knijpt, en ik draai mij naar haar om. Wij slaan onze armen om elkaar heen (opgevoel, waar wij goed in zijn). Mar, zeg ik. Kris, zegt Mar. Samen zullen we elkeonzichtbare avond- of nachtwereld overwinnen en achter ons laten. Ik zuig op Mar'stong, zonder dat onze lippen elkaar aanraken, de duisternis trekt zich terug. Wanneerwe elkaar hebben losgelaten zien we opeens beter waar we zijn. Het is nog steedsdezelfde vlakte der duisternis, maar wij zien een lichtere streep daar waar de wegmoet zijn. Daar. Daarginds. Niet eens zo ver. We gooien ons struikelend vooruit, enbereiken na nog een korte strijd met alles wat duister is de straat.

Poppoes Succes. De meisjes besluiten op de ingeslagen weg door te gaan; ze zullendan ook van de medewerking van de tekstdichter afzien, maar hem wel na zijnoptreden gaan bedanken, omdat hij hen, bij wijs van spreken, op het goede spoorgezet heeft.

DEMUREN Uithijgend hangen we tegen elkaar aan. Hoewel er nog steeds geenstraatlicht te zien is, is de duisternis hier al minder dicht, al beginnen er nu wel vanuithet niets flarden kille mist om ons heen te zweven. Waardoorheen ik dicht bij onsnaast de weg een bordenhouder van het openbaar vervoer denk te herkennen. Vreemd,maar gelukkig dat er hier een is, zodat wij niet helemaal hoeven te lopen. Als we alzouden weten hoe. Voordat we naar de paal toelopen, kijk ik nog eenmaal in derichting van de donkere vlakte. Het volstrekte niets wat ik daar zie is het antwoord,en het staat als een muur langs de weg. Kom op.

Tjibbe Joustra, Superpop

125

DEMURENMar en ik bereiken de stoppaal, kijken of hier misschien niet iets als een(licht- en eventueel hoopgevende) dienstregeling aanhangt wat niet zo is, en latenons zakken, om met de busstok als ruggensteun zittend de dingen af te wachten diekomen gaan. Die nog niet komen. Zie de romantiek van zitten wachten, ergens, langseen uitgestorven straat in een idem landschap, omspoelt door de koele golven vanmist en duisternis. De zee nooit echt verdwenen. Hoe lang heeft wachten zin. Wijslaan de armen om elkaar heen en wachten wat.

DEMUREN Tijdens het verstrijken van de tijd maak ik het mij iets/veel makkelijkerdoor nog wat verder onderuit te zakken en mijn hoofd op Mar's schoot te vleien.Gelukkig dat het wegdek hier weliswaar voor kontkoeler speelt maar niet nat is. Watnog helemaal niet zo vanzelfsprekend is, omdat alles hier verder nogal kil en vochtiglijkt. Mar woelt met haar handen wat door mijn haar, een aangename warmte begintzich te verspreiden en ik sluit mijn ogen.

DEMURENMar kust mij wakker. Blijkbaar ben ik even weg gesoesd. Ik zoen haar,voorzichtig, glimlachend terug, ga rechtop zitten. Kijk ommij heen, kijk verwonderdom me heen. Waar is de paal van het openbaar vervoer gebleven, en waar trouwensde straat. Mar, wil ik zeggen, draai mij om, maar ook Mar is nergens meer te zien.Ik ontdek dat de mist opgelost is en de avond nacht geworden. In een heldere hemeldraaien de sterren om een stralendemaan.Mijn schaduw tekent zich naast mij scherpaf op de grond van wat nu duidelijk te zien is als een volkomen vlak en leeg landschap.Leeg? Van ergens, onduidelijk waar precies, hoor ik zwak een ritmisch getrommeldat langzaam toeneemt

Tjibbe Joustra, Superpop

126

in volume of misschien dichterbij komt. Ik kijk opnieuw rond en ontdek niet eenszo ver weg een met de rug naar mij toe zittende trommelaar, die met gekruiste benenop de grond zit en een paar kleine trommels bespeelt. Traag en hypnotiserend.Aanstekelijk. In het vreemd heldere kleurloze licht van maan en sterren, recht voorde trommelaar en mij, middenin de lege vlakte, komt de lucht in beweging en eengedaante verheft zich van de grond, lijkt er met onwezenlijk vertraagd gebarenspelgewichtsloos uit omhoog te stijgen. Heel langzaam zie ik de verschijning zichontvouwen tot een oogverblindendwit oplichtende, ja, wat, eenmaangodinmisschien.Onwerkelijk en ongrijpbaar. Klanken verwoorden zich in mijn hoofd, willen dit,maar blijven steken ergens op de grens tussen net niet en net wel. Rite of light? HeksieHippiehok? Dance of darkness? Glanzend in het maanlicht rekt zij, denachtverschijning, zich tijdvertragend helemaal uit, strekt haar armen verder en verderomhoog. Klauwt haar vingers, grist met een razendsnelle graai de maan uit de lucht.Alles wordt donker, stil. Alles begint weer.

DEMUREN Kris. Wakker worden. Mar schudt mij bij de schouders en ik wordtwakker. Kris, we zitten hier verkeerd. Koud en versuft krabbel ik overeind. Geslapen?Omme heenkijkend zie ik dat alles nog of weer zo is als het was: straat, paal, avond,nevel. Mar. Mar waar zijn we hier. We moeten naar de andere kant van de straat,deze gaat de verkeerde kant op. Ze wijst van de vervoerspaal schuin naar destraatoverkant, waar ik nu inderdaad iets zien kan wat wel een overdektewachtgelegenheid lijkt. Een bushok, opgedoemd vanuit de mist. Met mijn handenmijn koude billen masserend, loop ik langzaam achter Mar aan naar de overkant.Kijk nog eens om, maar het lichtritueel of de dans

Tjibbe Joustra, Superpop

127

van de duisternis of wat het ook was, schijnt zich daar niet meer af te spelen. Dichtenevel hangt boven de vlakte en er is niets meer te zien. Of toch? Kun je een in eenflits opdoemende en direct weer verdwijnende schim van kou zien zonder dat je ietsvoelt, of hoort. Ik huiver. Ik huiver nog net niet en wij bereiken het wachthok, datzowaar een verlicht wachthok is. Met een deur, die Mar nu openduwt. Is het eraangenamer toeven dan buiten? Wij gaan naar binnen. Het is er net zo leeg en koudals buiten. De verwarming uit en het openbaar vervoer blijkbaar ook, want behalveons is er ook hier niemand die wacht wie weet waarop. Op een zomaar aanwezigbord vol vertrektijden ontdekken we dat wij hier weliswaar aan de goede kant zijn,maar dat de rit van ons zeker als toetje bedoeld is, want zo'n eind weg in de tijd datverder wachten nutteloos is. Wat overblijft is een metafoor. Het wachten in een hokop een bus als het afwachten van datgene wat komt, ooit komt. Of nooit komt.Waarbijhet je natuurlijk vrijstaat het hok uit te lopen of niet met de bus te gaan. Ik draai mijom naar Mar. Liften.

DEMUREN Voordat we hebben kunnen besluiten zien we door het troebele glas vanhet wachthok en de duisternis en mist buiten een paar lichten dichterbij komen diede goede kant uit lijken te gaan. Kom op. Naar buiten. In een deuromdraai staan wijweer langs de kant van de straat, naar de naderende lichten gebaren makend die meerstoppen dan liften betekenen. Het vervoer doet zowaar het eerste, en nadat Mar dedeur heeft opengetrokken en bevelend: die kant, heeft gewezen, ook het tweede. Wijspringen door de scheiding tussen buiten en binnen alle twee naast de bestuurstervoorin, want er blijkt geen achterin te zijn. Ik sla de deur dicht. De stuurvrouw lacht,en zet de wagen

Tjibbe Joustra, Superpop

128

in beweging. We hebben verder nog niets hoeven zeggen/vragen. Door de kleineachterruit zie ik eindelijk de plaats van ons avondlijk en duister verblijf hier abruptin donker en mist uit het zicht verdwijnen.

DEMURENWaar gaan we precies heen. Ik maak het mij gemakkelijk tussen Mar ende binnenkant van de deur. Door ons overhaaste maar niet betreurde vertrek heb ikhaar nog niet kunnen vertellen van mijn maandroom. Als het dat was tenminste. Inmijn gedachten het gemiste optreden waarvoor wij hier kwamen afzettend tegen hetschouwspel waarvoor ik niet kwam, maar dat ik wel gezien heb, denk gezien tehebben, hoor ik dat Mar inmiddels met de bestuurster in gesprek is. Toevallig, zegtdeze, werk ik daar en daar in een eettent, doe vanavond de laatste uren. Dat istoevallig, zeg ik, weer bij mijn positieven, die kant moeten wij ook juist op, enmisschien kennen we deze zaak zelfs wel, als het tenminste dezelfde is, niet Mar.We giechelen, wat de stuurvrouw wel goed schijnt te vinden, want zij lacht vrolijkmee. Een en ander maakt dat ik eigenlijk ook wel weer trek in iets begin te krijgen.Na ons verblijf in het ongewisse. Ik zie dat de mist ondertussen verdwenen is en deweg voor ons met hoopgevende snelheid onder ons verdwijnt, druk mij wat dichtertegen Mar aan. Verder maar met het verslinden van de nog te overbruggen afstand.

(Voor wie dit leest) Vandaag: op het scherp(st) van de week.

DEMUREN Kauwgum, vraagt de bestuurster van onze snelle (ver)plaatsmachine naenige tijd/afstand. Kauwen. Altijd. Ze diept wat op vanuit de binnenkant van de deuraan haar kant, geeft Mar en Mar geeft mij. Wij kauwen en we zijn op

Tjibbe Joustra, Superpop

129

weg op een warm verblindend wit zandstrand met overal de verte om ons heen. Diepen blauw als diepte zonder oever. Mar. Kom op Kris. Mar trekt me mee, samenduiken we er doorheen.WORDT VERVOLGD

DEMURENWe kauwen en we rijden een nieuwe weg op die ons over land en waterverder voert en tegelijk terug, het zgn oude land weer op. De nacht is nieuw, hetverkeer groeit aan, en vele lichten beginnen ons tegemoet te komen. De bestuursterlaat de motor zingen, haalt in, remt af, laat ons op weer een andere weg belanden.Deze is recht, minder druk, en uit mijn raam zie ik in het donker het water van eenkanaal oid rechts naast ons glinsteren. Niet in het maanlicht, want hoewel hier geennevel is, blijft de hemel leeg. Voor ons doemt een donkere bus op. We minderenvaart, gaan er voorbij. DeMystery Bus?

DEMURENWe kijken opzij, en zien een doodgewone bus die ook de rit van ons noglang niet kan zijn. Na een slinger in de weg en nog een, belanden we tussen huizen,komen over een brug of sluis en stoppen voor wat werkelijk de zaak van damespietblijkt te zijn. De bestuurster zet de motor af, wipt naar buiten. Ik ontgrendel de deuraanmijn kant en wringmij naar buiten gevolgd doorMar.We gooien de leegte achterons dicht, en zijn weer waar wij al eerder waren, al komen we hier nu op een anderemanier. De bestuurster gaat ons voor naar de deur van de zaak, en wij betredengezamenlijk de ruimte, de leegheid binnen verdrijvend, terug in de tijd. Dwz het lijktof de tijd hier stil heeft gestaan, want alles is nog precies zo als de vorige keer.Dames?! Mar en ik kijken elkaar aan. We zijn weer bijna thuis.

Tjibbe Joustra, Superpop

130

DEMURENDe stuurvrouw is in het binnenste van de zaak achter een deur verdwenen,en wij begeven ons naar het buffet. Dames?! Zegt u het maar?! Wat zal het zijn?!Voordat wij een antwoord hebben kunnen verzinnen, gaat de deur achter frietpietalweer open en de bestuurster verschijnt. Met een klap op zijn schouder lost ze Pietaf. Wij lachen. Piet af. We bestuderen de eetwijzer. Maar juist als we iets willenzeggen blabla, legt de bestuurster/frituurster ons met een vinger op haar getuite lippenhet zwijgen op, wacht maar eens af. Dit belooft iets.

DEMUREN In afwachting ontdoen we ons alvast van onze mondvulling en makenweer een keus uit de vele plastic krukken, en gaan voor het raam zitten. Wat bijnadubbelzitten wordt, want onze spiegelbeelden worden door het neonlicht binnen ende duisternis buiten perfect weerkaatst in het muurhoge glas. Mar en ik kruisen onzeblikken. Mar kijkt in de ogen van spiegelkris, ik kijk in de spiegelogen van Mar.Tegelijk likken wemet het topje van onze tongen langs onze gekleurde lippen.Makeneen kusmond. Giechelend wenden we ons naar de werkelijke ander, pakken over detafel heen elkaars hand vast. Horen we buiten gedempte tekenen van vrolijkheid?Wij kunnen niemand zien, en giechelen nog harder. Wanneer we ons oprichten staatde frituurster naast onze tafel met haar keus. Van het huis. Het ziet er goed uit en webedanken haar omslachtig, even uitgebreid als dat we nu een en ander de eer zullengaan aandoen. Eet ze Mar. Kris. Een zaak uit duizenden. Wat ontbreekt er nog. Eenklant.

DEMUREN En ineens is er een klant. En dan wilde ik wel dit gewisseld hebben inmunten voor de tel, graag, want ik heb alweer mijn handmeester niet bij de hand.Mar en ik.

Tjibbe Joustra, Superpop

131

Kijken elkaar aan. Waar hebben we deze stem, deze tekst, meer gehoord. Mar schietin de lach met volle mond, en ik weet opeens wat, wie, hier nog ontbrak en nu nietmeer. Hij. Half stikkend kijken we opzij waar we natuurlijk niet iemand anders zienstaan. Ditmaal zonder pak, zak of doos, maar verder als eerder. Hij schijnt ons nogniet gezien te hebben, wat ik niet zo gek vind gezien onze cosmetische opsmuk diewe immers niet voor niemand hebben aangebracht. De jongen gaat met zijn gewisseldemunt naar het vertrouwde achteren om te bellen of hij

DEMUREN tot onze verbazing. Horenwe hem verbinding krijgenwant praten. Goedzoman.We prikken de laatste kruimels van onze borden en drinken de er bijgeserveerdekoele drank. Lekker, Kris. Heerlijk. Buik vol, Mar. Ik streel met mijn hand over mijnvolle maar nog steeds platte buik, zuig mijn longen vol ( ). De jongen heeftondertussen opgehangen en loopt naar het buffet van de frituurster, die zijn bestellinguit het vet in een plastic bakje schept, waarmee de eerste zich een plastic plek uit wilgaan zoeken. Volgt kruisen van blikken. Hee hoi. Hoi. Halleau. We lachen. Hij komtmet zijn bestelling naar ons toe, zet het op de tafel en blijft staan. Hoe. Jullie hier.Ik had je helemaal niet gezien zeg. Hoe gaat het. Hoe bestaat het, zeg ik, weet je, wijzijn hier op een nogal rare wijs terechtgekomen, hè Mar. Omslacht. Omslachtig,maar ga zitten joh, zegt ze. Onze jongen zet zich bij ons neer. Moest je hier weerergens zijn soms, vraag ik. Ten dele, zegt hij met volle mond, ik ben ergens langsgeweest en zou nog ergens anders langsgaan, maar dat heb ik afgezegd, zie je. Hijneemt opnieuw een hap. Zeker nog niets gegeten vandaag. Ik heb vandaag nog bijnaniks gegeten, verontschuldigt hij zich. Gaan jullie terug.

Tjibbe Joustra, Superpop

132

DEMUREN Vraagt hij een paar volle monden verder, ik bedoel, blijven jullie hiernog, ik ga zo meteen terug dus en als je wil kan je mee. Had je eigenlijk nog van metegoed ook. Hij lacht. Ik kijk naar Mar, Mar kijkt naar mij. Ben je met de fiets, vraagtze. De jongen knikt, omdat praten hem op dit moment bepaald onmogelijk is. Metzijn drieën op een wielewaai.Waarom niet. Het is nogal een eind, maar vooruit, doenwe, niet Mar. Desnoods trappen we om beurt, worden we ook niet zo koud. Wanneeronze vriend verzadigd is staan we gedrieën op, en terwijl hij vast naar buiten gaatom zijn trapkar van het slot te halen, nemen wij afscheid van de frituurster. Het bestehoor. Dank je voor alles. Mar haalt de bloem uit heur haar, geeft deze aan defrituurster, die haar meteen lachend achter een oor steekt. Wij buigen ons naar hetbuffet en geven haar geen boven het frituren uit klinkende zoen op de mond, maareen kushand ivm onze mondtooi. We beloven haar zeker nog eens terug te komenen deze zaak, haar zaak, van harte aan te bevelen aan wie maar horen wil. Hoi.Dagzwaaiend tegen dat wat achterblijft en al niet meer te zien is, lopen we naarbuiten, waar we onder een straatlamp de jongen zien morrelen aan het slot van zijnwielwerk. Vast? Nou dat niet direct, maar hij wil wel eens wat klemmen als het kouden vochtig is. Met een verrassende klik springt het slot open.

DEMURENWe kunnen. We besluiten dat Mar op de stang gaat zitten en ik achterop,terwijl onze jongen, warm tussen ons in, zal trappen. Onderweg zien we dan welverder. De jongen diept ergens iets op, en klemt de feestverlichting, fietsverlichting,om zijn linker bovenarm. Lacherig nemen we onze plaatsen in, steken slingerendvan wal. Wanneer we het felverlichte raam van de frituurzaak voorbijkomen

Tjibbe Joustra, Superpop

133

waarachter niets meer te ontdekken is, zwaaien we allemaal uitbundig. Bijnaondersteboven. Slingerend en stotend op de velgen zoeken wij onze weg. Na een erglangzaam begin rijden we als het goed is de bebouwde kom uit. Gaat goed zo hè,hijgt onze vriend een beetje maar. Volgens mij hebben we de wind mee. We waaienverder langs een weg tussen een donker water aan de ene en een (ver)lichte autowegaan de andere kant. Met een zacht heen en weer wiegende trapgang schuiven wedoor de nacht. Richting terug naar huis, zodat we uiteindelijk toch niet voor niets opweg zijn (geweest). Ik probeer om de jongen heen Mar even te omarmen wat nietgoed lukt. Wij gaan zo hard niet of ik begin al aardig mijn billen te voelen. Geenkoude grond deze maal maar staalvorm, buiszit. Stop. We stoppen. Doordat onzevriend ophoudt met trappen, want de weg gaat hier omhoog. Ik val bij het van debagagedrager (zeg dat wel) afspringen bijna op mijn kont, omdat ik een beetje stijfgeworden ben. Een brug. De brug, brengt de jongen uit, over het kanaal waarnaarzowel onze stad als een grote rivier die in ons land anders heet genoemd zijn. Rara.We lopen solidair met ons drieën naast het lege rijbeest tegen de helling op. Mar enik draaien met ons gat als onze vriend niet kijkt, proberen om ons bloed weer te latenstromen. Eindelijk boven, en ons wielpaard valt om. Rinkelend door de nacht stuitertde dop van de bel over het asfalt hop een rand over op weg naar de onzichtbarewaterige diepte beneden ons. De jongen zet de rest van het ros tegen de reling, waarwe naast elkaar over gaan hangen om even bij te komen.

STAD Daar drijft een bal. Waar. Laten we gaan voetballen. De jongens lopen overhet grasveld terug naar de meisjes. Juf en de kinderen zijn weg. Zullen we doen?Das trekt met

Tjibbe Joustra, Superpop

134

zijn schoen strepen in het grint. Mar stoot Kris aan. Laten we gaan gooien. Schoppen.Voetbal is oorlog. We winnen de wor. War.We winnen de cup. Een jongen met eenskateboard onder zijn arm loopt met verende passen voorbij. Hij mag zeker niet opstraat, zegt Rol en gaat breed lopen, zodat de jongen over het gras moet uitwijken.Hij doet het. Skateboards zijn uit. Koel. Maf. Een meisje met een slapende baby ineen tuig voor haar buik en een kind aan haar hand duwt Rol opzij, loopt naar eenkoekkar die iets verderop staat. Meneer koekkraam, de koekenman, lachthartverwarmend. Het kind krijgt een koek. Van koek krijg je puntjepuntje. Dorst?Heb jij geen dorst, vraagt Kris zacht aan Rol, dicht bij zijn oor. Krijgen wij een koek,wij hebben geen geld, zegt Mar met een lief stemmetje, terwijl ze Dee bij een armpakt. Deemerkt niks, wat niet waarschijnlijk is. Hij heeft trouwens geen geld, evenminals Rol en Das. Gevulde. Kruimel. Kom op. Toe nou. Daarginds is een drinkfontein.Ze slenteren ernaar toe, maar het ding blijkt omdat het fonteinseizoen allang afgelopenis, te zijn afgesloten. Opgedroogd. Uit. Wah. Stom. Stommerds. En ze slenterenverder. Nou moet je me zoenen, voor straf. Vooruit. Mijn tong is een snoepje, jemoet me helemaal oplikken. Horen de jongens niks? Demeisjes spannen hun spieren.Ze zitten hier met brommers. Wat? Dat? Dat is een motorzaag. Het vijftal loopttreuzelend naar daar waar blijkbaar gemotorzaagdwordt. Bij de uitgang aan de anderekant van het park staat een soort brandweerwagen. Een ladderwagen. Bovenop deuitgeschoven ladder is een jongen in een groene overal aan het werk met eenmotorzaag. Hij heeft een koptelefoon op en zaagt een tak van de een of andereboomsoort af. Om de tak is een touw gebonden dat naar beneden hangend terechtkomtop een volgende pagina,

Tjibbe Joustra, Superpop

135

waar het niet wordt vastgehouden door een meisje in een groen boompak met eenhelm op. Het meisje roept iets. Wat?

DEMURENKauwgom? Vraagt onze jongen, niet voor het eerst maar nog steeds evenwelkom. Graag. Wisselen, zegt Mar met kauwende kaken. Wij wenden ons van dereling af en staan weer bij de duowieler in trio(gebruik). We besluiten: eerst Mar,daarna ik. Daarna moeten we dan toch over zien te zijn. Voordat we weer op hettrapwiel klauteren, rinkelt de jongen nog even in gedachtenmet zijn bel, want doploosbetekent hier geluidloos. Achter hem omarmen Mar en ik elkaar, schouderdraaiend,tieten tegen elkaar wrijvend.We vertrekken. Over de brug moet het voorMar wegenshet hellende vlak naar beneden wel erg gemakkelijk gaan worden. Met de jongenachterop, Mar op de pedalen, ik op de stang, duwen we ons af en laten ons vieren(ons drieën vieren). Mar kan haar trapgat waar gaan maken. Wat ze uitstekend doet,zodat we al gauw een gemeente binnenrijden die precies zo heet als die plus men,even later gevolgd door de stad. Mijn beurt begint. De jongen voelt onopvallend aanzijn billen voor hij de bagagedrager wisselt voor de stang. Hij zal nog wel evenmoeten, net als ik, maar met Mar achter me moet het gaan, en ik begin na hetslingerende wegrijden te trappen of ik het nog nooit gedaan heb.

DEMUREN Zoals ik het nog nooit gedaan heb. Na enig bochtenwerk komen we langseen buurt die dorp genoemd wordt, en ahw een betonnen bakermat is. Een tramspringt hier tingelend weg met het vooruitziende opschrift LAATSTE RIT. Na veel latestraat en nachtstad wil ik uiteindelijk afslaan bij een park dat west thuis bestcompleteert plus er, ook hier. Oh? Even stoppen?

Tjibbe Joustra, Superpop

136

(Op een eeuwigdurende zondagmiddag, deze, het nu: voel ik, onderga ik, een heerlijk,traag rondwervelend en durend orgasme. Van zacht zijn, nieuw zijn, alles, eindeloostijdloos. Warmte, zon en stralend blauw; zonder tijd blijft alle nieuwe nieuw. Besta.Basta.)

DEMUREN Ik laat onze fiets nee rijbal, rijboel, uitwielen, de jongen draait zijn hoofdom, met zijn neus bijna die van mij aanrakend. Mm. Hij wijst naar de hoek van destraat. Die kennen wij. Mar? Waarom niet. Doen, hoor ik achter me. Ik stuur tusseneen paar geparkeerde auto's door op de stoeprand af, die ons terugstoot en ordeloosdoor elkaar gooit, half op straat half op blik. Over elkaar heen rollend proberen wijde knoop te ontwarren, krabbelen giechelend overeind nadat wij het eerste wat langerhebben laten duren dan ws nodig was. En we ontdekken dat de voorband niet eensplat is. Dit gaat goed vanavond. De jongen zet zijn stomme (lees belloze) dingelingtegen een van de overal hiervoor klaarstaande lampenpalen, maakt het stevig vast.Zo. Dicht tegen elkaar aanlopend gaan we naar de deur van de hoek die wijopenstoten.

Poppoes Niet omdat ze te laat waren, hebben de meisjes het optreden van detekstschrijver gemist, want dit is voor de tweede maal niet doorgegaan: een creatiefslop; de dichter heeft op hen gewacht, hij gelooft er niet meer in, gelooft niet meerin zijn werk. Om hem te helpen hebben de meisjes speciaal voor hem hun derdeopvoering gegeven. En hem hiermee zo overvallen, verrast, dat hij zich bij hen wilaansluiten, wat ze goedvinden; ze gaan samen plannenmaken. Taal van tekens. Terugnaar de wortels. (Dit laatste had misschien beter in het engels gekund, geklonken.)

Tjibbe Joustra, Superpop

137

STADWat? Die daar. Niks. De zaag die even stil was begint weer. Dat touw?schreeuwt Das. Om hem naar beneden te trekken, schreeuwt Dee. Op jouw kop, roeptMar. Valt vanzelf, roept Rol. De tak die door is begint te vallen en komt met eenplof op het gras terecht. Het touw komt er in een trage boog achteraan, het blijftnergens haken, waarmee het zijn nut nog niet bewezen heeft. De motorzaag zwijgt.Een jongen op een fiets rijdt voorbij. Je mag hier niet fietsen. Mag lekker niet. Fietsze maar. Stom joch. Zelffietser. Het meisje in het groene boompak klimt op de wagenen draait op aanwijzingen van de jongen bovenop de ladder de ladder naar een anderetak. Ze roept iets. De jongen met de kettingzaag haakt zijn gereedschap aan hetklimrek vast, komt naar beneden. Wanneer hij naast het meisje staat ruilt hij zijnkoptelefoon, die misschien iets anders is, voor de helm van het meisje. Voordat hijhem opzet streelt hij met zijn hand over haar haren. Kris geeft Rol een duw. Hetmeisje lacht, zet het oording op, begint te klimmen. De jongen springt van de wagenaf om naar de gevallen tak te lopen, die hij met zijn voet omdraait, waarna hij hettouw losknoopt. Hij rolt het op, loopt ermee terug naar de wagen. Ergens tussen deassen is een bergvak waar hij het instopt. Hij kijkt naar boven. Het meisje start dezaag. Even later valt de tweede tak naar beneden. Waarom hebben bomen takken,zegt Mar in de stilte van de zaag. Omdat ze net zo stom zijn als jullie. Zagenzagenpielenwielenwagen, zingt Dee. De bladeren vallen vanzelf al. Eikelboom, schreeuwtDas, want de zaag gaat weer. Stinkboom, stinkbom, wat je zegt dat ben je zelf, netgoed, roepen de anderen. Een onbepaald aantal takken later roept het meisje iets naarbeneden, klimt omlaag. De zaag heeft ze vastgemaakt aan een riem om haar middel.Wanneer ze beneden is schuift de ladder met een zoemend

Tjibbe Joustra, Superpop

138

geluid in elkaar, en wordt in de lengte van de wagen gedraaid. Stom dat ze eerst naarbeneden gaat. De jongen klautert in de cabine, laat de steunen van de wagen met eendruk op een knop omhoogkomen. Hij start de motor. Het meisje zet haar oording af,schudt haar haren. Ze springt naast de jongen in de cabine. Langzaam rijdt de wagenhet park uit. Wie stuurt? De takken? Voor de houtjatters. Houtpakkers. Motorbijl.Weten jullie niks anders. Elektrische bijl. Ben jij nog te klein voor hoor. Hoogtevrees?Ik niet. Hebben alleen meisjes. Jongens. Nietes. De meisjes springen om de jongensheen die hak- en maaibewegingen maken. Ze slenteren het park weer in, waar zetegen de gevallen takken aanschoppen, of er overheen wippen. Dee rolt er een ommet zijn handen. Er zitten olievlekken op. Moet jij doen. Mar zwijgt. Rol lacht hemuit.

(Maandag. Plaats genoeg? Zonder tijd is alles niets. Ik moet mijn aantekeningenbeperken tot het opschrijven van mijn opschieten, kort, van hoe ik opschiet. Voormezelf. Of niet. Ik beperk mijn notities. Schiet op.)

STADMoet je die stommerds zien, zegt Mar. Knerpend over het grint komt eenvrachtauto het park inrijden. De vijf laten het gevaarte voorbijgaan, lopen er achteraan.Ik heb mijn wagen volgeladen. Ik ook. Vanuit de laadbak wordt naar hen gezwaaid.Zwaaien ze terug? Je mag hier niet met vrachtwagens. Je mag hier helemaal niet. Deuitlaat van de zware wagen laat een paar harde droge knallen horen. In de laadbakwordt gelachen. Wat een oud ding. Stom hoor. Van de sloop. Stom. Kutkar. De kar,de wagen, rijdt in een bocht van het pad het grint af en het gras op. Hekken voor degekken. De vrachtauto stopt. Iemand springt uit de laadbak,

Tjibbe Joustra, Superpop

139

iemand anders begint aan de achterklep te morrelen. De motor wordt afgezet. Meteen klap.

STAD Valt de laadklep omlaag. Een luidruchtige groep springt in een wanordelijkekluwen op het gras. Iemand roept iets vanuit de cabine, die meteen omsingeld wordt.Mar, Kris en de jongens komen dichterbij. Hee. Wat is dat nou voor een ding. Zekijken in de laadbak, terwijl ze tegen de klep leunen die ze piepend laten wiebelen.Een paar jongens komen met een grote bos touw aanlopen. Wordt door ze in de bakgegooid.

STAD Een meisje maakt giechelend een foto of videoshot met haar handmeester.

PoppoesDemeisjes en de vroegere dichter gaan, met tekenen, schrijven. Tijd/plaats/

STAD Kris ziet het en steekt haar tong uit. Te laat. De groep verzamelt zich aan deachterkant van de vrachtbak. Rol en Dee hangen nog steeds tegen de laadklep. Iemandroept iets. Wat? Als jullie nou dat touw daar en daar aan vastmaken, dan kunnenjullie daar straks die kant op trekken. Oh. Een paar jongens klauteren in de bak,beginnen de bos touw uit te rollen die behoorlijk in de knoop lijkt te zitten. Er wordtiets geroepen. Stik, zegt een meisje. Ik kan zeilersknopen, zegt Das. Hoe dan. Doedan. Nou zo. Hij doet erg onduidelijk met zijn handen. Niemand is echt overtuigd.Knopen kopen. Openknopen. Ritsen. Opknopen. Durf je toch niet. Een opknoper.Opkoper. Een elektrische bijl om knopen door te hakken. Knoperdraad. Leuk hoor.Kettingkop. In de wagen zijn de jongens erin geslaagd een stuk touw uit de warboel

Tjibbe Joustra, Superpop

140

los te maken dat lang genoeg is om ergens aan vast te worden gemaakt, aan te trekken.Ze slaan het touw een paar maal om het ding dat op de laadvloer staat heen, enbeginnen het er omheen vast te binden. De dubbele dasknoop, zegt Dee. Om hemheen wordt gelachen. Das hoort niks, want bekijkt met zgn deskundigheid hetvastmaken van het touw erg aandachtig. Hebbes, roept iemand uit de bak. Het vrijeeinde van het touwwordt met een zwaai over de groep op het grasveld heen gegooid.Vele handen pakken het vast. Ook Mar heeft beet. Das en Rol proberen haar weg teduwen, wat niet lukt omdat het niet nodig is, want het touw is lang genoeg om dooriedereen te worden vastgehouden. Nog niet hoor, roept degene die het werk verdeelt.Ze overlegt met de bakgroep. Bij hen die moeten trekken wordt geduwd, omgevallen,opgestaan, voor clown gespeeld. Clown? Dee enMar proberen met een onverwachteruk aan het touw Rol te laten struikelen en struikelen zelf, want iemand anders deedhetzelfde. Een jongen die aanwijzingen geeft roept iets. Menner, men jezelf, roepteen meisje terug. Aanwijsneus, schreeuwt een ander. In de wagen wordt met deschouders tegen het ding erin geduwd.

STAD Touwrukkers, trekkers, in formatie. Ja, nou, zachtjes hoor, roept dewerkverdeelster vanuit de laadbak. Gaat zelf mee duwen. Onder het gezamenlijkzingen van het bekende touwtrekkerslied, wordt er onbeheerst aan het touw gerukten getrokken, dat opeens met een schok naar achteren schiet. Voorzichtig. Stoppen.Niet meer trekken. Het ding in de laadruimte is een stuk verschoven en staat nog nate wiebelen. Is niet omgevallen. In tegenstelling tot het touwkoor dat bijna helemaallanguit in het gras ligt. Kris die nog staat laat zich vallen. De jongens die het touwhebben vastgemaakt

Tjibbe Joustra, Superpop

141

kijken zo te zien of alles nog vastzit. Er wordt geschoven, verschoven, rechtgetrokken.Iemand gooit iets dat ergens af is gevallen uit de wagen. Opnieuw geroep. Erglangzaam komt het koor weer overeind. Wie is de laatste. Wanneer iedereen staatroept een meisje: ja. Het zingen begint weer en er wordt bijna net zo onbeheerst alseerder aan het touw gerukt. Het ding in de laadbak schuift schuddend naar de rand.Stop. We zijn iets vergeten. De touwzangers zwijgen en laten het touw los. AlleenDas probeert nog door te gaan, maar er zit geen beweging meer in. De jongens in dewagen lopen naar voren om aan een grote stapel karton die tegen de cabine aanligtte gaan trekken. Ze schuiven hem naar achteren, duwen hem over de rand. Iedereengaat erin graaien. Ook Kris, Mar, Dee, Rol en Das hebben gauw genoeg in de gatenwat er moet gebeuren. Even later zit iedereen ijverig te vouwen. Dozen. Een groteberg dozen begint zich op te stapelen tegen de achterkant van de vrachtbak. Eenstunt. Wat? Om op te springen. Opvaller. Langzaam vallen. Opschepper. Al gauwkomt de stapel tot aan de rand van de laadvloer. Vanaf daar loopt hij trapsgewijs afnaar het gras. Hou maar op, zegt iemand, genoeg zo. Het karton is trouwens ookbijna op. Maar nog niet helemaal. Rol en Dee vouwen de laatste rest tot doos enbeginnen ermee te schoppen. Mar en Kris worden al bijna geraakt. De doos gaatvliegen, nog meer overdozen gaan vliegen, er ontstaat een dooshoos. Even serieusnou, ja, roept iemand vanuit de wagenbak boven het rumoer, uit. Ze moet het eenpaar maal herhalen, tot alle restdozen aan flarden zijn. Iemand gaat de restantenoprapen, al gauw geholpen door een paar anderen. Ze proppen het karton in een alovervolle openbare prullenbak die hier toevallig aan de rand van het grasveld langshet pad staat. De zangers verzamelen zich weer. Das trapt nog tegen een

Tjibbe Joustra, Superpop

142

achtergebleven stuk doos aan, maar komt dan toch maar bij de anderen staan omdatdie niet op hem letten. Het touw wordt door vele handen van het gras opgeraapt, debeide meisjes en de jongens dringen zich ertussen om weer een plaats om te trekkente bemachtigen. Opgepast, nog niet, ja, nou. Zingen, rukken trekken. Met een schokkomt het touw strak te staan en zingt mee. Het ding in de laadbak begint te wankelen,valt om, kantelt op de dozen die met een zucht onder het gewicht bezwijken. Roltschuin opzij, waar het met een rammelende plof op het grasveld terechtkomt.

STAD Belandt. Iedereen springt erop af. Het moet overeind. Er zijn handen te veel.En langzaam wordt het ding onder onverstaanbare aanwijzingen rechtgezet. Moet iedaar blijven staan. Zie jij wielen dan. Weet jij soms wat het is. Ik wel. Ik lekker ook.Het touw wordt losgemaakt, opgerold, en ergens achter de wagen neergelegd waarhet hopelijk straks niet vergeten wordt. Een paar meisjes duwen de achterklep omhoogen maken haar vast. De motor van de vrachtwagen wordt gestart. Opzij man. Meteen boog rijdt de wagen over het gras terug naar het pad, in de richting van de uitgangverdwijnend. En de dozen? Om het ding is door de groep samen met Kris, Mar ende drie jongens een kring gevormd. Twee jongens zitten wat te prutsen aan een soortdoek die er omheen zit. Het lijkt wel een omhulling. De onthulling van de rammelenderammelaar. Bebie. Misschien is het wel kunst. Ja. Ik ga later ook kunstenaar worden,lekker klungelen en knoeien. Kluns. Mooie artiest. Mar piest. Psst. Pff. Kut. En komtde koning of koningin zo. Hè ja. In Artis. Oh, ranje. Om aan een touwtje te trekken.Artiest in Artis. Dan zijn ze mooi te laat. Wij worden later bjoetiekwiens. Eenelektrische schaar om linten door te knippen. Let nou op, flauwerds.

Tjibbe Joustra, Superpop

143

Wat ister minister. Wurgemeester. Prins lintjeknip de laatste. Iemand begint weerzacht zingen, de anderen nemen het over. Het gezang dat deze keer een nieuw liedis, vult de lucht tussen de kring en het ding er middenin. Op een onbekende maardaarom hopelijk niet minder aanstekelijke melodie die steeds herhaald wordt, wordtiets gescandeerd. Kris probeert het te verstaan.

STAD Pas wanneer alle stemmen hetzelfde ritme gevonden hebben wordt ineens detekst duidelijk. Boeken zijn het bos, letters bladeren. Boe!ken zijn het bos! Let!tersbla!deren. Begeleid door het koor op tien loopt een meisje met een kan in haar handnaar het ding toe. Ze giet de inhoud erover uit. Ze gaat hem in de fik steken. Hetmeisjemet de kan doet een paar stappen terug, gooit een brandendewegwerpaanstekernaar het besprenkelde doek dat met een plof in brand vliegt. De vlammen schietenmeters omhoog. Het doek krult, gaat op in rook. Het geluid van een toestel tot hetgeven van geluidssignalen komt dichterbij. Het vuur dooft even snel als het isopgelaaid. Eindelijk zien Mar, Dee, Rol, Das en Kris waar ze zo hard aan getrokkenhebben. Om hen heen wordt gejuicht, gelachen, geschreeuwd. Gehuild? Middeninde kring staat tussen nog wat narook een roestige plastiek van geen boek of bos maarvan een soort boom, waaraan letters zitten ipv bladeren. Wanneer iemand er met eenstok tegenaan duwt, blijkt dat ze nog kunnen draaien ook, de letters. Iedereen staatop, pakt elkaar bij de hand en begint onder het opnieuw scanderen van deletterbosleuze rond het beeld te draaien. Het toestel tot het geven van geluidssignalenvan de brandweer en de brandweer zelf komenmet gierende banden het park inrijden.Grintknerpend komt hun wagen voor het grasveld tot stilstand. De brandweer springtnaar

Tjibbe Joustra, Superpop

144

buiten, loopt op de kring af, vormt zelf een kring en begint het brandweerlied tezingen. Nee, de brandweer blijft staan en lacht. Zonder te spuiten. Het toestel tot hetgeven van geluidssignalen van de politie en de politie zelf draaien met slippendewielen het park in.

(Zaterdag. Za-ter-dag, schiet op. Ik laat papier vrij. Liet. Nu schrijf ik op sneeuw. Insneeuw? Snippers.)

DEMUREN Binnen springt de leegheid opnieuw voor ons uit, uit de weg, en wekomen door een korte gang in een langgerekte halfdonkere en nu gevulde ruimte,waar zo te horen goede metal niet te zacht wordt gedraaid. Hoi, roepen we naar defiguur achter de tap, die we hier nog niet eerder gezien hebben, maar nu dus wel.Wij maken kennis, wisselen van gedachten, die we daarna weer bij ons houden.Waarzullen we gaan zitten. We besluiten ergens achterin, waar we de muur voor onszelfhebben en tegelijk de hele zaak gezellig zullen kunnen overzien. Wij werken onsdoor de groeiende drukte ernaar toe. Jullie, vraagt de jongen wanneer we achterinde zaak zijn aangekomen. Ik wurmme uit mijn jas want behoorlijk bezweet. Drinken,jij, Mar? Driemaal van hetzelfde doen? zegt ze. Ik vind het uitstekend, ook de jongenknikt goedkeurend en loopt naar de tap. Mar en ik maken het ons alvast gemakkelijk.Natuurlijk. En wat we na al die inspanningen zeker verdiend hebben, en wat hiergoed lijkt te lukken. Nadat we elkaar nog eens even, voor zover de instandhoudingvan onze cosmetica dit toelaat, lekker opgevreeën hebben, kijken we om ons heen,zien en horen overal figuren. En muziek. Waar blijft de jongen.

Tjibbe Joustra, Superpop

145

DEMUREN begin een beetje met mijn hoofd te bangen op de death die hier het toevenzo genoeglijk maakt dat

STAD stoppen achter de auto van de brandweer. Een overval. Wagen. De vijf hebbenzich uit de kring losgemaakt. De emmee. Mobiele eenheid, mob. Traangas. Helmen.Knuppels. Schilden. Lezerkanonnen. Allesverpesters. De emmee trekt vastberadenop naar de groep om het beeld. Veel emmee. Gebarricadeerd. Gearresteerd. De politieomsingelt de kring, drijft de groep, die gearmd doorzingt, in de richting van deovervalwagen. Niemand verzet zich. De brandweerlui kijken toe. Twee emmeeërsgooien de achterdeuren van het duistere overheidsblik open, de groep wordt naarbinnen gedreven, de deuren vergrendeld. Vanuit de bus klinkt gezang. De emmeeërslopen om hun wagen heen, stappen in. De auto rijdt hotsend achteruit het pad af naarde uitgang. Emmee weg ermee. De brandweerlui stappen nu ook op (in) om deemmeebus achterna te gaan. Ze geven de rest van de politie die niet meer mee in debus terug kon een lift. Kom. De brandweer geeft liften op de ladderwagen. Spuitzelf. Doe het dan. Het vijftal loopt op het verlaten kunstwerk af.

STAD Een zware vrachtwagen rijdt het park in. Pas op. Van de schroot. Wat eenroestbak. Hij komt jullie halen. De wagen, waar erg veel wielen onderzitten, draaitdreunend het grasveld op. De banden laten diepe sporen achter. Mar, Kris, Das, Rolen Dee stappen achteruit. Waar zie je meer verkeer op straat of in het park. Metpiepende remmen komt de uitzichtvullende wagen naast het beeld tot stilstand. Debestuurster laat vanuit de cabine een grijper op de bak opzij zwenken. Het kunstwerkwordt opgetild. De grijper draait terug, laat het beeld met een klap in de laadbakvallen, klap.

Tjibbe Joustra, Superpop

146

Op het gras blijft een afdruk van roet achter. De vrachtwagen geeft gas, draait, enzwenkt het pad op. Rijdt weg. Kris, Mar en de jongens in een dicht opwolkendestofmist hullend. Getverdemme. Rol bukt zich, raapt iets op en gooit het weer weg.De losse letter verdwijnt ongelezen en geluidloos tussen de struiken. Wat een trut.Wagentrut. Zag je wat er op haar deur stond. Wij maken goud voor oud ijzer. Van.Oud ijzer. Was ze zelf. Letterbak. Ben je zelf. Het was kunst. Wat? Dat ding. Hetding. Waar was het nou voor. Nou zomaar. Voor de sier. Ze zijn achter de trut, detruck, de wagen, aanlopend bij een uitgang van het park gekomen. Lopen de straatop. Sier.

DEMURENMar stoot me aan wanneer de jongen naar ons toekomt, goochelend enbalancerend met drie overvolle glazen zonder dienblad. Hoe doet hij dat. Hij zet tweevan de glazen voor onze neuzen, gaat tussen ons inzitten of tegenover ons, wat ophetzelfde neerkomt aan deze erg kleine tafel waaraan wij zitten. Op jullie, zegt hij,pakt zijn glas op. Op jou, zegt Mar. Op ons, zeg ik. We klinken niet maar tillen onzeglazen op en proeven. Lekker. Ik voel een prikkeling, hier, waar wij bijna weer terugzijn op ons uitgangspunt. Vind of vind niet, kom terug met het gezochte en je benthet zoeken kwijt. Wij lachen onbekommerd. Ik neem nog een slok en kijk naar Marnaast me. Ik kijk naar de jongen, ook naast mij.Woordloos werken wij de tafel tussenons uit, schuiven wat met de stoelen zodat we zo dicht mogelijk bij elkaar komen tezitten, wat erg dicht is. Mar slaat een arm om mijn schouders, ik sla een arm om dejongen heen. Terwijl de tijd verstrijkt hangen we heerlijk tegen elkaar aan. Onderwijlkunnen enige zaken ons (geestes)oog gaan passeren. Terwijl ik in de verte de deurvan de gang met een hypnotiserende regelmaat open en dicht zie gaan, in schijnbareharmonie

Tjibbe Joustra, Superpop

147

met de afwisselend cleane en heavy stukken van de geweldige muziek die ons nogsteeds omhult. The Lay Of Autumn, zoek het op en luister mee. Mijn ogen vallenbijna dicht in soezig aanschouwen, luisterend.

DEMURENWie komt daar nu binnen. Ik probeer mij iets op te richten wat niet gaaten ik dan maar nalaat. Dat lijkt daar wel die figuur van vorige winter en van op debrug die de weg kwijt was: de Boekoek. Ik probeer nog eens beter te kijken. Heefthij ons gezien. Voordat ik Mar op een en ander attent heb kunnen maken, zie ik hemal niet meer. En hoe zat het ook alweer met die zgn lieftallige assistente, gewezenopprik meisje. Heksie Hippiehok. Niemand te zien hier die op haar lijkt. We hebbenhaar trouwens geloof ik ook helemaal nooit gezien. Niet? Ik zucht, draai mij opzijen probeer om langs Mar heen verder op gevoel mijn glas op de tafel naast ons teontdekken, waar volgens mij nog iets in moet zitten. Maar het glas is te ver, of detafel, en ik voel niets. Niets dan ons verwarmende samenzijn in deze ruimte die welde ruimte lijkt te gaan worden van de toevallige ontmoetingen. Van toevalligheid totte toevallig tot geen toeval meer.

DEMUREN In elk of dit geval zijn nu de jongens die bij de metalen toren in het waterom ons heen kwamen roeien door de gangdeur naar binnen gevallen. Ze zijn hettoch? De deur knalt met wat een extra basdrumklap in de muziek lijkt tegen de muurterug. Goed getijd, getimed. Ik giechel, steek mijn neus in Mar's haar en ben dejongens kwijt. Ik besluit mijn blik te verhelderen, probeer Mar en de jongen tegelijkwat in het oor te fluisteren. Wat niet lukt. Een voor een vraag ik hen: jullie nog een?Na tweemaal ja, deze keer

Tjibbe Joustra, Superpop

148

wel tegelijk, weet ik mij niet zonder moeite van hen los te maken, recht mijn leden,en baanmij een weg naar de bar. Hoor ik halverwege iemand hee Heksie hee roepen?Men bekijkt het maar en ik bereik de bar, waar ik direct door de nieuwe barfiguurin de armen wordt gesloten, dwz bij wijs van spreken, want met voorrang staat mijn,onze, bestelling al binnen een tel voor mijn neus. Heel goed. Dank je wel, nieuwebarfiguur, wij zien elkaar nog. Toch? En ik ontdek dat er zelfs een dienblad onderde drie glazen zit, zodat ik mij op eenvoudige wijs zonder met het spul te hoevenjongleren naar de jongen en Mar terug kan begeven. In theorie dan tenminste, wanthet blijkt zo druk geworden dat ik voor ik het weet bijna tegen de achterkant is derug van de Boekoek opknal. Bijna, want ik weet een (tegen)aanloping nog net teomzeilen, en bovendien blijkt het hem helemaal niet te zijn. Hoe verbazend allemaal.Ongeschonden bereik ik de rest van ons samenzijn, en laat mij, na verdeling van deglazen, weer tussen Mar en de jongen in vallen. We proeven, en gaan weer gezelligverder met tegen elkaar aan te hangen. Demuziek is ondertussen romantische muziekgeworden, met beauty and the beast zang en zo en een slepende doom beat. Heeltoepasselijk. Minder toepasselijk is dat er zich ongevraagd een derde stem tussenlijkt te willen dringen. Wanneer ik door

DEMUREN Turend met halfdichte ogen probeer ik iets te onderscheiden in de ruimtevoor ons. Probeert daar niet een zekere ons van de trein bekende vingerfiguur boveniedereen uit de aandacht te krijgen? Voor iets wat hij zo nodig mee te delen heeft.Gelukkig verzuipt zijn stem op hetzelfde ogenblik in de zich nu majestueusontvouwende muziek. Black As The Devil Painteth, en de tijd lijkt ons hier

Tjibbe Joustra, Superpop

149

te vergeten, even. Giechelend trek ik Mar en de jongen tegelijkertijd tegen me aan,wat zowaar in eenmaal lukt. Voel ik daar wat langs ons waaien? Ik kijk met tegenzinop, wat is er. Wie is dat? Niemand zo te zien. Wat je niet ziet is er niet. Waar, onwaar.In de verte bij de bar lijken een paar alweer uit zicht en in de drukte verdwijnendefiguren deze maal zonder zeil de wind naar buiten al mee te hebben, want in eenoogknip(per) zijn ze het verdwijnpunt al weer voorbij en weg. De muziek zwelt aanen zweeft weer weg. Zwijmelend verplaatsen wij ons verder langs de tijdlijn, naareen moment waarop de liftgever van onze reis naar de tent bij het slot van Mar, onsin de nacht lijkt tegen te komen. Maar hij is het niet, en de nacht hierbinnen is geennacht maar binnennacht. De verschillende gedaanten van duisternis.Wat?Mar fluistertin mijn oor, ik kijk naar mijn glas wat inderdaad leeg is. Al. Alweer. Ik fluister hetbericht door naar de jongen, waarop Mar met onze instemming naar de bar afreist.Eindelijk alleen met de jongen. Hij duwt zich zowaar uit zichzelf nog iets dichternaar me toe. Fijn. We luisteren samen naar de muziek die nu black/alternative is, enons net als een warme deken omwikkelt. Of hoe zeg je dit. Fire Above Ice Below.Na een tel is Mar alweer terug met de glazen, neemt gauw haar plek aan de anderezij van onze jongen weer in. Volgt delen van de glazen, opnieuw, waar wij elkaarvoor de verandering eens op een ingewikkelde wijs uit laten drinken, wat zo hoort.En weer gaat de deur van dit eeuwige etablissement open. Met een klap. Asynchroondeze maal. Ik

DEMUREN hoor boven de muziek en iedereen uit vele lacherig door elkaar heenschreeuwende stemmen. De groep jongens uit de zaak van de rijmendemeidenzegger,Mar, fluister ik in haar oor. Kris, fluistert ze onduidelijk terug,

Tjibbe Joustra, Superpop

150

woordgebaren. Woordgebaren? In gedachten zie ik Mar een arm vrijmaken om deaandacht van de binnenkomers te trekken. Zodat zij ons à la waaiig zullen kunnenbegroeten. In werkelijk doet Mar niets en blijven wij lekker tegen elkaar en onzejongen aanhangen, laten de groepsleden (be)gaan. Ik zie ze echter nog steeds, omdatze niet verdwenen zijn en zich bij de bar rond de tap lijken te verzamelen. Gedrieënlegen wij al verder hangend (doorhangend?) voor de derde maal onze glazen, mijnhoofd voelt licht, want slechts fris gewend, ja. Ja, we moesten maar eens gaan, hoorik de jongen naast me zeggen, aarzelend. Ja. Nee. We blijven nog lekker even bijelkaar, besluiten dan toch zoet op te stappen. Giechelig/traag/opgewonden kom ik,komen wij, onszelf aan elkaar vasthoudend, overeind. Ik graai mijn jas ergens ofnergens vandaan, die ik los omme heensla. Mar en de jongen hadden niets uitgedaan,zodat we nu klaar zijn. Voor vertrek? Wat nu. Ik pluk de papieren bloem uit mijnhaar en geef deze aan de jongen, steek haar in zijn haar, wat na een paar pogingenin een keer lukt. Gezamenlijk giechelend bereiken wij door de ondertussen al weerwat uitgedunde menigte de bar, waar we ieder de rekening vereffenen met de nieuwebarfiguur. Mij omdraaiend wil ik hem nog bedanken voor de uitstekende muzikaleomlijsting van ons verblijf hier, maar ik zie hem nergens meer. Buiten zal, als allesis als anders, de rest van de nacht op ons wachten.Wanneer we de gangdeur bereikenhoor ik dat de muziek nu old school metal is, hele oude school. Mooie uitsmijter,afsluiter, en tijd om op te stappen. Maar niet nadat ik vanuit de ruimte achter onsnog iemand hoor schreeuwen: Ok Staal? Wie is dat?

Tjibbe Joustra, Superpop

151

ZieZe zei zo zie jeTrekken trokHaar truitjeUit

Kris. Kriiis.

DEMURENWakker worden. Wat. Ik kijk verdwaasd in Mar's lachende gezicht. Komop, we gaan joh. Ik voel mijn zware hoofd en loop duizelig mee, een gang door, naarbuiten. Winter. Waar staat hij ook weer. In de ijzige avondlucht voel ik me weerlangzaam helder worden. Mar vindt haar dubbelwieler. Na het een en ander los temaken, waarbij ik haar geloof ik nogal hinder, zijn we rijklaar. Vooruit Kris, zegtze, het ding tussen het parkeerblik door de straat opduwend. Ze begint te trappen enik spring achterop. Of liever probeer dit, want het lukt allemaal niet zo. Toch. Maartoch komen we al slingerend op gang en komen aan het einde van de straat bij destroom of rivier, waar nog steeds de brug naar onze buurt aan de overkant is. Brug.Waar zijn die kinderen. Een goot van de tramrails laat ons de straat oprollen. Waaris iedereen. Mar besluit hikkend en mij afkloppend het laatste stuk maar te gaanlopen. Ik klop mee, sla dan mijn armen om haar heen. Het trouwe wegding glijdtweg. Mar trekt het weer overeind en we steken de straat langs het water over. Waaris de jongen gebleven.

Poppoes The show, de show is over, de show gaat door; de voorstelling, opvoering,het optreden. Toneel, schouwspel,

Tjibbe Joustra, Superpop

152

STAD de oudijzerzaak in de verte zien verdwijnen. In het verkeer uit zicht. Zoen jeme. Zoen je me nou dan. Je zou me nog zoenen, of vind je me soms niet lekker. Jeweet natuurlijk niet eens hoe het moet. Laten we teruggaan, dan zal ik je wat latenzien.Maar alleen aan jou. Demeisjes friemelen aan de zoom van hun rokjes. Schijterd.Schijterds. Ze slenteren naar een kruispunt op de hoek van het park. Er staanstoplichten, waar een bestelauto, die bedrukt is met boeken, doorheenrijdt. Groen ofrood. En afslaat. De wagen is geel en komt schuin voor ze aan de overkant van destraat tot stilstand voor een boekenzaak die nu niet meer te zien is. Dee, Kris, Rol,Mar en Das steken op de hoogte van de bestelwagen de straat over. Boekbezoek.Boeken zoek. Boek boek boek. Hou op. De deur van de wagen gaat open, een meisjein een met boeken bedrukte overal springt naar buiten. Ze loopt naar de achterkantvan de bestelruimte. Wanneer ze langs de zijkant van de laadbak komt is ze evenbijna onzichtbaar. Schutkleur. Schutblad. Voor schut, jullie. Schietkleur. Niks tezien. Ook onze eigen straat blijkt leeg. Ik zie mijn trapfiets nog steeds voor Mar'sdeur staan. Mar zet de hare er tegenaan. Ze kijkt me aan. Kom je nog even mee naarboven?

DEMUREN Nou, even, ja tuurlijk, zeg ik. Donderdag, bijna vrijdag, voor vandaaggenoeg. Vind ik. Gedaan? Zoek, en vind wat er te vinden is.

STAD Zoekboek. Het meisje zwaait de beide deuren van het laadruim open. Mar enKris en de jongens zijn haar langzaam gevolgd, niet omdat ze juist die kant opmoeten,maar gewoon, vanzelf. De jongens neuzen naar binnen. Voordat het meisje op delaadvloer klautert, kijkt ze even opzij, lacht. Das wil

Tjibbe Joustra, Superpop

153

iets zeggen maar zegt niks, het kan nog wel even wachten. Dee en Rol lachen terug.De laatste spitst zijn lippen als hij denkt dat het meisje het niet ziet. Belachelijk, zegtKris minachtend tegen Mar. In de vrachtruimte, waar stapels dozen instaan, is hetmeisje bezig het een en ander te verschuiven. Ze heeft geen lift. Geen steekwagen.Spierballen. Het meisje tilt een doos op, zet die aan de rand van de wagen, springtnaar buiten. Ze loopt terug naar de cabine. Dee bekijkt de doos. Dis saajt up, zoalsgezegd. Inreadable. Licht ontleesbaar. Stom dat erop te zetten. Zou ze zo stom zijn.Vast niet hoor. Niet zo stom als jullie. Onleesbaar. Ze horen de cabinedeur dichtslaanen zien het meisje terugkomen met een plankje in haar hand, waarop met eenwasknijper papieren zijn geklemd. Ze bladert erin terwijl ze, Kris en Mar zacht opzijduwend, naar de achterkant van de wagen loopt. Wanneer ze langs Rol komt, lachtze opnieuw. Dee kijkt naar een button die ze boven haar linkerborst draagt, probeertte zien wat er opstaat. Hij kan het net niet gauw genoeg zien voordat ze zich omdraait.

STAD Boekbutton. Boekzoeker. Boekenbom. Bal. Het meisje in de met boekenbedrukte overal legt de plank met de papieren op de doos, pakt haar op, loopt ermeenaar de deur van de boekhandelaar. Rol houdt die niet voor haar open en iemandanders ook niet, zodat ze het zelf doet, open, waarbij ze de doos even op haar knielaat balanceren. De deur valt met een rinkelende klap achter haar dicht. Als jullienou niet meekomen gaan wij weg hoor, zegt Mar. Jullie zouden toch met ons doen,zegt Kris. De jongens leunen met hun ellebogen op de rand van de laadvloer, methun kin in de hand. Overal dozen met boeken, zegt Dee die zijn hoofd even opbeurt.De anderen zwijgen. Of met pennen

Tjibbe Joustra, Superpop

154

en zo. Prutswerk. Das peutert een splinter uit zijn vinger. Rol probeert de dichtstbijstaande doos weg te duwen. Een rijdende biep. Biep zei de buis. De deur van deboekenzaak slaat dicht en het meisje komt terug met alleen de plank in haar hand.We doen het echt, als je dat maar weet. De jongens gaan opzij.

STADHet meisje lacht. En wipt in de wagen om nog een doos naar achteren te trekken.Een kleine. Ze springt weer op straat, brengt de tweede doos de winkel binnen opdezelfde wijs als net. Lummels. Er stondKattenkit op of zoiets. Mooie dierenwinkel.Voer voor de kat die in die maffe winkel op muizen loert. Als ie muizen vreet heeftie geen voer meer nodig. Daar zitten geen muizen, die lusten geen papier. Of inkt.Boekmuis. Luizenmuis. Schrijf je poesie of poezie. De jongens beginnen te miauwen.Katten en nietkatten. Cats like mice. Zoals, houden van. Wilde katten. Pestkoppen.Ze houden ermee op als ze de winkeldeur horen. Het meisje komt naar buiten. Zonderdoos of plankje. Uw plank juffrouw, zegt Rol. Schiet het meisje in de lach? Zegt zeiets. Ze draait zich om en gaat de winkel weer in. Wat zei ze. Dat ik een lekker jochwas. Yoghurt zeker zeikerd. Je had het niet moeten zeggen. Kon ze zoeken. Rol heeftzich met zijn buik op de rand van de laadvloer geduwd, en gaat er opzitten terwijlhij zijn benen laat bungelen. Dee en Das willen naast hem gaan zitten maar wordendoor de winkeldeur gestoord. Het meisje komt alweer terug, met ditmaal de plankin haar hand. Loopt op de jongens af. Rol wipt van de wagen. Het meisje. Kijkt. Rolis Das en Dee te vlug af, hij duwt de ene laaddeur dicht, het meisje de andere. Zedraait het slot om. Het schiet Das te binnen dat hij nog iets zeggen wou. Hoi, zeggenRol en Dee. Das denkt. Het meisje in de overal klautert in haar

Tjibbe Joustra, Superpop

155

cabine, start de motor. Voor ze de deur dichttrekt kijkt ze nog eenmaal om. Haargroene ogen lichten even op, en de deur valt dicht. De wagen begint te rijden, gaatde hoek om bij de straat die aan de achterkant van het park loopt. Halverwege debocht toetert hij. Zij. Rol en Dee steken hun armen omhoog, Das is uitgedacht enweet nog niks. De jongens kijken om zich heen. Ze zijn weg. Ze zijn weg man. Maren Kris. Laat toch.Misschien zijn ze teruggegaan. De jongens besluiten terug te gaannaar het park, steken de straat over. Achter ze wordt de deur van de boekenzaak opslot gedraaid, wat ze niet horen. Een golf koude lucht verdwijnt ongevoeld, waarergens, verderop. Op weg. Boven de huizen achter het park wordt de hemel aldonkerder door de naderende avond. Das raapt een stok of tak van de stoep op enratelt daarmee langslopend langs de spijlen van het hek dat om het park heen staat.Een meisje op een fiets steekt haar tong uit. De jongens ook. Zo komen ze weer bijde ingang van het park. Das gooit dat wat hij gevonden heeft weg ergens tussen destruiken. Na het rumoer van de straat hangt er in het park een breekbare stilte zoalsje die wel vaker leest tussen de al grotendeels bladerloze bomen. Het wordt donkerder.Zie jij ze. Achter de jongens rijdt een groene wagen het park in. Haalt ze in. Ze kijkenopzij. De firma eikel, zegt Rol, die komen zeker de afgezaagde takken ophalen.Afgezaagd, zegt Das. Hou op, doorzager, zegt Dee. De groene auto stopt waar nogsteeds de takken liggen die door het meisje en de jongen met de kettingzaag zijnafgezaagd. De wagen begint achteruit het gras op te rijden naar de verst verwijderde.De jongens blijven staan. De groenwagen stopt, uit de cabine komen twee meisjes.Wat? Boven het park trekt de dag zich langzaam verder terug. De dichterbijkomendeavond hangt al als een donkere deken achter de bomen en het gras. Wanneer

Tjibbe Joustra, Superpop

156

het daglicht opraakt, komt er ruimte voor de nacht. Zou kunnen. Boven.

DEMURENMar doet de deur open, iets dat niets is dringt zich langs ons heen destraat op, en we beginnen te klimmen. Tastend, stommelend, ons aan elkaarvastpakkend, komen we na het eindeloze stikduistere trapgat op de donkere zolder.Mar weet haar kamer te vinden, het slot op de tast open te krijgen. Ze zwaait de deuropen. Doet het licht aan. Ik zie hoe een poes die op haar droomschip zit op de vloerspringt en door het op een kier staande raam in de nacht verdwijnt. Een boek dat inde vensterbank ligt valt op de grond. Stomme kat, zegt Mar. Ze loopt naar het raamdat ze met een klap dichtdoet.

STAD Een van de meisjes bukt zich. En wentelt zich hijgend in het natte gras. Zegrijpt een tak vast. Het andere meisje komt haar helpen. Ze drukt zich langzaamomhoog tegen de gladde groenbemoste schors. Samen gooien ze de tak in de bakvan hun autogroen, groenwagen. Hun spieren spannen zich onder hun vochtigglanzende huid. Onder hun groene overals. Ze draaien zich om naar de volgende.Daar. Helpen? Nee. Ja. De jongens lopen naar de meisjes toe, gaan wat aan de takkentrekken, die ze niet alleen puffend van het gewicht in de laadbak gooien. De meisjeskijken elkaar aan, voor ze een nieuwe tak oppakken. Glimlachen. Zeggen niks. Ookde jongens werken zwijgend door. In een tel zijn de takken op dit deel van het grasveldopgeruimd. Het ene meisje klautert in de cabine en rijdt de wagen een stuk verder.Het andere meisje loopt er samen met de jongens achteraan. Ze blijven zwijgen.Wegens de geleverde inspanningen, de toenemende duisternis. Of zo. Beginnen,wanneer de auto gestopt is, direct

Tjibbe Joustra, Superpop

157

weer verder te werken. En dan zijn de takken van het gras verdwenen en is de laadbaktot over de rand gevuld. Een van de meisjes trekt de deur van de cabine open omergens naar te gaan zoeken. De jongens puffen uit. Het andere meisje maakt debovenste knopen van haar overal open.

STAD In het donker lastig te zien maar altijd raadbaar. Het zoekende meisje zegt iets.Het andere meisje schudt haar hoofd, waarbij haar haren loom over haar gezichtwaaieren. Das verdwijnt in een sukkeldraf in de schemering. De anderen kijken hemna. Al gauw komt hij terug met een opgerold stuk touw. Hee. De meisjes kijkenelkaar aan, lachen. Wanneer Das met het touw bij de wagen komt, streelt het enemeisje hem over zijn haar. Das. Rol en Dee komen tegelijk met het andere meisje inbeweging. Samen beginnen ze met veel vasthakerij de lading in de bak vast te binden.Demeisjes gooien en vangen, de jongens knopen. En andersom. En dan zijn ze klaar.De jongens zuchten en willen weglopen, maar het ene meisje zegt iets, terwijl zeweer in de cabine duikt. Als ze het gezochte gevonden heeft houdt ze het de jongensvoor, die even later kauwend verder het park inslenteren. De meisjes klimmen in hunwagen, rijden door de uitgang de straat op. De jongens draaien zich om. Laatste klusvoor vandaag.

STAD Klap. De avondzone. Dat was Das. Wat, waar zijn ze nou. Klapkauwgom.Wanneer we hard lopen halen we ze misschien nog in. Wie? Knalgum. Ze lopenlangzaam naar de andere kant van het park, terwijl de langs het pad staande lantaarnsallemaal tegelijk aanspringen. Voorbij een bocht komen ze langs de plek waar dekoekkar heeft gestaan. Dorst? Hoe laat moet je eten. Hoe laat is het dan. Ik denk zo

Tjibbe Joustra, Superpop

158

en zo laat al. Kom op dan. Ze schoppen tegen de inhoud van een openbare prullenbakdie vol was en is omgevallen. Troep. Bij de uitgang rent een poes vlak voor hunvoeten langs. Rol bukt zich om iets op te rapen. Wat? Ze steken de straat over. Vande andere kant komen twee meisjes, een donkere en een blonde, kauwend, met dearmen om elkaar heen. Heb je daar? Een steen stuitert schuin over de stoep weg.Gooide jij? Pestventje. Rol krast met wat hij heeft opgeraapt tekens op de auto's langsde stoep. Dromen van de straat.

STAD Rol trekt met wat hij heeft opgeraapt een streep langs de auto's langs de stoep.Man, laat mij eens. Moet je zien dat je het krijgt. Moet je die zien. Een bakfiets stoptvoor een opening in de rij parkeerverkeer. Een meisje springt van het zadel, terwijlde jongen die bovenop de lading in de bak zit, naar beneden klimt. Samen proberenze al duwend de bakfiets de stoep op te rijden, maar de opening is te smal. Met hetgeluid van hout op ijzer komt de fiets klem te zitten. De jongen zegt iets tegen hetmeisje dat met haar hoofd schudt. Over de motorkap van een van de auto's klauterenze naar de stoep. De jongen gaat een huis binnen naast een winkel waarvan de deurgaapt, en waar zo te zien niets anders te vinden is dan lucht. Het meisje gaat eentouw dat om de fiets zit losmaken. Ze zet de stoel die bovenop staat op de stoep, trekteen op de kop liggende tafel naar de rand van de bak. Kantelt haar naast de stoel. Dejongen komt weer naar buiten. Hij heeft twee bekers in zijn hand, waar damp uitopstijgt, en waarvan hij er een aan het meisje geeft. Ze gaan er beiden mee op devoorkant van de bak van de bakfiets zitten, waar iets op staat geschreven wat nu nietmeer te zien is. Maar hier wel. Kijk daar,

Tjibbe Joustra, Superpop

159

STAD daar heb je die vent met dat skateboard ook weer. Laat toch. Laten we opmuren gaan schrijven, zegt Dee, zoekend rondkijkend. Graffitiepetietie, zegt Das.Morgen, zegt Rol en gooit dat wat hij gevonden heeft met een boog precies op hetdak van een langsrijdende tram. Zullen we doen? Ik heb geen zin meer. Jij? Al laat.Wat had je daar nou. Joh, daarginds zijn Mar en Kris. Wegens gebrek aanbelangstelling en nog zo wat. Indien u daar prijs op stelt, kunt u een en anderverrekenen met deze meneer hier die u zo bij de uitgang zult aantreffen wanneer uweggaat. Het spijt ons zeer. Tot ziens, een andere keer misschien. Excuus. Mar, watklinkt dit hier akelig hol.

(Het is vrijdag vandaag en ik zit me af te vragen, niet aan mijn bureau. Lui? Zat niet.Schrijf op: Gevoel, taal? Antwoord:

DE STAD Laten we opschieten. Het is hier koud ook. Mar knikt. We knopen onzewarme jassen, die we niet hebben uitgedaan, maar wel opengemaakt toen webinnenkwamen, dicht, dassen ons, en lopen door een deur waarboven een lichtbakzit waar iets opstaat wat niet te lezen is. Komen in een geluiddempende gang dieuitkomt in de hal bij de uitgang. Mar kijkt zoekend rond. Zie jij die figuur van hier.Nee. We besluiten niet te wachten maar hem te zoeken.

Poppoes De meisjes betogen, op een feest, dat () voor () het schouwspel aan de enekant

DE STAD Aan de andere kant van de hal horen we gemompel vanachter een soortdeur waarop meestal iets als GEEN ENTREE staat, zoals hier. Mar steekt haar arm uitom te kloppen, ik druk alvast de deurklink naar beneden. De deur is niet op

Tjibbe Joustra, Superpop

160

slot en het geluid van vele stemmen begint de hal te vullen. Voorzichtig kijk ik omde hoek met mijn ene hand op de klink, de andere in die van Mar. Rook. Ik doe, Marmet memeetrekkend, een stap naar voren. Gelach en glasgerinkel. Van onze pasmunt?Mijn ogen beginnen langzaam aan het schemerige licht hierbinnen te wennen. Wiezijn deze lui. Deur dicht hoor, roept iemand, wat we niet doen. Eruit of erin maarniet er tussenin. Kunnen we hier soms onze kaarten weer inwisselen, roep ik bovenhet tumult uit. Geef maar op kind, zegt een figuur met een dienblad vol glaswerk,en pak er zelf ook een. Met een zwaai houdt hij zijn spul onder onze neuzen. Iemandduikt naast de fig op, wankelend een arm om zijn schouders leggend. Ik hou vanstout zout en zoet snoep. Glazige blik. Op ons. Ik draai mij om naar Mar. Is hij het?Ze haalt haar schouders op, ik denk het. Je tas, zeg ik. Ze geeft me de tas met haarvrije hand. Ik begin erin te rommelen, ondertussen de figs voor ons goed in de gatenhoudend. Ik haal onze kaarten te voorschijn, houd ze met gestrekte arm de verbaasdopkijkende lui voor, en leg ze op het dienblad. En nou ons geld terug graag, ja. Koelkijken we naar een punt onderaan het plafond waar niks te zien is. Wat willen jullienou schatten, jullie doen toch mee, weet de vent die tegen het dienblad aanhangt uitte brengen.

DE STAD Nee. Zegt Mar op doeltreffende toon. De persoon staat ineens kaarsrecht,knikt sullig, haalt iets uit zijn broek, terwijl het dienblad na een vermoeide blik opons in de rook oplost. En hoeveel krijgen de meisjes dan. Hij begint wat met het dinguit zijn broek rond te zwaaien en trekt er met onvaste vingers aan. Geef. Met eenflitsende beweging pakt Mar het van hem af, kijkt erin, vist de inhoud eruit en stoptdeze in haar tas in mijn hand. Precies genoeg. Ze

Tjibbe Joustra, Superpop

161

laat de lege portemonnaie want dat is het op de grond tussen ons in vallen. De figstaat als een kaars in de wind te zwaaien. De klap op de schouders die hij krijgt is algenoeg. Dank je, de Boekoek, voegen wij hem toe in koor terwijl we ons omdraaien.Iemand probeert hem nog op te vangen. Te laat. Woensdag. Laat. Ik schreef: ik buigme langzaam voorover, mijn borsten tegen de rand van mijn bureaubladomhoogduwend, en druk mijn lippen op het papier dat voor me ligt. Dit papier. Ikhef mijn hoofd traag omhoog en bekijk mijn mond. De afdruk van. Nu. Mar en ikdraaien ons om en slaan de deur achter ons dicht. En nou weg hier Kris. We laten deleegheid voor wat zij is, wippen door de glazen deuren van de uitgang de straat op,slaan linksaf langs de naar een gerstenat genoemde rivier of wetering die nu van ijsis want bevroren. We popelen. Is het veel. Laat zien. Het blijkt heel veel. We zijnrijk Mar. We omhelzen elkaar, onstuimig, als twee wilde winterkatten. Kris kom op.Waarheen. Daar, daarheen. De toekomst. Maar eerst naar de fig die ons de kaartenverkocht heeft om hem onze liefste dank te brengen. We schieten onze wanten aan,besluiten ons te haasten, en weten nog maar net een ons kruisende en keihardtingelende tram te ontwijken. We komen voorbij een hotel dat naar hetzelfdealcoholisch genot genoemd wordt als de stroom naast ons, en waar niemand ooitkomt en zich nu niemand laat zien. Op het water vaart een grote schuit koud krakenddoor het ijs. Gelukkig komt ze van de andere kant, zodat de brug waar we overheenmoeten alweer dicht is wanneer wij er overgaan. Het begint donker te worden. Bijeen kruispunt met stoplichten, waar we anders waren afgeslagen, steken we overvanwege de kaartenverkoper.

Tjibbe Joustra, Superpop

162

DE STAD Rood. Wachten? Groen.

DE STADWe lopen bijna tegen een bakfiets op. Bel dan ook. Heb je geen licht. Geenzicht. Barst. Laten we door het park gaan. Via een klein park, dat nog steeds nietSerpentine Park heet maar wel bijna, en waar je zou kunnen struikelen over eenovervolle omgevallen openbare prullenbak, komenwe ongehinderd door drie jongensin een straat die we oversteken naar een boekenzaak die er erg gesloten uitziet. Endit ook is. Voelen aan de deur: dicht. Kloppen, tikken, schoppen: niets. Wat nouMar.Hoe kunnen we hem bedanken als hij niet opendoet. Volgens wat hier op zijn deurstaat moet hij trouwens nog open zijn, zegt Mar en probeert met haar neus tegen deruit gedrukt naar binnen te kijken. In woorden gevangen.

DE STAD Alles donker. Laat die figuur ook maar, zeg ik. Zullen we wat gaan eten.Mar zwijgt en slaat haar ogen naar mij op. Na een plotseling ogenblik van aarzelingwordt alle banaliteit ineens een tovertijd, en tegelijk doen we een stap naar voren,wrijven onze omdaste wangen even langs elkaar. Dan, dan trek ik Mar nog dichternaar mij toe, lik ik langzaam, met hevig bonzend hart, voorzichtig, zoekend, met hettopje van mijn tong haar lippen. Smaken ze naar winter? Lente al? Mar likt directterug. En meer terug. Warm en blozend proeven we elkaar. Gretig, steeds gulziger,hier, nu, waar opgebouwd verlangen een heerlijke uitweg zoekt. En vindt. Volgt eentijdloos ogenblik, vochtig, zoet en warm. Onze taal is tongentaal en voelende handen.Na een moment zonder tijd, meer momenten, tijdloos. Maken we ons, onze monden,van elkaar los. Mar. Kris. Wij. Laten we naar de zomer gaan, Kris, de zon. We kijkenelkaar opgewonden

Tjibbe Joustra, Superpop

163

hijgend aan en schieten in de lach. Schudden ons bij onze schouders. Heb je nog?Langzaam duiken we weer op uit de wolk van de betovering die op een of anderemanier nog even heerlijk aan ons blijft kleven. Mar neust in haar tas. Met de armenom elkaar heen steken we kauwend de straat over. Een donkerviolette bus die deMystery Bus heet glijdt de stad koel weerspiegelend vlak achter ons langs, maar dezemaal zien wij nog niets. Tijd, tegen, voor, terug. Nu ja. We weken uit naar eenstoeprand om ergens onze, noodzakelijke, mondvoorraad, die op was, aan te vullen,en voelden ons niet week of warm maar gewoon koud. We drongen door een gaatjetussen de autoblikken de stoep op, en zetten ons niet zo vlotte rijvermaak tegen deplaatselijke lampenpaal waar wij het alleen al uit gewoonte met onaardig ijzerwerkaan vastmaakten. We schoven onze bekzak recht, schudden ons verwaaide haar,gingen een winkel in genot in. (Hier dus: genot hoort bij winkel, denk ik.) Doordathet er heerlijk warm was, bleken we hier natuurlijk niet de eerste te zijn en ook nietde enige. We maakten het ons daarom zolang gemakkelijk door op een daarvoor nietbestemd winkelding te gaan zitten. Wij kregen alle tijd en dachten na.

DE STADWas het die nieuwe, die Jansen, niet die vanmiddag zoiets zei. Natuurlijk.Hij meende ons te moeten voorhouden dat de tijd voor ons niet onbeperkt meer wasen dat wij ons een en ander degelijk dienden te realiseren. (Uitslover. Waar haaldeie de woorden vandaan. Waar hij ze anders ook vandaan haalt.) Wij voelden ons opdat moment allesbehalve degelijk, zoals altijd, en gaven Jansen dan ook die indruk:ik krijg van jou de indruk zus en zo juffie. Ja kijk Jansen, dat zal best wel, maar weetje, ik moet nou eigenlijk dus naar huis hè, om nog zo van alles te doen dat beslistniet wachten kan

Tjibbe Joustra, Superpop

164

ivm de repetitie van morgen. Jansen zuchtte maar knikte. We hadden de gevoeligeplek weten te vinden en geraakt: Jansen liet ons gaan en liet ons uit omdat hij dezelfdekant op moest. In het suffe hok van een stalling wisten we gelukkig van hem af tekomen, maar kwamen hem op straat weer tegen, waar hij naast ons kwam rijden.

DE STADWe keken oogluikend opzij, naar zijn zelftrapper, zijn maar matig mooiebekpek, hemzelf. En grepen zgn tebinnenschietend naar de onze (bekbek). Dag hoorJansen, ik ben, heb, nog wat vergeten, geloof ik. We remden, loom zwaaiend naarde dom achteromkijkende Jee, die wat slapjes zijn hand opstak. Daar waren we mooivanaf gekomen. We bleven staan waar we stonden, wat ons, behalve bevreemdeblikken van de lui, de benodigde achterstand opleverde. Een plotseling opkomendevreemde leegte ( ) deed ons in de bekzak zoeken naar wat er niet meer was: wezouden ons van nieuwe mondvoorraad moeten voorzien, en voelden naar pasmunt.We telden net zo lang tot het genoeg was, sprongen weer op ons zadel (ongeveer),waarna we verder reden zonder gezelschap maar met de wind mee. Alweer kwamenwij door de straten die niet anders waren dan anders, zagen we dezelfde lui van overalvan altijd, deden de autoblikken weer (on)behoorlijk opzijerig, tingelden de trammenons tot vervelens toe toe (dubbel toe, dus, nu drie). We werden er koud van, wat hetook was, en probeerden ons te herinneren hoeveel dagen het nog duurde voor weaan de jaarlijks terugkerende vrije tijd toe waren die naar een lentebloem is genoemd,wat we vandaag nog hadden uitgerekend, maar wat ons niet meer te binnen wildeschieten.

Tjibbe Joustra, Superpop

165

DE STAD Onze gedachten volgden vanzelf het zonnige spoor vooruit, wijzelf niet,we werden er dan ook niet warmer van. We besloten morgen mooi te spijbelen. Webesloten morgen maar de tram te nemen, op gevaar af van er eentje te treffen dieonverwarmd is omdat ie net van buiten komt. Tot onze opluchting zagen we dat wijal bij het park waren waar we anders nooit langskomen, en sloegen af om uit tewijken. Zo kwamen we dan eindelijk aan de beurt. Juffrouw?! Wij: een van die hier,ja, en een van die daar. Wij telden onze pasmunt zo onduidelijk neer dat we zelf nietmeer wisten of we nu te weinig hadden of genoeg. De winkelaar gelukkig ook niet,zodat we voorzien de straat weer opgingen naar ons wieldier. We maakten het dingmet alweer koude vingers los, om ons er vervolgens mee de straat op te wringen.Voor we opstapten vulden we onze mond. Kauwend viel ons het trotseren van deverkeersstroom iets dragelijker, wat wel schijn zal zijn (geweest). En we kwamenop de hoek van het huizenblok dat ons huizenblok is, staken de straat zo roekeloosover dat de lui flink schrokken en ons niks lieten gebeuren.

DE STAD Het bonzen van ons hart overstemde bijna het gerammel van de sleutels,toen we naar de sleutel van het (andere) suffe hok van een stalling zochten. Toch:we vonden het gezochte, stalden de knol, smeten de deur achter ons dicht, slingerdende bekzak recht. Liepen de hoek om naar de straatdeur van ons woongenot die gaapte.We vlogen erlangs en sprongen de trap op met een energie die onszelf verbaasd hadals we het niet gedaan hadden om zo gauw mogelijk binnen te zijn, waar onze moehopelijk de cv niet als anders had uitgedaan. Mar doet de deur open en ik loop vanuithaar kamer over het hete zand dat ritselend langs mijn benen schuurt in een lauwewind. Droomblauw water schittert in

Tjibbe Joustra, Superpop

166

een verte die niet ver meer lijkt. Dichtbij. Een koelte strijkt langs mijn buik en borsten,lost op in de zon achter mij. Ik zie mijn schaduw geruststellendmet memeebewegen,terwijl de tijd zich uitstrekt totdat het water aan mijn huid begint te likken. Met eenkloppend gevoel, dat mij langzaam helemaal doortrekt, laat ik me vallen. Zacht wordtik gestreeld. De zon schijnt, schijnt prikkelend, prikkend. Geen punt

MUUR (Voor wie dit leest?) Koppen. Titels. Nadat we de huisdeur ontsleuteld hadden(wat wel kan maar dan anders) vielen we bij de kou in huis. Hoi poes. We knuffeldenpoes en smeten de bekbek in de richting van ons slaaphok. En we holden op dewarmteknop af, die we zo hoog het kon zetten. Ondanks de te verwachten hitte rildenwe. Vanwege het wachten grepen we zolang naar het kennismakingsnummer vanhet nieuwe magazine Q voor jonge/dames, waar we gisteren aan begonnen waren,en dat we vandaag wegens ons onordelijke vertrek in alle vroegte vergeten haddenmee te nemen. De warmte bereikte ons, we knoopten onze jas open, lieten ons naastpoes op de canapé, is bank, naast de radiator vallen. Hoe lang hadden we nog. Vooronze moe kwam. Kut. Ik schrijf in bloed, met bloed, nee bloedend. Dag met eenkruisje. Dag ma. Moe kwam binnen, liep op de warmtemaker af, zette die lager, enbegon van allerlei te doen, wat ons al gauw de gelegenheid gaf de eerste van haarhandelingen ongezien weer ongedaan te maken. Ja moe. Poes spon. We strekten onsopnieuw in een pose uit, samen met de lectuur niet duur, tot onze moe ons riep omte helpen, wat we pas heel laat hoorden.We gingen pissen. (Eerst.) Toen we geholpenhadden, en daarna nog zo wat (dwz gegeten en de afwas laten staan voor wie maarwil), zochten wij de canaper, canapé, weer op. Terwijl moe vast een stuk tot zich

Tjibbe Joustra, Superpop

167

nam van de wereld buiten bij u binnen, verdiepten wij ons verder in de bevindingenvan deze en geen in ons proza, en lazen de tekst in een adem uit. Doek. Bijna. Debel gaat. Ma blijft zitten. Dus... Tot zo.

En zo komt hier nu: het midden. Het midden is altijd een willekeurig punt in ruimteen tijd, alleen bepaald door wat er aan voorafgaat en datgene wat er op volgt, waarvanhet middendeel niet het begin en niet het einde is.

Ik besluit dat ik naar de lucht kijk, voel hoe alles beweegt, in beweging kan komen.Zullen we eerst mijn stoppelhuid laten verdwijnen Lizze, zegt Jonna die met despuitbus bezig is haar palmboom water te geven. Zij geeft me het scheermes. Ik bukmij over de hurkende Jonna en de haarpalm bovenop haar hoofd, laat het mes flitsen.Voorzichtig. Ik pak de bus met scheerschuim van het dek, spuit klodders op deachterkant en de zijkanten van haar hoofd. De drijvende wereld begint te deinen.

Het meisje onder de palm lacht. Ze duwt de bontgekleurde paal omhoog. Terwijl dezon licht en schaduwen maakt klim ik naar boven. Kijk omhoog naar de toren. Detoren, die meer wordt toegezongen dan andere torens maar niet door mij (en waarnaareen hoofddeksel voor zwaar weer min zuid genoemd is heb je hem), heeft wijzersdie mij een rad voor mijn ogen draaien wanneer je maar wilt. Lizze kom je buitenspelen. Ik woel geeuwend met mijn handen door mijn slaaphaar, kijk leunend opmijn ellebogen op het dak van mijn eigen wereld over het water waarin ze drijft.Diep onder de zomerlucht in de gracht die de naamgeefster is van de eerste tweelettergrepen van de derde dinsdag in de

Tjibbe Joustra, Superpop

168

negende maand van het jaar maar dan groter. Schijt, roep ik hoestend naar niemand.Het meisje met de paal kijkt me verwachtingsvol aan. Of misschien maak ik het ermaar van. Dag meisje. Ik hijs me op het dak, rek mij uit en trek mijn top die omhoogis geschoven nog iets hoger. Het is nogal warm, zonnestralen aaien mijn huid. Iksluit mijn ogen en voel het zachte deinen onder mijn voeten. Geluid zou het geruisvan een verborgen zee kunnen wezen wanneer het niet het geraas van de grotendeelseven onzichtbare stad om me heen was. Is. Wat een betekenis. Doe mijn ogen weeropen. Zonnelust spelt zomerzin. De klok boven mij speelt nog even zoet en slaat detijd. Die wint en die verliest, maar waarvan, van wie. Vandaag. Ik kijk naar de huizenaan de overkant van de gracht, die vele gezichten hebben en uit ondoorgrondelijkeramen terugkijken. Voel me als iemand die van alles te wachten staat, misschien.Gewonnen tijd, verloren tijd, gaap en alles wordt slaapverwekkend.

Aldus. Ik draai mij om en loop tussen de vele spullen op mijn bootdak naar de anderekant, dat is de waterkant, waar zeker bakken met planten staan. Ze staan er en ik hurkbij ze neer, aai met mijn vingers over het zachte groen van bladeren zonder naam.Ze voelen vochtig aan, met de geur van natte grond. Ik strek mijn handen naar voren,laat mij languit voorovervallen met mijn buik op het dak en mijn neus tussen debladeren. Ruik en constateer dat het laatste van de voorlaatste regel klopt. Ik draaime op mijn zij en steun met mijn hoofd op mijn hand. Met mijn andere hand strijkik de haren uit mijn gezicht. Tussen mijn wimpers door gluur ik door het groen, datbosgroot lijkt zo. Het licht maakt vlekken. Om deze vervalsing te negeren, rol ik meop mijn rug en ga rechtop zitten. Het teer of asfalt of wat het ook is

Tjibbe Joustra, Superpop

169

van het dak drukt putjes in mijn billen. Ik sla mijn armen ommijn opgetrokken benenen wacht tot ik een koude kont krijg.

Een ritmisch geluid gaat over in een ritmisch op en neer gaan van mijn wereld enmij. Ik kijk op en zie over de rand van mijn dak een toeristenschip langs varen. Leeg,op de schipster na, en zonder rechts zie je niet wat je links ziet. Tegen een muur vanachtergrondinformatie opkijkend, op de voorgrond, op de grond, het dek. Ik buig meweer over mijn plantengroei op mijn dak, zie de schuit tussen de bladeren verdwijnen.De deining verzwakt tot een nauwelijks merkbaar dobberen, tot niets. Door deze hierverder nietsbetekenende gebeurtenis zou ik me kunnen afvragen wanneer eengebeurtenis, of wie of wat dan ook, dan wel betekenis draagt, naam heeft, hetvermelden waard is. En in hoeverre iets bestaat zonder naam. Is benoemen zoiets alsscheppen, bijscheppen, herscheppen, of alleen maar bijpraten. Een leegte vullen mettaal. Alleen een illusie kan bestaan zonder te bestaan, woordloos, keer het om en jehebt een gedicht of nou ja ik bedoel. Ik besluit om verder even niets te bedoelen enovereind te komen, begeef me om de planten heen naar de rand van het dak. Met eenhandbegeleide kniebuiging spring ik er zijdelings vanaf op het dek dat ongeveer eenmeter lager ligt, en dat met heupbreedte om mijn woonhoogte heenloopt. Door mijnsprong begint alles weer te wiebelen. Ik loop naar achteren. Het koele ijzer maaktmijn voeten koud.

Op het achterdek buk ik mij over de rand en dompel een hand in het verkoelendewater. Het is groen, zo goed als ondoorzichtig en stroomt zo onduidelijk dat het lijktof het niet stroomt. Bijna dan, want er drijft iets voorbij dat niet

Tjibbe Joustra, Superpop

170

uit zichzelf beweegt en waarvan ik niet zeg wat het is. Een raadsel dus. Ik buk mijwat verder voorover en speel met mijn groenbleek oplichtende vingers onder water.Hoe zou ik hier wonen wanneer ik de bodem kon zien. Nu is alles bodemloos. Enalweer vraag ik me wat af. Lach er maar om, ruimte als een door de tijd afgebakendonbepaald verblijf onder toevallige omstandigheden. Met een ruk richt ik me op.Door mijn plotselinge beweging vallen mijn gedachten van me af zonder dat ze ophet dek terechtkomen, en rolt een hopelijk lege fles ploetsj van het dek het water in,gaat uit varen. Weg met de ballast. Ik loop over het dekpad naar voren, met een handevenwicht zoekend op de rand van het dak. Op het voordek baan ik mij tussen devele ook hier rondslingerende spullen een weg naar het luik dat ik soms openzet omde lucht in het ruim te verversen. Spiedend kijk ik in de duistere ruimte onder hetgapende luik. Maar zie bijvoorbeeld niets of niets wat ik nog nooit gezien heb, duswaarom er nog langer ingekeken. Met een metalige klap trap ik het luik dicht. Metmijn wereld weer gesloten, doorkruis ik het voordek opnieuw en trek mij omhoogaan de dakrand, waar ik op ga zitten, bungelend met mijn benen. Zie hoe een vogeldie vlak voor me langs vliegt in de boom neerstrijkt die een paar meter van mij afop de kade staat, en daar wat in haar veren gaat plukken. Vliegen als een vogel, varenals een vis. De vogel vliegt weer weg. De vis wordt niet gezien. In het water. Stelme voor als ik voer, hier weg zou varen. Tussen andere oevers drijven, ergens zijnwaar ik niets te zoeken heb dan het waterrijk zoeken zelf. Wie weet. Maar mijnwereld, deze boot, kan niet varen, alleen maar gesleept worden, zo af en toe wanneerhet moet vanwege de moeterij. Op zinkgevaar af, heen en terug. Vaar dan trouwensnooit mee, waarom zou ik, de bestemming is bepaald en de terugkeer,

Tjibbe Joustra, Superpop

171

hopelijk, ook. Ik leun achterover, spreid mijn handen uit elkaar op het dak achter meen knijp mijn ogen dicht tegen de zon.Mijn dak zit precies tussen de boomschaduwenin. Opnieuw een moment voor enige overpeinzingen. Zoals: in verplaatsing ruimteoverslaan. Of: hoe beleef ik een dag dubbel, hoe sla ik hem over. Vanuit waarschijnlijkeen van de raamopeningen van de huizen aan de overkant hoor ik een meisje ietsroepen. Ik draai mijn hoofd om en probeer te ontdekken wie en naar wie ze roept.Kan het niet zien. Open je ogen. Een jongen maakt een gebaar met zijn hand en trektzijn hoofd gauw terug in een beschuttend donker, ergens. Is een gemiste mededelingwaarvan je niet weet of ze voor jou bestemd was hetzelfde als een niet gemistewaarom je niet gevraagd hebt.

Tussen het water en de kade vliegt de tijd voorbij, verder en nog verder. Een fietsbeljaagt op stilte. Opnieuw draai ik mijn hoofd. Nu naar de andere kant, mijn kant vande gracht, waar een jongen op een bakfiets aan komt rijden die met een gepiep datde ochtend nog verder openscheurt op de vrije plek onder de boom voor mijnwoonwereld tot stilstand komt. Meteen na het tot staan komen springt de jongen vanhet zadel, begint in de volgeladen bak iets te zoeken tot hij wat vindt als een kaartof plattegrond, die hij op de lading uitvouwt, probeert uit te vouwen. Terwijl ik ziedat de kaart een sterke neiging lijkt te hebben te voorkomen dat zij wordt uitgevouwen,vraag ik mij af of ik de jongen niet ergens van ken. Het wil mij niet direct te binnenschieten, maar ik zal proberen zijn aandacht te trekken. Hee hallo. De jongen staaktzijn strijd met de kaart, kijkt op en ontdekt mij, gooit het nog steeds halfdichtgevouwen papier tussen de spullen op de bak, en werkt zich tussen bak en

Tjibbe Joustra, Superpop

172

boom mijn kant op, om een eventueel volgende verdere communicatie tevergemakkelijken. Ik wip van de rand van mijn dak en loop door het dekpad naar dekaderand en de jongen. Hoi. Hallo. Zeg heb je misschien een shagje voor me. Volgtwisselen van blikken. Shagje? Oh, misschien niet. Nee, natuurlijk wel. De jongendraait zich om, werkt zich weer terug om opnieuw een duik te nemen in het diepevan zijn bak. Gezoek, waarna hij weer te voorschijn komt, zich voor de derde maallangs de boom wringt en me een tabakszak geeft, die ik lief glimlachend hoop jeaanpak.

Wanneer ik een sigaret gerold heb en de jongen het pakje heb teruggegeven, die erook een draait, geeft hij mij vuur. Hier zullen wij zo snel mogelijk mee stoppen, maarnog wel even wachten, nu eerst verder. Rook inademend bedank ik hem en trek ikme terug op mijn dakrand. De jongen krabt zich verstolen ergens, perst zich voor devierde keer langs de boom, vist de kaart uit de bak, maar doet geen poging meer omdeze open te vouwen. Ik heb nog steeds niet uitgemaakt of ik hem nu wel of nietken, het is in elk geval hooguit op de rand van wel of niet en waarschijnlijk nietwederzijds, maar toch blijft iets mij bekend voorkomen. Ik zie hoe hij nu in gedachtende gracht aftuurt alsof hij niet precies meer weet wat zijn aanwezigheid hier heeftveroorzaakt. Tegelijk met hem breng ik het rookgenot naar mijn mond, haal in, blaasuit. De jongen draait zich om, gooit de kaart terug in de bak van de fiets. Bij eendoos, een beddenspiraal met matras en daarop een omgekeerde tafel en een stoel,een en ander met touw bij elkaar gebonden. Ondertussen rijden achter de bakfietsvele auto's in taaie kleuren langs ons heen. Van stilstand naar stilstand. Ik krab meook maar eens even lekker in mijn kruis, dat niet vochtiger aanvoelt dan

Tjibbe Joustra, Superpop

173

meestal. Of verbeeld je het maar. Met een armzwaai trek ik, shagje in mijn mondhoek,mijn top over mijn dijen, wat niet lukt omdat het ding daarvoor lang niet lang genoegis. Goed, ik voel de jongen in mijn richting kijken hoewel ik hem net achter de spullenin de bak heb zien verdwijnen. Denkt hij nu ook mij te herkennen zoals ik hem denkte herkennen. Zoekend in het virtuele boek van misschien ergens opgeslagenontmoetingen in mijn hoofd neem ik een trek. De rook in mijn mond smaakt naar deverbranding van het witte staafje in mijn mond. Ik spuug een stukje tabak van mijnlippen. De jongen heeft nu ergens een handmeester vandaan gehaald, maar kijkt nietop het beeldscherm maar nog steeds naar iets ergens verderop, dat er wel of niet is.Ik duw mijn koude billen naar achteren, trek mijn benen op het dak en ga rommelverplaatsend languit op mijn rug onder de blauwe lucht liggen. Nog steeds geenwolken, geen schaduw, op mij. De bladeren van de boom boven mij hangen stil inde tijd. De toren naast de gracht zwijgt, de huizen wachten waarop en de stad rochelt.Een verre geluidsbron maakt afstand nauwelijks hoorbaar.

Zonover, zonovergoten. Zonsaus. Kun je tegelijkertijd een ander herkennen die jegeen van beiden bent. Waarschijnlijk wel natuurlijk. Maar of het ergens toe leidt.

Wanneer ik denk dat de jongen genoeg tijd heeft gehad om te bezien wat hij hier nuprecies wil komen doen, richt ik me half op, en zie dat hij nog precies zo bij zijnbakfiets staat als daarnet. Zijn shagje heeft hij blijkbaar al weer weggegooid. Nogsteeds kan ik niet beslissen over wel of geen herkenning, en waar en wanneer zichdat dan wel kan hebben voorgedaan. De jongen, de bakfiets. Reis met je spullen naarde horizon

Tjibbe Joustra, Superpop

174

en duik eroverheen in een nieuwe ruimte, nieuwe tijd. Voor zover er natuurlijk vanbeide meer dan een bestaat. Ik zucht, mik mijn peuk overboord en schud de neveluit mijn haren. De jongen heeft zich naar mij omgedraaid, en ik maak van mijn blikeen gekruiste blik met die van hem. Wij glimlachen? Misschien een kans om vaneen ogenblik een ander moment te maken. Maar we zwijgen. Ik duw me helemaalovereind en ga weer benenbungelend op de dakrand zitten, nadenkend, nog steeds.Mijn kont voelt niet koud meer aan, mijn wereld warmt zich aan haar zon. Licht.Niemand weet, niemand weet, echoot het opeens in mijn hoofd, ik weet niet wat iker mee moet. Plotseling zie ik de jongen in beweging komen, de handmeester latenverdwijnen, en de bakfiets niet zonder enige moeite naar achteren trekken en in derijrichting van de straat naast de gracht draaien. Hij hijst zich op het zadel, begint tetrappen. Steekt zijn hand op. Ik steek mijn hand op. Na het voor een laatste maalkruisen van onze blikken blijf ik achter met de vraag of dit nu een antwoord is. Ikzucht, rek mij uit, strek mijn armen, duwmijn tieten naar voren. Top schuift omhoog,stof knabbelend aan tepels. Klok vergeet de tijd niet. Torentijd. Sla en niemand slaatterug, hoe dom.

Wanneer het geluid en daarmee de sporen van een tijd hoog boven de stad zijnweggedreven, zie en hoor ik aan het begin van de gracht een luidruchtige groep dekade opkomen. De lucht om mij heen vult zich soppend met stemmen. Om een mijniet bekende reden probeer ik het allemaal te verstaan. Bij het bouwwerk tegenovermij, naast de toren, arriveren tegelijkertijd vanaf de andere kant twee meisjes metzoiets als een groot blik en een opgerolde doek bij zich. Aan de overkant van degracht achter me hoor ik iemand in de handen klappen, het applaus dooft zoals hetbegonnen is,

Tjibbe Joustra, Superpop

175

vanuit het niets naar het niets. Klap in je handen wanneer er een wagen volgeladenmet verplaatsbaarheden in/op het straattoneel langs alles heen stuift. Bijna ben ik degroep alweer vergeten die nu de hoogte van mijn wereld bereikt heeft en stilstaat, dedynamiek van de stilstaande groep tot uitdrukking brengend.Men gaapt onbegrijpelijkdom mijn kant op. Iemand die zeker de leiding heeft of heeft genomen wijst van mijnaar het bouwwerk opzij van de toren waarvoor ik drijf. De groep wordt een draaiendegroep met gezichten die van mij weg en omhoog kijken.

Met hun blikken van me afgewend kijk ik met ze mee naar het dak naast de torenschuin boven mij, waarop de twee meisjes zijn verschenen met het opgerolde doek,dat ze uit een openstaand dakraam naar buiten trekken. Een van de meisjes klimt methet uiteinde van het doek naar de nok van het dak, terwijl het andere meisje haar omte bemoedigen denk ik denk om die losse toeroept. Een vogel schijt nee scheert overalles heen.

Uit zicht. Het hoogste meisje wankelt. Ik knipper met mijn ogen, waarna het wankelenophoudt.

Het meisje zit wijdbeens op de nok en wappert met een punt, hoek van het doek. Degroep tussen haar en mij juicht. Volgens mij zijn het zoekers bezoekers reizigers, degroep, toeristen dus. Een in doel en daden. De meisjes op het dak schuiven over denok en door de goot naar de rand van de gevel. Wanneer ze die bereikt hebben latenze het doek aan de waslijn die er aan vastzit huphup langs de gevel een eind naarbeneden zakken. De groep voor mijn neus raakt er nog opgewondener door. Tien opde schaal van de toeristiek.

Tjibbe Joustra, Superpop

176

Zij kunnen natuurlijk de tekst niet lezen die erop staat. Zie ik het goed. MEIDENKRAKEN ZO, en daaronder als een soort nagedachteMEER ZON MINDER MANNEN. Zo.De twee meisjes binden onverstoorbaar het nu dus spandoek zijnde aan de gevelvast, die er even onbewoonbaar onder blijft. En in de schaduw, nog. Wanneer zij nahet knopen hun ruggen rechten, steek ik twee vingers in mijn mond en fluit naar ze.Mijn nieuwe buren geven door hun lippen te tuiten te kennen dat onze eerstekennismaking over de hoofden van misschien een deel van een ander werelddeelheen een feit is geworden. Hoe mooie dingen lelijk kunnen heten. De meisjes zijnvan het dak verdwenen. Iemand van de groep op straat probeert springend bij de lapstof te komen. Ze weet natuurlijk niet dat het hier verboden is op herinneringen tejagen. Een paar anderen slaan met hun vlakke handen op de dubbele deur van mijnburen die dicht blijft. Als kreten van teleurstelling. Woonwens, kraakbaar. Gapendrek ik me uit, denkend aan niets, even, denk ik.

Wanneer al je wensen vervuld zijn ben je wensloos. Ik sluit mijn mond. Hoe mooizijn wensen. Het lijkt of de groep besluit het woord tot mij te richten, maar zich nognet op tijd bedenkt. Het spel kan beginnen. Dwz het klokkenspel, het carillon, boveninde toren begint nu ongevraagd te spelen. Hoofden in de nek en kijken maar naar deklingelende toren.

Iedereen heeft zich naar het nieuwe doel omgedraaid, en ik zie allen naar de torendeurdringen om te ontdekken hoe het carillon binnen klinkt. Nog harder. Een van degroep kijkt nog even om en lacht naar mij. Ik lach verleidelijk terug, maar alleen ingedachten. Terwijl een fiets die met een acrobatische boog om alles heen wil rijdenbijna naast me in

Tjibbe Joustra, Superpop

177

het water duikt. De boom houdt hem droog. De fietser. Met een tik kaatst de fietstegen de stam af en vervolgt slingerend haar rit, de berijder voor mijn voetenachterlatend zittend temidden van losliggende papieren, op de plek waar daarnet nogde bakfiets stond. Verwonderd kijkt de fietser om zich heen, wie weet dat hij opstraat zit. We horen hoe de fiets verderop met een klap tegen waarschijnlijk eengeparkeerde auto terugkaatst en tot liggen komt. Ik begin te lachen, wat ik voor defietser zal proberen in te houden. Het lukt. Het lukt niet. Schaterend zit ik en zie dejongen naar mij kijken, nog steeds zijn wonderlijke komst verwerkend. Op zijn kontzittend graait hij naar zijn verwaaide papierboel, waar hij plotseling mee ophoudtomdat hij ook moet lachen. Volgt: samen even zitten en hikken. Wat doet datklotending voor mijn kar, hoor ik iemand schreeuwen, waarna luidruchtig wegsmijtendoor luidruchtig wegrijden gevolgd wordt. Kut, giert de straatzitter. Lul. Ik duw metmijn handen mijn haren opzij, spring van de dakrand op het dek en van het dek opde kade naast de jongen. Samen rapen we de papieren bij elkaar. Ik druk mijn stapelin de handen van de fietsrijder, die dank je zegt, mij even in mijn ogen kijkt, en dannaar de dwars op de kade liggende fiets loopt. Hij zet haar overeind, buigt het stuurrecht en trapt hoofdomdraaiend handopstekend weg. Daarmee een tweede zeg maarontmoeting binnen een korte tijdspanne afsluitend. En denk ik hem dan misschienergens van te kennen, herkennen. Derde keer raak? Ik trek mijn top wat over mijnbuik op en neer, werp een blik op het spandoek van mijn nieuwe buren, draai me omen spring weer aan dek. Voor mijn voeten ligt een van de papieren van de acrobaat.De fietser. Laat maar liggen. Raap het op.

Tjibbe Joustra, Superpop

178

Nieuwsgierig bekijk ik het vel waarop aan een kant niets staat aan de andere kant.Aan de overkant van de gracht overstemt een eenmalig langskomende lawaaiclubdie afstand in geluid omzet mijn gedachten, even. Na het lawaai neem ik mijn plekop de dakrand weer in. Met het blad papier tussen mijn lippen geklemd streel ik metmijn vingertoppen over mijn onderarmen, warmtevoelend. De zonmaakt schaduwenmaar ik zit in haar licht.

Hoog boven mij hoor ik stemmen overstemd worden door de terugkerende lawaailuidie de gracht als cirkel, circuit, lijken te gebruiken, want men is over de brug ietsverderop gedraaid en komt nu dan toch nog een tweede keer voorbij. Het papier inmijn mond wuift op een uit het niets komende windvlaag naar de met vooruitziendeblik gehelmden van de lawaaitocht. Wanneer alles diep in de stad verdwenen is,komen de stemmen in de lucht terug.

Uit nieuwsgierigheid die net iets groter is dan tegenzin kijk ik omhoog. Op degaanderij van de toren hangt de groep van daarnet over de balustrade te schreeuwennaar de daken van de stad en naar alles waar de groepsleden nu bovenuit steken. Wateen toerisme, dat iets naar beneden laat dwarrelen, wat natuurlijk na vele omwegenlangs de boom op het dak naast mij belandt. Het lijkt net zo'n vel papier als dat watik in mijn mond heb en dat ik er uithaal. Ik buig me opzij, pak het nieuwe vel, heteventuele aanvullende bericht, zwaarder dan lucht. Een korte vergelijking van depapieren leert mij dat ze niet hetzelfde zijn maar wel bij elkaar horen. Het spoor vande fietser komt hier dus ahw weer samen. Al is dit natuurlijk nog maar eenschijnresultaat zolang niet duidelijk is wat zowel spoor als het samenkomen aan debetekenis van

Tjibbe Joustra, Superpop

179

de papieren hebben toe te voegen. En sporen lopen meestal achter de voortgang, devooruitgang aan. Op dit ogenblik gaan mijn buren tot actie over. De dubbele deurwordt opengegooid, en onder het luidkeels zingen van een liedmet een onverstaanbaretekst, beginnen zij met een bezem en een borstel witkalk vanuit de grote bus die zehebben meegenomen op de gevelmuur te smeren. Spatten vliegen in het rond. Eenverdachte fietsster probeert uithalend het blik omver te schoppen. Ze wordt ondergespat en verdwijnt netjes keurig. Snel. De meisjes verven hun muur verder onder.Onder het zingen van alweer een nieuwe, onvolgbare tekst. Iemand die tegen het witwil pissen wordt niets in de weg gelegd en pist er tegenaan. Het doel van muren,murendoel. De iemand is weg en de muur al bijna helemaal wit tot waar de meisjeskomen kunnen, wat tot bijna aan het spangoed is.

Ik heb de vellen papier in mijn hand tot een koker gerold, waardoor ik doelzoekendom mij heen kijk en nog eenmaal naar omhoog naar de groep op de toren tuur,tuurtoren, torendoel, maar ze, de leden, zijn er niet meer. Wanneer de toren niet zo'nonverbeterlijke pik zou zijn geweest, zou ik de groepsleden misschien nog hebbenkunnen horen afdalen in zijn binnenste. Maar voor mij hoeft dit niet. Ik haal de kokervoor mijn oog vandaan, probeer het papier weer uit de krul te strijken. En zo kon,kan, de snelle verspreiding van de tekst op de papieren van de gevallen fietser leidentot een onverwachte overdracht van inhoud, vermeerdering van kennis, verwervingvan inzicht en zekerheden. Op het punt dat het spoor samenkomt en in handen valt.Van mij dus. Onder voorbehoud van.

Tjibbe Joustra, Superpop

180

Inhoud? Ik zucht, probeer ondertussen de buitenwereld die mij omgeeft niet uit hetoog te verliezen, want buiten is je blikveld niet alleen ruimer dan binnen maar ookminder voorspelbaar. Soms dan. Alles bekijken totdat alles alweer anders is. Ik kijkrond en zie opnieuw klodders witkalk over de gracht spatten, en ik klap in mijnhanden, de verfmeisjes zwaaien met hun kwasten.Waar blijven de toeristen wanneerze weg zijn. Op de kade is een blad papier achtergebleven. Weer een? Kijk nog eensgoed, het is duidelijk dat dit daar heel iets anders is. Highlights, low countries, takethe tour.

Erg vreemd. Bladzij drie wordt overreden, de tijd maakt een sprong en de meisjeszijn klaar. Zonnevlekken spelen op hun verswitte muur. Ik zit weer op de rand vanmijn dak, mijn dag strekt zich uit. Een van de meisjes steekt haar vinger in de nognadruipende bus en verft haar gezicht wit. Het andere meisje doet hetzelfde bijhaarzelf. Hierop schouderen zij hun kwasten en gaan ieder aan een kant van de grotegapende dubbele deur staan. Wat moet het betekenen. Ik wip van de dakrand en doealsof ik op de kade wil springen, wat ik niet doe. De witte gezichten van de meisjesvertrekken geen spier. Strak kijken zij voor zich uit. Het carillon is verstild. Tijdboert in de verte. Het spandoek deelt zwijgend mee. Het ene meisje knippert methaar ogen, het andere spreidt haar genetkousde benen. Ik pluk aan de onderrand vanmijn top. Mijn buren draaien hun neuzen naar elkaar toe, steken borstel en bezemnaar voren en springen door de dubbeldeur naar binnen.

Zonder op te kijken, druk bezig, groeten wij de aan boord springende Ratta. Hoi.Scheer scheer, scheer je schedel, scheer, scheer je schedel kaal. Houd nog even jekop en loop

Tjibbe Joustra, Superpop

181

niet zo heen en weer te stampen. Met mijn vingers veeg ik de laatste schuimrestenvan Jonna's hoofd. Ratta laat een stapel doeken en kleden voor zich op het dak vallen,springt onder het trekken van vreemde grimassen dreunend om ons heen. Jongenswe gaan beginnen. Ik spring zonder op de ronddansende rat te letten van het dak inhet gangboord, buig me over de rand van onze drijverij en spoel mijn handen af inde nog steeds even groene gracht.Wanneer ik mij weer opricht, rollen de twee anderenin eeuwigdurende begroetingen over de door Ratta meegebrachte materialen. Zondersucces een geeuw onderdrukkend hijs ik me terug op het dak, zo kan hij wel weerhè. De vrienden omzeilend baan ik me een weg naar die kant van het dak waar degrootste wanorde heerst. Hoe te beginnen en waarmee. Ik pak een groot roestig holding beet dat absoluut nooit ergens voor gediend heeft, en trek dit met wringendebewegingen in de richting van de rand. Binnenin mijn ding hoor ik van alles klotsen,waarschijnlijk de nog niet verdampte resten van ja waarvan. Achter mij wordt gegilden gegiecheld. Help me liever. Mijn ding staat ondertussen waar het nauwelijks beterstaat dan daarnet. Verdomme, wat is het ook alweer. Ik voel met mijn vingers ondermijn plakkerige oksels, ruik er aan. Zweterig? Ik draai mij om, neem een aanloop enstort me op de stoeienden. Met ons drieën rollen wij hartkloppend over het dak.Dingen vallen om, verschuiven. Geloof dat we elkaar bijten.

Ik wist niet dat jullie al zo ver zijn, heb ik me tenminste niet voor niks gehaast opdeze zomermorgen met een gewicht op mijn schouders. In een verstrengeling vanledematen kijken we uithijgend omhoog naar Doggo die er uitziet zoals hij er meestalniet uitziet, behangen met touwen, een pak planken

Tjibbe Joustra, Superpop

182

op zijn schouder.Wat ben je met je rommel van plan. Au, roepen de planken wanneerDoggo ze naast ons op het dak laat neervallen. Zou wel een emmer thee lusten of zo,als het jullie ook gelegen komt tenminste, zegt hij, de touwen als een krans om zijnschouders draperend. Met een plof ploft hij bovenop ons. Wanneer ik hem ergensgebeten heb, maken wij ons van elkaar los en duwen ons op tot kruiszit. Ratta geeftDoggo een stomp, hoi. De schuit begint te wiebelen, Jonna trekt Ratta aan zijn staart,de palmboom op haar hoofd heeft onkreukbaar alles overleefd. De rommel op hetdak ook. Eigenlijk zoudenwe verder moeten gaanmet beginnen, probeer ik aarzelend.Thee zetten. Fuck de thee. Ratta betast het plankenpak. Gejat, daarginds ergens,Doggo maakt een vage beweging met zijn arm. Zo? Zo. En dat touw. Jonna springtop en gaat aan allerlei onnodige dingen op het dak sjorren. Ratta knikt goedkeurend.Ik ga thee zetten, de hond staat traag op, slentert behangen met de touwen naar hetdakluik. Sterk of slap. Kom, meehelpen, sta op en probeer de naast mij zittende Rattamee overeind te trekken. Het lukt en ik duw hem meteen de kant op van iets zwaars.Draai me om naar Jonna en help haar met van alles opzij te trekken, de kleden endoeken gooien wij zolang op de plankenstapel. Zweet oliet onze huid, warmtegevendelichamen. Wanneer het goed is ontstaat nu langzamerhand een open plek op hetmidden van het dak. Of het zo is bekijk je zelf. Mijn top is doorweekt, ik trek hetding niet uit, maar raap een lege spuitbus op van het dak, die ik met een boog in hetwater gooi, waar ze vrolijk vervuilend rond gaat drijven. Ik rek mij uit, kijk wat Rattaal niet gedaan heeft die al aan de thee is die Doggo nog aan het zetten is, of nee. Neehoor, zegt Jonna vlak naast me, hij lust het niet eens. Wat. Ja, nou, goed dan, hijdrinkt geen thee maar heeft een heleboel rommel aan de kant geschoven. Wacht totwij ook klaar zijn.

Tjibbe Joustra, Superpop

183

Ik strijk mijn haren naar achteren. Wil je mijn kam soms gebruiken, giechelt Jonnawoeste bewegingen met haar hoofd makend. Trots wiebelt de palm. Meisjes, enjongen, horen wij een gedempte stem ergens onder ons, de thee is gezet kinderen.Zuchtend kijk ik Jonna aan. De rat lacht tandenflitsend. In een geurige wolk komtDoggo uit het luik te voorschijn, behoedzaam een dienblad met van alles er op hetdak op schuivend. Ratta draait zich om naar mij. Hebben wij eigenlijk wel zin inthee. Nee. Doggo kijkt verbaasd op, Jonna grijpt naar het dienblad, springt er meenaar de rand van het dak en kiept de inhoud (of ophoudmisschien) overboord. Sissenddoet de gracht zich te goed. Ik geloof niet dat Doggo er iets van begrepen heeft, maarhij legt zich er in elk geval bij neer dat wij geen thee zullen drinken, want languitliggend op het dak, zogenaamd. Dan is het nou tijd voor een shagje zou ik zo zeggen.Volgt rondgaan van de shagzak, van wie is die eigenlijk, opsteken en roken maar.Het door de boom gezeefde licht streelt onze pauzerende lijven. Wordt het geen tijddat Majjo komt. Ik pluk aan de naast me liggende planken, houdt hout. Van? Hout?Jonna schudt haar palmboom en haar borsten, Doggo houdt zich van de domme enRatta vertelt sprookjes. Er was eens, misschien is het er nog wel.

Moet je horen, zeg ik. Moet je horen, wij zitten hier dus op ons dak in de zon, goed?Boven ons hangt een boom, of hangen de takken van een boom die ergens naast onsstaat, gezeefd zonlicht zoals het hierboven bijna wordt genoemd. Om ons heen destad die kijkt, toekijkt, wij, die zijn wie we zijn, spiegelingen en vertekeningen,waarheden, leugens. Wij in de ogen van onszelf. Wees en wordt geregistreerd.Geregisseerd.

Tjibbe Joustra, Superpop

184

Wat wil ik zeggen wat zich voor laat denken en napraten. Nee anders. Wat zich doenlaat maar niet denken. Tussen waar en niet waar vind je geen van beide.

Lizze, wij doen wat je denkt. Denk niet en we doen wat de anderen denken,verduidelijkt Ratta zich, probeert dit, die hiervoor zijn vertellingen om nooit naar teluisteren onderbreekt. Hij gebaart met zijn handen. Wanneer dit hier een doos is zegzo en zo groot, dan kan je daar ongehinderd omheen denken wat je maar wilt wantje hebt de ruimte. Maar daarbinnen. Wij kunnen ons zowel in als buiten de doosbevinden, opstellen. Een keuzemogelijkheid. Ratta trekt een bedenkelijk gezicht.Hoewel deze doos mij wel wat krap lijkt daarvoor. Wanneer we de tijd hebben, dan.Nou wat dan. Wordt het geen tijd om op te staan en aan de gang te gaan. Doggo klaptin zijn handen. Verwonderd kijken we hem aan. Klankovereenkomst, staan gaan,het rijmt bedoel ik, hoest hij. Haalt vervolgens slobberend zijn neus op. Ach, ik weetook eigenlijk helemaal niks van tijd, rijm en denkklank, volgens mij heeft Lizze watteveel theewater gedronken. Verdomme ja houd nou eens op met te zeiken over diethee die we immers allang aan de gracht gegeven hebben. Lizze in de gracht, mijmertRatta. Vrienden, zeg ik, ik wou alleen nog maar even zeggen dat enfin, dat hetmisschien allemaal wel niks uitmaakt wie waar zit te denken en waaraan, waarom,zolang wij er geen behoefte aan hebben om dat uit te willen maken. Wisten jullietrouwens, zegt Ratta met een snelle blik op Doggo, weten jullie dat thee zetten geenkunst is. Stop, schreeuwen wij in koor terug naar de haastig onder Jonna's handvandaan duikende rat. Ik gooi mijn peuk tussen wal en schip, de anderen gooien hunpeuken tussen de wal en het schip. Wanneer niemand het ziet. Het dak is opgeruimd,

Tjibbe Joustra, Superpop

185

we gaan beginnen en wie is de eerste die opstaat. Ratta en Doggo trekken de plankenuit elkaar, stapelen ze een stukje verder weer slordig op, zodat wij de doeken en dekleden over de vrije ruimte van het dak kunnen uitspreiden. Kloten. Ratta peuterteen splinter uit zijn vinger, Doggo knipoogt naar me. Ik vraag mij af of die kledeneigenlijk wel nodig zijn, misschien zal het nog blijken. Weet je waar ik ze vandaanheb, vraagt Ratta dicht bij mijn oor. Wie. Die dappere doeken, hij wijst op het beklededak. Weet ik veel, zeg ik, maar wanneer jij er niet mee was aangekomen hadden weze vast niet eens nodig gehad. Ratta kijkt op en lacht naar Majjo. Majjo, waar heb jezo lang gezeten, we zaten op je, op je te wachten, zeg. Majjo lacht, ja dat zie ik, hoi.Hoi iedereen. Wij hebben ons ondertussen al begroetend en gegroet wordend naarde dakrand begeven waar we Majjo met open armen aan boord trekken.

Help tillen. Het grote volle blik dat ze bij zich heeft wordt door Jonna en Doggo ophet dak gehesen. Kijk uit, bijna donderde de hele boel in een spleet, maar gelukkig.Opgewonden staan we met ons vijven op het dak om het blik heen. Nou kunnen wedan echt beginnen. Majjo moet je thee. Doggo, theezak, het deksel van de grote potdie tussen ons instaat. De hond doet of zijn neus bloedt en wie heeft er een doekjevoor. Jonna stapt uit de kring, gaat ergens opzij van me in de door ons aan de kantgeschoven rommel op zoek naar iets dat als breekijzer zal kunnen dienen om de grotebus mee open te maken. Volgt het om- en kapot vallen van een te hoge, te wankelopgestapelde stapel bloempotten zonder bloem of plant, waarna zij met een kreetvan verrukking een breekijzer uit de bende trekt dat ze triomfantelijk omhoogsteekt.

Tjibbe Joustra, Superpop

186

Ik bekijk de muur. Kleur, de geur van verf. Snuivend in de stadslucht waai ik metde papieren in mijn hand. Tussen mijn opgetrokken benen door kijk ik naar het dakvan mijn aarde, en van daar naar de wand onder me. Ik steek mijn vrije hand tussenmijn dijen door naar beneden en aai met mijn vingers over de afgebladderde en nogafbladderende verf waarmee geschilderd is. Ooit. Ik rek mij uit. Mijn top kruiptomhoog. Vanuit een van de huizen aan de overkant, mijn achterkant, wordt weereens iets geroepen, het dak op. Het begint te deinen. Een zolderschuit vaart puffendlangs. De jongen aan het roer staat stom te stamelen tegen zijn handmeester. Echtiemand om niets te vervoeren maar golven te maken. Hij doet het, en ik golf mee.Schipper mag ik, roep ik door de papieren die ik weer opgerold heb de bootsmanachterna, die mij door zijn gestamel en het gepuf overal om hem heen zeker niethoort, want hij tuft zonder op of om te kijken klotsend verder. Overvaren. Wat zouik na het overvaren aan de overkant moeten doen. De schreeuwers uit hun ramen.Toelachen. Kietel mij tussen mijn billen. Wat is wat niet was. Het wonderlijkaandienen.

Niet van een warm gevoel, maar van een koele golving, deze keer in de mijomringende lucht, direct gevolgd door iets groots, iets donkers dat de gracht op komtrijden. Nee het is meer glijden. Ik trek mijn top wat naar beneden, probeer dit, enmet tegenzin kijk ik de foute kant op, want de goede is natuurlijk elke andere. Zozie ik de donkerviolette blinkende massa van een enorme bus geluidloos dichterbijkomen. In de ramen aan mijn kant wordt de wereld aan mijn kant weerspiegeld. Debinnenwereld van de bus blijft verborgen. In overeenstemmingmet mijn waarnemingluidt natuurlijk het opschrift op de zijkant van de busMystery Bus. Dit wordt

Tjibbe Joustra, Superpop

187

dan in elk geval nog prijsgegeven, maar benoemd slechts wat je al zag. Ziet. De luchtkoelt nog verder af zodat het wat mij betreft wel op mag houden, ik heb geenwinterzin, geen winter in een bus besteld. Langzaam bereikt het gevaarte de hoogtevan mijn zitplaats en ik zie mijzelf zitten, niet in de bus maar op de zijkant ervan, inde ramen weerspiegeld. Ik vind dat het zo wel genoeg is, met een korte knik naarmijzelf laat ik het geheel verdwijnen. Gelukt?

Op golven van beweging en verstilde beweging. Lucht, water, moeder aarde vaderlandvarend langs de kaderand, afgemeerd. Lig ik afgemeerd. Het is gelukt. Rest nu nogeen verklaring voor het even onverwachte als ongevraagde opduiken en weerverdwijnen van de donkerviolette bus, symbool van vervoering in nevelen gehuld.En in kou. Ik checkmeteen de ommij heen aanwezige lucht op temperatuurterugkeernaar een zomers verblijf op mijn bootdak. Deze, de temperatuur, blijkt ongemerktweer te zijn als voorheen. Dit is dus goed, maar verklaart natuurlijk nog niets. Ikverberg een plotselinge geeuw van opluchting achter de nuttige bladzijden in mijnhand. Van de kant vanwaar deMystery Bus niet kwam, zie ik nu iemand aankomendie we al eerder gezien hebben. We? Vandaag. Ja, hij is het weer, de jongen met zijnvallende fiets en de vliegende bladen. Ik laat de bus voor de tweedemaal verdwijnen,maar nu uit mijn hoofd, wip gauwmijn billen op van het dak, schuif de beide papierenonder mijn gat en ga weer zitten. Wat ik verwacht gebeurt, de jongen komt op deplek te staan waar hij eerder zat. Zoekend kijkt hij me niet aan maar op de grond.Tussen de straatstenen groeit stadsmos. Dan ziet hij het overreden vel. Hij springtvan zijn zadel, zet zijn fiets tegen de boom en loopt naar het vod in de goot waar hetondertussen is terechtgekomen. Hij bukt

Tjibbe Joustra, Superpop

188

zich, pakt het op. Pakt het niet op. Dit is hopeloos. Maar nu komt hij dan toch op mijaf, hallo.

Zeg, heb jij niet toevallig iets zien liggen hier. Hij wijst verloren om zich heen. Waar,vraag ik belangstellend en niet wat. Nou hier zo. Opnieuw wijzen op de grond. Nounee, zeg ik, niet dat ik weet. Heb je ze ergens voor nodig dan. Bijna teveel gezegd,losse lippen. Dat kan je wel zeggen ja, zegt de jongen wapperend met de bladen diehij nog overheeft in zijn hand. Ik mis er drie, ik moest ze nog even gaan kopiërenzie je. Toch drie? Schijt, weer mij bijna verpraat. Dacht van wel, zegt de jongen,beginnend zijn papieren nat te zeiken na te tellen, toch maar voor de zekerheid. Jadrie, zegt hij. Waar kunnen ze nou toch gebleven zijn hè, zeg ik, meelevendheid inmijn stem proberend te leggen, die ik in toonhoogte laat dalen, mijn stem. De jongenrolt de papieren op, duwt ze onder een lus, epaulet, op een van zijn schouders. Zijnhanden steekt hij in zijn zakken. Vervelend, zeg ik, lief naar hem lachend? Laat zienwat je wilt dat gezien wordt. Zeg dat wel, zegt de jongen nog eenmaal om zichheenkijkend. Heb jij misschien verstand van wat je ziet. Wat, hoe, wat bedoel je.Wat je ziet wanneer je niet weet wat het is wat je ziet. Verblind of juist niet verblind.Vallende papieren, papiervlucht, lichtvlekken. Het komt van de zon. Het lijkt me telukken, de jongen houdt op met ademen, met hulpeloos om zich heen te kijken. Kijktme nu aan. Verwachtingsvol maak ik het er weer van. Wat wil ik zeggen.

Ik woel met mijn handen door mijn haren. Geen jongen te zien. Wat je ziet is weg.Om de hoek van de gracht komen drie kinderen aanhollen. Kutkutkut. Ze zijn opweg (waarnaar), waarom zo'n haast. Terwijl ik de kinderen hijgend voorbij

Tjibbe Joustra, Superpop

189

zie rennen, blijkt dat ze opgewonden grinnikend voor de witte muur zijn blijvenstaan. Grissend graaien ze in hun zakken en spuiten wat op de muur. Letters, in geentijd staat daar slordig maar goed leesbaar WILDE KATTEN. Terwijl ik de al dan niettoevallige toepasselijkheid van de tekst op juist deze muur overdenk, zijn de kinderenal springend om de hoek van de gracht verdwenen. De lekkende letters op de muurdansen voor mijn ogen. Wilde katten. Geen poezen zonder krabkracht.

Een van de buurmeisjes verschijnt met haar witte gezicht in de deuropening. Ik trekhaar aandacht, maak een wijzende beweging met mijn hoofd. Het meisje loopt naarbuiten waar ze voor de letters blijft staan. Ze roept een naam die ik niet versta naarbinnen, en het waarschijnlijk er bijhorende andere meisje komt ook naar buiten.Samen bestuderen zij de graffiti van de drie spuiters. Dan draaien ze zich om naarmij. We maken alledrie ongeveer tegelijk hetzelfde gebaar met opgestokenmiddelvinger. De meisjes gaan giechelend weer naar binnen. Ik schraap mijn keelen spuug met een boog overboord, duw mijn billen van de boot en trek de papierenonder mij vandaan. Ze zijn een beetje kreukelig geworden. Kijk of ze de afdruk vanmijn aantrekkingskracht hebben, het is niet zo. Eigenlijk moet ik iets met de vellengaan doen. Zoals je overal iets mee moet doen al is het niets. Maar wat. Lezen water opstaat bv? Ik laat mijn gedachten gaan, houd ze bij me, zonder hen ben ikgedachteloos is onbestaanbaar. Ik besluit ze maar op te bergen, zolang, ergens. Depapieren. Denk na en bezie mijn wereld. Duizend plekken voor dingen. Mijn benenoptrekkend duw ik me staande. Op zoek naar wat. Een doos? Stem aan de overkantvan de gracht. Ik zoek en zoek en heb mijzelf gevonden.

Tjibbe Joustra, Superpop

190

De stem barst in schateren uit, wegstervend. Beter hier dan weg voor jou, denk ikongewild. Maar wie haar gat omhoog steekt. Ik steek mijn vingers in mijn mond enkots.

Behalve in mijn gedachten gebeurt er even niets wat de waarneming verstoort dooronwaarneembaarheid. Blijf op dezelfde plek en de gebeurtenissen komen vanzelfnaar je toe. Ik waai even met de papieren als met een zakdoek, papieren snotstof.Een meisje dat uit het raam van een boot aan de overkant hangt spuugt kringen inhet water. De zelfvindster? Zakdoekje leggen. De papieren dus. Kinderspelen in mijnhoofd.

Niemand zeggen, neurie ik zacht. Neuriënd loop ik over mijn dak, met mijn voetenspullen verschuivend. Het ziet er naar uit dat ik niets vind wat me geschikt lijkt omiets in neer te leggen, in op te bergen. Van de waterkant tot de kaderand. Weet jijmisschien de weg hier. Ik draai mij om en zie dat er twee meisjes voor mijnbootwereld staan die hand in hand vragend naar me opkijken. Ogenblik. Ik baan meweer een pad terug over het dak naar de kadekant. Misschien, misschien niet, zeg ikdaar aangekomen, ondertussen de meisjes monsterend. Soms is een antwoord hetspoor nog meer bijster dan de vraag. Ja kijk, zegt het ene meisje dat donker is, mijnhandmeester is de gebaande strook grond geschikt gemaakt voor het verkeer, de wegdus, kwijtgeraakt, en de hare ligt thuis, ergens. Ze kijkt even naar het andere meisjedat blond is. De meisjes lachen naar elkaar. Maar wij willen dus daar naar toe, daardus eigenlijk, maar de jongen aan wie we het net vroegen, de juiste weg, en die zeidat hij het wel wist en dat het hier ergens dichtbij was en zo, die heeft het dus feitelijkhelemaal niet uitgelegd, zodat we niet

Tjibbe Joustra, Superpop

191

weten of we hier wel goed zijn, hè. Hij leekme trouwens ook nogal een beetje afwezigweet je, hij keek steeds maar zoekend op de grond of hij wat zocht wat hij kwijt was.Tot hijzelf ineens verdwenen was. De meisjes kijken elkaar weer even aan en halenhun schouders op. Ahem, en nou willen we je dus de weg vragen naar dit en dat, zegthet blonde meisje. Uitstekend, daar weet ik jullie wel naar toe te wijzen. Wanneerik, ik doe mijn best en de meisjes vertrekken met de armen om elkaar heengeslagen.Waar hun doel wacht om bereikt te worden. Misschien. Maar wat wanneer het doeljou zoekt. Dat waar je niet om gevraagd hebt is vaak niet zonder reden. Ik kijk naarde onder haar strakke rokje schuddende billen van het donkere meisje, terwijl ik weerop de rand van het dak ga zitten, dezelfde plek als daarnet, ik ben weinig opgeschoten.Ondertussen bestormt de zon nog steeds mijn hemel, staat de toren stom, te wachtenop zijn tijd. Spreken de letters op het spandoek en de muur van mijn buren nog steedsin stilte dezelfde taal en zouden de drie kinderen misschien door iemand gestuurdzijn.

Leuk, kinderen om een boodschap sturen. Daarginds fietst iemand zonder boodschap,maar het is anders. Iemand op een fiets met een boodschap stopt naast mijn wereld,zoekt met haar hand evenwicht tegen de boom. Zien wat je zint, zin in wat je ziet.Versta ik het goed. De fietsster met de boodschap praat tegen de straat maar heefthet tegen mij, het verwachtingsvolle aankijken. Maar onze ogen ontmoeten elkaarniet. Ik besluit de houding van het straatbeeld aan te nemen, afwachtend dus. Terwijlde fietsster vergeefs bezig is om niet tegen de boom of de andere kant op tussen deregels te vallen. Zonder iets te doen sla ik haar gade, mijn pose. Een fietsster in demorgen, de papieren ritselen in mijn hand.

Tjibbe Joustra, Superpop

192

Aan de overkant van de gracht achter mewordt een raam omhooggeschoven, iemandroept tegen de zon of iemand anders het circus komt. Met een klap die over het waterweg stuitert slaat daarop het raam dicht. Bij mijn buren gaat men nieuweonbestaanbare liedjes zingen en onder de boom stopt opnieuw: de fietsster, hooggeachtpubliek.

De fietsster. Ster van alles wat op haar weg ligt. Zij haalt haar handen van het stuur,legt ze in haar nek, duwt haar borsten naar voren en fluistert zacht: verte, op weg,en verder, horizin, de horizon.Wanneer de horizon zich samentrekt zie je alles vanzelfdichterbij komen. Van gefluister wordt haar stem nog net geen schreeuwen. Defietsster door ruimte en tijd zwijgt abrupt, neemt met gesloten ogen de houding aanvan wanneer je jezelf niet ziet. Wanneer ik naar haar glimlach, probeer te glimlachen,doet ze haar ogen open, laat haar armen zakken en fietst weg. Naar de horizon,misschien, en op weg naar de verte laat zij wat dichtbij is steeds verder achter zich.

In gepeins laat ik de papieren uit mijn hand glippen. Ze verdwijnen in een tegelijkertijdopstekende losse windvlaag dwarrelend in het water aan de voorkant van mijndrijftuig. Ik spring van het dak en hol over het dek tussen de vele spullen naar deboeg. Kan ik er bij. Nee dus. De bladen drijven plat uitgestrekt op de onzichtbarestroom naar het midden van de gracht. Ik buigme over de waterkant, geen geschreeuwvan de overkant, geen. Kwam er nu maar eens iets langs gevaren, zodat de papierenhierheen gestuwd worden, want ik wil ze nog niet kwijt. Met mijn hand boven mijnogen tegen de zon tuur ik naar de bocht van de gracht, waaromheen het onverwachteverwachte. Wat is het belang van iets dat je nog niet ziet. Ga door.

Tjibbe Joustra, Superpop

193

Daar komt ze. Komt iets. Het is de schuit die vanmorgen al eerder leeg langs voerde andere kant op, en die zo dan alsnog enige toegevoegde betekenis krijgt in degedaante van terugkomen. Uit de bootramen hangen de blijkbaar intussen ingescheepteplezierreizigers overboord, misschien dezelfden die via de toren verdwenen zijn, opweg naar wat je je er later nog van herinnert voordat je langzaam alles vergeet. Ikga weer op de rand van mijn dak zitten, houd het afdrijven van de bladen in de gaten,de bootboeg gaat er recht op af. En men scheepte zich in, werd opgescheept,volgescheept het schip. Schip schiet op. De schuit mindert vaart. Zit en weesbezienswaardig, een stem schalt over het water. Ik laat mij bekijken, schuif wat naarachteren, plant mijn ellebogen op mijn knieën en laat mijn kin op mijn handpalmenrusten. Kunnen drijvende papieren zinken.

In elk geval doen ze het nog niet, deze, zinken, want ze drijven nog steeds middenop het water. De groep toeristen, zij hebben ze nu ook gezien. Aanstoten en aanwijzen.Het kan natuurlijk alsnog fout gaan door grijpende handen die niet de mijne zijn. Ikspring op het dek, trek mijn top over mijn hoofd, slinger het stuk textiel ergens tussenmijn spullen. Geen geschreeuw aan de overkant, nog steeds niet, wel uit de schuit.Duik toch het water in. Ik doe of ik in het water spring, stap naar achteren, mijn voetstoot een ding om dat rollend in het water ploft. Volgt het ontstaan van mysterieuzegolfbewegingen, en door de tegen het schip terugkaatsende golven beginnen de tweebladzijden mijn kant op te drijven. Dat niemand daar eerder aan gedacht heeft. Ikgris rondom me heen allerlei rommel van het dek, ga gooien. Mijn eerste worp metdit dat van glas is spat uit elkaar op het glazen dak van het schip. Dat heel blijft, maarde toeristen daaronder

Tjibbe Joustra, Superpop

194

luidruchtig laat huiveren. Men verschrikt in vele talen en de schuit slingert heen enweer. Mijn tweede gooi raakt kant nog wal, verdwijnt vlak voor de schuit plonzendnaar de bodem van de gracht. Onder luide uitroepen gaat de boot snel varen.

Oh boot, de motor loeit op vaart belust.

In wild water plenst het schip langs mij heen. Ik zou in lachen willen uitbarsten maarlaat dit achterwege. Dit had je moeten zien. De vaart belaagd. Ik laat in zelfbewustzijnmijn handen over mijn huid glijden, bijna vergeten waar het om gaat. Snel buk ikoverboord, vis de door de veroorzaakte golven aanspoelende papieren uit de gracht.Tussen duim en wijsvinger laat ik ze uitdruipen, houd ze omhoog tegen de zon. Ikdenk dat alles er nog opstaat, aan de kant waar wat op stond. Voorzichtig leg ik zete drogen op mijn dak, waar ik met een armzwaai plek schep, plaats maak.

Zoekend kijk ik rond. Hijs mij op het dak, waar ligt ergens mijn top en raap het dingop, droog mijn handen er mee af. Trek het aan. Trek het nog niet aan. Eigenlijk wellekker zo. Ik zwaai met de top in mijn hand heen en weer, wat zal ik besluiten. Goed.Wat zal ik doen.

Ik loop over het dak naar de kadekant, hurk op de rand, kijk naar het begin van destraat. Precies op tijd. Precies op dit moment komt een fietser de hoek om. Is hij het.Ja hij is het. Niet de jongen van eerder met of zonder zijn papieren maar Jansen.Hallo Lizze. Hoi Jansen, fietsen? Jansen stopt en stapt af. Zet haar maar tegen dieboom. Jansen lacht, zet de fiets tegen de boom, trekt een pak syllabi van debagagedrager,

Tjibbe Joustra, Superpop

195

springt bootwiebelend aan dek. Zo, zo vroeg vandaag. Nee toch hè, giechel ik, wateen gespreksstof. Blij dat hij niet eerder is gekomen. Ik trek aan mijn top (mja, dieik dus maar weer heb aangetrokken, de tijd hangt hier immers boven mij). Jansengeeft mij een vriendschappelijke por. Alles goed. Hij bukt zich en legt de syllabi opeen vrije plek op het dak die er zowaar nog te vinden is, komt op de ook nog vrijerand naast me zitten. Samen kijken we naar de muur van mijn buren, waarbij Jansenzowel zijn mening over het spandoek als de graffiti voor zich houdt.

De tijd knippert. Jansen heeft me een shagje gerold, rolt er nu een voor zichzelf. Hijgeeft ons vuur en wij roken. Zwijgen even gezellig. Van allerlei rolt nu over de kadelangs ons heen. De warme morgenzon omhult, ik kijk tersluiks opzij naar Jansen.Jee kijkt vaag glimlachend omhoog naar de toren waar de tijd zich koestert boveneen lege balustrade. Ik leun op mijn handen achterover op het dak, mijn shagje tussenmijn gespitste lippen vooruitstekend. Met een boog gooit Jansen de rest van de zijnein het water naast ons. Rookverbod en nergens gebeurt iets wat afleidt. Op een ondereen boom in de zon drijvende wereld. Zitten wij te fijn om op te staan. Is het jetrouwens gelukt, ben je eruit gekomen, vraagt Jansen plotseling. Ik schrik mij dood.Ik schrik op uit mijn mijmeringen, ga rechtop zitten om een antwoord te verzinnen.Een van mijn nieuwe buurmeisjes redt me van een, van een, door nu uit de gapendedeur naar buiten te komen en naar ons toe te lopen, waarvoor iedereen op de kadestraateven stopt. Hee, hoor ik Jansen naast mij zeggen, ga je iets voor ons opvoeren. Hijis gelukkig afgeleid en begint zacht te lachen. Ook het nog steeds witgekalkte gezichtvan mijn buur vertoont een grijns. Jansen, zegt ze

Tjibbe Joustra, Superpop

196

met harde stem, krijg de fuck jij, moet je geen werkgroep geven. Bij deze dan, zegtJansen, kijkt van het meisje naar mij, ik knik, waarop hij een uitnodigend gebaarnaar tussen ons in maakt, zelf alvast wat opschuivend. Kom maar op.

De nieuwe buur springt aan boord, werkt zich tussen ons in op de rand van het dak.Ze buigt zich naar Jansen om hem een zoen te geven. Jee zoent voorzichtig terug,lijkt mij. Hierop draait het meisje zich naar mij toe, kijkt mij in de ogen en zoent mijop mijn beurt. Of beter begint met mij te zoenen. Een kennismaking als deze die wijals nieuwe buren natuurlijk wat langer laten duren. Wat mij betreft. Langzaam latenwij elkaar weer los. Op een achtergrond, onze achtergrond die tegelijk ook devoorgrond is, zie ik dat aan de andere kant van mijn buurmeisje Jansen al een beetjeeen ongeduldige Jansen is geworden, die nu wat besmuikt lijkt het wel om zich heenzit te kijken. Goed, zeggen het meisje en ik bijna tegelijk en zuchten. We schietenin de lach, rechten onze ruggen. Mooie boot heb jij zeg, zegt ze, nu met een veelzachtere stem terwijl ze mij nog even aankijkt. De opgedroogde witkalk op haargezicht is vooral rond haar mond al aardig verdwenen. Ik glimlach naar haar, maarzwijg. Trekmijn top die al doende omhoog gekropen is weer wat naar beneden.Maarwat zullen we tegen Jansen zeggen om verdere vragen voor te zijn.

Vanuit een ooghoek zie ik Jansen met de mouw van zijn jas over zijn mond vegen.Geen werkgroep zonder witkalk. Hij opent zijn mond om wat te gaan zeggen. Ikbesluit om onmiddellijk een of ander onderwerp aan te snijden. Eh Jansen, eh, denkenjullie ook niet dat eh dat denken, het denken dus, zich tot doen verhoudt als een, nouja als een

Tjibbe Joustra, Superpop

197

lichtbron tot haar schaduw, licht tot duisternis. Tegelijk van elkaar afhankelijk enelkaars tegengestelde. Hoezo, veert het meisje tussen ons in op, denk jij dan dat jedoor na te denken geen licht in de duisternis brengt, maar juist het licht verduistert.Ik, wij, zegt ze op de muur aan de overkant en haar gezicht wijzend, wij gaan voorhet nog niet ingevulde, blanco, het maagdelijke, hier giechelt ze even, gaat verder,want alleen dat wat niet bezet is geeft je de vrijheid om het naar beste kunnen nietin bezit te nemen maar in te vullen. Geen duisternis die zich niet door het lichtverdrijven laat. En het nieuw te betredene begint natuurlijk ook steeds weer daarwaar iets door anderen wordt opgegeven, leeg achtergelaten. Ze wijst naar hetbouwwerk tegenover ons, de gewitte muur en het spandoek. Ik knik, kraken en kalken,witten, dus. Hee. Wij draaien onze gezichten naar de open deur aan de overkant,waar nu het tweede meisje in de deuropening is verschenen dat een handmeesteromhoog houdt en een wenkende zwaai met haar andere arm maakt. Okee, zegt hetmeisje tussen ons in, wisselt een blik met mij daarna met Jansen. Ik zie jullie nog.Volgt een ditmaal korte zoenronde, waarna ze van de dakrand op het dek springt, opde kade wipt, en de straat oversteekt. Voordat ze in de duistere, jawel, deuropeningverdwijnt kijkt ze nog even om. De dubbele deur valt met een klap achter haar dicht.Ik zucht opnieuw. Maar waarom kwam ze naar ons toe. Kennis maken of kennisdelen. Nemen. Eigenlijk had ik allang naar mijn volgende uur, subgroep evaluatie,gemoeten, hoor ik nu de stem van Jansen naast mij zeggen. Was hem, Jansen, bijnavergeten. Hij zucht ook eens en springt van het dak op het dek. Ga je al, zeg ikproberend de opluchting in mijn stem te verbergen. Lukt niet al te best geloof ik,maar Jee schijnt het niet te merken. Hij pakt zijn syllabi van het dak. Ik duw mij

Tjibbe Joustra, Superpop

198

van de dakrand af en buig mij met getuite lippen voorover naar hem toe. Dag Jansenwij zien elkaar nog wel. Jansen tikt even met een wijsvinger tegen mijn gespitstelippen, lacht, en springt overboord. Hij loopt naar zijn fiets tegen de boom, struikeltnet niet over een van de touwenwaarmeemijn wereld is vastgebonden. Geenwonderdat ik die nog niet genoemd heb. En Jansen rijdt weg. Ik kijk hoe hij langs de grachtverdwijnt. Het veld van de verdere beantwoording van niet gestelde vragen onbetredenachterlatend.

Een dag met uitzicht op de zon. Ik hijs mij op het dak en begeef me naar de plekwaar ik de papieren te drogen heb gelegd. Gelukkig liggen zij er nog net zo als ik zeheb neergevlijd, neergeplakt. Ik buk en voel voorzichtig of ze al droog zijn. Ze zijnhet, alleen zijn de onderkanten smoezelig geworden. Zorgvuldig vouw ik de tweevellen dubbel, loop naar het luik in het dak waaronder ik woon. Ik buk, trek deluikschuiven uit elkaar, open het binnenste van de boot. Tussen duim en wijsvingerhoud ik de bladen boven het gat en laat ze los.

Het is natuurlijk Ratta weer die goedkeurend knikt, Jonna maak de bus open. Metde ijzeren staaf wrikt ze het deksel een eind omhoog, waarna het blijft steken. Doggoduikt op het blik af maar het deksel is sneller, vliegt met een knal omhoog om ergenshoog in de zonzevende takken boven ons te verdwijnen, of in de gracht, het kan ook.Iemand die toevallig langskomt kijkt voordat ze verdwijnt nog even verwonderd naarboven, naar beneden, dan buigen wij ons allemaal over de ontdekselde bus. Majjo,hoe heb jij trouwens dat zware ding helemaal hier naar toe gekregen. Het stond alvlak naast de tekst, zegt ze, lacht lief, zwijgt

Tjibbe Joustra, Superpop

199

geheimzinnig maar betekenisvol, ruimte. Achter ons valt iets met een plons in hetwater. Nee, Jonna roert met de staaf van ijzer in de inhoud van het blik. Eenverfachtige lucht verdringt de zomerse morgengeur en de stank van het zweet vande stad en van onszelf. Ik denk dat het zo wel genoeg is. Kirde het meisje en toenkwam er een olifant met een lange snuit en die ging bedaard op een topje kauwen,zegt Ratta, maar niemand begrijpt al waar dit op slaat. Mij kan het niet schelen. Jonnadie uitgeroerd is laat het ijzer uitlekken boven de bus. Doggo probeert haar debreekstaaf af te pakken, wat hem zowaar nog lukt ook. Hij zwaait het van witkalk,want dat is het, druipende ijzer uitdagend rond boven zijn hoofd. Wij buitelengiechelend over elkaar heen, een heenkomen zoekend voor de overal vliegende witteklodders. Vanachter de vele rotzooi op de rand van het dak kijken we toe hoe Doggoeen krijger wordt die met de staaf als speer, het gevaarlijke wapen, het hachelijkvenijn het witgif gaat overzetten op de weerbaren, krijgskreten. Majjo drukt zichhikkend tegen mij aan, haar woest uitstaande haren kriebelen in mijn neus. Weet je,zeg ik zacht terwijl de spatten van de krijger doelzoekend over ons heen vliegen, datik best wel van krijgertje spelen houd, soms, maar niet nu dus. Doggo hond ga pootjesgeven en dood liggen, schreeuw ik opspringend. Doggo duikt ineen en neemt eenverdedigingshouding aan, wat me bespottelijk lijkt. Geef je over.

Waar zitten jullie, roep ik naar de anderen, die zich samen in het gangboord hebbenlaten vallen. Zakdoekje leggen niks meer zeggen, zingt Ratta ergens onzichtbaarachter mij met verdraaide stem. Ik doe een uitval naar Doggo, vloer hem (dak hem?),wring het witte wapen uit zijn handen. Hijgend geeft hij zich aan me over. Duw hetijzer tegen zijn keel zeg

Tjibbe Joustra, Superpop

200

sterf. Druk harder. Sterf?Mmpf sterf Lizze jij hebt gewonnen, de krijger sterft, matig,hijgt de hond onder mij. Goed zo jongen, zo zie je maar dat ik mezelf kan latenwinnen wanneer ik dat wil. Ik wring me omhoog, plaats mijn knieën in zijn zij enhaal de staaf na een laatste kleine tergende duw van zijn tere keel. Een witte streepblijft achter. Triomferend spring ik met de speer van Doggo af, gooi het ding in degracht natuurlijk. De anderen komen te voorschijn. Wij, de stoeipartij, verzoenenons. Trek Doggo omhoog en tegen me aan, je bent lief lul, nu mag jij de kwastengaan halen, haal ze. Ik geef hem een zet in de richting van het openstaande dakluik,waardoor hij zich grinnikend naar beneden laat vallen.

De bovenblijvers overzien het gestippelde dak. Majjo voelt of de spatten op haarkleren al droog zijn, zodat het tijd wordt om het werk dat we moeten doen te gaandoen en te verdelen. Eens even kijken, zegt Ratta peinzend, emmers hebben we nodigen spijkers en een hamer, zaag, en natuurlijk een oude deur. Hij telt alles nog eensop zijn vingers na. Zoals je ziet zijn Jonna, Majjo en ik al bezig tussen de vele omons heen staande troep te zoeken naar nietlekke emmers, nog bruikbare spijkers eneen miniatuurvlot. Onweer, zaag en hamer, schreeuwt Ratta door het dakluik naarbeneden naar de naar kwasten zoekende Doggo. Wat verbeeldt de rat zich wel. Dathij hier de koers kan uitzetten door op zijn vingers te gaan tellen, onweer teschreeuwen en geen helpende hand te hebben. Zak, pak aan. Jonna duwt Ratta eenkist met roestige maar nog zo goed als rechte spijkers in zijn handen, waarmee hijmeteen een rondedans over het dak maakt. Lizze, hier moet je kijken, ik vind hiereen hele stapel in elkaar gestapelde emmers. Majjo houdt haar vondst

Tjibbe Joustra, Superpop

201

naar mij omhoog. Uitstekend. Ik als laatste vind zowaar het vlot de deur de tafelzonder poten, waar we eerder van alles opgezet hebben dat er nu weer van afmoet.Veeg het blad schoon, richt me op en laat het over de dakrand in het gangboordzakken. Goed zo, Majjo omarmt mij, de emmers tikken tegen mijn billen. Over hetdak rinkelen roestige spijkers, onder ons een kreet van vreugde.

Vorm past zich aan de ruimte aan. Of is het inhoud. Leer van de passing is aanpassing.Ik begeef mij. Slenter naar de leuning om niet naar beneden te spugen oh nee, geenklodder speeksel van mij. Kijk maar naar een koepel in de verte boven de huizen diede zon weerkaatst, die zo alvast voor iets niet te goed is. Mijn kijken projecteertgevelwanden in mijn hoofd, behang van imitatiesteen in een ruimte van warmbloediggevoel. Geen schedelpan voor panklaar denken, wat klinkt alsof het geschreven is.Wat klinkt alsof het geschreven is. Lees aanpassing, les passing. Het hoogste woorddanst over de daken onzichtbaar als het is. De stad, een bel, onder opstijgtaal.Woordpieken, opstijgbaar, uit je dak.

Ratta springt om het dakluik heen. Doggo kom op, steek je struisvogelpolitiek eensdoor dit open gat. Jonna en Majjo trekken de emmers uit elkaar en zetten ze naasthet blik neer. Met een plof valt er een kwast op het dak. En nog een en een hamer.En de zaag? En nog een kwast en nog een en nog een. Meer dan genoeg. Doggosteekt zijn hoofd door het luik en grijnst naar de rat, zie jij deze zaag eh. Het blijkteen slagersmes te zijn vreselijk. Waar haalt hij het vandaan. Maar goed, het zaldaarmee ook wel gaan en anders halen jullie maar iets beters wanneer je denkt vanniet. Ratta trekt Doggo omhoog, geeft hem een zoen. Met de armen om

Tjibbe Joustra, Superpop

202

elkaar heen komen zij bij ons drieën staan, die de kwasten verzameld hebben en onsmet gerechte ruggen, tieten naar voren, naast de bus en de emmers hebben opgesteldklaar om te beginnen jongens. Ja maar eh.

Juist, maar wie gaat wat doen. Droomziek, lispelt Ratta, ja ik droom. Wat nou weer.Hij springt naar voren. Moet je horen. Wij zouden beginnen dus. Luister, gaat de ratverder, droomgezicht, ik droom en ben dus ergens, ergens het is een club of fest ofzoiets, waar alles donker is maar waar toch iets gebeurt, al is niet duidelijk wat precies.Alleen boven de muziek, de draaitafels, mijn draaitafels, brandt een kleine spot. DeDJ die avond dat ben ik en ik kom binnen en gooi mijn platenkoffers naast dedraaischijven. Mijn trip deze avond is een stellar mix van ambient en psychill.Natuurlijkwelmet geprononceerde beat.Nou, wie daar alleen al niet high van wordtdat is een is een. Okee dan. In mijn dubbele dienst als VJ projecteer ik op een paarmegascreens ergens in de duisternis clips van een letterlijk schitterende verschijning,een danseres, verblindend wit. Ik weet niet hoe ik aan deze video's ben gekomen,maar er ontstaat een sfeer waarin alles, iedereen, de beelden, de duisternis, degeestverruimende ruimtelijkheid van de muziek, space, de muziek zelf, de tijd, alles,gaat samenvallen, samenvoelen, met, met, ja waarmee. Alles. De danseres, haarnaam, zo fluistert iemand die ik niet kan zien en feitelijk niet horen ook, is HeksieHippiehok. Ratta zwijgt en werpt een snelle blik op Doggo. Maar ik weet niet. Dezin sterft weg en Ratta haalt zijn schouders op. Meer weet ik niet. Wij kijken elkaareen voor een aan. Is dit een voorspellende droom of een met terugwerkende kracht.En wat mag het betekenen. We halen, behalve Ratta die al geweest is, nu allemaaltegelijk onze schouders op alsof het

Tjibbe Joustra, Superpop

203

zo afgesproken is wat ook zo is. Goed. Waar, waar waren, zijn wij gebleven.

We besluiten. Majjo doet de kadekant, Doggo de kant van de gracht. Ratta de enekant van de kajuit en ik de andere. Jonna mag nog even gaan uitrusten, relaxen,mediteren, net wat zij maar wil, voor ze moet. Aan de slag. We pakken ieder eenkwast en een emmer die we onderdompelend in de bus vullen. Giechelend proberenwij elkaar onopzettelijk onder te spatten. Majjo laat zich in het gangboord zakkenen springt balancerendmet haar emmer op de kade. Doggo buigt zich geconcentreerdover het tafelblad dat hij voorzichtig pas op dat je niet nat wordt plat op het waterlaat zakken. Nog voorzichtiger probeert hij of het blad niet zinkt wanneer hij er opgaat staan. Maar nee hoor, het komt wel dieper te liggen, maar blijft keurig drijven.Met een zucht pakt de hond zijn emmer van het dek, zet hem naast zich op zijn vlot,en begint de bootzijkant, het gedeelte van de romp dat boven water uitsteekt wit tekwasten. Ratta en ik doen het minder moeilijk, springen van het dak op het dek, elkaan een kant. Op een teken van het straatbeeld Jonna, nee een ander beeld maar datkomt zo, beginnen we alle vier tegelijk te kalken. Kwasten in de emmers, uitsmerenop de drijvende wereld, die alsmaar witter wordt. Wanneer je wilt kunnen wij er bijgaan zingen.

En de zon laat ons zweten, droogt de witkalk. De aarde wiegt genietend in haarnieuwe jurk op de slome deining. Doorwerken. Verf spat, kwasten zwaaien, warmewerkers glanzen van het zweet. Jonna verveelt zich een beetje. Maar dan zijn weklaar, de emmers leeg. Het geschilderde is al bijna weer droog en de drijvende wereldwit van waterlijn

Tjibbe Joustra, Superpop

204

tot dakrand. Het ziet er prachtig uit, vinden jullie niet. Vies, bezweet en bespat enhijgend hijsen wij ons weer op het dak. Jonna verzamelt de lege emmers, Ratta kijktof er nog genoeg wit in de bus is overgebleven. Hij knikt weer eens goedkeurend.Middenin de gracht drijft een tafelblad. We feliciteren elkaar opgewonden. Maar wezijn nog niet klaar. De planken. We graaien naar de houtstapel, slagersmes, spijkersen hamer. Duwen de hele boel tussen de rommel op de rand van het dak over dedakrand op het voordek, springen er achteraan. Vraag. Waarom verplaatsen wij deplek van handeling van het dak naar het dek. Voor het antwoord zie drie regelsverderop. Volgt meten, zagen, slaan en fout slaan met de auwau hamer. Hamertjepik, zegt Doggo hijgend de rat imiterend tussen het vele bouwgeweld door want vanook ander dan dik hout zaagt men. Enne en dan is het af, de drijvende wereld heefteen boegspriet gekregen. Jonna kleed je uit, roept Ratta. Met gloeiende gezichtenbekijken wij ons werk. Nu is Jonna aan de beurt. We draaien ons naar haar om terwijlzij zich uitkleedt. Doggo roert in het blik dat opeens op het voordek staat. Klaar?Majjo buigt zich over de bus, doopt een kwast nee haar handen in de rest van dewitkalk. Met haar druipende handen gaat zij de naakte Jonna witverven, die hetgiechelend ondergaat. Wanneer ze helemaal witgeschilderd is, neemt zij aan de handvan Ratta haar plaats liggend op de onderste lat van de boegspriet in. Onder onzeaanmoedigende aanwezigheid strekt zij zich loom uit, trekt haar buik in, priemt haarborsten naar voren. Boegbeeld, living figurehead. Houden zo, roept de hond. Waaris mijn handmeester. Het is zover, we hijsen ons opnieuw op het dak, roept Ratta,maken het een of andere touw los en steken van wal, de gracht in.

Tjibbe Joustra, Superpop

205

Geen schedeldak om gedachteloos onder te wonen. Ik buig me over de leuning vande brug genaamd naar een toren of sluis of allebei, en projecteer beelden in het watervan de gracht waarnaar moderne alleenstaanden zich noemen terwijl zij de laatsteen voorlaatste letter om verwisseling van het onderwerp te voorkomen van plaatslaten wisselen. Onder mij golft mijn uitzicht, mijn gezicht. Geen water dat hetwegvoert, maar het alleenmaar verstoort. Doordat de een of ander vanaf de koepelkantiets de gracht ingooit. De golfbeweging aan de oppervlakte. Vanuit de diepte stemmenhoren. Draai me om en zie de stemmen lachen. Hoor. Een paar vreemde vogels,vliegen over de brug zonder omhoog te komen. Mijn hoofd koelt langzaam af, denkik. Ik, Doggo, strijk met mijn hand door mijn haar of over een stugge borstel. Stil,nog steeds overal geluid. Trek mij omhoog aan de leuning en ga er opzitten. Dehuizen om me heen kunnen vanuit binnen op de buitenzitter neerkijken, want buitenis de plaats buiten binnen. Doe met constateringen waar vaststellingen voor zijn.Geen inbreuk op mijn doen en laten dus ik doe het, waardoor ik ineens aandacht trek,de attractieve aandacht van een zonnigmeisje in glanzend leer dat langsme heenloopt,met een vreemde boog om mij heenloopt op de brede brug, veel te brede brug omalleenmaar over te steken. Dag knul. Het meisje heeft me gegroet waarbij haar groeneogen boekdelen. Ik lees verwondering in stilte. Hoor mezelf de woorden zeggen waarik niet op kon komen. Zij, het meisje knipoogt of ze wel weet wie ik ben, maakt eensnelle draaibeweging met haar billen. Haar tas die ze opeens bij zich heeft schuifteven omhoog op haar heup. Nadat ze je nog even haar lachende profiel heeft latenzien, loopt zij met het vervolg van haar boog naar mij toe nee de smalle straat in aande koepelkant van de brug. Meisjes die

Tjibbe Joustra, Superpop

206

lachend langs je heenlopen zonder dat je ze achternaloopt. Leermeisje lees mij.

Jouw les in leer. Wat voert zij met zich mee. Ik adem de lucht waarin ik zit in opzoek naar heur gaar, haar geur. Met een bijna van de leuning in het water vallendgebaar ruk ik de tot dit moment als een vlag uit mijn achterzak wapperende zakdoekte voorschijn om er een plotseling opkomende snotkriebel in te smoren. Delichaamsvochten afgestoten. Nog nasnuivend prop ik de doek terug, gooi ik de propin de gracht die ergens in de lucht blijft hangen. Met een zakdoek in de zon, zo'nsoort zin om een verkoudheid aan over te houden. Maar, ik zit dus onder de zon enzij schijnt mij verwarmend toe. Het lijkt wel of ik hier alleen maar naar een meisjein leer zit zat te kijken, wat ook zo is was, zodat ik me nu verplicht moet voelen mijmijn tas te herinneren die ik tussen de regels door naast mijn voeten zolang op hetplaveisel van de brug heb neergegooid, gezet. Zoals je weet is een tas niet hetzelfde.Ik buk naar haar voorover. Als? De mijne. Om er bij te kunnen komen zal ik tochvan de leuning afmoeten. Naar tas tasten. Ik duw mij van mijn zitstang en pak haarop, wat is zij vol. Met de bolle tas in mijn hand neem ik mijn plek weer in. Goed. Erzitten dus boeken in en syllabi en zo. En de handmeester die ik er uithaal, papier isgeduldig.

Met een loeiende motor probeert een van de ene overkant komende vrachtauto deandere overkant te bereiken, door de helling van de brug te nemen die dus eerstomhoogloopt. Met het langs worstelende vervoer meetrillend peuter ik aan het snoervanmijn koptelefoon.Wat een knoop is dat geworden. De vrachtwagen raast. Schuinopkijkend van mijn

Tjibbe Joustra, Superpop

207

ontknoping zie ik het blik (Koeboek v/h De Papierstier) de top van de boog van debrug halen. Laat je inblikken en bereik de top. Een vogel schijt overvliegend op decabine, een fietsster springt met een golf van woeste haren van haar fiets, schoptboos tegen de bumper van de v/h papieren stier. Rund. Wil je liften schat of wat. Debestuurster van de wagen leunt grijnzend uit de laadbak het deurraam. Zij kijkt denuffig zich langs de auto wringende fietsster liplikkend na. Met een liplikkendkoeboekensmoel. Met mijn doorpeuterende vingers.

Ik pluk ondertussen nog steeds aan het snoer, wanneer het haarmeisje verdwenen isen de wagen ook. Het gegons van de morgenstad, geen geluid van duizend vreemdewoorden, alles te benoemen stiervertier. Vervelend dat het snoer zo in de knoop zit.

Peutervingers prutshoofd. Warkop. Geabsorbeerd door zinloze verstrikkingen. Eenknoop om door te hakken, koeboek.

De knoop ontwart, ik prik de stekker in mijn gat, het gat, zet de muziekmeester opmijn hoofd zet de koptelefoon op mijn hoofd. De muziek die er inzit loopt eruit enlaat mijn oren onderlopen met zelfgekozen geluidsgolven. De stad gaat onhoorbaarzwijgen. Uit de straat aan de overkant komt meteen een groep liplezers. Fout gezien,ik ben een kijkdoos. Nee ook niet. Kijkklank? Luister. Ik duw mijn dansendegedachten in de muziek in mijn oren terug. De groep loopt de brug op. Geluidlozecamera neemt foto. Foto. Ik bekijk de beelden bij mijnmuziek. De kleine figurenmassakomt dichterbij, degene die vooroploopt blijft staan en draait zich om. Rugzicht opeen rugzak. De anderen lopen niemand

Tjibbe Joustra, Superpop

208

omver en vormen met de stopper een kring. Ik kijk naar een groep wat vast en zekerzeg het maar toeristen zijn, want wat anders. Na het eerste nummer van mijnmuziekkeuze volgt een korte geluidsfilm, kennismaking met mijn reizigers. Hettweede lied begint met dit drumintro dat ik mee roffel op de tas. Boeken om op teslaan. Sommige groepsleden. Zij kijken mijn kant op, wippen met hun hoofd meeop de maat, tot de stopper zich half naar mij omdraait, weer voor zich kijkt. Maaktmisschien iets duidelijk, de hoofdwippers buigen het hoofd. Onder de brug vaart zogoed als zeker een boot voorbij. Wanneer ik omkijk over de reling zie ik dat dezeongefundeerde aanneming van iets wat achter je rug gebeurt, in dit geval onder mijnvoeten, klopt, want kijk maar. Terug naar de groep waar deze zich vernauwt, verdicht.Wat krijgen we nu.

De reizigers halen hun rugzakken van hun rug, gooien ze op een hoop, aanzwellenderoffel in mijn hoofd. Een gedeelte van de toeristen pakt elkaar stevig bij de armenin een benauwend kleine kring, de rest loopt een eind achteruit. Een auto claxonneertzo hard dat ik het hoor, hoewel ik er nergens een zie. De kring buigt de hoofden naarelkaar toe, een paar van de rest nemen een aanloop en springen de cirkel op hunschouders, vormen daar een tweede, kleinere ronde. Meteen komen de overigen vande rest in beweging en klauteren op de hoogste schouders. De toren wankelt even,staat dan onbeweeglijk. Met een rake bekkenslag begint het vervolg van de muziekvan het tweede nummer. Eigenlijk zou er nog wel iemand bovenop kunnen. In demuziek verschijnt een lawaaiclub. Aan de overkant van de gracht komt een figuurdie lawaai maakt het beeld binnen, gevolgd door nog een, gevolgd door nog een. Zegaan langs de brug

Tjibbe Joustra, Superpop

209

en verder, verder niets. Lawaai verdrinkt in muziek, clubs in de stad, een stad inclubs. Schijn vs werkelijkheid. De toren stort in. Stemmen van de grond. Wat? Ikrommel met de volumeregelaar van mijn handmeester die niet verder wil, de regelaar.De batterijen. Mijn geluid sterft. Kutding van een muziekmeesteres. In tumult haalik de koptelefoon van mijn knikker. De stad strooit vreemde klanken over me heen.De toeristische attractie slaat elkaar lachend op de schouders, waar zij de rugzakkenweer aanhangen. Ik ontdoe mij van mijn meesteres, stop deze terug in de tas. Omplaats te maken trek ik een boek van het pak boeken erin omhoog. Terwijl ik er meein mijn hand zit, terwijl ik met de andere de inhoud van mijn tas stouw, hoor ik eenklik van de camera. De klik van een camera. Ik kijk nog net op tijd op om te zien dathet op mij gericht was. Ik ben genomen schijt. Luidruchtig is de groep vlak langsmij heen bezig te verdwijnen in de richting van de in onze zon blinkende koepel. Ikgooi het boek in mijn hand naar de groepsachterkant. Raak. Raak net niet het hoofdvan de laatste. Het boek komt open wapperend op het plaveisel terecht. Geen vanalle opeens langsrijdende auto's rijdt er overheen. Maar het ligt feitelijk ook op destoep, afgeschermd door wat in naam kleine stadsgenoten zijn, die dat in werkelijkheidook zijn. Van ijzer. Paaltjes. Pak het maar op. Omdat de stang waarop ik zit me inmijn billen begint te snijden, kom ik van de brugleuning af en raap het op. Ohuitgelezen boek, terug in de tas. Even proppen. Even denken. Even denk ik dat mijnplek bezet is door het oprapen, maar nee het is niet zo. Wel zie ik iemand haastigweglopen, ergens. Ja, zal ik er nu mee beginnen of niet. Waarmee. Omdat de luchtwarmer wordt trek ik alvast mijn jas uit. Zoekend kijk ik rond. Waar. Hier dan maar.Ik loop naar een plek ergens bovenop de boogbrug, gooi mijn jas op de straatstenen.Mijn

Tjibbe Joustra, Superpop

210

tas laat ik er naast vallen, ga zitten. Ik hoor gekletter dat het gekletter van stoelen is,op de hoek van de smalle straat aan de koepelkant. Kijk, uit het café op de hoek iseen stapel stoelen en tafels bezig naar buiten te komen in de handen van een paarhorecaërs, die er mee de brug opkomen. Naast de plek waar ik zit gaan zij op debrede brug die een soort pleinbrug is een terras maken. Laat maar zitten. Heeft dieene het tegen mij. De andere zal verdwijnen. De caféërs trekken zich in hun hoekterug.

Ik duw mij omhoog, sta op en ga op een versgezette stoel aan een tafel zonder bladzitten. Stoelgericht trek ik met mijn voet mijn tas naar me toe. Mijn jas ligt goed.Een hond rent staartend door het beeld. Kwispelstaartend gevolgd door iemandanders. De bolle brug kromt haar rug. Op de brug een eind verder beuken twee tramsop elkaar, schijnbaar. Een paar figuren ontmoeten elkaar en tuimelen achterover. Inde verte komt een boot aanvaren. De zon schijt, schijnt, stijgend. Ik rol de mouwenvan mijn hemd op, buk naar mijn tas, haal er iets uit om te schrijven. Ik steek het inmijn mond en ga er op sabbelen. Vanuit het café klinkt gerammel van kopjes, gerinkelvan nog lege glazen. De horecaër die niet verdwenen is komt naar buiten met eenbundel parasols. Lol de zon prikt op zijn bol. Grinnikend maak ik in gedachten eenhefgebaar met mijn handen. Wel zo makkelijk. Waarschijnlijk vloekt de parasolleronhoorbaar. Ik strek mijn benen, kauwend op mijn potlood. Mijn pauze duurt. Deboot die in de verte vaart. Boven mij klapt alweer de laatste parasol.

Ik geef de zich voor uitrusten moemakende caféjongen een vriendelijke tik op zijnbillen. Bijna. Naast me strijken de eerste meezitters neer. Opkomende en weerwegstervende

Tjibbe Joustra, Superpop

211

lawaaipiek achter de huizen aan de overkant. Gedachteloos rommel ik in mijn tas,denk dat ik gedachteloos in mijn tas rommel. Ik denk dus droom ik. In mijn hoofdlopen en fietsen meisjes in korte rokjes rond, het zich wervelend wringen inprikkelende bochten. Draaierig doe ik mijn ogen open. Ogen open. Een fietser fietstfluitend fietsend voorbij en in de verte vaart. Naast mij hoor je onverstaanbarestemmen. Kijk opzij. Een meisje lacht lief naar me. Nadenkend kijkend schrijf ikwoorden in de lucht, met mijn potlood in mijn mond luchtwoorden, woordenlucht.Niemand lacht om niets. Waar, waar is ze gebleven. Onder de brug van de tramsvaart een boot achter de voor mij staande jongen van het café op de hoek. Wat wat.Heb ik iets gezien gehoord. Over het hoofd? Eh, doe maar een hel zonder eh een helezonder, graag. De jongen loopt uit mijn uitzicht. Ik weet even niet waar ik naar kijkenmoet, er is niets meer te zien. Haal mijn tas naar me toe, haal er een boek uit.Voorzichtig sla ik het open. Het boek is streng, vol woordentucht en niemand die jevraagt om mee te spelen, jij niet ik niet. Ik doe of ik met iets anders beginnen wil.Waar ben ik, laat de bladzijdenmaar eens onder mijn duim rond waaieren.Misschienproberen zij wel weg te vliegen. Schoonheid, door de lucht zwevende vellen witpapier. Maar boekpapier is altijd bedrukt, ik klap het boek dicht. Doggo roept mijnnaam, iemand roept mijn naam. Doggo. Wat zit jij hier te, ja, wat, jongen. Ik maakin gedachten boeken zonder inhoud. Waar haal ik hem zo gauw vandaan. Ratta laatzich op de stoel aan de andere kant van de tafel zonder blad neervallen en zitgeluidloos te lachen. En wat zou je dan met zonder inhoud willen doen. Toch nietniks zeker. Weet je, ik ben vanmorgen op de gracht geweest je weet wel, daargindsdaar, gaat hij meteen verder loom zwaaiend met zijn hand. Ik weet van niets. Je

Tjibbe Joustra, Superpop

212

bedoelt daarginds daar, zeg ik maar. Daar is het, knikt Ratta goedkeurend, ze hebbende boel nou vast in handen, geen haan die kraait. We lachen. Ik ook, omdat mijeindelijk duidelijk is geworden wat Ratta bedoelt met daar? Weet jij het. Ga je erstraks weer heen. Kwee nog niet, ik zie wel. De jongen van het café brengt mij mijnhel zonder heb ik die besteld, die ik ter plekke afreken terwijl de jongen vragendnaar Ratta kijkt die vragend terugkijkt en plotseling iets zonderlings besteld.Natuurlijk.

Ik zet het glas aan mijn mond en neem een slok, glas nog net niet teruggezet op detafel zonder blad. Ik zet het naast mij op straat. Moet je daar kijken. Ratta gebaartmet zijn kin naar een kortgerokt meisje met een kind in een tuig voor haar buik, datze verhaaltjes aan het opdissen is of zoiets, de baby lijkt aandachtig te luisteren. Hetmeisje stapt met dansende tieten vlak langs ons heen. Haar tepels steken keihard naarvoren, fluistert Ratta. Terwijl we ergens anders naar kijken blijven we haaronafgebroken volgen met onze ogen, tot zij in de straat aan de koepelkant tussen dehuizen verdwijnt. Ze heeft niet een keer op- of omgekeken, zeker weten. Langzaamwenden wij onze hoofden af. Ratta staart naar het raakvlak van zijn voeten met destraat, ik staar mee.Wat een stuk uit duizenden een, een, nou ja, zegt Ratta nog steedszacht. Ik geloof dat ik haar ken, ergens van, waarvan ook weer, zeg ik, maar ik geloofhet zelf niet. Zulke meisjes bestaan niet. Wie hebben we dan gezien. Uiterlijkheid.Het belang van schijnen en lijken. Schijn en lijk. Mooie meid. De mooie meid isverdwenen, het café op de hoek lijkt in dit even-bezinken-moment veranderd in eenboekhandel op de hoek. Een niet helemaal toevallig opgedoken iemand gaat daarmeteen gebruik van maken door een werk genoemd

Tjibbe Joustra, Superpop

213

Joustra Superpop aan te schaffen. Is het voor iedereen goed te zien? Mooi. Deverschijning van weer de caféjongen maakt dat alles alweer anders lijkt, en Rattakrijgt zijn onmogelijke bestelling.

Schrijf op. Jonna met de scherpe nagels is op zoek naar puntenslijpers. Schrijf inzaagsel. Kijk om je heen en zie wat je ziet, wat niemand ziet. Hoe is het ook weer.Zijn wij niet hier omdat we niet ergens anders zijn. Zo'n zin. Zo'n zin zal ik nietopschrijven. Zin. Eh? Eh eh. Natuurlijk is het hierMajjo die vraagt of ik, wij, gestemdzijn, want klaar om te beginnen zit zemet opwippende voeten en haar potloodstrelendevingers op de leuning. Ik voel in mijn zak naar gom, naar woorden zoekend. Zin, zoglimlach ik onverstaanbaar. Bijvoorbeeld in een verhaal dat bijna niet na te vertellenis. Er waren eens, meisjes en jongens, er waren eens een heleboel dingen die tegelijkgebeurden en waarvan niemand wist waarom, wat er nou precies gebeurde, zodatsommigen al gingen denken dat er misschien in werkelijkheid helemaal niks gebeurde.In het echt dus. Wat het vermelden waard was. Want hoe echt is echt echt. Zo gingdat en toen en toen. Wat het vermelden waard is. Hoi mensen, allemaal leunend opde luie leuning en zo voorts en dan. Verder. Schuif eens. Ratta laat het pak papierdat hij ergens opgedoken heeft en meegenomen op de straatstenen neerkomen, gaatop de leuning zitten zonder dat er iemand verschoven is. Wie weet hoe je van de enekant van een leuning naar de andere kan komen zonder om te lopen, meisjes jongens.

Jonna haalt de puntenslijpers, zegtMajjo. Ze schudt haar haren naar achteren en kijktuitdagend van Ratta naar de zon. Geen raadsels voor een vrouw als zij. Nou gewoon

Tjibbe Joustra, Superpop

214

eroverheen springen natuurlijk. Zie je deze pen, vraag ik de raadselende Ratta diezich zowaar over de zaak buigt. Doggo joh, wat voor pen en welke. Deze pen, datwil zeggen deze pen hier dus, daar ga ik het nooit geziene mee beschrijven weet je,onvoorstelbare dingen. Terwijl Majjo zich met een opgeheven gezicht door de zonlaat aflikken, tover ik voor de toekijkende Ratta een pen te voorschijn. Laat ik zeggende een of andere, vanuit het niets te voorschijn, pen. Bekijk haar, zij is er niet omnaar te kijken, maar hooguit om te kijken wat ze schrijft en geschreven heeft. Hoeschrijft zij, ze laat zich beschrijven. Ik denk dat beschrijvende zinnen, maar daaroverlater. Misschien. Wat heb ik werkelijk gezegd tegen de rat, die je je van mij bvaandachtig luisterend en toekijkend mag voorstellen, zittend op de leuning van eenbrug in de zon tussen stadmakende gevels, zoals ik het doe, wat een maat is.

Ik goochel met een pen die waarschijnlijk niet van mij is voor Ratta's neus. Moet jezien, wat heb ik opgeschreven wanneer ik zo en zo en zo doe. Met de pen zwaaiendmaak ik bijbehorende bewegingen, stoot Ratta aan, die ergens anders naar zit tekijken. Zak let op. Mijn luchttekst. De pen zakt dreigend, ik zie hoe het papierpakvan Ratta van de zon een donkere schaduw maakt op de stenen van de boogbrugonder ons. In het licht van licht naar donker kijken. Geen papieren schaduw,puntenslijper. Het bovenste blad vergeelt onmerkbaar, natuurlijk, zeker, maar zinloos.Wie zal er iets van zeggen wanneer ik een stuk gom uit mijn zak haal en dit uitveeg.

Zinloos. Ik zoek met mijn hand in mijn zak, zwaai met de pen vol woorden, traptegen het pak papier. Ik loop van de

Tjibbe Joustra, Superpop

215

ene kant van de brug naar de andere, leun over de leuning en kijk in het water. Wiehebben wij daar. Ik buig mij nog verder voorover naar wat mijn spiegelbeeld zalzijn. Spuug me. Raak me, mis mij. Richt me op en zie in de verte, daarginds, Jonnanaar puntenslijpers zoeken. Zwaai, ik zwaai naar Lizze die uit de smalle straattegenover de koepelkant komt aanfietsen, niets zoekend. Zij ziet me niet, ze zwaaitniet terug, of ze ziet mij wel maar zwaait niet terug, of beide. De zinnen vanverwantschap. Leuk, nog het gezochte vinden en we zijn klaar om te beginnen, zometeen. In mijn zak voelend naar mijn pen die ik in mijn hand heb, draai ik me omen steek de brug weer over. Op de leuning aan de andere kant zitten Majjo en Rattaaandachttrekkend naar me te kijken. Nee, ik denk dat zij me helemaal niet gezienhebben. Zijn dus alleen maar bezig met het trekken van de aandacht. Denk niet datiemand van ons al iets zinnigs verwoord heeft. Doe of ik iets doe, wat mij er aan doetdenken dat ik Ratta nog iets van mijn pen zou laten zien, of liever met, ik jongleeropnieuw met mijn pen. Doggo wat loop je daar toch te dromen of je je in gedachtenaan het vermenigvuldigen of aftrekken bent, of zie ik het verkeerd omdat ik zelf metdichte ogen fiets, dat wil zeggen naast mijn fiets loop, want ik ben net afgestapt zieje. Lizze giechelt, ik voer een gedroomd rekenen show op door het doen en makenvan van allerlei, wat je maar wilt. Het wordt tijd dat ik hoi zeg.

Ratta, zeg ik, want ik ben alweer terug aan de deze andere kant gekomen, kijk eens,ik zal je nog iets laten zien. Van dit, verduidelijk ik met de pen gebarend. Hoi Lizze,zeggen Majjo en Ratta bijna in koor, heb je het een beetje kunnen vinden. Lizzebegint te lachen en zegt lachend hoi allemaal. Is Doggo al wakker, en waar is Jonna.Zij zet haar fiets naast

Tjibbe Joustra, Superpop

216

de leuningzitters tegen de leuning aan. Ik moet zeggen dat Jonna in de verte,daarginds, bezig is met het zoeken naar puntenslijpers, wie zal ze vinden. Jonna isop zoek naar het antwoord, roept Ratta, voor dit. Hij houdt een stomp potlood metde punt die geen punt meer is in de richting van Lizze, zij, die haar fietszadel uit haarrokje probeert te strijken. Over billen wrijvende handen. Kom er maar bijzitten, zegtMajjo, nog nagenietend van het gelikt worden door de zon. Lizze klimt op de leuning,ik loop met de pen zwaaiend voor mijn publiek langs en ga naast haar zitten.

Aan onze voeten wordt door het papier van Ratta schaduw gemaakt. Het water in degracht zou hier bijvoorbeeld zacht bij kunnen gaan klotsen. In de verte. Daargindsis Jonna, stoot Lizze ons aan, wijst met haar arm, stapt over op het weer, het is andersbest wel ontzettend warm hè. Ja jawel goed hoor, maar nou even wat anders, wordthet geen tijd. Het water klotst zacht. In de verte vind je puntenaanslijpers. Jonnazwaait naar ons, wij naar haar, volgt het verkleinen van afstand, begroeting Jonna,vondst bewonderen. Fijn.We kunnen beginnen. Zullen we zo beginnen, Jonna strooitmet mesblokjes. Wij springen van de leuning, pak aan. Ik ga mijn pen slijpen, watzo gek niet is. Maak van je pot een lullood, zingt Ratta. Ik vraag mij af waar de pendie ik nu zit te slijpen eigenlijk vandaan is gekomen, had ik geen potloodmeegenomen. Laat dit nu maar even zo wanneer je wilt en vraag mij af hoe ik erweer vanaf kom. Stop meteenmet slijpen, de anderen gaan verder. Terwijl de anderendoorgaan, bedenk ik duizend manieren om een pen kwijt te raken, allemaal zobelovend dat ik niet kiezen kan, zodat het er om gaat dat ik mij af moet vragen hoeik een keus moet maken, wat ik niet doe. Zijn we zover.

Tjibbe Joustra, Superpop

217

Jonna prikt haar versgepunte speer tussen de billen van Ratta, die probeert de zijnetussen de billen van Lizze te steken. Majjo springt dansend tussen allen door. Komop Doggo, punt your pen, roept ze tegen mij. Ik doe of ik mijn arm naar achterenbreng en bijna van mijn pen een speerworp maak. Wat nog meer. We zullen zien.

In een verhaal vol scherpgeslepen potloden. Ik steek de pen in mijn mond, ga op depapierstapel zitten, wacht rustig tot de anderen zijn uitgespeeld. Wat zit je daar tochstom, afstompend en afwachtend Doggo, kom op en doe mee, schreeuwt Ratta, clubde pennenwippers. Majjo en Lizze hangen aan zijn lippen en wie nog meer. Ik zitop papier en doe of ik niets hoor. Sta op.

Temidden van het gestoei ga ik om me heen praten. Tekst blabla, waarmee iklangzamerhand aandacht weet te trekken. Zwaai met de pen boven mijn hoofd, zienjullie dit. Hiermee ga ik ongeziene vluchten vastleggen. Wat een taal, roept Majjo,doe toch gewoon. Jonna kijkt mij met iets onduidelijks uitnodigends aan, zij, ze liktmet het glinsterende roze puntje van haar tong aan het topje van haar potlood. Majjostoot Ratta aan die Lizze aanraakt, goed zo. Zo zijn alle blikken nu op mij gericht.Maar wat nu. Doe of je een plan hebt, zeg ik tegen mijzelf, wat natuurlijk totale,onbestaanbare onzin is. Om mijn houding te benadrukken laat ik de pen met de puntop de punt van een vinger balanceren. Spring driemaal rond, salto over het papierpak,een aarzelend applaus. Het publiek zit op de leuning en klapt. Meisjes en jongens,wie van de toeschouwers wil zich vrijwillig aan het ongewisse overgeven.

Tjibbe Joustra, Superpop

218

Ik loop naar Jonna, haar glanzende ogen, ga met de punt van de pen, penpunt, overde gladgeschoren zijkanten van haar hoofd, aai haar palmboom en trek haar aan haarhand van de leuning af. Ik stel haar op op de plek van handeling. Nee, ze stelt zichzelfop op de plaats van haar behandeling, zie vrijwilligheid. Zal ik aannemen dat Majjo,Lizze en Ratta hun adem inhouden zonder te stikken. Hooggeëerd publiek. Jonna ende onvoorspelbare pennenwerper. Dit is de grote Doggo. Zie het bombastische gebaarvan de woordvoerder. Zwetend laat ik de pen krijsende kringen beschrijven ergenshoog boven onze hoofden, steeds kleiner, sneller, harder, vlugger en vlotter. Allesklaar voor de vertoning?

Pak mijn glas van de straat, samen even zwijgend drinken. De zon schijnt me nognet niet in de ogen. Turend kijk ik uit over het brugplaveisel, waar auto's, fietsers enlopers in ogenschijnlijk zingevende symmetrie heen en weer bewegen, en over degracht, waar een boot in vaart, ergens. Die van in de gracht daar vaart een boot, ofhet wat uitmaakt of niet. Mijn gedachten schieten van het papier naar meisjes naaruitzicht kriskras. Ik denk dat ik een boot zie, maar ik denk dat dat. Het meisje datheupwiegend tietentrillend, denk aan mijn leerstof. Het laatste woord op zich eenenigszins tegengestelde samenstelling. Ik moet aan mijn lesstof denken, leespoederof boekenstof wat er instaat wat niet in mij staat. En nog is er ruimte om aan meerte denken, ik kan er niet opkomen. Ik houd mijn glas op ooghoogte en kijk er doornaar een stad in glas. De onverstaanbare stemmen naast mij hoor ik om de een ofandere reden nu veel duidelijker, maar versta ze nog steeds niet. In een stad van glaswonen waar alles voor iedereen duidelijk is, zichtbaar. Mijmeringen. Ineens merkik dat Ratta verdwenen is. Hem zoekend kijk

Tjibbe Joustra, Superpop

219

ik om me heen, zet mijn glas op de grond, kijk of dat van Ratta er nog staat. Maarer staat niets. Ik schud mijn hoofd nee. Dit zal niet weer gebeuren. Naast mij hoorik gelach, ik, opzij kijkend, laat mijn potlood wippen tussen mijn tanden. Hee heeftiemand soms een meisje met een kind gezien. Verhaaltjes. Uitdagend.

Fier. Ik hoor achtergrondgeluid ver weg achter de warme gevelwanden, stemmenom mij heen. Met een boog gooi ik mijn lege glas over iedereen heen de gracht in.Iemand applaudisseert beleefd, maar ik hoor geen plons. Met een zucht laat ik meweer op mijn stoel terugvallen. De zon schijnt me nu precies in mijn ogen, ik knipperen pak mijn tas weer op. Zoek de zonnebril. Zo. De stad achter glas. De jongen vanhet café loopt met een vragend gezicht langs mij heen op zoek naar antwoorden. Eenfietsster rijdt de gracht in. Ik bijt geen potlood doormidden en buk naar mijn tas metboeken. Om me heen het geluid van opstaan, pakken van rugzakken, handmeesters,fototoestellen. Auto's remmen af. Ik begin een beetje in een plons te bladeren schijt.

Opspringend grijp ik mijn spullen bij elkaar en spring de rijstenen over naar debrugleuning waar iedereen al overheen hangt. Met mijn ellebogen duw ik er tweeopzij en kijk naar beneden. In de gracht zwemt een meisje zonder fiets. Houdverdomme op.

Met mijn vrije hand duw ik een klikkende handmeester of camera uit beeld. Ik buigmij diep over de leuning. Dicht bij de kade stijgen modderbellen op. Meisje dat debrug mist. Het meisje zwemt naar het midden van de gracht, zij steekt een modderigehand op en zwaait naar haar publiek, canal

Tjibbe Joustra, Superpop

220

crossing. Zonder haast, de overkant wacht wel. Een voorzichtig klappend applauswordt luider, gefluit wordt luider, er wordt denk ik nog net niet van alles in het watergegooid. Ik gooi het boek in mijn hand naar beneden, het komt zonder plons plat ophet water terecht en gaat ronddrijven. Ik doe of ik er precies middenop spuug. Voelbewonderende blikken in mijn nek. Mijn glas drijft aarzelend vanonder het tongewelfvan de brug in het zonlicht in het zicht. Ik voel een ruk aan mijn schouder en zieomkijkend de caféjongen die met een wat hopeloos gezicht naar het glas wijst,proberend zich in het tumult verstaanbaar te maken. Ik hoor mezelf iets tegen dejongen zeggen, die het niet begrijpt, hij schudt met zijn hoofd, oh nee. Aai ik hemover zijn haar? Zacht duw ik hem van de leuning vandaan, met mijn armen een gebaarnaar het terras makend.

Daar loopt hij, witte doek in de hand, naar het verlaten terras.

Vanuit het café op de hoek roept niemand iets naar iemand. Draai mij weer om naarhet water. Het meisje is er niet meer, iedereen houdt de adem in. Mijn spullen drijvenloom rond, de bellen aan de kant zijn opgehouden. Vragend kijk ik opzij, waar iemandstaat met mijn zonnebril. Ik voel aan mijn zonnebril, buig me voorover naar dewaterspiegel. Iemandmetmijn zonnebril kijkt me aan, glad golvend. Over de trambrugverderop rijdt een toestel tot het geven van geluidssignalen zo te zien zonder debijbehorende auto voorbij, verdwijnt in de stad. In het midden van de gracht stijgenluchtbellen naar de oppervlakte. Gesis van ontsnappende adem. Een bemodderdhoofd duikt op. Tandgeblikker. Iemand zwaait juichend met haar top, vervolgensstormachtig applaus. Het meisje zwemt een lippenrondje. Achter mij zegt een reizigerin vertaalde

Tjibbe Joustra, Superpop

221

taal goed meisje. Wat? Ik draai me half om, zie bollenvelden op een gebloemd hemd.Sprekend. Op de beide kaden is intussen het publiek het bonte publiek geworden,tot aan de brug van de trams toe. Een toerist speelt gitaar, het meisje zwemt metsoepele slagen naar mijn spullen, die nog steeds bezig zijn rond te drijven. Zij paktmijn glas dat ze onder water trekt. De toeschouwers bejubelen haar opwindendehelemaal ronddraaiende hoofd. Dan brengt zij nog trager haar hand met het glasomhoog, giet de inhoud over haar hoofd uit, troebel water sprankelend in de zon.Plonzend trekt ze mijn glas weer onder. Waarom klapt er nu niemand. Een paarkinderen beginnen treiterend in een vertragend ritme te klappen waar ze ook zitten.Ik klap. Het meisje kijkt omhoog, heft haar lachende, bemodderde gezicht naar mijop. Even kijken wij elkaar in de ogen, heb ik het goed gezien. Welke kleur. Kniknaar haar met hoofdbeweging. Wanneer ik mij niet vergis ken ik haar. Koortsachtigzoek ik naar namen en bijpassende meisjes.

Jonna heeft haar ogen gesloten, kijkt met iets van elkaar geweken lippen omhoognaar de zon. Met dichte ogen zien en voelen. Stel me voor hoe haar warme ademtussen haar licht geopende lippen door golft, haar bloed bonzend onder de soepelehuid. Concentratie. Langzaam laat ik de rondwervelende pen tot stilstand komen,traag kom ik zelf in beweging. De toestromende geluiden van de stad luiden detrillende stilte tussen ons in uit. Nog even denk ik door over de zin, dan loop ik voetvoor voet naar achteren. Wanneer ik blijf staan, imiteer ik de pose van Jonna maardan andersom. Ratta slaat met zijn handen een roffel op zijn knieën, ik breng mijnhand die de pen vasthoudt omhoog, alles weer net zo traag dus spanningopvoerendals eerder. Concentreer

Tjibbe Joustra, Superpop

222

me op de afstand tussen Jonna en mij, breng de pen naar, naar achteren. Ratta houdop met roffelen. De vorm van een woord dat gebiedt en verbiedt en Ratta houdt dusop te trommelen. Gooi. Met een onaannemelijk flitsende beweging gooi ik de penmet een boog niet eens over Jonna heen, maar wel over de brugleuning de gracht in.

Het uitblijven van de plons. Jonna als een stralend beeld. Lizze, Ratta en Majjospringen alledrie gelijktijdig van de leuning af om mij, de overwinnaar van de pen,aan hun tieten te drukken, want Ratta kan doodvallen. Wat hij ook aandachttrekkenddoet en net alsof, maar voorlopig merkt niemand het verschil. Oh roes van de zege,lieve allemaal. Nu komt het volgende hoofdstuk.

Het is natuurlijk Ratta weer die dingen zegt omdat anderen ze niet zeggen. Of datwaar is. Lizze loopt naar het nog steeds midden op de straatstenen liggende papierpak,buigt zich er overheen en pakt het op. Majjo grist meteen het bovenste papier er af,maakt er een prop van die zij in de gracht gooit. Het beeld Jonna heeft haar posebeëindigd en volgt Lizze die met het pak in haar handen naar het offerblok loopt, diemet het pak in haar handen naar een echte plastic afvalbak met inhoud loopt, waarze het oplegt. Wij, de anderen, voegen ons bij het tweetal. Allemaal nemen we eenvel papier van de stapel en vouwen er een papieren muts van, die we elkaar opzetten.Zo dit gaat goed en haal nou allemaal je potlood te voorschijn. Terwijl mijn vriendenhun potloden overal vandaan halen, heb ik er geen, want ik had dus een pen. Watnu. Zoekend dwaal ik over de brug, van leuning naar leuning en van kant naar kant,en vind wat ik zoek.

Tjibbe Joustra, Superpop

223

Hoe is het mogelijk. Ik ben weer terug bij de anderen die ondertussen allemaal eentweede papier of meer van de stapel gepakt hebben. Gauw pak ik er ook meer en zetmij naast Jonna die naast Ratta, Majjo en Lizze zit, op de leuning. Wij wapperenelkaar koelte toe met de witte vellen. Jonna steekt haar potlood tussen mijn lippen,ik het mijne gauw tussen de hare. Ik denk dat het goedzit, geloof niet dat de overigeniets gemerkt hebben, want Majjo laat hen de zon zien. Denk en sabbel op Jonna'spotlood. Vrienden, leen me je oor, zegt Lizze die is uitgekeken. Laten we eerst onzenamen op het papier zetten. Wij zijn nog bezig ons aan de ontstane toestand waariniets gedaan moet worden aan te passen totdat we zover zijn. We zetten allemaal denaam van een van de anderen boven een vel papier en geven de bladzijden vervolgensaan elkaar door tot papier naam en persoon een zijn. Overigens moet je het maargeloven dat ons papier niet doordrukt, zodat wij er geen plank, stuk karton, boek ofandere zaken hoeven onder te leggen. Gemakkelijk genoeg.

Over het water klinkt gezang, de gitarist geeft een solo. Snoerloze elektrischereisgitaar. In mijn hoofd stralen de ogen van het meisje. Verdomme ik heb mijnzonnebril nog op, spiegelglas. Ik ruk het ding van mijn neus en gooi het in de gracht.Het meisje zwemt er onmiddellijk naar toe. Waarom daarom smijt ik van alles in hetwater vandaag. Het blijkt dat mijn bril kan drijven, in de glazen zie ik de stad dubbelvan onderen, maar klein ozo klein. Ik knijp mijn ogen tegen het felle licht, deschitteringen op het water. Mijn meisje pakt de bril, het meisje zet mijn bril op onderbijval. Doggo, stomme zak, nou kun je haar niet meer in haar ogen kijken. Ik zwaaimijn tas over de leuning. Onder mij heeft het bemodderde hoofd van het meisje zichomgedraaid

Tjibbe Joustra, Superpop

224

om naar mijn drijvende boek te zoeken. Onder mij drijft mijn glas. Ik richt me op,probeer door met mijn armen boven de hoofden om me heen te zwaaien de aandachtvan de jongen van het café te trekken. De jongen komt zich door de figurenmassaeen weg banen. Heeft hij een hengel bij zich. In de gracht drijft een glibberige zwartepop. Achter mij loopt de jongen zich vast in de menigte. Zangers zingen zwoeleliedjes, gitarist speelt ruis en gekraak.

Het meisje drijft als een pop in het water, op haar rug lezend in mijn boek, langzaamnaar de kant, de overkant. Ik trek mijn bungelende tas van de leuning, wring mijtussen de kijkers door naar de vrije ruimte van de brug. Haastig loop ik achter allefiguren langs, de brug af en de kade op. Een auto probeert te claxonneren. Op derand van de kade staat een deinende figurantenbrij. Ik gok de plek waar ik ongeveermoet zijn, spring op een geparkeerde autokont en klim op het dak. Over de hoofdenheen zoek ik haar, zie haar niet. Ik laat mij op de motorkap zakken en spring tussenhet publiek dat er voorstaat, duw het opzij, want het laat gewillig met zich sollen.Schuin voor me, vlakbij de kant, drijft de modderpop. Met op haar neus mijnzonnebril, met in haar zwarte handenmijn boek.Mijn glas zie ik achter haar schitterenin de zon in het water. Daarachter op de brug staat iemand met een hengel onder eenparasol. Ik gooi mijn tas en mijn jas op de stenen van de kade, hurk bij de rand.Iemand schraapt zijn keel, dwars door het gezang, gitaarspel en tumult van demassamenigte heen. Woordverdovend. Maar ik, ik strooide woordvoer in het water.Een ander iemand gooit een hengel uit en vangt een druipende zwarte fiets ondereen wind van gejuich, juichscheet. Vangst in triomf bovenop de boog van de bruggefietst door de visser, nee geduwd, door weer

Tjibbe Joustra, Superpop

225

iemand anders. Interesseert je niet? Gelukkig gaat iedereen er achteraan. De brugbezwijkt niet onder de uitgelaten en gitaar spelende menigte, en ik ben alleen methet meisje dat in slaap gevallen is. Boek open op haar buik, op haar rug rustigdobberend.

Zie mijn glas naar de bodem zinken in het midden van de gracht. Ik ga op de randvan de kade zitten, de ijzeren stang die er langsloopt en die een lage leuning voor oftegen auto's is, in de holte van mijn knieën. Het lijkt of er een weldadige stilte overde warme gracht gevallen is. Geen geluid richt zich tot mij. Tot ons. Mijn nimf moetwakker worden. Waternimf, mijn grachtbeeld. Bijna onmerkbaar beweegt zij zich,trekt mijn boek van haar buik. Haar hoofd draait van links naar mij. Fietspoes rijkatin het stadsnat. Het ontwakende gezicht giechelt en lacht naar mij. Dag Doggo. Temooi. Ik ken haar dus, nee zij kent mij. Hoe hoe hoe.

Ik kom er uit, zegt ze plotseling, en pakt mijn naast haar drijvende boek, zwartboek,dat ze met een lauwe klets op de kade gooit. Loom zwemt zij de paar slagen naar dekant, bereikt vanaf de andere kant nu deze. We steken elkaar onze handen toe. Danstaat ze druipend van de modder naast me. Natuurlijk mag ik haar zoenen. Zij gaatzich super langzaam uitkleden. Ik veeg tersluiks demodder vanmijnmond.Wanneerze naakt voor me staat. De jongen van het café moet mij aangestoten hebben. Sorrypardon, zegt hij met een lachwekkende verontschuldigende uitdrukking op zijngezicht. Zonder tegen iemand aan te stoten loopt hij verder over het overvolle terras.Ik neem waar, maar in mijn hoofd gebeurt iets anders. Wat is het. Kut schijt wat ishet. Houd je kohop, kop, schreeuw ik naar de menigte zonder

Tjibbe Joustra, Superpop

226

mijn mond open te doen. In mijn schedel galmt de echo na. Woorden die verdwalenin het dwaalhof van hersenkronkels. Verdwaalde woorden die tot ik ze weervindzonder betekenis blijven. Zoek in mijn hoofd. Kan geen dingen denken die ik nietbenoemen kan, wat geen naam heeft bestaat niet. Woordenloosheid is denkloosheidis leegheid, leegte. Kan alleen bestaan bij geen leegte. Met mijn ellebogen op mijnknieën, kin in mijn hand, kijk ik de gracht af.

Opgewonden kijken we van de een naar de ander wie van ons beginnen zal. Majjotekent met haar potlood onbestaanbare zonnen in de lucht, Ratta maakt een houtenstaafje onder zijn neus. Jonna prikt figuren op mijn hand, ik vergeet mijn potlood.Maar Lizze zet tekens op papier. Tekens op haar papier, de witte wereld op haardijen. Onbeschreven wordt beschreven. Opkijkend volgen de anderen de bewegingenvan haar hand, het reizen van haar potlood, op papier. Ik voel het prikken van Jonna,waar gaat haar punt naar toe. De bladen in onze handen weerkaatsen de zon. Potloodtrekt sporen in het witte zonlicht, ergens, onwaarschijnlijke horizon, horizonnen.Tussen Lizze's vochtig glanzende lippen verschijnt de punt van haar tong. Vochtigroze, haar ogen betoveren het blanke papier, rijen dansende tekens laten vreemdekunsten zien. Ergens in mijn ooghoeken gaat Ratta acrobatische toeren uithalen omde betovering te verbreken. De hand van Lizze zweeft bezwerend boven het papier.Haar potlood's saltoos. Ratta springt met een kreet middenop de stenen van deboogbrug. Zijn struikeling op het papier, Jonna's glimlach en mijn bewondering. Hetwonderlijke vel van Lizze. Verdomme, natuurlijk moeten wij haar nadoen, het haarnadoen. Nee natuurlijk niet, niet haar nadoen maar onszelf. Ratta houd op met deflauwekul en doe mee,

Tjibbe Joustra, Superpop

227

roept Majjo naar de acrobaat, die zwaaiend met zijn papier, geen onbeschreven blad.Lizze werkt onverstoorbaar door. Hoe bestaat het dat de rat zijn papieren muts vande stenen opraapt en haar op een van de paaltjes die langs het rijdeel van de brugstaan zet. Tik en ze zit goed. Kom op nou. Na nog eenmaal om de kleine medeburgermet de muts heen gedanst te hebben, komt hij weer bij ons zitten. We kijken met onsvieren naar het wachtende witte papier op onze dijen.

De reis van Lizze's potlood. Jonna gooit haar hoofd in haar nek zoals het hier geloofik heet, en leest de zon. De bijna onbedwingbare neiging om van iemand een zonnebrilte lenen. Majjo streelt haar potlood. Maar wie heeft er een. Ik wrijf over mijn ogen,Ratta snuit zijn neus, verfrommelt het vel en gooit het over zijn schouder achter onsin het water. Met de tenen van zijn blote voet pakt hij het bovenste blad van depapierstapel en gaat zitten krassen.

Jonna giechelt zacht. Opzij kijkend zie ik dat haar papier al niet leeg meer is,ingespannen rijgt zij haar woorden aan elkaar. Nog verder opzij kijkend zie ik ookMajjo's potlood over haar papier dansen. Alleen Ratta zit daar nog maar ongeveerniets te doen. En ik natuurlijk. Actie. Waar is mijn pen nee mijn potlood. Zoekendkijk ik omme heen en haal het opnieuw ergens vandaan.Met een zucht van verbazingzet ik de punt op het papier. Stomp. Te stomp man, zo kan ik niet werken. Ratta magik even je puntenslijper, roep ik achter de werkende meisjes om naar de andere kantvan onze groep, waar de grote puntenslijper zelf mij het gevraagde toegooit. Jij hebtook nog niks zeker, zegt hij, terwijl ik mijn blad zo probeer te houden dat het netlijkt of er iets opstaat

Tjibbe Joustra, Superpop

228

wat er niet opstaat. Goed, Ratta heeft weer eens gelijk. Ik slijp mijn potlood, probeerde punt op mezelf, gooi de puntenaanslijper niet terug, maar achter mij in de gracht.Rest roest. En nu, de punt op het papier, de eerste regel, de eerste zin, het eerstewoord, de eerste letter.

Opzij kijkend zie ik hoe Ratta verwoed zijn papier bewerkt. Jonna glimlacht, maarniet naar mij. Schijt stik nu ga ik ontzettend beginnen.Wacht, het blad plakt aan mijnbenen, een uit de lucht vallende zweetdruppel spat uit elkaar, het potlood glibbertweg tussen mijn klamme vingers. Gelukkig weet ik nog juist op tijd, voorzichtig. Ikkijk opzij om te zien of niemand iets gezien heeft. In plaats van het vel teverfrommelen, weg te gooien en te doen of ik opnieuw begin, beslis ik dat het ditvel is of anders geen. In ieder geval een doel gesteld, een daad. Naast mij wordtgewerkt, ik begin met het beeld te worstelen.

Worstel met het beeld dat naast mij gewerkt wordt, ik moet iets doen of anders vindendat ik niets moet doen. Wil het niet lukken omdat ik al te lang gewacht heb met tevrezen van het gaat niet. Wat nu, wonderpotlood potloodland. Als ik vanuit mijnoverpeinzingen op het papier kijk, zie ik dat het bovenste gedeelte al bijna volstaat.

Verbijsterd volg ik de op en neer zwierende punt van mijn potlood, probeer te zienwat het mij te zeggen heeft en al gezegd heeft. Mijn ogen springen van regel naarregel. Klaar. Roept Lizze en houdt haar volle vel omhoog tegen de zon. Goed hoor,zegt Majjo met haar stem vol geuite bewondering, voor ze doorwerkt. Lizze springtvan de leuning af, vlijt zich languit op het warmste plekje van de brug. Het vel papier

Tjibbe Joustra, Superpop

229

steekt zij opgerold in de gleuf tussen haar borsten. Tietwiep, wip.Waar anders, vraagtRatta met een stem alsof hij iets voorleest. Majjo wipt van de leuning en gaat naastLizze liggen, zij glimlachen tegen elkaar. Verdomme zij ook al. Wat weet je van depunt van een potlood. Ratta en Jonna duwen zich tegelijkertijd van de leuning af,dansen hand in hand een paar maal om de op de grond liggende meisjes heen en latenzich dan naast hen neervallen. De bladen worden op hun huid geplakt. Ik kijk naarde punt van mijn potlood. Ik lig naast de anderen op mijn rug. Boven ons brandt dezon een gat in de hemel. Zweet op straatstenen. Jongens, zegt Jonna, hoe hebbenjullie het gedaan. Ik, zeg ik, ik heb het echt gedaan, zelf, geen potloodland eerlijk,toen ik beginnen wilde wou stond er nog niks eh. Zie de verbaasde blikken van deoverigen die hun hoofden even naar mij omdraaien. Meisjes, zegt Majjo. Enmeidenjongens, zegt Ratta. Pak jullie vellen. Wij halen de plakkende bladen weer tevoorschijn, in een geur van soepele huid en zweet dragen wij met galmende stemmende inhouden voor, en wij gebruikten de taal. Schrijver op een sokkel, bruggen slaan.

Op de muur van het huis op de hoek staat met versgekalkte letters MAJJO=HEET.Nogal vreemd. Bijwoord of werkwoord, wie wordt er warm of koud van. Wanneeris mijn naam goed genoeg om hem op muren, een, de muur te zetten. Of ben ik hetniet. Naamsgelijkheid leidend tot persoonsverwisseling. Ik kijk van het muurschriftnaar de dichtgespijkerde ramen van wat misschien iets geweest is, misschien niet.Weten ze er hierbinnenmeer van. Als er al iemand is. Maar wie verschuilt zich achterzijn eigen tekst. Zonder ergens op of aan te kloppen steek ik de drukke stoep overnaar de straatrand om over te steken. Dit is het begin van de straat die gracht was en

Tjibbe Joustra, Superpop

230

gracht is en haar naam deelt met bloemen met doorns waar je op zit of die je aan jelief geeft. Niet te beschrijven veel auto's, die dan ook aan de verbeelding wordenover gelaten, rijden hier in tegengestelde richtingen, een paar trams jagen op elkaar.Een fietser met dezelfde rugtas als ik rijdt mij bijna aanrakend voor me langs en mijnneus voorbij. Ik hol de rijbaan over. Boeken bonken in de tas op mijn rug. Op wegnaar vragen naar bekende antwoorden.

Zonder straten geen overkanten van straten. Een auto toet me na. Op de hoek van deoverkant wacht ik in de zon op de smalle straat langs de gracht. Voor de smalle straat.Voor mij trekt een bontbeschilderde vrachtwagen moeizaam op, vanuit de cabinewordt langsrijdend en hoofdomdraaiend door de bestuurster naar me gekeken, geloofmij. Ik geloof dat het nergens nodig voor is. Ik schud mijn haren naar achteren, duwmet mijn borsten de wagen de brug af en niet de gracht in, zodat deze in een volgendgedeelte van de tekst weer kan opduiken. Even. Het opschrift op de laadbak kan hierdus ook nog buiten beschouwing blijven. Zuchtend kijk ik omhoog naar de in delucht maar niet naar de zon wijzende toren waarop de tijd rondgaat, en die, zoals bijdeze toren gebruikelijk, ondertussen wordt toegezongen door een kleine zanggroepaan de overkant van de gracht. Ik sluit mijn ogen. Midden op de dag steek ik de evenlege straat langs de gracht over naar het midden van de brug, waar een meisje metlang sluik blond haar in een kort rokje en een strakke top dat van de andere kant komtnu hetzelfde doet als ik, elkaar tegenkomen.Wat kan een reden zijn om door te lopen,om te blijven staan. Laat het toeval schieten of omhels het. Het toeval hier verdubbeltzich terwijl wij tegelijk zijn blijven staan, recht tegenover elkaar. Dichtbij,

Tjibbe Joustra, Superpop

231

van heel dichtbij kijkt zij mij aan. Ik kijk in haar ogen, voel mijn ademhaling en mijnhart bonzen. Wij kijken elkaar in de ogen, alles wordt zichtbaar. Lijkt. Het meisjewiegt zacht op haar voeten heen en weer, om haar mond een glimlach. Zonlichtschittert tussen ons, en niemand die het ziet. Haar lippen wijken iets van elkaar, hettopje van haar tong likt langs haar tanden. De stad ruist in de schelpen van mijn oren.Langzaam doet het meisje haar ogen dicht en weer open, haar groene ogen wenken.Ik verdrink. Bijna. In plaats daarvan draaien we een keer om elkaar heen, onze armennaar elkaar uitstrekkend, uitstekend. Vingertoppen tegen vingertoppen, huid tegenhuid. Fluisterzacht. Jij heet Majjo ik ben Heksie Hippiehok. Ik open mijn ogen enloop op het midden van de brug naar de smalle straat aan de andere kant van degracht. Wanneer ik haar over wil steken, rijdt deze keer geen bonte vrachtauto voormij langs maar een geluidloze, enorm grote donkerviolette bus, die oogverblindendspiegelend gelukkig vanzelf weer in het niets verdwijnt. Wanneer ik besluit dat hetkan steek ik achter de verdwijning in een zich oplossende koude luchtstroom de straatover. Hoog boven mij is alweer, nog steeds en nogmaals de toren in gesprek met detijd. Zolang geen stad aan torens hangt.

Hing hong, neurie ik zacht tegen mijn schaduw die over de straatstenen ongeduldigvoor mij uitdanst. Wij, samen onafscheidelijk. Heksie Hippiehok, hoe komt ze inmijn hoofd. Was het niet de verschijning, de danseres uit Ratta's droom. Maar kloptehaar outfit dan wel. Op jacht op werkelijkheid verjagende woorden. Natuurlijk kaniemand er altijd anders uitzien. Is het zo. Iemand gaat mij de weg vragen. Kom, ikweet waar ik heen wil en wijs zelf iemand aan die dit niet weet en me de weg vraagt.Zeg weet jij misschien hoe je,

Tjibbe Joustra, Superpop

232

waar je, ik neem aan dat je bekend bent hier. De jongen met de rugtas kijkt mevragend maar vriendelijk aan. Een jongen maar geen fiets. Ben jij niet die jongendie net mijn neus voorbij fietste, vraag ik in gedachten kijkend naar zijn tas. Is hetwel dezelfde als die van mij. Ja, nou, ik weet het niet, eigenlijk, antwoordt hij zoekendnaar woorden, misschien is het anders gegaan. Het lijkt wel of wij met elkaar ingesprek zijn geraakt.

Met mijn blikken neem ik de jongen op. Weet jij misschien de weg terug, vraag ik,of: je hebt misschien niet toevallig een pak papier, een of ander, in die tas, al weetik zelf niet precies waarom ik dit vraag. Want wil ik terug, of kan mij dat eventuelepapier wat schelen, maar de jongen geeft geen antwoord, lacht wat verlegen naarmij. Rek de tijd en vul geen tijd met wel tijd. Maar ik weet niet of we zo verderkomen, waar wil je ook alweer heen zei je. Op dit ogenblik rijdt een vrachtauto meteen bak vol richtingaanwijzers ons beiden opzij duwend voorbij tegen het verkeerin. Zeker, zo ongeveer, zegt de jongen nadat de auto helemaal weg is. Metaforenvoor feiten die niet direct binnen bereik zijn. Lieve kinderen, gilt iemand naar wie.Gevolgd door gezang, dwars door het lied van het torenkoor aan de overkant.Verwonderd kijken de jongen en ik opzij naar een langslopende klas kleuters methun juf, die samen liedjes zingen. Kinderachtig hoor, zeg ik tegen mijn jongen, dejongen, wanneer een van de kinderen haar tong naar ons uitsteekt zonder mee tezingen. Kom, wij steken onze tongen uit naar een klasje kleuters. De juf trekt dekinderen mee de straat langs de gracht in. Wanneer ze allemaal onderlangs de torenverdwenen zijn, zingen de jongen en ik zacht de liedjes van de kinderen na. Kleinklein kleutertje, ik heb mijn wagen volgeladen. Wij schieten in de

Tjibbe Joustra, Superpop

233

lach. Over onze hoofden vallen de schaduwen van de bomen naar beneden metbestemming straat. Omhoogkijken naar de verblinde zon, verblindende. Ik voeltegelijk het prikken van mijn zweet onder mijn pasgeschoren oksels en in mijn idemkruis. De jongen ook? Hij krabt zich even ergens, nadat we opgehouden zijn metnazingen.Met nieuw lawaai rijdt een auto die op zijn laadbak uitzicht vervoert voorbij.Een kleine zonder volgt. Genietend van en allemaal de gracht op.

Daarginds. Daarginds komt een boot aanvaren. Daar op de brug rijden trams. Overalrijden auto's, lopen figuren, rijden fietsen. Hier staan huizen, daar staan huizen ende lucht is blauw, zo blauw. Doorlezen, vooral. Ooit nemen fietssters een modderbad.Bij een paal aan de ene kant van de brug zaagt een meisje een kettingslot door, haarvriendin staat de zon op te vrijen. Glanzende huid. Nonchalant zet iemand aan deandere kant een zonnebril op. De stad kreunt gretig, dan weer gelaten. Uit demorgenverte klinkt muziek als het zingen van warme lippen, het mooiste meisje van.

Geen straat zonder betoverend mooie bochten.

Geen stad zonder wat. Ik doe of ik zweet, het zweet van mijn voorhoofd veeg,verschuif met mijn voet het glas dat naast mij op het plaveisel staat. Kijk op of ik dejongen van het café niet ergens zie. Een waterfietser fietst voorbij en verdwijnt onderde brugboog, een uitzicht zonder waterfiets achterlatend. Wanneer ik goed kijk zieik de dingen. Anders.

De dingen. Zie je zo. Met wippende tieten. Nonchalante, zegt iemand. Ik trek mijntas naar me toe. Waar is mijn muziekmeester gebleven. Met een boek in mijn handenlaat

Tjibbe Joustra, Superpop

234

ik de tas terug naast me op straat vallen. Ik zal een beetje gaan bladeren, bekijk hieren daar de letters zonder er woorden van te maken. Gevangen taal, in, betekenissenschuilen. Ik heb een potlood in mijn mond waarop ik sabbel terwijl ik een boekbestuder, bestudeer. Schrijf nieuwe woorden in wippende bewegingen. Het potloodvalt uit mijn mond tussen de bladzijden. Een sliertje speeksel blijft op het papierachter wanneer ik het weer in mijn mond heb. Ik spuug tussen mijn benen door opstraat, nadat ik het potlood weer tussen mijn tanden vandaan gehaald heb. Decaféjongen kijkt mij vragend aan. Antwoorden.

Hoofdschuddend loopt hij weg. Iemand wijst op mijn tafel zonder blad en lacht erom,dom. Kopschuddend kijk ik haar aan. Houd hier direct mee op.

Aan de koepelkant van de brug fietst Jansen. Hij verdwijnt maar voor hoe lang. Vande andere kant komen twee meisjes aangedingest. Het boek ligt op mijn knieën. Demeisjes blijven aan het begin van de brug staan, kijken zoekend om zich heen. Hetlijkt wel alsof zij aan iemand iets willen gaan vragen. Maar eerst pakken ze elkaarbeet en beginnen elkaar hartstochtelijk te zoenen. Ik repeteer vast een antwoord oho.Het valt niet mee om net te doen of ik bezig ben. Ik ben bezig en zij zijn bezig. Ikkijk op naar de twee meisjes die lachend voor me staan. Een donker meisje, zijverhangt met een traag gebaar de tas aan haar schouder. Een blond meisje, ze staatzo dicht bij me dat ik haar tepels langs de stof van haar top hoor schuren op het ritmevan haar ademhaling. Dat verzin je uit je duim. Natuurlijk. Hoi, zingen de meisjesin koor, ben jij hier bekend. Waarom vragen ze dat, wat is er aan mij te zien. Wetenzij hoe ik heet. Hoe heet ik, vraag

Tjibbe Joustra, Superpop

235

ik de meisjes met gesloten lippen. Dat is te zeggen, zeg ik, bekend bekend, ik benberoemd. Beroemd. Dat is het. Vervoeging van beroemen, jij beroemt ik beroem, enjullie. Nee wij wilden alleen maar dit en dat weten, wanneer je het weet tenminste,zie je. Ja je hebt natuurlijk foute vragen met foute antwoorden, en foute met goede.Onze vraag is een goede, denken wij, wat is de kans op geen fout antwoord, zegt deblonde. De meisjes giechelen. Spelletjes hè, zeg ik glimlachend, terwijl ik tweeterrassers van de dichtstbijzijnde stoelen afkijk. Maar kom er even gezellig bij zitten,ik ben eh dus Doggo en dit is, dit is een tafel zonder blad. Dit is zij en dit ben ik, zegthet donkere meisje. Nee, zij is zij en ik ben ik, zegt de blonde, en jij bent Dusdoggo.Hoi. Wij raken elkaar even aan met onze vingertoppen. Willen jullie misschien nietiets drinken. Ik zoek de jongen van het café tussen zijn parasols. Een wandelendtafelblad asjeblieft. De jongen enzovoort komt een blad voor onze tafel brengen. Hijschroeft het vast, wij bekijken elkaar ondertussen met gespeelde, speelse,terrasblikken. De jongen strijkt een haarlok naar achteren, de meisjes leunen luiachterover. Bestel eens een paar volle glazen.

Het meisje ik/zij zoekt in haar tas. Hier, kauwstuf, jij ook, vraagt ze aan mij. Ja ehdank je merci lekker. We kauwen. Ik pak mijn boek van mijn knieën en leg dit,opengevouwen omslag naar boven, op de tafel, pak mijn glas van de straat en zet heter naast. Het meisje zij/ik kijkt naar de buitenletters. Ze zucht, kijkt ik/zij aan, kijktnaar mij. Studeer jij soms ook al, vraagt ze dan lijzig. Doet nuffige trut na. Haartieten wiebelen. Studeer ik, ja, dat is te zeggen, waar heb ik dat gelezen, ik bedoel,studeren ja, een klein beetje maar hoor, niet zo erg. Niet zo goed van jou dus, zegthet meisje ik/

Tjibbe Joustra, Superpop

236

zij, dan zit je hier wel vaker zeker. Dat is te, dat is. Schijt. De meisjes barsten. Demeisjes barsten in lachen uit. Ik barst mee. De caféjongen brengt een blad vol volleglazen, kijkt mij even veelbetekenend aan, wat het ook betekent. Ik reken gedachteloosaf. Proost, op jullie. Mm. Jij ook. We zetten de glazen aan onze lippen. Warm hè.Zitten jullie nog op school.Wij gaan zwemmen. Oja? Naar het strand. Oh, gaan jullienaar het strand. Eerst, ja. Zullen we eens aan iemand vragen hoe laat het is.

Wat een gesprek. Ik geef een tik op mijn boek. Ik moet morregen tentamen doen.Morgen bedoel ik natuurlijk nee vanmorgen, straks dus (gevolgd door de drie puntenvan veelbetekenendheid, die alles kunnen zeggen wat er niet staat)... (.) Hoe laat ishet. Ben je dan niet zenuwachtig of zo, niet dat het hoeft van mij hoor. Gelukkigmaar. Nu gaan wij even een spelletje doen. We gaan ons blinddoeken en dan moetenwij raden wie wij aanraken en door wie wij aangeraakt worden. Goed? Okee.Opgewonden blinddoeken we ons met een paar servetten van de caféjongen. Webuigen ons op de tast over de tafel. Overal voelen en alles aanraken. Ik hoor mijnboek met een plof op straat vallen. Het glas.

Het glas is scherven, in stukken. Ik heb mij vergist door het op de tafel zonder bladte willen zetten. Niemand veegt het op.Wanneer ik de schervenmet een schoen opzijwil vegen, hoor ik een fiets bellen. Opkijkend zie ik Jansen over de top van debrugboog rijden, mij bemoedigend toeknikkend, en iets toeroepend wat ik niet versta,opgesloten als ik zit tussen terrastaal. Tot straks? Ik maak een wegwerpgebaar methet boek, keihard kut roepend. Jansen wuift met zijn hand, laat zich van de brugafvieren om in de straat aan de andere

Tjibbe Joustra, Superpop

237

kant te verdwijnen. Ik gooi mijn boek met een boog over de hoofden en de parasolsheen in de gracht. Hoor iemand klappen, hoewel geen plons, nergens. Lawaai dichtbij.Spuug een stuk kauwstuf uit. De hoofden draaien. Lawaailichten? Niets. De zonschijnt, het lawaai verdwijnt.

Kauwstuf. Kauwgom. Ik sta op, kijk zoekend om mij heen, vind niets, niemand. Pakmijn tas en jas die ik over mijn schouder slinger, vertrek over knerpend glas.Wanneerik het rijdeel van de brug wil oversteken komt er van alle kanten verkeer. Twee.Wacht en kijk nog eens rond, ik zie op mijn stoel iemand zitten die op iemand anderslijkt. Waar mag de tafel zonder blad gebleven zijn. Tussen de parasols maakt dejongen van het café een acrobatische toer met het lijkt wel een tafelblad. Over debrugstenen rollen twee niet gebroken glazen met een tiktik in de goot. Het verkeerhoudt plotseling op en ik steek over.

Aan de andere kant van de brug zwaai ik tas en jas over de leuning, ga er naast nogeven over de ijzeren stang leunen. Over de trambrug rijden trams. In de gracht vaartnog steeds een boot. Waterschitteringen. Vraag mij af of die boot er ooit komt. Vraagmij af of je een zonnebril op hebt. Glazen om licht te zeven, te kleuren, glazen omlicht door te laten, glazen voor de nacht. Dringt er werkelijk licht in mijn hoofd door,stralend licht, gezicht, gloed van golvend haar. In mijn hoofd met boeken gooien. Ikdenk niet dat ik beneden mij mijn boek zie drijven. Stemmen passeren mijn rug. Hetwoord varen, vaar, voer, voerde, en zij voerden het woord varen. Is het wel een boekin de gracht.

Tjibbe Joustra, Superpop

238

De boot in de gracht komt eraan. In mijn hoofd verwoord ik een boot die nu inderdaadlui komt aanvaren. Het blijkt natuurlijk een toeristenboot, patrouillevlot, piratenschip,nee een baggerschuit die van modder water maakt. Onder een vlag op eenmodderschuit. Hiephoi, roepen drie plotseling opduikende kinderen, en: modderstraal,en maken dat ze wegkomen. De boot houdt op met varen en drijft langzaam naar hetmidden van de gracht. Doggo, luister, dat is om de vaargeul uit te diepen, hoor jedat. Wie geeft uitleg? Zonder dat ik het wil kijk ik over mijn schouder. Nog juist zieik op het terras de jongen van het café zich gauw omdraaien, balancerend op zijnhand met een blad vol glazen. Sommige figuren knikken hem bemoedigend toe. Watheeft alles met uitdiepen te maken. Over de brug komt de auto van een baggerzaakaanrijden: de Bagger Broers & Zuster. Toeristische kijkjes in de gevulde buikinhoudvan de stad zullen nog vele handmeesters en camera's tot klikken brengen. Verradersen spionnen, verklikkers. Vastleggers.

Noteer. Mij weer omdraaiend naar de waterkant zie ik de baggerbus mijn blikveldbinnenrijden, op de kade. Ze stopt op de hoogte van de baggerboot, het autoverkeeraan die kant van de gracht doeltreffend stremmend. Een meisje in een baggerpakwringt zich uit de bus en tussen de geparkeerde auto's door naar de kaderand. Doorde roeper die zij in haar hand heeft en aan haar mond zet vult ze de lucht boven hetwater met megafonische spraak. Hoort iedereen deze onverstaanbare aanwijzingen,vaktaal. Op de modderschuit gooit men een anker uit. Verdwijnt plonzend onderwater. Moddertaal. Volgens mij zit er geen touw of ketting aan vast. Verbaasdegezichten buigen zich over de boeg van het schip. De boot drijft traag rond ondereen wolk van woorden, tot

Tjibbe Joustra, Superpop

239

ze dwars ligt. Een van de jongens aan boord gooit een touw naar de roepster op dekade, die het opvangt, een paar maal om een boom heenslaat. Haar toeter die zezolang op de motorkap van een van de geparkeerde auto's heeft gelegd, valt hier uitzichzelf vanaf, rolt langzaam naar het water. En erin. Op de kade achter de baggerbusspelen claxons, aarzelend zoekend naar een gezamenlijk ritme. Iemand gaat eenbeetje tieren, waar verder niemand op let.

De jongen en ik kijken even opzij, maar niemand zei iets. Wanneer we elkaaraankijken, denk ik toch niet dat deze jongen de tasjongen van eerder is. Weet ik hetzeker. Weet je het zeker. De jongen kijkt mij vragend aan. Wat, wat zeg je. Ik geloofniet dat het er zo duidelijker op wordt. Is hij het nu of niet. Mijn jongen vergeet jate knikken, terwijl hij vlug opzij stapt om een paar figuren met grote stappen haastlangs ons heen te laten benen. Wat een uitzicht. Hoe kom ik er uit en tot besluiten.Ik wijs de jongen weg. Met mijn rugtas rijdend op me, boeken bonzend op mijn rug,loop ik de grachtstraat in.

Wanneer ik langs de toren kom en opzij kijk naar de ingang zie ik dat hij voor allebezoek gesloten is. Dit weerhoudt de zanggroep aan de overkant van de gracht erniet van om nog even door te gaan met hem toe te zingen tot hun gezang oplost enverdwijnt in en boven de stad. Schuin tegenover de toren, aan de andere kant van destraat, aan de rand van het water, zie ik onder een boom twee vellen papier uitnodigendop de grond liggen. Uit nieuwsgierigheid die ik voor mijzelf anders benoem steekik over, raap de papieren op. Wanneer ik mij opricht komt er juist een waterfietservoorbij gefietst die al langsfietsend met harde stem iets aan het uiteen zetten

Tjibbe Joustra, Superpop

240

is aan wie het maar horen wil over moddermeisjes in de gracht, brede boogbruggenwaarop torens gestaan hebben en het verband daartussen of juist niet. Ik besluit eenen ander te houden voor wat het is, grachtgeluid, en steek weer over, met de tweebladzijden van de straat. Leunend tegen de hoek van de toren kijk ik wat er zoal opstaat, op de papieren. De pagina's lijken op elkaar aan te sluiten, maar blijkbaar isde eerste niet de eerste en de tweede niet de laatste. De tekst

strekt zich voor ons uit. De schaduwen hebben hun gevecht met de zon bijna verloren.Voor zover ze terugvechten dan, in de wetenschap dat ze altijd weer het verlorenterrein zullen terugwinnen, later. Hoe verder het licht overal doordringt, hoe groterhet contrast wordt met datgene wat voor het licht nog verborgen blijft.

Het duister van de schaduwbeelden hier is alleen aan ons gebonden, met onsverbonden, verder is er niets op deze eindeloos lijkende vlakte van brandend heetwit zand wat het zonlicht in de weg staat, schaduw schept. En wij lopen. Voor mijuit zie ik nog steeds Mar. Hoe lang wij al onderweg zijn ligt achter ons. Tijd is hierteruggebracht tot de stand van de zon, die nu al tijdenlang alleen maar met ons meelijkt te bewegen, dwz stil te staan op een plaats in het uitgestrekte blauwe niets bijnarecht boven ons. Waarnaar wij op weg zijn of waarvan we ons vandaan begeven lijktsamen te zijn gekomen in een punt. Hoe nog iets te bepalen, af te meten, te herkennenwanneer er geen vergelijkingsmogelijkheden meer zijn. Ik trek de witte doek die iknet als Mar zo goed en zo kwaad als het gaat als bescherming tegen de genadelozezon over mijn hoofd en helemaal om me heen gedrapeerd heb wat strakker om mijheen. De buitenwereld heeft zich

Tjibbe Joustra, Superpop

241

van alles wat ons omringt meester gemaakt. Behalve van de binnenwereld. Als zoietsbestaat tenminste. De wereld hier buiten is er zeker. Tenzij we ons ook hier een wegdoor een illusie banen, die alleen herkend kan worden door en vanuit een anderewerkelijkheid die opnieuw denkbeeldig kan blijken te zijn. En zo verder. Mar draaitzich naar mij toe, haar ogen blijven verborgen achter haar zonnebril. Net als de mijne.Wij kijken even naar elkaar maar kunnen niet zien of we elkaar ook aankijken. Markijkt weer voor zich. Ze is niet stil blijven staan, ik ben niet stil blijven staan. Inbeweging blijven lijkt hier een noodzakelijk voorwaarde om niet door de onsomringende onpeilbaarheid verrast te worden in stilstand.

Waar en wanneer was het dat alles nog anders was. Het waarom lijkt onbelangrijk,onbelangrijker te worden naarmate alles verder achter ons ligt. Een verklaring brengtje trouwens zelden dichter bij de oplossing. Oplossingen en antwoorden lijken opeen horizon, of morgen. Na het bereiken ben je weer op je uitgangspunt: de horizonis daarginds en morgen blijft morgen. Onmogelijkheden in ruimte en tijd. Na eenopgelost raadsel en een beantwoorde vraag vind je weer een nieuw raadsel en eenandere vraag. Of zij vinden jou, groter en lastiger dan ooit. Ik voel mijn voetenwegzakken in het zand.Wanneer ik naar beneden kijk zie ik dat het nu ineens vochtigezand aan mijn voeten blijft plakken. Waar zijn mijn sandalen gebleven. Vlak voormij is een soort beek of stroom met helder water opgedoken, waarin ik mijn voetenspoel. Denk af te spoelen. Steeds wanneer het zand door het water is weggespoeldis het weer terug. Totdat de stroom, het water, de zandvlakte, zelf verdwenen zijn.

Tjibbe Joustra, Superpop

242

Ik sta in een smalle straat waar het blijkbaar pas geregend heeft. Overal zijn noggrote plassen water. In de lucht jagen flarden regenwolken voorbij tegen een alweerdiepblauwe achtergrond. Helder licht, imaginair geluid van nalekkende regendruppelsen wegstromend water. De straat waar ik ben loopt niet tussen huizen of industriëlebouwwerken, maar iets er tussenin. Alles van baksteen. Tijdloos, want het ziet eroud uit maar lijkt nieuw. Ondanks dat de straat, die hier een T-kruising vormt, smalis en de bebouwing aan alle kanten hoog, en dus geen uitzicht biedt, schijn ik tochte weten dat het ergens op een binnenterrein tussen de grachten moet zijn. Hoeweleen dergelijke entourage als deze bij mijn weten noch bestaat noch ooit bestaan heeft,spoort een moeilijk benoembaar gevoel vanuit een andere werkelijkheid mij aan mijnontdekking publiek te maken. Maar hoe, en aan wie. En waarom. Ik kijk om mijheen. Mar is nergens meer te zien. Als dit een droom is zal ik verder moeten, wantvoorbij het punt van ik weet dat ik droom maar kan niet wakker worden kom ik niet.Opnieuw probeer ik het zand, dat nog steeds aan mijn voeten blijkt te zitten, af tespoelen. In een ditmaal heldere en vrij diepe plas regenwater midden op deklinkerbestrating. Maar met hetzelfde resultaat: ik spoel het zand eraf en het is erweer. De omgeving wijzigt nu haar perspectief, veranderd, maar blijft hetzelfde. Eengevoel ineens dat ik moet oppassen. Overal om mij heen kunnen vanuit de veleondoordringbaar duistere vensteropeningen handmeesters, camera's, op mij gerichtzijn, die mijn vergeefse pogingen het zand van mijn voeten af te spoelen zullenvastleggen, mij met het idee achterlatend ergens definitief gefaald te hebben. Dehalfbewuste wetenschap dat dit het beeld, de logica, de regels van een droom zijnhelpt niets om het beleven van deze werkelijkheid, welke het ook is, minder

Tjibbe Joustra, Superpop

243

werkelijk te maken. En het straatbeeld verschuift weer, ik sta nu aan het einde vande straat aan de rand van een dimensie die er niet is want door de droom niet wordtingevuld. Tussen het einde van de straat en het onbekende loopt iets wat op een soortkruising tussen een trap en een glijbaan lijkt. Vrij steil naar beneden, maar misschienniet al te lang. Om mij heen gaan nu vanuit het niets kinderen zich vermaken methet naar beneden glijden, terwijl er tegelijkertijd niemand te zien is. Ook ik laat mijnaar beneden glijden met een gevoel of het goed is zo. Ergens zijn de kalme verten,kinderspelen onder witte wolken.

Ik ben terug op de eindeloze zonvlakte. Maar Mar is weg. Ik draai rond. Behalve dezon, het zand, de blauwe lucht, is er niets. Alleen de schaduw die vanmij is. Duisternisom mee te nemen. Of je het wilt of niet. Ik kijk naar beneden naar mijn voeten, maarhet zand dat er aan bleef kleven is weg. Mijn voeten lijken kurkdroog, net als hethete zand waarop ik, zo merk ik nu, nog steeds voortloop, en dat mijn voeten nietlijkt te deren. Geen schoeisel. Ga verder. Alleen de stand van mijn schaduw doetvermoeden dat het nog in dezelfde richting is. Maar wat als de zon gedraaid is. Elkekant lijkt hier dezelfde richting, zodat iedere kant de goede kan zijn. Of de verkeerde.Hoe bepaal je je doel wanneer er geen punt meer is om je op te richten. Alles lijkthier alleen maar niets te zijn. Overweldigend veel niets, dat je eigen aanwezigheidtot een minimaal zelf terugbrengt, waarin je je nog maar moeilijk verschuilen kunt.En hoeveel verte ligt er nog voor de horizon en erachter, hoe lang blijft de zon nogmet mij meebewegen, of ik met de zon, voordat de duisternis valt, over alles heenvalt, mij overvalt. Waar duisternis regeert maakt het denken overuren. Of je slaapt.

Tjibbe Joustra, Superpop

244

Droomt. Ik loop, ik loop over de witte zandvlakte, en ik kom vooruit, maar lijk tochop dezelfde plaats te blijven. Ik kan dus misschien net zo goed blijven staan. Maarwat dan. Wie blijft zal gevonden worden, misschien, ooit. Maar door wat of wie. Enopnieuw: wat dan. En misschien ook nooit. Gevonden. Met onvindbaarheid alsmogelijk doel blijf ik verdergaan. Ik trek de witte doek ver over mijn hoofd, vraagmij af waar Mar gebleven is. Wanneer ze hier was tenminste, en als ze het was. Neeze was het, is het, en ze was hier. Hier waar zoeken geen zin lijkt te hebben, want erlijkt niets dat gevonden kan worden. Ik onderdruk een opkomend gevoel van, van.En ik blijf doorlopen. De bus stopt.

Hier houdt de tekst op het tweede vel op. Een opkomend gevoel van wat dan. Enwelke bus. Nadenkend vouw ik de papieren op, besluit ze voorlopig te houden. Ikzwaai mijn rugtas vanmijn rug, duw de vellen ergens tussen een boek en een syllabus.Waar duisternis regeert. Op hetzelfde moment dringen drie kinderen langs mij heendie iets van plan lijken te zijn. Ik hang de tas weer op mijn rug, ga de kinderenachterna omdat ik dezelfde kant op wil. Wanneer ik langs een bouwwerk met eengrote gesloten dubbele deur naast de toren kom verdwijnen de kinderen al om dehoek. Ik steek de straat bij de hoek over. Hoor achter mij uit de richting waarin dekinderen verdwenen zijn een stem, meer stemmen, wegstervend. Als ik dat gewetenhad. Gooigehalte. Geen doek.

De boot in de gracht ligt waterblokkerend stil, de jongens aan boord beginnenopgewonden te baggeren, modder spuit over het dek.Wild gebarend probeert iemandzonder roeper iets duidelijk te maken. Onder de trambrug komt nog een

Tjibbe Joustra, Superpop

245

schuit aanvaren. Volgens mij is het nog niet de boot waarin de modder moet wordenopgeschept, ingeschept, gescheept. De tweede boot komt dichterbij en mindert vaart,omdat ze er niet langs kan. Een verwaaid klinkend taalgesprek vult vanuit het schipde lege lucht die de roepster zonder roeper heeft achtergelaten. Op de grachtkantkomt een file in beweging. Uit het water wordt een druipend anker opgeschept. Eenhandmeester, een camera verkiest, verklikt.

Verraadt. Met een ruk draai ik mij om en loop bijna tegen de caféjongen op. Evenkruisen onze blikken. Volgens mij heeft hij een zonnebril op. Haastig loop ik de brugaf. Mij tussen blik doorwringend bereik ik de rand van de kade. Ik laat mij op mijnknieën vallen, probeer of ik ver over het water buigend een, de, roeper naar mij toekan halen. De roeper, mijn roeper. De roeper drijft ineens binnen handbereik en ikhaal hem naar me toe. Steek de spreektrompet, voorwerp om de stem over een groteafstand heen of boven luid geraas uit te doen horen. Wenden luisterende oren zichtot mij. Tevreden zwaai ik met mijn ding boven mijn hoofd. Druppels vliegen rond.Aan de leuning van de boogbrug zie ik mijn jas en tas hangen. Staat de jongen vanhet café er niet naast naar mij te kijken, te luisteren. Met de roeper boven mijn hoofdwring ik me tussen de auto's door terug op straat en spring de brug weer op. Mijnspullen bungelen aan de leuning. De caféjongen zie ik nergens. Naast mijn tas ga ikweer tegen de warme ijzeren stang leunen, met mijn rug naar het water waarop nietste zien is.

Op het terras, een tafel zonder blad en zonder stoelen.

Tjibbe Joustra, Superpop

246

Een jongen met een rugzak schopt tegen twee glazen in de goot. Dwars door hetgeluid van brekend glas komt van de andere kant een meisje op een fiets met eenbeeld, nee een bundel papieren in haar hand. Het meisje stopt en stapt af, ik zet deroeper aan mijn mond. Een plotseling opkomende hoestkriebel drijft over. Het meisjekomt met fiets en papieren op mij af. Ik tover met mijn toeter, terwijl zij haar wielijzermet een klingelende ketting aan de leuning vastmaakt. Ze rolt de witte vellen tot eenkoker. Wanneer ze zich omdraait om naar het terras te lopen, raakt zij even met haarrol mijn roeper aan. Natuurlijk kijken we elkaar lachend aan. Ze steekt het rijvlakvan de brug over, dansend, en vindt een plek onder de mooiste parasol.

Niemand van de terrassers zwijgt. Hoog in de lucht lossen verdwaalde lawaaiwolkenop in het niets. Ik duwme omhoog en ga op de brugleuning zitten, de toeter bungelendtussen mijn benen.Mijn tas schiet los en valt plonzend in het water. Hè kut verdommenee, mijn tas. Plonzend. Kom plonzend over de brug. De jongen van het café. Decaféjongen staat onder de parasol van het fietsmeisje, dienblad in zijn hand, naarhaar voorovergebogen. Ik zet de roeper aan mijn oor. Het meisje bestelt iets wat iknet niet horen kan, kan haar niet verstaan. De jongen manoeuvreert zich met sierlijkebewegingen tussen de zitters door naar de hoek. Onder mij likt het water aan de brug,een onhoorbare dichtregel vliegt langs de huizen. Het meisje rolt haar papieren uit,zij gaat er in bladeren. Nu leest zij. Woorden in rolvorm. Ik lees de toeter. MADE FORINCREASED COMMUNICATION. De zon weerkaatst het blank geschuierde, geschuurde,schoongespoelde nee ergens aan afgeveegde metaal. Andersom, waar is mijnzonnebril. Communicatie, dichtregel is vogel.

Tjibbe Joustra, Superpop

247

Ik laat de roeper zakken, kijk naar het lezende fietsmeisje met mijn zonnebril op.Wanneer zij nu opkijkt zit ik op de leuning van de brug met een megafoon in mijnhand. Naast mij hangt mijn jas, staat haar fiets. Achter me, een eind verder, de brugvan de trams. Kijk om en zie er geen. Iemand staat naar me te zwaaien. Wie. Wie ishet. Hoor over het water een geroep van veraf. Het is misschien voor mij bestemd,dus kijk ik maar weer gauw voor me. Voor het meisje wordt een glas neergezet, zekijkt wel erg vriendelijk naar de jongen van de hoek. Ik zet de roeper aan mijn lippenen tover grote woorden taal te voorschijn. Een terraste, is vrouwelijk iemand die opeen terras zit, waarschijnlijk ergens helemaal achteraan, haalt haar schouders op.Wat moet ik er mee. Opnieuw probeer ik de roeper, iedereen laat het afweten. Ikdenk dat dit ding het helemaal niet doet, niet meer doet. Schuddend en op de kophoudend laat ik wat modderig water uit de grootste opening lopen. Zwarte druppelsop de stenen. Ik ga iets verzitten en tik met de roeper een paar maal op de brugleuning.Ondeukbaar. Roeptoeter. Het meisje van de fiets en van de papieren heeft nog nieteenmaal opgekeken, zit te lezen. Zeker nogal interessant. Met een boog gooi ik detoeter over mijn schouder, weg, de gracht in.

Majjo, moet je zien. Zou dat daar, dit hier, niks zijn. Een mooie hoor, zegt Lizze,maar eh. Beter een mooie grote dan geen, vind ik, soms, meestal, altijd. Wat Rattaverder vindt zullen wij maar niet gaan zoeken, zegt Jonna, duwt de rat met zijn rugtegen de mooie: muur. Ah. Ik vraag mij af waarom dit geen goede plek zou zijn. Ikgooi de bundel van mijn schouders op straat, even uitpuffen hier in elk geval. Watvinden jullie er van, vraagt Doggo die met zijn parasol de zon probeert tegen tehouden. Ga eens iets opzij, je staat

Tjibbe Joustra, Superpop

248

in het licht. De parasoldrager speelt schouderophalend zijn spel met licht en schaduwnog even verder. Hij zet zijn ding tenslotte schuin tegen demuur en gaat er half onderzitten. Ik zit. Wat mij betreft. Ik kijk omhoog naar de muur, nog hoger, de anderekant op, naar een toren schuin aan de overkant van de straat en de gracht, de blauwelucht. Majjo, heb je eigenlijk de engelvleugels wel meegenomen. Wat? Wat zeg je,zeg ik. Mijn blik tuimelt omlaag. De engelvleugels. En waar zouden wij die dan welvoor nodig hebben. Lizze tuit haar lippen, weet ik het. Ik glimlach en laat mij opmijn bundel vallen. Ik weet het ook niet, heb ze trouwens niet meegenomen, we zienwel.

Wij zien hierna geen meisje zweven in bikinitop met grote engelvleugels op haarrug getatoeëerd,wing tattoo.Zij blijft onopgemerkt, net buiten beeld. Of is er helemaalniet.

Weer in beeld streelt Ratta mijn haren. Niet bij de bundel neer gaan zitten Majjo,zegt hij. Nogal vriendelijk bedoeld natuurlijk. Met een door hem blijkbaar nietverwachte ruk trek ik hem omver, zodat hij nog net niet bovenop mij valt, maar welop de harde stenen. Ratta sta op joh, ik lig toch ook niet te, te, zegt Doggo met zijnblik op de bovenste punt van de parasol gericht. Ik zit hier trouwens erg goed. Primaparasolletje. Ach man rot op met je prima parasolletje. Jonna grist de parasol bovende dromende Doggo vandaan en schoudert hem. Schokkendmet haar heupen flaneertzij voor ons langs. Ik ben de dame met de fatale fallus. Of van. Zij klapt de parasolin en steekt hem tussen haar benen naar voren. Doggo doet of hij in slaap is gevallen,prima. Uitstekend. Ik spreid mijn benen. Lizze lacht. Jonna hijgt. Ratta spreekt metomfloerste stem, zodat het werkelijk niet te verstaan is. Ik leun achterover.

Tjibbe Joustra, Superpop

249

Knijp mijn ogen dicht tegen de zon. Onzichtbare dingen, mijn dingen, achter mijnoogleden verbergend. Onzegbare. Blindelings. Ik voel iets wat de top van de parasolmoet zijn door mijn slipje heen tegen mijn schaamlippen duwen. Zacht, maaraandringend. Het met gesloten ogen voelen van de buitenkant die binnendringt, wilbinnendringen.Majjo doe je broekje uit, fluistert Ratta opeens maar al te verstaanbaar.Door mijn gesloten oogleden hoor ik het zachte klotsen van het water in de grachtnaast de straat onderaan de kademuur. Onderaan de kademuur fluisterenonweerstaanbare stemmen. Voel de handen van Ratta die mijn billen van de bundeloptillen en langzaammijn slipje naar beneden schuiven. Een lichte huivering doortriltmijn leden, zoals het hier staat. Dingen die niet waar zijn, die wel waar zijn. Tebeschrijven. Vingertoppen op mijn huid, het stukje textiel op mijn enkels,terugtrekkende schaduwen. Ik voel de zon op mijn huid. Mijn warmte concentreertzich, oh kut.

Open mijn ogen voorzichtig op een kier, een mate van tegenzin overwinnend, entuur tussen mijn oogharen door. Jonna probeert de opengesprongen parasol weerdicht te vouwen. Lukt het. Tegen de muur houdt de slapende Doggo zich op, dom.Lizze fluistert iets tegen Ratta die doet alsof hij alleen hardop gesproken, bijvoorbeeldgeschreeuwde woorden, kan verstaan. Kut, roept hij tegen Jonna, wat eenklotenkutding, de parasol, prima toch. Hij lispelt daarna wat tegen Lizze, die haarhoofd omdraait, zich vooroverbuigt, en aandachtig tussenmijn benen kijkt. Een warmgevoel hè, zingt de slapende Doggo. Zegt. Parasol klapt dicht. Ik onderdruk eenondanks ja ondanks wat, opkomende glimlach op mijn gezicht en sluit mijn ogenopnieuw.

Tjibbe Joustra, Superpop

250

In het onzichtbare wordt nogmaals de punt van de parasol op mijn diepste ik gericht.Traag, smeltend langzaam, prikkelend dichterbij, het tot stand brengen van aanraking,het aanraken. Ik voel dat ik nat ben en dat mijn vagina het uiteinde van de parasolweerstandloos in haar opzuigt, pole end insertion, toying. Voel mij met warmtedoorstromen, warmte. Jonna schuift de parasol zacht op en neer. Voorzichtig strekik mijn vingers, mijn uitgespreide armen, tintelende vingertoppen. Een schaduw valt,glijdt over mijn oogleden. Voel adem op mijn gezicht, de tastende vingers van Rattaop mijn huid, dijen, onderbuik. Ik houd trillend mijn adem in. Ratta's vingertop aaitvoorzichtig, zoekend, in de richting van mijn kittelaar, vindt haar, drukt er zacht op,tikt met zijn nagel tegen de clitring.De parasol beweegt langzaam en dwingend. Zijnhand ineens op mijn linkertiet, de tepel knedend, het ritmische bewegen. Ratta'svinger gaat afwisselend snel en traag, strelend of drukkend of nauwelijks aanrakendover het brandende knopje onder mijn maanberg, venusheuvel, wrijft mijnschaamlippen, trekt aan de ring. Zijn hand die door de dungewassen stof van mijntop heen, die door, mijn top heen. Ik rol met mijn hoofd heen en weer over de zachtestraatstenen, warme golven, branding van bloed en elektriserende parasol. Vingervan Ratta. Ik voel hoe een golf uit mijn kut langs de steel van de parasol op de stenenspuit nee ik voel het niet voel mijzelf. Onweerhoudbaar wordt het tollen van mijn ikminder maar het blijft, stone coming. Op het zonnige strand van welzijn trekt Jonnade parasol uit mijn opening die zich dichtvouwt, langzaam. Ik doe mijn ogen op eenkier open. Zie het bewonderende zwijgen van Ratta. Aarzelend richt hij zich op, hetglimlachen naar elkaar, parasol die zich uitvouwt. Zon.

Tjibbe Joustra, Superpop

251

Mijn schaduw danst vertrouwenwekkend voor mij uit, al dan niet berustend op eenjuiste interpretatie. Ik loop langs de gevels van de huizen, trappen, opstappen, naarwaar de grachtstraat met een boog omhoogloopt naar een bolle brug over een smallezijgracht. Ik sla af, de nog smallere straat in die langs de schaduwkant van de zijgrachtloopt. Naar deze gracht wordt een bloem of plant genoemd voor blank. Ga naar dekruising met een volgende gracht, die heet zoals het veelvoud van de rang tussenkoning en admiraal, we kennen hem allemaal. Ik loop naar links een boogbrug open komweer in de zon terecht. Hier veel verkeer en voorbij, voorbijgaanders.Wanneerik over de brug ben, sla ik rechtsaf voor een volgende, brug, om de gracht over testeken. Hoewel het op bovenstaande wijze beschrijven van mijn route nauwelijks opzoiets als een rechte lijn lijkt te wijzen, is het. Kijk uit. Een paar kinderen onderbrekenmijn gedachten, zitten elkaar achterna met waterspuiters. Zijn het dezelfden? Hetvoorste kind holt rakelings langs mij heen en loopt gelukkig iemand anders omver.Het tweede spuit haar straal recht tegen mijn borsten. De kinderen zijn verdwenen.

Met mijn natte tieten steek ik de straat over die aan deze kant langs de gracht loopt,en kom opnieuw langs het vervolg van de zijgracht terecht. Maar nu aan de anderekant, zonkant. Zoek de zon op en vind, ja vind wat. De zon? Ik loop verder tot waardeze kant geblokkeerd wordt door een muzikale verhuizing. Krakend valt eenvleugelpianomet hijsbalk en al naar beneden de gracht in. Een op goed geluk gekozengroep, die aan de overkant van de gracht van alles omzeilt, applaudisseert langdurig,luidruchtig, een paar van de leden gaan zelfs op hun handen staan. Een voorbijgangsterneemt bezit van het gevallen instrument door er met een boog vanaf

Tjibbe Joustra, Superpop

252

de kade bovenop te springen en er mee weg te peddelen. Kan een vleugelpianovliegen, een piano drijven. Wie gaat er nu met een roeispaan uit wandelen.

In ieder geval, wet goed denk ik. Intussen bescheuren de verhuizers zich, spijtigestemmen vanuit het binnenste van de gevelwand overstemmend. Oh piano. Juistwanneer ik mij langs de onwaarschijnlijke verhuizing wil wringen die een legevrachtauto is, rijdt deze weg omdat hij niet meer nodig is. Zo, verder maar, varendepiano's. Bereik de hoek en steek een brug over over een volgende gracht. Naar dezegracht wordt het opschrift op de deur die niet voor dames is genoemd. Ik kom aande andere kant en loop een smalle straat in die helemaal is opgebroken. Zand, kuilenen stenen, de stadshuid. Achter een roodwit stratenmakershek. Terug? Omlopen? Ikzucht en schud mijn haren ommijn gedachten te ordenen. Het straatgeraas heeft hierplaatsgemaakt voor opgebrokenstraatgeraas, lees het luchtvullende geluid van eenboombox.Wat aardig, wanneer ik mij niet vergis zitten daar de stratenmakers waarhet hier over zal gaan nog te schaften, daar, in de vensterbank van het raam van datonmogelijke winkeltje waar men naar klanten fluit. Zoals nu naar mij. Of is het diestratenmaakster. Ik laat mijn handen over mijn natte en daardoor waarschijnlijkdoorschijnende top gaan, en zie, naar beneden kijkend, dat borsten en tepels inderdaaddat doen waarvoor ze bedoeld zijn: het in volle uitstalling trekken van de aandacht.Ik recht mijn rug. De stratenmakers zingen hun lied. Een broodtrommel zweeft inde lucht en niemand voert woorden. Ik heb al besloten om niet terug te gaan, om nietom te lopen, maar mij op het zandlichaam van de stad te wagen.

Tjibbe Joustra, Superpop

253

Met een sprong staat Ratta overeind en wist met een gebaar de gedroomde slaap vanDoggo weg, die verwonderd maar nog steeds even dom opkijkt. Lizze lacht zacht inhaarzelf. Het vuur in mijn lichaam, knipoog van de zon, blik van Ratta. Jongens watdoen we, blijven we hier of niet hier of gaan we ergens anders heen, zegt Doggo, diedoet of hij hier al uitgekeken is, intonatie stem. Ik stel voor, zegt Ratta, de woordenproevend op zijn lippen. Ik stel voor dat we de straat oversteken, zegt Lizze, goed?De hond en de rat bauwen haar na, Jonna likt het topje van de parasol. Doen we, zegik, ga met een ruk rechtop zitten en trek in gedachten mijn slipje omhoog. Jonnaglimlacht. Geen natte plekken. Kom, wij gaan de spullen bij elkaar zoeken. Dagmuur. De toren luidt ons toe.

Beladen steken we de straat over. Weet je, zegt Lizze, je zal zien dat we alles watwe bij ons hebben niet eens allemaal nodig hebben. Hoezo. Doggo, onnozel. Volgensmij vraagt hij dingen waarvan hij niet eens weet dat hij ze vraagt, laat staan dat hijweet dat hij ze niet weet. Lizze zwaait met haar arm die zij even vrijmaakt om onsheen. Hier, dit, alles, zegt ze, de gezamenlijke hoeveelheid der genoemde of bedoeldepersonen of zaken.Welke genoemde personen of zaken dan. Doggo kijkt zgn zoekenden nog steeds niets begrijpend rond. Volgens mij, zegt Ratta en hij imiteert zijn eigenstem, die, zoals je weet, voor degene van wie ze is anders klinkt, hebben we onzespullen gewoon nodig om niet zonder te zitten. En onszelf. Lege handen, langevingers. Hij laat de decorstukken die hij op zijn schouder draagt even opwippen.Decorstukken? Ja. Onder mijn bundel wordt het zweet uit mijn huid geperst. Doggoloopt nuffig te doen onder de parasol. Ik denk, zeg ik. Zij denkt, zegt Ratta mwah.Ik denk

Tjibbe Joustra, Superpop

254

dus, zeg ik, dat wie een parasol draagt misschien wel een niet zo lichte bundel zoumoeten dragen. Of een imitatiepalm. Of de decorstukken, het zeegezicht. Het proberenelkaar te overstemmen. Met. Namaakpalm? De strandstoelen zal je bedoelen. Jonnalaat de uiteinden van de twee vouwstoelen die zij onder haar armen draagt tegenelkaar klepperen, zou je eens moeten proberen. Doggo hoort toe, grijnst, en verderniets. De vraag blijft. Zoals zoveel vragen, giechelt Lizze. Heel fijn Lizze, zegt Ratta,maar de vraag blijft. Wat we uitgerekend met deze spullen moeten. Er mee. Hier.Het zijn, ja, het zijn dingen, bepaalde, behangen met cliché's, beladen, misschien.Leve de clichékitsch. Lang leve de plat. Wat. Getreden paden.

Wonderlijk hooggehakte meisjes zoeken wankelendwater in een kleine zandwoestijn.Wild kronkelende bandensporen van verdwaasde fietsruiters.

Voorzichtig loop ik verder tussen een paar diepe zandkuilen door. Een meisje dateen van de stratenmakers is jongleert zinsbegoochelend met haar schop. Mijn billenschuren warm langs elkaar. Spring over een straatbeek waarin roestkleurig water, decollega's van de jongleuse klappen in hun handen en slaan met hun gereedschappenop de stenen krenten in de zandpap. Geflits van staal in de lucht, hoog ergens bij dezon boven mij. En de acrobate buigt, lachend val ik haar in de armen. Onze hartenbonzen synchroon in onze lichamen in het warme zand, waarin wij ons languit hebbenneergevlijd. De stratenmakers zijn uit hun pauze opgestaan, draaien om ons heen.Schoppen scheppen gaten in de lucht. Met glinsterende ogen vangen wij de beeldenop van de carrousel om ons heen. Voorzichtig maak ik mij even uit de omarmingvan de stratenmaakster los om mijn tas van mijn

Tjibbe Joustra, Superpop

255

rug te wringen. Met een plof glijdt deze naast me in een glooiende kuil van koelstraatzand. Het meisje strekt haar armen naar mij uit, voel handen die me aanraken,vastpakken, de scheppende handen van een bouwster van de stad maken van mij eenmonument van bloed, en vlees. Kronkelend laat ik mij in de handen vanmijn schepsterglijden, lichamen, zoekend, beukend op elkaar. De straat omknelt ons.

Wij. De makers dansen om ons heen op ijle pianoklanken, een onbeheersbaar feest.Het straatmeisje bestrooit mij met zand, de anderen zitten nog nahijgend glimlachendop de zandduinen en kijken naar ons. Iemand neuriet zacht een melodie, de een ofandere. Zij kan varen man, stoot ik uit tegen de stratenmaakster, die allesbegrijpendnaar me lacht en een zandtaart van mij maakt. Een voor een beginnen haar collega'sritmisch in hun handen klappen. Het zand schuurt strelend langs mijn huid. Het meisjetilt mijn hoofd op. Liefdevol? Laat mijn haren over het zand waaieren. Onontwarbarepatronen, voorbijgangers lopen voet voor voet dicht langs de huizen op de maat vanritmisch bewegen. Ik sluit mijn ogen, de ghettoblaster braakt. Met opwippendeborsten en boeken loop ik over de verende planken langs de gevelwand.

In het zand spelen de stratenmakers. Nou de zee nog, roept er een naar mij of iemandanders. De makers ravotten met van zweet glinsterende lichamen gloeiend verder.De straat vult zich met geraas. Hoor een toeter. Ergens met een laatste sprong bereikik de hoek. Een pleinachtig brede brug ligt over de gracht voor me. In de verte blinkteen koepel, die nergens voor nodig is en daarom niet meer genoemd zal worden, inde zon. Rijen bomen op de kaden maken groen

Tjibbe Joustra, Superpop

256

licht. Bovenop de boog van de brug staan strandstoelkleurige parasolsschaduwwerpend bij elkaar. Ik voel mijn kleren op mijn huid prikken, verre strandenbij het zien van zoveel zomer. Iemand die uit de straat achter mij komt loopt, eenogenblik glimlachend naar me opzij kijkend, de brug op. Ik kijk naar de rugtas aanzijn schouder, voel tastend naar de mijne terwijl ik aarzelend tussen het parkeerblikaan deze kant van de gracht blijf staan. Maak mij niet wijs dat ik hem ken, jongenmet zijn tas. Een hand door mijn haren halend besluit ik over te steken. Natuurlijkkomt er tenminste eerst het een en ander voorbij, mijn verdergaan tegenhoudend. Inmijn ronddwalende ogen steelt een jongleur een fiets met zijn voeten. Vliegt eenvleugelpiano boven de gracht. Ik steek over nadat alles voorbijgegaan is, en beklimde brug. Ikke eerst, lekker, schreeuwen drie kinderen die van de andere kant komentegen iedereen die ze maar zien, en die vast niet dezelfden zijn als die van net, dekinderen, ik weet het niet. De kinderen schoppen twee nog niet gebroken lege glazenvoor zich uit, de boog van de brug af in mijn richting. Ze rollen rakelings langs mijheen, laten op de rijstraat achter mij een auto opwippen en nog een keer. Hoi hoi,juichen de kinderen.

Hoe komt het toch dat sommige dingen soms wel breken en soms niet. Niet echt omeen antwoord, het antwoord, verlegen draai ik me om en zie de glazen van de kinderenverder de straat die ik ben uitgekomen inrollen. Opgewonden stemmen klinken mijtegemoet. De kinderen hollen schreeuwend de ene straat over en de andere in. Erkomt gelukkig niets aanmaar hoe is het mogelijk. Hoor hoe de stratenmakers zingen.Breekbare liefde. Ik loop naar de brugleuning.

Tjibbe Joustra, Superpop

257

Beneden mij zie ik het water stroopachtig glinsteren in de luie warmte van hetmiddaguur. In groen water duiken, zwemmen. Daarginds rijden op een brug tramsheen en weer, auto's, fietsen, van alles. Handelingen, geregeld verkeer. Ik buig menog iets verder voorover naar de waterspiegel, de andere kant kijkt mij zacht golvendaan, geur van groen water, waterstank. Kun je alleen met je neus de stad vinden, kunje alleen met je neus. Ik breng mijn handen naar mijn neus. Ik breng mijn handennaar mijn schouders, haal mijn tas van mijn rug. De voorkant van mijn top plakt aanmijn huid. Zuchtend zet ik de tas op de stenen. Moet wel oppassen dat ze niet in hetwater valt. In de verte verschijnt op de drukke brug een duistere schaduw, een grotedonkerviolette bus, die met een zwaai de gracht opdraait, even achter de bomen envan alles verdwijnt, om plotseling bij deze brug weer te voorschijn te komen.Waarommaak ik deze selectie uit het uitzicht door de bus proberen te blijven volgen. Dezerijdt, glijdt van de ene kant naar de andere. Brug af, brug op, overschaduwt deparasols, verdwijnt vanwaar hij gekomen is: het niets, hoezo duister.

Zonder te stoppen. Ik schud een reëel lijkend gevoel van kou van mij af, duw mij afvan de leuning en loop omhoog naar de top van de boog. Bovenop loopt een groepte voet dreunend langs me heen. Zij komen van de andere kant en dalen af naar waarik ben vandaan gekomen. Sommigen van hen zou je als je dat zou willen vaag kunnenherkennen, wat niet beiderzijds is, want zonder op of om te kijken einde zin. Degroep probeert de straat over te steken. Het lukt ze bijna allemaal. Luide uitroepenverdwijnen tussen de gevelwanden, gebeurtenissen. Een fietser verschijnt drinkenduit een blikje dat hij klokklok leeg, ergens heen gooit. Weg er mee, dit

Tjibbe Joustra, Superpop

258

maakt mij dorstig, of het doet mij mijn dorst voelen. De parasols voor mij aan deoverkant van het rijgedeelte van de brug zeven lokkend het zonlicht. Kijk uit en steekover. Bereik de andere kant, waar zal ik ergens gaan zitten. Met toegeknepen ogenkijk ik het terras rond, dat volzit met een vrolijk volk. Met mijn vrije hand woel ikdoor mijn haren. Voel hoe blikken me opnemen, op mijn borsten blijven rusten.Nonchalant laat ik mijn tas in mijn hand bungelen. Het is te warm hier zeg, het lijktwel of jullie, jullie parasols hier, de hitte verzamelen, leer de zon te weerstaan. Enalles is bezet. Nee, naast mij is een onbeschutte plaats nog vrij. Nog even kijk ikrond, dan laat ik me op de stoel neerploffen en gooi mijn tas naast mij op de stenen.

Toevloed. Was je voeten in bloed. Schuld joh. Onschuld. De imitatiepalm wuift, nogaltijd ongestoord, boven Lizze's hoofd ons koelte toe. Kan je dit soort dingen vergeten.De spullenmet ons, Doggo begint te lachen, kijkt rond en stopt er gauw mee. Achterelkaar lopen wij over een brug over de gracht, slaan de straat in die aan de anderekant langs het water loopt. Naast ons helpt de rij groene bomen op de kade het beeldnog wat verder in te kleuren. Verder, waar gaan wij naar toe en wat zoeken wij, watwe eerder niet vonden. Ik volg Lizze, die Ratta volgt, die Doggo volgt, die Jonnavolgt. De palmbladeren kriebelen in mijn gezicht, de toren waar we langskomenhoudt zich stil. Afstand verdwijnt onder onze voeten en ligt tegelijkertijd nog voorons. Onze schaduwen springen elkaar achterna op straat. Zou het hier, dit hier, nikswezen. Waar. De schaduw van een namaakpalm in verhouding tot die van een echte.Alles over het hoe niet en waarom wel, roept Jonna opeens ergens voor mij uit. Zijdraait zich om, ons groepsbeeld verandert, de schaduwen

Tjibbe Joustra, Superpop

259

veranderen mee. Lizze zet de palm zuchtend op de straathoek. Jonna kijkt onsuitdagend aan, alsof zij ergens op wacht, iets van ons verwacht. Ik laat de bundelvan mijn schouders op de stenen vallen, bovenop de decorstukken van Ratta. Nou?Hoe bedoel je. Wat wil Jonna nu eigenlijk. Doggo blijft de parasol gewoonvasthouden. Zij wijst omhoog. Wat zien jullie daar? We kijken gehoorzaam naarboven. Eh, nou eh. Nou gewoon niks natuurlijk, zegt Lizze, de lucht, blauw van jeweet wel, en veel zon, vandaag, ja, van alles. Prijs, roept Jonna uit, goed gezien,boven ons is niks en alles. Nou nou. En hier dan? Zij wijst op de gracht, de huizen,de stad. Eh, ook gewoon niks dus, zegt Doggo aarzelend of hij verwacht dat, wanneerzijn antwoord toch goed zal blijken te zijn, hij een zoen van de juffrouw zal krijgen.Zo gezegd. Doggo, jij krijgt een zoen van juf. Jonna omhelst de hond en geeft hemmet haar warme vochtig glanzende lippen een zuigend klinkende lipzoen onder deparasol. Kusklank. Lizze kijkt mij aan, Ratta kijkt Lizze aan.

Ik kijk nog maar niet wie er aan de andere kant van de tafel waarnaast ik zit zit, temidden van de ontketende talen om mij heen. Knik eens vriendelijk glimlachendnaar een reiziger die ergens dichtbij mij het hoogste woord voert. Tot er iemand komtof tot er iets gebeurt maak ik het me zolang gemakkelijk, sluit mijn ogen, hef mijngezicht naar de zon. Een lucht vol warmte en geluid. Hoor ik ergens op de achtergrondmijn naam is Majjo roepen? Nee, ik laat alle geluid over mij heengaan. De warmteblijft. Iemand ontmoeten, alleen warmte voelen, oogbollen verlicht met het bloedrodelicht van de zon op gesloten oogleden. Het geluid komt terug. Verplaatsbaar geluidkomt dichterbij en klatert langs het terras, muziekgolven overspoelen klotsend

Tjibbe Joustra, Superpop

260

de brug, de stad, woest spattend. Ik veer overeind, doemijn ogen open, knipper tegenhet felle zonlicht. Wanneer ik de brug rondkijk zie ik niemand met muziek, hoortrouwens ook geen muziek meer. Van de kant van de drukke brug rijdt alleen zoietsals een vraagwagen de gracht op. Nogal oninteressant, dus ik probeer een anderekant te kiezen. Wat niet lukt. De vraagwagen, want dat blijkt het werkelijk te zijn,en die niet bedoeld is om in of vanuit te vragen maar om zelf gevraagd te worden,dwz de wagen, wanneer je in vervoering gebracht wilt worden, staat bovenop mijnneus, en er komen meer figuren uit dan er in lijken te passen en alles mateloos, hetgaat mij niet aan. Ik kijk daarom zo bestellend mogelijk om mij heen, met de puntvan mijn schoen tikkend tegen de poot van de tafel. Voor mij staat plotseling dejongen van het terras tussen mij en het vraagvervoer vragend naar me te kijken, wittedoek over zijn arm, leeg dienblad in zijn hand. Ik doe iets waardoor de jongenwegloopt.

Afwachtend kijk ik hem na. De figuren uit de vraagwagen zijn inmiddels overal omons heen aanwezig, naar plaatsen zoekend die er niet zijn. Wie moet er een toeter.Dit kan ik niet goed verstaan hebben, de figuren trekken zich dan ookmokkend terugin hun vervoersvraag, die boerend wegrijdt. Of nee, maar zoiets. Ik denk dat dejongen die nu aan de overkant van mijn tafel blijkt te zitten me nogal zit aan te kijken.De jongen van het terras staat waarachtig ook al weer voor me en zet een glas meteen elegante zwaai op de tafel. Ik reken af, steek mijn hand gretig uit naar het glas,zie de terrasjongen nog even omkijkend verdwijnen, zet het glas aan mijn mond endrink dorstig. Al drinkend lijkt het er plotseling op dat de jongen tegenover mij mooiweer warm hè zonnebril en muziekmeester tegen mij gezegd heeft. Met

Tjibbe Joustra, Superpop

261

een niet toeschietelijk gebaar breng ik mijn glas van mijn lippen terug naar hettafelblad. Hoofdschuddend laat de jongen een handmeester verdwijnen.

Ik begrijp er niets meer van geloof ik. De zoenenden. Heb je soms, vraagt Rattavoorzichtig aan de uitgekust om zich heenkijkende Jonna, heb je misschien, denk jemisschien met wat je daarnet zei te hebben aangetoond dat we evengoed hier kunnenzijn, lopen, als niet, of in de lucht, daar? Of liever nog andersom misschien? Hijlacht, schamper. Jonna's opgewonden glanzende ogen, haar uitdagende palmboom,wat is ze mooi. De vleugels van een engel. Ja, ja ik denk dus dat ze dat bedoelt, zij,Jonna, zegt Doggo. Zijn stem klinkt zo beslist dat wij deze keer allemaal moetenlachen. Als het waar is, wat zullen de gevolgen zijn van Jonna's ontdekking. Ruim,uitgebreid nadenkend, nee uitgebreid en consciëntieus verzamelen we bundel, palm,zeegezicht en strandstoelen en steken de straat over op wier hoek wij net nog stonden.Waar gaan we nou eigenlijk naar toe moe, vraagt Ratta aan de fier vooroplopendeJonna. Billen naar achteren, borsten vooruit. Wij gaan naar waar het niets ons roept,declameert ze, of het alles. Ons doel is zoeken, op weg. Voorwaarts. En vinden. Rattadraait zich half naar ons om, langs het zeegezicht straalt zijn gezicht gefantaseerdegelatenheid uit. Met zijn lippen vormt hij geluidloos en overdreven articulerend dewoordenwaarnaar en wat.Wij lullen ons, hullen ons, Jonna klapt met de strandstoelen.Zoekstoel. Ik besluit dat het in ieder geval tijd is geworden om iets te gaan zingen,en vind een zangvondst. Een doel springt voor ons weg en wordt van oud weer nieuw.

Tjibbe Joustra, Superpop

262

Zo komen wij zingend aan bij een kleine zijgracht, die we oplopen zoals je alleeneen zijgracht oplopen kunt. De bundel is een picknickmand aan mijn arm geworden,al de andere spullen zijn nog steeds wat ze zijn en wat ze niet zijn. De zijgracht snijdteen gewone gracht. We steken over om onze tocht niet naar het waarnaar maar hetwaarheen van Jonna te vervolgen. Het waarom, van bundel tot picknickmand.Kriebelende palmbladeren langs de gracht, die alweer een andere gracht kruist, diewij, pick, palm, para, strand en zee, oversteken.

Aan de overkant lopen wij de straat in die in het verlengde ligt van de gracht dieopgehouden is. In een opgebroken straat, koel zand om in de schaduw in te spelen.In de reep zonlicht aan het begin van de woestijnstraat, prikt Doggo de parasol inhet zand. We stoppen met zingen, Jonna giechelt en probeert de twee strandstoelentegelijk uit te klappen, uit te vouwen. Lizze plant de palm.

Ik zet de picknickmand tussen de stoelen in het warme zand. Ratta vraagt zich af watje hier met een zeegezicht moet, moet doen. Hij zet het achter de parasol en de palmrechtop op het strand. Ik trek mijn doorgezwete top uit, laat mijn bovenlichaam doorde zon aflikken. Lizze doet hetzelfde, laat zich languit op haar buik in het zand vallen.Ratta danst een waterdans voor het zeegezicht, waterrat. Jonna en Doggo liggen allui in de strandstoelen. Jonna's hand wuift door de haren op Doggo's borst. Haarzweet loopt in een trage stroom door de gleuf tusschen eh tussen haar borsten, roeptde hond uitgelaten. Wanneer verzint men een waterdans. Ik vlij mij naast Lizze neer,maar niet aan de voeten van het stoelzittende tweetal. Haar tepels lijken welfopspenen. En

Tjibbe Joustra, Superpop

263

wie zal de gefopte zijn, bedot. Naast mij voel ik de hete aanwezigheid van Ratta, hijis blijkbaar al uitgedanst en kijkt wat er in de mand zit. Zijn teleurstelling, mand metniets, of alles, wat je wilt. Troostend streel ik met mijn vingertoppen zijn onderarm.Maar we zijn er nog niet, zegt Jonna opeens.

Muziek, de acrobaat houdt zich wankelend in evenwicht. De menigte wijkt zwijgenduiteen. Ceremoniemeester spreekt stal. Clowns buitelen de piste in, springen grandioosin de bres, hooggeacht publiek. De meisjes met de rugzakken tollen zwijgend rond.Uit de band, mijn land. Het is geen winter maar zomer, onverwachte zomerschijn opmaanmiddagen, zomermiddag, zonneschijn. Lul kut kont naaien is gezond. Rot op.Drie kinderen op een plein waarvan tegelijk naast plein ook het woord station isafgeleid, met nog een extra meervoudsletter als brug ertussen, treinhaven, havenfront.Stadsentree of uitgang. Drie kinderen hollen opgewonden schreeuwend tussen dereizigers en pleinpubliek door, ik zie de kinderen opgewonden hollen. Nou en? Komter nog wat van. Het vervelende meisje dat natuurlijk veel te klein is, trekt mij aanmijn staart. Hee, wegwezen jullie. Kan je wel tegen kinderen. Rot zelf maar op. Mijnvergissing duidelijk inziend sluit ik vriendschap met de kinderen. Luister, dit zijnjullie, en ik ben Ratta ja. En ik ben ik en zij is zij en hij is hij, roept een van dekinderen. Nu zijn we. Wat zullen wij eens gaan doen. Nu zijn we dus met zijn vieren.Laten we iedereen ontzettend erg gaan treiteren en voor gek zetten. Dat noem ik nogeens een goed idee. Leuk. Excuse me, do you know where when what who. Kras(t)op. De verbaasde jongen die een wereldreiziger is trekt zich aarzelend in devolksverhuizing terug. De kinderen buitelen juichend ommij heen. Nou ik. Nou wij.Hoi. Een van hen danst de

Tjibbe Joustra, Superpop

264

jongen met de rugzak een eind achterna, de twee anderen kijken mij met gloeiendegezichten verwachtingsvol aan. Opeens stoten ze elkaar aan, moet je die zien. Eenjongen die zijn hoofd door het gat van zijn gitaar heeft gestoken loopt ons statigvoorbij. Zich niet verwaardigend ons aan te zien. Die zouden we voor de muziekmoeten vragen. Met een knap springt zijn laatste snaar. Nou moeten jullie eens goednaar mij luisteren allemaal, want ik zeg het maar een keer. Wat zei je, vraagt het kinddat met dansende passen van de wereldreiziger terugkomt. Ik glimlach, duw haarzacht tegen haar schouder. De anderen doen het ook. Onze communicatie wordtdoormidden gelopen door een meisje met lang haar, lange benen en een lang gezicht.Wij wijken even maar we komen terug. Do you speak. Zij schudt haar haren. Doyou. Haren. Joe maaj poepgat. De kinderen schateren het uit. Eentje duwt me tegenmijn kont.Doe joe spiek langgezicht. Flauwmeisjes, ophouden noumaar. De kinderenzwijgen uit zichzelf, het meisje loopt hooghakkig door. Zo zo, kut op stelten. Tweevan de kinderen beginnen opnieuw te juichen, het derde zwijgt. We kijken elkaareven veelbetekenend aan dat doen we en wij doen of we onze schouders ophalen.Wat zullen we doen. Wij, we lopen ergens heen, we slenteren tegen de stroomstoepgangers in naar de oversteekplaats naar de stad, die wij niet oversteken. Aande overkant voert een groep toeristen een houterige rondedans uit om een draaiorgel,klompendans en molenbroek, fuck de tourists ah. Aan de overkant staan drie kinderenen Ratta in een spiegel die doorloopt, in een spiegel gedragen door een meisje eneen jongen die doorlopen, spiegel tussen hen in. Waar zullen ze er mee naar toe gaanspiegelparadijs. Geen gezicht. Wanneer ik goed kijk kan ik helemaal nergens eenspiegel ontdekken. Het meisje en de jongen dansen om een

Tjibbe Joustra, Superpop

265

gitaar spelende orgelaar heen. Heel fijn allemaal. Wanneer ik het goed begrepen heb,gebeuren er in de stad ongelooflijke dingen. Bekijk het zelf. Ik kijk rond naar de driekinderen die daarnet nog naast mij in de spiegel stonden. Een wilde kat stuift overmijn voeten, achternagezeten door een, door een.

Iemand draait mij om, what do you, no, gebaar van hoppa, nee. Ik, Ratta, doe of ikmij heb omgedraaid naar zeker iemand uit verre landen, vreemde streken. Vreemdestreken? De reiziger pakt mijn handen vast en duwt ze boven mijn hoofd, houdenzo. Ik knik alles begrijpend, heb besloten even mee te doen. Terwijl de bizarre jongende figuren voorbijgangers uit elkaar duwt om plaats te maken voor wat gebeurenmoet, trek ik er nog wat publiek bij door, zwaaiendmet mijn armen boven mijn hoofdeen paar maal in een geur van ovenvers zaagsel de piste rond te springen om mijalvast. In de arena die om ons heen in de heen en weer golvende massa is ontstaan.

Perk. Ik verwacht een paar mij bekende gezichten te zien, benieuwd. Benieuwd.Concentreer me. Met mijn voeten minutieus de straat aftastend zoek ik steun op dewereld.Wiebel in spreidstand aandachtafdwingendmet mijn gat. Sta stil. Verdomme,mijn tegenspeler maakt een bezwerend gebaar met zijn armen, het publiek houdt deadem in als het kan. Ongemerkt trek ik mijn wenkbrauwen op om de jongen iets doorte seinen die er dan ook niets van merkt. Met een plotselinge sprong duikt hij op meaf. In gedachten laat ik iemand ter afleiding haar neus snuiten. In de er op volgendestilte kun je er zelf nog wat bij bedenken. Terwijl de stilte van de stad in mijn orenkriebelt, grijpt de jongen naar

Tjibbe Joustra, Superpop

266

mijn handen en zwaait zijn bovenlichaam omhoog aargh. Een meisje op een gejattefiets blijft in een tramrail steken, de haar achtervolgende politiewagen is eenstilstaande tram die voor het vallende meisje gestopt is.

De handmeester is verdwenen. Behoedzaam draai ik mijn gezicht iets opzij, kijk dejongen even vluchtig aan, die me zo vragend aankijkt dat ik bijna weer iets besteldhad, jongens die vragen. Zeg, zegt hij opeens, kan jij me ook zeggen hoe laat het ehof je Jansen vanmorgen niet ergens gezien hebt, ik moet hemwellicht nog iets zeggen,afzeggen, een subgroep zie je, maar hij was niet op het instituut. En ik kan hem verderniet bereiken want mijn handmeester is onbruikbaar. Subgroep. Instituut. Wellicht.Ik bekijk de jongen beter en herken hem eindelijk met tegenzin nadat hij mij allangherkend heeft, gegroet. Gegroet, geïnformeerd naar gezondheid, laatste roddels,feesten, vakanties, en ik maar niets horen. Ik vind je dus eigenlijk een grote nee ikheb hem nog nergens gezien, jammer voor je. Misschien zal ik hem vanmiddag nogzien, tentamen namelijk, denk ik. Na deze ontzettende uiteenzetting besluit ik dat deterrasjongen opnieuw voor mij staat om een nieuwe bestelling te noteren. Terwijltussen ons dingen kunnen gebeuren, fietst Jansen ongezien over de boog van de brug.De tijd springt hem achterna, even.

Dag terras. Ik schud mijn haren en loop de brug af, de straat in die in het verlengdeervan ligt. Zing voor de vooruitgang een lied in mijn hoofd, een lied op het terrasgehoord. Worden de boeken al lichter in mijn tas. Ik wik niet weeg niet en kom aanhet andere einde van de korte straat verdomme kutfiets. Nijdig kijk ik eenonwaarschijnlijke fietsster na,

Tjibbe Joustra, Superpop

267

die uit het niets komt, snijdend mijn pad kruist, naar het niets verdwijnt. Voor ikmijn blik afwend om opnieuw deze snijstraat, die dezelfde naam draagt als spuitwatermin watert, over te steken, het te proberen. Nu. Nadat ik een heleboel auto's voorheb moeten laten gaan, steek ik ongehinderd over om aan de andere kant de rest vande straat te doorlopen. Ik bereik de hoek, sla om.

En ben in een warme stoffige verkeersstraat, die genoemd wordt naar wat ze nietmeer is, en die aan de kant die ik niet op ga achterlangs het zich paleis noemendebouwwerk in het midden van de stad loopt. Hoi zeg sorry, mogen wij je misschieniets vragen. Verrast kijk ik op naar de twee meisjes die plotseling voor mij staan.Wat willen die nu. Vraag wat je wilt, waar de antwoorden voor het oprapen liggenmoet je alleen nog uitzoeken welke vraag bij welk antwoord past. De meisjes kijkenelkaar even aan, dan weer naar mij. Nou, weet je, wij willen alleen de tijd maar wetenwant die weten wij niet. Ik ook niet hè. Giechelend draaien we om elkaar heen. Goed.Het blonde meisje likt met het topje van haar tong haar lippen. Het donkere meisjewiegt met geloken ogen even met haar billen. Ergens op straat remt schreeuwendpiepend een tram. Een oversteker die nog net de kant haalt komt precies voor mijnvoeten terecht, kijkt verschrikt op en is meteen weer verdwenen. Hoe wonderlijk, deoverkant bereiken en tegelijk weg zijn. Hoe laat zal ik bedenken dat het is.

De dag knippert, en in de verte die voor mij ligt blikkert glanzend staal in de zon.Mijn hoofdhuid prikkelt. Wanneer een ontmoeting alleen bestaat uit tegenkomen. Ikschud mijn hoofd en laat verdwaalde gedachten verdwijnen. Nergens

Tjibbe Joustra, Superpop

268

gebeurt iets. Ergens gebeurt iets, ontkleurde politiemannen hollen over straat. Neehet zijn gecamoufleerde gehelmden met schilden en knuppels, duizelingwekkendveel. Macht. Wat is recht en toch krom. In de verte tumult van stemmen. Steen enstaal. Het komt. Hoe komen ze hier.

Het komt, of ik kom, dichterbij. Trams stoppen, groepen lopen andere groepen eneen verdwaalde losse voortganger voor de voeten. Iedereen gaat mijn kant op hollen.Natuurlijk loop ik gewoon door, en wordt daardoor niet omvergelopen, enkele reisnaar stoepland wondergrond. Een paar huizen voor mij uit gaat het er intussen in hetmiddaguur van de politie warm aan toe, maar laat maar even.

Loom wentel ik mij op mijn rug, het zand kleeft aan mijn buik en borsten, dijen.Wanneer ga je eh we, vraagt Doggo. Vraagt Doggo, imiteert Jonna met eenschrijfstemmetje, nee hoor blijf jij maar fijn daar zitten, want verder zien dat doenwij straks wel. Jonna lacht zacht, de hond lacht zacht, Ratta verklaart de waterdansaan Lizze.

Er was eens een straat die eigenlijk een woestijn was. En toen. Door mijn oogharengluur ik naar Lizze, om te zien of dat wat ik achter mijn gesloten oogleden hebbedacht wel klopt. Het is zo, zij heeft een zonnebril op, een zonnebril met spiegelendeglazen. Ik wendmijn hoofd om om naar de anderen te kijken, die allemaal spiegelendezonnebrillen ophebben. Ik voel op mijn neus. Niets gelukkig, wat betekent het. Iklaat mijn hoofd weer terugvallen, sluit mijn ogen, het koesteren. Dichtbij mijn orenritselt het zand, iets verderop hoor ik de stemmen van de anderen die zacht tegenelkaar praten. Een warme windzucht zoent mijn lippen, zacht

Tjibbe Joustra, Superpop

269

ruisende namaakpalm. Beeld van een picknickmand voor een zeegezicht, wiegendestrandstoelen. Het leven in de verte, alles mooier. Niets, zonnebrillen, waterdans.

Ik heb mij verslikt in constateringen, richt me op en pluk mij uitrekkend de palm uithet zand. Opstaan rat, zeg ik tegen Ratta, hem met mijn voet tegen zijn van Lizzeafgekeerde billen duwend, tafereel verglijdt in zand.

Achter elkaar lopen wij de brede boogbrug over een gracht op. In de koele schaduwvan palmbladeren. Lizze draagt nu de picknickmand. Ratta bereikt als eerste de topvan de brug. Blijf eens even staan. Wij halen hem in. En houd het eens zo. Ratta doethet, we kijken of het zeegezicht hier staat, wat na een paar kleine verdraaiingen nietzo zal blijken te zijn. Geen plaats voor een picknick in de geur van grachtwater. Maarwaar zijn wij ook weer voor gekomen. Toch niet om te picknicken. Tuurlijk niet,zegt Doggo, kijkend naar de top van de parasol of het er opgeschreven staat. Dat iszo. Laten we verdergaan, zegt Lizze. Wat wij doen, op de spullen en op naar devolgende straat, aan de andere kant van de boogbrug, aan de overkant van de gracht.No place to picknick, galmt Ratta. Straat met palm en voorbijgaand zeegezicht.

Wandel in schaduw, Jonna laat de strandstoelen klappen, Doggo heeft een draaiendeparasol. In deze straat schijnt de zon alleen bovenin. We slaan de hoek om, nadat weeen diepliggende gedempte gracht zijn overgestoken waar niets meer van te zien isen het laatste gedeelte van de smalle straat doorgetrokken hebben. Stenen, zijn, zingtRatta hard, hard. Oh zo'n zin in zacht smeltende steen, engel. Lizze neuriet mee, ookzacht, zij zwaait met de picknickmand. Ik

Tjibbe Joustra, Superpop

270

probeer mij voor te stellen hoe het zou zijn wanneer wij ergens anders zouden lopen.Volgens Jonna kan het. Of was het anders, vrienden?

Vinden, waarom zoeken wat niemand verloren heeft. Of is, zeg ik. De overigenknikken instemmend. Zacht smeltende stenen, dragen mijn vrienden het antwoord.Een palmblad kriebelt in mijn nek. Wacht even. Ik haal de boom van mijn schouderen zet hem op de stoep. Doggo en Lizze draaien zich naar mij om, de franje van deparasol aait Lizze's tepels. Wat doe je, vraagt zij, terwijl ik iets doe wat moeilijk uitte leggen is. Komen jullie, roept Jonna die met Ratta al een eind doorgelopen is. OhJonna, straatgodin. Verder weer. Op tocht. Doggo probeert met de franje van deparasol Lizze's tepels hard te maken, hij aait haar er mee. Duizend dingen om meeop te schieten. Vraag mij af of een imitatiepalm bij een echte muur past. Mogelijk.Het mogelijk maken. Uit het onmogelijke pak ik de palm weer op, en zet ons inbeweging. Parasol, in de picknickmand onze tops, toppen, die wij in de woestijnstraathebben uitgetrokken. Voor ons steken Jonna en Ratta de straat over. Aan de overkantwachten zij op ons. Weet je, horen wij Ratta zeggen wanneer we dichterbij komen,dat het oversteken van een straat soms net zoiets is als het doen of je een straatoversteekt. Kijk nou naar die drie daar. Hij wijst met zijn vrije hand naar ons. Deoverstekers, ik weet wat je bedoelt, maar ik begrijp het niet, wil ik zeggen, maar hetritselen van de wind in de plastic bladeren overstemt mijn gedachte.

We klauteren op de stoep. Ratta kijkt peinzend naar mijn van het zweet glanzendebovenlichaam. Ik zucht, laten we nog maar even doorlopen, anders komen we ernooit. Waar.

Tjibbe Joustra, Superpop

271

Doggo kietelt met de parasol de borsten van Jonna. Ratta en het reizende zeegezicht.Verder. We komen op een hoek. Wat nou. Jonna gebaart met de strandstoelen, diekant. Ergens die kant op steken wij een brede straat over en komen op een plein datvoor de stad ligt, water, station. Vertrekken. Aankomen. Ratta begint opgewondenmet het zeegezicht rond te hollen. Hier is plaats. Deze plek hier, of nee, die daar.Grote keus is moeilijk kiezen, anders dan andersom. Ratta's kreten prikken gaten inde lucht. Jonna klapt een strandstoel uit, ergens op het zonstovende middelpunt vanhet plein. Ik koester mij in de warmte, draai rond met de palm. Doggo plant de parasolen klapt de tweede strandstoel uit. In de zachte schaduw van doek, vlij me. Lizze zetde picknickmand op de uitnodigende stenen. Ratta's vreugdesprongen, geenwaterdans,wiens zeegezicht, de voorstelling op zoektocht. Doggo buigt zijn hoofd over Jonna'sborsten. Terwijl de zon mij aflikt, fluistert Lizze. Ik gooi mijn hoofd in mijn nek,schaterlachend tegen de boven me hangende palmbladeren. Loop op de koele ingangvan het station af. Aan de andere kant is de achterkant van het station en wordt hetopnieuw buiten, het water schept hier waterkanten en verte, uitzicht. En daarachterde horizon. Beurtelings neuriënd en zingend loop ik in de richting van de overkant.

Goedkeurend zie ik nu de bestuurster van de gestopte tram iemand de hand schudden.Waar is het jatmeisje gebleven. Daar, geloof ik. Iemand met op zijn schouder eenverwrongen fiets holt mij en alle anderen voorbij in de richting van de ingang vanhet station. In mijn ongeduld duw ik hem bijna voor een langs rollende tram. Kijkuit. Volgens mij loopt ze daar. Naast de hardlopende fietser hol ik mee tot ik tegeneen jongen met en gitaar en een racefiets opbots. En daar tuimelen wij alle twee alover het plein.

Tjibbe Joustra, Superpop

272

Versuft blijf ik even languit liggen om de zomermiddag in de stad, die ik door mijnval verloren ben, weer in mij terug te laten stromen. Gaat het. Verdomme, wie, kut.Ik ben dus weer terug. Waar ik net nog lag volgens jullie sta ik nu. Links naast mijligt een gitaar op de straatstenen, rechts een racefiets. Achter me staat mijn tanteagente, voor mij een vriendelijke reizigster die me op mijn borst klopt, onnavolgbareaanprijzingen maakt tegen allerlei toevallige passantes, waarbij zij voortdurendwaarderend in mijn richting kijkt. Opnieuw doe ik of ik alles goed begrijp, ik hoopdat tante agente, dat tante. Tough guy. Ik begrijp je goed, maar wat wil je toch,mompel ik terug tegen de reizigster die in mijn linkerhand de gitaar, in mijn rechterde racefiets duwt. No. You don't. Goed, je begrijpt er niks van, neem een zak.Daarginds loopt tante met iemand die van ver is gekomen in haar kraag. Heeft tanteiemand bij de kraag gevat die zij naar een gedeukt politieblik duwt. Een zak. Iemandloopt met haar reiszak tegen de gitaar in mijn linkerhand. Dit is dus mijn gitaar. Ikspuug op de stenen, mondenvol. Mijn gitaar.

Doe alsof ik op de stoepstenen spuug. Voorzichtig begin ik aan een inventarisatievan wat blijkbaar van mij is geworden. Het lijkt me geen goede gitaar, er zit trouwenseen flinke verse kras op. De fiets is waarschijnlijk al niet veel beter. Ik hang de gitaarover mijn schouder op mijn rug, zet mij met de fiets aan mijn hand in beweging. Iklijk zo verdomme wel een toerist, zegt de jongen die in de voorbijgaande menigtetegenover mij opduikt tegen een meisje, dat hem en de luidsprekerkast die hij op zijnrug draagt in evenwicht probeert te houden. Verhuizer zal je bedoelen. Grinnikendkijk ik de twee na, die ondanks hun inspanningen even verwonderd naar mij opzijkijken. Verhuizers houden van

Tjibbe Joustra, Superpop

273

luidsprekerkasten. Tegen het bouwwerkje van de tram dat hier eerst stond zet ik defiets die met een klap op straat valt. Ik kijk om me heen of er niet ergens een plek isom de fiets tegenaan te zetten. Net voordat een groep reizigers er overheen trekt tilik haar overeind en baan mij met haar een weg naar de leuning aan de rand van hetplein. De tram die er vlak voor langsrijdt houd ik tegen door niets te zien en niets tehoren. Het getingeling weergalmt in de gitaar op mijn rug. Ik prop de fiets tussen deandere fietsen tegen de leuning. Uit mijn zak haal ik de sleutel van het slot. Ik wikkelde meterslange ketting af en vlecht haar overal doorheen. Met een klik laat ik hetslot dichtspringen, berg de sleutel weer op. Vind ik het niet vreemd dat ik hem haden dat hij paste, de sleutel. Ongehinderd steek ik de tramrail weer over, terug naarhet plein.

Zo'n gitaar op je rug heeft eigenlijk toch wel iets compleets vind ik. Koortsachtigprobeer ik mij een paar akkoorden te herinneren, want dat er zo meteen gespeeld zalmoeten worden zal je duidelijk zijn. Gitaarwaar. Een meisje en een jongen met eendraaiorgel rijden mij bijna mijn instrument van mijn rug. Ik geef een trap tegen huncentenbak. Met ons drieën weten wij nog juist de wegrollende munten voor deaanstormende mentsen, mensen, figuren, weg te vangen. Alles weer terug in de bak.Uitpuffend kijken we elkaar aan of we niet weten wat wij aan elkaar hebben. Mooiding, zeg ik tenslotte, en zo stevig. Ik klop tegen de vrolijk versierde voorkant vande rijdende muziekkist. Speel jij gitaar, vraagt het meisje, met haar hoofd eenbeweging naar het instrument makend dat nog steeds opmijn rug hangt. Nou, jazeker,zeg ik, de gitaar met een zwaai van mijn schouder halend om haar heur voor tehouden. Een dure zeker, zegt de jongen

Tjibbe Joustra, Superpop

274

die de stokken van de trommel van zijn lawaaikast een beetje bij buigt. Gitaartjeman, zoveel zakken voor geplakt eerlijk waar, zeg ik tegen zijn rug. Het meisje zucht.Weet je, ga ik verder, we zouden eigenlijk eens samen moeten spelen. Alweer hoorik het meisje van het orgel zacht zuchten. Ik schouder de gitaar. De jongen draaiteen paar voorzichtige rondjes aan de slinger van zijn speeldoos. Heb je geen motor.Het orgel speelt plotseling een paar maten. Ze klinken na in de gitaar, net als de belvan de tram, exact zo. En in mijn hoofd. Is het wel zo'n goed idee, dat samenspelen.De jongen houdt op met draaien en het draaiorgel met spelen. Een groep altoesnellende voorbijgangers duwt, duwen met teleurgestelde gezichten hunportemonnaies weer in hun kontzakken. Pickpocket's paradise. Hoeveel verdienenjullie nou zo op een dag. Nou, zie je, zegt het meisje, niet zoveel hoor. Iemand gooiteen muntstuk door de opening van de gitaar in de gitaar. Hol getik. Omdat ik niemandzie die met geld smijt, houd ik de gitaar ondersteboven om er de munt uit te schudden.Vang haar op in mijn hand. Met een zwierige buiging geef ik haar aan het meisje.Zeker in het gat vergist. Blozend stopt zij de munt onder haar rokje in haar kut. Ohoh.

De jongen kijkt mij met een snelle blik aan, duwt tegen het draaiorgel, trekt aan hetmeisje. Waar gaan jullie staan, roep ik ze nog na, maar of ze het horen. Peinzendloop ik over het volle plein, met mijn vingers alvast iets aan de snaren van de gitaarplukkend. Zo te horen is ze goed gestemd. Wanneer ik mij tussen een gezelschapswingendemuziekjes spelende concurrenten of collega's doorwring, geef ik een kortesolo die nergens naar klinkt, maar goed dat het in gedachten was. Ik doe of ik ergensgeld ingooi. Het meisje van de groep

Tjibbe Joustra, Superpop

275

zoent een van de knoppen van de stemsleutels van de gitaar. Mm. Ratta spitst zijnlippen naar het knopje. Doorlopend probeer ik of de gitaar nog gestemd is. Gelukkig,dit gaat goed vandaag. Alle meisjes zijn lief en boven mijn bol schijnt de zon, ik gamuziek maken. Achter mij ontstaat tumult. Wat zal ik eens gaan doen. Voordat ikmij heb kunnen omdraaien in uit nieuwsgierigheid, suist een meisje op een racefietsdicht langs me heen door de menigte. Haar haren wapperen bijna in mijn gezicht, zerijdt nog juist geen schoenpoetser omver. Wat een prachtige slalommen fietst diemeid. Uit puur enthousiasme sla ik een paar keer langs de snaren van de gitaar. Demassa wijkt uiteen, de schoenpoetser poetst de plaat. In de ontstane vrije ruimte ommij heen gaat het meisje rondjes rijden, voert haar snelheid duizelingwekkend op.Soepel schakelt zij van de ene versnelling naar de andere, diep gebogen over haarstuur. Haar schaamlippen sluiten zich om de punt van het zadel. Eh? Een meterslangeketting die achter de fiets aansleept verdwijnt in een scherpe bocht rinkelend tussende benen van de toeschouwers. Ik spring op de achtergebleven kist van deschoenpoetser waar ik over struikelde. Het publiek hapt naar bewondering, Rattagaat gitaar spelen, dansende klanken.

Klinkklaar. Met half dicht geknepen ogen probeer ik tussen mijn oogharen doorJansen te ontdekken, maar ik zie hem nergens. Een jongen met een doormiddengebroken gitaar holt met snaargezang langs mij heen, een peloton politielui zit hemjuichend achterna. Of misschien niet, ik weet het niet. Nu ik Jee nergens ontdekkenkan, probeer ik te zien wat daar verderop allemaal aan het gebeuren is, om zich heengrijpt. Onder dreunend applaus doet men ergens een inval uitval. Wat anders. Ik hebde oploop bereikt en ga mij er doorheendringen.

Tjibbe Joustra, Superpop

276

In het middaguur van de politie. Hoor ik iemand naar mij Majjo roepen? Boven mijzweeft een megafoon. Ik knipper met mijn ogen en de lucht is weer schoon. Ineenssta ik in het midden van een halve kring, waarvan de rechte kant gevormd wordtdoor een pui, de gevel van een bouwwerk met spandoek, letters, dicht gespijkerdeen opengebroken ramen en deuren. Alles ademt naar meer. Gehelmden worden doormijn langskomen in hun opmars gestoord. Kut lazer op lekkere tieten pronkstuk. Zalik met mijn rugtas met boeken de belagers verjagen. Majjo, hoor ik nu iemand bovenalles uit roepen, vanuit het belaagde kasteel? Ik kijk omhoog, een waterkanon spuitalles en iedereen weg.

Bruten, wegstervend feestrumoer, festijn. Op de stoep voor mij wentelt eennatgespoten meisje zich hijgend in de verse modder, wet and messy, wam.Wanneerik het genietendemeisje voorbijloop, denk ik even dat zij het is die zojuist mijn naamriep, maar doordat ze intussen onherkenbaar is geworden ken ik haar niet.Modderspatten sieren de stoep, ik loop met een boog om het meisje heen, zie het witvan haar ogen even naar mij oplichten. Met een klap tegen de boeken in mijn tas oftegen mijn billen laat zij me door. Bereik het punt van de straat waar ik deze zalmoeten oversteken. Trams, auto's, fietsers, hardlopers razen langs de stoep.Modderkont. Midden op de straat voor mij bedenk ik een leeuwentemmer oefenendop het wild. Of een dirigent, het orkest maakt een salto, ongehinderd steek ik destraat over. Aan de overkant kijk ik nog even om, maar de maestro is er niet meer,de leeuwen zijn papieren koningen. Ik loop dus verder, steek onder andere eenvoetgangersstraat over zonder te kijken, ik loop, en kom aan de stadsrand. Ga erlangs. Kijk uit. Naast mij zijn bouwers, brekers, bezig om van

Tjibbe Joustra, Superpop

277

alles af te breken, de stad klein te krijgen. Booglopend ga ik om de op de stoepliggende breekmaterialen heen. Hoog boven mij zingt de cirkelzaag. Ik kom bij eendrukke hoek waar iedereen bezig is met het oversteken van de straat die kade heetna de afkorting voor zuurgraad van de grond, van de ene kant naar de andere, gaeven staan wachten voor het gesprongen voetgangerslicht. Een acrobaat fietst hoogboven alles over de tramdraden. In mijn wachten. Ik wacht. Warmte golft dampendomhoog van het zuigende asfalt. De straat staat te dringen, suizende duizelingen.Een onafgebroken verkeersstroom kolkt voor mijn geestesoog langs. Houd mijnhoofd koel en kijk er overheen. Een acrobaat op de tramdraad. Verdomme, het isJansen, daarginds, geloof ik. Aandachtig turend in de verte.

Zie niets.

Lichten verspringen in verblindend zonlicht, iedereen steekt met elkaar over. Eenfietsster cirkelt ergens overal tussendoor, zonder te vallen, iemand op te vallen. Iklaat mij in de stroom meeliggers en tegenlopers drijven, tot ik plotseling in eenrondkolkende werveling midden op straat terechtkom. Naast mij rakeleert een tram,rijdt er een rakelings. Een auto wil, een auto wil, ik strijk met mijn vinger over mijnlippen en loop verder het plein op waarop ik nu ben. Achter mij dreunt de stad, voorme razen treinen in de verte, om mij heen in bekende en onbekende talenonbestaanbare zinnen, zonzinnen, maanzinnen, tekst. Een meisje speelt gitaar op degrond, een zanger zwijgt. Daarginds holt een jongen zonder kapotte gitaar. Ik loopom het zittende muziekmeisje heen, kijk naar een paar meisjes ergens voor mij uitdie me de tijd hebben gevraagd. Ze zijn het toch? Zie ze niet meer. Voor me

Tjibbe Joustra, Superpop

278

staat een jongen met al zijn armen te zwaaien. Jongen kijk uit en zie me. Ben ik lief.Versluierend tuit ik mijn lippen. Hoewel ik er eigenlijk geen zin in heb, begint hij telachen, maar houdt tenminste op met het eventuele gezwaai. Heb jij, wil hij gaanvragen, maar ik hoor hem niet. Heb ik jou niet eerder gezien, vraag ik hem voordatik het weet, ik schenk je de inhoud van mijn tas wil je hem hebben. Met beide armengooi ik mijn tas de lucht in. Even staan wij elkaar aan te kijken, zoekend naar, watzullen we voor antwoorden geven, vandaag, terwijl iedereen elkaar achterna zit omwie weet wat te vragen.

Ratta loopt fluitend over het uitgestrekte plein. Ik loop fluitend over het plein, laathet fluiten maar weg. Ik zing. Moet je horen, zegt Majjo, Ratta loopt zingend overeen uitgestrekt plein. Majjo, wil je van mijn tekst afblijven die ik nog niet geschrevenheb. Zij kijkt me met schitterende ogen aan. Ratta zingt een lied vol eindeloosverlangen, lopend op een uitgestrekt plein, zegt zij en likt met het natte topje vanhaar tong. Hoe haal ik het in mijn hoofd. Haar lachende lippen. Kijk maar een anderekant op.

Volgens mij is het Doggo die daarginds over een uitgestrekt plein. Zijn weg zoekt.Hij fluit niet en hij zingt ook niet. Hee Doggo, jij met je uitgestrekte pleinen, waaris het wachten op. Schiet op joh. Volgende tafereel.

De stad. Voor de stad is een groot plein, waarop wij wachten op Lizze en Jonna. Wij,Majjo, Doggo en de rat, waar blijven ze nu. Daarginds hebben wij Doggo, hij loopt,uitgestrekt plein zonder gezang of gefluit. Ratta, help je me even met die mike, ikkrijg het klotending maar niet op de standaard,

Tjibbe Joustra, Superpop

279

roept Majjo van ergens. Met mijn ogen bestrijk ik het hele plein. Daarginds Doggo,en ja, daarginds Majjo met de mike.Majjo, roep ik terug, wat dacht je dat ik vanmikesweet. Om het woord standaard niet uit te spreken. En noem dat ding in x-naamgewoonmicrofoon, microfoon, klein geluidstoestel om geluidstrillingen in elektrischeenergie om te zetten en ze daardoor ver te verspreiden, spreiden, schreeuwt de waaksehond. Majjo in de verte barst in schaterlachen uit. Nee. Ik draai mij om om ergensnaar te gaan zoeken, wat weet ik nog niet. Lopend naar de waterkant van het plein.Ik leun over de leuning en spiegel mij in het water. Vanuit het diepe schijnt de echovan de zon, over de bodem lopen Jonna en Lizze, is het waar. Achter mij gaat Majjoop en neer twee drie, test. Lui hang ik over de ijzeren stang die van het water ietsprobeert te maken wat er niet bij hoort nergens bij hoort. Van de stad wat niet bijwater hoort. Geloof in ijzeren staven.

Ik spuug naar beneden en omhoog, in het midden botsen de klodders op elkaar. Watis de functie van een waterspiegel, geluidstrillingen uit onpeilbare diepten. Metschorre keel schreeuw ik de tonen van deze improvisatie. Het water golft onverschilligverder. Ik trek mijn natgezwete hemd over mijn hoofd, houd het tussen wijsvingeren duim boven het water en trek mijn arm terug. Nadat ik het hemd heb losgelaten,ik houd van je golvende huid. Richt mij op, draai me om, hang met mijn billen tegende stang. Ooit de zon gezien die op mijn schouder zit en schijnt. Moet je eens goedkijken, luister, Doggo hoe zit het met de uitgestrektheid, strekt het mee of strekt hettegen. Niemand lacht om de oppervlakkige grap, best uitstekend goed. Vanaf destenen van het plein stijgt de lucht in hete golven omhoog, tussen Majjo en mij,

Tjibbe Joustra, Superpop

280

lichtcontact. Ze ziet er wat onscherp uit, trillerig, een fata morgana. Wat je allemaalwel gezien hebt op je reizen door de woestijnen. Wil het lukken met je mike, roep ikdoor de hete luchtzee naar mijn mooie vriendin. Gelukkig heeft zij niets gehoord,droombeeld. Weet je dat ik nog steeds ontzettend zweet, moet zweten. Niets aan tedoen waarschijnlijk, tot er op het plein een oase bijkomt. Het water achter me zieter niet echt genoeg uit. Nu ik er over nadenk, ik moet mij er van zien te doordringendat ik iets zoek, moet gaan zoeken. Op zoek. Overdrijf het niet. Kijk om me heen ofnergens te zien is wie wat ik zoeken kan, waarnaar ik kan zoeken. Lizze? Jonna?Een stad met uitzicht op de lucht. Zacht neuriënd, de eerste maten van een keihardverlangen. In de voelbare verte test Majjo de mike. Ik knik goedbedoeld, laat mijnblikkenmet welgevallen. Stad met uitzicht op de zon, en dingen die zomaar gebeuren.Overpeinzingen van een zoekende. Mocht het zo zijn dat Doggo deze kant opkijkt,wat zal hij zien, wie zal hij dan zien, ogenkost. Probeer het mij voor te stellen. Ikloop over het plein dat zich uitstrekt en aan mijn voeten ligt, fluit zacht tussen mijntanden om dingen binnen een overzienbare dimensie te houden. Voel de zwaarte vanzonnestralen, dansend.

Klanken springen, rond fietst het meisje, figuren dringen op. Languit val ik over eenopenstaande gitaarkist bij de er bijhorende muzikante op schoot. Geluid van een lieddat afbreekt, wegrollende geldstukken. De speelster duwt mij van zich af, graait inhet rond, over de grond. Met in de ene hand haar gitaar die ik zolang gered heb, helpik haar met mijn andere mee zoeken en verzamelen. Veel voeten trappen ons bijnaop de vingers. Langelul kan je niet uitkijken, schreeuw ik naar een over mijn vingerswegsnellende langelul, iemand

Tjibbe Joustra, Superpop

281

met een rugzak die wegsnelt. Iemand anders struikelt over de nog steeds openstaandegitaarkoffer en buitelt middenin de menigte. Met een klap slaat de koffer dicht. Wij,het meisje en ik, zijn ondertussen uitgezocht. De speelster telt haar verdienste. Ik demijne niet, ik manoeuvreer met de gitaar boven mijn hoofd. Waar is het fietsmeisjegebleven. Iemand stoot memet de punt van een gitaarkist tegenmijn kont. Ik verkoopniemand een stoot terug, een weg zoekend door de heen en terug trekkende massaop het plein. Sta ik niemand op de tenen of wat zullen wij nu krijgen. Een eind voormij uit is iets te zien wat opeens weer verdwenen is. Goed dan maar niet. Ratta looptrustig een beetje in de zon. Ik steek mijn hand in de zak van mijn broek en haal eenagenda te voorschijn, aha, wat een vod van een. Madiwodo. Nadenkend ga ik er inbladeren. Dit moet ik anders zeggen, het nadenken is flauwekul en pose, spreekwijzenen gezegden, cliché's. Zeg hee hallo hoi, spreek jij engels. Vrzazo.

Het onwaarschijnlijke trillen van de lucht, en in de verte. Bij de leuning, voor hetopdoemen van de stad, samenspel van de dingen. Ik kan mij het niet voorstellen, hoezie ik mijzelf wanneer ik geen ander ben, Doggo of Majjo. Het is bespiegelen.

De ijzeren stang streelt mijn billen, de onzin van alles. Ik wil gaan fluiten wat iktettekeret niet doe. In plaats daarvan doe ik niets, overal zit een lied in. Wie helpt dezoekenden. Help. Help jezelf. Met mijn hoofd leun ik achterover om de zon vanonderen te bekijken, wie weet wat er allemaal nog gebeuren kan. Knijp mijn ogendicht. In de verte hoor ik dat de mike die het nog steeds niet doet door Majjo getestwordt, terwijl Doggo in mijn gedachten over het plein

Tjibbe Joustra, Superpop

282

dwaalt. Een weggegooid hemd drijft op het water. Als een steen op zand, ik heb mijnbeeldspraak verloren. Dat is het. Zoeken. Doggo bukt zich over mijn voeten als een,als een. Ik schraap mijn keel. Mijn stem, het verliezen van de stem, als eenongestemde, ontstemde, ontembare zoeken naar. Ik duw me van de leuning af, rekme uit, zuig mijn longen vol zuivere zanglucht. Hoe was het ook weer. De stad zwijgtschuldbelust, zij. De straat ligt op haar bek gevallen. Zij. Ik hoor mijn stem die alseen hete golf over het plein spoelt. Yes.Mijn lippen sluiten zich, gespannen kijk iknaar een luchtspiegeling. Wanneer het lied uit is, zie ik Jonna naar mij zwaaien,steekt zij haar duimen omhoog, beweegt ze haar opzichtige lippen, haar lippenopzichtig. Ik hoor niets.

Mijn stem. Geen tekst zonder zanger, zegt Doggo die uit de verte is verdwenen ennu al een tijd naast me staat. Ik doe liever of ik het gemerkt heb. Dat hij naast mij iskomen staan. Heb jij je gitaar eigenlijk al wel gestemd. Doggo lacht schuldbelust,schuldbewust, ik weet het niet, het plein strekt zich uit aan onze voeten. Wat zeg je.Ik wil dus eigenlijk maar zeggen dat ik haar niet bij me heb, zij, de gitaar, vergetendus, misschien verloren. Laat mij eens even nadenken Doggo, je zegt dus dat jezonder gitaar geen liedjes kan spelen waarvan je de tekst niet kent, of nee, wat zeije nou ook alweer, is je gitaar ziek, zoek. Zeg het eerlijk schaam je niet of schaamje wel, samen schamen is lekker. Ik zwijg en kijk naar Doggo's schaduw op de stenenvan het plein. Wat is het verschil tussen wachten en op antwoord wachten. Wat moetje met verschillende verschillen. Zonder verschillen geen overeenkomsten. Doodaan de overeenkomsten. Wie zich schaamt is dood. Zeg het maar man.

Tjibbe Joustra, Superpop

283

Opkijkend zie ik iemand die iets gevraagd heeft, aan mij waarschijnlijk, waaromanders dat absurde aankijken van ik heb je wat gevraagd hee. Nee. Ik draai mij omom iedereen te laten zien dat mijn rug mijn achterkant is. Wat is agenda in het engels.Ik houd het vod onder iemand's neus, die er haar neus voor ophaalt. Best, goed, bekijkhet. Zo loop ik nadenkend te bladeren in een agenda, dat vod van een. Wat zal ikeens gaan opzoeken. Vol vreugde ontdek ik niet voor de eerste keer dat de agendanog net zo leeg is als toen ik haar kocht vond in een jaszak tegenkwam. Hoe komthet toch dat ik, nadenkend neuzend in mijn vod, tegen niemand van ons allemaaloploop. Struikel over een openstaande gitaarkoffer bij muziek makend meisje op dedijen. Hoppa hello, I ik jij you, eh, me friend. Etter. Rotzooi dan op met je praatjesen je kwade reuk. Zo. Mooi is zij wel anders, mooi is dat. Ik, Ratta, in een kwadereuk nog wel. Ik blaas een meisje in haar gezicht. Onmiddellijk valt ze met eengelukkige glimlach op haar gezicht in zwijm bovenop een gitaarkist. Rinkelen vanmuntsoorten, het versplinteren van een niet aanwezige gitaar. Wie zingt er met memee.

Een groep meisjes en jongens probeert de aandacht die ze niet krijgen te trekkendoor wie zingt er met ons mee te roepen zonder dat er iets te zingen valt. Hoe zienze er uit. Verwonderd kijk ik achterom naar wie wat vraagt. Zie ik daar niet eenjongen schaterend in demenigte verdwijnen. Bladerend probeer ik opnieuw nadenkendte kijken wat me uitstekend afgaat zolang ik er maar niet bij nadenk. Houd mij eenseven een spiegel voor. Ik bekijk in de spiegel die mij wordt voorgehouden het gezichtvan Ratta, volgens mij nu niet bepaald, punt. Punt.

Tjibbe Joustra, Superpop

284

Duw de hand met de spiegel opzij. Wat gebeurt daar eindelijk. Met de agenda haphappende bewegingenmakend spring ik tussen de voorbijgangers door, hollen, hoor,glasgerinkel. Achter mij strooit iemand scherven, voor me lawaai. Kom op. Driekinderen rennen mij voorbij en willen me meetrekken. Hoho, drie kinderen, Rattaheeft zijn eigen tempo. Ken ik ze trouwens niet ergens van. Ze verdwijnen dansendzonder mij tussen de figuren van demassa, tenminste, zij verdwijnen uit mijn blikveld,wat niet hetzelfde is. Nadenkende agenda. Onoplettend loop ik. Pas op. Voor dieopenstaande.

Struikel over een gitaar. Iemand speelt op een koffer. Goed. Zing maar mee. Eentroep, meisjes en jongens. Een omhoog gegooid boek vliegt naar de zon.Oogdichtknijpend kijk ik omhoog. Iemand leent van iemand anders een zonnebril.Ooit de zon zien lenen, lezen. Een boek met een boog. Mijn agenda hapt naar dehemel. Wie weet, hoe ik, wij, daar, dit en dat. De weg? Onooit, a way away. Deautomatisch reikhalzende menigte, boek valt met een boog en een onhoorbare plonsin het water naast het plein. De vlucht. Ik laat mijn agenda klap applaudisseren klapen iedereen begint te klappen. Voor wie, waarvoor, wat is mooier dan de zon teverduisteren met een onleesbaar boek. Twee zonnen. Nadenkend vraag ik mij af ofje een agenda als een boek moet beschouwen, gaan beschouwen, of als geen boek.Hoe dan ook, met een goed boek kan je, kun je, ik geloof dat daarginds iets gebeurt.Dan loop ik dus de foute kant op, klapklap. Een meisje pakt mijn nietagenda armvast, zodat ik mij even zoals beschreven zal moeten gaan gedragen. Uit wat ik begrijpspreekt zij een taal, maar heeft daar verder geen problemen mee. Wat ik verder nogbegrijp is dat zij haar lege gitaarkoffer of racefiets tegen mijn agenda wil ruilen, watik besluit niet te willen, meisje.

Tjibbe Joustra, Superpop

285

Ik knijp mijn ogen dicht om beter naar Majjo te kunnen kijken. En? Ergens in deloom trillende hitte. Met zo'n vriendin heb je geen doel meer nodig. Wat is ze daartoch allemaal aan het doen, als ze zo doorgaat kunnen we de mike vergeten. Wat zeije daar Ratta, zegt Doggo met iets van verbazing in zijn stem, verwonderdebewonderende verbazing. Ik luister, zeg ik, waarop hij op het punt zal staan om datwat hij zojuist gezegd heeft en wat ik niet gehoord heb, te gaan herhalen. Laat maar,ik begrijp je zo ook niet, jij bent gewoon je gitaar kwijt en die ga je nou meteen netjeszoeken, waar je dus nou mee bezig bent, het uitgestrekte plein, vergeet het niet.Doggo haalt zijn schouders op, de schaduw van Doggo haalt haar schouders op.Woordloze communicatie. Majjo in de verte. Help je zoeken. De hond kijkt mijvragend aan. Hemelblauwe ogen, lispelt de geest in de fles. Nee. Geef Doggo eenduw een kant op om overal te gaan zoeken. De stang tegen mijn billen. Wanneer jeLizze en Jonna ziet waarschuw je me hè. Afgesproken. Ik kijk de lui wegslenterendeDoggo na, een wereld op straat, een zanger zonder lied, een gitarist zonder strandstoel.En in de verte test Majjo de mikestandaard. Ik leun achterover, tuur tussen mijnoogharen door naar het meisje in de trillend dansende lucht. Spel van licht, het geluidzit in mijn keel. Ik laat mijn adem voorzichtig langs mijn tanden stromen, in uit inuit. Achter me drijft op de spiegelgladde oppervlakte van het water een onzichtbarefles. Haar opglanzende huid, oh wonderlamp, de danseres. Zij rukt haar kleren vanzich af. Zoekende Doggo in de hoek van het gezichtsveld, ergens. Ergens waar dedingen gebeuren die onbelangrijk zijn. Bontgekleurde vogels van niets boven hetbrandende plein, hoog boven de zwetende stad. Majjo, het meisje, mijn vriendin.

Tjibbe Joustra, Superpop

286

Op de pont het meisje met haar fiets. Ik niet. De pont verbindt de achterkant van hetstation met de overkant aan de andere kant van het water. Het water dat debinnenletters van tijd deelt. Ik kijk naar de zon die straks glorieus zal ondergaan. Hetreizen van de dag waarvan er eigenlijk maar een is, of de zon gaat aan en uit, wat iser waar van gedachten. Ik trek mijn neus op, glimlach tegen het meisje met haar fiets,loop langs haar heen de gang in of nee geen gang in, een langsloop op aan de zijkantvan het pontdek, een gangboord. De pont is een pont met een van voor naar achteren,en andersom natuurlijk, doorlopend open dek. Ergens halverwege het gangboordnestel ik mij tegen de reling. De geur van olie, zwaar, het ruikende water, iets lichter,olieachtig ook. Schepen die op olie varen, olieschuiten. Moet je die zien. Geklos vanvoeten op het dek, ik kijk opzij, zie drie kinderen aan komen hollen die zeker haasthebben, wat mij nogal dom lijkt hier. Ze hollen mij voorbij, een van hen doet eenochtenddier na. Ik denk wel dat ik deze drie eerder gezien heb, maar hoe of wat,wanneer en waar, het wil me niet te binnen schieten, wie kent wie, waar mijn hoofdvol is. Ik voel met mijn vingers of mijn palmboom nog wel overeind staat, tast overde geschoren zijkanten van mijn hoofd. Het schijnt allemaal nog naar behoren tewezen. Waterspiegel. Gleuf op stelten. Wie weet het verschil tussen een pont kontdikke reet lul klapkut. De kinderen rennen het gangboord aan wat nu de voorkant isuit, het voordek op.Wie weet het verschil tussen een bil. De pont deint zacht wiegendna. Op het fietspad onderlangs de kap van het station verschijnt een jongen op eenbakfiets, waarop een beddenspiraal met matras, een tafel en een stoel zijn geladen.Het touw waarmee waarschijnlijk alles vastgebonden was is zeker onderweglosgeraakt, want het sleept achter de fiets aan. De jongen slaat niet af naar de

Tjibbe Joustra, Superpop

287

oprit van de pont, maar verdwijnt uit beeld zoals hij erin is gekomen. Ik duw mijnbillen tegen de reling en registreer het vaargevoel gevende ronken en trillen van demotor, ergens op een onbereikbare plaats in de machinekamer. Zie bijvoorbeeld demachine fantasieën. Ik leg mijn handen in mijn nek en tuur naar de stalen dekplatenonder me.

Een groep handmeesterende/kaartlezende toeristen voor mij omverduwend baan ikmij een weg naar de rand van het plein. Geloof maar dat achter mij het meisje degitaarkoffer ruilt tegen/voor een vouwnieuwe plattegrond van onze stad. Natuurlijkis het niets waard, zijn ze niks waard. Met mijn racefiets aan de hand kom ik aan depleinrand. Verbaasd zoek ik mijn agenda. Racefiets? Daarginds. Daarginds gooit eenmeisje zonder racefiets een agenda met een boog naar de zon in het water,verschrikkelijk mooie boel. Nadenkend bekijk ik de fiets. Het is geloof ik dezelfde.Ik zou het echt niet weten, echt niet hoor, hoor ik een jongen naast mij tegen eenandere jongen zeggen. Ze hebben alle twee rugzakken en vragen elkaar de weg. Letop. Ik ga ze de weg wijzen naar iemand die hem kwijt is, hallo jongens. Zeg, je moetdaar zo, daar die kant op zijn, nee ja, daar, ja die kant, zie je dat meisje zonder diegitaarkoffer, zij heeft zojuist een plattegrond geruild tegen een racefiets, spaart zetoch mooi een hoop uit, spaarpot. De jongens volgen mijn wijzende arm, nadat zemij van harte dankjewel bedankt hebben. Weten zij veel dat ik allang gezien heb dathet meisje de plattegrond alweer geruild heeft tegen een dik dun dik boekje dat, dat.Dag jongens, spaargleuf goede reis. Terwijl een van de rugzakjongens een plattegrondvan straat opraapt die door iemand of iemand anders is weggegooid en verloren,draai ik mij om om te kijken wie mijn racefiets gepikt heeft.

Tjibbe Joustra, Superpop

288

In gedachten loop ik langs de rand van het plein waar een oudhollands koffiehuiseen beetje aan het water staat. Met mijn vingers maak ik gitaarspelende bewegingen.Hoe komt het toch dat ik geen gitaar heb. Op de hoek van het koffiehuis daal ik eentrap af naar een terras aan het in het water en schijt. De trap weer op. Drie kleinekinderen rennen met een buitgemaakte racefiets in de richting van de ingang van hetstation. Goed zo kinderen, beter voor niets gehaald. Langs mijn voeten rolt eenwegrollend geldstuk onder de leuning naast de trap door het water in. Ergens slaatiemand een lege gitaar aan splinters. Ik zal je eens wat laten zien.

Uit mijn broekzak haal ik mijn agenda te voorschijn om te zien wat er gedaan moetworden, ik ben toch zeker niet voor niets hier op dit plein waar bijna iedereen maarheen en weer blijft lopen en de overigen van het heen en weer proberen te profiteren.Er waren eens drie kleine kinderen, twee meisjes en een jongen, die prachtig mooigraffiti op muren konden spuiten, en toen op een keer. Met een klap laat ik hetboekwerk in mijn hand dichtklappen, terwijl ik helemaal niet nadenkend om mijheenkijk. Stel, je gaat je iets afvragen. Waarvoor heb je een agenda nodig waar allesinstaat wat je niet vergeten mag, als je er voortdurend om moet denken dat je jeagenda bij je hebt. Niet vergeten dus. Wie zich zulke dingen afvraagt moet welvraagziek zijn. Vraagzuchtig. Voor mij, ergens op het midden van het plein dat aanmijn ogen onttrokken wordt door de figuren van de massa, hoor jij een schelle stemiets roepen. Zo? Ik hoor anders niks, en ik sta er toch dichter bij dan jij, of denk jevan niet soms, of denk je misschien dat, dacht je, wat dacht je dan van deze agenda.Ik tover van mijn agenda een snelle racefiets in een handige gitaarkist. Klap.

Tjibbe Joustra, Superpop

289

Tussen de kaken van een agenda een lastige klap vlieg vangen. Ik sta dus in gedachten,waar ben ik. Terwijl ik nadenk, loop ik alweer ergens midden op het plein, rara watheb ik in mijn vuist. Klapklap. Voorbijgangers applaudisseren voor iets waar zezonder naar om te kijken aan voorbijgaan. Ik raadpleeg mijn notities, sla de agendaop een toevallige bladzij open. Ik weet opeens wat er staanmoet, vandaag vanmiddag,deze middag, tentamen piel pik lul bij JansenMA,master of arts.Ha, haha.Wij wetenvan niets. Klap. Raadpleeg de notities, zonodig, zoek de bladzij op. Met mijn elleboogduw ik een meekijker tegen een langs geduwd wordende ijskar, die gewoondoorgeduwd wordt terwijl de nieuwsgierige in het stof hahapt. Pleeg raad. Jongenswie lust er een ijsje. Houd verdomme je kop. De ijsman herstelt zich en spreekt devolgende tekst uit. Wat stimuleert de verkoop. De ijsverkoop in crisisweer, weercrisis,alles diepgevroren. Meisjesjongens wat is het heet hè.

Het meisje rekt zich uit, kromt haar rug, duwt haar billen naar achteren, haar borstennaar voren, kromt haar vingers, scherpt haar nagels. Het glanzende beeld gaat methaar lichaam traag golvende bewegingen maken, langzaam draait zij zich voor mijnogen rond. De welving van haar buik, verlokkend priemen van vuurrode tepels.Lippen, mond. Zij posteert zich met schokkend lichaam voor demikestandaard. Methaar wuivende armen, bezwerende gebaren. Hogepriesteres van de mikestandaard,godin. Wanneer ik mijn ogen dichtdoe zie ik alles door huid. Zie door (de) huidkijken. Ik knipper met mijn oogleden om van het voor mij uitgestrekte plein eengewoon uitgestrekt plein te maken. Verder alles over pleinen, ik loop over debrandende stenen, water, meisje en verte.

Tjibbe Joustra, Superpop

290

Met mijn agenda wis ik het zweet tussen mijn billen uit. Wat te doen met je agendawanneer je er juist je gat mee afgeveegd hebt. Voor mij, daarginds, loopt iemand ingedachten die in werkelijkheid beneden op het terras van het koffiehuis zit, lekkeraan het water te niksen. Maar misschien zit hij daar wel niet en ergens anders ookniet, in gedachten lopend voor mij. Met een plons valt de zon opmijn nek. Raadpleegde agenda en zie dat het tijd is om het een en ander vast te gaan leggen, en wat is,wat zijn daarvoor beter geschikt dan stenen, straten, stoepen, muren. Ik klap hetboekwerk dicht en gooi het naar de zon.

Oogdichtknijpend volg ik de vlucht van de papieren vogel. Volgt met een boog hetwater in of een andere oplossing. Daarginds krijgt denk ik een meisje met een legekist een uit de stralende hemel vallend boekwerk op haar kop. Vervelend zeg. Ikweet nu wat mij te doen staat. Heb je misschien even een pen voor me. Voor me iseen jongen opgedoken die mij om een pen vraagt die ik niet heb en die ik nee geef,waarmee hij zich uit de voeten maakt. Ik voel in de zak van mijn broek naar mijnpotlood. Zomaar een andere jongen gaat fluitspelen, een meisje speelt de tamboerijn.Ik probeer te ontdekken waar meester ijscrème gebleven is, loop zoekend rond. Schijtde luxe daar heb je Jansen. Ik spits mijn lippen en zie er ook verder uit. Maar waaromis die zak de tabak niet bezig om mij op ditzelfde moment tentamen af te nemen. Jezal het toch niet meemaken dat ook hij zich van het hele circus geenmoeder aantrekt.Hoi Jansen, hoi Jee beste jongen en hoe gaat het, alles koet. Al repeterend wat ikzeggen zal wanneer Jansen mij ziet, ben ik hem uit het oog verloren. Wat zal ikzeggen wanneer hij me voor iemand anders aanziet. Maar dit terzijde, links rechts.Ah, daarginds

Tjibbe Joustra, Superpop

291

zie ik meneer ijsverkoper, en nu maar gauw, vreselijk, iemand tikt mij op mijnschouder op een manier die maar een ding kan betekenen.

Ik leg mijn handen in mijn nek, tuur naar het stalen dek onder me.Wachten op vertrekis zoiets als het uitstellen van de aankomst. Daarna, moet een schip het verlangenoverbrengen. Nee anders. Het schip de pont moet mij naar de overkant brengen.Wilde vaart en woeste fantasieën van een smachtend copuleren met een warmgeurende soepel draaiende motor. Ik zucht. De geest van scheepgaan. Op het voordekhoor ik opgewonden stemmen demij omhullende ronkende geluidswolk doordringenen verjagen. Het meisje met haar fiets zingt over onwaarschijnlijke zomeravondenvol verlangen, opgedragen aan de jongen achterop de fiets die niet bestaat of nietachterop de fiets zit. Waar blijft de zoete veroveraar met zijn gitaar. In mijn hoofdspeelt muziek op het ritme van de motor van de pont. Iemand laat zich dwars doormijn ritmische mijmeringen heen aan dek rollen. Probeer me te concentreren, knijpmijn ogen dicht, de beatsworden even een zingende zee die onstuimig in mijn hoofdklotst. Dat leegloopt. Schipper mogen we overboord zeiken. De kinderen ergensbuiten mijn hoofd dansen met stuiterende geluiden over het dek. Tegenzinnig openik mijn ogen, zie ik iemand voorbijrollen. Een van de kinderen stuitert achter de zichals een bal gedragende iemand aan. Ik draai mij om, ga over de reling hangen en laateen klodder van mijn zoete speeksel op de waterspiegel vallen klats. Drijft zacht vanmij vandaan in de richting van een nat, zwemmend hoofd. Wat zullen we nu krijgen.Nog een paar slagen en de zwemmer verslindt waterhappend mijn lichaamsvocht.Niet voor jou, maar voor de zee of oceaan. Heb ik het goed gehoord.

Tjibbe Joustra, Superpop

292

Geïnteresseerd buig ik me iets verder voorover. Het hoofd is wel erg nat en ik houdniet van geplakte haartjes, waarom zou ik ook, niemand heeft ze. De zwemmer heeftzijn vaart ingehouden en giechelt, terwijl hij met zijn mond kauwende bewegingenmaakt. Slikt. Spit swallowing.

Lekker, met een rubberen lul of een handvat, ik knik hem bemoedigend toe. Geloofhet. Het hoofd kijkt op en ontdekt mij. De kapitein speelt met zijn fluit. Zullen wijvertrekken. De zwemmer krijgt een golf havenwater binnen, dobbert proestend open neer naast de zwartgeteerde romp onder mij. Zo heeft een schip een lichaam meteen hoofd de baas dat is de kapitein, maar waar zijn de armen en de benen. Vang,roept een van de kinderen achter me, maar ik schenk daar verder geen aandacht aan.Iemand rolt met een zachte bons tegen mijn benen aan, rolt verder. En de zwemmerzwaait naar mij, een verwachtingsvolle trek is op zijn natte bol verschenen. Eigenlijkzou ik hierover even na moeten denken. Moet je soms nog mee, vraag ik in plaatsdaarvan gemelijk aan de waterjongen. Beneden me klinkt het klotsen van het water,de wind laat de palmboom op mijn hoofd even wiebelen, ik probeer of ik de muziekin me nog kan horen, maar het is stil. Ja, of nee, hoor ik plotseling onder mij, ik beneven naar de overkant gezwommen en toen weer terug, dus nee, waarom zou ik danmet de pont weer mee teruggaan, het gaat mij niet om de kant maar om het water,weet je. Het hoofd lacht hikkend en verslikt zich. Zo, ik dacht anders dat het waterer was om de kanten uit elkaar te houden en de pont dat je niet hoeft te zwemmen,maar natuurlijk, je kan het anders zien, zeg ik zonder succes een geeuw onderdrukkendtegen de zwemmer die zich met zijn hand ergens aan vast is gaan houden, zodat hetop en neer dobberen van hem is opgehouden.

Tjibbe Joustra, Superpop

293

In de verte loopt Doggo zoekend rond, zijn gitaar en zo, nou, en dan is zij dus, zijdaar, ze heet Majjo, zij is mijn vriendinnetje, geloof ik, en nou is zij bezig met hetopvrijen van de mikestandaard. Dat rotding van een mike wil er maar niet in nietbovenop blijven zitten, zoals je ziet. Ik denk trouwens dat het ding het niet doet ook,nog, het is niet best. Maar het is wat anders, het wachten is nog steeds op Jonna enLizze, drumstel en basgitaar, het eeuwige plein van de eeuwige zangers van hetmisschien voor eeuwig ongevonden lied van de stad. Heb je ergens een drumstel inde gracht gezien. Jonna's verlangen naar lichter dan water. Ik duwmij met mijn billenvan de leunstang af en loop langzaam de zonstovende vlakte van het plein op.Middenop staat Majjo, de mikestandaard is door de afstand onzichtbaar voor mij. Ikdenk dat ze naar me glimlacht, haar verwarde haren uit haar ogen strijkt, demikegodin.Glimlachend. Doorkruis het plein. Aan de wazige rand duikt de dansende schaduwvan Doggo op die met iets zwaait, hij, als het geen gitaar is. Ik spring slingerend inde richting van de gitarist, die door het water van de luchtspiegeling naar mij toekomt plonzen. Ik heb hem weer, schreeuwt hij. Wacht tot de afstand klein genoeggeworden is. Het is haar. Hoe, hijgt de opgewonden Doggo. Haar, je gitaar, zeg iken grijns om de eeuwig opgeheven vinger, niet gek wanneer die van jou is. Nou goeddan, zegt de hond, ze is terug, zoen op haar rug. Dood aan de beterweters. Hij druktzijn lippen op het zachte hout, kust de achterkant van de gitaar. Is ze nog wel gestemd,vraag ik me af. Is hij nog wel gestemd, zeg ik.

Doggo kijkt mij even samenzweerderig aan, draait de gitaar om, met de voorkantnaar voren, slaat een akkoord aan. Benggg. Super, prima. Ik bedoel natuurlijk ehheel fijn, zegt

Tjibbe Joustra, Superpop

294

Doggo met een vluchtige blik op mij, zijn zanger. Ik geef mijn gitarist een tik op zijnbillen, zoen op zijn neus, en duw hem in de richting van de experimentele Majjo.Oja, heb je al iets opgevangen van Lizze, Jonna, ergens, heb je ze niet ergens zienrondzwemmen, rondzwerven. Doggo draait zich gedeeltelijk naar mij om, tuit zijnlippen en zegt ja ja. Holt naar Majjo. Hol maar naar Majjo. Ik blijf hem nakijken ennadenkend achter. Zou je een drumstel, zegt de badman, als badkuip gebruiken, danzou je er tegelijk op kunnen spelen. Ja ja, ik meet het plein met mijn ogen. Ergens,op het midden van het plein, vindt de ontmoeting plaats tussen Majjo en Doggo, zij.Mikestandaard, gitaar. Uitgestrektheid, hete luchtstromen, ik, Ratta. Ik probeer na tedenken, na te denken. Bonte denkvogels, fles in het water. De wereld in mijn kopals antwoord op de wereld buiten mijn kop, hersenpandoordringende vragen. Ik hebmijn ogen gesloten, voel het prikken van de zon op mijn huid, het voelen vanonzichtbare ontmoetingen. Ik gooi mijn hoofd in mijn nek, draai mij langzaam om,tot mijn neus precies naar de zon wijst. Kwetsbare bescherming van het kijken,bloedrood uitzicht.

Jansen tikt mij op mijn schouder. Nee, antwoord ik alvast woordloos, zak de teling.Met een ruk draai ik me om en kijk op de rug van iemand die zich plotseling heeftomgedraaid. Nadenkend kijk ik zoekend rond tussen iedereen die iemand anders is.Ik vraag mij af hoe het komt dat ik blijkbaar niet door Jee op mijn schouder bengetikt. Ik tik iemand die met de rug naar mij toe staat op de schouder. Iemand draaitzich onmiddellijk om. Verbaasde blikken zie mij, dansen, springen, ter ere van eenontmoeting die geen ontmoeting is. Iedereen moet maar verdwijnen. Een ijsje graag,maar niet te koud.

Tjibbe Joustra, Superpop

295

De ijscrèmeman bukt zich over zijn kar en schept de veelkleurige troep in een koekje,heel goed. Keurend sla ik zijn bewegingen gade. Hoe maakt men ijs. Pas wanneerik betalen moet merk ik dat ik bestolen ben, dat ik niets, geen geld, bij mij heb, watik geloof ik ook niet had meegenomen. Dit kan nog interessant worden. Gebarendmaak ik mijn bevindingen aan de ijsjesverkoper duidelijk. Gelato finito.

Een eind verder loop ik likkend aan in de zon en uit de drukte. Ja, waaraan. Geruchtenvan meester ijsman die gratis ijsjes uitdeelt. Wat mij betreft loopt hier iemand dievoor niets agenda's uitdeelt. Maar het is niet zo, want ik kom een meisje tegen, zodatze mijn aandacht probeert te trekken. Zij smeert zich helemaal in met lekker plakkerig,zoet en geurig ijs, chick icing, om zich van teen tot hoofd te laten likken, aflikken.IJsmeisje ik geloof dat ik, dat ik van je. Het lege ijskoekje met het model van eenkleine puntmuts zal ik als versiering op haar hoofd mogen zetten. Een kreet vanverrukking gaat door de om de ijskar verzamelde menigte heen. Wanneer ik ergensbovenop klim zie ik haar, zij, de jonge godin, ze heeft haar kleren van zich afgerukten is bezig haar hele lichaam met het ijs dat door meester ijsvrij/ijsvermaak gulzigwordt opgelepeld in te smeren. Een jongen met een gladde rugzak probeert haar kontal te likken, kindruipend. Van de onrust die is ontstaan door mijn beschrijving vanhet voorafgaande probeert een meisje met een gitaar te profiteren door meneer ijsmanzijn pollepel uit de hand te grissen en haar instrument vol ijs te scheppen. No. Youuse cookies. Ergens langs de rand van het plein loop ik met een naakt ijsmeisje, ikgooi mijn leeg gesabbelde ijskoekje naar een juist langs hollende clown, die er meteeneen lange neus van maakt, overigens is het zo dat je van ijs puntje puntje krijgt.

Tjibbe Joustra, Superpop

296

Gelukkig ben ik nu bij de leuning aan het water langs het plein aangekomen, waarik te ver overheen ga hangen, zodat ik niet in het lokkende water val, maar met mijnneus in de boer. Boer boer boter. Luister, wij zullen alles in het midden laten zodatwe aan de rand verder kunnen. Ik sta aan de rand van het plein en ik heb geen dorst.Ik sta aan de rand van het plein en zie uit de richting van de stad over de trambaanJansen aankomen. Ik kijk op de klok aan de gevel van het station, het is zo, Jansenheeft voor lul op mij gewacht en geen tentamen niets kunnen afnemen, afpakken.Wat zal er nog van hemworden. Van pure opwinding laat ik de voort fietsende Jansenin het niets verdwijnen. Gelukt? Daarginds zie je hem nog steeds rijden, maar hijgaat nu de andere kant op. Heb jij misschien iemand gezien die mijn fiets gepiktheeft. Voor je staat een beeld, een meisje, hijgend, zonder racefiets, groene ogen,spiegelzeeën. Eh, ik, zeg maar Ratta, zeg ik tegen haar aanblik. Wanneer je wilt datik alle fietsen van de wereld voor je, voor jou alleen. Een lange, warme zomermiddaghelemaal alleen. Ik wou dat ik een gitaar had, een liedje of zo, een gitaar vol kleurigijs. Verfrissende verrassing. Te koud? Nou, daar sta je dan. Sta daar niet zo, heb jeiets gezien of niet, je bent toch niet toevallig verliefd op me geworden, maar daardoe ik niet aan mee. Eh, eh, eh eh, ja nee natuurlijk. Het beeld kijkt mij boos envlammend aan. Een jongen zonder rugzak holt ons voorbij. Daar. Daar gaat diekuttenvuller met je fiets. Voordat het beeld met hem mee rent probeert ze aan mijnstaart te trekken. Ik zie het tweetal in de verte in de drukte uit zicht verdwijnen, achterJansen aan. Tot koud weer warmer wordt, verplaatsing.

Opzij van me gaat een luik in het dek open en een vette motorlucht begint tecopuleren. Zullen we, vraag ik aan het

Tjibbe Joustra, Superpop

297

hoofd in het water. Zullen we wat, vraagt het terug. Ruilen van plek misschien, iktrek mijn neus op en doe of ik moet braken. Uit het luik klinkt een harde scheetgevolgd door gelach, gevloek. Klap en het luik slaat weer dicht. De stank blijft ergenshangen. Copulatie, hoor ik onder mij, ik versta bijna niks meer, mijn oren zitten volwater en ik krijg het koud ook trouwens, te weinig warmte van mij voor zoveel waterzeker. Giechelend geeft de zwemmer een klap tegen een van zijn oren. Zou hij somsook muziek in zijn hoofd hebben. Afvragend streel ik met mijn hand over het staalvan de reling om te voelen of de kou uit het water zo voelbaar is. Voel niets. Ik denkdat het helemaal niet koud is. Met een ruk trek ik mijn top over mijn hoofd heen uiten gooi het ding over mijn schouder. Ik ga over de leuning hangen, duw mijn tietentegen de stang omhoog, tietenduwstang, scheepstaal. Waarom kom je er niet uit. Hethoofd en ik kijken elkaar tussen mijn borsten door aan, de natte jongen zegt goed,duwt zich van de pont af en baant zich een weg door het water naar de kant. Druipendhijst hij zich er op, loopt naar een fiets met een bundel kleren achterop. Wanneer hijzich omdraait, draai ik me om.

Ik draai mij om om te zien of wij nog niet varen gaan. De kapitein hangt uit een soortantieke telefooncel waar het stuurwiel in staat, maar hij stuurt niet, hij werpt eengeoliede blik op mijn borsten. Met mijn tepels naai ik hem zo op dat hij, dat hij,jammer dat we niet varen. Ondertussen buitelen op het dek nog steeds de kinderenom de iemand heen die alsmaar rond rolt. Ik kijk naar de overkant. Dichterbij. Eenklein schip dat door een grote boot wordt getrokken, eventueel andersom, komtaangevaren. Het is een sleepbeeld, scheepsbeeld zonder boegbeeld.Wat is een schuitzonder boegbeeld. Waard? Oh nee, zee. Ik draai me weer om.

Tjibbe Joustra, Superpop

298

Even kijken of de zwemmer al een fietser geworden is. Natte plek op de kade, hij isweg. Ik zie hem nergens meer, fietsen met de smaak van zoet speeksel vermengdmet havenwater. Wie gaat er nu ook zwemmen als je met de pont kunt. Hoewel,varen we. Weet jij waar we naar toe gaan. Vraagt het meisje met haar fiets. Wat eentrut is het toch ook eigenlijk, moet je eens kijken. Nee, wat zei je ook alweer, meisjemens, zeg ik zogenaamd vriendelijk en meelevend, belangstellend, tegen de figuurhet meisje voor me.Maar ondertussen. Pff niks hoor, giechelt ze, ik zong alleen maarvan mijn vriendje, die is zo lief en zo geil dat oh oh oh. Ze barst opnieuw inlachkrampen uit, waarna zij aan een nieuw couplet begint. Zo komt alles goehoed.Mevrouw wilt u niet even op kiep staan, dan kunnen wij met zijn allen tegen hem,zegt een van de kinderen tegen me, hij is zo beregoed goh man, wat een bal. Na nogeen blik op de roller, die nu pas goed op snelheid lijkt te zijn gekomen, bedank ikvoor de eer, erg vriendelijk. Ik schud mijn borsten voor het meisje met haar fiets. Zezingt lekker. Kutkutkut, zingen de kinderen achter mij haar tekst mee. Kutkutkut,neurie ik, met mijn voeten danspassen over het dek makend. De palmboom op mijnhoofd wiebelt uitdagend. Waarschijnlijk. Neuken in de keuken, deelt de kapitein mein het voorbij dansen vanuit zijn telefooncel mee, waarin hij zich schielijk terugtrektalsof hij zich schaamt voor zijn kinderachtige en toch fantasieloze gedrag. Zie dekampioene van de dekdans. Uit de cel komt gesnuif op het ritme van de motor.Misschien gaan we zo wel varen.

We zullen zien. Ik neem mijn plek bij de reling weer in, buig mij over het water enontdek een nat hoofd. Herhaling herhaling. Hee trut. Het meisje met haar fiets zingtnogal oorverdovend van haar geliefde. Ik ben het zwemmende hoofd, versta mij niet,maar kijk toch eens omlaag. Zeikerd.

Tjibbe Joustra, Superpop

299

De huid van mijn gezicht in de brandende stralen. Verwekker van leven veroorzakervan dood, open je ogen, vang. Licht, duisternis. Het heen en weer wiegen van mijnbovenlichaam, zacht, dwingend, het ondergaan van bloedrood uitzicht. Met een rukwend ik me af. Het platte van uitgestrektheid, doe mijn ogen open. Zweet loopt ineen stroom naar mijn navel, er in, en in een stroom er uit, en ik adem. Majjo, Doggo.Voor jou, voor jou, spring ik een paar maal verend op en neer. Wat een kuttekst, datlied gooien we er uit, schreeuw ik naar mijn beide vrienden die ergens midden ophet plein elkaar ontmoet hebben. Zij hebben geloof ik gitaar en mikestandaard metelkaar geruild. Wisselgissing. Doggo kijkt op, lacht en maakt van de standaard eentoverstok. Dat belooft iets. De gitaar in Majjo's handen, een instrument. Ze knipoogtnaar me en tuit haar lippen. Zoen voor de rat. Ik vul mijn longen met hete pleinlucht,schud de zweetdruppels van mij af en loop naar het middelpunt van de vlakte.

Smelten als afstand in de zon. Hoi Ratta, zegt Doggo de grote (goochelaar), heb jehet kunnen vinden. Ik grinnik, hoezo, het.Overigens hoi iedereen en wat een avontuurvan een, van een. Ik buig mij voorover en druk voorzichtig een zoen op zijn lippen.Majjo stemt de gitaar. Weet jij hoe je deze hier moet stemmen. De hond houdt destandaard onder mijn neus. Volgens mij ontbreekt er iets. Jongen, op zo'n ding alsdit maakt men een mike vast.

Ik ga nu de rand van het plein verlaten, steek de trambaan langs de waterleuningover, kom weer in de op en neer trekkende menigte terecht. Ik zal mij eens even meelaten voeren.

Tjibbe Joustra, Superpop

300

Daarginds, ergens voor me uit, zie ik een clown met een koekjesneus in eenstroomversnelling rond buitelen. Drie kinderen maken zich met een buitgemaakteijskar uit de voeten. Nadenkend blader ik in de agenda die iemand mij heeftaangegeven. Interessant zeg, maar weg er mee. Wat zul je er van zeggen wanneer ikhet vod een flink eind vanmij afgooi. De clown van koekjesneus en stroomversnellingspringt te voorschijn, grist het boekwerk uit mijn handen, stopt, fronst, en gaat er inbladeren. Denk na. Het zal duidelijk zijn dat wij samenspraak houden, waarna ik hetwerk van de grappenmaakster terugkrijg. Zij knipoogt. Buitelaar, de clown springtweg in de richting van het midden van het plein. Voordat ik de agenda in mijnbroekzak terugprop, gooi ik haar met een boog omhoog. Zie hoe de vogels kunnenvliegen zonder naam. Wat is het fijn om Ratta te zijn, ben jij nog wie je bent, danben ik wie ik ben. Ik geloof niet dat het verstandig is, maar ik heb dus een vogel inde lucht en een clown die voor mij uitdanst. Verder de zonnige massa's om mij heen.Nu komen we aan het punt waarop twee meisjes mij de weg gaan vragen. Loop door.Stop.

Terug naar het punt. Eh, hoi, zeg, spreek jij engels. Ik bedoel versta je ons zonderdat we engels praten, wij willen namelijk ergens naar toe, maar we weten niet watwe er moeten doen, want nou ja, je gaat toch niet ergens heen om er maar wat rondte hangen en zo, hè joh. Het blonde meisje stoot het donkere meisje aan dat knikt,de donkere jongen Ratta zwijgt vooralsnog, hij heeft het nog niet helemaal begrepen.Moet je horen meisjes, je volgt gewoon de weg van je hart en doet wat je hart jeingeeft weet ik wat, joh en eh. Ik, zegt het blonde meisje en wiebelt giechelend methaar tieten. Ik dus, zeg ik, wiebel giechelend met je tieten. Trouwens, hebben

Tjibbe Joustra, Superpop

301

jullie niet ergens een vogel gezien als een omhoog gegooide agenda, die er op leek,ik bedoel andersom. Ik hoop dat jullie zoiets gezien hebben. Oh, was die van jou,nee, wij hebben niks gezien, zegt het meisje joh en haalt uit haar tas een gebruiktemaar nog lege agenda. Alles uit de lucht, een vogel zei je. Wij barsten alledrie.

Microfoon zal je bedoelen, zegt Majjo, haar ogen gericht op de spinnende gitaar.Juist Majjo, en die is als ik het goed heb zoek. Weet je wat, zegt Doggo met een blikop de stemmende Majjo, zin breekt af. Wat zei je, vraag ik. Majjo's vingers bespelenmijn ogen. Zo'n puntmuts met sterren dus, Ratta, je weet wel. Nee wacht, luister,moet je horen. Majjo bespeelt de gitaar. Een meisje vol muziek graag en een zak vollekke ballen voor de vuller van.

Een lied is uit, de hond en ik klappen voor ons muziek makende vriendinnetje. Enwat vond je van de tekst. Goed, laten we het dan over iets anders hebben. ZegMajjo,ik dacht toch jou hier bezig gezien te hebben met die tekst de mike, of was jij dehogepriesteres. Microfoon. Zij kijkt mij met verwonderde ogen aan. Waar heb je hetnou weer over. Nee, niks, nog niks gebeurd, niks gebeurt hoor. Let op de uitgang.Het wordt tijd voor een verrassende truc. Doggo, doe je best. Gesluierde blik vanverstandhouding tussen Majjo en mij. Ik ga naast haar zitten op de hete stenen, slaeen arm om haar heen. Lekker hè, zo'n gitaar. Zij giechelt en vlijt zich tegen mij aan.Doggo jongen, komt er nog wat van. Giechelend samenzweren, de hond grijnst.Hooggeacht publiek. Wij stellen u voor. De microfoonstandaard is een goochelstok,de hoge hoed is zoek en Doggo is het konijn de hond het haasje. Truc. Het konijnbuigt vereerd, het publiek in extase,

Tjibbe Joustra, Superpop

302

de smaak van voedzaam, zoet speeksel. Haar ogen zijn als zuigende lippen, haarlippen zijn als, als, wacht even, wat doet het konijn.

Ik maak mijn mond van Majjo's mond los. Er was eens, begin ik te vertellen in mijnreuk van onderhoudend minnaar, er was eens een drumstel dat een badkuip was, needat kon drijven, en waar eigenlijk helemaal niet zo'n goed geluid inzat. Op zekeredag, het was een erg warme dag, want het was pas zomer geworden, toenne, moment.Koortsachtig huppelen de konijnen in mijn hoofd, een grote goochelaar met eenmagische microfoonstandaard. De lieve prinses zingt voor de verdrietige stad eenplein vol zonnige tegels. Doggo hoe stem je een gitaar. Ik pak de micromike en zingde longen uit mijn lichaam.

In de verte hollenMajjo en Doggo, op weg naar de leuning bij het water. Majjo draaitzich half om en zwaait naar mij. Ze komen er aan.

Maak een vaag gebaar terug dat ergens bij het begin blijft steken. Het plein kijkt meaan. Is een stad zonder huizen enmuren een plein, of is het dan helemaal niets. Zonderantwoorden geen vragen. Dood aan de antwoorden. Dood. Ik schud mijn hoofd,spring overeind, ga hollen, de anderen achterna. Lizze en Jonna.Welkom. Nu kunnenwe beginnen, betreed het plein. Ik ren en haal de anderen in die de leuning bereikthebben en er overheen gaan hangen. Vrienden, hier holt de rat. Hijgend kom ik bijde leuning. In het water beneden ons drijven Jonna en Lizze in een drumstel. Doggoontlokt Jonna geen sissende bekkentik door een onderdeel van de mikemicro niettussen de deksels van haar hi-hat

Tjibbe Joustra, Superpop

303

te mikken, maar door het gat in de gitaar in mijn hand, terwijl Lizze in de badkuipzittend onhoorbaar aan haar bas blijft plukken. Hoi. Ik zwaai met onze gitaar bovenmijn hoofd naar de rustig onder ons ronddrijvende meisjes. Het microfoononderdeelzoekt en vindt eenweg terug naar buiten door het gitaargat en verdwijnt weer plonzendonder water. Komen jullie boven, roept Majjo naar beneden. Ze buigt zich nog verdervoorover, duwt met haar borsten tegen de ijzeren grens. We konden jullie horen enJonna heeft haar drumstokken verloren, hoor ik Lizze van beneden roepen. Metroeien? Hoe moeten wij trouwens boven komen. Majjo strekt haar armen naar hetwater uit. In en uit de gitaar gevallen.

Ik denk niet dat ik nog langer zin heb naar zwemmers te kijken die wegfietsen enooit terugkomen. En de kapitein speelt met zijn fluit. Zijn ruimgenomen voorspelvoor vertrek, blijkbaar. Twee van de drie kinderen hollen juichend langs mij heen,de derde heeft blijkbaar net een doelpunt gemaakt, want ze juicht nog harder. Deiemand die rolt als een bal is nergens meer te zien. In de verte ging ondertussen dezon prachtig onder. Ik knijp mijn ogen dicht voor de spiegelingen van het licht ophet water. Open ze weer en zie daarginds de drie kinderen op de kade, die zeker vande overkant hebben afgezien nu ze gewonnen hebben. Dat moeten ze dan zelf weten.Spierspannend rek ik mij uit, met beide handen boven mijn hoofd mijn palmboomstrelend en tot volle lengte uittrekkend. Oliedamp en waterlucht.

In de verte klautert een zwemmer op de kant. Hij overbrugt de kloof tussen water enland. Ik doe hetzelfde maar dan andersom, en zie hoe de spuugklodder zich verenigtmet het

Tjibbe Joustra, Superpop

304

wateroppervlak. Ik draai mij om en probeer het vervolg te vinden van mijn dans ophet dek. Wanneer ik iets gevonden heb dat mij wel lijkt, gaat de pont opeensverschrikkelijk wiebelen, net of er een heleboel figuren tegelijk opwillen. Ik raak uitde maat, de kapitein slingert in zijn telefooncel heen en weer, de motor bromtongeduldig en een olifant komt aan boord. Het meisje met haar fiets zingt over haarvriendje op een olifant. Mijn dans onderbrekend verzamel ik opnieuw speeksel inmijn mond. Zwelgend wentelen in schuimend spuug, weet je wat het is. Overigensis zo'n olifant zo zwaar dat de pont slagzij gaat maken, wanneer je het tenminste zonoemen kunt wanneer de achterkant dieper in het water ligt dan de voorkant.Gedachten kleuren de hemel, oh kapiteintje. Misschien zinken we wel vanavond.Verlangend zwaai ik naar de zon. Hee meid met je mooie palmboom zou je niet opzijgaan voor de koning van de vetzakken, ik bedoel van de zware dieren, deze jumbodus. Ik kijk om naar een soort het lijkt wel een ceremoniemeester die de olifant uitlaatof aan een touw de pont optrekt. Djumboow, zei hij trouwens. Ik herstel mij. Hoe.Wanneer je trompetter wil spelen dan zal hij toch eerst zijn toeter moeten uitrollen,zeg ik, of is het een zij. Ik kijk onder het bolle lichaam van de koning die inderdaadeen koning blijkt, als hij dat is tenminste. Welkom aan boord. Met een zwaai gooiik mijn top omhoog die door de slurf van de koning wordt opgevangen die het metglimmende oogjes in zijn bek duwt om er bedaard op te gaan kauwen. Vanachter debolle grijze klinken opdringerige geluiden, de ceremoniemeester barst in lachen uit,pakt mijn hand, maakt een buiging en zoent mijn tepels. Het circus is gekomen, zwaaiin de richting van de koning. Dag top.

Tjibbe Joustra, Superpop

305

Niet zo leuk dat vliegende vogels terugkeren. Het meisje joh geeft mij het boekwerk,dat ik even vluchtig open en dicht laat klappen. Ik schenk het je. Je moet weten, ikgebruik niet iets om iets in op te schrijven, zeg ik, terwijl ik in mijn zak naar mijnspuitbus voel. Wanneer ik het goed heb wonen jullie trouwens net als ik in onze stad,dus waarom zouden jullie mij iets vragen de weg, dat kan je beter doen aan iemanddie hier niet bekend is bijvoorbeeld. De meisjes ik en joh kijken elkaar aan, lachenvriendelijk daarna, lief, tegen mij. Met een verrassende zwaai geschreeuw fuck youwordt ergens achter ons een wit met geel gestreept boek met luchtblauwe letters watis dit voor een boekwerk vol spannende avonturen in het water gegooid. Nu, hetbetreft hier een vroege versie van Joustra Superpop, dus. Maar dit even tussendoor.Wat. Het probleem lijkt me opgelost, zij hun antwoord kwijt en ik mijn agenda. Ikbaan mij een weg achter de clown aan die een verdwenen gitaarkoffer te voorschijntovert en eenmeisje met een gitaar vol gesmolten ijs gelukkig maakt. Schoenpoetsen?Nou, nee, laat maar, maar heb je toevallig geen kist om op te zitten. De poetser vanschoenen maar niet de mijne haalt wrevelig zijn schouders op. Die heeft een zekereRatta van me afgepakt, toen ik achter een wegrollende doos schoensmeer en iemandmet glanzend gepoetste schoenen aanmoest. Die ken je niet toevallig? Wie. Ik, zegik, die ken ik helemaal niet die kent niemand, ik heb er trouwens alleen maar evenop gestaan, niks gepoetst, plaatstaal. Ik laat de schoenenpee achter en ga weermassastromen. Ratta. Ratta, jongen.Wie roept daar mijn naam en mij. Kutkandelaar,natuurlijk, het kan niet missen, de stem van Jansen. Maar waar is hij zelf. Op de plekwaar ik net nog de clown zag zie ik nu Jansen en dat is niet zo mooi. Wenk me dan.Hij wenkt me, vooruit maar. Hoi Jee,

Tjibbe Joustra, Superpop

306

weertje wat. Ratta hel en molensteen, ik heb zowat de hele middag op je gewacht,wanneer ik het mij goed herinner had jij tentamen vanmiddag, maar ik kan mij nietherinneren dat ik je vandaag ergens anders gezien heb dan hier. Oja? Jansen zwaaitde rugtas waar hij mee in zijn handen staat op zijn rug en maakt aanstalten. Jee, nee,ja ik hep had, heb, de trein gemist, en goed ook, dus je begrijpt, zodoende, zeg ik.Ratta, ik begrijp wel dat jij jezelf kunt belazeren en mij er bij, jij komt helemaal nietmet de trein. Die Jansen.

Aangenaam, zeg ik, denk ik, ik ben dus Jonna. De vraatzucht trompettert, ik huppeleen paar passen achteruit naar de reling. De twee gewichtigen trekken voor mij langsnaar de voorkant van het pontdek, de boot kantelt mee, de kapitein springt volbewondering overboord, nee leunt aangapend uit de telefooncel. De koning probeertde pet met gouden anker die hij, de kapitein, niet op zijn hoofd heeft van zijn haarte graaien. Genietend van wat hij voor een overwinning houdt, trekt de kapitein zichin de cel terug, volgt spelen met de fluit van opwinding.

De fluit van opwinding. Het meisje met haar fiets is bang van olifanten al is het ermaar een. Zij onderbreekt haar lofzang op haar vriendje met de vurige piemel zoalsdie naaien kan, en holt met de fiets ratelend over het dek achter de kont van de koninglangs naar de andere kant van de pont waar ze uithijgt en alweer dromerig opkijktnaar zijn ogen hebben je nog nooit belogen. Ja dat had je gedacht jij stomme trut.De bolle trompettert en laat een walmende hoop stront sierlijk op het dek vallen. Hethoofd van de kapitein schiet uit het raam van de telefooncel. Wie zal dit allemaalopruimen ja. Jij denkt toch zeker niet dat ik dat ga doen hè, zegt het

Tjibbe Joustra, Superpop

307

hoofd op treiterige toon tegen de ceremoniemeester. Nee zeker niet, antwoordt dezevanonder de omhoog gekrulde punten van zijn snor, en maakt de koning met zijnriem aan de voorklep van de pont vast. Nee zeker niet, hoor ik de kapiteinbinnensmonds mompelen met een oliestomme grijns op zijn smoel of hij er werkelijkniets van begrijpt. Opgewonden giechelend verdwijnt hij plotseling weer in zijn cel.Is het nog geen tijd om te vertrekken. Ik bewonder de hoop, echt circusachtig allemaal.Er suist iets langs mijn hoofd dat zich door het open raam van de telefooncel meteen zingende klap in de telefoon boort, middenin een oudmodel draaischijf, doelschijf.En nog een. De kapitein verbreekt de verbinding, flitsend staal van langs suizendemessen. Wie wierp. Ik draai mijn hoofd de kant van de kade op, waar het vanavondrumoerig en chaotisch toegaat, zo komt de pont nooit vol. Het meisje met de fietsomarmt het meisje van de messenwerper, bijna, de messenwerper die met eenwapperende cape op een zwarte knol de klep van de pont bestijgt, die omhooggekomenis vanwege de slagzij van de koning aan de andere kant. Met een sierlijke sprongverdwijnen man en paard in het water, met een sierlijke sprong komen zij op het dekterecht. Onstuimig rijden ze een rondje, het dek een piste, waar blijf je nou.

Waar blijft de muziek. Zeg, weet jij. Ik wend me af en wring mij tussen de zwetenddeinende massa figuren om mij heen de een of andere kant op. Weet jij. Waar zijnde meisjes nu gebleven. Achter me hoor ik een aanzwellend koor Jansen Jansenscanderen, met een aanloop spring ik bovenop een berg opgestapelde rugzakken,zittend op de top. Zeg weet jij wat ik wil vragen. Een golf Jansen Jansen omspoeltmijn voeten en klotst zuigend verder. Ik buig me voorover, spits

Tjibbe Joustra, Superpop

308

mijn lippen en laat een klodder speeksel vallen precies op het naar mij omhooggeheven gezicht van zeg weet jij wat ik wil vragen. Het gezicht verdwijnt, hopelijk.Beneden mij struikelt iemand over een openstaande gitaarkist. Wie is dat ook weer.Ik peuter nadenkend in mijn oor en veeg de smeer af aan een kontkleurige gatzak.Hee blijf met je vieze vingers wacht, ik geloof dat ik poepen moet. Metsamengeknepen billen laat ik mij van de stapel rugzakken afrollen midden tusseneen groep op de grond liggende meisjes, de leden van de meidenzangclub LiggendZullen ZeOns Niet Krijgen.Meidenzang, mompel ikmetmijn samengeknepen lippen.Jansen Jansen. Ik krabbel overeind, laat een wind en vind een plek om op te schijten.Opgelucht neem ik afscheid van de hoop.Wat zal ik eens gaan doen. Ik kuier neuriëndom de leden van de meidenzangclub die uit elkaar gevallen is heen, en voel in mijnzak naar mijn agenda om hier en daar wat adressen te noteren. Heb ik mijn billeneigenlijk wel afgeveegd. Neuriënd verder. Jansen Jansen hasjhasj. Waar is mijnagenda.

Doggo neemt geen duik maar gooit de draad het snoer van de micro uit. Ik stel voordat je een paar onderdelen van de micromike, de standaard, als drumstokken gebruikt,zeg ik tegen de druipende Jonna die naast de druipende Lizze naast de druipendeMajjo, Doggo en mij loopt. Dreunend rolt de hond met zijn voet een deel van hetdrumstel voor ons uit, ik ruil onze gitaar voor de bas en die voor de bekkens. Hoeben je bovengekomen. Lizze glimlacht en gaat de basgitaar stemmen. Opnieuw zijnwij op het midden van het plein. Ergens aan de rand rolt een fles onder de leuningdoor het water in. Weg met de liedjesteksten die er inzitten. Ergens aan de randontrolt zich een fata morgana van een

Tjibbe Joustra, Superpop

309

spiegelgladde huizenzee, de zon dansend boven mijn hoofd, het onhoorbaar plukkenaan een bas. Twee drie test. Majjo is dat jouw mike, vraagt Jonna. Langzaam wiegtde standaard voor mijn ogen heen en weer. Microfoon, roept Doggo, toestel omgeluidstrillingen. Jonna draait haar hoofd met de wiegende palmboom naar hem toemaar reageert verder niet en gaat vervolgens lui achteroverliggen om zich in de zonte laten opdrogen, gaat door met het opstellen van de laatste trommel van haardrumstel. Lizze gooit hijgend haar gestemde bas naar Doggo die de ontstemde gitaarnaar haar gooit, waarna zij ze alle twee weer teruggooien, test twee drie. Mijn orentuiten. Struikelend over een paar rondslingerende onderdelen van demicrofoonstandaard probeer ik me mijn teksten te herinneren.

Zeg weet jij, weet jij mijn agenda. Iemand spuugt op mijn gezicht vanaf een stapelrugzakken. Ja ik weet het, hoor ik iemand declameren. Iemand anders die de hooponder haar voeten heeft veegt haar voet af aan een op de straatstenen liggendesteenkleurige straatzak die probeert te verdwijnen wat niet lukken wil. Heb ik hetgoed gehoord, weet jij het, weet jij waar mijn agenda is, vraag ik aan een meisje datsamen met iemand anders bezig is elkaar af te tasten, ik stoor toch niet. Ja je stoortafschuwelijk, zegt het meisje zwaar hijgend, maar het komt ookwel een beetje doordatik zei ik weet het in plaats van ik wil het, wat ik zeggen wilde. Zij gaat weer verdermet het kennismaken met iemand anders. Ik sta voor lul, besluit daarom dat ik mijnagenda weergevonden heb, dat ik haar niet weggegeven heb, en dat ik er de adressenvan de meidenclub in opschrijf, waarvan ik er geen een meer weet. Heb je even eenpen voor mij. Ik gris een toerist met een koeienjongenshoed een lulgrote

Tjibbe Joustra, Superpop

310

pen met buffelhoorns uit zijn gatzak en begin in gedachten met het maken vanaantekeningen.My pen is my pen, sweet pen, dicksize, Jansen Jansen, zet haar opmeiden, hasjhasj, mijn racefiets, mijn agenda. Wil je een gitaar kopen?

Met de buffelhoorns duw ik de muziekhandelaar in het water, waar hij tegelijk meteen over de brugleuning gegooide racefiets de waterspiegel in scherven breekt.

Ik probeer mij haar adres te herinneren, zij, die ene met die ontzettend muzikaletieten.Met een scheurend geluid loop ik dwars door het laken van de meidenzangclubheen. ONS NIET KRIJGEN LIGGEND ZULLEN ZE. Daar begrijpt natuurlijk niemand nogiets van. Sorry jongens, meisjes, maar ik loop te denken, kunnen jullie nog langerwachten tot ik mijn agenda teruggevonden heb, en dan nog een keer rustig allemaaleen voor een je naam en adres opgeven. Ratta rottop rotrat. Hardhandig eensgezindword ik door de meisjes die allemaal opgestaan zijn uit hun midden geduwd en komwankelend tegen een stapel gitaren terecht, die een tel later verkocht is, gejat. Ik staop, wrijf met de binnenkanten van mijn handen over mijn billen waar ik pijnlijk meeop de harde stenen terecht ben gekomen. Val als het kan. In de verte galoppeert eenwoeste horde beladen met gitaren in de richting van de ingang van het station, in deverte verdwijnt iemand springend en dansend met mijn buffelpen. Met een klap krijgik een agenda op mijn hoofd. Verdomme kut. Nijdig graai ik het ding van de gronden gooi het terug naar waar het vandaan is gekomen, de lucht in. Hasj Jansen, komop meiden die naaien we wel even, mijn gitaren, eh. Weet jij. Het verschil tusseneen bril. Kikkerbril. Drie kinderen hollen vlak voor mij langs. Ik probeer me teconcentreren, de zon prikt op mijn haren.

Tjibbe Joustra, Superpop

311

Heb ik nu mijn billen wel of niet afgeveegd. Volgt wringen van de hand in de broekrichting poepgat, duwen, terugtrekken en ruiken. In de verte giet een meisje eengitaar vol ijs over zichzelf uit. Baan mij een weg door de massale menigte naar hetmidden van het plein. Terwijl ik langs een groep meisjes kom die een topless protestzijn begonnen en bezig zijn met vette letters tekst te schrijven op hun tieten en foutterwijl ik langs een club naaiende meisjes kom, hoor ik iemand, die haar lip sewingnog net op tijd onderbroken heeft, met gespleten tong zeggen dat zij iemand gezienheeft die gehoord heeft dat iemand anders met een rotklap een agenda op zijn bekheeft gekregen terwijl hij wat liep rond te kijken in het luchtruim boven hem, hoofdin de nek. Ik vind dat een ongeloofwaardig verhaal. Zeg joh, wil je niet iets van dezeuitstekende hasj kopen. Ergens voor mij wordt een ijskar leeg gekiept over een stapelbuitgemaakte gitaren. Ik vraag mij af wat dat met die hasj hier te betekenen heeft.Druipende muziekhandelaar met racefiets, zingende naaiclub, mijn agenda valt meteen plof op mijn voeten verdomme. Jansen Jansen, schreeuwt men in het heetst vande massa. Drie kinderen die ik misschien ken dringen zich langs me heen er naar toe.Hee weten jullie. Het verschil. Tussen een. Ik beklim een stapel rugzakken en luisternietbegrijpend op de top naar het tumult van de woest deinende figuren beneden mij.

Het circusorkest begint te spelen. Hooggeëerd publiek. Het meisje van demessenwerper spreidt haar benen wijd voor de wand van de telefooncel, blikkerendstaal, paardje steiger, haar artiest richt en gooit, tussen haar benen keurig. Delamentabele blik van de kapitein achter het messenmeisje in de omklemmendebeschutting van zijn cel, grenzeloos

Tjibbe Joustra, Superpop

312

gespeelde verbazing. Ik klap, applaudisseer, de messenwerper springt van zijn knolen buigt voor mij en de koning. De toegelopen ceremoniemeester bekijkt glunderendde worp tussen de benen van het meisje. Hoe dapper, spinnen de wilde katten, dieaan de kadekant tegen de oprijklep opspringen, het klappen van de zweep van dedierentemmer. Ik wip mijn billen op de reling, plaats mijn handen er naast en duwmijn borsten omhoog in de toestromende geur van vers bloed nee zweet. Boven derand van de klep verschijnen de katten en het hoofd van de wilde temmer. Samenbeklimmen zij de schuine wand en laten zich aan deze kant naar beneden glijden.Snuivend gaan de katten de pont verkennen, het raam van de telefooncel slaat dicht.In een eindeloze zonzone, zonsondergang boven havenwater. Dromend vlij ik metegen de leuning. Achter mij hoor ik geplons in het water, boven mij suist de zweepvan de temmer. Wil hij mijn blote tieten geselen. Striem mij. Vriendelijk lachendlaat hij de kunsten zien die hij kan, laat de poezen maar sluipen, lopen, dansen.

Mijn hoofd bonst, ik spring van de reling, begin een wilde rondedans over het dek,voor de zweep van de temmer, de zweep, muziek. Het circusorkest speelt zwetenden spattend. Trommelaar sla op mijn buik, blazer steek je toeter in mijn gat. Ik wervelom de katten heen, om het paard van de messenwerper, om de telefooncel van dekapitein. De koning graait naar de palmboom op mijn hoofd, het meisje met haarfiets brengt mij met een bons tot staan. Meidenschijt, wat ben je toch ook een trut,blaas ik hijgend tegen het frigide gevalletje, dat op demuziekgolven van het geweldigeorkest haar vriendje toezingt die het niet eens kan horen. Vol ingehouden nijd geefik haar een duw waarvan ze straks achterovervalt. Dames en heren. Deceremoniemeester trekt

Tjibbe Joustra, Superpop

313

mij aanmijn armen omhoog, zij danste voor u onstuimig de woeste en wonderbaarlijkgevaarlijke wilde poezendans, applaus asjeblieft. De katten spinnen goedig, de zweepvan de temmer klakt lokkend, en ik ben een beetje draaierig. Het meisje van demessenwerper trekt het mes tussen haar benen vandaan, gaat met gulzige rode tongaan het lemmet likken. De ceremoniemeester geeft de opgeblazen koning een kletsop zijn kont. De katten stoeien om de cel van de kapitein bedwinger van golven kruipuit je schelp. Poes kom hier.

Een van de wilde katten komt voorzichtig naar mij toe, laat zich door mij over kopen oren aaien. Hierop vlijt het beest zich naast me neer, zodat ik haar als kussen kangebruiken om me er tegenaan te nestelen. Volg me.

Voor mij, aan de rand van de piste, wentelt het weer overeind gekrabbelde meisjemet haar fiets zich door de stronthoop van de koning, een verrukte blik in haar ogen,zwelgend. Het circusorkest speelt melodieën vol verlangen. Ik doe mijn ogen op eenkier, gluur tussen mijn oogharen door naar de zon die achter de reling en achter destad langzaam aan het ondergaan is, zoals het er zo echt uitziet. Is luchtlandschapdubbelop of tegenstrijdig. Hoog boven mijn hoofd suist de zweep van dedierentemmer. De messenwerper richt zijn blikkerende mes op de zon. Blijf doodstilstaan, mijn stilstaande beeld, blijf staan, vertel mij wat ik doen moet.

Langzaamwend ikmijn hoofd af, de wilde katten liggen te soezen tegen de telefooncelvan de kapitein, het meisje van de messenwerper likt in trance aan haar mes, haarbloedrode tong. Het meisje met haar fiets, strontkleurig versteend, voor de troon vande koning. Mijn kussen naast me zucht even

Tjibbe Joustra, Superpop

314

in haar slaap. Ik sluit mijn ogen, sper ze plotseling wijdopen in de richting van dezon. Zo wil ik blijven zitten, licht. Het messenmeisje likt traag met haar tong langshet lemmet, flitsend dringt het mijn ogen binnen. Vuurspuitende lichtbol, ogen dicht.De kapitein speelt met zijn fluit, het orkest blaast een broeierige melodie. Gaan wijvertrekken, varen. Kussen wordt wakker. Ik rek mij uit en voel met mijn handen aande palmboom opmijn hoofd. De ceremoniemeester die we vanaf dit punt om tekstueelsymmetrische redenen spreekstalmeester zullen noemen loopt mij vriendelijk naarme lachend voorbij naar de klep van de pont. Volgende voorstelling. Vanaf de kaderumoer, geroezemoes. Uit de cel van de kapitein het gesmoorde geroep ahoi. Hetpaard de knol van de messenwerper knabbelt met opgetrokken lippen aan de staartvan de koning. Ik ga rechtop zitten.

Nou kijk, zij, het is een zij. Wat zei je, zegt Ratta, iets uit zijn neus peuterend dat hijMajjo in haar haren schiet. Probeert te schieten, alles mislukt vandaag. Ik kijk metdichtgeknepen ogen in de zon tegenover mij, hoe laat zou het zijn. Alles misluktvandaag, zegt Doggo met een opgewekte stem. Hij verslikt zich en spuugt over dereling in het water. Wat drijft daar nou weer. Kom op, sta daar niet je strot uit tehangen. Lizze geeft Doggo een duw in de richting van de rat die nog steeds uit zijnneus staat te eten, houd daar verdomme eens een keer mee op. Hoe mooi de avondwanneer de zon, als de zon naar beneden komt, vuurbollen in je ogen. Ik probeer devieze smaak in mijn mond door te slikken. Kijk, zegt Ratta, waar het om gaat is nietof snot nou lekker is maar of je het lust. Wat ik niet begrijp, hoest Doggo een laatsteklodder spuug overboord spugend, wat ik niet begrijp is waarom het een zij is, waaromis pont vrouwelijk, vrouwelijk een pont.

Tjibbe Joustra, Superpop

315

Wanneer er een gat in zou zitten zou ze zinken, wat mij betreft. Heel erg leuk hoorsexistische zak die je bent, wil je mijn zogenaamde gat soms eens van voren bekijken.Of van achteren. Majjo pakt Doggo bij zijn schouders vast en duwt hem met zijnbillen tegen de reling aan. Vergeefs probeert de hond onze blikken te vangen, wijkijken over hem heen, vuurbollen, hij moet maar zien hoe hij zich tegen Majjo weette redden. Hoi zonnekind, piept hij met verstikte stem. Ja samen met jou voor hetaltaar van liefde. Lul jouw gat is een opening, geen gat of het is open, gesloten ofvol, meestal, sistMajjo hem in zijn gezicht. Doggo probeert met een hulpeloos trekkenvan zijn armen de speekselspetters van zijn gezicht te vegen, maar Majjo heeft zijnpolsen vast in haar greep. Ratta doet een hinnikende hengst na. Majjo duwt met eenhand de handen van de hond op zijn rug, laat met de andere vliegensvlug haar rokjevan haar billen glijden en stroopt haar slipje naar beneden, wipt het met een bewegingvan haar voet op het dek. Doggo gaat het duidelijk nog warmer krijgen. De palmboomop mijn hoofd zwaait zacht heen en weer op een zoele bries die uit de havens komtaangewaaid. Majjo drukt de benauwd kijkende Doggo in knielzit op het dek, kijkmaar eens goed jij vlugge gatenvuller. Zij spreidt haar benen, haar kut recht voorDoggo's neus. Piemelaar piemellief, zingen Lizze, Ratta en ik zacht, onze ogenonafgebroken op de lucht, de ondergaande zon, de horizon gericht. Wij zien alles.Wijdbeens duwt Majjo vervolgens met haar vrije hand haar schaamlippen uit elkaar,kantelt haar bekken tot haar kutharen in Doggo's gezicht kriebelen, hairy, dit voorliefhebbers van haar, bekijk het maar. Zij laat haar middelvinger even in en uit zichgaan. Mm. Haast onmerkbaar begint de starende Doggo met zijn hoofd te knikken.Geef je over. Okee goed jij wint,

Tjibbe Joustra, Superpop

316

brengt hij moeizaam uit, maar mag ik nog even voelen. Klap tegen zijn kop. Wevallen de winnares in de armen, de hond pruttelt iets onduidelijks in zichzelf. Zijstond al in haar blote kont, draagt de rat voor, maar wat hem speet zijn bril hij zaggeen wij zorgen ervoor dat hij zijn rijmelarij niet af kan maken. Ik maak mij uitMajjo's omarming los, waarbij ik door een beweging van mijn voet haar slipje onderde reling door in het water doe verdwijnen. Wat drijft daar nou. Met ons vijven overde ijzeren stang hangend kijken wij waar het slipje is gebleven en ontdekken dat eronder meer een afbeelding van een opprik meisje, bakfiets bak met rood neonlichtbananenschil BDSM benodigdheden bekpek bel die eenmelodietje kan of kent bierviltjebonte bellofoon boekenplank met papierknijper borden zonder bordenstok bos touwbromdingmet veel plastic chroom bureau buspak button, cafédingen canapé cv knop,de geest van vervoering dienstregeling van de bus diepblauwe doorschijnende schaaldoorzichtige rugzak dooshoos doosje met rijwielreparatie spullen dop van een fietsbeldraagbare stereoset droomschip, elektrische schaar emmee uitrusting, feestverlichtingfietsen en fietssynoniemen fietsketting fietspomp flapschoen fles met een kleurlozevloeistof frietbakje, gedichtenbundel geen slipje gehaakt kleedje glas verschaaldwater op een toog glazige blik gordijn grote beddenspiraal, haak en een putdekselhap zand helm hengel, iets om te kauwen interessant hangertje met sleutels, jerrycan,kaars kadetje kapotte zonnebril karrenwiel klinkende munt koekkar kraantaskunstwerk, leeg frisblikje leeuwenkopmet bekring lighanddoek, losse letter, magazinematras motorzaag muziekchef, notities, onaardig ijzerwerk onwaarschijnlijke slingeroog van oa de naald ouderwetsche belgids, paar boeken paar kleine trommels pakfoptepels pakje kauwgom pak papier paraplu peer plunjezak of boekenbaal

Tjibbe Joustra, Superpop

317

portemonnaie poster van een kasteel, reclamezak roeigerei roestig olieblik rubberenstadsslang op een klos, schoolbord schouwtoneel schrijfblok sirenepak skateboardstallantaarn stenen sterrenkijker stoeltjesklok stok staak of tak stout zout stuiterendestrandbal, te korte hanenbalken tekstverwerker toilettas met bijna complete inhoudtwee papieren bloemen twee stoelhelften twee toegangskaarten, vangzeil vleeskleurigtijdschrift vliegend tapijt vlotte zeilplank vuur, wegdrijvende paalzitpaal weggeworpenaansteker winkelding winkelwaar woordenwolk wortels, zak met troebele inhoudzoet snoep in het water drijft of drijven. En een groot geel met wit gestreept pak hetlijkt wel een opgerolde circustent. Nooit geweten dat ze zo'n harige had, zegt Rattategen Lizze die niets terugzegt op deze constatering waar je zowel mee naar vorenals naar achteren in de tijd kunt. Doggo frommelt wat met zijn ene hand in zijn broek.Majjo vist haar rokje van het dek en schiet het aan over haar blote billen. Ziezo.

Als dat geen goochelaar is. Dames en heren, meisjes en jongens. Wij stellen je voorin het grootste circus van alle tijden sinds morgen aan het allergrootste mysterie hieraan boord de onvoorstelbare tovenaar onverstaanbaar, roept de spreekstalmeestermet galmende stem over het dek en het water. Hij buigt en wijst op een gestalte ineen sterrenpij die opeens voor mij staat. Mijn palmboom begint statisch te knetterenwanneer hij er met zijn magische fallus is toverstok overheen zwaait om me tebetoveren. Oh schone met je palm, je zoete lippen en je volle tieten. De tovenaarverslikt zich en krijgt een hoestbui. Ik trek vanonder mijn rokje een zakdoek is mijnslipje te voorschijn, steek het de rood aangelopen magiër toe. Hoest maar eens lekker.Met betraande ogen tast hij naar het minieme stukje textiel. Wanneer hij uitgehoestis,

Tjibbe Joustra, Superpop

318

bekijkt hij me met een blik of hij een nieuwe leerlingtovenaar ontdekt heeft.Ongeïnteresseerd tuur ik over hem heen naar de zakkende zon. Eh meisje met jepalmboom en je, zou je misschien, wil je soms geen.Mm, nee hoor, ik zou veel lieverclown of zo, zweepslaaf, dekdanseres, willen worden, zeg ik na een korte stilte tegende grote geheimzinnige. Ik probeer de sterren, zonnen en manen op zijn puntmuts tetellen. Ah akdoektovenare, zakdoektovenares, stamelt de tovenaar, met zijn toverstokin het driehoekje het slipje de zakdoek prikkend. Is ja onvoorstelbaar. Dehemellichamen zijn niet telbaar. Ik knik de magiër vriendelijk toe, steek mijn handmet de binnenkant boven naar hem uit.

Wacht, zegt de tovenaar, ik zal je iets laten zien oh pontschone, waar je verstelt vanzal staan, eerlijk waar. In plaats van hem mij terug te geven, gooit hij mijn zakdoekomhoog die plotseling verdwenen is. Wat krijgen we nu. Wist je niet dat het nietalleen mijn enige zwarte was maar ook mijn enige. Ik hoor de wilde kat naast mij,zwart kattenslipje, of nee. Enfin laat maar, het is bijzonder knap van je. Ik klap inmijn handen, spring en dans. De tovenaar die eerst niet weet hoe hij het doen moet,krijgt een kleur van gevlijde trots. Stelde toch niks voor, want nou krijgen wij eerstde echte kunst. Let eens goed op allemaal. Hij maakt woeste bewegingen met zijngepuntmutste hoofd, zwaait in zijn pij heen en weer. De magische stok, het knetterenvan de zon, plof. Op het dek tussen ons in staat plotseling een doos. De tovenaarzwaait nog wat na met zijn armen, de fallus in zijn hand en lijkt een zucht vanopluchting te slaken. Hij duwt zijn muts recht en veegt over zijn bezwete voorhoofd.Dames en heren, roept de spreekstalmeester.

Tjibbe Joustra, Superpop

319

Ik zeg niets, bekijk aandachtig het laatstgenoemde grote drijvende pak, we moetenzien dat we er bij kunnen komen. Majjo komt naast mij staan, slaat een arm om mijheen, zij knijpt haar ogen dicht tegen de laagstaande zon. Met mijn vingertoppenbevoel ik even haar warme billen. Doggo zwaait met haar rokje wat zij allang weeraan heeft, doet of hij het in het water wil gooien. We zouden iets moeten hebben omhaar er uit te kunnen halen of is het een hem, zeg ik. Wie. De tent. Ook vrouwelijknatuurlijk, haar, zij, zeker. Majjo trekt mij even glimlachend dichter tegen zich aan,ik weet misschien wel iets. Ooit een pont met een opening gezien, roept Doggoproberend Ratta met het in schijn buitgemaakte textiel te blinddoeken. Samen zingenze schipper mag ik overvaren ja of ja. Ik heb het, roept Lizze opeens. Zij heeft het,gieren de jongens in koor. Een pikhaak. Pik pik pik olee. Lizze holt gevolgd doormijn nieuwsgierige blikken naar de andere kant van het pontdek, waar ergens aande stuurhut een pikhaak is opgehangen, maar hij, de schippershaak, is er niet meer.

Voor jou, zegt de magiër met een breed armgebaar van mij naar de doos wijzend,een oprecht geschenk van de hemel. Tovenaarstaal. Ik adem diep in en buig mijvoorover naar het cadeau. Meisjes en jongens, zie hoe zij de doos opent en hetmysterie ontraadselt, hooggeëerd publiek. De tovenaar kijkt me bemoedigend aan.Mja, ik heb dus niet om een doos of iets dergelijks gevraagd, fallusdrager. De tovenaargrijnst nu breed naar de spreekstalmeester. Opgelet. De doos is met een heleboeltouwen dichtgebonden die nu verdwijnen in een wolk van magische gebaren enbezweringen. De drumster van het circusorkest trommelt een aanzwellende roffel,het deksel springt open. Ik loop met wiegende billen om de

Tjibbe Joustra, Superpop

320

betoverde plek. Door de nu geopende bovenkant zie ik dat de doos vol syllabi enboeken zit. Ik buk, finale bekkenslag, en pak er een uit, tot hier toe achtervolgd? Hetkan niet missen, maar hoe komen ze hier.

Is het een echte tovenaar. Het zijn namelijk mijn eigen boeken en syllabi, die ik,tentamen, morgenochtend, lezen, doorlezen, leren, bestuderen, traceren, evalueren,eindeloze zwaarte. Met een zwaai gooi ik de syllabus in mijn hand over alle hoofdenheen op de telefooncel van de kapitein. Evaluatie. Water gemist. Dames en heren.Het orkest blaast oorverdovend een uitbundig lied. De tovenaar klapt in zijn handen.Het meisje met haar fiets barst in een hikkende kramplach uit, haar vriendje blabla.Ik moet van de schrik van de toverkunst zien te bekomen.

Kijk nog eens naar de doos. Trek mijn rokje omhoog, mijn blote gat, spreidstandover de doos heen. Het orkest speelt wilde melodieën. Het publiek op het pontdekkijkt ademloos toe hoe ik op het studiemateriaal plas. Een heerlijke straal heldere,zacht schuimende pis spat uit mij over de doos met papierwerk.Wanneer ik eindelijkleeg gesast ben en de laatste druppels met een draai van mijn heupen van mijnschaamlippen heb afgeschud, geeft de kapitein drie stoten op zijn fluit, het intro vaneen nieuwe uitbarsting van het circusorkest.Wild watersports.

Teleurgesteld zie ik Lizze zonder terugkomen, ik zie Lizze teleurgesteld teruglopen,ze is er niet meer, wat nou. Hij, hem, zijn, de schipperspik, joelen Doggo en Ratta.Turend zoeken Majjo, Lizze en ik met onze tot spleten dichtgeknepen ogen hetpontdek, het water en de kade af naar iets wat

Tjibbe Joustra, Superpop

321

op een enterhaak lijkt. Nergens iets te zien, nergens. Is het geen schitterende avondom eindeloos alleen op de nacht te wachten, zoete duisternis, moet je die zon, moetje die zon eens. Wie wat. Zoekend kijken wij rond, wij zien de rat en de hond bijnastikken van de slappe lach. Wat een prachtige avond om, om. Laat ze stikken.

Trek mijn rokje weer naar beneden en kijk naar de nat gezeken syllabi en boeken.Koning van de dieren, gooi deze rommel eens met een zwaai van je lange dingesoverboord. Meisjes en jongens, de grootste show. Vanuit het water klinkt eengesmoord wlopgwlop. Op de kade achter de oprijklep van de pont zie ik de stadverdrinken. Bijna. Ik besluit nog even naar de gracieus zinkende zon te kijken, loopnaar de reling tussen de koning van de zware dieren en het paard van demessenwerperdoor. Turend in de verten zie ik zachte eilanden van gekleurd licht.

Het water weerspiegelt in de lucht, de lucht in het water, zinkende flardenwaaier vanverspild papier. Raak, roept het zwemhoofd. De clowns, schreeuwt de stem van hetmeisje met haar fiets achter mij. Verte bij de gratie van voldoende afstand. Ik draaimij om draai me niet om. Daar, daarginds. Ik vraag mij af waarom die kinderen daarin de verte spelen. Wat doen kinderen wanneer er niemand is die ziet wat ze doen,wat doe ik als er niemand is die naar mij kijkt. Zijn we hier aan de goede kant. Ah,kapitein, wij zijn per dubbeledeurvlot aangekomen en zullen spelen dat we aan deoverkant zijn bweeh.Wakker geblazen kijk ik opzij naar de toeterende sirene ofclown naast mij, die tegelijkertijd met een van haar flapschoenen een andere de luchtinschopt, clown, die buitelend over het dak van de cel van de zich verschansende

Tjibbe Joustra, Superpop

322

kapitein heen rolt. De kapitein trekt aan zijn fluit, roept de clown naast me uit. Mijnsaxofoon, gilt de buitelende grappenmaakster. Mijn op het dak gegooide syllabus.Een hand onder mijn rokje wringend trek ik mijn verdwenen slipje uit mijn spleet,zie hier, panty stuffing. Aha, dank je wel, tovenaar. In de verte komen juichend dekinderen aangerend. Mijn saxofoon, asjeblieft. Hoog boven mij flitst een degenschitterend in het laatste zonlicht, een benzinegeur dringt mijn neus binnen. Op dekade wordt een groot gestreept pak naar de oprijklep van de pont geduwd. Kinderen,dames en heren, meisjes en jongens. Wij stellen je voor, de meest onverschrokkendegenslikker en straks de snelst ontvlambare vuurvreter. Met een plons valt de degendie een volmaakte boog over mij heen beschreven heeft in het water. Meisjes enjongens. Schroeilucht. En nou hooggeëerde bweeh zoekenwij nog een vrolijke clown.Zoeken wij jou, dat meisje met die feestelijke palmboom op haar hoofd en die mooierug, ja jij, roepen de tetterende clowns die mij bedoelen achter mij. Ik draai me zosnel mogelijk om, waarbij ik mijn rokje met mijn handen op dezelfde plaats houd,zodat de rits nu aan de voorkant is komen te zitten. Trekken trekken trekken, scanderende verblufte paljassen in koor. Grote truc. Jongens en meisjes. Wat heeft mijn rits ermee te maken, kapitein geef die sax hier, vooruit. Gebiedend verschijnt het instrumentin mijn handen, de clowns gaan omme heen staan dansen en toeteren. Met een wildekreet en woest schuddend lichaam spring ik tussen ze in en begin te blazen. Als eenuitzinnig orkest stampen we van voor naar achteren over het pontdek.

Komt dat zien komt dat zien, roepen de kinderen die, zo kan ik nog juist zien metmijn verhitte hoofd, weer terug aan boord zijn. Uitgelaten springen zij met ons mee,gooien

Tjibbe Joustra, Superpop

323

het meisje met haar fiets wanneer we haar voorbij hossen met een aanstekelijke worpterug in de hoop dat zij, in de hoop van de koning hoera. De druipende degenslikkersteekt ons met zijn blikkerende wapen tussen zijn tanden allemaal eigengebakkenkoekjes in de mond. Afgunstig gaat de kapitein op zoek naar zijn koksmuts, zijnkapiteinspet en zijn warme winterse ovenwanten. Het grote wit met geel gestreeptepak rolt ergens naar toe, het wemelt opeens van de stalknechts die het pontdek metzaagsel bestrooien. Hee dit is mijn fluit, mijn schuit, brult de kok vanuit zijn keuken,telefooncel. Roetkleurige wolken van het aanbakken van scheepsbeschuit. Mijn dek.Waanzinnig toeterend blaas ik de roetrook terug in het gezicht van de kapitein. Mijnpont. Ik vis een vochtig zwart slipje op, wat zo te zien zoek was en nu weer terechtis, en dat aan de kruk van de deur van de telefooncel hangt, van wie is het, want hetmijne had ik al teruggevonden. Hoe komt deze hier, en wat zal ik er mee doen. Ikvolg, terwijl ik nadenk, de dolzinnige clowns die al toeterend met dwaze sprongenen de kinderen en het hele circus achter hen aan over het dek ronddansen. Een aapspringt te voorschijn, trekt mij het slipje uit mijn hand, springt er mee bovenop detelefooncel en klimt aapsnel in de op het dak staande communicatieantenne of mast.De aap maakt het minieme stukje textiel helemaal bovenaan vast, het wappert alseen kleine piratenwimpel in de zoele zomeravondwind. Drogend, zacht vlagvertoon.Aap terug aan dek, kapitein: mijn mast. Glimlachend aai ik de aap, wil ik de aapaaien die er niet meer is. Op de kade speelt iemand saxofoon, aan het einde van dehorizon gaat de zon onder.

Wat een prachtige avond om een circus te beginnen, moet je dat gestreepte pak datdaar nog steeds in het water drijft

Tjibbe Joustra, Superpop

324

maar eens zien. Jonna, zegt Lizze, we zwemmen er gewoon naar toe. In dit viezevuilestinkwater. Bedenkelijk kijk ik overboord. Majjo trekt haar top over haar hoofd, gooithet ding op het dek, klimt op de reling en duikt in het klotsende nat.

Omhoog, het slipje de piratenvlag. De clowns en de kinderen buitelen over en doorelkaar heen, einde van de horizon. Heb jij misschien vuur voor mij, vraagt devuurvreter aan me. De aap wijst op een bord VUURVERBOD dat op de deur van de celvan de kapitein zit en dat opeens verdwenen is, net als de aap voor de tweede keer.Hoe verschijnt en verdwijnt een aap. Vuurverbod? Ik leen van iemand vuur en geefhet aan de vuurvreter. Dankjewel. Hij spuugt het vuur meteen naar de zon. Hooggeachtpubliek. Wij stellen je voor, wij presenteren je de ontzettend goede boeienkoning.Zoekend kijk ik om mij heen waar de degenslikker, de aap, de vuurvreter en deboeienkoning gebleven zijn. Ontzettend goede, echoën de kinderen door het getoetervan de clowns heen. De spreekstalmeester gooit zijn tekstvel met pathetische gebarenoverboord. Heb je misschien een overdosis koffie voor mij.

Over de leuning de reling hangend laat ik in gedachten een grote klodder speekselin het wachtende water vallen. Daarna beweeg ik me doelgericht tussen iedereendoor om aan de kapitein te vragen of wij nog niet gaan varen. Plotseling rolt een vande clowns een groot vat schmink tussen mijn benen door. Hoi hoi hoi, roepen dekinderen en doe je mee. Daarginds, op het station achter de kade, komt met piependeremmen een trein uit onbekende verten tot stilstand. Waar is het wachten op,schreeuwt de kapitein vanuit de op een kier staande deur van zijn cel, en vervangthet verdwenen bord

Tjibbe Joustra, Superpop

325

door een stuk karton met het opschrift FEESTZAAL. Hij kijkt nog even spiedend rondnaar de chaos aan boord, slaat dan de deur met een klap dicht. Het stuk karton laatlos, komt dwarrelend voor mijn voeten terecht. Ik raap het op, plak het met een groteklodder spuug terug op de deur van de cel en draai mij om zonder de kapitein ietsgevraagd te hebben.

Onder mij komt vanuit de machinekamer luid gelach, de motor maakt haperendegeluiden. Met een onzachte bons bots ik tegen de sterke man op die de sterke manvan het circus is. Het spijt me voor je dat ik de foute kant opkeek, meisje met depalmboom op je hoofd, verontschuldigt hij zich vriendelijk, hopelijk heb je je nietbezeerd. Nee hoor sterke man, dat doe ik wel ergens anders of anders helemaal niet.Verleidelijk lachend knijp ik hem in zijn biceps? Waarop hij auwau, ja nee, ik zal jelaten zien hoe sterk. Let op, dames en heren, meisjes, jongens en kinderen, je oprechteaandacht. De allersterkste man van de hele wereld en verre omstreken, asjeblieft. Despreekstalmeester roept het door een gedeukte megafoon die hij van iemand die nietherkend wil worden geleend heeft, attentie. De sterke man maakt een buiging voorhet uitbundige publiek, richt zich in zijn volle lengte op en zuigt zich vol lucht. Vande hele wereld asjeblieft, resoneren de kinderen samen met de machinekamer. Hetcircusorkest blaast er tumultueus op los. Met een klap ploft de sterke man uit elkaar,stijgt als een overvolle ballon naar de zomeravondhemel, vertoont allerlei kunstendie niemand hem na wil doen. Is het nou afgelopen, roept de kapitein met gesmoordestem tegen de machinekamer, de bulderende bende in de machinekamer. Mag ik meeven voorstellen, ik ben de grote fakir uit het verre oosten en dit is mijn gesluierdeassistente.

Tjibbe Joustra, Superpop

326

De motor hapert. Het is afgelopen, zingt het zwarte koor in een walm vanuitlaatgassen. Ik zal alles voor hem doen, ik ga me helemaal zwart maken, mompelthet meisje met haar fiets die mij koortsachtig opzij duwt en stinkend met haar metstront besmeurde fiets in de richting van de machinekamer zwalkt. Met een sprongin het ongewisse weet ik nog juist het bevuilde lichaam van de scatqueen te ontwijken.Plonzend kom ik in het water terecht. Eindelijk iemand om mee te praten. Proestendbovenkomen met een mond vol havenslik, hoofd op het water. Mag ik mij evenvoorstellen, de grote geheimzinnige. Jansen?

Nee. Ik kijk hoe het meisje met haar fiets in de olievette opening van demachinekamerverdwijnt, waarachter ze juichend en joelend binnen gehaald wordt. Achteruitlopendstruikel ik over een van de clowns die samen met een van de kinderen met een grootvat schmink over het dek rolt. Ik geloof dat ik me verslikt heb, hoestend krabbel ikovereind. Alles goed, vraagt de clown, meestal doe ik alles fout. Zij verdwijnt methaar helper en het vat tussen de muzikanten van het circusorkest. Ik baan mij nognahoestend een weg naar de reling, waarover ik, het blijft onweerstaanbaar, eenklodder speeksel in het water laat vallen. Het kijken, het ondergaan van de zon.

Hoe zou het komen dat 's avonds alles anders lijkt. Hoe zou het komen dat 's morgensalles anders lijkt. En 's middags, 's nachts. Reis van de wereld van de ene dag naarde andere, droomlucht, eindelijk de horizon bereikt. Vanaf het pontdek kijk ik neer,lijk ik neer te kijken, op de zon die in de verte achter uitgestrekte havens, haarondergang. Lokkende verten, hemellichaam. Sta op tegen de muren en ga, en ga.Achter

Tjibbe Joustra, Superpop

327

mij gaat onder de menigte op het dek een gejuich op. Ik vraag mij af of ik het gehoordheb.

In mijn hoofd zit het gerinkel van een bel uit de cel van de kapitein dat uit demotorkamer komt. Boven mij de degen van de degenslikker. Ik draai me om in derichting van de kade waar het gegrom van wilde dieren zich opdringt, klinkt, gedrang,het klappen van mijn zweep, een zweep. Telefoon kapitein, roept een beroet gezichtvanuit de opening van de machinekamer. De deur van de cel vliegt open. Zie je nietdat ik al aan het bellen ben, schreeuwt de kapitein naar de roeper, die zijn schoudersophaalt en zich haastig weer in de dampendemotorwalm terugtrekt. Getgetverdemme,tiert de kapitein. Hij geeft een ruk aan de draad van de telefoonhoorn die hij in zijnhand heeft. Met een woeste zwaai gooit hij hoorn, draad en toestel over de hoofdenvan iedereen heen het water in. Een ovationeel applaus wordt zijn deel. De kapiteinsmijt het direct achter de telefoneer benodigdheden aan het water in en rukt razendde deur achter zich dicht. Kreunend komt iemand overeind die de deur toen de kapiteinhaar openzwaaide tegen zijn hoofd heeft gekregen. Oh met de zweep ja, over mijntieten en mijn billen, kreunt iemand anders, ruthless whipping. Ook al. Of met destok, caning. Buil en een natte lap. Ik heb lekker iets gevonden en jij niet. Hoi ik bende nieuwe jongleuse, kan jij me zeggen waar ik de spreekstalmeester die iedereenaanneemt die bij het circus wil, kan vinden. Wat? Oh sorry, je kunt er het beste eennatte doek tegenaan houden.

Lizze en ik kijken elkaar aan, als een vrouw duiken wij Majjo achterna. Proestendkomen wij boven. Het pak dobbert vlak voor me, Majjo is al bezig er bovenop teklauteren. Hijgend

Tjibbe Joustra, Superpop

328

zwem ik achter Lizze aan, het is hier wel lekker eigenlijk oftewel welbeschouwd,wat een woorden, taalbekauwen.

Een van de kinderen holt langs mij heen, het stuk karton van de kapitein in haar hand.Ze zwaait er uitbundig mee boven haar hoofd, terwijl ze op haar vriendjes toe holtdie samen met de clowns bezig zijn een paar vaten open te wrikken. Wie grist hethaar uit handen. Voorzichtig zoek ik mij een weg door de menigte naar de anderekant van het dek. En dan nu de paarden. Ruw word ik opzij geduwd door de kapiteindie zijn cel komt uitgestormd om het kind het kartonnen bordje FEESTZAAL uit haarhand te trekken. Verdomme zeikerd. Het kind weet zich juichend met de buit uit devoeten te maken. Pluimen en paardenkeutels, waarom rijden meisjes zo graag paard.Aan de andere kant van de pont zullen bloedstollende dingen gaan gebeuren.

Werk mij weer terug over het dek. Een grote natte ruwe tong likt langs een van mijntepels. Geile knol, lik mijn reet. Huiverend leg ik beschermend mijn handen op mijntieten. Heeft iemand misschien mijn top gezien. Wanneer het ding tenminste niethelemaal opgekauwd is. Het paard de knol probeert mijn gat te likken, ik haast mijwringend met mijn schouders en draaiend met mijn billen naar de overkant van hetdek. Ik.

Verrast kijk ik over mijn schouder naar degene die haar hand op mijn arm heeftgelegd. Wonderlijk, zij houdt mij mijn bekauwde kledingstuk voor, nee ze heeft eenblinkende degen in haar handen. Ik kan je zeggen waarom meisjes van paardenhouden, zegt ze, terwijl zij me verheerlijkt met haar groene ogen aankijkt. Ik geloofdat die van de degenwerper is, de

Tjibbe Joustra, Superpop

329

messenslikker, antwoord ik haar, trek mij los en loop door. Is deze top van jou.Geschrokken kijk ik achter me, vrees de punt van een degen, maar het is een van dekinderen die mij mijn top voor mijn neus houdt. Dank je wel hoor, wat fijn dat jehaar hem het gevonden hebt, ik begon het juist koud te krijgen met al die paardenom me heen. Dankbaar neem ik het kledingstuk van het kind over, zie dat er behalvemisschien een paar kauwsporen weinig aan mankeert, en trek het over de palmboomheen aan over mijn huid.

Het gegrom en zweepgeklap op de kade komen dichterbij. Ben niet bang voor dewilde dieren. Ik denk niet dat dit mijn top is, onderzoekend pluk ik aan het vreemdetextielstuk. Het kind is alweer naar de clowns teruggehold. Ik zie het gewapper vanpaardenstaarten, voel met een hand aan mijn palmboom en besluit de top te houden,aan te houden. Verdorie kut, is dit een feestzaal of een telefooncel. Een druipendejongen met een uitlekkend telefoontoestel in zijn handen duikt met een snoeksprongover me heen en over de reling. Over de ijzeren stang kijkend zie ik kringen op hetwater en een drijvend stuk karton. Zeg sorry. Zeg weet jij misschien waar ik dekapitein kan vinden die iedereen aanneemt die bij het circus wil. Ik ben namelijk hetslangenmeisje zonder slang en zonder slangenbezweerder. Opzij kijkend zie ik eenmeisje staan dat werkelijk alleen is en het tegen mij heeft. Dan moet je niet bij hemzijn maar bij hem daar, die met de snor met de omhoog gekrulde punten. Staat jegoed. Met die megafoon dus. Die top. Het slangenmeisje kijkt in de richting die ikhaar heb aangewezen en is verdwenen.

Ik buig mij over de reling de leuning, laatste schitteringen van de zon op het water,klodder speeksel, stuk karton. Een

Tjibbe Joustra, Superpop

330

eenzame zwemmer die de overkant probeert te halen, wat is water zonder zwemmers,zwemmers zonder water. Wat is een feestzaal zonder telefoon, schreeuwt de kapiteinboven het geroezemoes en rumoer, en het steeds meer aanzwellende gegrom van dewilde dieren uit. Hij heeft de deur van de telefooncel wijdopen gegooid. Treed binnenmensen, kom binnen, ahoi verdomme.Meisjes en jongens, dames, heren en kinderen,gaat dat zien, komt dit bekijken, aan de overkant van het dek zullen voor jullie demeest onverschrokken en doodsverachtende acrobaten en trapezewerkers optredendie ooit een circus van binnen hebben gezien. Met zijn door de megafoon versterkteaanprijzing heeft de spreekstalmeester het geroep van de kapitein overstemd. Wezijn hier toch buiten, zegt een van de kinderen vlak naast me. Aan de andere kanthoor ik een paar alternerende meisjesstemmen ik ben Kris en ik ben Mar zeggen.Een waarzegster vraagt de weg naar de kermis, een groep toeristen naar de bus. Ikkijk om mij heen om te zien waar het circus gebleven is, om te zien waar de trapezehangt, bloedstollende salto's. Het circusorkest, de drumster van het circusorkest slaateen adembenemende roffel, onder gejuich zijn de clowns en de kinderen er in geslaagdeen vat schmink open te krijgen. Boven mijn hoofd klapt een zweep. Opeens stuiftiedereen angstig uit elkaar. En dan nou, de leeuwen. Met een boog gooit despreekstalmeester de megafoon in de lucht die door een knallende klap van de zweepvan de leeuwentemmer opensplijt. Ik sta alleen bij de reling, het water klotst, zacht,tegen de kade, de bootromp, en een is het een doos? Achter mij de laatste stralen vande zon. Vanuit de opengeworpen deur van de telefooncel van de kapitein rolt eenstuurwiel naar buiten, het water in. Haperend slaat de motor voorgoed af, de drumsterzwijgt. Majestueus verschijnt in de opening van de machinekamer het meisje methaar fiets.

Tjibbe Joustra, Superpop

331

Uit de palmboom op mijn hoofd vallen koele druppels op mijn schedelhuid. Jonna,Lizze, allebei aan een andere kant hoor, anders kantelt het, het pak onzijdig, roeptMajjo naar ons. Lizze en ik klemmen ons elk aan een kant van het tentpak vast,wiebelend schommelt het heen en weer. We kijken naar de pont, op de reling zittenRatta en Doggo ons gade te slaan, ze zwijgen. Kom er in, suikerjongens. Wij gaaneen reizend circus oprichten, want het is een prachtige avond om. Omwat? De sonorestem waarmee Doggo gesproken heeft echoot weg over het water. Wat hebben, zijnze nou van plan. De pont, het pak, het water. Die pak je later, rijmt Ratta zonder zichverder te verduidelijken. Ik schud mijn palmboom naar links en naar rechts en gawatertrappend tegen het pak aanduwen. Zijwaarts. Lizze volgt al, Majjo dirigeertons naar de pont die onbeweeglijk vast gemeerd aan de kade stil blijft liggen.

Ratta spuugt in het water, Doggo spuugt in het water en het pak komt met een bonstegen de romp van de pont aan. Majjo grijpt de reling beet en maakt ons pak met eenonwaarschijnlijk snel gevonden touw aan boord vast. Glibberend klauteren Lizze enik naar haar toe, wij beklimmen tegelijk met ons drieën de reling en springen op hetdek, de jongens wijken uiteen, de pont schommelt. En wat hadden jullie nou met jezonsondergang, je eindeloosheid en je schitterende avond, Doggo, Ratta. Jullie zijnsoms onverstaanbaar. Wij druipen uit. Lizze strijkt even met haar handen over haarnatte huid, haar buik, billen, tieten en hard geworden tepels. Majjo en ik doen haarin gedachten na, terwijl wij alvast begonnen zijn na te denken over een methode omhet tentpak op het pontdek te krijgen. De tent. Weet je dat zelfs een opgerolde tentlichter dan water is, dat zelfs een lege pont zwaarder dan

Tjibbe Joustra, Superpop

332

lucht. Wacht, zeg ik tegen mijn vrienden, bedenk nou eens iets om het pak aan dekte krijgen.

Piekerend over het hoe stellen wij ons langs de reling op, het pak deint, nauwelijksmerkbaar, onder ons. Wat zou het wezen zonder ons. Ratta buigt over de reling endoet of hij er op wil spugen. Hij doet dit, voor de laatste maal in deze scène, maarniet op het pak. Wordt het geen tijd, wordt landtijd watertijd. Wanneer we eens, zegik terwijl ik nog nadenk en de top van mijn palmboom streel, wanneer we eensproberen om het pak aan het touw naar de afrijklep te trekken, die te laten zakken,en het zo naar boven te trekken. Welkom aan boord, roept Ratta, als wij de pont eenslaten zinken, hem nee haar onder water door onder het pak duwen, dan weerbovenkomen, nee het lijkt mij wel een goed idee. Hij gaat aan het touw prutsenwaarmee het pak ligt afgemeerd. Ja wacht eens even, weet jij eigenlijk wel hoe jeeen circustent moet opzetten, voor je haar naar je toetrekt. Lizze duwt Doggo in derichting van de aan de reling friemelende Ratta, wat sta je daar nou te doen. Wanneerik me omdraai zie ik dat Ratta met een deel van de reling overboord valt. Het touwzit nog steeds gewoon vast waar het zat. Dat komt er van, zegt Doggo, grijnzendnaar ons opkijkend, dat ding zit er natuurlijk niet voor niks omheen. Vanuit het watergespartel en geproest, schijt, stik verdomme blub dat ding zinkt als een, kutreling,komen jullie zwemmen.Majjo kijkt mij aan en ik kijk Lizze aan. Onmerkbaar knikkenwij elkaar toe en lopen langzaam, dreigend, op de nog steeds dom grijnzende Doggoaf. Een ogenblik later leunen we triomfantelijk met onze tieten bungelend boven hetwater in de opening van het verdwenen stuk van de reling. Kltnktstnkll, hijgt dehalfverzopen bovenkomende hond, die gelijk weer door de

Tjibbe Joustra, Superpop

333

rat kopje onder wordt geduwd, lullig. En het pak wacht, nog steeds, wat zullen wedoen.

Lizze kruist haar armen. Majjo peutert peinzend in haar neus, het pak binnenhandbereik maar nog niet binnenboord. Ik weet niet, zeg ik, nee, ik weet het al, snelduw ik Majjo en Lizze van de pont weer het water in. Wie heeft er een knoop die jeopenmoet knopen. Oh houd toch op. Hee joh.Moet je horen, overstem ik de protestenvanaf de waterspiegel beneden me, wanneer jullie het pak naar de afrijklep duwen,dan laat ik haar zakken en dan duwen wij het pak er twee drie tegenop, kom op.Zonder er op te letten of de anderen wel gaan doen wat ik bedacht heb, maak ik hettouw waarmee het pak is vastgemaakt probleemloos los en hol naar de klep aan heteinde van de pont. Ergens midden op het dek struikel ik over de hendel waarmee deklep bediend moet worden, wat een achterlijke plaats voor zo'n ding. Mij over mijnpijnlijke scheen wrijvend probeer ik alvast te ontdekken hoe het ding de hendel werkt.Om mij heenkijkend zie ik de bovenkant van het geelwit gestreepte pak metzwemgeluid langzaam in de richting van de afrijklep bewegen. Ik trek en ruk aan dehendel. Au, verdomme, wat een klotending. Ik zuig op mijn vinger. Wat nu gedaan.Ik besluit dat ik het zeker nogal vastgeroest zittende ding met mijn voetzool naaromlaag moet zien te drukken, de enige kant die hij opkan. Ik doe het en het lukt,waarachtig, vreemd. De klep draait piepend open, naar beneden, zakt. Jongens kijkuit. Ze raakt het water zonder iemand te raken en houdt vanzelf op met zakken. Metdansende passen en opwippende borsten loop ik naar de voorkant van het pontdek.Het pak dobbert klaar om aan boord gehaald te worden, vier natte hoofden er omheen.Ik neem een aanloop en duik over iedereen en alles heen van

Tjibbe Joustra, Superpop

334

het dek in het havenwater ommee te helpen duwen, het pak tegen de klep op.Werkenwordt waterwerken. Uitdruipend staan wij om het grote wit met geel gestreepte pakheen, dat we tussen de regels door eindelijk aan dek hebben weten te brengen. Rattaheeft een nadenkende uitdrukking op zijn gezicht. Weet je, zegt hij.

Ratta zegt dat er goed bekeken nog zoiets als palen, een paal, een tentstok bij hoort,wanneer we haar, de tent, willen opzetten tenminste. Laten we haar eerst maar eensuitrollen, beslist Lizze. We spugen in onze handen en beginnen met gezamenlijkekrachten te rollen. Wat is langer, een uitgerolde circustent of een pontdek. De rolkomt tot stilstand tegen de hendel van de klep. Opnieuw wat een krankzinnige plekvoor zo'n ding en hoe komen wij er langs.

De laatste stralen van de zon maken lichtstrepen op de banen van het tentdoek. Ohman, schijt, ik geloof dat ze ontzettend mooi is, zij, haar, de tent, zegt Doggo die metzijn vingers bewonderend over het doek streelt. Zo goed als nieuw. Maar geententpaal, zegt Majjo. Tot nou toe tenminste. Nee ja, maar wie weet. Meisjes enjongens, citeert Ratta, jongens en meisjes ik ga die kutfallus van een hendel van deklep van dit pontdek afslopen. Zodat we er langs kunnen. Vanuit mijn ogenblik,ooghoeken, zie ik hoe Ratta een schijngevecht levert met de hendel die niets terugdoet.Kut, roept hij, dat klotending zit zo vast als een pik in een.

Ik knik, besluit Ratta te helpen, tenslotte ben ik het eerst over de hendel gestruikeld,en ik denk dat ik hemmaar laat verdwijnen. Opgelucht dat wij de tent nu ongehinderdverder zullen kunnen uitrollen, laat ik mijn gedachten nog

Tjibbe Joustra, Superpop

335

even in allerlei richtingen gaan, avond om een circus te beginnen.

Hee, waar is Ratta nou gebleven, roept Doggo door mijn overpeinzingen. Ja, waaris de rat nou, bemoeit ook Majjo zich er mee. Zij stoot Lizze aan die zich omdraaiten van de tentrol afvalt waar zij op was gaan zitten. Ik denk dat ik mij vergist heb,de hendel is er nog. Ik draai de dingen om. Lizze krabbelt overeind. Ratta waar wasje en hoe is het je gelukt de hendel, weg. Ratta kijkt verbaasd om zich heen. Wie,wat, waar, wanneer. Want alles bestaat alleen maar weer, alleen maar op een bepaaldetijd en op een bepaalde plaats, bedenk ik. Daarbuiten is het er niet, kun je er naarzoeken. Zo is Ratta weer terug en vindt de hendel van de klep een nieuwe plek ineen andere tijd. Ik schud de hendel uit mijn hoofd.

En sta op de kade achter het station. Het duister trekt zich voorbij de horizon terug.Van ergens komt een helder licht dat op weerkaatst zonlicht lijkt maar het niet is.Boven de stationsoverkapping trekt tegen een diepblauwe hemel een eilandenrijkvan regenwolken weg. Naar waar het vandaan is gekomen, of de andere kant, deoverkant. Het water naast mij en grote waterplassen op de bestrating weerspiegelenhet beeld in de diepte. Nalekkend water van de stationskap schuin boven mij enoveral om mij heen. Hoe kan het dat ik van de regen niets gemerkt heb. De kade enhet station zijn verlaten, nergens is trouwens iets anders te zien dan een lege stad.Ook het water is leeg. En de pont is weg. Ik draai mij om, waar moet ik naartoe.Wanneer de regen wegtrekt zijn de straten schoongespoeld. Het niets om je heen isaltijd dichterbij dan je denkt. Met een ruk draai ik mij opnieuw

Tjibbe Joustra, Superpop

336

om. Daar waar net niemand was, tussen mij en de rand van het water, staat dicht bijmij, vlak voor mij, een meisje. Je ziet geen nimf geen clown, geen sirene als clown,maar mij, lang sluik blond haar, kort rokje, strakke top, zegt ze, mij recht aankijkend.Haar mond en groene ogen lijken te glimlachen. Wat, wil ik beginnen te zeggen,maar ik zeg niets. Tegelijk met de verlaten stad ommij heen is alles weg. Gedroomd?De tijd stopt.

De tijd stopt niet. Of is weer verder gegaan. Ik ben terug op de pont, maar het lijktveel kouder geworden, terwijl een vlaag van stilte de stemmen van de anderen naarde achtergrond blaast. Nauwelijks hoorbaar denk ik dat ergens verderop iets geroepenwordt. Alleen mijn ogen reageren, door de nu vanonder de boogkap van het stationopgedokenmaar nauwelijks zichtbare schaduw vanwat een reusachtige donkerviolettebus moet zijn, te volgen, tot ik zeker weet dat dit moment voorbij is, en de busverdwenen. Voorgoed? Terwijl ik langzaam in het geluid wordt teruggezogen lijkenzich namen in mijn hoofd te vormen. Heksie Hippiehok,Mystery Bus. Ik schud deogenblikken tegelijk met de namen uit mijn hoofd, probeer het, terwijl de tijd eensprong maakt, de kou voorbije kou wordt.

Wij verzamelen ons bij de tentdoekrol. En gaan duwen. De tent laat zich verdermoeiteloos uitrollen, is ongeveer net zo lang als het dek van de pont. Gelukt. Wat ishet toch een verschrikkelijk mooi stofje, schreeuwt opnieuw de hond opgewonden.Alles goed, zegt Majjo wanneer wij ergens midden op het pontdek, tentdoek, bijelkaar zitten, maar de stok, de tentpaal, is er dus niet bij. Begin dit circus op eenuitgerolde maar niet opgezette tent. Het circus, galmt

Tjibbe Joustra, Superpop

337

Ratta, vraagt om oprichting. Nou ja, in elk geval letterlijk dan.Wij zouden misschienkunnen kijken wat er allemaal nog meer in het water drijft, op de kade ligt, in destuurhut, de machinekamer te vinden is. Misschien. We besluiten te zoeken.

En zoeken en zien in het water een aansteker afgebrande lucifer afgebroken relingdeelafgenomen tentamen agenda anker, baggerpak bak met plantengroei basgitaar beeldbeurs bezem blikje boek boombox borstel breekijzer broodtrommel bundel, camera(ge)carrousel centenbak clownsvlot, dappere doek deksel dienblad en dat wat erop heeftgestaan ding dat nergens voor gediend heeft ding in de gracht gegooid diverse syllabidoorweekt koekje doorzweet hemd doos schoensmeer doos vol boeken draaiorgeldrumstel, een zonnebril emmers engelvleugel, fietssleutel fles vol liedjesteksten fluitfopspeen, geen bonte wagen geen bontgekleurde paal geen gedachten geknapte snaargewone fiets ghettoblaster gitaar gitaarkoffer groot roestig hol ding grote map, hamerhandmeester handvat hasjhasj hendel van de klep van de pont het manuscript van ditboekwerk 1-2-3-4 hoedje van papier hopelijk lege fles houtstapel, iets ijskarimitatiepalm, kapiteinspet kauwgombal kijkdoos kikkerbril kist met roestige maarzo goed als rechte spijkers kist van de schoenpoetser kleine puntmuts of lange neusklodders speeksel klok koksmuts kontkleurige gatzak knuppel kwasten, leeg glaslege bus luidsprekerkast, mes of degen meterslange ketting microfoononderdeelmicrofoon op een microfoonstandaard molenbroek molensteen muziekmuziekmeesteres muziekmeester met koptelefoon, naamloos iets natte lap nog meerzonnebrillen, offerblok of plastic bak met inhoud olievlek omgestoten ding datmysterieuze golfbewegingen veroorzaakt onvindbare richtingaanwijzer

Tjibbe Joustra, Superpop

338

onzichtbare fles ovationeel applaus, paar drumstokken paar klompen paar servettenparasol pen picknickmand pikhaak plank plattegrond pollepel pop potloodpuntenslijper, raadsel racefiets roeispaan rollend ding roman rugtas rugzak, saxofoonscheermes schild schop schuimvlok shag shagzak slagersmes spaans riet spaarpotspandoek spiegel spiegelbeeld spijkerbed spuitbus stapel kapotte bloempotten stelpeuken en proppen stenen krent in de zandpap sterrenpij met muts straatzak strandstoelstudiemateriaal stuk gom stuk karton stuurwiel, tafelblad tas te korte hijsbalk tekstveltelefoontoestel toeter top touw toverstok zonder spreuken twee draaitafels twee halvespandoeken, vat schmink verbodsbord verloren lied vleugelpiano vlokkigescheepsbeschuit volle boodschappentas vuurdoos, warme winterse ovenwantenwaterfiets waterkanon waterspuiter weer opgedoken megafoon weggerold geldstukwitte doek wolk rondvliegende papieren wolk van zaagsel wonderlamp zonder geest,zakdoek zandtaart zeegezicht en een zweep drijven. Is dit alles? Zoek en ontdek.Wanneer we eens proberen om de tent om de mast op de stuurhut heen te draperen.Iedereen kijkt omhoog naar de dunne spriet.

Doggo schudt mismoedig zijn hoofd. En wanneer we eens een lantarenpaal proberen,omzagen, ergens. En dan onder stroom zeker. Ja. Nee. Ik wrik de kruk van de deurvan de stuurhut af, weeg haar even in mijn hand en gooi haar onder aanvurendhandgeklap van de anderen min Doggo omhoog naar de mast. De kruk raakt de mastdie zwiepend meegeeft, maar niet afknapt. Maar of hij sterk genoeg zal zijn voor hetcircus? Mooie gooi, zegt Ratta, maar je zou het eens andersom moeten proberen,met de mast de kruk eraf gooien. Hoewel op zich niet meer nodig. Wij laten de ratmaar praten, Lizze streelt de top van mijn palmboom

Tjibbe Joustra, Superpop

339

tussen haar vingers. Kom, we gaan het circus opzetten.Wij springen allemaal doelloosin het rond, hoe moeten wij het doen. Met een droge krak breekt de mast van destuurhut af, verdwijnt, valt in het water. Lul van een omhoog wijzend fallussymboolslappe dweil. Verslagen laten wij ons op het tentdoek neervallen, hoe moet het nuverder. Ik ga op mijn zij liggen, steun mijn hoofd in mijn hand, kijk naar de laatsteresten van de zon, die achter de havens, zakken, zakken. Wat een ontzettendschitterendmooie avond om eindeloos op de nacht te wachten, mompelt Ratta ergensachter mij, circus zonder inhoud. En zonder vorm. En de nacht, die wacht. Laten wemet ons allen onder het doek, de tent kruipen, roept Doggo om vannacht, de helenacht, dromen van het circus, lantarenpaal. Majjo, zegt Lizze. Jonna, zegt Majjo.Wacht eens even, zeg ik, we hebben nog lang niet alles geprobeerd, overal gezocht.Ik maak weidse gebaren met mijn armen, heb me omgedraaid, de stad bijvoorbeeld.Tss, oh, nou, wah. Ik pluk een pluis van het tentdoek, zie de langgerekte schaduwvan mij en mijn palmboom, de anderen, op het dek van de pont, het dak van hetcircus. Ik vraag mij af wat wij vanavond nog kunnen gaan doen. Wat. Wat is dit. Ikbuk, trek aan een label dat ergens aan een naad van de tent vastzit, wat staat daar nuop. Ik probeer het oogopensperrend onder de ondergaande zon te lezen. Lieve Prinses.Kus. Ben bij de pijl blijven steken. Goede zon en zo flauwe ka. Prinses, Ojanja iseen, een, wanneer ik over ben zal ik het je uitleggen. Zing voor de stad. Prinses schudthaar haren, draait zich om en loopt naar de deur. Stof uit verre streken. Honderdprocent katoen. Kleurecht en krimpvrij.Waterdicht.Wassen in een lauw sop. Vriendenverdomme, zo heeft het lang genoeg geduurd, roept Lizze, gaan wij nou een circusbeginnen ja of allemaal eens. Nee, mort de hond,

Tjibbe Joustra, Superpop

340

onhoorbaar. Wat zei je? Ikke, niks. Goed, dan gaan we dus zoals Jonna al bedachtheeft de stad in om de tentstok de paal te zoeken en hem te vinden ook, waarmee wijvan deze gestreepte lap stof en dit desolate pontdek een circus maken, ons circus.Leve ons circus. Hoera voor de paal.

Lizze springt op. Hoera, kaatsen we zwak terug. Zuchtend richt ik mij op, rek meuit, dag warme plek aan het water in de zon. Prinses. In de stad stikt het van de palengewoon, zegt Ratta, ze is er zelfs op gebouwd. Zij? Hoezo. Nou heipalen, in de grondgeheid natuurlijk, modder, drijfzand. In de grond stampers. Moeten we ons nietverdiepen. Houd op. Tentpaal. Genoeg, kom op we gaan. Wij staan allemaal op,slaan de armen om elkaars schouders en lopen over het tentdoek naar de oprijklepaan de achterkant van de pont, de kant van de kade en de stad. Laten we allemaaleen andere kant uitgaan, zeg ik, en wie wat vindt, verspreid het woord, zeg het voort.De anderen stemmen hiermee in. Wij, we omarmen elkaar, zoenen, en trekken onderde dovende zon de stad in. Blijft over de pont, de circustent, gekleurde strepen, water,overkant.

Het slot. Of einde is altijd een willekeurig punt in ruimte en tijd, alleen bepaald doordat wat er aan voorafgaat en waar en wanneer het ophoudt. Voor zover iets ooitophoudt, of begint dan, natuurlijk.

De straat is de overgebleven ruimte tussen de bebouwing. Fanata slaat het boek overde bouwkunst gezien in het licht van ja waarvan met een vliegvangende klap dicht.Zij opent haar mond, zet haar tanden in het dichte boek, probeert met haar tong langsglad, koel marmer te likken en proeft niets

Tjibbe Joustra, Superpop

341

dan het stof van het omslag. Fanata bijt zich nog steviger in het boek vast, laat hetlos met haar handen. Het bouwboek blijft hangen, tot ze het uit haar mond laat vallenzonder het op te vangen. Het boek valt tevergeefs open fladderend op de stenen vande stoep. Bwah. Fanata spuugt het stof van het omslag uit. Zij propt haar handen inde zakken van haar met steenmotief bedrukte camouflagebroek, draait met haarbovenlichaam op het ritme van muziek die alleen in haar hoofd te horen is. Bouwen,neuriet zij, is het onttrekken van ruimte, niet het scheppen er van. Zoals de stad deonttrekking van landschap is, een plein in een wei met koeien. Fanata vertrekt haargezicht tot een grimas, constateert dat de muziek in haar hoofd niet meer te horen is.

Ergens in een bouwwerk aan de andere kant van de straat opent iemand doortastendeen expositie van interieurkunst, zwaait koeltezoekend twee raamhelften uiteen, zetdeze vast, haak aan kozijn. Het geluid van de scharnieren verdwijnt onmiddellijk inhet omringende straatlawaai. De figuur trekt zich schielijk terug en niemand verklaartde tentoonstelling. Voor geopend? De betekenis van de vorm bij gelijkblijvendeinhoud. Gedicht. De betekenis van de inhoud bij veranderde naamgeving. Fanatakijkt omhoog, loopt zonder te kijken waar zij loopt een cirkel op de stoep. Hetafleggen van een op zichzelf aansluitende afstand, denkt zij hardop, betekent hetterugkomen op je uitgangspunt. Onverwachts struikelt ze over het gevallen boek.

Hee kijk uit, roept een stem uit een openstaand riooldeksel iets verderop in dezestraat als een leeggelopen sluiskolk, die, de straat, haar naam gaf aan een gat op eenschip min gat, en het loopt eruit. Het geluid van iemand die plonzend

Tjibbe Joustra, Superpop

342

vanaf straathoogte in het riool tuimelt dringt wel tot Fanata door, maar zij hoort hetniet, uit evenwicht gebracht door de beschreven bouwkunst, waar ze tegenaan traptom niet te vallen. Het lukt haar, met nog steeds gesloten ogen, haar handen in dezakken van haar camouflagebroek, om overeind te blijven. Het nut van camouflage.Fanata schudt de zin van zich af. Onhoorbaar ver buiten de stad loeit eenonwaarschijnlijke koe in haar zonnige weiland. Zeg, is dat boek soms van jou, ikdacht dat het zo te zien over de kunst van het scheppen van inhoud door het optrekkenvan muren ging gaat. Fanata rekt zich op weldadige manier uit, negeert de verderook onbelangrijke vraagstelster, die zich alweer voor iemand anders heeft omgeruild.En wie is deze beslikte figuur dan wel. Ja, dat heb je er nou van hè wanneer de beerputopengaat hè, dreint een pesterige stem, ergens, een rioolput zonder deksel,modderstappen op de stoep. Van de andere kant dan vanwaar het eenrichtingsverkeerin deze straat komt, komt een bakfiets aanrijden. Fanata besluit alsnog het boek vande bouwkunst van de straat te redden, bukt zich, maar het boek ligt er niet meer.Onderzoekend kijkt ze, nog steeds in gebukte houding, om zich heen. Tot zij hetboek op een plaats op de rand van verdwenen ziet liggen. Ze loopt er naar toe, pakthet op, klapt het dicht. Gaat lang niet zo goed meer als eerst. Ondertussen heeft debakfiets zich moeizaam tegen het langs druppelende verkeer in dringend tot vlakbijFanata's plek van de stoep weten toe te werken. En wat prikkelt de fantasie totovergave?

Hee Fatala. Fanata zwaait met haar boek boven haar hoofd naar de bakfiets. Haartweelingzus Fatala, eeneiig, in een doorzichtig rokje en met een zonnebril op, zetwippend op het zadel de fiets op de rem. Moet je horen, zegt ze, haar

Tjibbe Joustra, Superpop

343

door het abrupt tot stilstand brengen van de bakfiets naar voren gegleden zonnebrilterugduwend. Ik heb hier een boek bij me over de literatuur schijt architectuur bedoelik. Opgewonden springt Fatala van het zadel, holt om de fiets heen en diept uit debak een boek op. Ze loopt er mee naar Fanata toe die zich naar de rand van de stoepheeft begeven. Beide meisjes vergelijken elkaars boeken en komen tot de nuonvermijdelijke, hoopgevende of teleurstellende, conclusie dat deze hetzelfde zijn.Het exemplaar van Fanata meer verfrommeld natuurlijk, hoewel het zo had kunnenzijn dat ook Fatala's boek behoorlijk beschadigd is, maar dit is niet zo. In feite is nikszo, zegt Fatala, haar aanvankelijke enthousiasme over het ontdekken van het boekwegend op haar hand. Fanata laat zuchtend haar broek, haar boek, zakken, waarbijze het nog net niet weer op de stoep laat vallen. Uit de bouwkunstigeinterieurtentoonstelling aan de overkant van de straat klinkt een geschreeuw of iemandvan binnen naar buiten wil. Zeg Fatala wanneer ga je nou eens die bakfiets omruilenvoor iets, een fiets, met minder inhoud maar meer vooruitgang, vraagt Fanata metopnieuw gesloten ogen. Maak plaats voor ruimte. Kom op, dan gaan we fietsen.Fanata opent haar ogen, schudt een vlieg uit het boek.

Fatala springt weer op het zadel van de bakfiets, haar zus klautert in de bak, bij detwee boeken. Rinkelend met de bel in de vorm van twee met de holle kant tegenelkaar geplaatste roestige halve bollen, duwt Fatala staand op de pedalen de fietsweer tegen de autostroom in. Fanata zingt, verkeersgeluid overstemmend, terversterking van Fatala's trapkracht het bekende bakfietslied. Aan de overkant van destraat klinkt het interieur naar buiten. Fatala heeft zich terug laten vallen op haarzadel, fluit licht hijgend met Fanata mee

Tjibbe Joustra, Superpop

344

haar boekgedachten weg. Zo bereiken zij, de tegenliggende auto's bedwingend, dehoek van de straat, die ze omslaan.

Volgende bladzij, roept een zekere toeriste met een boek vol plattegronden van dehoofdsteden van de wereld om je heen in haar hand naar een toerist met eenondraagbare koffer aan een touw achter zich aan en een handmeester met elkaartegensprekende raadgevingen in de hand die hij nog vrij heeft. De twee verdwijnenal bladerend en verdwalend in verschillende richtingen.

Fanata grijpt zich vast aan de randen van de bak van de bakfiets die onstabielzwenkend door Fatala de schotse bocht wordt omgefietst. Een opzij gedwongen autoclaxonneert meelijwekkend. Fanata in de bak is uitgezongen en doet alsof zij eenvan de boeken die naast haar liggen wil openslaan. De bakfiets rijdt stuiterend overeen dubbel spoor tramrails. Hoi, roept een jongen die met een wapperend haargordijneen vluchtheuvel op springt. Hij zwaait met een soort voorwerp naar de twins, detweelingzussen. Hoi too Totala, roepen de meisjes terug vanaf de voorbij hotsendebakfiets. Wat jij daar hebt is geen voorwerp maar alleen maar iets wat er op lijkt, zoongeveer, vaag. Zo is het man, schreeuwt de jongen vanwege de ondanks de lagesnelheid van de bakfiets toch alweer groter wordende afstand terug, maar het wordtnog wel anders, wij zien elkaar nog. De jongen, Totala, springt aan de andere kantvan de vluchtheuvel in het vluchtdal.

Fatala kijkt weer voor zich uit, stevig doortrappend. Fanata bladert schijnbaar in haarboek. Er staat een afbeelding in van het bouwwerk waar ze nu langsrijden, schuinvan voren gezien van een afstand met verrek het lijkt wel een erewacht

Tjibbe Joustra, Superpop

345

er voor, rookgordijn versluierend op de achtergrond. Zich paleis noemend. Zij, Fanata,bladert onverstoorbaar in de bak op en neer schuddend verder. Over de weg naaralles wat je te wachten staat, neuriënd. De warme, hijgend uitgeblazen voelbare ademvan Fatala. De meisjes rijden door een flauwe bocht, Fanata knijpt haar ogen dichttegen de zon. Ze houdt het boek in haar handen omhoog om er het felle licht van dezon mee af te schermen. In geen boek over de bouwkunst. Letterdans. Fatala enFanata naderen met de fiets een drukke oversteekplaats voor voetgangers. Fatalagrijpt naar de bel, wipt haar kont van het zadel om extra vaart te maken. Opzij voorde bouwkunst, ook midden op straat. De boeg van de bakfiets doorklieft de stroomoverstekende voetgangers die enthousiast aan de kant springen. Lachend klampt eenmeisje zich vast aan wat zij misschien denkt dat een lantarenpaal is. Dag hoor,allemaal.

Fanata verwondert zich over de laatste woorden in het boek over de bouwerij, heeftze het wel goed gelezen. Toch nog eens een paragraaf of zo terugkijken, hoe was hetook weer, heeft zich door de eeuwen heen ontwikkeld. Een troep duiven die isopgevlogen van het voor het bouwwerk zich noemende paleis liggende plein (dat,het plein, bekend is van als er een schaap over is) scheert klapvleugelend over debakfiets, strijkt neer voor een rij op het plein staande banken. Fatala, ondertussen debovenkant van de bel schoon spugend en vegend, laat haar nog steeds rinkelen. Kijkmij nou, giert iemand vanuit de figurenmassa op het plein. Eerst was ik architecteen nou ben ik literiste of hoe heet het wat maakt het uit, verander de naam en je benthet. De stem barst in een klokkende schaterlach uit. Is het daarom dat jullie slenterenddoor de dagen gaan. Wat de naam dekt maar de inhoud niet,

Tjibbe Joustra, Superpop

346

denkt Fatala haar hoofd afwendend, en vergeet dit meteen weer. De zussen hebbende hoek van het plein bereikt, draaien naar links, een van nog meer tramrails enverkeersrichels voorziene straat in. Fatala schuurt met haar billen over de zadelhuid,Fanata glijdt naar de buitenbochtkant van de bak, het ene boek dat ze niet vasthoudtook. Peinzend tuurt Fanata op de bladzijden van het andere boek, hetondoorgrondelijke probleem van het bouwen op palen. Demeisjes lijken nu ingehaaldte gaan worden door iemand die op een andere bakfiets zit en grijnzend niets vervoert.Ter hoogte van de bak met daarin Fanata begint de bakfietsfiguur te slingeren omdathij niet zo goed op de weg let, ergens anders naar kijkt of geen doel meer weet.Voordat de bakfietsen tegen elkaar aan kunnen botsen, laat Fatala met haar linkerhandhet stuur los, trekt een blikkerend mes vanaf haar heup te voorschijn, buigt zich naarvoren en houdt het onder de neus van de terugdeinzende bakfietser. Deze rukt aande rempook van zijn lege fiets en blijft achter terwijl de tocht verder gaat. Fanataklapt met haar boek tussen haar tanden in haar handen. De inhoudsloze. Fatala laatzich weer op het zadel vallen, bergt het mes op dat terug zal komen. Verrassing, zingtzij zacht voor zich uit, daarna harder. Fanata valt haar bij, nog steeds met het boektussen haar tanden. Wat geschreven staat is plotseling verdriet. De woorden lichtentegen het zonlicht in op op het beeldscherm van een draagbare tekstverwerker.

Daar loopt Animee. Fatala stuurt de bakfiets naar de stoepkant, de straatrand die destraat hier tegenhoudt, trekt aan de rem op de hoogte van een meisje in eenzilverkleurige latexbroek, haar bovenlichaam bloot, haar hoofd kaalgeschoren, haarhuid zilver geverfd. Hoi, Fanata. Fatala. Hee Animee. Het meisje Animee tovert eenglimlach op haar gezicht, de zon

Tjibbe Joustra, Superpop

347

schittert op haar glanzende huid en grote tepelringen, silver girl of metal goddess.In haar handen draagt ze een doorzichtige doos, waarin een boek ligt dat eenzelfdeboek kan zijn als de boeken van de zussen. Na de tweeling ongeveer als beschrevenbegroet te hebben, wenkt zij met haar hoofd om de meisjes op de aanwezigheid vanOjanja te wijzen, die zich in een met palmbomen bedrukte korte broek ergens in demenigte op het plein onzichtbaar probeert te houden. Hierna gaat de tocht weer verdermet het vervolg, of eigenlijk met hetzelfde, waarbij plaats en tijd kunnen verspringenmaar het waarom hetzelfde blijft. Naar binnen, naar buiten, de richting bepaalt hetdoel nog niet. Dat wat je zoekt moet voordat je het vindt eerst nog gevonden worden,terwijl een bereikt punt steeds weer de start voor een nieuw te bereiken punt kanblijken te zijn. Het begin, begint. Maar alles is tijdelijk.

Contemporain, eigen tijd, een dag vol verten. Uitgestrekt, licht. Aan de rand van destad, op een door bruggen vastgehouden eiland. Naar dit eiland zijn het woord vooreen grote massa zout water en de bevolkingsgroep tussen boeren en buitenlui, maardan zonder de laatste drie letters, genoemd. Fatala en Animee bauwen in koor detekst van de naamsomschrijving hierboven na op de maat van Fatala's ronddraaiendepedalen. Een eind achter hen laat Fanata zich uitvieren van de brug die ze zojuistovergereden zijn, haar wijde camouflagebroek wappert om haar kont. Het stuur vanhaar stadschapskleurige fiets heeft zij losgelaten, slingerend van de ene kant van hetfietspad naar de andere, in ogenschijnlijke besluiteloosheid van richting. Fanata metje afdalendewielen en je zekere zit. Animee heeft zich omgedraaid op de bagagedragervan Fatala's tegen de bakfiets geruilde fiets, haar zilveren gezicht woordenkauwendin de richting van het stadsrandlandschap

Tjibbe Joustra, Superpop

348

in de vorm van de met een boog verdwijnende brug, en de achteropkomende Fanata.Fietsende meidenkijkers, roept Fanata, haar gezicht op terugkijken zettend, omdateen op het fietspad aan de overkant van de weg langsrijdende groep wielrenners hunogen van haar naar haar voorop fietsende zus en Animee laat gaan, en terug. Eenvan de wielrenners raakt al rondkoekeloerend met zijn stuur verward in de sturenvan de anderen, waarna ze allemaal samen een valpartij vormen. Au, meisjes, stenen.Zo zeuren de wielrenners de lucht vol, terwijl aan de andere kant de zussen voorttrappen, want Fanata is uitgevierd. Kijk maar uit dat die wijde camouflagebroek vanje, die hier waar we nu zijn geen schutkleur meer heeft, onopvallend, onzichtbaarmaakt, niet tussen de ketting en het voort zagende tandwiel komt. Fanata haalt haarschouders op, en er gebeurt niets. Fatala schuift haar zonnebril op scherp. Ik stel voordat wij hier even de berm van ons zonnige en graskleurige land opzoeken, denkt zij,en roept het naar de anderen. Zij passeren een vergeefs door stoplichten beschuttedwarsweg zonder hun snelheid te verminderen tot Animee een ongecontroleerdebeweging met haar gat maakt op de bagagedrager, waardoor de fiets zwenkend naasthet fietspad in het gras belandt, daar vastloopt, wegzakt, omvalt, enz, de twee meisjesafspringend en buitelend.

Nou mooi is dat zeg, zegt de dichterbij gekomen Fanata, afremmend. Zij brengt haarfiets tot stilstand naast de plek in het gras waar de twee anderen liggen. Ik zou weleens willen weten wat de bedoeling hiervan is, zegt Fanata, met een ongeïnteresseerdeuitdrukking op haar gezicht kijkend naar de onafgebroken tussen de twee fietspadenheen en weer klotsende autostroom. Opkomst en de val van het autorijk, antwoordenAnimee en Fatala in koor, de zelfbewegende tijd

Tjibbe Joustra, Superpop

349

te kijk. En: de zich niet verplekkende plaats, niet verplaatsende plek. In de verte rolteen kluwen worstelende wielrenners voorzichtig van het fietspad af de berm in, omop te gaan in het groen, dat aan de overkant nog groener is, lijkt. De weg vrijgemaaktvoor als de drie meisjes nog terugmoeten, straks. Wat is er straks wat er nou nog nietis, vraagt Fanata zich hardop af, van het zadel glijdend. Ze laat haar fiets in de bermvallen, naast die van Fatala. De drie boeken, die samengedrukt onder een als touwgebruikte ooit ergens gevonden stropdas achterop de bagagedrager zitten, zakkenschokkend naar de grondkant, maar blijven met de fiets verbonden. Wat denk je, isdit geen plek om ergens naast de weg nog even in het gras te blijven liggen. Animeekijkt Fanata met glanzend gefronst voorhoofd aan. Hoe is het trouwens met diebakfiets van jullie afgelopen, vraagt ze. Zonder een antwoord af te wachten gaat zeverder met te zeggen: Fanata zou je zo goed willen zijn ommij een van de drie boekente geven die je met de voor anderen onontwarbare fanataknoop op je fiets hebtvastgebonden. Wat. Vragend kijkt Fanata van Animee naar Fatala. Fatala draait haarogen omhoog. Haar zus doet haar na, buigt zich dan zuchtend over haar fiets. De zonlaat de schaduw van een ongrijpbaar verlangen over haar rug dansen. Wat nogniemand weet staat niet in een boek, zegt ze berustend in de ontknoping tegen hetplastic leer van haar zadel. Verlangen moet boomblad zijn. Hoe de zon het licht groenschijnt. Fatala plukt een bloemblad van de tatoeage op haar bovenbeen, die eigenlijkniet verdwijnt onder haar doorzichtige rokje. Zij probeert het blad weg te schietenin de richting van de autostroom. Maar het blijkt wat anders te zijn, zodat het meteen voorruitbarstende tik de voorruit van een auto raakt, die gauw verder rijdt. Waaraankomst wacht. Of niet wacht.

Tjibbe Joustra, Superpop

350

Fanata prutst aan de verschoven knoop achterop haar fiets om een van de drie boekenlos te krijgen. Over het fietspad passeren een vlot meisje en een slome jongen, hoehouden ze het bij elkaar. Nou, eh, hakkelt de jongen. Het meisje spitst haar lippenrood, de jongen haalt zijn schouders op. Zij rijden verder in de richting waar de wegomhooggaat, vanwege opnieuw een brug die de drie meisjes nog zullen tegenkomen.Hoe doe je dat, je lippen rood spitsen, nou ja, dank je. Animee raakt met haar zilverenlippen Fanata's stoppelige kruinhuid aan. Fanata heeft eindelijk een boek losgekregen,drie boeken zelfs, maar omdat deze allemaal hetzelfde zijn, en Animee er maar eennodig heeft, worden de overige twee achteloos door haar naast de fietsen gegooid.Fanata laat zich naast Fatala in het gras vallen, Animee bladert zoekend in het boekover de wegenbouwkunst. Een niet aflatende toename van.

Ik stel voor dat we zo weer verder gaan, zegt Fatala tegen haar tweelingzus. Onderwegzijn is jezelf blootstellen aan een andere ruimte, antwoordt Fanata, langzaam ennadrukkelijk de woorden uitsprekend. Ik kijk om naar de openstaande deurhelftenvan de gang naar de zuilengalerij achter mij, denkt Fatala, het binnenplein zal zichmoeten laten ontdekken. Fatala schudt het gezicht op wat zich nog voor zal doen vanzich af, streelt met haar vingers over het staal van haar op haar heup hangende mes.Fanata kijkt geringschattend voor zich uit. Waarom zijn sommige boeken zo nodigdik. Juist, zegt Animee, turend op een paar uitgelezen pagina's van het boek. Hierstaat niks en daar staat niks. Zij klapt het boek dicht, werpt haar hoofd in haar nek,strijkt met haar handen over haar glanzende zilveren schedel, knijpt haar ogen dichttegen de zon. Is een straat iets om tegenaan te

Tjibbe Joustra, Superpop

351

bouwen of om doorheen te kunnen gaan, ergens naar toe of ergens vandaan, vraagtFatala zich af, kijkend naar Animee. Is dit een voorbeeld van van alles denken. Zeraapt het door Animee in het gras gegooide boek op, houdt het gesloten voor haarogen. Zien, een boek als een bril, de door het boek geziene werkelijkheid. Geendoorzicht. Fatala laat het boek weer zakken. Jongens, kom op, hoort Fatala Fanata'sstem door haar overpeinzingen heen. Fatala duwt het boek en haar gezicht tegenelkaar aan, de zonnebril zit er tussen. Zij springt op, gooit Animee het boek toe, diehet naar Fanata gooit. Fanata gooit het naast de twee in het gras rustende boeken opde grond. Kom op nou. Fatala heeft haar fiets al overeind getrokken en terug op hetfietspad geduwd, een onduidelijk voorbijkomende fietsster rakelings ontwijkend. Zespringt op het zadel en begint te trappen. Fanata volgt haar voorbeeld. Animee holtmet Fatala's fiets mee, springt op de bagagedrager. De boeken over dewegenbouwkunst blijven naast de weg achter. Nee het was andersom, gilt devoorbijgekomen fietsster van verre achterom. De weg blijft achter naast de boeken.Hierna verdwijnt ze of ze er niet was.

De kunst, de structuur, van het wegwezen. Of niet. Kut, roept Animee. Springt zonderte wachten tot Fatala weer gestopt is van de bagagedrager af en holt naar deachtergebleven boeken naast de achtergebleven weg. Zij raapt ze op, duwt ze tot eenslordig pakket, rent naar de slingerend achterom kijkende Fatala terug. Rijden maarweer joh, hijgt ze in het oor van de fietsster, wanneer zij weer op de bagagedrageris gesprongen. Animee laat de boeken op haar bovenbenen balanceren tot de wegomhooggaat. Fatala's traptempo wordt zwaarder, trager. De fiets komt tenslotte opde schuinstaande weg tot stilstand. Te steil, hijgt Fatala, jij en de boeken, je

Tjibbe Joustra, Superpop

352

moet er af. Animee verlaat zuchtend haar zitplaats, begint langs de naast de rand vanhet fietspad lopende leuning de helling van de brug op te lopen. Voor hen uit fietstFanata niet eens zo langzaam naar de top.

Fatala loopt met de fiets aan haar hand achter Animee aan omhoog. Wat gaat sneller,lopen of naast een fiets lopen. Animee schudt haar hoofd. Waarom loop je, fiets jeeigenlijk niet meer nou je vanmijn gewicht verlost bent. De zon probeert haar stralenop de drie boeken in Animee's hand te laten weerkaatsen, wat niet lukt. Omhoog,omhoog. Boven de blauwe lucht, beneden het water, veroorzaker van de brug. Fatalakijkt leunend tegen de brugleuning over het water in de diepte uit. Een zwaar geladenschip vaart vol scheepvaartonderdelen naar de horizon. Zij denkt dat ze ver onderzich een ongeloofwaardig kleine boot richtingloos op het water ziet dobberen, gevuldmet een aantal figuren en een haastig neergezette boombox, die mogelijk het geluidvan een dichtbij de notendop plaatsvindend waterballet overstemt. Vanwege hetautogeraas op de weg naast het fietspad valt niets met zekerheid te zeggen, denktFatala. Een waterrijk gevoel wil zich falend van mij meester maken.

Animee draait zich naar Fatala om, die zich door de fiets omhoog zeulen laat. Fout,schijn bedriegt. Animee kijkt weer voor zich, bijna boven. Zo te zien heeft Fanatahaar fiets tegen de brugleuning gezet, waar zij lui overheen hangt, uitkijkend overde spiegelende uitgestrektheid van het water. Animee bereikt de top, even latergevolgd door Fatala, die meteen haar fiets laat omvallen tegen de leuning. Ergensvlakbij gaat een bel rinkelen, een rood licht flikkert hulpeloos op. De meisjes hangenmet hun drieën over de leuning. Achter

Tjibbe Joustra, Superpop

353

hen wordt de dikke autostroop door een omlaag zakkende roodwitte boom effectieftot stilstand gebracht. Animee wijst met een loom gebaar op de ingang van een laterdan de brug aangelegde tunnel voor meer autoverkeer, ergens aan de rand van hetuitzicht. Weet je, zegt ze, dat het licht de tunnels mijdt, het daglicht dan. En van debrug gebruikt maakt, gaapt Fatala. Haar tanden blikkeren vochtig in de zon. Animeedraait zich om, laat de boeken die zij nog steeds in haar hand heeft op het brugdekvallen, gaat er op zitten. Over de kunst van het bruggenleggen, het verband tussende overkanten, de gevolgen van het tunnelgraven. Achter of voor de roodwitte boomkomt het wegdek omhoog. Animee vertrekt haar gezicht, uitdrukking van spot, ohverbreekbare oeververbinding. Achter de ramen van een voor de open brugwachtendebus ontdekt zij een heleboel gezichten, die bij gebrek aan ander uitzicht naar haarkijken en naar de konten van de tweelingzussen die nog steeds over de leuninghangen. Buiten beeld duikt beneden onhoorbaar een meisje, lang sluik blond haar,kort rokje strakke top, in het water. Het denkbeeldig waarnemen in correspondentiemet de werkelijkheid.

Van de hellingkant van de brug komen nu twee meisjes aanfietsen. Zij stappen voorAnimee's neus van hun fietsen, hun huid glanzend van het zweet.Wat een klotendingom overheen te fietsen. De brug. De kaken van de meisjes maken kauwendebewegingen. Animee kijkt van de bus naar de meisjes. Een van hen glimlacht naarhaar, het andere meisje laat de roze punt van haar tong zien. ZegMar, zegt het blondemeisje tegen het donkere, zie je wat er op die blikken bus staat. Eh, No ProblemTravel Kris, antwoordt het andere meisje, dat is toch vragen om moeilijkheden. Demeisjes giechelen.

Tjibbe Joustra, Superpop

354

Fatala en Fanata hebben zich omgedraaid, zodat ze nu alle vijf in een opwelling vanwoordloze communicatie hun tongen kronkelend kunnen uitsteken naar de inzittendenvan de bus, die hun neuzen platdrukken. Tegelijk wordt de deur van de busopengegooid, en de een of ander komt naar buiten, wil naar buiten komen, kijkt evennaar links rechts troelala.

Verdomme nee toch hè, als we daar het gezelschap van de vullers van de bus niethebben. Hallo. Animee springt op van de boeken. Iedereen kijkt opzij naar dehellingkant van de brug. Totala, roepen alle meisjes in koor uit, want iedereen kenthem, de jongen die nu aan komt fietsen, en die iets bij zich heeft wat hij ongemerktzal weggooien. Pardon, zegt degene die uit de bus wil komen vanuit de deuropening,pardon. Hee moet je haar zien, zegt het meisje Kris. Iedereen buigt zich over debrugleuning. Het meisje dat blijkbaar werkelijk zojuist beneden in het water isgedoken klautert druipend op de kant. Zij gooit haar hoofd in haar nek, kijkt metgesloten ogen omhoog. Genietend laat ze haar handen loom over haar druipendelichaam glijden. Fatala verzamelt speeksel in haar mond, het meisje Mar maaktaanstalten de rand van haar top omhoog te trekken. Naast hen klapt de deur van debus haastig dicht. Brugdek zakt, boom herrijst. Een stem van ver beneden bij deoever van het water lijkt geluidloos maar toch duidelijk verstaanbaar te zeggen: halloik ben Heksie Hippiehok, in mijn wereld, die soms ook de jouwe is, verschijn ik enverdwijn ik weer. Open brug wordt gesloten brug. Bus wordt donkervioletteMysteryBus, koel en ondoorzichtig en de buitenwereld weerkaatsend, onderweg en weerweg. En de brug overspant, in stilte en afwachting. Waterblauw, zonnegroen enzomerschijn. Alles is opgelost.

Tjibbe Joustra, Superpop

355

Trams, auto's, fietsers en voetgangers trekken op naar de binnenstad. Ook Fatala enTotala rukken mee op, lopen een vlakke brug af, steken een zijstraat over, klauterende stoep op aan de overkant. De naam van de straat waarin ze lopen verandert vangelijkheid van klank, waarbij de laatste letter van een driepoot in een tweepootverandert, in een andere. Welke. Fatala gooit met Totala's aanmoediging haar boekover de kunst van het bouwen, ic het aanleggen met stenen, voorgoed weg recht doorhet openstaande raam van een mal winkeltje op de hoek van de straat waar allerleiverschillende plattegronden van steeds dezelfde steden te koop zijn. Totala grinnikt,Fatala beziet de stad en de lucht zo blauw. Totala ziet het weerspiegeld in de glazenvan haar zonnebril. Zij heeft mij zomaar een klap met een boek gegeven echt waar,horen zij boven het verkeerstumult in de straat uit iemand achter het openstaanderaam van de winkel snikken. Totala schiet in de lach, verslikt zich. Fatala geeft hemeen duw, hee man. Eh niks mee te maken juffrouw Strakblauw, laat het zonnetje zomaar schijnen en schieten buiten, want wij zijn hier binnen omdat er ookbinnengezeten moet worden. En wilt u nou zo goed zijn om uw eh klap niet om tezetten in een eh. Vervolgens gooit waarschijnlijk een van de sprekers of iemandanders een boek naar buiten, de straat op. Het is de gids van malle winkeltjes, ontdektFatala, nadat ze met tegenzin kleiner dan nieuwsgierigheid het boekwerk voor haarvoeten heeft opgeraapt. Hierop gooit ze het weer terug. Glasversplinterend, de zonziet alles.

Totala grijnst naar een hooggehakt meisje, dat zo te zien verder alleen in een slipjeen een zonnebril gekleed langs paradeert. Het meisje veinst achter haar zonnebrilvan bijna eenzelfde model als die van Fatala niets te zien, in ieder geval

Tjibbe Joustra, Superpop

356

Totala niet te zien. Jij wordt nog eens een voetstoot, voetnoot, in de blootgeschiedenis,roept iemand op een onzichtbare plaats uit een openstaand raam opgewekt de zomerin.

Verwonderd kijkt Fatala van Totala naar een helemaal nergens te ontdekkenparaderend meisje. Zij zucht demonstratief. De bijna ondoordringbare warmte wordtopzij van hen golvend door een wild tingelende tram in het midden van de straatdoorkliefd. Met toegeknepen ogen kijkt Fatala een andere kant op, naar beneden,naar de stoep die door hun voeten schoksgewijs naar achteren wordt weggeduwd.Nadat ze een zijstraat zijn overgezwommen, overgestoken, beklimmen ze een nieuwstuk stoep waar een meisje met een kind in een tuig voor haar buik aan het jonglerenis met een wandelwieg, kinderwagen, welk tafereel er alleen maar toe dient om eenal te nieuwsgierig toekijkende Ojanja, die opgesteld staat, ergens, verdekt, aan hetoog te onttrekken. Een opduikende jongen schiet desondanks behulpzaam op hetvoorval toe, geeft daarna wijzend op zichzelf een onbegrijpelijke uitleg over hetverband tussen de stoep, de straat en hemzelf aan een andere jongen en een meisjedie dansend op denkbeeldige muziek voorbij komen. We zouden eindelijk eens eensoort plan moeten gaan maken, denkt Fatala, in haar gedachten zoekend. Een doelverwoorden of beleven. Ze stoot Totala aan, die bewonderend de vlucht van een vrijevogel probeert te volgen, ver, hoog boven de huizen. De vogel is opeens niet meerte zien.

De maker van plannen, zegt Totala, is een illusionist. Hij knikt, kijkt opzij naar denaast hem voort slenterende Fatala. Naar waar de straat zich vertakt en oplost. Fatalaspitst haar lippen. Planloos? De overeenkomst tussen een plan en een

Tjibbe Joustra, Superpop

357

illusie. Of het verschil. Ze blaast een idee van haar lippen. Iemand springt enthousiastuit een portiek te voorschijn, trekt een plastic slang achter zich aan de stoep op, gaateen van de bomen die langs de stoeprand groeien, en de er mee verstrengeld staandefietsen, besproeien, roepend van in de zon staan krijg je dorst. Een warme waternevelbereikt de peinzende Fatala, en Totala die doet alsof hij ergens over mee nadenkt. Islopen denken hetzelfde als lopend denken. Door de zon plonzen.

Fatala schuift haar zonnebril op haar voorhoofd, stelt haar gedachten bloot aan hetfelle zonlicht. Verschoten kleuren, verflauwing. Ze worden van achteren op straatvoorbijgereden door een jongen in een muscle shirt, met een fietsketting om zijnnek, een straatbroek aan, op een straatkleurige fiets, die, wanneer hij hen voorbijfietst, grijnzend naar hen omkijkt en met een verschrikkelijk harde stem hoi Fatalaen Totala roept, hoe gaat het er nou mee, we zagen elkaar en we zien elkaar opnieuw.Elkaar opnieuw. De jongen laat zijn lichaam even op zijn zadelloze fiets op en neerwippen. Onnono, roepen Totala en Fatala in koor. Zeker alweer op weg naar devreemde club van de zadelfietsers, schreeuwt Totala er nog achteraan. Zadelfietsers,brult de jongen Onnono, voordat hij zich weer handzwaaiend en voetpedalend in debrede verkeersstroom laat wegkolken. Weet je, zegt Totala, hoe Onnono zijn zadelis kwijtgeraakt. Kwijt! ge! raakt! horen zij in de verte nog iemand scanderen. Het zitnog op zijn vorige fiets. Haha, zegt Fatala zonder te lachen. Totala maakt eenboksbeweging naar haar. Bliksemsnel legt Fatala haar hand op het heft van haar mes.Tuttuttut, tut Totala, moet ik hiervan schrikken, ik schrik. Fatala steekt haar tongnaar hem uit, haalt langzaam haar hand van haar mes, zet haar

Tjibbe Joustra, Superpop

358

zonnebril weer voor haar ogen. Beheerst volume, denkt zij, zou Onnono het geheimkennen. Uit het portiek waar ze nu langslopen komt een meisje naar buiten. Kris.Fatala, Totala. Het is een van de meisjes van op de ophaalbrug. Het drietal zoentelkaar even belikkend, begroetend, en omdat vandaag niemand haast heeft. Wat zijnjullie van plan, vraagt het meisje Kris daarna, haar lichtgeopende lippen. Fatalaverslikt zich bijna in een teug stadslucht. Totala kijkt haar even met verbazing aan.Kris rinkelt met een sleutel in haar hand. En wat ga jij dan doen, vraagt Totala haarplotseling. Kris kijkt even om zich heen, zegt dan, met haar ogen een kortedraaibeweging naar een met een verkeersbordpaal in innige omhelzing staandtweewielig stalen frame met zadel stuur bel en trapaandrijving. Nou, ik ga naar Mar,onze eigen avonturen beleven weet je. Zie hiervoor: De Muren Of Mar En Kris OpZoek. Na deze korte reclameboodschap laat een eind verderop een jongen een grotestapel papier uit zijn handen vallen. Zien we elkaar nog terug. Hee, psst. Huh? Zo'naanprijzing werkt niet hoor, zonde van de moeite. En trouwens, hoezo op zoek enwaarnaar. Nou, eh, precies, heel goed, dank u, prettige dag. Kun je een sleutel latenrinkelen in je hand. Eenmeisje zoent de achterkant van het raam in een langsrijdendetram.

Een tramkleurige tram zeker. Fatala schudt de banaliteit uit haar hoofd, maakt methaar linkerhand om de paal van een bord waarop een opgestoken duim staat, eensierlijke halve draai, balanceert verder over een vuilwitte lijn die evenwijdig langsde weg loopt waarnaar een matras genoemd is min matras. Begint met go. Haarschaduw vormt een eenzijdig tegengewicht op het hete en plakkerige asfalt.Langsrijdende afstandopzuigende autobanden bedreigen de onaantastbare

Tjibbe Joustra, Superpop

359

schaduw machteloos. De grond afgedekt, de aarde. Asfalt, alles wat gebouwd is.Verhit stadsgezicht. Fatala probeert haar evenwicht te bewaren. Zij gebruikt hetopgerolde stuk papier dat ze in haar handen houdt als evenwichtsstok, onzin, wantwat valt er hier te vallen.Met de onstuitbare verkeersstroom aan haar ene kant, stroomen tegenstroom, in en uit de stad, draaikolkend in het midden. Fatala voelt deluchtzuigingen van de wegverbruikers aan haar doorzichtige top en rokje trekken,over haar zweetglimmende huid strijken. Iemand roept uit het omlaag gedraaidedeurraam van een auto iets dat verstaanbaar klinkt maar toch onverstaanbaar is. Hetkan aan de spreekster liggen, denkt Fatala, het soort denken dat op het wegtrappenvan een leeggedronken drinkblik lijkt. Heb ik dorst. Het gedenk van binnenuit.

Iets verderop springt Fatala van de streep af, loopt met een boog om twee jongensheen die de autorijders een stuk karton met opschrift voorhouden, twee bolstaandezakken naast zich hebben staan, en met verveelde gezichten de nogalondoorgrondelijke gelaatstrekken achter de onophoudelijk langskomende spiegelruitenproberen te doorgronden. Een van de jongens kijkt even opzij naar Fatala, alsof hijhaar iets wil gaan vragen. Maar Fatala, haar antwoordloze gezicht. De jongen keertzich weer naar de weg, het komt allemaal voorbij. Verderop probeert een auto testoppen. Fatala verplaatst de rol papier, die zij losjes tussen duim en wijsvingerneemt. Een eind voorbij de twee jongens staan nog meer figuren, symptomenvertonend, stukken karton, reikende armen en observerende blikken. Fatala trekt zichnog wat verder van de wegrand terug, zet de papieren koker op het asfalt, gaat er inkruiszit met haar benen omheen zitten, zodat de staande rol. Nee, denkt zij, nee, tiktde koker om. Ze legt de koker,

Tjibbe Joustra, Superpop

360

cilindervormig hol voorwerp, naast zich op de grond. Een stoffige, droge,oninteressante warmte dringt zich aan haar billen op. Door de lichtzuiverende glazenvan haar zonnebril kijkt zij naar de voor haar langs de rand van de weg staande rijfiguren, de langs spattende autostroom, zijn tegenstroom, de ramenrijke stadsrandaan de overkant. Ramen scheppen uitzicht, wat schept inzicht.

Bouwwerken van de soort die het gezicht op de stad zelf in de weg zijn gaan staan.Zouden ze nog ergens anders voor bedoeld zijn, vraagt Fatala zich af. Het antwoordbedenkt zichzelf. Nog steeds probeert dezelfde auto te stoppen. Een hooghakkigmeisje, dat ze nog niet eerder gezien heeft, bukt zich om Fatala in haar bilspleet telaten kijken. Zij pakt een schone waszak op, stapt met doelgerichte passen op de autoaf. Het meisje versnelt haar pas, het lukt niet. De auto is er niet in geslaagd te stoppen,wil zich plotseling optrekkend weer in de vliegende stroom laten opnemen. Kloten,roept het meisje nijdig. Rukkerig gooit zij de waszak neer op de plaats waar zij stilis blijven staan. Kijkt om zich heen. Nukkig zwijgend, constateert Fatala, en haaltvanonder haar doorzichtige rokje een paar potloden vandaan. Ergens klinkt het geluidvan afschurend lakwerk. Cali! calo! cala!miteit, zingen een paar figuren luchtig metde krasgeluiden mee. Fatala legt de potloden op het asfalt, punt naar voren. Zij trektde rol papier naar zich toe, gaat het tegenstrevende papier uitrollen. Rolt het daarnade andere kant op om de rolneiging van het papier te neutraliseren. Na enig heen enweer gerol blijft het papier min of meer vlak op het asfalt liggen. Fatala tilt het velaan een kant omhoog, effent met haar andere hand de ondergrond. Laat het papierweer zakken, kiest een van de potloden, bukt zich billenwippend voorover.

Tjibbe Joustra, Superpop

361

Fatala beschrijft het papier met doelgerichte uithalen van haar potlood. De heleblauwdruk van een plan, op plakkend asfalt, denkt ze, doelgericht het ene potloodvoor het andere verwisselend. Een zweetdruppel glijdt vanonder haar haren overhaar voorhoofd naar de zijkant van haar neus, naar haar lippen. Proef het zout vanwarmte. Fatala beëindigt haar werk, richt zich op. Kijkt naar het vel en om zich heen.De rij figuren langs de weg lijkt langer geworden, de stad aan de overkant van deweg hetzelfde. Fatala springt op, grist de potloden van de grond, stopt ze onder haarrokje, pakt het papier.

Met het stuk papier in haar hand balanceert Fatala over een bedachte dus denkbeeldigelijn naar de rand van de rijbaan, naar de plaats waar de twee jongens van daarnetinmiddels verdwenen zijn. Een volgepropte zak is een achtergelaten volgepropte zakgeworden. Fatala veegt de naast de weg liggende zak met haar voet een eind opzij.Het papier in haar handen wil gaan wapperen, het is nog steeds de luchtzuiging vanhet verkeer niet de wind die maar niet opsteken wil. Een met ontzettende vaartvluchtend autootje duwt Fatala en haar papier een hoeveelheid lucht na. Fatala werpthaar hoofd in haar nek, draait het papier met beide handen voor haar buik, neemt eenzodanige pose aan, dat de vertwijfelde blikken achter de ruiten van de auto's het erdoor haar op geschrevene zoudenmoeten kunnen zien. Verhindernissen, denkt Fatala,laat haar papier zakken. Zeg, zou je het niet een stuk verderop eens gaan proberen,zegt zij tegen een brede jongen, die dicht naast haar langs de wegrand staat in derichting vanwaar de auto's in beeld worden geslingerd. Verwonderd draait de jongenzich om. Hij kijkt eerst dom, en daarna schichtig om zich heen. Bukt zich haastignaar

Tjibbe Joustra, Superpop

362

de tussen zijn voeten liggende bultige boekzak, pakt deze op, werpt nogmaals eenschuwe blik op Fatala, die de heup waarop haar mes hangt nog eens extra naar dejongen toe draait. Ze maakt een gebiedend gebaar met haar hoofd. De jongen kiestijlings het hazenpad, herstelt zich, gaat tersluiks telkens achteromkijkend een heeleind verderop staan. Het zicht vrijgemaakt.

Fatala houdt nu de auto's haar papier voor. Op een van de bouwwerken aan deoverkant van de straat, die nog steeds de stadsrand is, valt iemand die de hele tijdheeft meegekeken met een verrekijker achterover, niemand die haar ziet. Achter debeschermende glazen van haar zonnebril sluit Fatala haar ogen, het verzamelen vanduisternis. In mijn hoofd wervelen de auto's, zoals buiten. Wat is het nut van eenhoofd mijn hoofd, denkt Fatala. Zij hoort hoe achter haar opnieuw een auto probeertte stoppen. Stemmen uit het ondefinieerbare. Uitzichtloos. Weg. Fatala wil deverkeerschaos in haar hoofd vervangen door een stadsgezicht, een koel park inzongezeefd groen licht. Gekleurde associaties. Fatala schudt haar hoofd maar houdthaar ogen nog steeds gesloten. In haar handen voelt zij het papier wegen. Laat hetspreken. Hee. Fatala. Hoi, wat heb je daar nou op staan. Fatala opent loom haar ogen.Labarbra. Fatala glimlacht, lacht, buigt zich met getuite lippen voorover naar hetvlak voor haar staandemeisje in een fantasiejurk. Het meisje doet hetzelfde als Fatala.Hun monden ontmoeten elkaar boven het asfalt en Fatala's papier tussen hen in.Fatala doet opnieuw haar ogen dicht. Even. De meisjes maken hun lippen van elkaarlos. Het meisje Labarbra staat stralend in de zon. Een auto wil onmiddellijk gaanstoppen. Wordt met een achteloos gebaar van Fatala weggewuifd. Zeg, laat nog eenszien. Wat. Oja. Fatala houdt

Tjibbe Joustra, Superpop

363

haar papier zo, dat Labarbra kan zien wat er op staat. Ze schiet in de lach. Ja nee,een goed plan hoor, maar eh, ik heb ook een idee, zegt Labarbra. Werkelijk, denktFatala. Kom ik anderen tegen, ontmoet mijn plan een ander plan? Zij volgt deverrichtingen van Labarbra die voorzichtig een in een stadsplattegrond verpaktplaatvormig voorwerp, dat ze onder haar arm bij zich heeft, te voorschijn trekt. Dooreen slijtplek in de kaart schittert de zon. Labarbra zet de ingepakte plaat met de kortekant op het asfalt, knielt er naast neer, haar fantasiejurk ritselt. Onhoorbaar natuurlijk,zoals veel hier, maar niet onopgemerkt. Met haar vingers peutert Labarbra het stukplakband los waarmee de kaart aan elkaar is geplakt. Het aan elkaar plakken van eending. Wou je de kaart soms nog gebruiken. Labarbra trekt de plattegrond van hetvoorwerp af. Het is een spiegel.

Ik denk dat ik hier iets van ga begrijpen, denkt Fatala. Hulde voor Labarbra. Dezepakt de spiegel stevig aan de lange kanten vast, richt zich op. Richt de spiegel. Nounog iets meer deze kant op. Labarbra draait de spiegel gewillig. Fatala ziet er nuzichzelf in, en een stuk van haar papier. In deze volgorde. Wanneer Labarbra despiegel nog verder laat draaien, volgt een uitbarsting van de zon. Fatala knippertondanks haar zonnebril met haar ogen. Vuur. Zeg, hallo zeg, mag ik jullie wat vragenkut. Een jongen die ongezien bij de meisjes is komen staan, wrijft wild met debinnenkant van zijn elleboog over zijn ogen.Man ik ben hartstikke verblind. Labarbrakijkt Fatala aan, zij lachen samen geluidloos. Niet de jongen uit, zijn voorval wel.Jij wilde toch niet iets gaan vragen, zegt Fatala, met Labarbra een snelle blik vanverstandhouding wisselend, over het hebben van de tijd en geen haast een paarbladzijden hiervoor. Zonder een reactie

Tjibbe Joustra, Superpop

364

af te wachten draaien de meisjes de jongen hun billen toe. Ik denk, zegt Fatala dichtbijLabarbra's oorschelp, dat jouw idee misschien wel beter is dan het mijne. Ik hoopmaar dat het werkt. Weet je dat ik het al een keer uitgeprobeerd heb, zegt Labarbra.Weliswaar in een lege, doodlopende straat, onvindbaar voor de zon. En voorvoorbijgangers. Maar toch. Labarbra zegt het met een verontschuldigende glimlachom haar mond. Die proevend in de dag bijt, denkt Fatala. Kom op. De meisjes stellenzich naast elkaar naast de rijbaan op. Zij richten de spiegel.

Ongezien raapt een jongen een voor hem raadselachtig vel papier op, richtingloosneergedwarreld, uitgerekend pal voor zijn voeten. In de luchtzuiging van het verkeer.De jongen bevochtigt zijn lippen. Een langzame dag?

Het snelle begrijpen. Fatala houdt zich in evenwicht op de betonnen rand die het enedeel van de zonstovende kade, waarnaar dieren die bij een boerderij horen plus deeerste letter van een magazijn genoemd zijn, scheidt van het andere gedeelte datprecies zo heet. Het nut van betonnen randen en de betekenis van kaden die niet meergebruikt worden waarvoor ze bedoeld zijn. Zeekastelen, zeespiegels, Fatala breekthet glas. Rinkelend wentelt een fakir zich vergenoegd in de scherven. Mooi, meisje,zegt zij, de fakir, met genietend gesloten ogen. Bloed, de ondervinding van het scherp,neuriet Fatala, trillingen in haar schedel. Glas, gebroken glas heet scherven. Ergensin de rij van verlaten pakhuizen die langs de kade staat, wordt aarzelend piepend eendeur van binnenuit opengeduwd, totdat er een opening ontstaat groot genoeg omdoor te laten wat er maar door kan.

Tjibbe Joustra, Superpop

365

Iemand die een zelfgemaakt voertuig, middel om je mee op weg te begeven, naarbuiten duwt. Demaakster rijdt het ding tot midden op de kade, tussen pakhuizenwanden waterrand. Een van de wielen blijft steken in de railgoot van een kadekraan. Demaakster trekt haar vervoermiddel recht. Zij springt uitproberend op het zadel, begintte trappen. Het voertuig rijdt zonnig over de warme betonplaten van de kade. Fatalazet de ontmoeting met haar evenwicht op de betonnen rand voort. Ze zoekt met haarogen de fakir. Zou je om te beginnen zonder scherven moeten beginnen. Koud vuur,koud bloed. Fatala haalt een hand door haar haren. Zij hoort de maakster van hetreismiddel opgewonden kreten slaken, de fakir slaat tevreden een scherf aan splinters.

Met haar lippen vormt Fatala het woord pijn. De maakster rijdt met een wilde draaiaan haar van een soort kapstok gemaakte stuur nog net niet tegen de fakir op. Sissendlopen haar beide banden leeg. Met een vertwijfeld gezicht proberend in evenwichtte blijven, laat ze met haar handen haar stuur los en voelt aan haar tieten. Fatala barstin schaterlachen uit, springt van de betonnen rand voor zij er afvalt. Tussen het denkenen doen zit soms het fout denken en fout doen. Het meisje met haar onbestuurdeuitvinding, de opgesprongen fakir. De rit richting kaderand. Het havenwater klotstlikkend langs het beton. Het voertuig verdwijnt over de rand. Fatala recht zich, strijkthaar doorzichtige rokje glad over haar getatoeëerde billen, knipoogt naar de fakir.Samen kijken ze naar de plek waar het vervoershulpmiddel over de rand van de kadeverdwenen is, en waar nu de maakster er van treurig op haar kont over het water zituit te kijken. Een in de verte opdoemend geluid doet Fatala zich omdraaien naar hetbegin van de kade. Proberend een grote stofwolk voor te

Tjibbe Joustra, Superpop

366

blijven komt er vanuit een richting die verder in nevelen en tijd gehuld blijft eenbonte vrachtauto aanrijden.

Een scherpe bocht makend zwenkt de wagen overhellend om de scherven van defakir heen, en komt, met pas op het allerlaatste ogenblik pakkende remmen, vlakvoor Fatala tot stilstand. De stofwolk onttrekt de fakir en het nog steeds op de randvan het water zittendemeisje van het zelfgemaakte voertuig voorgoed aan het gezicht.De bumper duwt haar borsten omhoog, roept een stem uit de cabine van de wagen.De kleurige fonteinen die Fatala voor haar ogen ziet, zijn op de motorkap geschilderd.Achter de voorruit is aan het stuur de bestuurster van de wagen te zien. Fatala denkthaar ergens van te kennen, te herkennen. Maar wie. Het portier aan de andere kant,de bijzitkant van de cabine zwaait open. Totala. Totala gooit de deur achter zich dichten komt overbodig rondspringend op Fatala af. Begroeting volgt ontmoeting bij hetnagelen van de stationair lopende motor, het zwijgen van de scherven. Uitvindingen kaderand, water en kade. Wat kom je hier doen. Wat doe jij hier. Ja wat doen wehier, denkt Fatala ondertussen. En aan wie doet de bestuurster mij toch denken, aldenk ik dat ik haar nog nooit gezien heb. Kom maar op. Kom op jongens. Dattis nogeens een muur. Fatala kijkt met opgetrokken wenkbrauwen van Totala naar deachterkant van de wagen, waar drie kinderen uit de laadbak te voorschijn springendie zonder zich om iemand te bekommeren direct naar de hittetrillende muur van derij verlaten pakhuizen rennen. Ze trekken al voorthollend ieder een soort spuitbusuit de tassen die ze op hun rug dragen. Hee ik weet een goeie, roept het meisje datvoorop rent. De anderen schreeuwen onverstaanbaar door elkaar. Wanneer zij demuur bereikt hebben, richten ze er de dingen op die ze

Tjibbe Joustra, Superpop

367

in hun hand hebben. Die kinderen hebben we onderweg ergens van straat opgepikt,zegt Totala. Nadat ik natuurlijk zelf al eerder een lift had gekregen. Hij knikt metzijn hoofd in de richting van de bestuurster. Maar wat komt die wagen hier doen.Terwijl Totala een antwoord schuldig blijft, zet de bestuurster de vrachtwagenlangzaam weer in beweging, rijdt met een gebaar dat het midden houdt tussen eengroet en een teken van verstandhouding langs Fatala en Totala heen in de richtingvan het einde van de kade. Voordat de wagen om de hoek van het laatste pakhuisverdwijnt, kan Fatala op de achterkant nog iets lezen als STRAATTHEATER VSPRAATTHEATER. Verstandhouding? Achter hen gooit een van de kinderen haar nublijkbaar lege spuitbus achteloos van zich af, en verdwijnt met de twee anderenkriskrassend over de kade achter de vrachtwagen aan. Ojanja probeert nog juist optijd voor hen weg te duiken. Waarheen. Dat is de vraag, zegt Totala, de stilteverbrekend.Wanneer woorden voor zich spreken en de inhoud achter de mededelingverdwijnt. Een losgeschoten riem van een draagbare tekstverwerker en eenpakhuismuur, waar een meisje tegen een deurpost geleund staat dat even opkijkt enzich pas aan het einde van de tekst zal voorstellen.

Op de hoek van het water van het dok dat de naamgever is van een raamwerk vanevenwijdig lopende staven min de beginletter, tuurt Fatala met half dichtgeknepenogen, haar hoofd in de nek, naar het verkeer op de brug dat hardnekkig het doel vaneen brug probeert aan te tonen. Want het zit namelijk zo, denkt zij. Het begin vaneen glimlach verdwijnt van haar gezicht. Ze laat haar hoofd zakken. Op een van devele sporen van de spoorbaan aan de overkant van het water rijdt een trein voorbijmet als bestemming te verdwijnen

Tjibbe Joustra, Superpop

368

achter grote bouwwerken die er voor staan. In de straat aan de tegenoverliggendekant verdwijnt een bonte vrachtwagen voor altijd naar verten die hier verder nietbezocht zullen worden. Gelul, denkt Fatala. Waar praat je over als je het over destraat hebt. Hee ga je mee, hoort ze plotseling een stem achter zich. Ze draait zichom in de richting van het geluid, ziet niemand staan. Peinzend tuurt zij langs de wandvan geparkeerde bussen, die achter haar stond en nu voor haar. Ze legt haar hand ophet heft van haar mes, kan nog steeds niemand ontdekken, behalve een groep figurendie hier niet terzake doen. Wat doen die figuren daar trouwens, allemaal de anderekant opkijkend zonder te weten wat aan deze kant te zien is. Wat is de zin van op derug gezien.

Van tussen twee van de vele bussen op het parkeerterrein komt een meisje tevoorschijn. Zij heeft een boek in haar hand en loopt daarmee doelbewust in Fatala'srichting, laat haar borsten wippen op het ritme van betoverende stilte of muziek.Fatala scherpt haar oren, laat het heft van haar mes niet los, duwt haar zonnebrilgoed. Het meisje blijft op kennismakingsafstand staan, glimlacht. Wie glimlachtdaarom meteen maar terug, zegt Fatala. Ik had iets anders kunnen zeggen, denkt ze.Zeg, ik moet jou iets vertellen, zegt het meisje zonder op Fatala's opmerking tereageren, met zo'n omfloerste stem dat zij nauwelijks van het omringende stadsgeluidis te onderscheiden. Het meisje stulpt haar lippen om een spitsnagelige wijsvinger,die ze na het laatste woord langzaam helemaal in haar mond heeft gestoken. Fatalastaart haar aan. Ik hoor de muziek niet meer, denkt zij, heb ik die eigenlijk welgehoord.

Tjibbe Joustra, Superpop

369

Zeg, zegt Fatala nadat ze zo een tijd zwijgend tegenover elkaar gestaan hebben. Hetwoord lijkt het meisje, dat haar ogen gesloten heeft, niet te bereiken, of wel te bereikenmaar niet tot haar door te dringen. Zij laat zich, bijvoorbeeld, bezingen door de zon,bedenkt Fatala. Maar verder. Nadat de twee nog langer tegenover elkaar gestaanhebben, wend je je zuchtend van het tafereel af. Je verlangt naar meer,betekenisdragende beweging, desnoods een betekenisvol zwijgen, zegt Fatala tenslottetegen het in zichzelf verzonken lijkende meisje. Het meisje schudt langzaam haarhoofd, kijkt naar het boekwerk in haar hand, trekt met een zuigend geluid haar vingeruit haar mond, alsof zij iets wil gaan zeggen. Wanneer Fatala zich behoedzaam ietsdichter naar haar toe buigt, om haar beter te kunnen verstaan, is ze er niet meer.Verwonderd kijkt zij, Fatala, om zich heen, verwachtend haar ergens anders te zien.Wanneer ze haar ogen laat glijden over de plaats waar zojuist nog de groep figurenstond, ontdekt ze dat ook deze verdwenen is. Ik sta hier verdomme toch niet tehallucineren. Nou, zegt ergens iemand treiterig met een bedenkelijke stem. Fatalaholt op de bussenwand af. Wanneer zij de bussen bereikt heeft, loopt ze zich in deruimte tussen twee er van vast, omdat zij, de ruimte, smal is en steeds smaller wordt.Niet heet maar kouder. Fatala wringt zich hijgend terug. Ze voelt haar mes tegenhaar dij drukken. Gelach, tussen de bussen. Hee ga je mee. Maar die stem, wie ishet. Met een laatste draai van haar schouders weet Fatala ze zich van de bussen loste maken. Aan de andere kant van een van de groepsvervoermiddelen gekomen,struikelt ze bijna over een op de grond liggend opengevallen boek.

Als Fatala het boekwerk nijdig onder een bus weg wil schoppen, ontdekt zij dat heteen boek met plattegronden

Tjibbe Joustra, Superpop

370

of bouwtekeningen is, zie wat er te ontdekken valt. Fatala laat het met een tik vande buitenkant van haar voet onder een bus verdwijnen. Nadenkend buigt ze zich overhaar dij, veegt een paar bloeddruppels weg van de snee die haar mes door hetklemlopen in haar getatoeëerde huid gemaakt heeft. Wanneer zij opkijkt, ziet zeAnimee en Labarbra voor zich staan. Verrassing. Jullie weten zeker van niks, zegtFatala temerig nadat de rest van de begroeting is weggelaten, jullie weten zeker niksvan een meisje dat hier net nog was en daarna niet meer. Van hee ga je mee. Watmee, welk meisje, zeggen Labarbra en Animee in koor. Het verschijn- enverdwijnmeisje, denkt Fatala, terwijl ze haar mond houdt. Ze lopen zwijgend tussende bussen uit, komen in de warme zon terecht. Het verband, meisje, boekwerk, hebik, denkt Fatala, dat meisje eerder gezien. Of staat zo'n gevoel hier los van hetwerkelijke zien. Als het dat al was. Het tegenkomen van Animee en Labarbra. Zekijkt opzij, ziet dat de zon haar stralen laat weerkaatsen op Animee's zilveren huid.Weet je, zegt Labarbra even later, dat wanneer je iets ziet of hoort wat niet voor joubestemd is je dit toch evengoed hoort of ziet. Je weet wat je weten mag maar ookwat je niet mag weten. Hierna merkt niemand meer dat achter hen een grotedonkerviolette bus met ondoorzichtige ramen die aan alle kanten alleen maar de stadweerkaatsen en het achterliggende verbergen geluidloos verdwijnt, een koud spoorachterlatend dat langzaam door de warmte tegen de stenen van de straat wordtweggedrukt.

Ik ben zo gelukkig omdat ik de last van al mijn idealen eindelijk kwijt ben en mijalleen nog maar af en toe dood verveel. Het meisje met het verheerlijkt glimlachendegezicht fietst zingend rond en rond. Haar gezang stoort Labarbra, die

Tjibbe Joustra, Superpop

371

in overpeinzing verzonken staat, niet in het minst. Zij heeft het niet eens opgemerkt,hoewel het rondfietsende meisje de tekst van haar lied op haar vleeskleurige lichaamheeft geschreven. Verder verdwijnt het gezang van het meisje in de muziek van eenstraatorkest dat aan de overkant van de straat op een plein welks naam is samengestelduit wat iets dat oud is eerst was en het winkelgedeelte van een supermarkt zoals hethier staat, voor een soort stadspoort of waag staat te spelen, wat ook nauwelijks tehoren is vanwege het verkeer. Naast Labarbra staat Totala tegen een haltemarkeringvan de metro geleund. Hij staat daar te prutsen aan het snoer van de koptelefoon vanzijn muziekmeester, die hij straks kwijt zal raken.

Wat. Verwonderd kijkt Labarbra op uit haar overpeinzing. Ojanja duikt nog dieperweg, gebukt over een draagbare tekstverwerker waar hij een nieuwe draagriem aanprobeert vast te maken. Niemand ziet hem, toch. Langs de stoeprand, dicht voorLabarbra, stopt Onnono met zijn zadelloze fiets. Achterop de bagagedrager zit debasdrum van een drumstel vastgesnoerd. Labarbra probeert nog voor de begroeting,met tot spleten dichtgeknepen ogen het opschrift dat op het voorvel staat te lezen.Zij kantelt haar hoofd. ONNONO IS HERE HEREN. De grote taaltrommelaar, volgtbegroeting, dus, denkt Labarbra. Onnono met een trommel, de oorzaak zie ik nogniet. Labarbra duwt haar handen in de zakken van haar fantasiejurk. Ze kijkt destralend tegen de drum en de fiets aan leunende Onnono vragend aan. Het meisje datrondjes rijdt, weet hen maar juist te ontwijken. Slingerend zet ze zich af tegenOnnono's brede schouders, met haar voet een trap tegen het achtervel van de trommelgevend, van hieraf niet te zien, wel te horen, enigszins. Zingend rijdt zij verder.

Tjibbe Joustra, Superpop

372

Onnono staat nog steeds, zonder iets te zeggen, te glimmen naast zijn herentrommel,handen aan de fietsketting om zijn nek. Het begint er nu toch op te lijken dat hetmeisje met haar zingende fiets nee. Nee.

Fietst dat nou lekker, zo zonder zadel. Degene die zich dit afvraagt heeft zeker nietsanders om zich af te vragen, of heeft zich alles al afgevraagd, wat kan, maarwaarschijnlijk is het niet. Ik vraag mij af, denkt Labarbra, waarom Totala daar staatte leunen tegen een haltepaal van de metro, muziek op zijn kop, en waarom Onnonohier staat, drum achterop zijn fiets. Meisje rijdt rondjes, straatorkest aan de overkantvan de straat, auto's. En ik. Ergens, hoort Labarbra de stem van Onnono met nadrukzeggen. Vergenoegd roffelt hij met zijn vingers op de zijkant van de trommel. Watzei je, zegt Labarbra de woorden langzaam en overdreven zorgvuldig uitsprekend.Een jongen met haast en een in een gitaarkoffer opgesloten zittende gitaar looptvloekend langs Labarbra en Onnono in de richting van Totala. Verdwijnt in de tunnelvan de metro, vergetend dat de trap een roltrap is. Wil je, vraagt Onnono opeens,even mijn fiets vasthouden Labarbra. Ik heb namelijk de standaard, die hartstikkevastgeroest zat, omgebouwd tot pin van de klopper van het drumpedaal. Labarbrahaalt haar schouders op, zoals je wilt. Ze maakt aanstalten om de fiets te gaanvasthouden. Gewoon een gevulde pingpongbal er op en een zadelveer er aan, geenkunst aan. Ja, jaja, het zal wel. Labarbra neemt de fiets van Onnono over. Dat doetme er overigens aan denken dat ik het zadel nog weer op de fiets moet zetten,pingpongen deden we toch al nooit meer, zegt Onnono. Dus daarom zit er geen zadelop, constateert Labarbra, om toch maar iets te kunnen constateren. Zij hoort Onnonomet harde stem iets

Tjibbe Joustra, Superpop

373

achter haar zeggen, wat ze niet verstaat omdat ze naar het langskomende nog steedsrondzingende meisje luistert. Haar tekst is nog hetzelfde als tevoren, maar Labarbrahoort hem nu voor het eerst. Is haar tekst misschien het spiegelbeeld van Onnono'stekst, in zekere zin.

Labarbra draait zich om, om te kijken of Totala nog tegen de halte geleund staat. Ditis inderdaad zo. Verder is er niets aan hem te zien wat eerder ook al niet aan hem tezien was. Stadspak, haargordijn, muziekmeester. En dat is, gaat Onnonoonverstoorbaar verder, een.Met een zwaai trekt hij de drum los van de bagagedrager,zet het ding met een holle bons op de stoep. Iemand van het straatorkest aan deoverkant klapt instemmend in haar handen, terwijl de muziek gewoon doorgaat.Onnono draait zich naar het orkest om, maakt een buiging, stoot nog net niet zijnhoofd tegen de fiets die nog steeds door Labarbra wordt vastgehouden. Man kijktoch uit. Labarbra geeuwt met wijdopenmond, de speekseldraden tussen haar tandenglinsteren in de zon, haar warme adem.Wie heeft er wel eens een knalhete gloeiendepingpongbal gegeten. Vooruit jongens, ga ergens anders spelen wil je, zegt Labarbrategen drie kinderen die luidruchtig tegen de op de stoep staande trommel proberente trappen. Pingpik. Pongbal. Een wegrollende lege spuitbus. De kinderen zijn eeneind verderop blijven staan, in de buurt van Totala en de ingang van de metrotunnel.De eerste grijnst hen aanmoedigend toe. Onnono kijkt zoekend om zich heen. Zouje die fiets niet eens ergens neer gaan zetten of anders wegrijden, er mee verdwijnen,zegt Labarbra. Ze doet of ze de fiets nog vasthoudt. Onnono doet of hij de fiets vanhaar overneemt. De fiets valt op straat, vlak voor het rondzingende meisje.

Tjibbe Joustra, Superpop

374

Wat is hier aan de hand. Schaterend trekt een ander meisje haar hoofd terug uit hetomlaag gedraaide deurraam van een langzaam voorbijrijdende auto waar werkelijkdeze tekst op blijkt te staan. Mooi meegenomen. Nou ja, hij was toch al niet meercompleet, zegt Onnono, schouderophalend dewegrollende bel van zijn fiets nakijkend.De losgebroken bel volgt de handzame meeneemauto. Samen rollen ze het beeld uit.Dood verveel, zingt het zingende meisje. Zij is over de gevallen fiets van Onnonoheen gevallen, zit nu wijdbeens midden op straat. Haar fiets ligt bovenop die vanOnnono. Het meisje wrijft met haar handen over haar huid, veegt door de er opgeschreven tekst. Schijt zeg, zegt Onnono, tersluiks omkijkend naar Labarbra, diemet afgewende blik haar handen door haar haren haalt. Kijk, Onnono bukt zich,probeert de fietsen van elkaar te scheiden, zeggen de drie kinderen die nog steedsniet verdwenen zijn, tegen elkaar. Het lukt Onnono niet ondanks grote kracht defietsen van elkaar te halen, maar wel ze op de stoep te trekken. De straat is voor derijerij, zegt hij terloops tegen het nog steeds op straat zittende meisje van de fiets.Lang leve de rijerij, zingt het meisje daargelaten. Fout, fout, roepen de kinderensamen met Totala in koor. Is hij zijn muziekmeester al kwijt? Labarbra heeft haarharen losgelaten, kijkt naar het zittende meisje. Het straatorkest aan de andere kantvan de straat speelt een lied dat maar doorgaat en maar doorgaat tot het eindelijkergens ophoudt. Eh? Onnono kijkt Labarbra aan, die hem iets gevraagd heeft watonachterhaalbaar blijft. De straat is om te lopen te zitten te spelen te liggen en vande zon te genieten, zingen Totala en de kinderen. En dat is twee, zegt Onnono engeeft een trap tegen de zijkant van de trommel, die onmiddellijk in beweging komt,en in de richting van natuurlijk de metrotunnel begint te rollen.

Tjibbe Joustra, Superpop

375

Labarbra spitst haar lippen. De kinderen juichen. De drum lijkt de ingang van detunnel te missen. Hoewel zij wel steeds sneller is gaan rollen. Dat komt waarschijnlijkdoordat de stoep hier niet helemaal recht ligt, waterpas is, maar afhelt naar de ingangvan de metrotunnel, zodat je er vanzelf als het ware naar toe wordt getrokken, begrijpje wel. Labarbra kijkt verbaasd op naar iemand die zich opeens met dit waar het hierover gaat bemoeit, komt bemoeien, en vergeet daardoor aanOnnono te vragenwaaromhij een schop tegen de drum heeft gegeven. Labarbra zuigt speeksel in haar mond,sluit haar ogen half, veinst langs de bemoeizuchtige iemand heen te kijken. Voordatje het weet zit je er in.

Labarbra bevochtigt haar middelvingermet spuug, maakt aanstalten om om de iemandhet metro bemoeimeisje heen te lopen. Zij doet het, komt achter het meisje uit, ja,begint aan haar strak zittende blanco broek, die van het meisje dus, te trekken, stroopthaar naar beneden van haar billen af, idem. Het meisje had niks in de gaten, hetgebeurde achter haar rug, zingt het straatorkest nu duidelijk verstaanbaar aan deoverkant. Labarbra trekt de billen van het meisje uit elkaar. Haar huid voelt eigenlijkheel mee aan nee, anders, het valt best mee hoe haar huid aanvoelt. Labarbra gooitmet een hoofdbeweging haar haren naar achteren, likt nog een keer langs haar vinger,duwt deze met een plotselinge, soepele stoot in het bloot getrokken poepgat van hetmeisje, dat een kreet slaakt en opgewonden begint te giechelen, butt jabbing.Wanneereen en ander echter tot haar door lijkt te zijn gedrongen, maakt ze een loswringendebewegingmet haar onderlichaam, springt met plopgeluid vooruit, staakt het bemoeienen wil al struikelend haar broek omhoogtrekken. Ondertussen maakt zij de nietsbegrijpende Onnono uit

Tjibbe Joustra, Superpop

376

voor lul. Labarbra recht haar rug, neemt een kom water met een rozengeurendehanddoek aan van iemand die niet herkendwil worden, gaat haar vinger schoonmaken.Dank je. Nadat zij de wasset aan de gedienstige heeft teruggegeven, concentreert zijzich opnieuw op het zich voor haar ogen afspelende tafereel. Aan de ene kant vanhaar, aan de overkant van de straat, het straatorkest, dat aan een lied is begonnenover een meisje dat, die, wou gaan varen als lichtmatroos en latervrachtwagenbestuurster werd. Op het midden van de straat zit nog steeds het meisjevan de fiets. Aan de stoeprand een wafel van twee fietsen. Onnono, de wegrollendedrum nastarend, die zich nu schuin voor Labarbra bevindt, vlakbij de ingang van demetro, vlakbij de plaats waar zich nog steeds Totala en de kinderen ophouden. Verderhet weghollende bemoeimeisje, voorbijgangers, auto's, huizen, huizenwand, waagof stadspoort, stad.

Gevecht van de stad tegen de zon. Gevecht van de metro tegen de tunnel en detrommel van Onnono. Die, de drum, voor de ogen van de toeschouwers slingerendvoortrollend, de ingang van de tunnel lijkt te gaan missen. Dan komen de kinderenin actie. Wie van de drie zal het eerst de drum bereiken. Ikke. Nee ikke. Ik. Dekinderen komen alledrie tegelijk bij het doorrollende rolronde ding aan, en wetenhaar koers zo te veranderen dat de trommel de tunnelingang niet meer missen kan,schreeuwt Totala boven het plotseling uitbarstende rumoer uit. De kinderen springendansend in het rond.Wie heeft de drum in het wijd opengesperde gat zien verdwijnen,denkt Labarbra. Het holle gebonk van iets dat een roltrap afstuitert, het orkest aande overkant van de straat dat zijn ware gezicht laat zien en een nummer speelt vanThe Artsiders zoals bv Art/One To Me, Art/Alter Ego of

Tjibbe Joustra, Superpop

377

Art/Burgwallen. Het op straat zittende meisje zingt swingend door alles heen eennieuwe tekst, die zij, terwijl iedereen de andere kant opkeek, met een vette viltstiftop haar lichaam heeft geschreven, dwars door de gedeeltelijk uitgewiste oude tekstheen. Lichaamstaal, lijflied, huidspraak. Onnono merkt luidkeels op dat zowel zijndrum als de drie kinderen en de muziekmeester van Totala verdwenen zijn.

Wat doen twee opduikende onbekenden die elkaar zomaar tegenkomen. Eenvoorbijganger verbergt zijn ogen achter een pas gevonden zonnebril, de stadweerspiegeld. Simpel, die ontmoeten elkaar. Fatala zucht, ziet ergens een meisjeergens naar zoeken, weer iemand anders ziet ergens een halve groep die ergens naarzoekt. De andere helft. De iemand verwijdert zich haastig midden op het wegdekvan de straat die dezelfde naam heeft als een woning waarin geraden wordt, en looptin de richting van een zich paleis noemend bouwwerk. Daar waar nog iemand anderszich op de hoek van de straat aarzelend ophoudt, maakt de eerste iemand het bekendeafvraaggebaar, waarna hij triomfantelijk om een andere hoek verdwijnt, maar nietnadat hij zijn spoor heeft uitgewist dan wel geblokkeerd. Fatala schudt haar hoofd,voelt aan haar om haar billen spannende doorzichtige rokje, ontdekt dat, wanneer zijhaar ogen over het straattafereel laat glijden, deze tekst op de zijkant van een tramdie wel erg hard aan komt rijden geschreven staat. Met tegenzin vraagt ze zich bijnaaf wat er aan de andere kant op de tram zal staan, die nu op de brug schuin voor haarbezig is met tot stilstand te komen. Als dit tenminste een juiste omschrijving is voormet geblokkeerde remmen gillend over de rails schuiven, vonkspattend en belratelend,passagiersopstuwend richting bestuurster, die met een platgedrukte neus tegen devoorruit

Tjibbe Joustra, Superpop

378

zit onder het getal van de tram is dertien. Fatala hoort, als de tram stilstaat, dat eenjongen die toevallig langs wandelt, nadrukkelijk de tekst op de zijkant van de tramvoorleest, daarna de rijstijl van de bestuurster vergelijkt met die van een anderebestuurster. De jongen barst in een hikkend gelach uit, wanneer iemand in een metgrappen versierd pak hem een grap verkoopt. Wat is de grap, denkt Fatala, men ishier toch niet bij elkaar wegens de schaterij, schaterlust. Alles wordt nu evenoverstemd door een claxonserenade die een jongen in rood zijnd autootje brengt aaneen meisje dat door vele anderen omstuwd wordt in het voorstuk van de tram. Dit istenminste een aannemelijk lijkende verklaring, zegt de weer wat tot bedaren gekomenjongen van de hikkende lach en het voorlezen van de tekst op de tram.

Of vind je van niet soms, leest hij opnieuw een tekst voor, die deze keer op deachterkant van het rode autootje blijkt te staan dat met een boog om de stilstaandetram heen rijdt, en dan gelukkig snel in de verkeersdrukte verdwijnt. Fatala ziet datiemand die zijn ogen niet langer verbergen wil, zijn zonnebril van zijn neus grist endeze achteloos over zijn schouder midden tussen de voorbijgangers gooit. De figuur,die met opgeheven blik doorloopt, krijgt van een meisje dat onverwachts ergensbovenop gaat staan, haar hoofd onder zijn kin gestoten. De jongen zonder zonnebriltuimelt wankelend achterover, het meisje voorover, bovenop het meisje op wie zijal lag voordat ze opeens bovenop haar ging staan. De meisjes barsten in eenverwarrend geproest uit. Wie ligt er nu ook midden op de stoep. Op elkaar. Latenwij ons er niet druk over maken, leest de jongen die nog maar steeds naast Fatala isblijven staan, hardop de tekst voor die een meisje op haar buik heeft geschreven.Fatala, wie het voorlezen van de

Tjibbe Joustra, Superpop

379

jongen gaat vervelen, ziet dat als het meisje met de tekst op haar buik niet zwangeris, zij iets anders moet wezen. Weet je, zegt het tekstbuikmeisje tegen een jongendie een tekst op de rug van zijn hemd heeft en naar iemand anders luistert. Of ze nogmeer zegt. De jongen naast Fatala legt de toppen van zijn vingers op haar billen. Eenvoorbeeld van verkeerd zien, voelen. Die ene jongen had helemaal geen tekst op zijnrug, dat meisje ook niet, maar wel op haar buik. Zo heeft de jongen naast Fatalahelemaal niet zijn vingertoppen op haar kont gelegd. Hij holt nu, hoofd in de nek,achter een, wat is het, aan, ding dat laag en oorverdovend boven de stad wegvliegt,en waar blijkbaar heel wat op te lezen staat. Opgelucht kijkt Fatala van de blauween alweer leger wordende lucht naar de jongen de jongen na. Hierna ziet zij eenzoekendmeisje een vindendmeisje worden.Wat zal zij met de twee zojuist gevondenzonnebrilhelften doen. Fatala zal proberen de straat over te steken.

Nu is ze aan de andere kant. Zij zoekt zich een weg tussen de rondlopende figurenop de stoep in de richting van het zich paleis noemende stadhuis nee bouwwerk,waarbij ze langs de nog steeds stilstaande tram zal komen, op de brug over de grachtdie ze nu bereikt. Fatala steekt de straat die aan deze kant van de gracht loopt over.Zij loopt de brug op, het is er nog drukker dan daarnet op de stoep, omdat depassagiers van de tram die stilstaat naar buiten zijn gekomen en nu op de stoep zijngaan zitten. Deze passagiers houden namelijk een zitstaking. Ojanja, die met zijntekstverwerker op zijn buik tegen de brugleuning staat, bijt op zijn tong. Totdat detram zal verder rijden zullen zij hier rustig blijven zitten, kan hij echter niet nalatener nog gauw aan toe te voegen. Hij probeert de vernietigende blik die Fatala in hetvoorbijgaan

Tjibbe Joustra, Superpop

380

op hem werpt te ontwijken. Dus jij hebt je al die tijd aan het oog onttrokken hierachter die tram. Fatala maakt een beweging naar haar mes. Ojanja klapt hettoetsenbord van zijn tekstverwerker op en maakt zonder verder iets te zeggen dat hijwegkomt. Hee lul, roept een opzij geduwdmeisje hem na. Fatala spuugt op de stenen,duwt haar zonnebril recht, streelt het heft van haar mes, gaat verder waar zij geblevenwas. In de tram wil de daar alleen achtergebleven bestuurster met de onderkant vanhaar hemd een vetvlek aan de binnenkant van de voorruit wegpoetsen, zeggen de opde stoepstenen zittende passagiers tegen elkaar. Zij trekt haar hemd zo hoog op dathaar tieten te voorschijn vallen. Fatala zet zich in de weinige ruimte die defigurenmenigte om haar heen vrijlaat af voor een sprong over de groep zittendepassagiers heen. De sprong. Na het springen in verschillende richtingen strijkt Fatalahaar haren uit haar gezicht, recht haar rug. Groep zoekt naar uitbreiding zodat er nietmeer overheen gesprongen kan worden. Dit is de tekst die een van de zittendepassagiers een passagier die een grote gebutste trommel bij zich heeft toeroept.Likkers en trappers fuck you, hijgt een langs trappende fietsster tussen tram en stoepdie nergens bij hoort, maar toch voorbijkomt. Niemand verstaat het, vanwegeverkeersgeraas, straattumult, geroezemoes, het gesloopt en weer opgebouwd wordenvan bouwwerken, alles door elkaar heen. Opzij kijkend leest Fatala de tekst die aandeze kant op de tram staat. Het is het doel, de bestemming, van deze vervoering omzich voor wie er buiten staat, of zit, in raadselen te hullen. Waarom stopte de tramtrouwens zo abrupt. Blokkade opgeheven.

Terwijl Fatala zich zonder verdere interesse van de tekst afwendt, rijdt de tram metdichtdraaiende deuren plotseling

Tjibbe Joustra, Superpop

381

verder, de zon tegemoet. Van het luidkeels protest van de op de stoep achtergeblevenpassagiers trekt niemand zich iets aan. Fatala loopt naar de leuning van de brug, gaater met haar gat ver naar achteren in haar bilspannende doorzichtige rokje over leunenen kijkt uit over de gracht. Vanonder een driedubbele boogbrug een eind verderopkomt al gauw een toeristenboot aanvaren. Dichterbij gekomen blijkt het eenbaggerschuit te zijn. In de overvolle laadbak wordt spetterend een vette moddershowgegeven. Fatala ziet modderfonteinen omhoog spuiten voor haar ogen. Of is hetanders. Met bijna dichtgeknepen ogen achter haar zonnebril, kin tussen haar handenleunend op de brugleuning, tuurt Fatala over het water.Wordt daar geenmoddermeisjeuit de gracht opgevist door een jongen in een of andere caféfunctie die een blad metlege glazen serveert op een terras onder de zon. Een verdachte figurante schrijft haarnaam niet in drijfzand maar op steen. Of nog iets anders.

Handleiding om zonder gids te leven. Fatala houdt de tegel, pleinsteen van het pleindat zijn naam geeft aan het bouwwerk dat erachter ligt en dat een stopplaats is voortreinen, trams, bussen enz, voor Animee omhoog, laat hem achteruitstappend op destenen van het plaveisel waarop ze staan vallen. De steen breekt in drie ongelijkestukken. Animee bukt zich, pakt het kleinste stuk op. TE LEVEN staat er op. Zij richtzich op, kijkt even rond in de langstrekkende menigte om hen heen, besluit hetsteenstuk aan te bieden aan een meisje met een trek om haar mond van mooiheid.Asjeblieft, een steen voor jou zo hard als de stad, zegt Animee tegen het hooghartigvoor zich uit blijven kijkende meisje. Animee steekt haar het stuk van de pleinsteentoe. Het meisje maakt ogenschijnlijk zonder te kijken, een afwerende beweging methaar hand, de steen

Tjibbe Joustra, Superpop

382

valt opnieuw, zonder te breken, de tekst naar beneden. Op de onderkant die bovenligtstaat niets. Schrijfsteen, eenzijdig. Fatala kijkt het in de ingang van het stationverdwijnende meisje niet na, maar hoort haar al struikelend op haar billenterechtkomen wegens een ontbrekende steen ergens in het plaveisel. Stommevierlippige koe. Of zijn het er nu zes, denkt Fatala. Telzucht rekenlucht.

Animee laat, ondanks de val van de zopas geweigerde steen, haar zilveren gezichtstralen in de zon. Fatala pakt de twee grootste steenstukken op, gaat er mee op heteerste stuk steen staan, balancerend op de punt van een voet. Ze kijkt om zich heen,de twee stenen in haar handen langs zich heen en weer zwaaiend of ze een doel zoektom ze naartoe te gooien. Hee, roept zij naar een jongen die ze in de massa ontdektheeft. De jongen loopt niet alleen in gedachten met zijn handen diep in zijn zakken,en lijkt een andere jongen die er net zo bijloopt op een haar na te missen. Uitstekend.De eerste jongen kijkt op, ziet Fatala die hem dwingend aankijkt, en botst tegen detweede jongen op. Samen vallen zij ieder een eigen kant op. Resoluut stapt Fatalavan haar steen af. Animee raapt hem op, eensgezind banen zij zich een weg naar desuffig overeind krabbelende jongen die zoekend om zich heen kijkt waar de anderejongen gebleven is. Houd deze eens even voor ons vast wil je, zegt Fatala tegen dejongen als ze hem bereikt hebben. En ga hier dan op staan, zegt Animee. Zij gooithaar stuk pleinsteen bijna op de voeten van de jongen.Werktuiglijk pakt hij de stenenvan Fatala aan. HANDLEIDING OM. ZONDER GIDS. Hij stapt, vooruit geduwd doorAnimee, op TE LEVEN, dat nu weer bovenligt. Hierop lachen de meisjes de jongenbemoedigend toe, hij wil misschien hetzelfde doen, maar te zien is dit niet.

Tjibbe Joustra, Superpop

383

Animee en Fatala hebben zich omgedraaid, lopen onder de voorbijgaande aanrakingenvan de vele figuren om hen heen terug naar ongeveer de plek waar ze eerder waren.Het lijkt wel of ergens achter hen iemand het niet met zichzelf eens is, en iemandanders na een val weer te voorschijn komt, maar ook dit is niet met zekerheid tezeggen.

Zoals je weet heeft het even weinig zin om dingen te zeggen die waar zijn, als omdingen niet te zeggen die niet waar zijn. De jongen die een meisje deze woorden inhaar oorschelp fluistert, struikelt bijna over de ver vooruitgestoken benen van eenhalfware schoenpoetser, die tegelijk voor de uitgang en voor de ingang van het stationzit. Dit brengt ons op het volgende onderwerp, fluistert het meisje terug naar dewankelende jongen. De twee lopen al verder communicerend uit beeld. Fatala zieteen meisje aankomen balancerend met een doormidden gebroken zonnebril op haarneus, en eenmeisje dat op wiebelende hakken een stoeptegel tegen haar tieten gedruktvoor zich uit draagt. Zij zal blijken iets niet te zijn, wat omgekeerd niet voor de steengeldt.

Dit lijkt mij nou eens een bijzonder aangename manier van kennismaking, roept eenpassante uit die zojuist tegen een andere passante is opgelopen. Iemand die met eenfiets het station probeert binnen te fietsen zonder af te stappen, rijdt tussen de tweemeisjes passantes door het station in. Ja kunst zeg probeer het eens zonder fiets. Demeisjes verlaten elkaar in tegengestelde richtingen. Ik denk, zegt Animee tegen Fatalanadat zij haar ogen van het tafereel dat nu voorbij is heeft afgewend, ik denk dat dietweemeisjes elkaar nou nog niet kennen. Nou en, antwoordt Fatala, kenden ze elkaareerst wel dan.

Tjibbe Joustra, Superpop

384

Op dit moment loopt het meisje dat op hoge hakken een stoepsteen draagt tegenAnimee op. Animee draait zichmet een ruk om, wat krijgen we nou. Oja, zegt Fatala,we waren alweer vergeten dat we haar net al zagen aankomen. Nou, zegt het meisjemet de steen, ik loop hier dus al zo lang mee rond, dat ik hem bijna had laten vallentoen ik tegen je opliep, sorry hoor. Zij is nog niet uitgesproken of ze laat de tegel losdie op de pleinstenen in stukken valt. Animee en Fatala springen tegelijk opzij. Devoorbijgangers waar ze tegenop botsen heffen spontaan het lied van de eendrachtaan waarvan iedereen de melodie en tekst kent. Dit moet zijn de voorbijgangers inde buurt duwen, zonder uitzondering zich opgebotst voelend, de beide meisjes terugnaar het meisje dat haar steen heeft laten vallen. Hierbij zwijgt men. Bijzonderaangenaam, denkt Fatala. Ze wil haar mes trekken. Animee schudt van nee, haarzilveren borsten en de ringen schudden mee, het meisje van de stoepsteen kijktverdrietig naar de stukken aan haar voeten. Kom op joh, wees blij dat je hem noukwijt bent, wie weet hoe ver je anders nog met dat ding had moeten lopen voor jehem had kunnen laten vallen, zegt Animee tegen het meisje. Zij kijkt haarnietbegrijpend aan, het meisje.

Maar ik ben geen steenbesteller, het is mijn taak om die dingen alsmaar rond tedragen, zegt ze na een ogenblik van gespreksstilte met een berustende ondertoon inhaar stem, of liever uit te dragen, zoals mijn opdrachtgever die zogenaamde zak hetnoemt. Omdat ik niks anders kan. Zou kunnen, vult Fatala aan, het meisje nu wataandachtiger opnemend. Je bedoelt je zogenaamde opdrachtgever, zegt Animee, ikdenk dat ik die wel ken, is het niet iemand die overal werk van maakt. Nee, zegt hetmeisje aarzelend, ik geloof van niet. Juist,

Tjibbe Joustra, Superpop

385

beaamt Fatala, niks geloven, maar alles aannemen. Wanneer het de moeite vanaanpakken loont tenminste. Hierop buigen de drie zich over de zaak van de stoeptegel.Fatala schuift een paar stukken van de niet in drieën gebroken steen met haar voetwat dichter naar elkaar toe. Ze schudt haar hoofd, richt zich op, kijkt recht in hetgezicht van een jongen die ze vroeger goed gekend heeft. Het is duidelijk dat zijelkaar nu niet meer kennen. Wanneer de jongen vlug doorgelopen is, zogenaamdmet een bijna niet te tillen zak haast in zijn hand, bukt Fatala zich vliegensvlug omeen stuk van de gebroken stoepsteen op te rapen. Zij gooit dit vervolgens ergens naartoe. Het meisje van de steen giechelt verrukt, strijkt met haar vingers even doorFatala's haren. Iedereen strijkt elkaar even door elkaars haarbossen, denkt Fatala.Animee glijdt met haar vingers over de koele paint op haar schedel en haar gezicht.

Demeisjes horen iemand keihard au verdomme kut roepen, gevolgd door een zonniggelach aan alle kanten. Fatala en het stoeptegelmeisje. Fatala en het stoepsteenmeisjelijken zich tot elkaar aangetrokken te voelen, zeggen twee jongens die vlak langshen heen lopen tegen elkaar. Zij spreken om de beurt een woord uit, totdat er eenvolledige zin ontstaan is. De jongens lopen verder. Hoe komen de meisjes aan hungulzig zoenende lippen. Animee neemt ondertussen de tijd om de stukken steenrondom haar voeten te bekijken. Wanneer zij uitgekeken is, krijgt zij van een jongenmet een klootzak op de rug een duw in de rug, zodat ze voorovervalt, tegen Fatalaen het meisje van de tegel aan. Klootzak. Verwonderd blijft de jongen staan, kijktvan de een naar de ander, waarbij zijn zak elke beweging volgt. Hij brengt tenslotteiets uit wat door niemand verstaan wordt. Op de waarschijnlijk niet gestelde vraagvan de jongen antwoord Animee dat het hier

Tjibbe Joustra, Superpop

386

om te beginnen om eenmisverstand gaat. Klootzak op de rug moet natuurlijk gewoonrugzak op de rug zijn. Dan, voor het vervolg, wil zij dreigend op de jongen toelopenom met hem de duw in de rug te regelen, maar wordt door Fatala tegengehouden diehaar hand op het heft van haar mes gelegd heeft. Animee houdt zich in en Fatalabedenkt zich, bukt zich, raapt het grootste brok steen van het plein op. Ze gaat hiermeeop de jongen af, houdt het treiterig voor hem omhoog, steekt het hem daaropgebiedend toe. Gehoorzaam steekt de jongen zijn handen uit en pakt het zware dingvan haar aan.

Animee schopt een van de achtergebleven stukken stoeptegel tussen de benen vande figuren van de menigte door weg. Tegelijk krijgt iemand bij de ingang van hetstation het in zijn hoofd om onmiddellijk alle vertrek- en aankomsttijden van detreinen met dreunende stem op te zeggen. Wanneer je noch vertrekt, noch aankomt.Oplossing van plaatselijke problemen, denkt Fatala. Ze kan de jongen die de steenheeft aangepakt nergens meer ontdekken en ook het meisje van de stoeptegel is erniet meer. Met opgetrokken afgeschoren wenkbrauwen, wat dus natuurlijk nauwelijkste zien is, kijkt Animee haar aan. Vragend. Woordloos mededelend. Fatala weet hetook niet. Wat is wel gebleken, en wat niet.

Vanuit de warme schaduw van het busdek en de stationskap boven hem tuurt Totalaover de kade achter het station, over het stadsstrand daarachter aan zijn rechterkant,over de steiger van de pont aan zijn linkerhand en tenslotte over het water naar deoverkant. De naam van het water is de overeenkomst tussen zij en hij. Totala peutertmet zijn vinger in zijn neus, leunt in gedachten met zijn kont tegen de stevige

Tjibbe Joustra, Superpop

387

stationsmuur. Fatala die aan de overkant van de rijbaan op de kade bij het punt waarhet stadsstrand ophoudt naar Totala zit te kijken, ziet hem plotseling door de schijnbaarvanzelf openschuivende deuren die het binnenste van het station begrenzen en tegenhet buitenste beschermen, achterover de ruimte daarachter in vallen. De deuren sluitenzich weer zoals zij opengingen, Totala aan de buitenwereld onttrekkend. Fatala zuchten strekt haar benen voor zich uit. Achteruit een station binnenvallen, denkt zij,terwijl zij tevergeefs een gevoel van aan luiheid grenzende loomheid en een gevoeldat dat niet is van elkaar probeert te onderscheiden. Het geval wil dat Totala moetuitzoeken in hoeverre het station als zowel punt van vertrek als aankomst detussenliggende afstand en tijd overbodig maakt, hoort ze haar zus Fanata op gemelijketoon tegen Animee zeggen. De twee hebben waarschijnlijk niets van Totala'sverdwijning gemerkt, omdat ze de andere kant op zitten te kijken, over de pontsteiger,het water, de overkant. Hoeveel groter wordt de kans op verdwijnen wanneer je ermet je rug naartoe zit. Ergens op het midden van het water lijken de twee ponten,die maar niet ophouden met heen en weer te varen, elkaar tegen te komen zonderelkaar voorbij te varen. Op de rand van de steiger laat een figuur met een onbewogenuitdrukking op haar gezicht een stuk steen dat vol met oplossingen staat in het watervallen.

De tegel of steen die alleen papier vasthoudt wanneer hij er bovenop ligt. Fatala plukteen onwaarschijnlijke stadsbloem van tussen de stenen van de kade. Nee, ze laat debloem zitten waar ze zit. Behoed de bloem, die eenzaam op de grond van de stadnaar de lucht en de zon groeit, denkt Fatala, half spottend. Zij trekt haar hand die zenaar de nogal onooglijke

Tjibbe Joustra, Superpop

388

bloem heeft uitgestoken maar weer terug. Eigenlijk had zij er toch niet bij gekund,maar moeten opstaan, of een stuk over de stenen schuiven, met haar gat de straatopschurend. Fatala kom opman, de pont komt er zo aan, roept Fanata zich omdraaiendhaar toe. Zij zit met een arm om Animee heen een eind verderop, waar de kade inde steiger naar de pont overgaat. Fatala maakt een sussende beweging naar haartweelingzus, die alles moet relativeren maar evengoed wat anders betekenen kan.Maar Fanata heeft zich alweer omgedraaid. Fatala blaast haar wangen bol, duwt haartong tussen haar lippen naar buiten, gezicht, geen gezicht. Toet. Mondscheet.

Het station en de pont, gevaren. Fatala schrijft deze haar zojuist ingevallen regel ineen blanco gedichtenbundel die opengeslagen voor haar op de stenen blijkt te liggen,zo, dat de bloem er in het verlengde van groeit. Fatala likt haar lippen vochtig. Voorzover een blanco gedichtenbundel dan een gedichtenbundel kan zijn natuurlijk. Hadje trouwens wel in de gaten dat zij, Fatala, al de hele tijd een potlood in haar handhad. Bij nader inzien besluit zij om de regel toch maar niet op te schrijven.

Onzichtbaar achter haar, in het station, hoort Fatala iemand op zo'n schelle toon tegeniets protesteren, dat het zelfs door de gesloten stationsdeuren en het verkeerslawaaivanonder de kap van het station heen klinkt. Hoe kan ik deze vloer nou met ditvloerschrobapparaat. Wanneer iedereen nou voor elkaar opzij gaat. Een erg kleinautootje dat het geluid van een grote nadoet, overstemt langsrijdend de rest van detirade. Fatala buigt zich opnieuw potloodsabbelend over de dichtbundel naast debloem, wat volgt komt, tikt Ojanja

Tjibbe Joustra, Superpop

389

met een zelfingenomen uitdrukking op zijn gezicht op het toetsenbord van zijndraagbare tekstverwerker. Toch nog een geluk dat Totala de aandacht van mij heeftafgeleid in deze stationsruimte. Ojanja strijkt met zijn vinger langs de plooi van zijnmet palmbomen versierde korte broek.

De hoofden dicht naar elkaar toe gebogen zijn Animee en Fanata een gesprekbegonnenwaarvan de inhoud niet tot hier doordringt. Over de bloem valt een schaduw,daarna over de dichtbundel zonder woorden.Wat heeft een schaduw die over woordenvalt die nog niet geschreven zijn met die woorden zelf te maken. Is een schaduwwoordgeen zonwoord. Kunstlichtletters. Lamp. Woord in het donker opgetekend,papieraftastend. Of woord geboren, in het duister dromend van de zon, maanwoord.Oh letters, gedachten verwoordend. Potlood. Verdomme. Ik ben de hand die opschrijft,op wil schrijven, bedenkt Fatala bijna tegen haar zin deze regel die maar gedeeltelijkmet de werkelijkheid overeenkomt. Doel van onverwoordbaarheden is in ieder gevalniet alleen dat ze ook onverwoord blijven. Neem nou, denkt Fatala sabbelend aanhaar potlood, een gedachte waarvan vorm en inhoud groeien, zal dan de kans dat degedachte zich ook verwoordt, zich in woorden laat uitdrukken, vangen, ook groterworden. Of anders. Spreek zwijgende. Ben ik helemaal met je eens, want mijnaanwezigheid kan ik aan je duidelijk maken zonder dat mijn schaduw van je schriftverdwijnt. Is dat jouw schrift. Fatala die zich tongpunt tandenbijtend op het woorddat geschreven zal moeten worden geconcentreerd heeft, hoort de zojuist door destem van de over haar papier vallende schaduw gesuggereerde tekst niet. Het woorddat geschreven wil worden laat zich niet vervluchtigen door al dan niet werkelijktaalgeluid. Verrek, denkt Fatala. Nou

Tjibbe Joustra, Superpop

390

ja. Geluid vraagt om stilte, neuriet de schaduwscheppende figuur onhoorbaar inzichzelf. De figuur voelt in een van de zakken van zijn straatbroek of er iets in tevinden is om te vinden. Diept er een opgevouwen en kreukelig vel papier uit op,waarvan hij niet zegt wat het is en hoe hij eraan gekomen is, en dat hij nu op destraatstenen laat neerdwarrelen. Hij, de figuur, verplaatst zich hierbij een beetje,zodat zijn schaduw alvast van de bloem afglijdt. Dromend van geen bloem in koeleschaduwen. Bloed. Moedeloos laat Fatala haar potlood zakken, laat de oorzaak vanhet vallen van de schaduw over haar onbeschreven dichtbundel tot zich doordringen,terwijl het vel papier ergens achter haar en de figuur op de stenen terecht komt. Waarhet wacht tot het misschien opnieuw gevonden wordt. Opengevouwen, gelezen, wieweet.

De bus is gestopt onder een verzengende middagzon. Aan de linkerkant is nu eenverlaten straat te zien, die precies haaks op de bus staat, en ernaar toe of vanaf lijktte leiden. De straat loopt rechtuit, is droog en stoffig, vervallen, met aan beide kanteneen smalle stoep langs raamloze ononderbroken lage bakstenen loodsen of fabrieken,en lijkt door te lopen tot net zo'n straat die er aan het einde loodrecht mee kruist.Geen schaduw. Geen groen. Wachtend. Op hetzelfde ogenblik dat ik voel dat de busweer vertrekken gaat, zie ik Mar aan de rechterkant de straat inlopen. Wanneer debus wegrijdt zal ze achterblijven. Ik probeer op te staan, op het raam te slaan, maarbeweging blijkt niet mogelijk. De bus zal vertrekken. En Mar zal achterblijven.Onwetend, zonder om te kijken. De zon staat nog steeds even hoog boven mij. VanMar is nog altijd geen spoor. Waar en wanneer waren wij in welke ruimte en tijdonderweg. Wanneer alles verdwenen is, zal alles opnieuw beginnen. En dan. Danzal zich niets herhalen

Tjibbe Joustra, Superpop

391

want alles is eenmalig, maar tegelijk zal alles weer hetzelfde zijn. Maar je zult hetniet weten. Vergeten is de oplossing van het raadsel verdwijnen.

Nog altijd strekt de witte brandend hete zonwereld zich om mij heen uit. Het zand,naar alle kanten. Het zand, dat aan mijn voeten blijft plakken. Het zand, dat niet aanmijn voeten blijft plakken. Ik knipper met mijn ogen en zie op de rand van de verte,op de rand van datgene wat nog gezien kan worden, recht voor mij uit iets bewegen.Of iemand. Hoe wonderlijk, op de eindeloze leegte en lengte van de horizon precieshet punt voor mij. Hoe toevallig kan het toeval zijn. De verte. Op de rand vanverdwenen. Natuurlijk is het Mar. Zij. Ze loopt nog altijd voor mij uit, ergens,daarginds. Ik versnel mijn pas, probeer dit, want afstand is dat wat je overwinnenmoet. Of kunt. Afstand. Of is het iets anders.

Onwillig kijkt Fatala op, volgt de schaduw met haar ogen over haar papier enkadestenen. Het is het water, hoort ze Animee tegen haar tweelingzus Fanata zeggen,we bestaan toch ook niet grotendeels uit aarde of lucht. Heb je die bloem gezienvreemd niet, gaat de figuur naast Fatala opeens verder. Ik ken geen bloem van naam,toch ken ik de bloemen wel. Roep de bloemen en zij zullen zwijgen. Met een rukkijkt Fatala vol overwonnen tegenzin opzij. Natuurlijk, wie het niet is Onnono is hetwel. Ze vertrekt haar mond, weet even geen verdere gezichtsuitdrukking te verzinnen.Put uit beperkingen. Mogelijkheden genoeg, zegt Onnono. Hij kijkt met zijn handendiep in de zakken van zijn straatbroek op Fatala neer. Grijnst tevreden naar dedichteres. Ergens op het water klinkt het opzijerige geluid van een scheepstoeter. Ikvraag mij af of geluid het varen bevordert. Fatala denkt dat zij

Tjibbe Joustra, Superpop

392

dit niet goed gehoord heeft, maar is niet zo geconditioneerd om om een herhaling tevragen van een mededeling waar ze niet zelf om gevraagd heeft. Wanneer jebijvoorbeeld je naam in Atala zou veranderen zou je een letter overhouden. Assa.Onnono begint nu om zijn denkwerk weer wat te laten afkoelen te goochelen met defietsketting om zijn nek. Hierbij heeft hij zich omgedraaid, zodat nu de achterkantvan zijn schaduw over het papier valt. Of is het de schaduw van zijn achterkant.

Zon maakt licht en figuren schaduw. Hee Onnono, hoort Fatala Fanata en Animeeallebei gelijk uitroepen. De meisjes hebben zich omgedraaid, begroeten de rug vanOnnono. Hij draait zich onmiddellijk teruggroetend om. Hoi Animee, Fanata, roepthij met klinkende stem terug. Ik zei al tegen Fatala, eh. Hoeveel variaties vanontmoeten en begroeten, denkt Fatala. De zweetglimmende Onnono, muscle shirt,zware fïetsketting om zijn nek, straatbroek, rijst nog steeds vlak naast mij op. Fatalabesluit een verdwijnwoord te verzinnen. De schaduw glijdt van de gedichtenbundel,over de bloem, naar de kaderand en de twee meisjes. Het donker gezien in het licht,in het licht van. Fatala recht haar rug, priemt haar tieten naar voren, het meisje van.Vandaag ben ik hier, denkt zij, de klemtoon op de twee laatste woorden denkend.Vandaag is het woord voormorgen. Ze ziet Onnono, Fanata en Animee elkaar lachendin de rede vallen, alles vrijwel onhoorbaar. Het geluidloze zichtbaar maken. Fatalawendt haar ogen van hen af, houdt het potlood in haar hand zo, dat de schaduw ervan op alle twee naastliggende bladzijden van de opengeslagen dichtbundel tegelijkvalt. Vervolgens laat zij de schaduw over het papier reizen. Onmiddellijk ditpoetspapierenproza of is het al poëzie wegvegend door de

Tjibbe Joustra, Superpop

393

schaduw van het papier af te laten dansen. In de richting van de bloem? Dit iswaarschijnlijk niet echt haar bedoeling geweest. De schaduw verdwijnt, Fatala staatop. Zij spuugt op de bloem, slentert naar de drie woordenwisselenden toe. Achterhaar komen in het stationmet piepende remmenmeerdere treinen tegelijk tot stilstand.Achter haar blijven achter: de dichtbundel, het papier van Onnono, de bloem. Overhet water voor haar uitkijkend ziet zij dat de twee onophoudelijk heen en weer varendeponten midden op het water stilliggen. Niet meer wetend wie naar welke kant opweg is? Maanwoord, waanwoord.

Ojanja tuurt, terwijl zijn mond van verbazing zou kunnen openvallen, door de glazenautomatische deuren naar buiten. Maar waar hij noch Fatala noch de bloem meer zalkunnen ontdekken. En wat wou je nou dweil, klinkt dreigend de stem van Totala. Iseen achtergelaten lege gedichtenbundel geen gedichtenbundel, een weggegooid stukpapier weggegooid.

Denk maar om je heen. Verdomme, denkt Fatala, wie zei dat ook altijd weer. Wijweten het niet maar wij verdiepen ons, licht een willekeurige voorbijgangster diegedachten leest toe. Hier valt het woord willekeur voor de laatste keer in deze tekst.Met haar voet schuift Fatala het gevallen woord de ook hier aanwezige straatgootin. Een losbrekende boer verstoort de niet aanwezige stilte. Dat boertje zal nog eenseen staartje krijgen, gilt iemand met overslaande stem tegen iemand anders met eennog wijdgeopendemond, juist voordat ze beidenmaar al te nadrukkelijk verdwijnen.Ja zo is het, zucht een meisje in Ojanja's verbeelding. Ojanja. Fatala scherpt haaroren. Zeg weet jij soms wat hier moet gebeuren, moet gaan gebeuren, roept Onnonovanaf het braakliggende

Tjibbe Joustra, Superpop

394

terrein aan de andere kant van de straat dat hij met een gevonden skateboard probeertte bedwingen, naar Fatala. Zal ik je eens wat zeggen, gaat hij verder, daar gebeurtiets wat daar eerst niet gebeurde. Onnono springt van het skateboard af, wijstoverdreven niet in de richting kijkend een punt ergens achter Fatala aan. Springtvervolgens weer op zijn plank. Met een ruk draait Fatala zich om. Ojanja. Kut, denktFatala, gaat onmiddellijk weer met haar rug naar hem toe staan. Ondertussen wil hetgeval, roept een stem vanachter de muur die langs de straat loopt. En die de muurvan de dierentuin is, vult Fatala in gedachten de rest aan. Dierentuin, de naam ishetzelfde woord als artiest maar dan een paar letters minder. Zet deze gedachte ineen schrijfbundel en je hebt een diergedachte. Ze tuurt over het voor haar liggendeterrein, de binnenhaven er achter, de pakhuizen daar weer achter. Braakliggend, waarliggend braak wacht op nietbraak.

Onnono stuift stof opwolkend en zwetend van de ene kant van het beeld naar deandere en terug. Knijp je ogen dicht tegen de zon en het binnenste van je oogbollenwordt met rood behangen. Fatala weigert in de richting van degene te kijken die dezezin heeft uitgesproken. Stop, schreeuwt Fanata opspringend, die naast haar op degrond zittend aan een weggegooide lege spuitbus heeft zitten prutsen. Zij duwt bijnade voorbijgangster van eerder omver, die er dus nog steeds is. Tut hola, roept Fanata,weet je wat jij kunt. Zij wil de spuitbus op de verdwijnende rug van de voorbijgangsterdie gedachten leest en ongevraagde opmerkingen plaatst, richten. Maar deze draaitzich plotseling om en blijkt een passerende sirene, nee, ja, clown te zijn. Ha dat isleuk, zegt Ojanja nu definitief zijn aanwezigheid verradend, met een stem volverwachting. Fanata laat haar arm met de lege

Tjibbe Joustra, Superpop

395

spuitbus zakken, lijkt zoekend om zich heen te kijken naar een plek om de bus wegte kunnen gooien. De geschoren zon weerkaatst haar hoofd nee andersom. Is het doelvan een clown geen circus, vraagt de dichterbij gekomen Onnono aan de clown.Direct gaat hij weer verder met te proberen met het skateboard het weerbarstigeoppervlak van het braakliggende terrein meester te worden, knecht te maken. Knots.De clown lacht schaterend, stampt met haar flapschoenen op de grond. Fatala knikthaar bemoedigend toe, zoekt een plek om op haar gemak tegen de muur van dedierentuin achter haar te kunnen leunen, om te zien wat de clown allemaal voor henzal gaan opvoeren. Is het waar, vraagt Fanata, haar nog steeds niet weggegooidespuitbus in haar hand wegend en heen en weer zwaaiend, dat clowns ook tranenkennen. Ik weet het wel zeker, zegt Ojanja. Met zijn draagbare tekstverwerker stapthij uit de achtergrond te voorschijn, bang als hij is om ook maar iets van de komendevoorstelling te missen. En ik weet wel zeker dat het tegen alle afspraken is dat jij inonze avonturen opduikt, je daadwerkelijk met ons komt bemoeien. Fatala heeft zichomgedraaid en kijkt woedend naar een punt ergens achter Ojanja. Avonturen, vraagtdeze op zorgelijke toon, alsof het tot hem door gaat dringen dat hij dingen gemistkan hebben. Hij werpt een snelle blik op het weerspiegelende beeldscherm van zijntekstverwerker. Natuurlijk om te zien of zijn haar nog in de zo zorgvuldig te koesterencoupe valt. En hoe ben je trouwens aan die tekstverwerker gekomen. Op deze vraagvan Fatala blijft Ojanja een antwoord liever schuldig. De clown glimlacht begrijpend,schudt dan met hangende mondhoeken haar hoofd. Nee, geen voorstelling vandaag.Maar wacht. Haar gezicht straalt opeens. Met uitbundige bewegingen begint zij inhaar clownspak naar iets te zoeken wat snel gevonden

Tjibbe Joustra, Superpop

396

blijkt. Grote kunst. Zwierig tovert ze de verbaasd toekijkende Fatala, Fanata en Ojanjaeen doos voor, waarop een lachende en een treurende clown staan. Asjeblieft.Helemaal voor jullie alleen. Fatala steekt aarzelend haar hand uit, pakt de doos vande clown aan. Een exploderende zonschittering op een van de knopen van het pakvan de clown verblindt haar, verbergt de wereld even.

Afwerend houdt Fatala de doos voor haar ogen. Waar heb ik mijn zonnebril gelaten.Wanneer ze weer om zich heen kan kijken, ziet ze behalve zwarte vlekken voor haarogen dansen dat de clown verdwenen is. Berustend kijkt zij van de doos in haarhanden naar het terrein voor haar, dat op de skateboardende Onnono in de verte naleeg is. Ze kijkt opzij. Fanata is nog steeds bezig met het weggooien van de spuitbus.Ojanja is zo te zien ijverig aan het werk op zijn tekstverwerker. Zonder op of om tekijken. Fatala zucht, kijkt weer naar de doos in haar handen. Zij opent de doos. Hetblijkt een schminkdoos te zijn.Dat bedoelde de clown natuurlijk, we moeten het zelfdoen, ons zelf vermaken in plaats van ons te laten vermaken. Daarom was ze opeensverdwenen. Fatala richt haar blik van de doos opnieuw op het braakliggende terrein,het dok er achter, de pakhuizen. Achter zich denkt zij het instemmende gegrom vantijgers en leeuwen te horen. Ze klapt de doos dicht.

Met haar arm boven haar hoofd zwaait Fatala naar Onnono, die in de verte lijkt teverdwijnen. Hee jongens, hier komen. Kom op Fanata, roept ze naar haar zus, wegaan clown worden, circus spelen. De nu razendsnel voort typende Ojanja negeertze. Fanata komt naar haar toe geslenterd, nog steeds heeft zij de spuitbus nietweggegooid. Wat zei je nou allemaal,

Tjibbe Joustra, Superpop

397

vraagt ze. Fatala hoort het niet, ze probeert Onnono in de verte terug te vinden, maarhet lukt niet. Nou, ook goed, zegt ze tegen Fanata, dan doen we het wel alleen metzijn tweeën. Alleen met zijn tweeën, wat alleen met zijn tweeën, zegt Fanata. Jainderdaad, bemoeit Ojanja zich er opnieuwmee, wat wil je nou eigenlijk, je ziet tochdat de voorstelling niet doorgaat. Hij zwaait met zijn arm machteloos naar hettegenover hem in de zon stovende lege terrein. Wisten jullie trouwens dat hier eersteen rangeerterrein is geweest. Voor de dierentuin en zo en daarginds daar was eenoverlaadstation. En de pakhuizen die je hier zo aan de overkant ziet werden toen ooknog gebruikt waarvoor ze gebouwd zijn dat waren nog eens tijden. Lul verdomme,roept Fatala uit, wanneer jij je nog een keer met ons komt bemoeien, jij onverbeterlijkebeterweter, dan kan je nog wat beleven. Fatala maakt een veelbetekenende draai methaar heupen, haar mes blikkert in de zon. Ojanja snuift minachtend. Jij weet nieteens wanneer je kan of kun, kunt, moet zeggen, zegt hij. Waarna hij meteen weerverder gaat met typen.

Fatala laat haar ogen nog even op het voorovergebogen lichaam van de tekstkundigerusten, voordat zij Fanata aankijkt, haar de doos in haar handen met een dwingendgebaar onder de neus duwt. Fanata trekt vragend haar wenkbrauwen op, steekt despuitbus in een van de zakken van haar camouflagepak, neemt de doos van haartweelingzus over. Ze maakt haar, de doos, open, bekijkt de inhoud. Begrijp je hetnou, zegt Fatala, we gaan ons schminken als clowns en dan gaan we zelf onze eigenvoorstelling maken, nu, direct, hier. Fatala spreekt de laatste woorden in staccato uit.Ojanja heeft zijn geschrijf opnieuw gestaakt, probeert reikhalzend in de doos tekijken, in de spiegel die in het opengeklapte deksel zit

Tjibbe Joustra, Superpop

398

zichzelf te ontdekken. Fanata slaat de doos dicht, Fatala trekt haar haar, haar heur,uit de handen. Ze laat zich op de stoffige grond vallen, doet de doos weer open, begintzich in het deksel turend te schminken. Word je eigenlijk niet als clown geboren,denkt zij ondertussen, terwijl ze haar witgemaakte gezicht voorziet van een royalerode lach. Wanneer Fatala een paar tellen later klaar is, geeft zij de doos aan haarzus. En nou denk je dus dat je leuk bent omdat je van je gezicht een clownsgezichthebt gemaakt, zegt Ojanja, terwijl Fanata haar gezicht en schedel insmeert met eendikke laag schmink. Fatala weet nog net een reactie op Ojanja's bemoeizucht teonderdrukken, omdat zij zojuist iets bedacht heeft. Kelaar, zegt Fanata, klaar. Zij wilde clownsdoos weggooien, bedenkt zich, propt haar ergens in haar camouflagebroek.

Fanata, moet je horen, zegt Fatala zacht, haar tweelingzus aan haar arm uit Ojanja'sbuurt trekkend. Ze zegt daarna iets tegen haar wat Ojanja niet horen kan. Hij ziet demeisjes als verleidelijke sirenen als clowns naar zich toe komen. Ojanja, zegt Fanatamet een veelbelovende ondertoon in haar stem. Wij hebben besloten dat jij ook metons meemag doen. En omdat wij het met je eens zijn dat wij, omdat we ons als clowngeschminkt hebben nog geen paljassen zijn, hebben we iets anders bedacht. PreciesOjantjeja, valt Fatala haar zus bij, het wordt tijd dat jij eens met je billen bloot komt,eh, ik bedoel met je billen achter je tekstverwerker vandaan komt. Vragend maarbesluiteloos kijkt Ojanja van Fanata naar Fatala. Kom op joh, nou niet flauw doen,we zullen het je echt geen tweede keer vragen hoor. Fatala en Fanata, identieke twinszonder gelijke outfitmaarmet dezelfde vastberadenheid, stappen op de tekstkundigeaf, trekken de tekstverwerker uit zijn handen, trekken hem omhoog van de plaatswaar hij

Tjibbe Joustra, Superpop

399

het zich gemakkelijk had gemaakt. Als jullie maar weten dat ik niks doe wat ik nietwil, zegt hij nog gauw. En of jij wilt, nietwaar Fanata, zegt Fatala. Wij houdennamelijk eigenlijk toch wel heel erg veel van tekstkundigen. Van tekstkundigen zoalsjij, gaat zij met omfloerste stem verder tegen Ojanja die verbaasd met zijn ogenknippert.

Nou en of, zo veel, zegt Fanata. In een flits ritst zij haar camouflagepak open, schudthaar borsten te voorschijn, duwt ze dicht voor Ojanja's gezicht. Ah, zegt deze opverraste, omzwaaiende en ineens begrijpende toon. En jij, alle twee tegelijk, gaat hijzakelijk verder, naar Fatala kijkend die hemmet haar grote rode clownsmond lachendtoeknikt. Ja hoor, omdat jij het bent, alles in een keer, zegt ze. Maar wij staan er welop dat jij begint, dat jij het eerst uit je broek gaat, zegt Fanata, we willen namelijkeerst wel eens zien of jij ons wel aan kunt kan. Nou, zegt Ojanja. Hij kijkt snel omzich heen, en laat, na nog eenmaal zijn blik over de voor hem staande zussen tehebben laten glijden, zijn korte broek met palmbomen en zijn boxershorts van zijnkont op zijn enkels zakken. Verwachtingsvol wil hij de twee meisjes toelachen.Eendrachtig grijpen Fatala en Fanata hem bij zijn armen, dwingen hem om op zijnrug op de grond te gaan liggen. Au, niet zo wild, jullie doen mij pijn, zegt detekstkundige met verstikte stem. Ja, wij doen jou pijn, sist Fatala hem toe, en wijgaan nogmeer doen, Fanata. Fanata drukt Ojanja's armen klem tegen de grond, Fatalagaat op zijn benen zitten. Zo jongetje, nou wij. Klaar voor een ronde CBT. Zij trekthaar in de zon blikkerende mes van haar heup. Nee, roept Ojanja. Mond houden,zegt Fanata. Anders snijden we je tong er ook af. Fatala kijkt naar Ojanja's piemeldie zich zonder dat iemand er iets aan kan doen in snel tempo

Tjibbe Joustra, Superpop

400

opricht. Langzaam brengt ze haar mes naar voren, pakt met haar vrije hand het nukeiharde ding vast. Ojanja maakt een geluid of hij bezig is te stikken. Fatala laat hetkoele staal van het mes langs de warme penishuid glijden, van de weke eikel tot aande ballen, tot aan de, onder gelukkig in ruime mate aanwezige haargroei verborgen,huid van de onderbuik. Fatala pakt een pluk schaamhaar, snijdt hem er af met eenflitsende haal van haar mes. Een schok trekt door zowel tekstkundige als piemel.Fatala trekt laatstgenoemde in een haakse hoek met het lichaam, scheert met haarmes al het haar rond de peniswortel af. Ze blaast de afgeschoren haren achteloosweg. Dan legt zij de snijkant van haar mes in de kaalgeschoren hoek tussen onderbuiken piemel. Ze haalt het mes licht drukkend even heen en weer, trekt het dan iets terug.Onderaan de penis wellen direct een paar bloeddruppels op uit de door Fatalagemaakte snee. Ze buigt zich voorover, likt een druppel helder vocht van Ojanja'spiemel, spuugt deze in zijn gezicht. Zie je, man, wij willen dus dat jij een eigen weggaat zoeken, zegt Fatala hoog over hem heenkijkend. Wij willen geen beterwetersom ons heen, kenners van ongevraagde zaken die hun wijsheid ja wie weet waarvandaan hebben, vraag het je eens af. Jouw taalkunst, meneer de tekstkundige, zuigt,probeer eens iets als een eigen gezicht, een eigen visie, te creëren, geeft niet mooiof lelijk. Groepsgezichten of daarvan afgeleiden onder het mom van wie of wat danook zullen door ons niet langer getolereerd worden, duidelijk? De volgende keergaat hij er af. De meisjes laten Ojanja los en staan op. Liggen blijven. Fatala buktzich, smeert met de punt van haar mes de bloeddruppels onderaan de penis uit overde stoppels van het afgeschoren schaamhaar. Daarna brengt ze een hand naar haargezicht, spreidt de vingers, trekt van voorhoofd naar kin vijf vingertopsporen

Tjibbe Joustra, Superpop

401

door de schmink. Nou, dan kan je je straks eens lekker gaan krabben, zegt Fanataterwijl ze diep in haar camouflagebroek uitgebreid over haar kruis wrijft. Al vallendweet Ojanja op te staan, zijn dubbele broek op te hijsen, over zijn gezicht te vegen,de tekstverwerker naar zich toe te graaien, en te maken dat hij wegkomt. Welkgroepsgezicht bedoelt ze, wat is een visie, wat is een eigen weg anders dan een opritnaar je huis. De vragen in zijn hoofd op weg naar het juiste antwoord. Taalkunst.Passerend: een boertje met een staart. Hee, heeft een van jullie ook mijn skateboardgezien, roept een of ander jongetje al van verre.

Meisjes en jongens. Allemaal wijd met de armen en steek uit je tong, want wij zijn.Vogels, roepen de kinderen in koor. Mis. Een vliegtuig. De kindervermaker kniktnadrukkelijk lachendmet zijn hoofd waarop een lange kleurige toeter staat met franjeop de punt. Volg mij, want wij gaan opstijgen, roept hij tegen het stadslawaai in. Hijgaat met rare sprongen, wild zwaaiend met zijn armen een rondje lopen over hetplein. De kinderen sluiten zich, elkaar opzij duwend, met de armen wiekend, en detong zo ver mogelijk uitstekend, dansend en springend achter hem aan. Een nog helegroep voorbijgangers wordt door de uitgelaten kinderen in tweeën gelopen. De helftenverspreiden zich over het plein dat ook uit twee helften bestaat. Laat sleutels na eenplaatsnaam weg en je weet hoe het geheel heet. Gespleten pleinen in de stad.

Een fietser veroorzaakt een verschuiving van de aandacht doordat hij niet alleenplotseling vanuit een smalle straat de weg door het plein opfietst, maar ook herkendwordt. Jansen. Fatala, Onnono, hoi, roept de fietser terug. Zal hij stoppen, vraagtOnnono. Nee dus, beantwoordt hij zijn eigen vraag.

Tjibbe Joustra, Superpop

402

Hoe Jansen voorbijging, gezien vanaf een plek als deze. Voordat hij verdwijnt omde hoek van een bouwwerk waarin voorstellingen worden gegeven met daarin hetwoord stad, roept Jansen nog zoiets als De Hoerekast Van Jansen ISSN 0925-0387.NB hoerekast, hier als deel van een eigennaam, zonder de tussen-n vanmeervoudsvormen/of woordsamenstelling. Hebben we het goed gehoord. Wat kan hij in zijn schildvoeren onder de rest van de sluier.

Vliegtuigje spelen pfoe, zegt een meisje dat niet bij de groep kinderen hoort tegendegenen die er wel bijhoren, hartstikke stom. Vlieg op en val niet. Het meisje holtdaarop naar Fatala toe, geeft haar zonder wat te zeggen haar zonnebril. Terug. Hetkind holt samen met twee andere kinderen weg. Een van hen heeft de koptelefoonvan een muziekmeester op. De figuren op het plein springen opzij. Het kind zonderde muziekmeester schreeuwt nog gauw ten eerste ben ik de snelste en ten tweedeook. Een zonnebril is geen skateboard, nee weet je, peinst Onnono, die nog net nietdoor de groep langs hem dansende kinderen in hun midden is opgenomen, tegenFatala terwijl zij haar spiegelbeeld in de blinkende zijwand van een tramhaltetegenkomt. Weet je, wanneer ze maar vroeg genoeg met vliegen beginnen, wie weet.Ken je die trouwens van dat meisje dat er steeds maar in vloog. Grinnikend schudtOnnono zijn hoofdmet het onbekendewant ontbrekende haar, voelt aan de fietskettingom zijn nek. Zeg zie je dat, daar op de andere helft van het plein bukt iemand zichom iets te gaan doen, zegt hij. Waarin, vraagt Fatala ongeïnteresseerd. Ze wordengedwongen met een boog om een terras heen te lopen dat deze pleinhelft bijnahelemaal bedekt. Hierbij stoot Fatala tegen Onnono aan die, uit zijn evenwichtgebracht, tegen de achterwand van het

Tjibbe Joustra, Superpop

403

tramtoebehoren ten behoeve van wachten opbotst. Het blijkt nu dat er van blinkentoch niet gesproken kan worden, Fatala zag zich in een onmogelijkheid weerspiegeld.Wat is de juiste benaming voor een in- en uitstapgelegenheid van de tram, brult devanachter de tramhalte opduikende kindervermaker in het oor van de overeindkrabbelende Onnono. Onnono tikt de vermaker van zich af die achteruit tuimelt.Waar hij terechtkomt blijft hij klapwiekend op de stenen van het plein liggen.Neergestort, juichen de kinderen. Lekker. Sliepuit. De vermaker versuft. Fatala doetof zij de gevallen kindervriend een schop na wil geven. In werkelijkheid doet zijniets. De vermaker springt haastig weer overeind. Volgt verdergaan met spelen. Dekinderen springen een rondvlucht om Fatala heen. Onnono veegt het straatstof vanzijn schouders, ze gaan hun gang maar. De groep verdwijnt vliegend in de smallestraat waar Jansen uitkwam, en die uitkomt op het plein en het daarna tegelijk intweeën deelt.

Een tram rijdt tingelend rakelings langs Onnono, langs het tramhuis, langs iedereenheen. Het mysterie in de ogen van de trambestuurster. Fatala en Onnono begevenzich, als de tram is langsgereden, naar de andere helft van het plein. Het is hier datOnnono iemand zich heeft zien bukken om iets te gaan doen. Waar precies. Onnonokijkt zoekend rond. Daar ja. De iemand heeft een klein stuk van het pleinoppervlakvan figuren vrijgemaakt. De figuurdichtheid er omheen is er nog groter doorgeworden, zodat de iemand zelf nog maar moeilijk te zien is. De nieuwsgierigheidnaar iets dat wanneer je het weet je misschien helemaal niet interesseert. Fatala enOnnono hebben besloten zich door de omstanders heen naar voren te dringen. Naarde open plek op het plein. Onder het dringen valt Fatala's oog ergens anders op.

Tjibbe Joustra, Superpop

404

Onnono heeft, mede doordat hij Fatala is kwijtgeraakt, de rand van de open ruimtebereikt. De iemand die iets aan het doen is zit met haar kont omhoog op haar knieënop de pleinstenen. De zon tekent de schaduw van haar bilspleet met daarin het koordvan haar strakgetrokken string af, maar er is meer te zien. Onnono fronst zijnwenkbrauwen. De iemand het meisje kruipt bilwringend over de grond. In haar beidehanden heeft ze een kleurkrijt, waarmee zij op de bodem van de open plek een kleurigemachine tekent om mee op te stijgen, je te verplaatsen, op weg te begeven. Als hettenminste waar is wat ik hier zie, denkt Onnono. Ingespannen turend probeert hij teontdekken waar de krijtconstructie van het grondmeisje naar toe zal gaan, hoort hijnaast zich de stem van weer een ander meisje zeggen. Tegen hem? Zij spreekt, hijzwijgt.

Nacht, ik ben het steenstuk, zegt Fatala. Waar je oog op valt. Labarbra ziet haar eenstuk steen het donker in gooien. De erop volgende plons in de gracht, niet te zienwel te horen, dus. De anderen hebben er niet op gelet, gebukt als zij zijn over hetleggen van stenen, totdat een straat ontstaat. Ik had zo gedacht, wil Labarbra beginnente zeggen, maar ze zwijgt. De uitvindster van de steen, hoort ze Totala ergens achterzich opmerken, in dit geval de straatsteen. Fatala volhardt op de rand van het lichtin haar pose van steenstuk. Doel van stenen is om samen straat te zijn. Wie wil nietweten wat zich in het donker afspeelt, vraagt Fanata zich af. Weet je, zegt Onnonowanneer Fanata zichzelf geen nieuwe vraag stelt omdat ze er geen zin in heeft, ofeen straat die 's nachts gemaakt wordt een nachtstraat genoemdwordt, genoemdmoetworden. Straatmacht, zegt opeens het beeld Fatala. Onnono snuift van voldoening.Geef die hamer met zijn

Tjibbe Joustra, Superpop

405

kop van staal op zijn hals van steel, die bedoeld is om de stenen mee vast te kloppen,eens aan, de mijne is een beetje rotgeklopt. Labarbra draait zich om, werpt haar hamerin de richting van Animee die aan de rand van de straat, in de buurt van het roodwittestratenmakershek, bezig is de straat aan de stoeprand te laten aansluiten. De hamervalt met een plof in het onder het lamplicht zwak oplichtende gele zand omdat Animeejuist op tijd haar hand heeft weggetrokken. Schijt meid, leer gooien of gooi niet.Labarbra steekt haar tong uit. Likt het licht de lucht uit, zegt Fatala vanaf de lichtrandkaderand tussen straat en gracht.

In de niet zo verre verte vertrekt vanaf het station een trein voor een reis door denacht. Aan de andere kant van de gracht probeert een auto twee lichtbundels voorzich uit te duwen. De stad ademt zwaar in haar droomloze slaap. Droomloos, roeptOnnono uit, luister eens. Het was op een kortdurende zomernacht, de zon had haarwarmte in de straten achtergelaten, tot de volgende morgen, zonder haar te missen.Het meisje van de krijtmachine was spoorloos. Hee, onderbreekt Totala hem, datzou ik anders doen. Hij spuugt in zijn handen, pakt zonder te kijken een steen vande naast hem liggende stapel, voegt deze aan de straat toe. Het is nacht en het is nogzomer ook en wij de stratenmakers maken de straat om de stad te verrassen, morgen,achter de rug van de zon om zo is het, ja. Kloten, deze steen past hier op geen enkelemanier. Totala richt zich op in de ster van zijn schaduwen die de om het stuk van destraat heen opgesteld staande stratenmakerslampen om hem heen werpen. Fatala,roept hij de steen achterna die hij naar haar heeft toegegooid. Behendig ontwijktLabarbra in de gooibaan het projectiel. Fatala vangt de steen, houdt hem omhoog.Steen, stof die

Tjibbe Joustra, Superpop

406

niet smeed- of brandbaar is, in water niet oplost. Een twee, roepen de anderen. Drie,zegt de gracht niet. De steen zwijgt. Waaruit bestaat de bodem van de gracht, denktLabarbra. De wijkplaats van het water opgevuldmet stenen. De nacht van een zomer.De macht van een nacht, de nacht van een straat. De straat is ons, zegt Labarbra.Onnono die toevallig het dichtst bij haar aan het werk is hoort het, zegt eh: van, of:zijn wij, manipuleert het zand om er een nieuwe steen op te leggen. Een van destratenmakerslampen begint te flikkeren, dooft uit. Labarbra zucht.

De schaduwen hergroeperen zich. Verdomme, zegt Fanata, nou stop ik er mee ook.Ze laat haar hamer in het zand vallen, staat op, gespt haar kniestukken van autobandaf. Ik ben het straatstuk, zegt Fatala ditmaal, licht schijn op mij. Labarbra loopt naarde hoek van de straat naar een stapel dozen. Zij pakt er op goed geluk de bovenstevanaf. Loopt er mee naar het statief van de kapotte lamp. Als daar in die doos eennieuwe lamp zit, dan zit er hier ook een in, zegt Animee, die net als de anderen ookopgehouden is met werken, over haar kruis wrijvend. Stratenmaakstersmanieren,voegt Labarbra haar in het voorbijlopen schouderophalend toe. Zij trekt zich nietsaan van wat er allemaal niet in een doos kan zitten, maakt haar open, haalt de nieuwelamp er uit. Nou jij, roept Onnono naar Animee die hem niet hoort. Aan het beginvan de straat, op de kade waarnaar vanwege de toepasselijke naam een vorstelijkezeevaarder is genoemd, en die langs het water voor het station loopt, is het verkeernu opgedroogd tot een de zwaartekracht negerend sporadisch horizontaal heen enweer druppelen. Labarbra verwisselt de lampen waardoor nieuw licht ontstaat, dreuntOnnono op of hij het voorleest uit een nooit gelezen boek. Hij spreidt zijn

Tjibbe Joustra, Superpop

407

armen of hij weg wil vliegen. Ik stel voor, zegt Fanata, om nou de pauze van het lichtte vieren.

Wie weet hoeveel straten er in een stad gaan. Nee, wie weet hoeveel stenen er in eenstraat gaan. Weet een van jullie misschien of wij hier op de goede gracht zijn. Wijmoeten namelijk de binnenste gracht van de stad hebben, en wij dachten dus dat zaldeze dan wel zijn, maar als jullie het beter weten. De stratenmakers draaien zichallemaal tegelijk om, behalve Fatala die als straatbeeld elke kant op kijkt. Hoi, zegtLabarbra tegen de groep meisjes in nachtpak die nu, nu zij zich omgedraaid hebben,voor hen staat. Het dichtstbijzijnde meisje glimlacht, herhaalt de vorige zinnenletterlijk. Vreemd, denkt Labarbra. Wanneer je niet eens weet waar je bent, wat blijfter dan nog over om te weten, antwoordt zij het meisje. Ze laat haar ogen over defront makende groep gaan. Het licht van de niet op de meisjes gerichte werklampen,samenmet het zwakkere licht van de gewone straatverlichting, tekent geheimzinnigeschaduwen op hun gezichten. De nacht drijft, schrijft in schaduwen. Mogen wij uitje antwoord opmaken dat we hier inderdaad op de binnenste gracht zijn, zegt hetvooraanstaande meisje. Antwoord, antwoordt Labarbra, noem toch niet alles eenantwoord. Antwoorden die voor de vraag komen. Dan is dit de plek waar wij moetengaan beginnen, gaat het meisje onverstoorbaar verder, met de stad schoon te maken.Van de buitenkant tenminste. Ah, bemoeit Fanata zich er mee, de binnenste vanbuiten en de dag vervuilt en de nacht reinigt is het niet zo. De stad schoonmaken,gaat ze verder, ik had het zelf niet kunnen verzinnen. Ze duwt haar handen diep inde zakken van haar camouflagebroek, bij de lege spuitbus en de clownsdoos. Maaraangezien wij hier dus eerder waren, roept Onnono. Hoe wil je trouwens een straat

Tjibbe Joustra, Superpop

408

gaan schoonmaken die nog niet eens klaar is, die, sterker nog, nog maar net begonnenis. Animee wijst van de hoek van de straat naar waar ze staat om haar woorden krachtbij te zetten. Een te verwaarlozen afstand. Water genoeg overigens voor een sop,zegt Fatala. Haar stem aan de rand van het donker trekt de stilte naar zich toe. Hetgewicht van het zand, het geluidsafstotende van de nacht, denkt Labarbra. Zij draaitzich om, pakt de doos waar de lamp in heeft gezeten op, vult haar met handenvolzand. Het begin van de straat heeft een lichaam van steen op zand, zegt ze duister.

Wippend met haar voet tikt Fatala het ritme van een lied in haar hoofd op de glazenvloerplaten van het dek van het luchtplatform, openbaar uitzichtpunt, hoogste puntvan de stad, dat dezelfde naam heeft als de provincie waarin het gelegen is min noordplus wat bovenop een kerstboom hoort. Wat iets anders kan wezen dan eenhoogtepunt. Haar voet, denkt Animee, haar hoofd, ongehoord geluid. Omhoog, vanzand naar glas tot hier. Fatala laat het lied waarvan het ritme van haar voeten uit haarlichaam doortrekt, nu uit haar wijdgeopende mond komen, haar hoofd in de nek,keel, tong, lippen. Dak- of dekzang, constateert iemand van de vele langstrekkendefiguren in haar eigen taal. Animee kijkt weer voor zich, loom hangend over de glazenleuning die om de rand van het platform loopt. En nergens iets ommet gesloten ogennaar te kijken, zingt Labarbra opeens luidkeels met Fatala's melodie mee. De tekstkomt me bekend voor, denkt Animee. Een meisje dat haar gedachten in haar hoofdkoestert, voordat zij ze uitzingt, zegt ze tegen het vele uitzicht wanneer Fatala enLabarbra de laatste klanken uit hun kelen hebben laten opstijgen en vervliegen, ennaast haar over de leuning, de begrenzing van het platform zijn komen hangen.

Tjibbe Joustra, Superpop

409

De stad strekt zich diep beneden hen uit. Aan de voet van de kristallen toren is aande andere kant van de straat een soort rondvaartvijver te zien, die geen dam heet engeen rak maar beide. Het tegenoverliggende station met het plein dat ervoor ligt isvanaf hier aanwezig in een sterk verkleinde versie. Is samen kijken gedeeld uitzicht.Animee draait zich om, kijkt naar een van de openstaande deuren van de toegang tothet luchtdek, in het glas waarvan zij de ruggen van Fatala en Labarbra tegen deblauwe zonnelucht weerspiegeld ziet. En zichzelf. Zonlicht op haar zilveren huid,ringschitteringen. Terwijl ze zich langzaam ronddraait, bekijkt zij het wisselendeeffect van het op haar vallende zonlicht, slechts onderbroken door voortdurendlangskomende figuren. Hoe functioneel dit alles, denkt ze. Schoonheid. Het doel.Een doel. Het doel van mooi zijn. Wat mooi is is niet zeker. De meisjes die Animeeachter zich voor zich in het glas van de spiegelende deur ziet, lachen elkaar toe.Samen in een ruit gevangen. Daarentegen hoeft alles wat zich achter het glas bevindtnog niet zichtbaar te zijn, zegt Animee zonder zich om te draaien tegen de tweeanderen. Animee ziet dat Labarbra en Fatala elkaars gezichten in het weerspiegelendeglas met hun vingertoppen verdraaien. Wat laat de achterkant van mooi zijn zien.Mooi gezocht maar niks gevonden, zegt Animee, nu tegen een langskomende figuurdie deze mededeling vanwege de ongelijkheid van taal voor iets houdt wat Animeealleen maar tegen zichzelf zegt. Zij, Animee, duwt haar schouders naar achteren,haar borsten naar voren, trekt haar buik in. De vorm van de huid, schitterend zilver.De anderen draaien met hun wijsvingers cirkels in hun oorschelpen. Animee heeftdoor het ingespannen kijken naar het glas van de deur er een symbolische barst inontdekt. Zij loopt naar de deur toe, strijkt met haar vingers over het nauwelijks te

Tjibbe Joustra, Superpop

410

voelen breukvlak. Ze laat zich door haar knieën zakken, gaat zitten, haar gezichtdichtbij het glas.

Koel glas tegen haar billen. Maar de glazen vloer is heet. Animee spreekt deze zingeluidloos uit, haar lippen met nadruk bewegend. Zij ziet in het glas van de deur haarstrak op zichzelf gerichte ogen haar mimiek volgen. De spiegel, de schoonheid vanhet glas. Haar lippen zetten de woorden als verliefden bij elkaar. Tweezinnig, dubbel.Eenwindzucht laat de niet vastgezette platformdeur iets verder openzwaaien. Animee'sbeeld verschuift van het midden naar de rand van de spiegel, de konten van de nogsteeds over de rand van het platform leunende Fatala en Labarbra komen er voor inde plaats. Animee ziet de symbolische barst de lucht in twee even blauwe helftenverdelen. Op een dag is het deze dag en de lucht is blauw. Voor mij zie ik een werelddie er niet is, tenminste niet daar. Ik zie twee meidenkonten, spiegelbeelden, allesbilspannend. In woorden weergeefbare gedachten, denkt Animee. Zijn ze duidelijkerdan andere. Ondertussen loopt iedereen om Animee heen en laat haar rustig zittenwaar zij zit.

Wanneer merk je nou dat je denkt. Animee strekt een hand uit naar de rand van dedeur, draait haar terug in de stand zoals zij eerst stond. Ze ziet de barst, de kontenen haar gezicht zich verplaatsen. Wanneer ze zichzelf weer recht voor zichweerspiegeld ziet, knijpt zij haar ogen dicht tot spleten die ze nog maar nauwelijkskan onderscheiden, tot ze nog juist kan zien wat ze wil zien. Ik, mijzelf, denkt Animee,hier temidden van uitzicht rondom, het willen terugdringen van het licht waarin jejezelf ziet. Ze sluit haar ogen helemaal. Onmiddellijk komt het gegons van de stadver beneden haar

Tjibbe Joustra, Superpop

411

van de ondergrond omhoog, spoelt over de vloer van het uitzichtplatform, stroomtom en over haar heen. Terugkerend wengeluid. Alles wat zich afspeelt diep onderde oppervlakte van een zee van geluid laat zich hier waarnemen maar nietonderscheiden. Het beeld in het glas. Hoe stil is de kristallen toren achter het glas.Animee verdringt de geluiden om haar heen met een neuriestoot uit haar hoofd. Nahet laten wegklinken van de klank in haar hoofd doet ze haar ogen weer open. Doorfel zonlicht omringd, ingesloten. Ze ziet knipperend met haar ogen dat de wind dedeur opnieuw iets verder opengezwaaid heeft, billen tegen de barst. Animee duwtzich omhoog, bevoelt knedend haar eigen billen door de zilverkleurige latex van haarbroek. Door de beweging van haar handen verdwijnt het vloergevoel. Met het enegevoel het andere verdrijven. Fijn vingergevoel, hoort Animee Labarbra tegen Fatalazeggen. Zij rekt zich uit, baant zich een weg, hardnekkige afstanden.

Opnieuw hangen de meisjes met hun drieën over de glazen leuning van hetuitzichtplatform. In het water ver onder hen, dat de straat aan de overkant scheidtvan de straat aan deze kant, en dat, het water, naar rechts ogenschijnlijk doodlooptop een bouwwerk dat geen portemonnaie is of was, maar iets met dezelfde inhoud,vaart een rondvaartboot. Hoe verzinnen ze het, zegt Labarbra, je ziet precies hoe hetook heet. Dit klopt, want de boot vaart namelijk maar wat rond en meert uiteindelijkaan een van de vele steigers langs het water aan. Met deze waarneming houden demeisjes het uitzicht beneden voor wat het is, draaien zich om naar de binnenkant vanhet vergezicht, het uitzichtdak. Wanneer het ogenblik zou zijn aangebroken om onsaf te vragen, zegt Labarbra langzaam of zij de woorden opleest van waar ze

Tjibbe Joustra, Superpop

412

geschreven staan, ergens, of we hier niet te ver dwz te hoog zijn gegaan, want watvalt er vanaf hier nog van beneden te zien. Zij kijkt met gesloten ogen omhoog,wanneer je zoiets tenminste kijken kunt noemen.Wij zijn hier omdat we nou eindelijkwel eens wilden weten, zien, vanwaar iedereen, de bezoekers en toeristen en zo maarmisschien ook een ander, op ons neerkijkt wanneer wij beneden zijn. Labarbra kijkt,een weerwoord verwachtend, van Fatala naar Animee. Het beleven vanhoogteverschillen kan leiden tot interpretaties van waarnemingen die misinterpretatieszouden zijn op gelijk vlak. Schijngelijk. Animee werpt al gedachten formulerendopnieuw een blik op de openstaande glazen spiegeldeur die door vele figuren wordtvoorbij gelopen, steeds aan dezelfde kant, niemand die ervoor zit. Is ons doel hier,zegt Labarbra, om te proberen, zonder de stad daarvoor te moeten verlaten, althansin horizontale richting, om zo dicht mogelijk te komen bij, nou ja, de verticalestadsrand zeg maar. Een poging in doorzichtigheid daartoe. Van hieraf kijken,ontdekken, van buiten naar binnen, maar misschien zijn we daarvoor al te ver, hier.Op zoek. Zij haalt nadrukkelijk op door haar neus, wat dankzij de hoogte en daardoorde afstand tot het stadsgeluid beneden, goed te horen is. De meisjes kijken elkaaraan, draaien zich als een vrouw weer om naar de leuning, naar het zicht vanaf dehoge stadsrand op de straat, beneden.

Groet aan de stad, denkt Animee. Getekend de stratenmaakster. Ze buigt zich nogwat verder voorover, zuigt speeksel in haar mond, stulpt haar lippen naar voren, laatmet een snelle tongbeweging een spuugklodder omlaag vallen. Na geduldig wachtentot alle afstand in de vorm van hoogte overbrugt is, ziet zij, zonder het nog echt tekunnen zien, samen met de beide anderen dat de klodder zowaar op het hoofd vaneen

Tjibbe Joustra, Superpop

413

waterfietser naast een waterfietsster uit elkaar spat. Of uit elkaar moet zijn gespat,want de nietfietsbewegingen van het minieme figuurtje in de diepte corresponderenperfect met deze veronderstelling. De meisjes klappen in hun handen als waren zijapen van wie dit altijd gedacht wordt. Kritisch volgt Animee de bijna onzichtbarepogingen van de waterfietser om omhoog te spugen, waarna ze het tafereel verdervoor gezien houdt.

Animee wendt zich van de stad af, knipoogt naar de zon, knippert met haar ogen inhet zonlicht, en loopt tussen de naar uitzicht happende figuren door niet naar despiegelende deur, maar naar een hoek van het platformwaar al die tijd een grote doosheeft klaargestaan. Zij, de doos, is een goedgevulde doos en zo zwaar dat ze dooriemand die zware dingen tilt in en uit de lift van de uitzichttoren is gedragen. Animeehurkt naast de afscherming van inhoud neer, begint aan het touw te peuteren waarmeezij is dichtgebonden. Schijt. Ze steekt een van haar vingers in haar mond, kauwt evenop een vingernagel die achter het touw is blijven haken. Het touw laat zich verdermoeiteloos ontknopen, de doos zich openen. Animee legt het deksel naast zich neer,buigt zich over het binnenste van de doos. Zij diept er een kleinere uit op die zo volzit met van alles dat een deel ervan op de glazen vloer valt, alle kanten uit rolt. Animeelaat het zo, let er niet op, ze heeft nu een gedeelte van de inhoud van de doos in haarhand. Wat een zak hè, dat hij zijn lief alleen op die malle waterfiets voort laatschroeven. Ze draait alleen nog maar rondjes nou een trut is het wel zeg. Fatala enLabarbra hebben een van de toeristenkijkers die langs de glazen leuning staan wetente bemachtigen, en kijken er nu om de beurt door, zo recht mogelijk naar beneden.Moet je die rondvaartboot

Tjibbe Joustra, Superpop

414

daar zien dit gaat nooit goed. Het commentaar dat Fatala en Labarbra geven op datwat zij beneden in de stad zien gaat langs Animee heen, bezig als ze is de doosinhoudaan het licht te brengen zonder deze prijs te geven. Ze sorteert een en ander naarbetekenis en gewicht. Mijn licht valt op het dek, het dak, nee mijn schaduw. Het lichtis goed, de plaats is uitzicht, het uitzicht wacht op inzicht. Zijn jullie zover, roeptAnimee naar de anderen. Fatala draait zich naar haar om, zegt iets tegen Labarbradie van hieruit gezien met haar achterhoofd knikt. De twee maken zich los van dekijker en de leuning, komen naar Animee toe, gaan bij haar staan. Ze zorgen er voordat de drie onderlinge afstanden even groot zijn, verdelen de op de glazen vloerliggende spullen uit de doos, zonder er op te letten wie wat krijgt. Labarbra kijkt naarboven, in de richting van de zon. Ik vraag mij af, zegt Animee, of zij, de zon, langgenoeg stil blijft hangen, of ja hoe zeg je dat. Ze heeft een peinzende uitdrukking ophaar gezicht. Kom op nou, dat zal van ons afhangen, als we hier zo blijven staan zalde zon ons zeker te vlug af zijn. Fatala trekt haar zonnebril voor haar ogen weg,zwaait met de doosdingen in haar andere hand. Blijf staan, lik ons, laat ons glanzen,vul ons met licht, roept Animee met haar hoofd in haar nek omhoog tegen de felschijnende vuurbol op een blauw fond boven haar. Wij, de stad, het uitzicht, de doos,de inhoud, wij. De zon in doorzicht, bereiken, mooi. Glas, kristal, Holland Peak.

Fanata trekt de afzakkende broek van haar camouflagepak omhoog. Je pak detoneert,hier, in dit bos dat bos heet na de grootste stad van het land is onze stad als bijvoeglijknaamwoord, met dit groen om ons heen, zegt Fatala. Ze tuurt door de zondoorschenenbladeren boven hen omhoog.

Tjibbe Joustra, Superpop

415

Geen twijfel mogelijk, ook de bomen moeten onnoembare namen hebben voor wieze niet kent. Gek eigenlijk dat zo'n bos hier groeit langs de gebaande paden, zegtFanata. De twee zussen gaan steeds langzamer lopen op het doelloos slingerendebospad. Het bos is natuurlijk een aangeplant bos omdat ze nog geen bos hadden,veronderstelt Fatala gemelijk rondkijkend, bosbouw. Ze schopt een verdwaaldezwerfsteen van het midden van het pad. De steen verdwijnt tussen de struiken onderde bomen. Een gesmoord gezucht in het groen wordt gevolgd door een verstiktklinkend gevloek en kirrend gegiechel. Fatala trekt de op haar rug bungelendedoorzichtige rugzak, die ze voor deze gelegenheid weer eens heeft omgehangen,recht. De twins bekijken de ene na de andere boom. Vluchtig. Het stikt hier van debomen, stervend bos, horen ze plotseling een stem boven het met niet eens zo ververwijderde stadsgeluiden vermengde bosgeluid uit zeggen. De stem komt van omeen bocht van het pad, ergens voor Fatala en Fanata, die de stem herkennen. Hoeleeft het bos, een bos, roept Fanata in de richting van de zich om de padbochtbevindende spreker. Padbocht, zegt Fatala, natuurtaal. Boszon.

Want in het bos daar zijn de jagers en de houthakkers en de koddebeiers en devogelaars, zingt de stem voorbij de hoek. Waaruit bestaat een boshoek. Hier wordtde handeling even stilgezet om Fatala de gelegenheid te geven haar afzakkenderugzak weer omhoog te hijsen. Wat zit er toch allemaal in dat zich zo door dezwaartekracht laat manipuleren, vraagt Fanata zich af, terwijl zij toch best kan zienwat er allemaal in de doorzichtige zak zit. Heb je soms ook de dingen uit de doos ophet uitzichtdek meegenomen. Het lijkt zo wel een zakzak, zak die zakt, zegt ze tegenFatala die haar even vreemd

Tjibbe Joustra, Superpop

416

aankijkt. Wanneer de gesp van een van de draagbanden van de rugzak plotselinglosschiet gevolgd door de andere, zien de meisjes Totala voor zich staan. Samenspelvan verband, verbanden, missen.

Totala, die de spreker en zanger van om de bocht was is, heeft van de gelegenheidvan het stopzetten van de handeling gebruik gemaakt om de hoek van het pad om teslaan en voor de twee meisjes tot staan te komen. Kut domme rotzak, roept Fatala.Met een van nijd vertrokken gezicht geeft ze een schop tegen de op de grond gevallenrugzak, waarin een vormverandering, en misschien ook verandering van inhoud,plaatsvindt. Fanata geeft haar zus een duw, bukt zich, dwingt de gespen weer dicht.De rugzak, declameert Totala nadat Fanata zich weer heeft opgericht en de drie elkaarop een in het bos passende wijze verder begroet hebben. De rugzak ja, bauwt FatalaTotala na. Ja de rugzak, gaat deze verder. Wat is er, vraagt Fanata die de rugzak heeftopgepakt en hem nu in haar handen heen en weer laat zwaaien. Hij lijkt opeens langzo zwaar niet meer. Ding, het woord ransel, zegt Totala, niet zomaar een zak,doorzicht. Zou je denken? Stop, gilt Fatala. Ze geeft Totala een duw waardoor hijhet bos uitvalt. Zak, roepen de zussen. Laat je toch niet zomakkelijk het bos uitduwen.Ze horen de stem van Totala buiten het bos een stadslied inzetten, dat zich metloopsnelheid van hen verwijdert. Lachend kijken de meisjes elkaar aan watschouderophalend moet zijn.

Fatala zwaait de boszak, de rugzak, op haar rug. Ze gaan verder, ronden de bocht inhet pad. Denk je dat dit nog lang zo doorgaat, zegt Fanata, met haar arm een gebaarmakend of ze het bos wil wegvagen. Een vliegend object op

Tjibbe Joustra, Superpop

417

weg naar een dichtbijgelegen luchthaven vliegt alles in het bos overstemmend laagover. Alles in het bos, zegt Fanata. We zullen zien. Fatala kijkt haar aan. De zonschildert de schaduwen van de bomen op haar lichaam met licht, zegt een van hetbos genietende figuur die ze tegenkomen en daarna niet meer, tegen zichzelf. Vooruit.Fanata trekt uit een van de vele zakken van haar camouflagepak een bosboek ommee te nemen te voorschijn. Ze slaat het op een toevallige bladzij open, begint ietste bestuderen. Fatala kijkt met haar mee. Het blijkt dat op deze toevallige bladzijgeprobeerd wordt uiteen te zetten dat wat de twee zussen in het bos van plan zijn, ofbeter met het bos van plan zijn, niet voor behandeling in een zakbosboek als dit inaanmerking kan komen verder bladeren is zinloos werp het boek weg in de daarvoorbestemde gooihoek. Zo boekloos geworden kijken de meisjes peinzend elk een kantvan het pad af. Geeft het bos zichzelf deze vorm, zoals de stad zichzelf vormt. Fanatahaalt diep adem. Dit is het bos, roept zij opeens uit. En? Bbegrijp je wel, hakkelt zij,struikelend over de b van begrip. Het bos is dit, hier, en wij zijn hier omdat we inhet bos zijn, zijn dus in het bos, en in het bos geweest, en straks zijn wij weer in destad, en dan is hier het bos nog steeds, mag je aannemen, en wij zijn weer in de stad.Simpel. Fatala kijkt Fanata, die na deze gedachteconstructie nu op haar gemak methaar handen diep in de ruime zakken van haar broek staat, verbaasd maar nadenkendaan. Bedoel je misschien, zegt ze na zo enige tijd gezwegen te hebben, dat het eralleen maar om gaat dat wij in het bos geweest zijn en dit, wat het dan ook is, kennis,ervaring, met ons meenemen de stad in, hier dus verder niks meer te zoeken hebben.De meisjes maken rechtsomkeert.

Tjibbe Joustra, Superpop

418

Tussen het bos en de stad is de bosrand of de stadsrand, en hier komen Fatala enFanata een meisje tegen dat met een groene lippenstift BOS op haar voorhoofd heeftgeschreven en op haar zonbruine buik DE MOEDER DER LANDSCHAPPEN. Aan ditmeisje geeft Fatala de inhoud van de rugzak, die behalve uit een vorm- ofinhoudsverandering, bestaat uit nog veel meer dingen. Het meisje met de moederbuiktrekt opgetogen het bos in, haar armen vol. De nu lege rugzak heeft Fatala natuurlijkniet weggegeven. Een lege doorzichtige rugzak verhoudt zich tot een volle als een,als een weg uit het bos tot de weg naar de stad. Met hun bosbevindingen op de noglange weg terug slenteren Fatala en Fanata over het eindeloos lijkende pad dat nuaan hun rechterhand langs een langgerekt aan beide uiteinden doodlopend waterloopt, dat dezelfde naam heeft als een met bomen begroeide uitgestrektheid en eenweg die een voortbewegend lichaam aflegt, en waarop roeiers bij gebrek aan richtingafwisselend naar de ene dan weer naar de andere kant op weg zijn. Zo kan men buitenzijn, maar toch opgesloten zitten. Fatala zwaait even met de nu lichte rugzak bovenhaar hoofd. De tweeling wordt tegemoet gefietst door een figuur met een toeter ofroeper in de handwaardoor deze bezig is met de roeiers op het water te communiceren.Wanneer tenminste deze halve communicatie recht geeft op het hele woord, want deroeiers roepen niet terug.Wat doet men in het bos wat men in de stad niet doet, vraagtFanata zich hardop af om de tijd te overbruggen totdat ze weer in de stad zullen zijn.Voordat Fatala iets terug kan zeggen, komt er al een tweede figuur op een fietsaanrijden met ook een toeter. Aangezien de roeiers al verderop zijn, draagt zij, detweede figuur, door de roeper eigen gedichten voor, die ze op deze wijze over hetwater verspreidt, vermenigvuldigt. Jammer alleen voor

Tjibbe Joustra, Superpop

419

haar dat het water leeg is, zegt Fatala. Ze doet of ze met de lege doorzichtige rugzakde toeter uit de hand van de fietsende poëet wil slaan. In plaats daarvan doet zij ditniet, maar trekt ze haar mes uit de schede voor een onderhoud met de zon door methet blinkende lemmet bij gebrek aan een ander doel, zonnestralen naar hetwateroppervlak naast hen te kaatsen. De vraag is nu, denkt Fanata, welke boodschaphier het best overkomt: het geluid van de dichter of het licht van Fatala. WanneerFanata die een beetje bij Fatala is achtergebleven zich omdraait om te zien of dedichtende fietsster de andere al heeft ingehaald, ontdekt zij dat het pad langs hetwater achter hen leeg is, net als het water zelf trouwens. Voor haar likt Fatala hetblinkende staal van het mes liefkozend, steekt het terug in de schede. Zo strekt denatuur van het bos zich uit, om hen heen en voor hen, totdat het groen verdampt ende stad begint. Daar aangekomen zien zij dat iemand niet ver voor hen uit glas ensteen samenbrengt, een uitnodigend gebaar maakt naar de fakir die al eerder in ditverhaal te zien was, maar die hier nergens te ontdekken valt. Zonschitteringen opscherven. De stad. Tut landschap, de moeder der.

Fatala zit met haar hoofd op haar armen gesteund, die weer op haar opgetrokkenknieën steunen, te kijken naar een groep figuren die schuin aan de overkant van destraat, van welke de naam valt te achterhalen uit het vervolg van deze zin, aan deachterkant van het zich paleis noemende bouwwerk staat. Op de hoek. De leden vande groep doen elkaar allemaal na, ze blijven aan de straatrand staan wachten vooreen nietwerkend voetgangerslicht dat om de hoek staat. De lichten voor het rijverkeerstaan zo te zien voor alle richtingen op doorrijden. De groep maakt front, waarna

Tjibbe Joustra, Superpop

420

een langsrijdende tram het geheel aan het gezicht van Fatala onttrekt. Even maar,want het ding de tram rijdt nogal hard. Kut joh, roept iemand die bij de halte van detram links in beeld staat te wachten de in een wolk van stadsstof verdwijnendestraatkar na. Verdomme, gaat de iemand verder, ik sta hier nou al uren te wachtenalsof ik een inspectie van al het rijdend materieel van het openbaar vervoer houd hetis kloten. Ga dan lopen, roept een langsfietsend meisje er achteraan. Fatala maakteen gebaar naar haar mes, een ander meisje met een van een brief gevouwen mutsop haar hoofd, heeft haar zojuist in een onvertaalbare taal gevraagd of zij hier somsop de stoep van het postkantoor zit. Ja en nee, wil Fatala het schichtig om zich heenkijkendemeisje het gevraagde duidelijkmaken. Zij wijst op de steigers die het gebouwop welks stoep ze zit aan alle kanten omringen. Niet meer, probeert Fatala hetopnieuw, foetsie, jij, de hoek om, verder, aan de overkant, daar. Ga nou maar, envlug wat. Het meisje begint op een vervelende manier op en neer te springen, isplotseling verdwenen. Voor haar in de plaats staan nu Labarbra en Animee voorFatala het meisje na te doen, twee drie vier hoedje van. Zij gaan, als ze uitgesprongenen uitgegroet zijn, aan weerskanten van Fatala op de stoep zitten, opgetrokken knieën,kin in de handen. Fatala maakt na een gebaar in antwoord op Labarbra's constateringin vragende vorm terug uit het bos, met haar hoofd een ander gebaar in de richtingvan de groep die nog steeds staat opgesteld aan de overkant van de straat, wier naameen gracht suggereert die er niet is. Het lijkt er wel op, het lijkt wel op zo'n groepstadsbezoekers van buiten op punt van verdwalen, zegt Animee zonder haar tandenvan elkaar te halen. Ergens vanuit het binnenste van het bouwwerk achter hen wordteen brievenbus hoog over hen heen op straat gegooid, een flink stuk naast eenverderop

Tjibbe Joustra, Superpop

421

staande grote bak vol brievenbussen. Niemand ziet hoe het meisje met de papierenmuts teruggekomen is, en in de naar buiten gegooide bus nog gauw een brief probeertte posten. Hoog, vanaf een van de steigers om het gebouw, leest een figuur opgedragen toon voor uit een handleiding voor brievenbussen. Dit wordt gevolgd dooreen naar beneden dwarrelend stuk papier. De groep aan de overkant wijst het velallemaal met dezelfde vinger na.

Het verschil tussen de ene brievenbus en de andere is er niet, horen de drie op destoep een voorbijganger instructief tegen nog een voorbijganger zeggen. Waardoorkomt het dan dat sommige handleidingen sneller verouderen dan de hand die zevasthoudt, vraagt een derde voorbijganger. Heb eens een handleiding gehad die heelergens anders bij hoorde. Een brievenbus is nog net geen klein postkantoor, constateertde eerste voorbijganger. Ditmaal tegen zichzelf, de anderen zijn doorgelopen. Hoenoem je een voorbijganger die maar blijft staan om te kijken hoe een bouwwerk toteen ander bouwsel verbouwd wordt. Fatala voelt het zweet in haar navel lopen. Zedoopt haar vinger in haar buikknoop, drukt even diep door, likt haar vinger aandachtigaf. Hierna vist zij haar zonnebril vanuit het niets te voorschijn. Zet hem op. Heel veelomringende warmte, de oorzaak is de zon. De oorzaak van de zon. Labarbra zegtiets tegen Animee achter de rug van Fatala om. Animee schudt haar hoofd. Ja ikweethet. Een passerende jongen wijst al declamerend en een ander citerend op zichzelf.Het postkantoor, niet? De jongen maakt aanstalten om zich na het stellen van wathij blijkbaar voor een retorische vraag houdt, langs de stoepzitsters heen te wringenom de verbouwing binnen te gaan. Het wordt hem belet doordat de deuren van devoormalige ingang

Tjibbe Joustra, Superpop

422

vervangen zijn door ondoordringbare houten schotten. De jongen roffelt met zijnvuisten wat op de versperring. Nadat hij het opgegeven heeft binnen te dringen, houdtalles vanzelf op.

Fatala kijkt naar de groep aan de overkant. Wat staan die daar nou nog te kijken, diegroepsleden, vraagt zij zich tegen haar zin in af, want wat kan haar de groep schelen.Volgens mij is het een halve groep en staan zij te wachten op hun andere helft. Hetgroepsgeheel is onvoorstelbaar. Het meisje dat deze tekst heeft uitgesproken is vlakvoor Fatala, Labarbra en Animee blijven staan. Ze heeft zwarte eyeball tattoos, entwee horn implants, body mods, op haar voorhoofd, draagt een soort platenkoffer inhaar hand en kijkt hen om de beurt vragend aan, alsof ze op een reactie wacht.Mysterieus meisje dat ineens voor ons staat en blijkbaar op een weerwoord wacht,zegt Animee tenslotte, je wilt van ons toch zeker niet horen dat wij de andere helftzijn. Voordat het meisje hier iets op heeft kunnen terugzeggen begint de groep aande andere kant van de straat opeens zo hard te zingen, dat zelfs hier, dwars door alleverkeerslawaai heen, de woorden van het lied duidelijk te verstaan zijn. Het meisjeop de stoep draait zich om naar de verzameling figuren. Wij zijn de groep die altijdaan de overkant staat, zingt de club aan de andere kant van de straat opnieuw. Animeestoot Fatala aan. Nou, zegt ze, op deze manier worden zij daar wel erg plaatsbepalend,hier. Fatala haalt haar schouders op, misschien zingen ze wel over een andere groep,andere overkant. Het voor hen staande meisje draait zich plotseling razendsnel om.Ik, stoot zij uit, haar wijsvinger priemend op Animee gericht, daarna op haarvoorhoofd, ja ikweet het. Ze spuugt de woorden er uit. Snuivend gooit zij haar hoofdin haar

Tjibbe Joustra, Superpop

423

nek, loopt zonder verder nog iets te zeggen weg. Het weten lijkt hier besmettelijk.Maar van wat. Fatala, noch Animee of Labarbra neemt verder nog notitie van hetwetende en nu verdwenen meisje.

De drie op de stoep zittende meisjes zitten nog steeds op de stoep, luisterenwerktuiglijk naar het maar door blijven gaande gezang van de groep aan de overkant,en ontdekken dat het verdwenen weetgeitige, weetgierige, meisje helemaal nietverdwenen is, maar al na een paar passen is blijven staan bij een uitpuilende afvalbakdie aan de paal van een verkeersbord is vastgemaakt. Het meisje zet de platenkofferneer, duwt een arm tot aan haar elleboog in de bak, rukt er allerlei dingen uit die zijzonder er naar te kijken op de stoep laat vallen. Opeens ziet Fatala dat het meisje ietsin haar hand houdt wat op een weggegooid verrassingsei lijkt. Met een woedendearmzwaai slaat het meisje het ei tegen haar voorhoofd kapot. Struifspattend, denktFatala, magisch ritueel van communicatie, eierij, ekserij. Het meisje veegt haar handaan de achterkant van haar korte rokje af, pakt de platenkoffer op, verdwijnt metopgeheven hoofd achter de brievenbuscontainer uit beeld. Onmiddellijk wil iemanddeze kans aangrijpen om een armvol post in de door het meisje leeggehaalde afvalbakte proppen. De bedoeling, denkt Fatala, de bedoeling van een bak is om volgestopten leeggehaald te worden, baknut.

Sorry maar weet een van jullie waar je hier ergens kunt bellen waar een telefooncelis bedoel ik. Voor de drie op de stoep is een jongen opgedoken met een opengeslagenoude en beduimelde telefoongids in zijn handen. Hij klapt het boek dicht. Nou weetje, ik moet eigenlijk helemaal

Tjibbe Joustra, Superpop

424

niet bellen maar ben toch op zoek naar een telefooncel. Zomaar een glazen hok opde stoep waar je naar binnen kan gaan. Vrije toegang, uitzicht naar buiten, kommaarop. Schaterend holt hij verder zonder een reactie op zijn vraag en mededeling af tewachten. Zwaaiend met de telefoongids boven zijn hoofd springt hij naar de hoekvan de straat, steekt over zonder op het verkeer te letten, in de richting waar ooit eenrij telefooncellen midden op de stoep heeft gestaan die er misschien niet meer staat.Een brievenbus is een postzegelvreetster, kankert iemand die de andere kant oploopt.De groep aan de overkant van de straat heeft nu eindelijk het zingen gestaakt, komtin beweging. De leden steken, het voetgangerslicht negerend, de straat schuin over,de jongen met het telefoonboek achterna.

En verder? In ieder geval is filosoferen nog niet hetzelfde als flaneren, maakt Animeeresoluut een einde aan een verder niet weergegeven gesprek over metafysica, ethiek,esthetiek, de onzin misschien toch zin van alles, enz. De drie meisjes staan eensgezindop, lopen de straat in, en om de bak met brievenbussen heen. Hun schaduwen dansenom hun voeten, een auto toet afgunstig. Maar eigenlijk ben ik er toch niet echthelemaal uit wat de waarde van het tegen het licht houden of in een ander licht zienvan allerlei dingen is, zegt Labarbra met een blik uit haar ooghoeken op Animee. Ikneem aan dat eenheid, eenduidigheid, evenwicht betekent, kan betekenen. Animeezucht demonstratief. En verder nemen we vandaag even niks aan, zegt Fatala. Devorm van bijvoorbeeld het bos tot bomen ontleed zoals de stad teruggebracht totbouwsels, de plaats van de stenen onduidelijk latend, gaat ze verder, bij wijs vanspreken dan. Haar woordenworden kolkendmeegezogen door dewarme golf klotsendlawaai die nu

Tjibbe Joustra, Superpop

425

door de straat spoelt. Wat heet stilteverscheurend, gaapt Animee in het golfdal na degolf. Iemand zoent geluidloos een meisje met kersenmond op een affiche waar zelangs komen. Het verschil, het proberen te matchen van verschillen, kan sommigedingen anders wel tot een belevenis maken, zegt Labarbra even later terwijl ze Animeenog steeds in de gaten houdt. Bedoel je soms dat als alles hetzelfde is dat uiteindelijkhetzelfde is als niks, dat het niks is, zegt Fatala. En als je wat anders wilt. Dit gegevenzal nog terugkeren. Animee doet ondertussen haar best om een paar meisjes die aanpublic pissing doen te ontwijken. Terwijl de meisjes met tot boven hun tietenopgetrokken zomerjurken giechelend tegen iedereen op de stoep proberen aan teplassen, lukt dit zowaar. Het verschil tussen nat en droog.

Dat de een de ander verstaat betekent nog niet dat ze elkaar ook begrijpen, zegt deeen tegen de ander die een niet thuis te brengen taal spreekt. Zij besluiten in vredeuiteen te gaan. De rest van de bladzijde gaat over wat anders. Schijt wat is dit tochvoor een boek. Totala slaat het boek dicht met een klap die direct weer oplost in dehittetrillende lucht boven de uitgestrekte vlakte van opgespoten zand waar ze zichnu bevinden, en die, de vlakte, uiteindelijk zal leiden tot een havengebiedmet dezelfdenaam als de linkerkant van een globe en de deur van een vesting of kasteel. Zij hebbende stad verlaten die daardoor nog geen verlaten stad is geworden. Fatala ligt op haarrug, gebruik makend van een rust in hun verplaatsing, haar zonnebril kaatst de zonterug. Totala tuurt naar de in zonnevelen gehulde rand van het opgespoten terrein,de kant op waar de luchtlijn van de stad een fata morgana kan zijn. Volgens mij iszij een luchtspiegeling, de stad, een beeldweerkaatsing tussen

Tjibbe Joustra, Superpop

426

luchtlagen, probeer haar te omhelzen en ze laat je in het zand bijten, zegt Totala.Krijgt geen antwoord. Hij heeft in de zinderende luchtlagen in de verte iemand ofiets ontdekt die, dat, beweegt en misschien dichterbij komt, afwachten maar. Totalaroffelt met zijn vingers op de kaft van het boek. Laten we zeggen, dit hier is eennamaak plein, wij zijn de namaak pleinbewoners. Alles wat in dit boek hier staat,staat tussen deze twee kafthelften. Totala knijpt zijn ogen klein tegen de zon, denktin de beweging in de verte iemand te herkennen. Hoeveel ruimte heb je nodig voorlandschappen, hoeveel voor landschapsfantasiën. Zandschap, hij maakt een bezwerendgebaar met zijn hand. Met de andere houdt hij het boek als een zonneklep boven zijnogen. Wanneer ik me niet vergis, denkt Totala. Als ik me vergis heb ik het mis. Voorwie goed kijkt lijkt het of Fatala in slaap is gevallen. Totala besluit de verte alvasttegemoet te lopen.

Fatala houdt zich slapend. Zij ziet turend door het donkere glas van de bril, zonderhaar hoofd te bewegen, Totala van haar vandaan lopen in de richting van de stad,zijn haren dansend op zijn rug. Met het boek dat hij in zijn hand houdt maakt hijhappende bewegingen naar de zon. Het geluid van het open en dicht klappen van hetboek bereikt langzamerhand Fatala's oren niet meer. Heb ik mij slapend gehoudenopdat Totala weg zou gaan, vraagt zij zich af. Kun je je ook in je eentje slapendhouden. Fatala blaast haar wangen bol, blaast de lucht uit. Een kleine wolk zandontstaat en verdwijnt weer. Het metafysische van stadsfantasieën.

Realiteit, zandzicht. Fatala zet haar zonnebril af, legt deze in het zand naast haar,ergens, sluit haar ogen. Ik concentreer mij op de lege ruimte om mij heen die groterwordt met

Tjibbe Joustra, Superpop

427

elke stap die Totala van mij vandaan zet. Is leegheid voelbaar zonder dat je haar ziet.Fatala doet haar ogen weer open, probeert Totala te ontdekken, maar ze ziet hemnergens meer. Wanneer alles gevuld is, is er voor de leegheid geen plaats meer. Alsalles leeg is, is er plaats genoeg voor volheid. Kut wat brandt de zon hier genadeloos.Fatala gaat rechtop zitten. Kijkt turend over de zandvlakte in de richting van de stad.Gek dat Totala al zo ver is dat ik hem nergens meer zien kan. Ik ben de dochter vanmoeder zon. Verbaasd kijkt Fatala om. Vlak achter haar staat een meisje. Zij is naakt,bruinverbrand, en helemaal haarloos. Haar huid heeft ze ingesmeerd met een of anderhet zonlicht weerkaatsend olieachtig smeersel. Voordat Fatala van haar verbazing isbekomen of iets terug heeft kunnen zeggen, loopt het meisje met een boog om haarheen, gaat vlak voor haar staan. Ik ben de dochter van moeder zon herhaalt zij haarmededeling van eerder, en ik wil haar mijn sap in haar brandende licht teruggeven.Bij het uitspreken van deze woorden heeft zij haar ogen gesloten. Dan moet je datdoen, zegt Fatala, die zich ondertussen niet alleen afvraagt waar het meisje zoplotseling vandaan is gekomen, maar ook of ze misschien niet dezelfde kan zijn alsbv het meisje van de bosbuik, waaraan zij, Fatala, de inhoud van haar doorzichtigerugzak heeft gegeven. Een en ander is moeilijk te zien omdat het nu zijnde zonmeisjezich helemaal heeft kaalgeschoren. Shaving fetish of misschien sun of forest fetish.Zij heeft haar wenkbrauw- en wimperloze ogen weer open gedaan die ze nu strak opde grond gericht houdt. Kun je iemand aankijken die jou niet aankijkt. Het meisjezwijgt, blijft onbeweeglijk staan. Zonder ook maar met haar ogen te knipperen lijktzij haar pose een eeuwigheid vol te houden. Fatala vraagt zich af wat het allemaalte betekenen heeft, maar legt voor de zekerheid met een langzame, onmerkbare

Tjibbe Joustra, Superpop

428

vloeiende beweging haar hand op het heft van haar mes. Ze laat ondertussen haarogen over het lichaam van het bevroren zonmeisje gaan, probeert in haar gezicht ietste ontdekken wat haar zwijgen en voor beeld staan onduidelijk laten. Hetterugkaatsende zonlicht op haar huid is zo fel dat het Fatala zonder zonnebril begintte verblinden. Zonder haar ogen van het meisje af te wenden zoekt zij met haar handtastend over het zand naast zich. Het meisje spant ineens de spieren van haar buik,draait haar lichaam in vertraagde beweging zo, dat zij precies naar de zon toe staat.Nog altijd blijft ze strak naar de grond kijken. Fatala vindt haar zonnebril, zet hemop. Ze strijkt haar haren naar achteren. Het meisje maakt een geluid alsof ze dooriemand in de armen wordt genomen.

Door de glazen van haar zonnebril kijkt Fatala omhoog naar het zonmeisje dat numet haar zij naar haar toe staat. Bekijkt haar borsten met de schuin naar bovenwijzende harde tepels, haar stevige bovenbenen en billen. Fatala gaat wat naar achterenleunen, met haar vrije hand strijkt ze zonder dat het meisje hier iets van lijkt te merkeneven over haar eigen tieten, haar kruis. Het meisje, dat haar armen slap langs zich aflaat hangen, begint zacht met haar onderlichaam te bewegen, spant en ontspant haarbuikspieren. Zweet begint in stralen van haar gladde glimmende schedel te stromen.Zij beweegt haar lippen of ze haar gedachten onder woorden wil brengen maar ernog geen taal voor kan vinden. Onverwachts trekt ze met een ruk haar schouderbladennaar achteren, maakt haar rug hol. Fatala knijpt haar ogen achter haar zonnebril dicht,trekt haar doorzichtige rokje omhoog, duwt haar hand in haar slipje, begint haar kruiste masseren. Moeder zon mijn sap gilt het zonmeisje opeens. Tegelijk schokt zewoest met haar heupen, golft met haar buik. Ze gooit haar hoofd

Tjibbe Joustra, Superpop

429

achterover, kijkt nu met wijd opengesperde ogen recht in de brandende zon. Zebeweegt haar knieën uit elkaar, gaat met haar vingertop wild over haar clit heen enweer. Fatala, beweegt haar eigen vinger in een trager ritme mee, ziet ondanks haareigen bijna gesloten ogen dat er een glimlach vol overgave op het gezicht van hetmeisje verschijnt. Ze laat haar ogen vollopenmet zonlicht, licht.Waarna de duisternis?

Het meisje beweegt steeds wilder met haar hand in haar kruis, waarbij haar hijgendeademhaling overgaat in steeds harder en frequenter worden kreten van genot, pijn.Het licht, denkt Fatala door haar eigen bewegingen heen, zij kijkt zich blind aan dezon. Het meisje schokt en kronkelt steeds wilder met haar lichaam. Met haar vrijehand streelt zij zichzelf nu over buik en borsten, haar kale hoofd. Haar andere handgaat als een razende heen en weer. Fatala voelt haar eigen geilheid meegroeien. Hetmeisje stoot een scherpe kreet uit die door de lucht wordt opgezogen. Haar lichaamtrekt strak in een groteske houding, met holle rug, een arm wijd uitgestrekt, haaronderlichaam ver naar voren geduwd. Uit de priemend naar de zon toe gestokenwijdopen spleet tussen haar benen spuit schokkend een krachtige straal helder vocht,extreme squirting.Het gekreun van het meisje dat blijkbaar hevig klaarkomt benadruktde opeens heel hoorbare stilte om hen heen. Het zonmeisje laat de hand waarmee zijhaar orgasme opgeroepen heeft slap naar beneden vallen. Fatala ziet haar lichaamnog naschokken terwijl zij nu zelf komt. Het meisje dat al die tijd met wijdopengesperde ogen in de zon heeft gekeken zonder ook maar eenmaal te knipperen,laat haar hoofd met haar kin op haar borst zakken. Fatala sluit haar ogen, beweegtnog wat met haar vinger na. Nou zou ik een oplossing moeten bedenken, denkt Fatalasoezig, bijvoorbeeld

Tjibbe Joustra, Superpop

430

voor het overbruggen van afstand, zon en zonmeisje. Zij hoort het meisje zachtnahijgen. Zij is dichtbij, denkt Fatala. Het geluid van de verte. De verte. Voor Totalaheb ik mij slapend gehouden. Naar het meisje heb ik gekeken tot zij klaarkwam. Enik. De omtrek van de leegte, veranderingen aan de rand van leegheid. De inhoud vanvorm is leegte. Voor de invulling er van. Van wat. Verdomme. Fatala opent haarogen en springt op. Voetsporen in het zand bestaan hier niet.

Zijn voeten wegzakkend in het gloeiend hete mulle zand, zwoegt Totala voort. Dezon perst het zweet uit zijn huid. Totala zoekt naar woorden en een lied om het lopenterug te dringen, maar hij vindt geen van beide. Daar struikelt hij over een ongezien,vergeten, grotendeels onder het zand verdwenen roestig stuk van een pijpleiding, dieooit iets van het ene punt naar het andere vervoerd heeft, daarbij zelf op haar plaatsblijvend. Totala valt languit in het zand, zonstovend verzonnen rotplein. In plaatsvan op te staan en verder te gaan, blijft hij languit op zijn buik liggen. Totala zieteen eind van zich af zijn boek opengewaaierd in het zand liggen. Je zou hier eenletterplein kunnen beginnen, verdwalend in woordenland, denkt hij. Ruimte genoegin elk geval. Totala richt zich op op zijn ellebogen, kijkt uit over de opgespotenverblindend lichte vlakte. Wanneer hier niet opgespoten was, lag dit plein hier niet,lag die pijpleiding hier niet en ik niet. Zo eenvoudig is dat. Wanneer een eigenschapvan zand is zich van de ene plek naar de andere te verplaatsen, wat is dan eeneigenschap van mij. Totala tekent met een vinger een vraagteken in het zand. Linksis plaats voor de vraag, rechts voor het antwoord. Alweer zo simpel als wat. Eenvoudis de kunst van het moeilijk doen verleren.

Tjibbe Joustra, Superpop

431

Totala rolt zich op zijn zij, zo, dat hij een nieuwe horizon voor zich heeft die bestaatuit zeeschepen en industrie van veraf gezien. Een nieuwe horizon is een nieuwegrens. Grens gezien, schrijft Totala in het zand. Scheidslijn. Vanuit de verte rolt eenkorte geluidsgolf van treinwielen op rails over de vlakte. De voortdurendeachtergrondruis van een onzichtbare autoweg wordt door Totala niet opgemerkt. Endoor jou? Verrast schuift Totala wat naar voren, waar hij deze drie woorden in hetzand geschreven ziet staan. Wat wat wat, denkt hij. Schrijf je naam in het zand en jezult niet vergeten worden. Totala vindt deze tekst te lang om hem helemaal in hetzand te schrijven. Hij duwt zich omhoog, gaat staan. Bepaalt zijn positie aan de standvan de zon. De vrije ruimte, roept hij, dat zou je wel willen, met zoveel horizon omje heen. Hij bukt zich om het boek op te rapen, maar dat ligt een eind verderop. Danmaar niet. Hij richt zijn blik op dat deel van de horizon waar de stad moet liggen. Ikvraag me af waar dat wat ik zag bewegen, de beweging, in de verte, daar bij Fatala,gebleven is. Misschien ben ik het die jij je afvraagt zonder te weten wie ik ben. Mijnnaam is Heksie Hippiehok, en mijn weg is een mysterie, voor jou. Totala merkt nietsvan deze mededeling. Misschien dat ik nog van alles tegenkom, denkt hij, en begintweer te lopen. Zijn voeten zakken diep weg in het zand, maar hij komt vooruit, ietsgezien of niets gezien, stad of geen stad. Een vogel cirkelt hoog boven hetachtergelaten boek. Vanaf een koele plek ergens aan de rand van de zandvlakte trekteen reusachtige donkerviolette bus ongezien op om geruisloos op te lossen in, alweer,de verte.

De zon schijnt het plein aan stukken, roept een zich ergens anders voor denksteruitgegeven hebbende figuur tegen een figuur die dit niet weet. Een derde figuur dietoevallig gehoord

Tjibbe Joustra, Superpop

432

heeft wat de zich denkster noemende gezegd heeft, probeert een verband tussen hendrieën te bedenken, te leggen. De uitkomst van haar pogingen zal zij aan iedereenlaten zien die maar haar kant opkijkt. De drie figuren verwijderen zich springendover de diepe rechtlijnige schaduwen die de aan de rand van het plein staandelantarenpalen, verkeersbordpalen en tramdraadpalen werpen, samen met de palendie daar met geen ander doel staan. Moet je hun zien, zegt een jongen tegen eenmeisje dat hij aan de mouw van haar truitje trekt. Hij wil haar op de zich dwaasterugtrekkende figuren wijzen. Ik ben zo blij, nee zo iemand die altijd al een anderekant op heeft gekeken, antwoordt het meisje lusteloos. Een gevolg van het langzaamverziekende klimaat is dat bijvoorbeeld de zon schijnt op tijden waarop het andersregende, zegt een zoveelste voorbijganger tot afscheid tegen het meisje en de jongen.

Fatala en Animee betreden het plein voor het zich paleis noemende bouwwerk in hetmidden van de stad, dat, het plein, niet echt zo heet als wat het is, lijkt te zijn. Drieletters. Tegelijk met hen komen een aantal passanten die een boom nee een langepaal tussen hen in dragen te voorschijn. Dit gebeurt aan de andere kant van het plein.Beide partijen lopen recht op elkaar af en zouden elkaar bij gelijke snelheid op hetmidden van het plein zijn tegengekomen. Waarin het midden zich onderscheidt,losmaakt, van de rand en alles wat er tussenin zit, zegt Fatala tegen Animee. Zijhebben hun voortgaande beweging omgezet in een dralende. Wanneer er mindergebeurt dan je wel zou willen dan moet je de rest natuurlijk zelf laten gebeuren, merktAnimee op. Bijzondere, ongewone dingen, dingen waaraan je behoefte hebt. Fatalazwijgt. De groep met de draagpaal bereikt als eerste het midden van het plein.

Tjibbe Joustra, Superpop

433

De kunst van het oversteken van pleinen, wil een jongen aan de rand van het pleinachter Fatala en Animee aan de dichte stroom figuren laten weten die het pleinvoornamelijk vanuit twee tegengestelde richtingen overspoelt. Niemand neemt notitievan de oversteekkunstenaar. Gebeuren, zegt Fatala, gebeuren de gewone dingen, dusdemeeste dingen, de niet noemenswaardige dingen. Zij maakt haar zin niet af, doordatze afgeleid wordt door iets, een zonspel op olieglanzende huid, dat ergens op hetplein gebeurt, maar in een wat andere tijdsdimensie, zodat het beeld wazig blijft. Eenbewijs, denkt Fatala, terwijl ze haar ingespannen turen opgeeft, dat alles precies optijd gebeuren moet. Wil je het meemaken. Over het wel dan niet samenvallen vande ene tijd met de andere stappen we hier gewoon heen, wat gemakkelijk is want wezijn hier op een plein en kunnen alle kanten uit, vooropgesteld dan dat er verschillendetijden zijn, zegt ze tegen Animee. Ik vraag mij af, zegt Animee alsof ze Fatala'sbevindingen voor kennisgeving heeft aangenomen zonder te weten waar deze hetover heeft, waarom de figuren zich op dit plein zo ongelijkmatig verspreiden. Zouhet misschien kunnen dat de overgang hier van smal naar minder smal ze te grootis, veronderstelt Fatala een verveeld gezicht zettend. En wat dan nog. De kunst vanhet pleinlopen. Ik geloof dat ze van plan zijn om die paal daar rechtop te gaan zetten.Animee maakt met haar hoofd een achteloze beweging naar de paalgroep. Ook voorpleinen die bijvoorbeeld uit twee helften bestaan. Kunnen passanten een paaloprichten. Fatala wordt opzij geduwd door de kunstenaar van het pleinoverstekendie door een meisje dat een hekel heeft aan dit plein zo midden in de stad, het pleinwordt opgeduwd. Fatala wil naar het heft van haar mes grijpen, maar ziet er vanaf.De kunstenaar rent, tegen velen opbotsend, als dolgeworden naar de overkant

Tjibbe Joustra, Superpop

434

van het plein. In het midden struikelt hij over de lange paal van de groep passanten.

Kopje over buitelend, maaiend met zijn armen, daarbij toch De Kunst Van HetBereiken Van De Overkant krampachtig in zijn hand geklemd houdend, weet hijweer op zijn voeten terecht te komen die hem razendsnel verder naar de andere kantvan het plein brengen. Aan de rand gekomen springt hij er overheen. Schijt, zegt eenlid van de groepspaal tegen een van de anderen, zal je altijd zien, als je de paalneerlegt vallen ze er over en als je hem rechtop wilt zetten vallen ze er nog steedsover. Ik, zegt de andere, ik ken een meisje dat over een nog heel andere paal valt,rechtop of neergelegd. Flauw flauw, flauw man, stottert weer iemand anders. Zegtoch niet altijd alles dubbel alles dubbel. Iemand die iets van palen weet schopt eronopgemerkt tegenaan. Onthoud dit. Nou, en toen hadden ze dus een paleis meer eneen stadhuis minder, dreunt een langslopende jongen op. Aan de ene kant van hetplein bevindt zich inderdaad nog steeds het zich paleis noemende bouwwerk. Maardat hoeft voor jou nog geen reden te zijn om dit langslopend ter sprake te brengen,zegt Animee tegen de rug van de jongen. Klopt, zegt hij doorlopend en zonder zichom te draaien, je hebt gelijk, maar ik kan het nou eenmaal niet laten. Elke keerwanneer ik hier langskom moet ik het zeggen en dat is nogal vaak je boft nog dat jehier niet net zo vaak staat als dat ik hier langskom. Geleidelijk zijn de woorden vande jongen door het groter worden van de afstand tussen hem en de twee meisjesonverstaanbaarder geworden. Tot hij op het laatst zelfs helemaal niet meer te horenwas, zegt Fatala waarbij ze haar tong uit haar mond laat hangen. Verder is hetmisschien nog het vermelden waard dat het plein dus

Tjibbe Joustra, Superpop

435

naar iets genoemd wordt wat het misschien ooit geweest is maar nu niet echt meer.Juist. Maar doet het terzake. Zeker weten, roept iemand die zich al heeft aangekondigduit. Hier lag vroeger een dam ja daar verderop zo met een sluis en de beurs die stondop palen het paleis trouwens ook en geheid dat ze hebben. Hoewel, nou ik er zo eensover nadenk, gezien heb ik het nooit, zelf, geschiedenis je moet het maar geloven enik heb het geloofd, mijmert het meisje dat de aangekondigde iemand is op veelzachtere toon voort. Kut nou begin ik toch echt te twijfelen. Fatala en Animee zienhet meisje zomaar iemand aanklampen, die een heel vertoog gaat houden over vanalles van de stad. Met een gezicht alsof alles wat gewoon lijkt heel bijzonder is. Hetaangekondigde meisje schudt driftig haar hoofd, stopt met nog langer praatjes aante horen, stapt met kortaffe passen het plein af. Degene met het vertoog over vanalles wil beslist zijn verhaal afmaken, vindt zo gauw niemand om tegenaan te praten,gaat met uitzettende stem staan declameren. Omdat hij op een plek staat die niet zoerg in het oog valt, is het toeval van de ontmoetingen hem geen tweede keergoedgezind. Animee kijkt naar Fatala. Het goede aan geschiedenis is dat het voorbijis. Ik denk dat het meeste alleen maar goed nee gewoon is, lijkt, zolang sommigedingen het niet zijn. Zij kijken samen naar de groep van de paal op het midden vanhet plein. De paal zelf is inmiddels door een grote groep omstanders niet meer tezien. Tot zover dan, paaltaal, een voorbeeld van.

Omstand der omstanders, zegt Fatala, elke aanleiding kan aanleiding zijn. Niksongewoons. Fatala en Animee kijken tegelijk om naar degene die de twee laatstewoorden tegen hun ruggen gezegd heeft en die natuurlijk iemand anders is

Tjibbe Joustra, Superpop

436

dan Onnono het is Totala. Zoals uit het volgende zal blijken, maakt hij zijn mededelingaf. Hij begroet de twee meisjes op een manier zoals dat alleen kan op een plein inhet midden van de stad, waarboven de zon een gat in de hemel schroeit. Totala wringtzijn hand in de zak van zijn stadspak, bij de meisjes de verwachting wekkend dat zijhem niet tevergeefs in afwachting gadeslaan. Ergens in deze broek moet het zijn.Eenmeisje dat met strakglanzendewetlook billen dicht langs hem heen loopt verbergtniet dat ze hem voordat ze weer verdwijnt een al dan niet wat betekenende bliktoewerpt met haar groene ogen. Met een om zijn lippen spelende glimlach weertTotala met zijn ene hand de blik af, en haalt zijn andere hand uit zijn broekzak. Hijsteekt zijn gesloten vuist Animee en Fatala toe, draait haar om, doet haar open.

Verbaasd kijken de meisjes naar het zand dat hij in zijn hand houdt. Geel zand, zegtFatala. Zij toont haar teleurstelling en weet nog maar juist de aanvechting tebedwingen een klap onder Totala's hand te geven. Geel zand, beaamt Animee, hetlijkt wel gewoon ons stratenmakerszand. Opgespoten zand, zegt Totala, de eerstevier lettergrepen beklemtonend. In dit zand, gaat hij verder, heb ik in het zandgeschreven. Oh nee, denkt Animee. In het zand schrijven en het dan nog meenemenook kan het stommer, zegt ze. Hee wacht eens, dit is geen gewoon zand, ik zei hettoch dit is op-ge-spo-ten zand, daarin schrijven, nou, dan moet je stofbijten geloofhet. Totala heeft het voorgaande steeds langzamer en met in toonhoogte dalendestem gezegd. Zijn hand heeft hij weer om het zand gesloten. Het is mij niet helemaalduidelijk wat het verschil tussen de zandsoorten te maken heeft met wat je er inschrijft, zegt Fatala, of begrijp ik je dan verkeerd. Totala wappert zijn haargordijnnaar achteren, heft zijn gezicht

Tjibbe Joustra, Superpop

437

op naar de blauwe verten boven hen. Hij knijpt zijn ogen dicht, lacht vaag, beweegtzijn gesloten hand met daarin de zandvondst in de richting van Animee met debedoeling het zand over haar zilverglanzende schedel uit te gieten. Iemand die overaldoorheen loopt verhindert dit plan, zorgt er voor dat het zand terechtkomt waar hetmeestal ligt.

Hallo, daar heb je Jansen, zegt Animee ineens tegen de anderen. Jansen, echoënFatala en Totala haar na. Hoi. Jansen zwaait naar hen vanaf zijn langsrijdende fiets.Hij heeft wat in zijn hand dat hij nadrukkelijk boven zijn hoofd houdt, als om hetgoed te kunnen laten zien en waarmee hij een breed openzwaaiend gebaar maakt.Door het verkeersgeluid om en door het plein heen roept hij iets dat klinkt alsGevechtVan Een Openslaand Raam Tegen De Straat. Voordat Fatala, Animee en Totalaelkaar vragend hebben kunnen aankijken is Jansen al nergens meer te zien. Totalawil Animee en Fatala nu met wat anders verrassen. Maar hij weet niets. Gelukkigzijn Fatala en Animee even afgeleid doordat twee jongens hen op een doorzichtigemanier vragen hoe laat het of ze vuur de weg ken ik jou niet ergens van. Rustig wachtTotala tot de jongens in de figurenmassa op het plein opgelost zijn. Maar het blijktdat het even gaat duren. Totala kijkt om zich heen, ontdekt niets anders dan dat aande pleinrand een grote groep onbekenden bezig is met een of ander zo te zien zwaarwitgeel gestreept pak het plein op te duwen. Nou, het is meer rollen, zegt hij voorzich uit. Wat is dan anders, duwen of rollen. De impulsieve vraagsteller wendt zijnhoofd al beschaamd af. Totala lacht, tandenblikkerend. Langzaamwordt een stuwingin de massa op het plein merkbaar, in de richting van het midden. Hier zal nog steedseen aantal omstanders staan, die uit elkaar geduwd gaat worden om

Tjibbe Joustra, Superpop

438

de optrekkende groep rollers door te laten. Ook zij immers lijken op weg te zijn naarhet midden. Het midden is het punt waar alles samenkomt, roept een massafiguurdie in haar eentje op een nog lege plek van het plein verdwaald om zich heen staatte draaien. Terwijl Totala aan het rondkijken was hebben Fatala en Animee zich vande twee jongens ontdaan. Hoe. Ik geloof wel dat ze daar iets bijzonders aan het doenzijn, zegt Animee. En, zegt Fatala, doen wij niks bijzonders soms. Soms wel hoor,zegt Totala, niet al te soms, misschien. Voordat zij de gelegenheid hebben zich eraan te onttrekken worden ze omstuwd door een deinende groep opdringende figurendie een sterke onderlinge samenhang heeft, gebaseerd op een theorie die niet eentwee drie valt te achterhalen. Animee, Totala en Fatala verzetten zich, weten eenbres in het groepsfront te slaan die, de groep, om hen heen als twee helften ingezamenlijke richting voort golft.

Wanneer iedereen naar een zeker zelfde punt wordt toe getrokken, dan betekent ditnog niet dat dit punt zich door nog wat anders ook van andere punten zouonderscheiden, stelt Totala vast. Ongewone bewegingen er naar toe maken van eengewoon punt nog geen ongewoon punt. Waarmee je niks gezegd hebt dat niet evenweinig bijzonder zou kunnen zijn, zegt Animee. Zij laat de zon op haar zilverengezicht stuiteren. Ik denk dat je iets gewoons ook heel gewoon kan zeggen, zegtFatala. Of het nou om punten, zand, massa's of wat dan ook gaat. Totala knikt. Maarworden de niet gewone, de ongewone dingen, nou minder bijzonder door ze danmaar nadrukkelijk genoeg zo te benoemen: gewoon. Of andersom natuurlijk. Enwat,welke vorm, gewoon of ongewoon, ontstaat zonder benoemen uit zichzelf. Wat denkje. Ook hierover kan je zo je gedachten hebben wat niet

Tjibbe Joustra, Superpop

439

meer hoeft te betekenen dan dat. Wanneer je iets maar lang genoeg anders blijftnoemen dan wordt het ook anders, dan denk je dat het anders is zonder daar verderbij na te denken. Het woord went, wordt een wenwoord, bij gelijkblijvende inhoud.Zodat je altijd weer opnieuw kan beginnen. Of alles even zo laten, zegt Animee, deoprukkende groep nakijkend, die navolging, volgers, lijkt te gaan krijgen. De vraagis alleen, zegt Totala terwijl hij over de hoofden van de groeiende massa's om henheen nog de rand van het plein probeert te onderscheiden. De vraag is of wij hier aanmee moeten doen, datgene wat op dit plein gebeurt. Of misschien zelfs al meedoendoor hier te blijven staan. Dat is geen echte vraag. Animee kijkt om zich heen,tenminste niet een waarvoor je naar het antwoord moet zoeken. Ze gaan geloof ikeen soort tent opzetten, zegt Fatala, turend langs de twee anderen naar het midden.Zij voelt ineens iets plakkerigs aan haar been, bukt zich, ontdekt bloedsporen op hetlemmet van haar mes, de doorzichtige rand van haar rokje en de tatoeage op haardijbeen. Ze veegt er met haar vinger overheen, ruikt en proeft er aan, proeft er nietaan, natuurlijk. Niet mijn bloed. De opdringende figurengroep heeft zich aan megesneden, denkt Fatala. Mes en bloedgevaar. Zij kijkt voor de laatste maal naar hetbroeiende midden van het plein.

We lopen hier achter elkaar alsof we over een beloopbare horizon lopen, zegt Fanatategen haar tweelingzus die voor haar loopt, misschien is dit wel de rand van hetuitzicht gezien vanuit de stad geweest. Een achterhaalde horizon dus. Buik tegen derug over de einder, wie weet aan welke kant het beter toeven is, zegt Totala dieblijkbaar gehoord heeft wat Fanata heeft gezegd. Meteen gaat hij zo langzaam lopendat Onnono die achter hem aan komt tegen hem opbotst.

Tjibbe Joustra, Superpop

440

Hee blijf niet zo onontkoombaar voor me staan, zegt deze vanuit het midden van detot stilstand komende rij. Ontdek opnieuw hoe het water in de sloten naast de wegzich aan de lucht spiegelt, zegt Fatala, terwijl zij eigenlijk gewoon had willen zeggendat de meeste wegen ergens naar toe gaan waar ook langs een andere weg te komenis. Zo ook de weg waarop ze nu lopen, tussen de lage uitgestrekte weiden buiten destad, ergens door het land dat ook water heet. Dit landschap, zegt Totala, is zo vlakdat de lucht er op kan staan zonder om te vallen. Fatala zucht, zwaait evenals deanderen haar rugzak van haar schouders om het doorzichtige ding in de zich netboven het spiegelende oppervlak van een van de langs de weg lopende slotenbevindende berm te laten vallen. Onnono laat zich, direct nadat hij zich van zijnrugzak ontdaan heeft, op het warme asfalt van het wegdek zakken. Voor hij het weetveert hij alweer au schijt heet omhoog. Kloten die horizon van jou, brandmerk. Lidvan de wankelende veestapel, grinnikt Fanata. Moet je maar niet altijd een zitplaatswillen, zegt Fatala langs Onnono heen kijkend. Ik lik, denkt zij, mijn lippen met mijntongmaar ik doe het niet. Onnono heeft de berm opgezocht waarin hij zover wegzaktdat hij bijna op waterhoogte zit. Zo, zegt hij, meer niet. Hij heeft al een hele plukgras in zijn mond gestoken, onwennig als het landzitten hem maakt. Fanata volgtzijn voorbeeld, zodat we nou twee voorbeelden naast de weg hebben en drie er op,weerstand van het gras, leest Totala op van de binnenkant van zijn hand. Zeg.

Wacht, onderbreek me niet er staat nog meer op, gaat Totala verder. Met gefronstewenkbrauwen betuurt hij de palm van zijn hand. Stam van de naakte boom. Blootloos.Onnono barst in schateren uit, verslikt zich in een hap gras.

Tjibbe Joustra, Superpop

441

Blootloos. Mag ik van jou eenmaal blootloos zonder blad. Half stikkend rolt hijachterover in de berm. Wat is hier zo onweerstaanbaar leuk aan voor hem, zegtAnimee. Nee wacht nou eens, ik geloof dat er een half maanzaad liter karnemelk eneen telefoonnummer staan, zegt Totala, gek hè. Onnono verdwijnt plonzend onderhet aan de berm hier grenzende wateroppervlak. Drink jij karnemelk, vraagt Animeeaan Totala. Terwijl Onnono proestend in de sloot bovenkomt, zijn hoofd bedekt metkroos als dat hier bestaat tenminste water- of moeraslinze eendekroos waterkoorts,veegt Totala zijn hand af aan zijn stadspak. Animee geeft hem een duw, zodat hij inde berm zal terechtkomen. Is het kiezen van de weg om een doel te bereiken niet zelfhet doel, niet belangrijker dan het doel zelf. Zeg, is dit hier misschien een soort vanpolder?

De twee die nog op de weg staan draaien zich om, zien een jongen staan die zichhelemaal volgehangen heeft met vraagtekens. Ik vraag mij af, begint Fatala tegenhem, of je niet iets beters weet te vragen, hier, waar de antwoorden op sommigevragen toch moeilijk over het hoofd te zien zijn. De jongen kijkt vragend om zichheen. Dat dit hier geen polder is kan je toch wel zien, stelt Animee vast op een toonwaarmee zij de jongen duidelijk wil maken op te hoepelen. Fatala bestudeert de huidvan haar dijbeen. Een tweeling, twee jongens en eenmeisje, zegt de jongen aarzelend,verder weet ik het niet. Ik dacht trouwens dat dit hier wel een polder was, zegt Fatalaopkijkend van haar dij. Het vlakke landschap, weiden, sloten, plassen, stad in deverte. Wat wijst op polderzijn. Waar is de koe die loeit in haar weiland vol zon. Eenpolder, klinkt het opeens vanaf het wateroppervlak naast de weg, een polder is hetstuk land waarvan je de waterstand

Tjibbe Joustra, Superpop

442

naar je hand zet, je pompt het er in of je pompt het er uit. In het makkelijkste gevalis er zo'n tekort aan water dat je niks te pompen hebt, terwijl je toch van een polderspreekt. De vervormgeving van het landschap. Sorry. Land en waterstand.

Jongen helemaal vol vraagtekens, roept Totala vanuit het gras naar de jongen, nouzal ik jou eens wat vragen. Hoe verhoudt zich het water tot het land, waarbij het landgras is en het water de lucht van onderen gezien. Groen blauw zon kleur van de huidglans, denkt Fatala de vraagtekenjongen te horen opsommen, voordat haarbelangstelling voor hem helemaal verdwijnt. Zij wendt zich van de jongen af, looptop de in het gras naast de weg liggende rugzakken af, gaat op de zachtste zitten. Zekijkt over de weg, de weilanden en de sloten, naar de stad die in de verte de helehorizon bezet houdt. Het uitgestelde bereiken is nog steeds gelijk aan onderweg zijn,denkt Fatala, toch is er verschil. Hee, roept de jongen met de vraagtekens uit, is heteigenlijk niet veel te laat voor landschappen? Hij recht zijn rug, steekt zijn kin naarvoren en lijkt er nogal zeker van iets gevraagd te hebben waarop antwoord volgenzal. Fatala haalt haar zonnebril te voorschijn. Vanuit het water gooit Onnono een inhet water gevonden plastic kikker op een plompenblad over het hoofd van devraagsteller heen, precies in de sloot die aan de andere kant van de weg loopt. Dejongen trekt een teleurgesteld gezicht waarop waterdruppels glinsteren, maar wiltoch nog zijn derde en laatste vraag gaan stellen. Vinden jullie niet, zegt Animee dieals enige behalve de jongen op de weg is achtergebleven, dat de stad er van hierafgezien niet uitziet of wij hier zijn en niet daar. Kom op, we gaan de vraagtekendragersachterna, zegt Totala die uit het gras de weg op stapt. Iedereen behalve Onnono kijkt

Tjibbe Joustra, Superpop

443

elkaar even aan. Ze ontdekken vervolgens dat Totala gelijk heeft, dat devraagtekenjongen inderdaad doorgelopen is, en nu in het gezelschap is van een metglitter, zonnen en vraagtekens volgeplakt meisje. Fanata haalt demonstratief haarschouders op. Sinds wanneer gaan wij achter iemand aan. Oja, roept het meisje naastde jongen vanuit de verte, goed verstaanbaar, zonder zich om te draaien. Ik heb eeneind terug Ojanja weggedoken tussen het riet aan de rand van weg en sloot zienzitten, die kennen jullie toch. Ja, gaat het meisje door alsof ze niets gevraagd heeft,diezelfde kant gaan wij nou dus weer op, daarom hebben jullie mij ook niet langszien komen, omdat ik van de andere kant kwam, en ik, voor ik jullie bereikt had, devraagtekenjongen al tegenkwam, rechtsomkeert heb gemaakt wij horen toch bijelkaar. Het meisje barst in een gillende lach uit, wegstervend. Onnono klautert uitde sloot, trekt zijn straatbroek uit, gaat haar boven de weg uitwringen. Het asfaltzuigt de druppels op, denkt Fatala. Zij laat de gedachte zich zo vaak herhalen dat indezelfde tijd de druppels vallen en verdampen. Wat zei je daarnet nou eigenlijk overde stad gezien vanuit de verte, vraagt Onnono al wringend aan Animee. Is er nogwel verte als je al in de verte bent.

In de uitgestrekte stilte, waterland, de zon, heerseres. De druppels op het wegdekzijn verdampt, damp. Onnono heeft zijn uitgewrongen broek bij zijn fietsketting omzijn nek gehangen. Het sissen van de zon tegen de eindeloos blauwe lucht diegeluidloos tegen de wereld schreeuwt. Iedereen een eigen horizon, denkt Fatala. Devraag is, zegt Totala als in gedachten verzonken, waarnaar wij op weg zijn. En waarzijn trouwens onze handmeesters. Als antwoord op het laatste wijst Animee met eenresoluut gebaar in de

Tjibbe Joustra, Superpop

444

richting van het stadssilhouet, dan bukt zij zich over een van de rugzakken, waar zena enig gezoek een kaart uittrekt. Zij vouwt de kaart open. De anderen komen in eenhalve cirkel om haar heen staan, ogen op de kaart gericht. Eens even kijken waarzijn we precies, ik denk hier zo ergens nee hier, daar bij dat groen en dat blauw.Animee wijst met haar vinger grillige wegen over het kaartoppervlak. Op wat vooreen schaal is deze kaart, vraagt Fatala, ik bedoel ik herken er nog niks op. Ja dat moethier ergens bovenaan bij de legende staan dacht ik. Animee rommelt met de kaart,maar vindt noch de schaalmaat noch de legende. Wel ontdekt zij een scheurrand diedoet vermoeden dat de kaart ooit groter is geweest. Heeft het gevolgen voor dewerkelijkheid wanneer een deel er van niet op een kaart staat. Goede vraag, zegtTotala, maar waar brengt het ons. Animee wappert zich met de kaart koelte toe.Fanata is weer in het gras gaan zitten. Een ander geval is, zegt Totala, wanneer eenkaart wel de hele werkelijkheid weergeeft, maar dat dit niet de werkelijkheid iswaarnaar je op zoek bent. Landschap in groen en blauw, droomlicht, warm, voelen,liktong, dreunt hij vervolgens op. Is een kaart van een landschap niet net zoiets alseen foto van een gezicht. Iedereen draait zich even om naar Fanata. Welja, zegtAnimee. Jazeker, zegt Onnono, de werkelijkheid is altijd net even anders. Ik denkdat een nietkloppende kaart net een nietkloppend gezicht is of nou ja. Ja hoe zit datnou met deze kaart, klopt ze wel of klopt ze niet. Vooruit. Fatala trekt Animee dekaart uit haar handen. Samen met haar, Onnono en Totala proberen zij de henomringende werkelijkheid van de horizon waarop ze staan, de weg, de waterspiegels,de lage landen, de stad in de verte tot de kaart terug te brengen. Ik geloof nooit datdit een kaart van dit gebied is, concludeert Fatala tenslotte. De anderen, behalveAnimee en Fanata,

Tjibbe Joustra, Superpop

445

vallen haar bij. Klopt. Klopt ja. Volgens mij is dit een kaart die om een ander probleemvraagt, zegt Totala, namelijk niet om hoe vind ik er mijn weg mee in dit landschap,maar hoe vind ik uit waar dit een kaart van is. Leuk ben je hoor, zegt Animee, heelgeestig. Ze neemt de kaart weer van Fatala over. In de gegeven omstandigheid, gaatTotala onverstoorbaar verder, niet zo'n interessante vraagstelling. Het lijkt mij dusduidelijk wat we moeten doen. En dat is, vraagt Animee. Kaart houden, landschapwegdoen, thuis verder zien. En thuis kijk je verder dan buitenshuis zeker, zegt Animeeschamper. Het is maar een suggestie hoor. Totala kijkt om zich heen. Al is het er danwel een waarover nagedacht is. Hee, zijn jullie nou eindelijk uitgekoekeloerd op diekaart, roept Fanata vanaf het gras naast de weg. Reizen over landschappen gebogen,kan je wat mij betreft de pot op. Onnono wijst met een priemende vinger naar haar.Zullen we gelijk maar verraden dat wij in onze rugzakken een completekampeeruitrusting meedragen, dus op zoek zijn naar een plaats om onze tenten opte zetten. Beschutting tegen wat we ontdekken willen. Nijdig verfrommelt Animeede kaart.

Met je neus in de lucht, zegt een uit een raam hangendmeisje tegen de straat benedenhaar. Naar deze smalle straat is het voortplantingsorgaan van planten genoemd, terwijlzij zelf, de straat, zicht biedt, wanneer men tenminste de bijbehorende kant op kijkt,op zo niet een voortplantingsorgaan van de stad, dan toch een fallussymbool,bouwwerk of toren met klok en hamerspel, carillon. Stof genoeg voor liedjes in debuurttaal. Fatala onderbreekt haar lopen door de straat, kijkt met tegenzin omhoognaar het hangende meisje boven haar. Met je neus in de lucht kan je alles ontdekkenwat zich boven je afspeelt, gaat deze verder. De even logische als overbodige

Tjibbe Joustra, Superpop

446

en ongevraagde mededeling van het meisje maakt dat Fatala meteen doorloopt. Ofnee, zij staat er nog. Meisje gevelbeeld, tussen binnen en buiten, met je neus in delucht zie je niet wat er voor je ligt, zegt ze terug zonder omhoog te kijken. Bovenons hoofd wordt alleen de lucht afgespeeld, wil je een andere horizon dan zal je tochde straat op, uit, moeten. Of de stad. Kan je er nog op lopen ook, soms. Waarom kijkje trouwens naar omlaag en niet naar boven wanneer je het zo goed weet. Het meisjebuigt zich nog wat verder naar buiten, lacht naar beneden. Dit blijkt tegelijk vooriemand bedoeld te wezen die ze kent en die Fatala ook kent al zou ze niet wetenwaarvan. De iemand loopt al groetend omhoog en omlaag kijkend door.

Aan het einde van de straat, de kant uit waarvan Fatala gekomen is, probeert eenfiguur door niemand gezien te genieten van het uitzicht tegenovergesteld aan hetboven bedoelde. Met je neus in de lucht, denkt Fatala terwijl ze verdergaat, en in dewind, tijd om door te lopen. Zonder erop te letten of het meisje uit het raam bovenhaar naar binnen is gegaan of nog half buiten de gevel hangt, loopt zij in de richtingvan de gracht aan het einde van de straat met de toren erachter. Iets verderop wordtde straat op dit ogenblik even onverwacht als de weg versperrend in gebruik genomendoordat uit een wijd openzwaaiende deur een paar meisjes naar buiten stormen dieeen groot stuk, wat is het, canvas midden op straat uitrollen, direct daarna weer naarbinnen verdwijnen, waarna aan beide kanten van de straat ter hoogte van de nieuwestraatbedekking de ramen boven worden opengegooid. Fatala die geen zin heeft omom te lopen, slentert langzaam naar het beginnende straatgebeuren toe. Aan de randvan het op straat liggende canvas dat van

Tjibbe Joustra, Superpop

447

plastic blijkt te zijn, blijft ze staan. Hee, zegt ze, wanneer een van de meisje diezojuist door de deur naar binnen zijn verdwenen nog even om de hoek van dezelfdedeur kijkt, de straat is dus van iedereen. Precies, zegt het meisje, wij gaan van binnennaar buiten, de straat op. Fatala glimlacht, bijna, om het hier aanwezige misverstand,als het dit al is. Kut. Ze springt achteruit omdat boven haar tegelijkertijd uit dewijdopen staande ramen aan beide kanten van de straat een grote plens het lijkt welbloed maar zal blijken rode verf te zijn, op het op de straat liggende plastic wordtgegooid. De spatten vliegen rond, Fatala wordt nog net niet geraakt. Met een snellebeweging trekt zij haar mes uit de schede. Wat gebeurt hier wat uit de lucht komtvallen. Fatala neemt een positie in achter een geparkeerd staand rood autootje bedektmet rode spatten, gebruikt dit als dekking, steunend met haar voet op de bumper ofdat wat ervoor doorgaat. Het mes in haar hand laat ze afwachtend heen en weerzwaaien ter hoogte van haar heup. Klaar voor actie.

Heb je misschien nog andere bezigheden zodat ik er even bij kan, hoort Fatala achterzich een meisje zeggen. Zonder zich naar de spreekster om te draaien, maakt zij,Fatala, een bewegingmet het mes. Nog weer een ander meisje begint te lachen, breektplotseling af en maakt een hikkend geluid van afweer. Nee, ja sorry dat wij je storen,maar je moet namelijk weten dat wij niks met het plastic en het bloed te makenhebben maar wel bezig zijn de stad op te meten en vandaag moeten we dus dezestraat doen waarin jij in tegenstelling tot anderen tot een fysiek weerwoord bereidlijkt. Maar eh, wanneer je hier zo blijft staan dan sta je ons wel in de weg, dus. Destraat opmeten, ik zou het zelf niet beter verzinnen, denkt Fatala. Meisjes die de straatkomen

Tjibbe Joustra, Superpop

448

opmeten, zegt zij in plaats daarvan, ik blijf hier staan. Maar neemmij als bijvoorbeeldde rand van de breedte van je straat. Wat kan het jullie schelen dat een straat de enedag wat breder is en de andere dag wat smaller. De meisjes die de straat moetenopmeten kijken van Fatala naar elkaar, plukken aan de meetlinten die ze om hunbuik hebben geslagen. Een voorbijgangster die kletsend op blote voeten door de rodeverf op het plastic is gelopen, wijst glimlachend op haar bolle buik zonder meetlint,gaat dan vanaf hier met groeiend enthousiasme voetafdrukken stempelen in de straat.Ahem, zegt het ene meetmeisje, wij hebben besloten om naast het nemen van demaat van de straat jouw maat op te nemen, deze twee bij elkaar op te tellen te delenvermenigvuldigen af te trekken, het resultaat de uitkomst van onze werkzaamheidte noemen. Okee? Fatala wacht even met reageren, tast met haar ogen de straat enhet verfbad voor haar af, zoekend naar tekenen, zakt dan vliegensvlug door haarknieën. Terwijl ze zich razendsnel omdraait, stoot zij het mes naar voren in de richtingvan de meisjes, die met een sprong terugwijken. Fatala begint te lachen, trekt hetmes terug, gaat weer rechtop staan. Meten is weten, geldt natuurlijk alleen voor juistmeten en juist weten. Maar ga je gang. Fatala draait zich weer om, neemt haar positiebij het autootje weer in. Onmiddellijk komen de meetmeisjes in actie. Zij rollen delinten van hun buiken. Het ene meisje neemt de breedte van de straat tot aan Fatala,het andere gooit haar meetlint in een lus om Fatala heen. De meisjes met hun lintenschrijven de uitkomsten van hun opmetingen met een van een nieuwe voorbijganger,die daarna een voorbijstaander wordt, geleende viltstift op elkaars ruggen. En wieleest elkaars rug.

Tjibbe Joustra, Superpop

449

Als dank voor het mogen lenen en niet teruggeven van de viltstift van de voormaligevoorbijganger, beloven de meisjes hem deze een volgende keer wel terug te geven.Hoort het niet bij jullie uitrusting om iets om mee op te schrijven, vast te leggen, bijje te hebben, vraagt een nieuw opgedoken meisje dat bij de rand van het op straatliggende plastic is blijven staan. Ja hoor, zegt een van de opmeetsters, maar weet jewe zijn een deel van onze uitrusting kwijtgeraakt omdat we wat uitgeleend haddenaan een jongen die later toch niet zo leuk bleek te zijn en dat was juist dat deel destift zodoende. De meisjes van het meten maken nu aanstalten om om te keren en destraat te verlaten. Een jongen met een fiets aan de hand komt hen tegemoet, wil dezeaan de rand van het straatplastic met een daarvoor te korte ketting aan een straatpaalvastmaken, probeert het daarna zonder. Iemand die erbij is komen staan lijkt iets tezeggen tegen iemand die misschien niet onzichtbaar is maar in elk geval niet te zien.Fatala laat haar mes tussen haar vingers bungelen, knippert met haar ogen, draaitzich om. De meisjes die kwamen om de straat op te meten zijn weg, de meetkant vande straat vrijmakend voor de ontdekking van het verfvervolg. Wat wil ik van de staddat zij ook van mij wil. Degene die dit heeft gezegd doet gauw of ze de straat alweeruit is.

Intussen is er zo te zien in het beeld van het straatgebeuren voor Fatala, aan de anderekant van het autootje, nog niets veranderd. Alleen de deur en de ramen die nogopenstaan zijn een aanwijzing dat er misschien nog meer komt. Aan beide kantenvan het stuk op straat liggende plastic heeft zich alvast een kleine muur van figurengevormd uit nieuwsgierigheid of uit met een schreeuw onderbreekt een jongen diein een van de ramen is opgedoken de tekst. Direct hierop wordt

Tjibbe Joustra, Superpop

450

vanuit het tegenoverliggende raam door een andere jongen een touw dat aan eenopgerold laken vastzit over de straat naar hem toegegooid. Het laken wordt binnenaan beide kanten ergens aan vast gebonden en uitgerold, zodat het een spandoekwordt. Het verzamelde publiek leest direct de erop staande tekst aan elkaar voor, deene helft in spiegelbeeld. Fatala krijgt zo zowel het laken voorgezegd als dat zij hetzelf kan lezen. VISUAL LITERATURE, verbeelde literatuur. De jongens in de ramenbeginnen de tekst te scanderen, wat eerst nog wat aarzelend daarna steedsenthousiaster door het publiek wordt overgenomen. Fatala heeft helemaal geen zinom hieraan mee te doen, maar blijft toch staan, omdat ze hier bij dit autootje eigenlijknog wel lekker staat. Zij steekt haar mes terug in de schede, verzameld speeksel enspuugt, ziet de klodder langzaam langs de autoachterkant naar beneden richting straatzakken. Het scanderen van de literaire tekst heeft gaandeweg een straatvullend volumeaangenomen. Nu nog zien wat het stuk plastic en de bloedverf met een en ander temaken hebben. Het zichtbare van deze literatuur heeft zich tot nu toe vooral in geluidgemanifesteerd. In de geluidsgevulde lucht ziet Fatala opeens de twee meisjes diehet plastic op straat hebben gelegd in hun deuropening staan. Hoewel het niet tehoren is lijken ze de een of andere tekst afwisselend synchroon en alternerend tedeclameren. Dan gooit het ene meisje haar top van zich af, duikt vanuit de deur meteen aanloop op het plastic, waar ze languit rondwentelend in de verf overheen glijdtvan de ene kant naar de andere. Het tweede meisje volgt onmiddellijk haar voorbeeld.Aan het andere einde van het plastic, krabbelen ze overeind, nemen opnieuw eenaanloop en duiken weer in het verfbloedbad. De figuren het publiek en de jongensboven uit de ramen scanderen nog steeds de tekst op het

Tjibbe Joustra, Superpop

451

spandoek, harder en harder, terwijl de literaire verfmeisjes midden op het plasticgaan staan om wat blijkbaar de rest van hun tekst is te declameren, waar alweer nietsvan te horen is. Plotseling maken ze een buiging, rennen het publiek met verfbespattend in de richting van de gracht, waar ze zonder vaart te verminderen induiken,uit beeld verdwijnen. Einde voorstelling. Iemand wil van de gelegenheid gebruikmaken om gauw een zelfgeschreven tekst voor te dragen, iemand anders probeertvoor thuis wat verf van het plastic te schrapen. Paint diving. Fatala zucht, kijkt nogeven naar het achtergebleven tafereel, de toren daar weer achter, en besluit om tochmaar om te lopen. Aan het begin of einde van de straat aan de andere kant van hetbloedbad, verfbad, probeert een jongen tevergeefs de straat in te fietsen, keert omen verdwijnt ook, neus in de wind.

Volg het ijzeren spoor, denkt Animee, op weg naar de volgende regel. Wat laat eenspoor van ijzer na. Of beter: wat volgt een spoor dat er al was voordat er wat langskwam. Een trein natuurlijk. Of: wij, Fatala en ik, in dit geval, hier, bij de rails langsde weg die, toeval of niet, dezelfde naam heeft als het grootste werelddeel plus datwaarnaar een schip op weg is, of uit vertrekt. Animee zucht, in de hete lucht die inwaaddikte boven het omringende industriële landschap hangt. Wanneer je tenminstezoiets zo noemen kunt, landschap. De waadlaag van het landschap, baan je een wegvan het ene punt in de lucht naar het andere.

Zon, de kleur van roestig grint, vervagende vormen in de verte, leegheid. Het beeldvan de verre buitenkant van de stad schetst zichzelf nog wat verder in Animee'shoofd. Zij schudt deze schets er direct weer uit en schuift de van Fatala

Tjibbe Joustra, Superpop

452

geleende zonnebril van haar voorhoofd op haar neus. De zon, verblindend uitzichtop dat wat buiten ons bestaat, te fel om naar te kijken, wat natuurlijk te denken geeft.Animee blaast met getuite lippen het denkstof van de bovenkant van haarzilverglanzende borsten. Met haar ogen verborgen achter de spiegelende glazen vanFatala's zonnebril blijven haar verdere gedachten verborgen. Voordat Animee's ogenzich hebben kunnen aanpassen aan het nu gefilterde zonlicht, struikelt ze bijna overeen verdwaalde steen die iemand bij een wegovergang op de spoorstaaf heeftneergelegd met dit doel. Zwaaiend met haar armen weet Animee haar evenwicht ophet smalle ijzer te bewaren, te hervinden. De steen lijkt verslagen achter te blijven.Terwijl de afstandsverhoudingen tussen vertrek, aankomst en het inmiddels bereiktepunt zich langzaam wijzigen, steekt Animee haar hand uit die door Fatala wordtvastgepakt, die naast haar over de plat liggende ladder van bielsen tussen de railstavenin loopt. Klimmen, op weg naar de horizon. En waar is die dan wel, vraagt Animeezich gemelijk af. Het is de kunst van de horizon, de horizonkunde, die vandaag, dehorizon dus, daar is waar deze sporen door de wereld naast de weg, sporen die wijvolgen in plaats van ze achter te laten, bij elkaar komen en weer uit elkaar gaan,dreunt Fatala op, alsof zij de gedachten van Animee heeft kunnen raden. Wanneerhet geen doodlopend spoor is tenminste, of dat er een doelloze bocht naar zichzelf,nergens, in zit. Staal op staal, een nogal oninteressant punt dus, concludeert Animee,de uiteenzetting van Fatala voor kennisgeving aannemend. En wanneer begint eenhorizon dan, bijvoorbeeld, te lokken volgens jou. Hoe komt het, zegt Fatala voorzich uit alsof ze in gedachten al een gezichtspunt verder is en niet praat om gehoordte worden, dat een enkel spoor, en dan natuurlijk zonder zoiets als een bovenleidingerboven, sterker verbeeldt dan een dubbel. Is dat zo?

Tjibbe Joustra, Superpop

453

Waarom lopen wij trouwens hier en niet op de weg. Animee wankelt op het enkeleindustriespoor doordat Fatala haar heeft losgelaten, vindt haar evenwicht op despoorstaaf terug met gesloten ogen, en voelt wat niet te zien is. Fatala is blijven staan,Animee opent haar ogen, blijft ook staan. Fatala bukt zich, lijkt te proberen haarvingers onder een van de railstaven te wringen. Wis het spoor en verwissel de enetocht voor de andere, zegt Animee, ondertussen er aan denkend hoe lang ze hier nogzullen lopen. Zij staat nu op de punten van haar tenen balancerend op de spoorstaaf,de huid van haar voetzolen met elk de helft van haar lichaamsgewicht tegen het staalgeperst. Ik vraag mij af, zegt Fatala peinzend, een nieuw gezichtspunt. Of nee, maarzou je deze twee staven weghalen, dan houd je een kiezelstrand tot aan de horizonover, roestig en weliswaar zonder een zee. Fatala heeft haar vingers onder despoorstaaf weten te wringen, spant haar spieren. Haar doorzichtige rokje kruipt overhaar getatoeëerde billen omhoog. Animee's voetpuntenballet op de weg van deafwezige trein, Fatala's bewijsloze krachtpatserij, rolverdeling. Met grintgeknarsmaakt Fatala zich van de spoorstaaf los, danst geïnspireerd door de nog steeds ophaar teenpunten balancerendeAnimee een paar slordige pirouetten tussen de bielsen,totdat zij struikelt over een verdwaalde steen hoe komt die nu hier en die zij steenuit de ruimte noemt. Kloten au mijn voet, roept Fatala uit, op een been rondspringend.Haar mes springt kletsend tegen haar dij op. Zij gaat op een van de ontilbare stavenvan het spoor zitten om haar voet te wrijven, schuift haar zonnebril op haar voorhoofd,waarmee zij tegelijk laat zien dat ze meer dan een zonnebril heeft. Nu, tenminste.Animee loopt op haar voetpunten naar haar toe, gaat naast haar zitten. Zoek metgrint, hout en staal je eigen weg. Animee steekt haar benen voor zich uit. Mijn zilveren

Tjibbe Joustra, Superpop

454

broek van latex aait deze uitgedroogde biels van hout nee railstaaf van staal waarmisschien nog nooit iemand op heeft gezeten zoals wij nu. Zie hoe roestrepen debodem kleuren. Repen, strepen. Animee slaat een arm omFatala heen die opgehoudenis met haar voet te wrijven, om haar deelgenoot te maken van een gevoel dat is alseen ogenblik van warme uitgestrektheid in een onbekende verte, afstekend tegen eendoorzichtig blauwe lucht waarachter niets te zien is. Maar ze doet dit niet. Weet je,zegt Fatala, dat ik twee meetmeisjes ben tegengekomen, die dus de straat opmatenwaarna het geschrevene zichtbaar werd, dwz het wasmeer geluid, tekst, spandoektaal,daar, in de straat, op een ondergrond van bloed, verf. Ze trekt haar benen op, duwthaar zonnebril terug op haar neus. Animee kijkt zwijgend naar een hoek van de verte,een punt in de verte, beide op zich niet bestaand. Wat verduidelijkt het zichtbare wateerst niet te zien was. Is een uitgesproken tekst die je niet kunt horen nog wel tekst.De meisjes, zegt Fatala langzaam, bogen maar niemand boog terug. Ze doet opeensalsof ze een geluidloze tekst voordraagt, zet een gezicht alsof vele handmeesters ophaar gericht worden. Wie raadt gedachten, zegt zij na een knik met haar hoofd totbesluit. Einde shot.

Ze blijven nog even zitten. Dwaaltocht, tocht, door een opeenstapeling van tijd. Stastil en kom toch tweemaal op een dag langs hetzelfde uur, zegt Animee terwijl zijtussen haar benen naar het spoor kijkt en een begin heeft gemaakt met het tellen vande kiezels die de railbedding vormen. De laatste waarneming kan foutief zijn. Zoeknooit de tijd en je hoeft hem nooit te vinden ook. Wordt met het toenemen van deruimte de invloed van de tijd niet kleiner, bedenkt Fatala, of is het anders. Animeehoudt op met naar

Tjibbe Joustra, Superpop

455

beneden te kijken, kromt haar rug, duwt met haar handen haar borsten omhoog, detepelringen bungelen uitnodigend heen en weer. Fatala draait zich onmiddellijk naarhaar toe, houdt haar een taalspiegel voor, zodat Animee's handeling woordelijk naarhaar wordt teruggekaatst, en nergens anders in de omringende verte nog is terug tevinden.

De dag gaat verder. Animee spreidt haar armen, rekt zich uit. Okee, zegt Fatala, komop, we gaan. Ze springt op, weg pijn in haar voet. Trekt Animee overeind. Devoorgoed verbroken zitzoen van vier billen en een spoorstaaf blijft achter, blijft achterin de tijd. Want de verte lokt, de verte wordt een lokker, hier, in dit desolatewoestijnzonbrandende landschap van havens en industrie, zegt Animee. Schud deleegheid van je af en wat houd je over. De stad is een horizonverwekster, of verbergtjuist alles wat buiten haar ligt. De meisjes pakken elkaar bij de hand, draaien eenkeer rond, en vervolgen hun weg in dezelfde richting.

Animee en Fatala komen bij een plaats waar de rails langs een zanderige vlakte lopenwaarop niets staat en niets groeit. De zon heeft hier alle ruimte om de lucht te latentrillen en er in de verte water van te maken. Schijnbaarheden, een plein in de woestijn,zegt Fatala, let op. Heter dan de lucht zijn wij. Ze begint wild te dansen. Springt omAnimee heen over de spoorstaven. Animee vertrekt haar gezicht, laat de zon stuiterenop haar zilveren lichaam, gaat dan met Fatala meedoen, met haar heupen woestebilwiegende bewegingen makend. Ze dansen terwijl de tijd verstrijkt en de ruimteblijft. Afstand, van af te leggen naar afgelegd. Glanzend zweet dat van de huid druiptbrengt afkoeling. Dans voor de afstanden. Wanneer Animee en Fatala zijnuitgesprongen vervolgen

Tjibbe Joustra, Superpop

456

zij hun weg langs het spoor, ergens, tussen beginpunt en eindpunt. Ruimtestation.

Wadend door een hete, stroperig dikke zee van lucht, denkt Animee nadat ze Fatala'szonnebril terug op haar voorhoofd heeft geschoven. Zien, zijn, in het licht van dezon. Wat is de reden voor onze aanwezigheid, wat is de reden voor aanwezigheid.Wanneer is ze, de reden, belangrijker dan de aanwezigheid zelf. Zij kijkt naar Fataladie de doorzichtige top die ze aanheeft open ritst, het ding uittrekt en het als eenhoofdband om haar haren windt. Nou, wat sta je daar te kijken, zegt zij, Fatala, engaat onmiddellijk hetzelfde doen. Je zilveren tors, zegt ze alsof zij het uit haar hoofdgeleerd heeft, oogverblindend schitterend in de zon, schat, eiland, in deze zee vaneindeloos uitzicht. Zeg Animee, heb je er nou nooit last van dat die zilververf gaatuitlopen of de huid verstikt. En hoe doe je het eigenlijk. Nee hoor, zegt Animee, nou,eerst olie, kan ook zonder trouwens, dan dezelfde olie met pigment, metaalpoeder,en na afloop alles afspoelen met veel water en gewone zeep, of afwasmiddel als jedat beter vindt. Volgende keer weer, alles vers. En je kan het zelfs op je ogen doen,maar dat kijkt dan wel weer wat lastig. In het belang van de tekst wordt hier zowelde kwestie van het afgeven, glans betekent nat, als van het waarom genegeerd. Animeelaat om een en ander nog eens te onderstrepen haar borsten wippen terwijl ze weerop een van de spoorstaven gaat balanceren. Babyolie trouwens, voegt ze er nog aantoe, schuin omkijkend naar Fatala, houdt de huid dus nog jong ook. Ze laat dezonnebril weer op haar neus zakken. Fatala en Animee gaan verder met hunconfrontatie met de afstand langs het spoor. Rails die op hun beurt de wet van afstandvolgen.

Tjibbe Joustra, Superpop

457

Demeisjes draaien hun gezichten, van hetgeen voor hen ligt naar elkaar toe, wisselenover het spoor heen valse luchtzoenen. En jouw tatoeages dan, zegt Animee. Fatalaheft haar kin omhoog, wiegt even alles laten ziend met haar lichaam, draaiend methaar billen en tieten enz. Niks dan versiering, zegt ze. De rails raken ingebed in debetonplaten van een kade. Animee en Fatala stappen van de spoorstaven, het eindevan de ladder. De kade is zo breed dat onduidelijk is waar de rand is en het watervan een haven begint. Een stoffige, verlaten vlakte, gemaakt van betonplaten, ligtaan onze voeten. Klaar om over te steken. En opnieuw een gelegenheid om ons afte vragen wat wij hier doen, zegt Fatala. We zullen er geen gebruik van maken. Zeslenteren verder langs het verzonken spoor. Op een plaats waar de betonplaten vanhet kadeoppervlak wat verzakt zijn en grote scheuren vertonen gevuld met geelstuifzand, heeft een hand die hier blijkbaar eerder was grote al vervaagde lettersgekalkt. Die nog juist het woord LUCHTSTAPPEN laten zien, ontdekt Animee. De pijlnaar boven ontbreekt er nog maar aan, zegt Fatala. Ze trekt haar naar benedenzakkende hoofdband van haar haren, houdt de top nu losjes in haar hand, tuurt naareen bewegingloze kadekraan die waar anders dan in de verte haar eigen plaats in delucht aanwijst. Naast de kraan is vaag een uit de kade oprijzend luchtblauw schip tezien, die haar, de scheepskleur dus, naam eer aan doet, want nauwelijks van de luchtte onderscheiden is. Een schip op de scheiding van water en lucht doorklieft tweeoppervlakten tegelijk, constateert Fatala. Of eigenlijk een oppervlakte en eenondervlakte. Ze haalt haar schouders zo onverschilligmogelijk op, duwt haar zonnebrilomhoog, veegt het zweet uit haar ogen, laat haar zonnebril weer zakken. Wacht, zegtzij opeens. Animee kijkt haar verwonderd aan. Daar, gebaart

Tjibbe Joustra, Superpop

458

Fatala meer dan zij zegt, je moet daar gaan staan, en ik hier, zo. Zij dirigeert Animee,die er niet van gediend is gedirigeerd te worden door wie dan ook, maar zich na haarverwondering mysterieus glimlachend toch dirigeren laat. Fatala posteert Animeemidden op een kadebetonplaat die iets hoger ligt dan de platen er omheen. Draaithaar met haar schouders zo, dat de zon, schuin van boven en van voren, op haar valt.En nou moet je je ene hand zo doen, zo, op je heup, ja zo, en je andere in je nek,elleboog opzij op hoofdhoogte, gezicht naar de zon, kin hoog, buik strakgetrokken.Duw je tieten tartend van je af. Metalen godin, zilveren sirene zonder zang, staart ofvalstrik, blijf staan, verbeeld, poseer. Verleid.

Uitstekend. Animee staat geposeerd zoals Fatala dat wil en zoals ook zijzelf dat wil,blikvangend, haar ik vangend, even, I catching. Fatala loopt zonder haar ogen vanAnimee af te wenden een paar passen terug in de richting van het spoor, zwaaiendmet de top in haar hand, laat zich door haar knieën zakken. Gehurkt neemt zij hetbeeld in zich op van Animee, zonschitterend tegen het diepe luchtblauw van de lucht,de kraan en het schip in de verte. De onbeweeglijke glimlach om haar lippen, kleur,vormen, lichaam, horizon. Fatala steekt haar tong ver uit haar bijtklaar hapgraaggeopende mond, doet of zij het beeld op wil likken. Om het genotzuchtig in zich opte zuigen, te verteren, denkt Animee, tegelijkertijd de onbeweeglijkheid van haarlichaam buiten het denken voelend alsof ze werkelijk versteend staat. Fatala maakteen geluid of ze ergens aan of op sabbelt, wellustig slorpend. Tot ze overeind komten naar Animee toe waadt door de lucht die opeens nog dikker lijkt te zijn geworden.Wanneer Fatala Animee bereikt heeft, laat deze haar pose van zonnebeeld varen,steekt haar hand uit naar Fatala, tekent met haar

Tjibbe Joustra, Superpop

459

vingertoppen twee cirkels in het glanzende zweet op haar borsten. Het ogenblik vanhet beeld, denkt ze, verdwenen in de ruimte. Beweging, vormvernietigend. De vorm,een vorm kan zowel leeg zijn als de inhoud suggereren of verbergen, zegt Animeedromerig in de ogen van Fatala turend. De betekenis, zegt deze, strak terugkijkend,de zin. De betekenis ontraadseld laat haar leeg achter. Leegheid is de ruimte die leegis, nou ja, daar waar je dus de ruimte hebt. Inhoud is de versperring van je weg, isof wordt datgene wat in de weg gaat zitten, staan, te veel is. Wat overblijft zijn decontouren aan de rand. Hand in hand plonzen Animee en Fatala door de luchtzee.

Fanata steekt haar hand terug in een van de zakken van haar camouflagebroek. Haarkaken malen krachtig op een soort, op een stuk kauwgom dat ze van een meisjegekregen heeft dat dingen uitdeelt op straat. Volgens mij is het een stuk elastischrubber met de smaak van kauwgom, denkt Fanata, denkend dat kauwgom smaakheeft. Ook kan het gewoon een gummetje zijn.

Meisje dat dingen uitdeelt. Fanata trekt de klep van de camouflagepet die zij van eenander meisje die haar, de pet, ophad maar even niet oplette, geleend heeft, dieperover haar ogen, beschutting tegen de verblindende zonnestralen. Haar tweelingzusdie naast haar staat duwt haar zonnebril van haar voorhoofd op haar neus, schakeltde ghettoblaster die ze op haar schouder draagt in. De schallende stem van een zichvergissende nieuwslezer davert tegen het verkeerslawaai in over de straat wier naameen relatie suggereert met het zich paleis noemende bouwwerk schuin aan de overkant.Een dicht langs de stoeprand balancerende jongen op een fiets spitst op

Tjibbe Joustra, Superpop

460

een onaannemelijke manier zijn oren, terwijl hij zijn fiets tweemaal laat opwippenover een verdwaald op straat liggend stuk steenslag uit een spoorbedding. Fatalaschakelt van de radiostand over op de eigen muziekbestanden. Keiharde drone ofdoom knalt uit de luidsprekers, direct gevolgd door een nog oorverdovender gefluit.Fatala houdt de boombox zo ver mogelijk van zich af, voordat ze het volume totfluistertoon terugdraait. Sorry, zegt Fanata van wie de ghettoblaster is nadat het dingeerst bij de stratenmakersuitrusting heeft gehoord, voordat ze op radioloos overgingen,die ene knop valt steeds terug. Zou ik dan dat stuk kauwgom van je mogen lenen,vraagt Fatala. Ben je gek, zegt haar zus, nou goed. Zij trekt het gummetje uit haarmond, bekijkt het speekselglimmende ding, stopt het terug in haar mond, kauwt ernog even op, haalt het er weer uit. Ze steekt het Fatala toe die het aanpakt zonder ernaar te kijken en het ergens aan de muziekdoos vastplakt. Eigenaardig, zegt eenmeisje tegen haar vriendin of dochter, wijzend op het na het laten opwippen van tweebanden weggerolde stuk steenslag waar niets bijzonders aan te zien is, voor zedoorloopt. Dansend Meisje Voor Een Muur Van Uitzicht. Voor Fanata en Fatala hetgoed en wel gemerkt hebben, is Jansen hen al voorbij gefietst. Hee Jansen, roeptFanata, baltaal, brenger van uitzicht. Jansen draait zich om op zijn zadel, zwaait naarhen met iets in zijn hand dat hij daarna weer terugsteekt in een van de zakken vanzijn jas. Hoi Fatala en Fanata, kunnen ze nog juist verstaan voordat de afstand tussenJansen en hen te groot voor woorden is geworden. Goed.

Fatala knikt naar Fanata, en Fanata, die de boombox van haar heeft overgenomen,schakelt het apparaat opnieuw in. Muziek. Muziek die zelfs door een voorbijstormende tram

Tjibbe Joustra, Superpop

461

niet verdreven wordt. Fatala knikt nogmaals, haar zus draait het volume nog watverder open. De meisjes stellen zich vervolgens op langs de stoeprand, hun tenenover de afgrond van de straatgoot.

Hun schaduwen onkwetsbaar voor banden. Wij, met geluid gewapend, om jeinvloedssfeer te vergroten, denkt Fatala, de ruimte voor jezelf te vergroten, op teeisen. Wat plaats vindt, vindt plaats. Fanata wiegt de dreunende ghettoblaster ophaar schouder. Auto's blijven eindeloos de straat neer rijden in het eenrichtingsverkeer.Totdat de geluidsram van de muziek uit de luidsprekers het hier wel of niet staandestoplicht zo doet verspringen, dat oversteken vanwege de daardoor ontstane stopzuchtvan het verkeer mogelijk wordt. De twee zussen steken over, komen tijdens hetoversteken niemand tegen die ze kennen en iemand die ze niet kennen, bereiken deandere kant. Achter hen stort het verkeer dat zich heeft bevrijd van de stopdrangwoest kolkend op het door hun oversteek ontstane lege stuk van de straat. Een groeponbekende voorbijgangers die zich op het verbrede stuk van de stoep waar de meisjesnu zijn, om een rij telefooncellen staat te verdringen die daar zo te zien al lang nietmeer staat, kijkt goedkeurend in de richting van Fatala en Fanata. Sommigen makenal steeds creatiever wordende dansbewegingen die niet zullen worden voorgedaan.Op het trage zinsbegoochelende ritme van de doombox, boombox. Ook detweelingzussen bewegen hun lichamen op een manier die je zou moeten zien. Heehallo, roept een jongen wijzend naar een meisje dat hem niet horen wil. Zij zweeftdansend tot op de rand van de stoep.

De muziekmachine op Fanata's schouder stuwt met het intro van een nieuw nummerhet vorige de luidsprekers uit. De

Tjibbe Joustra, Superpop

462

groep voorbijgangers om de imaginaire telefooncellen groeit zienderogen, zonderdat te zien is waar de nieuwe groepsleden zo gauw vandaan komen. Iemand met eentelefoonhoorn in haar hand waaraan een stuk krulsnoer bungelt, in haar andere handeen opengeklapt mes, danst langzaam voorbij terwijl zij het weerbericht in de hoornzingt zon zon zon. Ze steekt de langs de stoep lopende trambaan over en de daarnaastlopende straat, die niet dezelfde is als die van daarnet, verdwijnt om de hoek van deachterkant van het daar aan de overkant staande zich paleis noemende bouwwerk.Fatala is ondertussen het hypnotiserend bewegende middelpunt van de telefoongroepgeworden, zij is niet zozeer in de groep doorgedrongen dan dat deze zich om haarheen verzameld heeft. Fatala's gedrag werkt gewoon aanstekelijk op de figuren omhaar heen. De geest. Iedereen heeft opeens een zonnebril op, is bezweet, maaktmuziekverslindende geëxalteerde en geestverruimend vertraagde bewegingen. Eenpasserende trambestuurster die een langsrijdende tram bestuurt, gooit haar beidearmen in bijval omhoog, vergeet te stoppen. Het stuk kauwgom laat los en de boomboxzwijgt, roept Fanata hijgend uit op de eindeloze melodie van het laatste nummer,voordat dit wordt afgebroken en gevolgd door een messcherpe stilte.

Fatala laat zich languit naast het fiets- en looppad op de top van de dijk neervallendie het water van een deel van het grootste meer van het land dat eerst een stuk vande zee was en dat vele namen heeft en heeft gehad, beschermt tegen het land erachter,dat zijn naam deelt met datgene wat uit een badkraan komt en hetgeen dit omringtmin ei. Zij, Fatala, nestelt zich op haar buik in het knisperende gras, denkt Onnonoof hij een regel uit een boek opdenkt. Zwaar zwetend gaat hij naast het liggendemeisje met zijn

Tjibbe Joustra, Superpop

463

billen het gras plat zitten. Natuurzitten. Hij grinnikt even om de verwante inhoudvan een opkomende gedachte aan het meisje dat zolang ergens gezeten had dat ze ikheb er een platgezeten kut van gekregen zei. Zou een zekere figuur met eenplatgezeten zak ook kunnen. Eh? Verwonderd kijkt Onnono naar de onder hetwolkloze luchtruim liggende en al weer zwijgende Fatala. Kan het dat zij mijngedachten weet. Fatala ligt met gesloten ogen, vage glimlach om haar mond, haaropzij gedraaide gezicht, haar armen uitgespreid naast haar lichaam. Haar zonnebrilomarmt het gras, haar mes niet. Onnono zucht, gooit de door Fanata van het meisjedat op haar eigenwijze petten uitleent geleende, en vervolgens weer van haar geleendecamouflagepet van zijn hoofd. Het ding zeilt een eind door de lucht, komt ergens netbuiten beeld terecht. Onnono krabt met zijn hand op zijn knikker. Hoofd, blootgesteldaan alles wat er boven hangt.

Met zijn ogen volgt Onnono een meisje op een fiets dat niet over het pad op de dijkrijdt, maar over de weg onderaan de landkant van de dijk met de zon op haar rug.Dwz de zon die op haar rug schijnt natuurlijk. Haar benen draaien als de onderdelenvan wat er nodig is voor voortbeweging, dat wat voor de verplaatsing zorgt. Haarfiets is van een doorschijnend materiaal, haar vochtig lijkende, glanzende en straksluitende fietspak ook. In Onnono's ogen. Haar mond, haar lachendemond. Lachend?Onnono schudt zijn hoofd, maar blijft het meisje volgen. Zij heeft haar harenhartvormig geschoren en de rest van de schedel versierd met plakplaatjes van eenwonderwereld. Wat ga je doen, het meisje is plotseling opgehouden met trappen,heeft zich naar Onnono omgedraaid. Haar omhoogkijkende gezicht. Herken je meniet. Verbaasd probeert Onono iemand te bedenken.

Tjibbe Joustra, Superpop

464

Een naam trekt zich net voor hij er bij kan weer terug uit zijn gedachten. Wat ga jedoen wanneer zij om de bocht van deze majestueus slingerende landschapsdijkverdwijnt, vraagt Fatala naast hem, lacht zacht. Onnono knippert met zijn ogen, hetfietsende meisje is inderdaad verdwenen. Wie wat. Weg, de weg langs de dijk isleeg. Tenminste, tenminste. Onnono buigt zich voorover, laat een paar speekselbellenin het gras tussen zijn gekruiste benen vallen. De toevoer van het groeien, zegt hijzonder op te kijken tegen Fatala. Hij trekt een grasspriet tussen de anderen uit. Wateen handeling. Fatala zwijgt. Onnono ontdekt het punt waar de zijkant van de dijkovergaat in zijn bovenkant. Het volgende wat hij ontdekt is dat Fatala niet languitop haar buik op de top van de dijk in de zon ligt, loom uitgestrekt in de hitte van hetlandschap. Onnono kijkt vaststellend rond. Zij is verdwenen of niet hier. Oh zomervol meisjes, fietsende meisjes, straten, pleinen en landschappen. Onnono zoekt ietsin de zakken van zijn bezwete straatbroek waarvan hij weet dat het er niet in zit,vindt het toch, bijna, en laat haar, de broek, rusten, trekt aan de fietsketting om zijnnek. Waarvoor is het zomer wanneer het net zo goed winter kan wezen. De vraag.Hij haalt diep adem.

Ondefinieerbare smaak van teugen luchtzee, leegte.Maakt de aanwezigheid van veelwateroppervlak je luchtbewuster, landbelust. Hoe het land het water heeft verjaagd.Tot hier. Onnono is languit bovenop de dijk gaan liggen met zijn handen onder zijnhoofd, kijkt omhoog. Het zien, door niets belemmerd dan de lucht. Bij de gedachteaan het fietsende meisje en aan de verdwenen Fatala, probeert hij een verband tussenbeiden te leggen, te zien. Maar vindt niets anders dan dat ze hier geen van tweeënzijn, meer zijn. Te zien. Onnono

Tjibbe Joustra, Superpop

465

schraapt zijn keel, spuugt vanuit de luchtstand een klodder omhoog. Valt pletsendterug naast hem in het gras. Lachende stemmen die zich van de weg aan de onderkantvan de dijk naar boven lijken te verplaatsen. Iemand schraapt haar keel. Is het niet.Is het niet de bedoeling dat de dijk als een groene draad door de wereld slingert. Omergens te komen, te zijn, of iets tegen te houden.

Geluidsgolven. De zon tolt door de lucht. Blauw. Sluit je ogen en zie rood,bloedspraak. Beeldspraak, taal om gezien te worden. De klank die blote voeten inhet gras maken wanneer je naar de lucht kijkt. Gelach. Schaamlippige ja, giechelteen meisje. Is bijvoorbeeld de muziek die je hoort zwaarder dan de lucht, daalt ze,stijgt ze, of blijft ze zweven. Muziek, gehoord, ongehoord. De middentonen blijvenin mijn kop rondzingen, opgesloten tussen twee oren. Onnono verslikt zich, moetzijn luchtstand opgeven, gaat rechtop zitten. Hoi, ziet hij door zijn geproest heen eenmeisje tegen hem zeggen, denkt hij. Zij heeft de steel van een parasol over haarschouder gelegd, constateert Onnono nog tijdens zijn verslikken. Ik ben het meisjedat de zomer over de dijk draagt. Ah. Onnono schudt het verstand in zijn hoofd los,probeert het. Hij probeert zijn ogen op een vast punt te concentreren, een contrasterendpunt, in het wijde landschap. Het punt blijkt een snelbewegende stip te zijn metneiging tot verdwijnen en weer opduiken. Het meisje lacht kirrend. Onnono trektzijn knieën tegen elkaar, gaat er met zijn kin op leunen, kijkt schuin omhoog naarhet vlak voor hem staande meisje. Wanneer hij naar haar benen kijkt ziet hij dat deverte daartussen wordt opgevuld door hoe de stad er van hieruit uitziet. Hoorde iknet niet iemand lachen, vraagt Onnono als hij het meisje woordloos begroet heeft,geen

Tjibbe Joustra, Superpop

466

dag vol lachende figuren graag. Het meisje echoot de laatste drie woorden na. Onnonogrinnikt tegen zijn zin in mee. Zo zouden we nog wel even kunnen doorgaan meteindeloze echogesprekken. De iemand die jij wel zal bedoelen, zegt het meisje, zithier beneden onderaan de dijk zomer te vieren. Zo smeert hij zijn lijf in met geurigeolie die hij er in het water weer vanaf spoelt. Dan ontstaan op het wateroppervlakongrijpbare kleuren wanneer de zon er op de goede manier op schijnt. Het meisjemaakt een relativerende beweging met haar mond. Niet dat ik die jongen ken of zohoor, maar ik wou voelen of het water hier lekker is en ik had hem niet gezien doorhet hoge gras en en. Hij bood me een grasboeket aan of ik een koe was. Het meisjegiechelt opnieuw.

Onderaan de dijk, verscholen tussen het gras, klinkt weer gedempt gelach. Onnonozucht. Je zei daarnet iets over de zomer, besluit hij op vragende toon tegen het nogsteeds voor hem staande meisje te zeggen. Zomer. Oh, ja, moet je kijken. Zij klaptde parasol uit, na enkele pogingen die geen ander resultaat hebben dan dat de parasolgesloten blijft. Goed dan. De parasol springt open en blijkt van een doorzichtigmateriaal te zijn bedrukt met het woord ZOMER. Zo, zegt Onnono. Een transparantebeschutting tegen de zon, uitstekend idee, denkt hij er achteraan. Het meisje kijkt invervoering glimlachend van de parasol naar Onnono, naar het grootse uitzicht omhen heen. Zij begint loom met haar heupen te wiegen, laat de parasol tussen haarhanden draaien, de woorden ZOMER achtervolgen of vluchten voor elkaar. Het meisjespietst met een onverwachte armzwaai de dijk aan de punt van de steel van de parasol.Zo, denkt Onnono weer, overdekt met de schaduwen van de woorden zomer op dedoorzichtige parasol boven hem. Hij gaat op zijn zij op

Tjibbe Joustra, Superpop

467

een arm leunen, hoort het meisje zonder overgang zomerdijk roepen, zomerdijen.Ziet haar heur zomerjurk tot boven haar borsten optrekken, zich voorover op de dijkgooien, hijgend haar onderlichaam over het gras op de top van de dijk heen en weerstoten. Ze duwt haar schouders omhoog, haar tieten slaan kletsendmet elke bewegingdie zij maakt tegen elkaar, haar hoofd tolt met naar boven gedraaide oogbollen tussenhaar opgetrokken schouderbladen. Haar lippen stulpen zich gulzig om haar naarbuiten geperste tong, neemt Onnono waar, zomermeisje. Tong likkend aan de zon,copulatie met de eeuwige dijk, het land. Zongezeefd stadsgezicht gezien vanaf eenafstand gevuld met ruimte. Licht, geluid, en leegte.

Maakt het zand van de straat een zandweg, landweg. De passant die weigert de vraagte herhalen wacht op antwoord. Zo, wacht jij op antwoord, zegt Totala spottend. Denacht houdt vele vragen verborgen, gaat hij op geheimzinnige toon verder. Devoorbijganger knippert in het felle lamplicht van de stratenmakerslampen even metde ogen, spuugt op de zandberg die, op de hoek waar een straat de straat langs degracht kruist, er op ligt te wachten om onder de straatstenen verwerkt te worden. Omde stenen te binden, zegt Fatala, om van een zwerfsteen een plaksteen te maken. Zijlegt een stapel stenen klaar voor haar zus die er weinig zin in lijkt te hebben, om ernog meer mee te doen dan, en zij tuurt over de nachtdonkere gracht naar de overkant.Het wezen van de gracht ontdek je vanaf de brug, je vooroverbuigend over dewaterspiegel, zegt Totala terwijl hij met zijn wijsvinger tegen de borst van de passantduwt.Wist je trouwens wat het zeggen wil wanneer iemand op deze berg zand spuugt,dit toekomstige deel van het lichaam dat de stad draagt onder een dunne huid vansteen, de straat, die wij er hier in een

Tjibbe Joustra, Superpop

468

nacht overheen leggen. Dat klopt, zegt Animee, zonder op een reactie van denachtelijke voorbijganger te wachten. Zij heeft haar werk dichtbij de kaderandgestaakt, is naast Totala tegenover de passerende figuur gaan staan. Ik vind dat hettijd voor je wordt om voorbij te gaan, dat is toch het doel van een passant dacht ik.Fatala heeft zich wijdbeens midden op het stuk straat geposteerd. Met het lemmetvan haar tegen haar dij hangende mes laat ze het licht van een van destratenmakerslampen terugkaatsen tot precies tussen de ogen van de figuur de passant.Maar dan niet hierlangs, klinkt van op de hoek van de straat de stem van Labarbra.

De voorbijganger blijft staan zonder aanstalten tot wat dan ook te maken, opent delippen om misschien iets te gaan zeggen. Het doel van de voorbijganger is om ophet zand te spugen, denkt Totala. Ons zand, nietwaar jongens, roept Onnono. Hij tiktmet zijn hamer op een van de vele stenen die samen de straat moeten gaan vormen,zittend naast iets wat op de roodwitte steel van een parasol lijkt die hij naast zich inhet zand heeft gestoken. Is dit rood met witte hek dat ons hier de doorgang verspertsoms van jullie. Vanuit de straat die de gracht kruist komt een rumoer van stemmen,het scherpe getik van metaal op metaal. Totala besteedt er geen aandacht aan. Meteen uithaal van zijn voet doet hij de passant met de billen op de zandberg belanden.Fatala springt onmiddellijk op de voorbijganger toe, houdt deze tegen het zand gedruktterwijl Animeemet haar stratenmakersschop zand begint te scheppen, een kuil graaft.Uitstekend, zegt Fatala, wij zullen voor de kennismaking van deze figuur en zgnpassant met het zand gaan zorgen. Ze gaat de kleren van het lichaam van devoorbijganger rukken, roept Onnono uit. Hij schopt tegen een steen die onwrikbaarblijft liggen.

Tjibbe Joustra, Superpop

469

Wat zijn jullie hier toch allemaal aan het doen, zegt een onbekende stem, en is dathek nou van jullie of niet. Kom op iedereen, zegt Fatala, we gaan het stratenmakersliedzingen, het lied van de stad en van de nacht, van de zomer en de zon. Liedjes, zegtde onbekende stem, niks dan zangzucht. Het lied wordt gezongen, en de passerendefiguur tot aan de kin in de berg zand ingegraven. Animee klopt het zand glad. Dat ishet dan, zegt zij. Juist, zegt het hoofd van de voorbijganger en zwijgt verder. Weetje, gaat de onbekende stem verder, wij zijn de slopers en wij moeten hier zijn waarjullie ook zijn.

Fatala, Animee, Totala en Fanata draaien zich om.Wat krijgen we nou, sinds wanneergaat er hier gesloopt worden. Nou eh, zegt het meisje met de onbekende stem die nuvoor hen staat, sinds altijd al dus, en sinds nou. Ze werpt een snelle blik op het bovenhet zand uitstekende hoofd van de voorbijganger.Wemoeten vannacht nog beginnenweet je. Achter het meisje hebben zich anderen verzameld die uit de straat die degracht kruist te voorschijn zijn gekomen, en die ongeduldig met allerlei metalenvoorwerpen tegen elkaar slaan. Wij zijn de slopers, roepen ze in koor. Nou sloopdan, weet je wat, zegt Animee, zich met haar armen onder haar borsten gekruist rechtvoor de groep slopers plaatsend. Jullie helpen ons eerst om van deze langgerektezandvlakte een straat te maken en daarna helpen wij jullie met afbreken. Boe, roeptFanata, dat had je gedacht, wij breken eventueel alleen dat af wat wij zelf willen,waar en wanneer, en anders niet. Heel goed, valt Fatala haar bij, en wanneer julliehier iets willen gaan afbreken dan moet je maar zien dat je het afbreekt. Nou ja, zegtAnimee, het was maar een idee, weet ik veel wat deze figuren willen gaan slopen.Is een stad een slooprijk, slooprijp, klinkt opeens de stem van de ingegraven

Tjibbe Joustra, Superpop

470

voorbijganger uit de berg zand. Houd je hoofd, zegt Totala. Ik houd mijn hoofd, zegthet hoofd. Wie niet, roept iemand uit het koor van slopers. Goed, zegt het meisje metde onbekende stem, zoals jullie willen. Zij draait zich bruusk om, gebaart in het lichtvan de warme zomernacht in het licht van de stratenmakerslampen naar de groepslopers. Die allemaal tegelijk hun wapens gereedschappen in het zand van de nog temaken straat gooien, zich in het zand laten vallen. Ja hallo zeg. Fatala springt op degrote zittende groep af die de straat over de volle breedte vult. Hoe denken jullie datwij het zand met stenen kunnen beleggen wanneer jullie er allemaal met je gat opzitten. Zij gaat uitdagend voor de groep staan, wacht op antwoord. De ingegravenpassant wil een blik van verstandhouding wisselen. Beslecht. Het slopen verhinderden de straat verhinderd, denkt Totala. De nacht strijkt zoekend over de achterkantvan de dag.

Natuurlijk weigeren de slopers elk antwoord te geven wat ze hebben. Fatala legt haarhand op het heft van haar mes. Animee bukt zich om haar op de grond liggendehamer te pakken. Labarbra gespt haar kniestukken af. Fanata weegt een straatsteenop haar hand. En ik, zegt Onnono. Ik ben de maker van de straat, bedekker van hetzand. Hij rukt de steel van de parasol uit de grond. Vanuit de slopersgroep klinkthoongelach. Hierna is iedereen even stil. Het water in de gracht stroomt nauwelijkshoorbaar onder langs de kaderand in de richting van het station, de kant op van hetwater er achter. Dat komt doordat, verbreekt iemand van de in het zand zittendegroep de stilte, doordat hier 's nachts gespuid wordt, het water in alle grachten vande stad dagelijks ververst wordt, nachtelijks dus eigenlijk. En weet de iemand diedit allemaal zo goed schijnt te weten misschien ook wat

Tjibbe Joustra, Superpop

471

een verbroken stilte is, zegt Fatala schijnbaar onverschillig. Zij trekt geruisloos haarmes. De voor haar op de grond zittende slopers zwijgen. Een voor een komen deanderen, Animee, Fanata, Totala, Labarbra en Onnono naast haar staan. Roerloosobserveert de ene groep de andere. Totala denkt een onderdrukte snik te horen uitde richting van de ingegraven passant. Hij wendt zijn ogen echter niet van de voorhem zittende onbeweeglijke slopersgroep af. Slopers. Fatala spuugt het woordluidkeels uitkotsend tussen de twee groepen in. Haar stem wordt door de gevels aande overkant van de gracht opgevangen en weer teruggekaatst. Een wilde kat op debrug van de straat die de gracht kruist, trekt zich als een schim van bont in het warme,beschermende duister terug dat zij even tevoren verlaten had omdat er iemandrondsloop in een met palmbomen bedrukte korte broek. Slopers, gilt Fatala nu, gaatzachter maar dwingend sprekend verder. Waarmee zullen wij deze zogenaamdeslopers die in plaats van te slopen onze straat bezetten eens verrassen. Hè ja, zegtiemand van de groep, leuk, verrassing. Leuk ja, herhalen Animee, Fanata en Labarbrain koor. Fatala brengt de hand waarin zij haar mes houdt omhoog. Het hoofd van devoorbijganger lijkt de vingers in de oren te willen stoppen, de handen voor de ogente willen slaan. Ik denk dat ik het weet, roept Onnono. Hij is uit het front van de rijgestapt, is met de steel van de parasol als een speer over zijn schouder op het doorde slopers aan de kant geschoven roodwit gestreepte stratenmakershek gaan zitten,met opgetrokken knieën, zijn hamer afwachtend bungelend in zijn andere hand. Wij,gaat Fatala verder, Onnono's opmerking negerend. Wij, schreeuwt ze opeens metzoveel kracht dat Onnono zijn hamer uit zijn hand in het zand laat vallen.Wij, brullende anderen haar na. Tergend langzaam overbruggen zij de afstand tussen de tweegroepen.

Tjibbe Joustra, Superpop

472

De zon blijft Fatala volgen. Wat klopt en ook weer niet, daar waar schaduw regeert.Zij, Fatala, wacht, met haar armen steunend op de leuning van de ophaalbrug overde smalle gracht in de idem straat die precies zo heet als het materiaal waarvan hetlemmet van Fatala's mes is gemaakt. Ook een middel van communicatie zit erin, inde naam van de straat. Aan beide oevers van de gracht liggen lange rijen kleine boten,maar gevaren wordt er niet. Iemand wil vanaf de kant door de waterspiegel breken,maar ziet ervan af. Fatala vangt met haar ogen een toren die zijn naam deelt met eenvoormalige binnenzee die op haar beurt naar een ballade genoemd was, en natuurlijkmet het bouwwerk waar hij bij hoort, de toren, en die precies in het verlengde vanhet water staat. Fatala laat haar blik weer dalen tot aan een boogbrug aan het eindevan de gracht. Hierover vervoeren een paar figuren iets wat op een ander stadsgezichtdan dit lijkt, van de ene kant naar de andere. Fatala wrijft over een door een nachtelijkeconfrontatie ontstane pijnlijke plek, ergens, en stoot de brugleuning wrevelig vanzich af, loopt de brug af, de rest van de smalle straat in. Die is zo kort dat zij bijnadirect de andere kant bereikt.

De straat komt uit op een brug over een ditmaal brede gracht. Op de hoek wil eende brug affietsende jongen Fatala met een lach van herkenning begroeten. Het gaatniet door. Wat een lul is het toch, denkt Fatala. Zij loopt de brug op, kijkt even naarde ene kant waar de gracht uitkomt op een bekend en nog breder water dat naar eenalcoholisch brouwproduct wordt genoemd. En hier is ook de stad zelf naar genaamdtenminste het eerste deel van haar naam maar het tweede deel eigenlijk ook, roepteen onder de brug doorvarende stem krachtig versterkt uit. De stem gaat opgewektin een

Tjibbe Joustra, Superpop

473

andere taal over. Totdat er niets meer van de stem over is, denkt Fatala, neergewekt,uitgekwekt. Stemmen die iets zeggen wat andere stemmen verzwijgen. Wijselijk.Fatala bereikt de andere kant van de gracht, komt in de uitgestrekte schaduw van eenuitgestrekt bouwwerk waar weinig over geweten wordt, althans hier. Ik ben mij vaakonaangenaam bewust, hoort Fatala een flard van een gesprek langs haar drijven tussentwee of meer gespreksdeelnemers die haar rakelings in tegengestelde richtingenpasseren. Een van de deelnemers draagt iets voor zich uit. Een ding om rond tedragen, geen ding zo gek. Fatala glimlacht. Een meisje lacht lief naar haar terug. Hetogenblik vervliegt. Fatala is op een langgerekt L-vormig plein beland dat zowel meteen veldslag, een nederlaag en dus ook een overwinning, als het pogen hier een slagte slaan te maken heeft, en dat langs de schaduwkanten van het uitgestrekte bouwwerkloopt. Fatala buigt af voor haar spiegelbeeld in een gesloten raam, loopt om een stapelvoorwerpen heen die het ene meisje aan het andere probeert te verkopen. Zo lijkthet. Wat gebeurt er met de zon die door de bouwerij wordt tegen gehouden. Draaghet antwoord rond tot je het ergens achter moet laten. Makers van schaduw, denktFatala, bouw en onttrek aan het licht. Schaduwscheppers, duistertaal. Fatala moettoegeven dat het hier in de schaduw goed toeven is, de zon genadeloos is. Ze schuifthaar zonnebril op haar voorhoofd. Achter een hoge berg op de stoep liggendeondefinieerbaarheden gaat een jongen bijna helemaal schuil die toch nog op zichzelfprobeert te wijzen. Een voorbijgangster blijft zo verrast staan dat hij ijlings helemaalwegduikt. Iets verderop herhaalt een andere jongen eenmededeling, begint te stotteren,zwijgt. Wanneer Fatala hem voorbijloopt kijkt zij ongeïnteresseerd langs hem heen.Langszicht.

Tjibbe Joustra, Superpop

474

Bij iets dat staalglanzend in een uitgestalde stapel collector's items of rommelopschittert blijft Fatala staan, ze bukt zich, vist het voorwerp uit de troep, bekijkt hetvan dichterbij. Het stalen ding weerspiegelt haar gezicht. Fatala houdt de spiegelingmet gestrekte arm van haar af, ziet er iemand anders in die verwilderd opkijkt, daarnaopnieuw zichzelf op een armlengte afstand. Fatala bestudeert achtereenvolgens haarogen, lippen, neus en haren, haar schouders, borsten, haar huid onder haar doorzichtigekleding. Nog voordat de jongen die bij deze uitstalling hoort haar het staalglanzendevoorwerp heeft kunnen verkopen, gooit ze het terug, recht haar rug, duwt de jongenmet haar billen naar achteren, loopt verder. Welke waarheid ligt in de weerspiegelingvan dingen die het weerspiegelde zelf niet bezit. Kaats en kaats terug.Weerkaatsendewaarheden tot ze niet meer van elkaar te onderscheiden zijn.

Onder een blauwe lucht zonder schroeigaten van de zon, waar je doorheen zou kunnenkijken naar de andere kant van het hemelgewelf. Om wat te zien. Om niets te zien.Aan de thuiskant, de onderkant, ligt de stad. Fatala blijft staan, doet haar ogen dicht,sluit het licht op in haar hoofd. Ik verzamel al het licht in mijn hoofd, waar, op zich,eeuwig duisternis is, gedachten zonder licht. Het geluid van de stad midden op eenmarkt in het zomermidden, rondklotsende geluidsgolven. Duistere gedachten, detrage deining, denkt Fatala, slag van een bodemzware geluidszee, met plotselingeopspattingen onder het ijle, lichte uitspansel van eindeloze stilte. Niet te horen.Wanneer alle stilte op is. Of het geluid. Licht, donker. Geluidsbeelden als ongezienemuren. Fatala, op de bodem van het geluid. Fatala op de bodem van het licht, inschaduw, ademt tussen haar van elkaar wijkende

Tjibbe Joustra, Superpop

475

lippen uit, doet haar ogen weer open. In het licht, waarin het lichaam zich dompeltin klank. De dag om haar heen die haar niet loslaat. Reizend door weidse vlakten,de stad verdwaald op vreemde plaatsen. Ojanja klapt geruisloos zijn tekstverwerkerdicht. Betekent je op de achtergrond houden, je niet aanwezig houden, niet ook datje dan alleen nog maar voor jezelf bestaat, nog net niet niet bestaat. Een naamloze,bijna. Hij zucht en krabt zich in zijn kruis. Hoe lang kun je met iets doorgaan zonderer, echt, aan mee te doen. Zonder dat iemand het merkt verdwijnt hij van de ene pleknaar de andere.

Wachten op het omdraaien van de knop, hoort Fatala in haar buurt een meisje tegeniemand giechelen die iets antwoordt wat onverstaanbaar blijft. Luister en versta mijniet, denkt Fatala. Haar lippen krullen zich, vormen een verachtende glimlach in hetachter het uitgestrekte bouwwerk verborgen gezicht van de zon. Met gesloten ogengeconcentreerd de stad waarnemen, met open ogen verdwalen in zich herhalendestraten. De stad door lucht overspoeld, verrast. Verdronken diepten.Wat. Twee elkaaraftastende stemmen bewegen zich in het geluidsbeeld achter Fatala van de ene naarde andere kant. Ik proef het beeld van mijzelf, probeer het.

Fatala probeert haar gedachten in kleur te denken. Gedroomd kleuren kijken, denktzij tegelijk iemand te horen zeggen die dicht langs haar heen loopt zonder haar aante raken. Tegen wie. Zelfbewust werpt Fatala haar hoofd in haar nek, schudt haarharen. Ze houdt haar adem in en luistert, hoort Fatala een stem fluisteren. Hiernagegiechel, weghollende voetstappen, klap op een pauk.

Tjibbe Joustra, Superpop

476

Geen macht van woorden zonder context. Fatala doet haar ogen op een kier open,tuurt over de daken van de huizen aan de overkant van de gracht. Ze vergelijkt kleurenmet wegvluchtende gedachten. De kans dat je hoort dat iemand ergens een klap opgeeft die niets betekent dan dat. Ken aan geen klap iets toe. Verdomme joh blijf vanvan die pauk af, klaagt een stem in de naklank van de klap. Zoekend in mijn hoofdnaar verstrekkende oplossingen. Hoofdtocht, onder een alleenstaande zon. Hoeeenzaam de zon, verblind in haar eigen licht. Pauk af, af, dreint een stem door. Iemandhaalt uit voor een goedgerichte klap. Nogmaals, denkt Fatala, is de lucht zo blauw,gedachtevlucht. De stad heeft het op zich genomen, moeten nemen, om hier een soortvan markt te zijn, oppervlakkigheid, kunst van de oppervlakte, handel in tastbaarheid.De ontvangst van een uitgedeelde klap, pauk die mee omvalt.

En hoe gaat het dan verder, vraagt een jongen die zich op het langgerekte plein samenmet eenmeisje verstopt heeft er geen rekeningmee houdend dat nu juist dat de plaatsis waar verdekt een microfoon staat opgesteld aangesloten op een ingeschakeldeversterker aangesloten op een krachtige luidspreker. Fatala probeert vastberaden devlucht van haar gedachten te volgen, te blijven volgen. Haar neusvleugels trillen,wie vliegen wil moet vliegen. Een meisjeshand tast, verbreekt met een klak eenverbinding. Fatala laat haar hoofd zakken tot het beeld van de huizen aan de overkantvan de gracht haar ogen vult. In de ramen ziet zij het plein, met daarachter deondoorgrondelijke wand van het uitgestrekte bouwwerk ernaast, spiegelstad. Zeontdekt zichzelf nergens. Hoe alleen is de stad zonder spiegelbeelden, hoe klein ikzonder jij. De wind raakt Fatala even aan. Een zucht van

Tjibbe Joustra, Superpop

477

de lucht, denkt zij, niemand anders dan ik op deze plek op dit ogenblik. Ooit eenronde zon gezien in een vormloos luchtruim boven een plein dat voortdurend vanaangezicht verandert. De stem van het meisje zwijgt en wacht, geritsel vanbijvoorbeeld papier. Nee, zeker niet, in de schaduw van een hemelvretend bouwwerk.Fatala knikt bijna onmerkbaar. Wat is het aandeel van een deel van een geheel.Wanneer geluid staat tot licht als stilte tot duisternis. Hierop wordt Fatala ontwekendoor iemand die een goedgegeven klap ontvangen heeft, slingerend een weg zoekt.Voorval zonder betekenis. Dat wat een zekere bedoeling heeft, en dat wat iets andersbetekent. Zeker. Fatala wiegt haar hoofd. Zeg mag ik jou wat vragen, nee mag ik jouwat antwoorden. De gebeurtenissen op een plein, in een stad, denkt Fatala. Wat iser onbijzonderder.

Met haar hand beschrijft Fatala een cirkel voor haar buik. Naveldraagster tegen demuren van de stad. Het eindeloze uitzien naar verandering, genoeg van alles wathetzelfde blijft te zien. Ik tuur vurend tussen mijn oogharen door om, om beelden tevangen. Het beeld van de stad die haarzelf, en mij onvindbaar, terugspiegelt inzichzelf. Een aangenaam verblijf zonder vooruitzichten. Tastend glijdt Fatala methaar tong langs haar tanden. Ik zoek geen woord van dank, denkt zij opeens, lacht,begint te lachen. Fuck de vooruitzichten. Blootsvoets over de huid van de grond.Trap je schaduw. Schop je schaduw van je af. Ik ben de meid. Stem, stemmen enrumoer, geroezemoes, gerucht.

Op de punten van haar voeten balanceert Animee op een plek in het zand.Ronddraaiend wijst zij met haar uitgespreide armen achtereenvolgens alle richtingenaan. Fanata schopt

Tjibbe Joustra, Superpop

478

een denkbeeldige steen op de wreef van haar voet voor zich uit. Au, zegt Fatala, au.Barst in lachen uit. Haar weldadig schokkende lichaam, neuriet Animee, al cirkelendop haar voetpunten. Ik vraag mij af, zegt Fanata. Vanuit de richting van de stad komtniets naar hun eiland toe varen. Dit eiland dat geen naam heeft, waar dus niet of juistwel naar te raden valt, is zowel gelegen tussen de twee helften van de stad, als tussende beide letters van het water waar het middenin ligt. Fatala laat zich in het zandneervallen. Weten jullie eigenlijk wel hoe wij hier terechtgekomen zijn, zegt zijterwijl ze kauwende bewegingen met haar mond maakt. Nadat zij als op afspraak devraag tweemaal herhaald heeft, knikken de twee anderen tweemaal. Maar weten wedan ook hoe we hier weer vandaan komen, zegt Fanata daarop. Animee komt totstilstand op haar plek van het zand, met haar rug naar de beide anderen, uitkijkendover het water. De vraag wat wij hier komen doen lijkt mij allereerst nog vantussenliggend belang, zegt ze nadenkend en nauwelijks verstaanbaar. Zij draait eenhalve slag rond, kijkt van Fatala naar Fanata. Eiland en achtergrond.

Ik vraag mij af, zegt Fanata opnieuw. Ofwel het probleem, de kwestie, welk woorddan ook, van het nu dus, verduidelijkt Animee haar opmerking. Hier. De twee anderenbegrijpen misschien niet direct wat zij hiermee bedoelt of nee ja ze begrijpen het.Het punt is, zegt Fatala, dat jij op jouw plek van dit opgespoten wordende eiland,zeg ik het goed, staat, zodat wij, Fanata en ik, op twee andere plaatsen staan zittenliggen en wat dat nou weer betekent. Zuchtend rolt zij zich languit op haar rug onderde zon. Voor de duidelijkheid, zegt Animee, omhoogkijkend naar de lucht of hetdaar geschreven staat, ik bedoel met nu de tijd, nu, niet de plaats, het belang

Tjibbe Joustra, Superpop

479

van eerst het invullen van de tijd, tegenover daarna het belang van de invulling vanplaats. Al heeft een en ander natuurlijk onlosmakelijk onsmakelijk met elkaar temaken, hup, antwoordt Fatala zonder haar gezicht van de hemelkoepel boven haaraf te wenden. Het probleem van veel problemen is dat ze elkaars oplossing zijn. Ikvraagme af, zegt Fanata, hoeveel rondcirkelende voetpunten alle richtingen overbodigmaken, anders gezegd, eindigt het aantal richtingen na even zoveel voetpunten. Eerstepunt. Primair primaat, zoolganger voet.

Animee raakt uit balans, valt in het zachte zand. Haar billen laten de door de zongestoofde bovenste zandlaag van het eiland opstuiven. Val op een eiland zonder kuil,weet ze uit te brengen nadat zij zich languit tegen het zand heeft aangevlijd. Fanatadie erbij was gaan zitten, staat weer op, gaat wijdbeens voor Animee staan, trekt haarcamouflagebroek omhoog, wappert met de pijpen, spel van licht en schaduw overde op de grond liggende Animee. Animee, de zaak met jou is dat je niet schijnt tebegrijpen dat wanneer je eenmaal gevallen bent dat nog niet wil zeggen dat je nietweer of meer vallen kan. Dit geval van jou is iets zonder verdere geldigheid. Fanatadraait zich zonder een reactie af te wachten om, kijkt in de richting van de ene helftvan de stad die door het water waarin het eiland ligt van de andere helft wordtgescheiden. Aan de fronten van de stad, zingt Animee zacht, terwijl zij natuurlijknog nadenkt over wat Fanata gezegd heeft. Val geval, oorzaak en vervolg.

Tussen het eiland en de overkant vaart een schip voorbij zonder naar een van tweeënop weg te zijn, denkt Fatala, starend in de diepte van het omringende uitzicht. Maardit

Tjibbe Joustra, Superpop

480

komt niet overeen met de werkelijkheid. Weet je, hoort ze haar tweelingzus zeggen,geen overkant zonder nog een overkant. Ja poep wat zou dat nou een eiland zonderwater wezen, zegt Animee, die niet meer naar de lucht kijkt, maar haar ogen geslotenheeft. Een verstuivende wolk zand bedekt het onderste deel van Fatala's luchtbeeld.Fanata slentert naar de rand aan de andere kant van het eiland. Hier mondt een roestigepijpleiding uit die, over het eiland lopend, vanuit het onbestemde een modderigewaterstraal uitbraakt. Zo groeit het eiland zegt men dagelijks. Fanata stopt, bukt zich,graait een hand zand van het eiland, gooit het zand over de rand van het eiland in hetwater. Wanneer wij hier zouden verdwijnen, denkt Fatala, dan zouden we eenonbewoond eiland achterlaten.

Fatala haalt haar zonnebril te voorschijn, tekent met haar vinger het eiland in hetzand, zonder er naar te kijken. Gevoel voor tastbaarheid. Animee opent haar ogen,blaast haar wangen luidruchtig bol, staat op. Wanneer ze Fatala wil vragen wat zedaar aan het doen is, veegt Fatala de tekening uit. Animee loopt, zonder verder nogiets te zeggen, naar de kant van het eiland tegenovergesteld aan die waar de pijpuitmondt, en waar Fanata staat. Wij verspreiden ons, denkt Fatala, over het eiland,hoe klein het ook is. Fatala gaat rechtop zitten, haalt haar zonnebril weer van haarneus, spuugt op de glazen, poetst ze met de onderkant van haar top. Aan de rand vanAnimee's kant van het eiland klinkt een plonzend geluid of iemand het water induikt.Fatala kijkt op, ziet dat Animee nog steeds gewoon op het zand staat, over het waterstaat uit te kijken. Dit is vreemd natuurlijk, denkt Fatala, ik hoor iemand het waterinduiken die alleen Animee geweest kan zijn, toch zie ik haar tegelijkertijd op dekant

Tjibbe Joustra, Superpop

481

staan. Toch verdom ik het om dit op te helderen. Zij zet de schoongemaakte zonnebrilweer op, tuurt rondkijkend over het eiland.

Haar omhoog geschoven doorzichtige rokje glad trekkend over haar billen staatFatala op, loopt naar de over het midden van het eiland lopende roestige pijpleiding.Binnenin is het langs schuren van het modderwater te horen. Goed, zegt ze hardop,okee dus, de pijp eindigt bij Fanata, maar waar begint zij ergens. Het kanmij natuurlijkalleen iets schelen voor zover er buiten ons en de pijp niets is op dit eiland. Fatalaheeft de pijp bereikt, laat haar handen over de roestige huid van de buis glijden. Ruw,warm, zij. Zij laat haar ogen vanaf het einde van de leiding, waar haar tweelingzuslui tegenaan geleund de kant van de stad op staat te kijken, naar de plek waar ze zelfstaat gaan. Ze draait zich om, volgt de buis verder die op een plek ergens tussenFanata en Animee in onder water verdwijnt. Fatala kijkt in de richting die depijpleiding aangeeft, ontdekt in de verte zowaar een onduidelijk drijvend vaartuigdat wel een zandzuiger zou kunnen zijn. Als ik al zou weten hoe zoiets er uitziet. Zoken ik de naam van iets wat ik niet ken. Hoe van belang en zo ja voor wie. Of wat.Zo nee, opgelost. De eilandmakers, roept Fatala luidkeels uit. Nee ze denkt het alleenmaar, laat het erbij, doet een paar passen terug, springt met een korte aanloop bovenopde pijpleiding. Zij gaat zo staan, dat ze tegelijk Animee en Fanata zien kan, die zichalle twee nog steeds op dezelfde plek bevinden. Fatala laat, nadat ze dit geconstateerdheeft, haar ogen over de stad aan de overkant van het water gaan. Zo gek, denkt ze,wanneer je de stad van buitenaf ziet zie je wel de stad maar de inwoners niet, zelfsvanaf zo'n kleine afstand als deze. In de hoek van haar beeldveld kan ze nog

Tjibbe Joustra, Superpop

482

juist de ponten aan de achterkant van het station zien die elkaar eindeloos blijventegenkomen.

In elk uitzicht een ontmoeting. Is dat eigenlijk wel zo, vraagt Fatala zich af. Wanneerer helemaal niets te zien is dan niet misschien, maar wanneer is er helemaal niets tezien. Fatala haalt haar hand door haar haren, laat zich dan door haar knieën zakkentot ze wijdbeens op de buis zit. De trillingen van het er door stromendemodderwater,geregistreerd door mijn huid. Fatala schuurt haar onderlichaam heen en weer overde bovenkant van de pijp, voordat zij zich op haar buik voorover laat zakken. Ik klemhet eiland tussen mijn borsten, dijen. De buis hoort bij het eiland, de buis is het eiland,het eiland de buis. Fatala spreidt haar benen zo wijd mogelijk, drukt zich tegen hetroestige metaal. Ze legt haar wang tegen de pijpleiding. Warm, mijn reis, roest.

Fatala duwt de pijp van zich af, gaat overeind zitten, trekt haar benen omhoog, gaatstaan. Over de bovenkant van de buis loopt ze naar de plaats waar Fanata staat. Hetgeklater van het uitstromende modderwater gaat elke gedachte overstemmen, denktze. Klopt dus niet. Fatala bereikt het einde van de buis. Onder haar spuit demodderstraal gulzig te voorschijn, naast haar staat Fanata, die tegen de buis leunt ener niet vreemd van op lijkt te kijken dat Fatala naar juist deze plek is toe gekomen.Gedurende enige ogenblikken blijven de twins elk op hun eigen plaats aan het eindevan de eilandbuis staan, dan draait Fatala zich om, holt met uitgespreide armen overde pijp terug naar het midden van het eiland. Op ongeveer dezelfde plek als waar zijer op is gesprongen springt ze er weer vanaf. Opstuivend zand. Fatala blijft doorhollentot zij op een paar passen afstand van Animee haar vaart inhoudt.

Tjibbe Joustra, Superpop

483

Animee kijkt naar haar om, laat haar ogen over de uithijgende Fatala gaan. Op haargezicht speelt een glimlach met haar mond zoals je ziet. Fatala duwt haar schoudersnaar achteren, ze zet haar handen op haar heupen. Weet je, zegt Animee aarzelend,misschien is dit eiland wel te groot voor ons. Verrek, antwoordt Fatala. De meisjesblijven hierop zwijgend tegenover elkaar staan. Het geluid van het modderwater enhet veraffe geluid van de stad is het enige wat nog te horen is.

In ieder geval wordt het eiland nog groter, zegt Fatala eindelijk. Zij keert zich vanAnimee af, loopt langzaam terug naar het midden van het eiland. De zon laat mijopnieuw niet in de steek, laat mij op mijn eigen schaduw lopen. Al lopend trekt Fatalahaar bezwete kleren uit, propt ze samen. Op het midden van het eiland gooit zij debundel kleren op de grond, laat zich er zelf naast neervallen in het zand. Haar mesheeft zij omgegespt gehouden. Ik voel het warme eiland in het koele water aan mijnhuid. Ze gaat zo verliggen dat zij voor zich uit aan de andere kant van het water destad kan zien. Ik liefkoos het zand. Fatala begint het zand te liefkozen. Met wijduitgestrekte armen en benen kronkelt ze even met haar lichaam over het zand. Slang.Pijp. Plotseling blijft ze roerloos liggen, laat haar hoofd op de grond rusten. Ik luisteraan het eiland, zegt ze geluidloos met alleen haar tong en lippen. Zand knarst tussenmijn tanden. Fatala steekt haar tong uit, duwt haar zo ver ze kan in het zand. Zo blijftzij, met wijdopen gesperde ogen door de zonnebril kijkend, een tijdlang onbeweeglijkliggen. Nou luister ik aan de lucht, mijn hoofd bekneld tussen de hemel en het eiland.

Zich omhoog duwend haalt Fatala haar zonnebril van haar neus, gooit hem zonderte kijken waarheen ergens naar toe.

Tjibbe Joustra, Superpop

484

Wild graaiend over de grond vult zij haar handen met zand dat ze in haar mond begintte proppen zonder het door te slikken. Haar tong wordt opgekruld tegen de achterkantvan haar mondholte geperst, zodat ze alleen nog kan ademhalen door haar neus.Fatala spert haar kaken zo wijd mogelijk open, pakt nieuwe handen vol zand waarmeeze haar wangen volstopt. Een laatste handvol zand duwt zij achter haar als eenvaasmond openstaande lippen. Fatala strijkt het zand langs de lippen glad. Ik denk,maar ik kan niet zeggen wat ik denk. Ze wil spottend lachen, vreemd gevoel zo. Zijstaat op, loopt als een pop, iemand met poppenmond, naar de tegenover de stadliggende rand van het eiland. Zonder te stoppen loopt ze het water in. Het eilandloopt onder water glooiend af, Fatala loopt door tot zij aan haar kin in het water staat.Alleen mijn hoofd bestaat nu nog. Ze laat haar ogen over het wateroppervlak en destad gaan, loopt dan zonder ze te sluiten door tot zij helemaal onder water is, terwijlhet zand langzaam uit haar mond spoelt. Hier blijft zij net zo lang onbeweeglijk staantot haar hoofd lijkt te barsten bij gebrek aan lucht. Rustig draait ze zich om, komtboven water, waadt terug, spuugt tandenknarsend de achtergebleven resten van hetzand uit. Fatala loopt het eiland weer op tot aan het midden, waar zij zich al lopendop de grond laat vallen, zich door het door de zon gedroogde mulle zand wentelt totzij, doordat het zand aan haar natte huid en mes blijft plakken, zelf van zand lijkt.Fatala springt op, laat haar ogen over haar lichaam, over het eiland gaan. De vraagis, denkt Fatala.Mijn self sanding.Zij loopt, terwijl het zand van haar lichaam afritselt,naar de roestige pijpleiding. Halverwege blijft ze staan. Kijkt om. Ik zou willenschreeuwen, denkt ze. Naar die kant of naar die kant. Het kan nu weer, mijn mondis leeg maar ik doe het niet. Wie kijkt of een eiland groeit of

Tjibbe Joustra, Superpop

485

krimpt. Een eiland is een wateronttrekker, hindernis in het water, of juist een voetaan land. Zowel Animee als Fanata bevinden zich nog steeds op dezelfde plaats. Zobestaat het eiland in deze vorm nog een ogenblik langer. IJland, in de zon.

Wacht. Het verwachte zachte is niet ongelijk aan het zachte verwachte, dreunt Totalaop, althans. Soepel reizende vingers over de huid van een landschap. Teksten voorde ontdekkers van nieuwe verten, huid van aarde. Totala tuit zijn lippen, fluit eenlied voor deze overbrugging, het overwinnen van zuivere afstand. Hij kijkt, zonderde stand van zijn hoofd te veranderen, opzij naar Fatala die naast hem staat. Eilandenals symbolen van afstand, zegt zij zacht, en van eenheid, het water is eenwereldenschepper. Hoeveel afstanden scheiden vertrek trouwens van aankomst.Totala wijst van de kade waarop ze staan naar de verten van water en overkant waarzij, de kade, het podium van vormt. Deze kade die niet de op vijf na langste kade terwereld is, heeft dezelfde naam als wat wel het op vijf na grootste eiland is, voormaligoverzees gebiedsdeel, beginnend met mus omgedraaid. Wat vergeten is is nog steedsniet ontdekt. Morgen is te bereiken, in de vorm van vandaag, gisteren niet, in geenvorm. Fatala haalt haar schouders op. Hoe weet je of een verte nieuw is zonder ereerst geweest te zijn.

Totala fluit een de verten bezwerendemelodie, probeert dit. Fatala steekt, als antwoordop Totala's lied, haar buik naar voren, trekt haar doorzichtige top iets omhoog, spuugteen klodder speeksel in haar navel. Ze zwaait met haar heupen, trekt haar buik weerin, steekt haar tong uit, draait met haar ogen. Zij trekt haar top op tot boven haartieten. Met

Tjibbe Joustra, Superpop

486

haar vlakke handen slaat zij een paar maal hard tegen de onderkant van haar borsten.De eilanden, roept ze uit. Totala heeft zijn gefluit gestaakt. Hij is opgehouden metfluiten, schraapt zijn keel, spuugt zonder op Fatala te letten over de rand van de kadein het wachtende water. Hij ziet dat de zon Fatala en hem laat samensmelten inschaduw. Willen jullie misschien wat opzij gaan staan zodat mijn uitzicht meer endus mooier wordt. De stem van Onnono weerkaatst in een eilandenrijke stilte tegende wand van stoffige pakhuizen aan de stadskant van de kade die hier zo breed is dathet wel twee kaden lijken, een dubbele waterafstand, naast elkaar. Omdat niemandopzij gaat staan, verplaatst Onnono zichzelf, veegt een hier liggende afbeelding vaneen uitdagend hangend opprik meisje met oliespoor samen met een voor hem in hetwater drijvend roestig olieblik de tekst uit, en geniet weer verder van het beeld vande hem aankijkende overkant van het water. Gezien, zittend op de rand van de kade,de benen bungelend boven het water dat niet terugbungelt.

Bungelingen. Fatala rukt haar opgetrokken top die haar bij het bewegen hindert, overhaar hoofd. Het in de weg zijn als eigenschap. En alles volgt op elkaar, stapelt zichop, breidt zich uit, wankelt en stort in. Zij gooit de top, zonder er op te letten waarTotala staat, naar hem toe. Hij vangt het stuk textiel op, nadat het eerst ergens op debetonplaten is gevallen die de bovenkant van de kade vormen. Wat er onder zit laatzich niet raden. Onee, zegt Onnono zonder zich helemaal om te draaien. Nee, zegtniemand. Onnono gaat weer recht voor zijn uitzicht zitten. Haar top, doorzichtig,doordrenkt met fris, geurig meidenzweet, fluistert Totala tussen zijn tanden door.Hij wikkelt de top om zijn hoofd, knoopt het met de slippen zo vast dat er een orenpaarontstaat. Hij schudt

Tjibbe Joustra, Superpop

487

met zijn hoofd, maakt een onafgemaakte beweging of hij Onnono van de kaderandaf zijn uitzicht in wil duwen. Wat is er op tegen iemand te laten voelen wat de ogenzien.

Grinnikend neemt Totala een aanloop, maakt een radslag, blijft uithupsend op zijnhanden staan. Hee Onnono, een nieuw gezichtspunt, roept hij naar de uitzichteter.Deze haalt zonder naar hem om te kijken zijn schouders op, maakt een gebaar of hijer iets overheen gooit, wegwerpt. Totala ziet Fatala ondersteboven door zijn blikveldspringen. Ik ben de regelbevestigende uitzonderlinge, zingt zij met gierende uithalen.Ook op de kop is het goed te verstaan. Het klinkt heel gewoon zo, denkt Totala.Onnono zegt hetzelfde zonder zich van zijn uitzicht af te wenden tegen hetwateroppervlak van de haven, dat hem geduldig toe klotst. Hij peutert iets uit zijnoor en schiet het van zich af.

Ondertussen heeft Fatala in de verte de pakhuizenrij bereikt, waar ze hoog opspringendlangs danst. Zij probeert met haar handen de bovenkanten van de onderste laaddeurenvan de pakhuizen aan te raken. Wat haar niet lukken wil omdat de bovenkanten zohoog mogelijk zitten om zoveel mogelijk door te kunnen laten, bedenkt Totala,hoewel Fatala steeds hoger springt. Ze reikt, springt hoger en hoger, zegt Onnonoalsof zijn uitzicht een spiegel is. Totala probeert op een hand te staan, het lukt.Langzaam beweegt hij zijn vrije hand omhoog. Zijn hoofd loopt rood aan, zijn haaraait het beton, een zweetdruppel valt ongezien maar niet onopgemerkt op de kade.De hemdoren hangen samenmet zijn haargordijn af. Lichaamwringend springt Fatalaondertussen over een stang die op doellozewijze aan een dicht voor de pakhuizenwandstaande railkraan zit. Het doel van een kraan op rails is de

Tjibbe Joustra, Superpop

488

op en neer gaande beweging van het hijsen te completeren, compenseren, door eenheen en weer gaande, van het zich bewegen tussen twee punten al dan niet fictief,zegt Onnono of wat hij zegt hemzelf verwondert. Hij krabt zich niet in zijn nek, haaltdiep adem, gaat verder. Het doel van bijvoorbeeld een pakhuis is om dingen op teslaan die tussen twee het kunnen er zelfs meer zijn plaatsen onderweg zijn. Liggendin het pakhuis zijn de goederen op weg, het pakhuis is dus een middel van vervoer,waarbij beweging blijkbaar geen noodzakelijke voorwaarde is, ik reis per pakhuis,hijs mij. Onnono rekt zich uit, krabt zich in zijn nek, trekt de band van zijn straatbroekop tot dicht onder zijn oksels en begint opnieuw aan zijn uitzicht.

Gezien vanaf een zeker punt van de in de zon stovende kade lijkt het er op of Fatalanaar de top van de voor de rij pakhuizen staande kraan klimt, vanaf een zeker anderpunt lijkt hier geen sprake van. Het lijkt of zij in een bezwerende dans om het dingheen springt. Totala, nog steeds op zijn hoofd en een hand staande, ziet haar metschokkende bewegingen van haar bovenlichaam haar borsten zo wild mogelijk open neer laten wippen. Het lijkt wel of ze een poging doet haar tepels er af, van zichaf te schudden, denkt Totala. Natuurlijk. Wanneer hij dit woord heeft uitgesproken,neemt hij zich voor om zich na het uitzicht te buigen over het verband tussen de kadeen de overkant, tussen een rijdende kraan en een zich in vervoering aan bewegenovergevend meisje. Totala valt om.

De zon doet een poging over de pakhuizen heen te springen. In de verte, waar dekade het dichtst bij de stad komt, is iets anders te zien. In de verte aan de andere kantgebeurt

Tjibbe Joustra, Superpop

489

niets. De kade tussen de stad en het water, een scheiding die verschil overbrugbaarmoet maken. De naadloze overgang tussen land en water is modder. Onnono grinnikt,verschuift zijn billen over de kaderand. Het water is hier, en de stad is daar, stelt hijvast. Logisch, want als het andersom zou zijn zou ik andersom zitten. Hoe ziet vanafde overkant iemand er uit die naar de overkant kijkt. Proberen man. De tegen depakhuizenwand terugkaatsende lach van Fatala snijdt door Onnono's overpeinzingen.

Hoe toe, hoe ver moet je gaan om niet meer terug te kunnen kut verdomme omvallenis zeker niet hetzelfde als opvallen. Zelfs niet als je op je kont valt. Totala rolt zichom zijn as om op de betonplaten van de kade, masseert zijn billen. Doordat hij nuop zijn buik ligt kan hij voor zich tegelijkertijd Fatala en Onnono zien, wat, gelet opde afstand tussen beiden, een zekere afstand impliceert. Totala kruist zijn armen voorzich, laat zijn kin op zijn ineengestrengelde handen rusten. Deze houding die hetpraten bemoeilijkt zal het denken niet schaden, denkt hij. Kan de een de anderontmoeten zonder dat de ander de een ontmoet. Ja natuurlijk. Nee is dat wel zo. Hetvoordeel van het denken van een samenspraak is dat het tegelijk de tong spaart ende hersens niet. Totala doet of hij iets wil gaan zeggen, laat zijn hoofd wippen doorzijn onderkaak te bewegen. Neem nou eens die twee daar op de kade, Fatala enOnnono.Mijzelf als derde buiten zicht. Ik kus het beton van de kade dat lichaamswarmaanvoelt. Totala trekt zijn handen onder zijn kin vandaan, drukt zijn lippen op, vanalle betonplaten om hem heen, de stelconplaat waar hij toevallig op ligt. Neemtvervolgens zijn vorige houding weer aan, denkt verder. Geen zoengevoel. Aan deene kant zit nog steeds Onnono op de rand van de kade,

Tjibbe Joustra, Superpop

490

voor een uitgestrekt uitzicht, zonder dat hij er een stap in zet. Goed. Aan de anderekant danst Fatala met steeds trager en geladener wordende bewegingen om eenrijdende kraan die niet rijdt en die niet hijst. Tussen hen in de zonnegoden,zonovergoten, kade, breed, leeg, stoffig en heet. Niets dat het meisje van de jongenscheidt dan een aangename hoeveelheid lucht. Wat hebben we nog meer. Aan de enekant het water in de rol van haven, of beter, in de rol van haven die niet meer alshaven gebruikt wordt, tenminste nu niet, en aan de andere kant een rij pakhuizen alszichzelf. Al is het nog maar de vraag of er nog wel in gepakt wordt. Verder kant drie,dat is de stad, en de vierde kant dat ben ik. Mooi. In de ene hoek van Totala's beeldkrabt Onnono zich opnieuw in zijn nek, verhangt zijn fietsketting, zit na dit als eerdertegenover zijn uitzicht. Zowel bewegingloosheid als beweging, want, constateertTotala kijkend van Onnono naar Fatala, het is maar welke van de twee je waarverwacht. Onderbreekmijn registrerende gedachten om Fatala en Onnono naar elkaartoe te denken.

Een ogenblik haar dans onderbrekend om haar hoofd in de nek te gooien, slaat Fatalamet haar handpalmen het zweet van haar buik en borsten, tuurt naar de top van dearm van de hijskraan. Totala grijnst. Hoe nooit geziene dingen de vorm van beeldenaannemen. Ergens achter hem lijkt een nog nauwelijks te horen vaag rumoer langzaamstem te krijgen. Hij ziet Onnono zich uitrekken, met een onverwacht vlugge zwaaivan zijn voeten op de kaderand zich omdraaien. Hij kijkt op naar de zon, tuurt naarde pakhuizenrij, de kraan, het meisje dat in gespannen afwachting stilstaat. En destad die zich verbergt achter het excuus van de haven. Onnono steunt breeduit metzijn armen op zijn knieën. Totala draait

Tjibbe Joustra, Superpop

491

zijn hoofd dezelfde kant op als die waarop Onnono zijn blik laat rusten.Wegsnellendeogenblikken. Hee Heksie, denkt Totala een stem niet zo ver achter hem te horenroepen. Ik ben de danseres van de zomerkade, zingt Fatala plotseling keihard, haarstem springt weerkaatsend rond over de kade. Het staal moet roesten en het zandzichzelf verplaatsen. Zij maakt na een paar danspassen een luchtsprong, neemt eenaanloop, maakt, als Totala eerder, een radslag, verliest haar zonnebril, blijftbalancerend op haar handen staan. Haar buik strakgetrokken, haar borsten hangenomgekeerd. Kop dicht, schreeuwt Totala zonder om te kijken, in een geslaagde pogingeen achter zijn rug opklinkend stemmenkoor het zwijgen op te leggen. Hij ziet Fatalahaar hoofd naar boven buigen, haar tong uitsteken, een voor een haar stijf naar dekade wijzende tepels likken. Haar omhoogstekende benen zwaaien in eenluchtknippende spreidstand naar de zon.

Stop, roept Totala, schijt joh. Hij springt op, overeind, botst bijna tegen een hem vanachteren genaderd zijnde kleine wat is het vriendenclub op. Het, de vrienden, blijkenzgn toonaangevende literatuurlui te zijn die hier hun mening willen komen gevenover deze tekst. Wie zingt hun liedjes mee en hoe hebben ze trouwens de weghiernaartoe weten te vinden. Hoogste tijd.

Het is dus anders. Op de kade achter Totala zijn drie kinderen opgedoken die naarde waterkant rennen en vanaf de kade in een tot nu toe over het hoofd geziene kleineboot springen. Ze maken onmiddellijk het touw los waarmee het vaartuig aan dekade is vastgebonden, duwen af en beginnen te roeien. Dansend laat de notendop deoever achter zich, zet met een boog koers in de richting van de stad aan de overkant.Een

Tjibbe Joustra, Superpop

492

van de kinderen kijkt om, en roept wij gaan naar een plaats die niemand weet omdatwij vakantie hebben en voortaan alleen nog maar willen doen waar wij zelf zin inhebben en anders niet ozo. Lekker. Ik laat het bootje varen, denkt Fatala. Het waterstrekt zich uit, sluimerend aan mijn voeten. Ik weersta, bied weerstand. Fatala knijpthaar ogen tot op een kier dicht, zet in gedachten een gevonden zonnebril op. De stadaan de andere kant van het water verdiept haar kleuren. Fatala bedenkt eenvoorbijvarend meisje, haar ogen lachen met de spiegeling van klodders licht. Heteeuwige varen tot het einde van afstanden. De dag verscherpt. Nu ben ik datklotending alweer kwijt. Meisje met je zomerwarme adem. Ik had hem net nog op,toch. Met je hoofd vol onzegbare gedachten. Fatala zwaait achterover en komt meteen sprong weer op haar voeten terecht. Ze heft haar armen op naar de lucht, trektde hemel over een in de verte varende pont die nogmaals op weg is van de ene kantvan de stad naar de andere. Zij kijkt om zich heen, herhaalt dit, ziet dan op eentoevallige plek haar zonnebril liggen. Fatala loopt naar het vindpunt toe, pakt de brilop, zet deze op haar neus. Lijkt onbeschadigd. De donkere glazen van de zonnebrilverzadigen de kleuren en versluieren de zon, hoog boven de stad, water en pont. HeeFatala, met je gekleurde glazen, zonnebril, dat wat was is nergens meer. De golfslagvan een langsvarend schip knabbelt aan de onderkant van woorden, denkt zij. Of hetwaar is. Fatala laat haar armen in een onbeantwoorde groet zakken. Wegkrullenderand van uitzicht, horizon, taal, lichtland. Lichtafstand. Verdichting van de rondezon. Fatala kruist haar armen onder haar tieten, opent haar mond tot een gulzigemond. De zon stift haar lippen met licht. Zij sluit haar ogen, laat haar gedachten gaanover de met roestig ijzer omrande betonplaten geplaveide kade, de begrenzing door

Tjibbe Joustra, Superpop

493

pakhuizen aan de ene kant, door het water aan de andere. Dans mij. Niets watgedachten stuiten kan.

Niets wat gedachten kunnen stuiten. Zeg, Fatala, gedroomd komen. Zoek ik verdommede hele tijd naar mijn zonnebril die ik nog niet zo lang geleden van je geleend haden die ik ondertussen verloren heb, heb jij hem op. Om het licht van de zon te verteren.De stem van Animee verlaat de achtergrond, dient zich aan bij Fatala. Zij besluithaar ogen open te doen, aan het denken ontsnapt. Fatala voelt dat Animee achterhaar is komen staan. Haar adem geluidloos, vochtig, warm, tussen haar lippen dooruitgestoten langs de huid van Fatala's nek en rug, blootgesteld aan buiten tot aan derand van haar doorzichtige rokje.

Fatala houdt haar adem in, gaat niet in op Animee's verloren zonnebril, zwijgt. OokAnimee zegt verder niets meer. Elkaar nauwelijks aanrakend, staan de meisjes in hetbedwelmende zonlicht, in de lucht die als vloeibare stroop op hun huid aanvoelt. Metwijdopen ogen ziet Fatala aan de andere kant van het water een beeld wat lijkt alsofde overkant zich van de overkant zelf losmaakt. Je laven aan de stad of de stad zogen.Animee legt met een nauwelijks voelbare beweging haar handen op Fatala's buik.Ze zorgt er daarbij voor dat hun lichamen ergens op de elektrificerende grens tussenaanraken en net niet aanraken blijven. Fatala voelt de vingers van Animee op haarbuik voorzichtig de welvingen verkennen tot haar vinger in het putje van haar navelbelandt. Zacht trekt zij aan Fatala's nog niet genoemde maar wel bestaandenavelsieraad wat, natuurlijk, een klein mes aan een ketting is. Het registreren doorde huid van aanraking. Ik raak je aan. Fatala trekt haar schouders iets omhoogwaardoor haar

Tjibbe Joustra, Superpop

494

borsten, steunend op haar gekruiste armen, mee omhoog bewegen. In een zomer rijkaan schijn, waterschitteringen, horizonverslindende verlangens. Langzaam, zoekend,drukt Animee Fatala's navel naar binnen. Gevoel als druk, overdruk, drukontsnappend.

Spiertrillingen golven met nauwelijks voelbare concentrische cirkelbewegingen doorFatala's huid. Het spel van Animee's vinger, het ene gevoel dat antwoordt op wat hetandere gevoel vraagt. Fatala spant haar spieren, ademt geconcentreerd uit, haar ogenvolgen nog steeds de overkanten. Dwzwat lijkt op overkanten die aftastend om elkaarheen draaien. Mijn tong, fluistert Animee achter haar, bij haar oor, likt langs detoppen van mijn tanden. Mijn tong, ik lik je huid, donkere glazen, zonnebril wordtaardebril, glanzend verkennend. Met de laatste woorden heeft Fatala haar lippenmeebewogen, stemloos.

Vanaf een van de overkanten aan de andere kant van het water weerschittert eenzonnestraal die afstuit op de zonnebril van Fatala. Met plotseling uitbarstende energieperst Animee haar vinger diep in de navel van Fatala, tegelijk de ruimte tussen henin verdrijvend met aanraking, inhoud, zin. Animee klemt Fatala's middel tussen haarpriemende vinger en haar buik die zij in tegenkracht vooruitduwt. Fatala kreunt,hijgend, het bloed in haar buik bonst dwingend tegen Animee's handen, ze kromthaar ruggengraat, duwt haar billen tegen het onderlichaam van Animee, haar mesverschuift langs haar dij. Ik, hijgt Fatala. Ze staart met opengesperde ogen de gefilterdezonnewereld in. Jij, sist Animee. Even onverwacht als het begin van de verhevigdeaanraking heft zij de druk van haar vinger op Fatala's navel op. Trekt zich terug.Navel play, er tegenover: de afwachtende verten.

Tjibbe Joustra, Superpop

495

Ruimte herneemt de plaats van aanraking. Waar niets is als er niet meer iets is.Opnieuw drijven de overkanten Fatala's gezichtsveld binnen. Op haar buik voelt zenog steeds licht Animee's vingertoppen rusten die langzaam steeds grotere cirkelsbeschrijven. Een scheepspijp tussen de overkanten van het water spuugt een donkeremotorwolk uit die zich met tegenzin in de lucht tot onzichtbaarheid verdunt. Lik metgulzig rode tong de lucht schoon. Animee neuriet de woorden zacht, het is een liedwaarvan Fatala de trillingen tegen haar huid voelt. Wat is het doel van ruimte zonderaanraking, de betekenis van tijd zonder stroomversnellingen en stilstand. Het is ofik de woorden denk en niet de gedachten, denkt Fatala. Ik dwaal tastend naar hetvoelbare. Strijd tegen de vingertoppen. Flitsend draait Fatala om haar as, de vingersvan Animee glijden langs haar huid af. Zij, Fatala, springt tegelijk achteruit, slaathaar armen uit de gekruistheid onder haar borsten, draait haar handpalmen naarbuiten, daarmee de tieten van Animee een kletsende tik in tegengestelde richtingengevend. Ik ben de baadster, doorklief de lucht, spreekt Fatala haar eigen tekst.

Met haar handen die ze op haar billen gelegd heeft, kijkt Fatala Animee licht ironischaan door de dimmende glazen van de zonnebril. Animee heeft haar handen latenzakken, strijkt er vluchtig mee over haar eigen buik. Ze doet haar ogen dicht englimlacht. Jij de baadster ik de waadster, zegt zij. Beweeg mijn ledematen instroopdikke lucht. En waar naar toe. Ze haalt haar schouders op. De kant en zijnoverkanten. De zon schijnt tussen hen in en om hen heen.

Hen in en om hen heen, zegt Animee bijna fluisterend, de woorden proevend opmijntong. Hoe een punt aan de

Tjibbe Joustra, Superpop

496

overkant correspondeert met eenzelfde punt aan deze kant. Fatala geeft Animee eenafrondende duw in haar zij. Kom op dan, mijn voetzolen plakken onderhand vastaan het beton waarop we staan. Animee slaat een arm om Fatala heen, trekt haartegen zich aan. Fatala doet hetzelfde. Volgt elkaar loslaten wegens de nu opeens ergvoelbare laaiende hitte boven het met roestomrande betonplaten geplaveide en metindustriële bouwwerken en water omringde terrein, in de gedaante van omgevingvoor wat er zich afspeelt. Gelegen aan de overkant van de stad en van de havenwaarnaar datgene genoemd is waaruit bomen bestaan. Stof. Hier, aan de andere kantdus, gebeurt, kan gebeuren, waarvoor je naar deze kant komt. Ik denk, zegt Animee,dat dit hier een soort vluchtplaats voor de stad is, een plek waar de stad zichzelf vande andere kant kan zien, laat zien, even, dichtbij. Wat. Wanneer de stad geen stad islangs roestomrande industriële wegen. Hier zwijgt zij. Fatala kijkt Animee van opzijaan. Ze haalt de zonnebril voor haar ogen weg, zet hem op Animee's neus. Het lijktmij meer een soort van droomplaats hier, plek door de tijd ingehaald voor zoverzoiets kan, desolatie, niet helemaal onaangenaam. Animee lacht, duwt de bril goed.Ik heb er geen idee van wat dit allemaal voor onduidelijke fabrieken, loodsen en zozijn om ons heen, zegt Fatala om Animee een plezier te doen. Misschien iets waarje nog wat van leren kan. Ik geloof niet dat ik het zou willen weten. De meisjesslenteren lopend op hun schaduwen van het water weg in de richting van een in debrandende zon rustende rij bakstenen fabriekachtige bouwwerken.Wanneer een speldat in beslotenheid gespeeld wordt tegen het licht wordt gehouden, zegt Fatala nadatze samen een deel van het terrein achter zich hebben gelaten. Niks begrijpen en tochalles zeker weten, zegt Animee, oh zeker. Past het toneel zich aan de voorstellingaan of is het

Tjibbe Joustra, Superpop

497

andersom. In ieder geval wil ik zelf degene zijn die de deur in het slot slaat wanneerde ruimte me niet aanstaat. Op tijd. Het ontsnapte meisje, stelt Fatala vast, en ik benhet badende meisje dat het verschrikkelijk warm heeft. Koele, schaduw wuivendepalmen aan de boorden van gedroomde oceanen, grinnikt Animee. Lees nu alles overde rest, koesteringen van de zon. Stik, zegt Fatala, draaiend met haar bovenlichaam,met haar borsten haar doorzichtige top omhoogduwend. Zij maakt een holle rug,kromt zich nog verder naar achteren, gooit haar hoofd achterover. De onderrand vande top kruipt op tot net onder haar tieten. Hee, lik mijn huid maar, jij zelfontbrandendebal van licht. Fatala gaat weer rechtop staan, trekt de top niet naar beneden, maardraait het aan de riem om haar heupen hangende mes zo, dat het in het zicht van dezon komt te hangen als een uitroepteken achter haar kont.

Zolang je mij niet omschrijft zoals je de zon net omschreef, zal ik wel geen enkeleneiging tot licht krijgen, zegt Animee. Al donker ben ik zo duister, dicht Fatala, demerkwaardige toon van oplezende dichters imiterend. Jij waadster door dehoogzwangere lucht, zilverschitteringen van je huid punt. Fatala tekent met haarvinger een cirkel in de lucht en dan nog een. De meisjes lopen er samen doorheen.Het terrein strekt zich uit.

De muur van fabrieken, loodsen, aan het verre einde van de betonplatenvlakte komtlangzaam dichterbij. Een gevolg van, in dit geval eenzijdige, verplaatsing: het zicher naartoe begeven van Fatala en Animee. De weinige ramen van de bouwwerkenweerkaatsen zonder nog meer weer te geven de buitenwereld. Op een muur tusseneen paar dubbele deuren

Tjibbe Joustra, Superpop

498

die allemaal gesloten zijn, heeft iemandmet grote letters een tekst gekalkt. HET EINDEVAN DE WERELD. Op welke wijze uit te leggen. Animee bukt zich om iets op te rapenwat een waarschuwing voor fabrieken zou blijken te zijn, wanneer ze zich niet ophet laatste moment bedacht had, om van het oprapen van iets wat zomaar ergens ligtaf te zien. Volgens mij zijn dit gedroomde, dromende fabrieken, hoedsters vanmysteries, zegt Fatala, de stille fabrieken wek ze niet. Het kan natuurlijk ook gewoonzijn dat iedereen hier vertrokken is, wie zou er ooit terugkomen. Fatala en Animeezijn de muur van een loodsachtig industrieel bouwsel nu zo dicht genaderd dat zijhem met hun hand aan kunnen raken. Zij doen dit niet, volgen hun schaduwenevenwijdig aan de zwijgende muur. Ergens voor hen uit richten onduidelijkeconstructies hun grijpgrage klauwen beschuldigend naar de lucht. Zoiets ja. Animeelaat haar strottenhoofd wippen, strijkt over haar zilveren hoofdhuid. Waarom durende muren zo eindeloos lang.

Nadat Fatala onder haar top een voor een haar borsten opgetild heeft en het zweeter onder weg heeft geveegd, droogt zij haar handen door zemet uitslaande bewegingenter hoogte van haar heupen heen en weer te zwaaien. Ze kijkt omhoog waar bovende muur van de loods of fabriek een naar nergens lopende grote pijp duister over dedakrand uitsteekt, schaduwwerpend vlak voor hen, op de betonplaten van het terrein.Met een waakzame blik schuin omhoog loopt Fatala snel onder de pijp door, doorde schaduw heen. Onvoelbaarheid. Animee is blijven staan. Fatala heeft zichomgedraaid, kijkt nog eens omhoog, knijpt haar ogen dicht tegen de zon. Kijkt weernaar beneden. Wanneer de stilte vervliegt, zegt zij, kijkend van de pijp naar diensslagschaduw op de betonnen grond, komt de tijd in beweging en belandt je.

Tjibbe Joustra, Superpop

499

Weerkeer. Geen komst als tegenkomst, de uitkomst van zich kruisende momenten.Ogenblikken, wanneer tijd en ruimte samenvallen. Totala volgt het gesprek tussentwee meisjes die elkaar toevallig zojuist tegen het lijf zijn gelopen zonder dat hij erecht naar luistert. Hij heeft zijn ogen verborgen achter een donkere zonnebril die hijvan Animee heeft gekregen en die van Fatala is. Ontmoeting, het ontmoeten,samentreffen, en de uitslag bij het weer uiteengaan. Totala zuigt zijn lippen naarbinnen, trekt zijn wenkbrauwen op, omhoog. Wij zijn Meidengatje en Babybaby enwij komen elkaar voortdurend tegen, stellen de meisjes zich nog gauw even vooraan iemand die net buiten beeld blijft, voordat zij opnieuw hun eigen weg gaan.

Wil jij even de tijd voor mij vasthouden. Een jongen met een stationsklok op zijnschouder loopt, een berustend gebaar met zijn vrije hand makend, door. Een van deelkaar ontmoet hebbende meisjes die helemaal nog niet uiteen zijn gegaan en ookniet verdwenen, roept hem iets achterna dat klinkt als klokzang. Klokzang? Hetroependemeisje draagt een baby in een tuig voor haar buik die gelaten en zich nergensiets van aantrekkend aan een foptepel zuigt. Tussen vertrek en aankomst vind je enwordt je gevonden, voegt de draagster er nog op zachtere toon aan toe. Dit wordtdoor niemand gehoord omdat er juist een gemeentemedewerkster met een werkendebladblazer die zij als luchtschoonblazer gebruikt, op haar rug langsloopt. Het ronkenalles overstemmend. Wanneer de stilte op deze plaats, die een plaats is tussenstadsgroen dat nog bekender is dan een bekende dichter met dezelfde naam, rij- enwandelpark, voor zover het mogelijk is terugkeert, start iemand in een van de stratennaast de natuur, verborgen achter het groen, een elektrische doomzaag,

Tjibbe Joustra, Superpop

500

gitaar. Wanneer de gitaar na een paar slepende power chords narochelend afslaat,lopen de meisjes die elkaar steeds tegen het lijf lopen elkaar samen een andere kantopgaand voorbij. Maar niet nadat het meisje met het kind zich nog even omdraait.Jij, je kan mij hier tegenkomen of ook al eerder gezien hebben. Wie je ziet beslisthet toeval, de rest bepaal je zelf.

Hebben we iets gemist. Totala gebaart met zijn hoofd naar Onnono, een gebaar datmeteen door iemand anders wordt opgevangen en verkeerd begrepen. Hee man hallohelp eens om deze schijtzware partij haast in de vijver te gooien. De jongen buktzich al, klaar om te tillen. Totala weet het echter handig af te weren. Onnono laatzijn borst machtig zwellen, een meisje haalt haar neus op. Ergens probeert iemandhet vage gedreun van de binnenstad op de achtergrond te laten zuiveren door hetgroen van de bomen. Onnono baant zich een weg tussen de vele parkgangers doornaar Totala. Hoe noemt men een open plek van zekere omvang in de stad begroeitmet gras en bomen om een vijver, zegt hij. Weet je dat dan niet, antwoordt Totala.Onnono kijkt fluitend een andere kant op. De twee jongens slenteren in de schaduwvan de bomen met de ene helft van de figuren die in het park loopt mee, tot zij ineen bocht van het pad Fatala tegenkomen alsof het afgesproken is. Niet dan, zegtOnnono. Hier die bril, zegt Fatala tegen Totala. Totala kijkt eerst nietbegrijpendachter zich, zegt dan: ah, hij was dus blijkbaar van jou, anders zou je brutaliteit groterzijn dan ze is. Hij haalt de zonnebril van zijn neus, schuift hem op die van Fatala,die haar hoofd gebiedend naar hem toe heeft gestoken. En nou nog een zoen, zegtOnnono. Heel goed. De drie lopen samen verder dezelfde kant op. Wat gedaanwanneer het groen van het

Tjibbe Joustra, Superpop

501

park verbleekt tegen de steenkleur van de stad, denkt Totala. Weet jij, zegt hij tegenFatala, wat het verschil is tussen twee dingen die bijna gelijk zijn. Hoi Fatala, Onnono,Totala, horen ze een bekende stem achter hen zeggen.Mag ik er even langs. Onderwegvan de voorkant naar de achterkant van het park. Zo smal is het hier toch niet. Jansen.De drie maken plaats om de fietsende Jansen verder te laten fietsen. Waarom zo'nhaast gemaakt, roept Totala hem nog na. Jansen maakt een onafgemaakt handgebaarnaar zijn jaszak. Versta ik nou zoiets als Vreemd Gedachterijk Op Een Kaart VanDe Horizon, vraagt Fatala zich hardop af. Hallo zeg, mag ik er ook even door, ik bennamelijk de ijsverkoper, bezig aan een proefondervindelijk onderzoek om warmtein verfrissing om te zetten. Wanneer Totala, Fatala en Onnono om hadden gekeken,hadden zij meester ijscrème breed glimlachend op zijn ijskarfiets kunnen zien zitten.Natuurlijk gaan ze ook niet opzij, omdat je in het park voor niemand opzij hoeft tegaan. Hoe verder nu. De grijns van de ijsman is minder breed geworden, tussen zijnogen een frons van een ontmoet probleem. Wat dacht je van de buitenkant, roept eenmeisje van tussen het struweel aan de rand van het pad, dat de hele tijd al mee heeftzitten luisteren, naar de verkoper van ijs, handelaar in warmte en meer. Meesterijsverkoper zet zijn fiets op de rem, springt van zijn zadel de tekst uit.

Ik ben de veroorzaakster van verschil, zegt Fatala. Zij trekt de zonnebril voor haarogen weg, duwt hem daarna onmiddellijk weer terug. Totala zucht demonstratief.Zo komen zij op een plaats waar het pad langs een vijver met daarin een fontein gaatlopen. Rond de fontein die met lage waterdruk nog net spuit, steken in een wijdekring de bovenlichamen van een natte groep rugzakdraagsters boven het water uit.En zij zijn

Tjibbe Joustra, Superpop

502

heus niet bezig de bodem van de vijver op zitbaarheid uit te proberen, maar zijn ergewoon met hun zakken en kleren en al ingestapt, de reis, licht iemand toe. Onnonogaat op zoek naar de knop waarmee je de fontein in de vijver kunt regelen. Totalaen Fatala zien hem het pad verlaten, zich een weg zoeken over het dicht bezeten,belegen en belopen grasveld dat naar het wateroppervlak afglooit. Het is bijna niette zien of hij de vijverrand bereikt heeft en nu voorovergebogen de beschoeiingafspeurt naar de knop van de fontein.

Langzaam lopen Fatala en Totala verder, komen bij een plek die zich op het eerstegezicht niet onderscheidt van andere plekken in het park. Op het tweede gezicht ookniet hoor, zegt een de plek voorbijlopend meisje met een elektrische gitaar waaraaneen lang snoer zit dat kronkelend achter haar aan danst. Daar denken wij verschillendover, hijgen drie meisjes, die elkaar in het gras naast de vijver hikkend om de beurtonderkotsen, lesbian vomiting, puking, tegen elkaar en tegen de aan de vijveroeverrandopduikende Onnono, die meteen weer verdwijnt. Waar zou Onnono zijn parasolsteelgelaten hebben, zegt Fatala. Zij duwt haar zonnebril goed, kijkt naar Totala, gaat opeen vrije plek in het gras zitten, dichtbij het pad en juist buiten de schaduw van eentot vlak boven de grond reikende boomkruin. Totala volgt haar. Ze trekken hun benenin kleermakerszit. Naast hen gaat een meisje een bongopaar bespelen, een jongenklapt complexe ritmes in zijn handen. De zon schijnt genietend over alles en iedereenheen, denkt Totala, meteen deze gedachte grondig in twijfel trekkend en verwerpend.Wanneer de tijd begint met eindeloos te verstrijken dan moet je maken dat jewegkomt, zegt Fatala turend over het parkgezicht. Is het dan zo ver, reageert Totalanadat hij eerst een tijd gezwegen heeft.

Tjibbe Joustra, Superpop

503

Tweeduidig gezegd of dubbele inhoud wanneer het zo wordt opgeschreven, denkthij direct daarna, dus onduidelijk of juist heel slim. Maar Fatala lijkt het niet gehoordte hebben. De fabrieken, de verlaten dromen, wachtten, zegt ze voor zich uit, enwaarop. Vanaf de oever aan de overkant van de vijver springt iemand in het waternadat zij eerst haar jurk op het wateroppervlak heeft uitgespreid. De kring om defontein heen applaudisseert enthousiast. Een jongen leent een gitaar, speelt een liedover de avontuurlijke reizen van de zon. Van de ene dag naar de andere. Iemand vande waterkring springt omhoog, reikt met haar handen gretig naar de brandende bolboven het park en de stad. Zij schreeuwt iets in vervoering wat voor niemandverstaanbaar is. Water lekt uit haar kleren, haren en haar rugzak. Met een gracieuzeplons doorklieft zij terugvallend het vijveroppervlak, verdwijnt even helemaal onderwater, komt proestend met een gelukzalige lach op haar gezicht weer boven. Dekring klapt uitgelaten, verschillende figuren op de vijveroever klappen, ergens wordtvaag een woord als vijvermeermin of watervallerina gescandeerd. Het verschil, denktFatala. Ze legt haar handen achter haar hoofd in haar nek en rekt zich uit. Totalaglimlacht. Ik zing een lied voor jou dat de stad bezweert, zegt hij met een verdraaidestem zonder dat hij gaat zingen. Knappend snoer van een te strakgetrokken hakendeelektrische gitaar, plundering van de ijsfietskar. Fatala steekt een bloem die zij nuvan iemand krijgt die geen bloemen plukt die niet geplukt willen worden in haaraars. Nee wipt op, schuift de bloem onder haar billen, gaat er op zitten. Zij lacht degever toe. Die een kus op haar lippen drukt, constateert Totala gapend. Wat bloemenwillen en wat zij niet willen.

Tjibbe Joustra, Superpop

504

Met afgewend gezicht plukt Fatala een grasspriet, geeft deze aan een dicht naast haarzittende jongen, die hem dankbaar aanpakt, er bedachtzaam op begint te sabbelen.Iets anders, zegt Totala tegen Fatala, denk jij dat het park zich tot de stad verhoudtals twee verschillende maar gelijkwaardige delen. Hij tuurt in afwachting van eenantwoord naar de fontein in de vijver. Wanneer de stad zich vergroent zal het parkverstraten, zegt Fatala. De grachten en de vijvers uitgezonderd natuurlijk. En verderkan je dit soort vragen beter bij de antwoorden laten die ze niet eens verdienen.Natuurlijk, echoot Totala reflexmatig. Een gebeurtenis leidt zijn aandacht af en ineen andere richting.

Aan de rand van de vijver is onrust ontstaan die zich snel uitbreidt over de menigteop het gras. Men begint naar het onrustpunt toe te schuiven. Vaag denkt Totala destem van Onnono te horen, die iets zegt, het wordt niet duidelijk. De kring in devijver om de fontein gaat, eerst aarzelend, dan steeds harder, een lied zingen tegenhet ritme van het achtergrondgeraas van de stad in, wat ook het ritme is van hettrommelende meisje en de handklappende jongen, dicht in de buurt. Plonzend duiktde ijsfietskar, de ijskarfiets, het water in. Het meisje van de uitgespreide jurk juichtdruipend. Met een knopknallende klap ontbrandt de fontein. Onnono wordt door eenuitgelaten massa aan de vijverrand aan het oog onttrokken, daarna op vele schoudersgehesen. Hij maakt het gebaar van de overwinnaar. Het is wel zeker dat hij Totalaen Fatala niet zo gauw heeft kunnen ontdekken in de euforie, het park, een toneelvan gras, bomen, figuren, lucht, water en zon. Het park is een plek in de stad, zegtFatala temerig.

Tjibbe Joustra, Superpop

505

En wat dan nog. Vooropgesteld. Totala haalt zijn schouders op. Onnono gooit eenblikje zonder inhoud omhoog met de ene hand, vangt het met de andere nonchalantop, drukt het in elkaar. Fatala, die tussen hen in zit, laat haar ogen over het kleineovervolle strand gaan dat, achter de overkapping van station tussen de pont en eentunnel in het water dat de stad verdeelt, is aangelegd, opgespoten, aangespoeld. Denaam van dit water is in de tekst al eerder opgedoken, of eigenlijk niet, en laat zichnu dan ook raden. Vooruit: twee opeenvolgende letters alfabetisch, stokvormig, metpunt. Van noch de pont noch de tunnel is overigens iets te zien. Beide ponten gaanschuil achter een passerend zeeschip, waarvan er hier nog maar zo zelden eenvoorbijkomt, dat zelfs aan de sleepboten van de havendienst die het schip terug naarzee proberen te slepen, getwijfeld kanworden. Ik hebmijn tijd in aangenaam verpozeningedeeld, vertraag en ik versnel, roept een op het fietspad onder de bogen van deoverkapping van het station voort trappend meisje opzij de weidse koepel vanzomerblauw in waaronder de stad schuilgaat. Zij zwijgt, stulpt haar lippen hijgendnaar voren, zoent de lucht. Ik vraag mij af of ik dat meisje ken, denkt Fatala defietsster nakijkend. Dus heeft zij in ieder geval iets wat me bekend voorkomt, of ikvergis mij. Het meisje, dat al een eind verder is, draait zich om, zwaait naar Fatala.Totala zwaait terug. De fietsster slaat af bij de steiger waaraan de pont zal afmerenals het zeeschip uit de vaarroute getrokken is.

Fatala richt haar ogen weer op het stadsstrand, zij haalt haar zonnebril van haar neus,geeft deze dan aan Totala die hem doorgeeft aan Onnono. Die er maar wat mee inzijn noppen is, wat jij, zegt Totala. De toon van zijn stem is niet in overeenstemmingmet wat hij denkt, denk ik, denkt Fatala.

Tjibbe Joustra, Superpop

506

Totala staat op, stapt over de lage afscheiding tussen de stoep en het zand van hetstrand. Onnono schuift de bril voor zijn ogen, staat ook op, doet een twee passenopzij, laat het verfrommelde blikje in zijn hand in een daarvoor bestemde eigenaardiggevormde bak vallen. Met een holle tik komt het blik op de bodem van de bak terechtdie met een zuchtend geluid van zijn ophanging kantelt en hol rollend op de stoepvalt, getiktik van het blikje binnenin. Fatala besluit het voorval te negeren. Ze komtovereind, gaat balancerend op de afscheiding langs het strand staan, vindt haarevenwicht en rekt zich uit. Onnono kijkt fronsend door de zonnebril om zich heen,wie laat zich nu door de zon belikken. Fatala doet haar ogen dicht.

Door rumoer van stemmen, verkeerslawaai, waterherrie en treingeluiden heen hoortFatala Totala iets tegen Onnono zeggen. Het klinkt als ik geloof dat dit hier een soortijsje voor de stad is, smeltende verkoeling bij warmte, je kan het niet echt vasthouden.Onnono's antwoord bestaat uit een onduidelijke reeks klanken. Totala sist tussen zijntanden door. De opgewonden stemmen van een Fatala rakelings voorbijkomendegroep doet haar heur ogen weer openen. Zij ziet de groep, het strand, en hoe verderopin het midden van het water de pont te voorschijn komt, wat vanaf de pontsteigermet applaus begroet wordt. Het zeeschip stoot een wolk scheepslucht uit, eenverkoopster van ijs op hete dagen op het strand duwt een uit het water gereddeijsfietskar moeizaam door het mulle zand terug naar de waterkant. IJs verkopen ophet strand is de keerzij, achterkant, van strand verkopen op het ijs, zegt Totala, hierbijgeluidenmakend of de woorden die hij uitspreekt naar in het zand gevallen ijs smaken.Fatala springt van de afscheiding naast Totala in

Tjibbe Joustra, Superpop

507

het gele zand, midden tussen allerlei uitgestalde spullen, de dingen die je op hetstrand nodig hebt. Fatala draait zich naar opzij, steekt Onnono haar hand toe, die hijaanpakt en weer loslaat. Het zand doet zich voor in verschillende gedaanten. Fout,stelt Totala vast. Het verschil tussen stratenmakerszand, opgespoten zand enstrandzand is dat ze allemaal een andere naam hebben. Vliegensvlug trekt hij zijnstadspak uit, holt in wat hier voor een strandbroek doorgaat tussen de in de zonbadende massa op het strand door de kant op van het water. Onnono kijkt van hemnaar Fatala. Het lijkt of hij iets wil gaan zeggen, maar hij blijft zwijgen. Zuchtendtrekt hij zijn straatbroek van zijn gespierde billen, wil zijn fietsketting afdoen, laathem om zijn nek hangen. Hij duwt bijna met een zwaai van zijn arm een langsstuivende jongen die zich helemaal heeft ingesmeerd met een zonweerkaatsendmiddel omver. Sorry, zeggen Onnono en de jongen tegelijk. De glimlach, lach,verontschuldigend, denkt Fatala. Onnono slaat zijn broek over zijn schouder, dejongen loopt door, oogverblindend glinsterend. Verdwaaldag.

Een groep figuren gaat, links van het duwende ijsmeisje en rechts van de pont, ietsopvoeren dat lijkt op de eenmalige ondergang van de zon gezien vanaf het stadsstrand.Fatala tuurt in de verte, naar het water, de overkant, de horizon. Zij laat haar ogennaar het strand terugvallen, ziet dat de glinsterende jongen van daarnet op de schoudersvan een groep meisjes en jongens, allemaal even glanzend, naar de zon wordt getild,onder luid gezang. Dit lied is het lied van het zand dat strand werd en wat anderswilde en de stad die aan het water likte van weerzin. Terwijl een meisje voor de graptwee leeg gesabbelde ijskoekjes op haar borsten laat balanceren, en een ander meisjehaar natte huid met zand

Tjibbe Joustra, Superpop

508

bestrooit, zuigt Fatala een gedachte van haar lippen. Aan wie je de smaak van jezelfwilt geven. Vergewis mij. Ik snel met mijn tong door de holte van mijn mond. Stuurmijn ogen naar de horizon, stuur! mijn ogen naar de horizon! Het doordringendherhaalde scanderen van deze zin door de lichtschitterende groep die aan een torenvan op elkaar steunende lichamen bouwt, een hoogtepuntzoekende rage door toeristenontketend zegt men, vult de lucht om Fatala heen op. De ijsverkoopster duwt deijskar opnieuw het water in. Fatala tekent met haar teen een pijl in het zand. De pontverwisselt voor het meisje met haar fiets de overkanten. Ik vul mij met aanwezigheid.De zon schijnt verder. Het bestaat.

Maar besta je dan ook meer wanneer men het weet, dat jij bestaat, of je bestaat.Fanata kijkt de vraagstelster aan, die vanuit het donker aan de rand van de imitatiedagvan de stratenmakerslampen is opgedoken. Onnono lacht als enige om een opmerkingdie hij nog moet gaan maken en misschien wel nooit maakt. Hoe lustig rust zijnhamer naast een rij straatstenen in het straatzand, denkt Fanata, ondertussen ook devraagstelster in het oog houdend die aan de zoom van haar spannende rokje frutselt.Ik zou zo zeggen ja allicht ja, roept Totala vanaf de scherpe straathoek veroorzaaktdoor een schuin op de gracht uitkomende zijstraat en de straat in aanleg langs degracht. Hij wijst met de steel van zijn stratenmakershamer op zichzelf. Neem mijnou bijvoorbeeld, zegt hij. Ik weet dat ik besta, jullie weten het ook, en wie weet wienog meer, tel het op en je hebt het, bent het, zo zie ik dat. En wat heb en ben je danallemaal, ik vind dat je maar wat staat te kletsen, bemoeit Animee zich er mee. Zeslaat een steen met kracht op zijn plaats. Wat is het voor gelul om je zogenaamdebestaan door anderen, misschien wel

Tjibbe Joustra, Superpop

509

zoveel mogelijk anderen, bevestigd te willen zien, schiet je daar wat mee op soms.Volgens mij heb ik iets anders gezegd, zegt Totala direct na de punt achter Animee'slaatste woord. Onnono barst in een hikkend gelach uit. Volgens mij schiet je erbijvoorbeeld dit mee op, zegt Totala, als je wat anders wilt, wanneer je eens van destraat afwilt zonder daarvoor eerst de een of andere, nou ja, noem maar wat, zoietsals een studie te hebben moeten afmaken. Hoe meer figuren je kennen, hoe meerfiguren je kent, hoe meer mogelijkheden je hebt om, vooropgesteld dan dat je datzou willen, ergens binnen te komen, hoe meer deuren voor je worden opengedaandie ze anders voor je neus dicht gooien. Als je tenminste de goede figuren en deurenkent, dan, zegt Fatala op een toon van wie interesseert dit nu echt. Alsof die zoudenbestaan. En wie kent trouwens een deur. En waarom zou je zo graag ergens naarbinnen willen. Ja, die bestaan, zegt Labarbra, ingaand op een van Fatala'sopmerkingen, maar ik zou zo gauw ook niet weten wie en welke. Oh wat lekkerinzichtelijk, zegt Fanata, wanneer iedereen eens wat minder gauw zou geloven watanderen haar hem allemaal voorspiegelen. Wie wil er nou van de straat af. Ons doelligt hier, en verderop. Denk voor jezelf, zegt Onnono, en laat van je horen. Stil eens,zegt Totala op nadenktoon, laat mij nou eerst even uitpraten, of nee, ik zal hetvoorlezen. Onder de verbaasd toekijkende blikken, verbaasde blikken, van de anderendiept hij uit een van de zakken van zijn stadspak een kreukelig vel papier op, dat hijzonder het recht te strijken in het stratenmakerslicht begint voor te lezen. De tweeglazen. Er waren eens twee glazen. Het ene glas was leeg en het andere was vol.Omdat de glazen graag alles eerlijk wilden delen, besloot het lege glas om de helftvan zijn leegheid aan het volle glas te geven, en het volle glas de helft van zijngevuldheid aan het lege.

Tjibbe Joustra, Superpop

510

Toen waren er dus twee halflege glazen. Of twee halfvolle. Maar de glazen kondenniet uitmaken wat het nu precies was, halfleeg of halfvol. En toen, omdat ze alleswilden delen, noemde vanaf dat moment het ene glas zich halfvol en het anderehalfleeg. En ze leefden nog lang en, ja, gelukkig of ongelukkig, hier houdt het op.In elk geval, ze deelden en benoemden. Tot zover. Totala zwijgt, verfrommelt hetpapier in zijn handen, gooit de prop achteloos over zijn schouder weg. Iemand dorst?Nou, zegt Labarbra. Precies ja, zegt Onnono. Zelfde inhoud, zelfde vorm, anderenaam, andere gevolgen.

Hier verlaat het meisje de vraagstelster de rand van het stratenmakerstoneel, looptlangzaam naar voren. Laten we een kring vormen, zegt ze zacht zonder haar blik afte wenden van een punt ergens voor haar voeten. Dat doen we niet, wil Onnonozeggen, maar hij zegt het niet, ziet dat de anderen elkaar even aankijken, een vooreen hun schouders ophalen. Doet dit dan zelf ook. Dit alles overigens zonder dat ereen kring gevormd wordt. Wanneer iedereen nog eens goed kijkt, zien ze trouwensdat het wel lijkt of de vraagstelster uit het water van de gracht is gekomen. In hetschijnsel van de stratenmakerslampen lijkt haar rokje tegen haar huid te plakken,nat, wetlook.Het punt waar zij naar kijkt blijkt een ijzeren putdeksel van de rioleringof wat dan ook te zijn dat voor haar voeten uit het zand omhoogsteekt. Fanata doeteen stap naar voren, schopt er met haar voet tegenaan. Volgens mij was die er netnog niet. Ze kijkt even naar de anderen, wil dan op haar beurt de vraagstelsteraankijken, maar die kijkt nog steeds naar beneden. Voordat een betekenisloze stilteover het tafereel kan neerdalen, bukt het meisje de vraagstelster zich, trekt met eenhaak die zij opeens in de hand blijkt te hebben

Tjibbe Joustra, Superpop

511

het putdeksel omhoog, dat met een plof in het zand ernaast valt. De zo ontstane rondeopening in het midden van de straatvlakte blijkt gevuld met duisternis. Nog steedszonder iets te zeggen pakt de vraagstelster de rand van het gat vast, zwaait haar benenerover en laat zich erin zakken tot alleen haar hoofd nog boven het gat uitsteekt. Nupas richt zij de blik weer omhoog om de stratenmakers een voor een even aan tekijken. Dit, zegt zij, nauwelijks verstaanbaar. Meer niet. Een ogenblik later is zij inhet gat verdwenen, in elk geval niet meer te zien. Op ditzelfde moment lijkt ook destraat verdwenen, of in iets anders veranderd te zijn. Een diffuus licht dat niet meervan de stratenmakerslampen komt laat een tunnelachtig gewelf zien dat in het zwakkelicht begint en eindigt in duisternis. Langs de randen lopen evenwijdige pijpleidingenwaaruit een schurend geluid komt. Uit een onbestemde diepte komt een dof bonkendritmisch geluid, dat dan weer iets harder wordt, dan weer wat zachter, maar nietverdwijnt. Het meisje de stelster van vragen is nergens meer te zien. Na een ogenblikbegint het licht te flakkeren, terwijl de temperatuur lijkt te dalen, hoewel er geenwind of luchtstroom te voelen is. Vanwaar de tunnelbuis in de duisternis verdwijntlijkt aan beide kanten iets onbenoembaars dichterbij te komen, dat nog juist aan deandere kant van waarneembaar blijft. De tunnelgang vernauwt zich, het licht wordtzwakker. Een geluid als van vallend water begint de gang te vullen, neemt zodanigin volume toe dat alle verdere waarneming onmogelijk gemaakt wordt. Net voor hetpunt dat alles bezwijkt onder de oorverdovende dreun van het water, valt alle geluidweg. Bijna, want het onbestemde geklop van beneden is er nog. En de ruimte krimptverder, de buizen aan de randen komen dichter en dichter naar elkaar toe, terwijl hetschurende geluid binnenin weer begint. Het

Tjibbe Joustra, Superpop

512

wordt nog donkerder totdat. Totdat de stratenmakerslampen aanflitsen, de duisternisweer zichtbaar is, en het geluid stilte wordt. Of taal. Het vertrek bepaalt je reis endie twee samen de aankomst. Maar tegen elke macht kan je nee zeggen als je datwilt, zegt het meisje de vraagstelster zacht, die weer staat waar ze misschien al dietijd gestaan heeft, en nu zoiets als een antwoord geeft, voordat zij haar mond weerhoudt. Wat gebeurt is soms niet gebeurd.

Onnono kijkt rond waar het putdeksel gebleven is, maar ziet het nergens. Ook hetbijbehorende gat is niet waar het net nog was, leek te zijn. Onnono ziet de rug vanFatala, de ruggen van Animee en Labarbra en de rug van Totala, omdat ze allemaalmet de rug naar hem toe blijken te staan. Alleen Fanata heeft zich niet omgedraaid,schopt met haar voet tegen wat los straatzand. Hee Totala, je zei toch, wil Onnononog zeggen, maar hij haalt alleen zijn schouders op. Nou, ook goed. Heb jij ooit vaniemand gehoord die alles wilde en alles kon, vraagt Animee zonder om te kijken aanLabarbra. Elk antwoord is mogelijk.

De nacht verstrijkt. Over hoe wij de slopers op hun plaats zetten. Fatala zet het liedvan het gelul om het bestaan in. Labarbra valt haar bij met een tegenstem, tweedestem. Het meisje dat de vraagstelster is, en dat nog steeds ergens staat, opgedokenuit het donker als zij is, kijkt, nogmaals, van de een naar de ander en achterom waaralleen het in het donker verdwijnende stuk van de straat te zien is dat al af is. Je kangeen ja zeggen tegen datgene waar je niet bij kan, maar wel nee tegen dat wat binnenje bereik is. Is dat wat zij bedoelde, denkt Fanata. Straat, met stenen bedekt, bestrooidmet zand, omgevallen kruiwagen, constateert ze verder voor

Tjibbe Joustra, Superpop

513

zichzelf. Een vreemd soort kleren heeft zij trouwens aan, dat meisje hier voor me.Maar is ze het wel? Fanata probeert het beter te zien. De kleren van het meisje metlang sluik blond haar dat nu voor haar staat lijken wel bedrukt met glanzendebouwtekeningen en als dat niet zo is dan zijn het bouwtekeningen. Waarom heeft zijzoiets stoms gevraagd, gezegd, heeft ze het eigenlijk wel gezegd, en is het wel zostom. Waarom ja, klinkt de stem van Totala die schor klinkt. Hij schraapt zijn keelen begint opnieuw. Neem nou eens aan dat ik denk dat ik besta maar niemand weethet, besta ik dan. Wie moet er dan oordelen over of ik wel besta anders dan ikzelf.En als ik mij vergis. Dan besta ik dus niet. Totala spreekt de woorden uit alsof hijze opnieuw opleest, zoals de tekst van de twee glazen. Volgt hieruit dan nietlogischerwijs dat, wanneer ik dus mocht gaan denken dat ik niet besta, het zo kanzijn dat ik dan inderdaad ook niet besta. Eh, wil het meisje in de bouwtekeningklerende aandacht op zich vestigen. Joh, roept Animee uit, wat verandert er nou door of jijnou denkt of je wel of niet bestaat, zolang je nog in staat bent zulke keuzen te maken.Het levenslied dat Fatala en Labarbra nu inzetten klimt naar een lamentabeldieptepunt, schreeuwt Onnono tegen de zwoelzware zomernachtlucht boven hem.Van opwinding neemt hij een woeste straatduik.

Als niemand weet wat ik denk dan ben ik eenzaam, zegt Totala huilerig. Hij gaatonmiddellijk over op de toon, de toer, van de grote stratenmaker. Maar omdat ikweet dat ik ik ben en ik weet dat jullie dat ook weten punt punt punt. Daar zou ik injouw geval maar helemaal niet zo zeker van wezen, zegt Animee. Zij springt opTotala toe, probeert hem zijn hamer af te pakken, want wat is een stratenmakerzonder. Stranden In De Schaduw Van Verzonnen Palmen, roept iemand

Tjibbe Joustra, Superpop

514

met een bekende stem vanuit het donker aan de overkant van de gracht. Wie hoorthet geluid van een door de nacht piepende fiets. Animee houdt Totala's hamertriomfantelijk omhoog. Jan! sen! scandeert Onnono, zijn handen als een roeper omzijn mond houdend. De anderen nemen het over. Jan! sen! Houden er weer mee op.Van Jansen zelf is niets te zien, niets meer te horen. Het bestaan van iemand diealleen maar voorbijkomt. Hee, zegt Onnono, kennen jullie die al van die ene steendie de andere tegenkwam. Ja wacht eens even, zegt Fanata, na een vluchtige blik opde nog steeds voor haar staande stelster van vragen. Aan wie is hier nou eigenlijkhet eerst wat gevraagd. Dus willen jullie mij misschien dan nou mijn eigen antwoordlaten verzinnen. Fanata hijst haar camouflagebroek omhoog. Verzamelt adem omeen eventueel antwoord lucht te geven. Het gezang van Fatala en Labarbra, dat zealleen even onderbroken hebben om Jansen's naam met Onnono mee te scanderen,verstomt. De plof van Totala's hamer in het zand. Weet je, meisje de vraagstelster,wil Fanata beginnen. Nee anders. Kijk eens, wij maken hier dus de straat, maar wordtzij er nou anders van wanneer ze eenmaal klaar is en je niet weet of ze 's nachts ofoverdag gemaakt geboren is. Natuurlijk, roept Onnono, zie je toch zo. Onnono houdjij je hier even buiten wil je, voegt Fanata hem toe zonder zijn kant op te kijken. Needus, beantwoordt zij haar eigen vraag vervolgens, ik bedoel het maakt voor iets nietuit of het nou 's nachts of overdag gemaakt wordt, als het maar gemaakt wordt. Jebedoelt dus dat wij hier net zo goed niet kunnen zijn, zegt Onnono, wanneer het tochniet uitmaakt of de straat nou 's nachts gemaakt wordt. En maakt het dan ook geenverschil wie wat doet. Labarbra loopt op Fanata en het meisje af, gaat tussen hen instaan. Volgens mij gaat je voorbeeld langs ons

Tjibbe Joustra, Superpop

515

probleem of nee noem het vraagstelling heen, zegt ze tegen Fanata die onverschillighaar schouders ophaalt. Wanneer jij het beter weet. Nee, gaat Labarbra verder, nietbeter maar neem deze straat als voorbeeld. Als wij haar niet afmaken maar iedereendenkt dat wij haar wel afgemaakt hebben, is zij dan ook af. Telt niet, zegt Totala diebij haar is komen staan. Dit is een voorbeeld van de buitenkant en alleen de binnenkantkan denken. De nacht bestaat uit ruimte, zegt het meisje de vraagstelster in haarbouwtekeningkleren, waarin je je tijd kan nemen. Verwonderd kijkt Totala haar aan,buigt zich naar haar voorover, drukt zijn lippen op de hare. Die zich gretig openen,stelt Onnono goedkeurend vast. Totala recht zijn rug en gaat weer aan het werk.Onnono doet of hij een denkbeeldig boek na een definitieve kennismaking dichtklapt.

Wanneer Onnono merkt dat de anderen allemaal naar hem kijken, blaast hij zijnwangen bol, doet of hij iets zoekt wat dringend gevonden moet worden. Fanata proefthet woord zwoelzwaar. Nee, zegt het meisje van de vraag, ik ben hier eigenlijk alleenmaar gekomen omdat ik iets moet gaan maken wat al wel hier maar nog niet daarbestaat. Zij wijst van de plaats waar haar hart in haar lichaam zit naar een braakliggendperceel op de hoek van de zijstraat en de straat langs de gracht. En, zegt Fanata, wilje je liefdesverdriet soms gaan begraven. Nee hoor, zegt het meisje, ik ben nietverliefd en heb dus ook geen verdriet, nee zo bedoel ik het niet precies, maar goed.Dit hier zijn door mij gemaakte bouwtekeningen, het meisje wijst op haar hemd enrokje, van een bouwwerk dat op deze open plek hier moet komen. Ik moet vannachtal met de voorbereidendewerkzaamheden beginnen. Zo, zegt Fanata. Zo, zegt Animee.Zo zo, zegt Onnono. Wat zou

Tjibbe Joustra, Superpop

516

je er van denken om in plaats daarvan, Fanata wijst naar de braakgrond, om ons eerstte helpen met het bestaan, het bestaan van de straat. Dat braakliggende stuk grondvan jou bestaat toch al wel, zonder dat je daar nou een bouwwerk voor hoeft neer tezetten. Weet je waarom wij 's nachts deze straat maken, vraagt Onnono alsof hij nietgeluisterd heeft. Onnono, roept Fatala, help me verdomme eens met deze stapelstenen hier. Omdat wij tegen de rijrichting in werken, zegt Onnono nog gauw. Jezou natuurlijk een soort revolutie, rebellie, tegen de straat of de nacht kunnenbeginnen, lijkt het meisje in de bouwtekeningkleren half tegen zichzelf te zeggen,maar dan moet je omstandigheden buiten je om ook mee hebben. Anders blijft eendaad van opstand beperkt tot de daad zelf, en wat je met die daad wilde aantonen zalje er dan niet mee aangetoond hebben, in de zin van dat het je ook maar iets dichterbij je doel heeft gebracht, of brengt. In het duister, het licht. Het bouwmeisje kijktpeinzend de nachtelijke zomer in. Maar je kan het, zoals alles, proberen.

Klinkers klinkers, de nacht is geplaveid met stenen, denkt Onnono. De straat is hetdoel van de stratenmakers. Hij pakt zonder op te kijken een steen, krabt met descherpe kant van zijn hamer het vastgelopen zand los. Legt de steen er op naast veleanderen, klopt hem vast met de stalen hamerkop. Naast hem zit Fatala ongeveerhetzelfde te doen. Hun schaduwen bewegen samen met hen mee op het ritme vanhet ontstaan van de straat over zand, stenen. De nacht likt het licht van de straat op,neuriet Fatala. Zij begeleidt zichzelf door met haar hamer op een rij stenen te tikkendie allemaal een andere klank hebben, denkt Onnono. Kut die stenen zijn ook allemaalhetzelfde, zegt Fatala die geneurie en getik heeft afgebroken. Wie heeft ooit zoietsverzonnen. Let op, horen

Tjibbe Joustra, Superpop

517

ze achter zich Animee zeggen, de gracht groet de straat. Het verwachte plonzen vaneen in het water gegooide steen blijft uit. Onnono draait zich half om. Nou komt ernog wat van. Hij ziet Animee op haar gemak op haar billen in het koele zand zitten,zich koesterend in het licht van de stratenmakerslampen. En zie hoe zij het middelpuntvan haar schaduwen verlaat, zegt Onnono. Hij probeert Fatala aan te stoten, wat nietlukt omdat ze zich niet aan wil laten stoten. Goed dan niet.

Onnono tast naast zich naar een nieuwe steen voor de straat. Op, op. Hij gooit zijnhamer in het zand, duwt zich omhoog. Werken, klinkt de stem van Totala. Werkenis de kunst van het je laten betalen voor iets wat een ander evengoed kan doen.Overigens is het natuurlijk zo dat de verplichtingen het werk bepalen en niet devrijheden. Wie heeft het nou over betalen, vrijheid en plicht, vraagt Onnono zichhardop af, rondkijkend naar een nieuwe voorraad stenen. Ik, zegt Totala, dat hoor jetoch. Wie wil er stenen met mij delen, roept Onnono nadat hij niet heeft kunnenontdekken wat hij zocht. Oh samen delen, roept Labarbra uit, alles alleen met jou.Ze slaat haar armen bezitterig om de stenen die naast haar liggen. Ook goed, zegtOnnono, niemand verder? Hij krijgt geen antwoord en verzint er zelf een. Nee, denktOnnono. Wat het meisje van de bouwtekeningen zei over je tegen iets verzetten,ergens voor op komen, is dat een daad van binnen naar buiten of juist andersom. Dekunst is, zegt Fanata zittend op het roodwitte verplaatsbare stratenmakershek, om destraat zo te maken dat zij hindernisloos is. Ja waar slaat dit nou weer op. Door destraten vloeit het bloed van de stad. En wat dacht je dan van de gracht. Weten jullietrouwens waarvoor dat grote bouwwerk met die koepel hier naast de

Tjibbe Joustra, Superpop

518

gracht daar staat. Die zouden we toch niet meer noemen. Nou, gewoon natuurlijk,dat bouwsel staat daar te koepelen. Is het geen gevangenis. Luister. Nee dat is hetniet.

Vanuit de richting van het station, vanaf het stuk waar de straat al klaar is, is hetgeluid van hollende voetstappen te horen, stelt Onnono vast. Het is zo. De voetstappenworden gevolgd door het verschijnen van een jongen in het licht van de werklampen.De jongen houdt abrupt zijn vaart in, kijkt verbaasd in plaats van verwilderd rond.Hee, hijgt hij, werken jullie hier 's nachts ook. Nee hoor, zegt Fatala misleidendliefjes. Zij heeft zich naar de jongen toe gewend, zet de steen die ze in haar handheeft met de korte kant op een klaar stuk straat, duwt zich omhoog, gaat op haargemak in de naast haar staande stratenmakerskruiwagen zitten. Wij duwen de straatalleen maar door de nacht heen. De jongen trekt zijn wenkbrauwen op, lijkt iets tewillen gaan zeggen, realiseert zich dat hij waarschijnlijk voor de gek wordt gehouden,herinnert zich dan weer dat hij achtervolgd wordt. Schichtig kijkt hij achterom. Hettikken van de hamers op de stenen is opgehouden, iedereen kijkt naar de jongen. Hetgeluid van naderende voetstappen. De jongen wil wegrennen. Staan blijven,commandeert Fatala. Haar zus knikt instemmend vanaf het roodwitte hek. Ja, ik zouwel eens willen weten, begint Onnono en zwijgt. Voel hoe de afstand tussen de huizende nacht dwingt tot voorzichtigheid. Ergens in de verte, in nietgeziene straten eenwegstervende angstkreet, honend gelach. En de eeuwig vertrekkende trein die eeuwigsteeds terugkomt.

En in de nog verdere verten van de nacht, de landschappen waar de zon opkomt.Onnono loopt naar het stratenmakershek,

Tjibbe Joustra, Superpop

519

gaat naast Fanata zitten. Ik kan rondtastend met mijn oren de dichterbijkomendevoetstappen van daarnet niet meer terugvinden. Vreemd, kreunt de jongen opeens.Hij kijkt vliegensvlug om zich heen, wijst gejaagd op een van de bouwlampen. Zouik die even mogen gebruiken, stoot hij zo snel uit dat het een lang woord lijkt. Welja,steek hem er maar even in, zegt Animeemet een stem die haar ongeduld niet verbergt.Komt er nog wat van die achtervolging of hoe zit het. De jongen springt op het statiefvan de lamp af, draait het een halve slag zodat de lamp een nieuw stuk van de nachtverlicht. De straat is leeg tot aan het einde van het licht. De jongen buigt zichwankelend voorover. Hij bekijkt het maar, zegt Animee. Ze laat zich op haarkniebeschermers vallen, pakt een steen, voegt hem aan de straat toe naast de tussentwee ijzeren pinnen strakgespannen draad die de stenen hun plaats aanwijst. Ik begrijphier helemaal niks van, kermt de jongen. Zou je dan zo goed willen wezen. Totalawijst op het statief. De jongen geeft er als een automaat een draai aan. Zie hoe hetlicht altijd terugkeert, zegt Fatala spottend, lui in de kruiwagen hangend. Vooruitman, opgehoepeld.Op! ge! hoe! peld! scanderen de anderen in koor. De jongen schietstruikelend weg. De voetstappen. De terugkomst van de voetstappen. Verdwenenaankomst.

Onze vrijheid, zingt de eeuwig in de diepte voorbijkomende onbekende straatartiest,is de vrije keus tussen de ene straat en de andere. Dat is de straatkunst. Het gezangverdwijnt om een hoek en wordt verdwenen zingen. Maak een tekst en zing die.Maak een lied en toen, het meisje versierd. En toen zij zich versieren liet, met eenscherpe blik, meswerk, scarification, oog om oog. Onnono grinnikt bij de gedachteaan geen lied maar een gesprek met neiging tot een toevallige

Tjibbe Joustra, Superpop

520

invulling van het onderwerp. Zeg pop, poppraat. Het schijnt dat het steeds vakergedaan wordt. Waar tegenover staat dat. Het doorwoorden van gesprekken in jehoofd. Wie was zij ook alweer dat meisje dat de hele avond hetzelfde woord bleefherhalen tussen onberekenbare pauzen door. Wat deed zij de nacht die er op volgde.Ik geloof mij te herinneren, denkt Onnono, dat ze toen opeens onvindbaar was,nergens meer, hoewel niemand haar had zien weggaan. Verdomme, dat gevoel toen.Weg was ze weg, eindeloos onderweg in gedroomde ogen. Reisverblijven. Hoi, hoorthij achter zich Labarbra groeten naar waarschijnlijk iemand beneden op een van detwee grachten. De derde is hier vanaf de nok gezien, door de overstekende trapgevel,onzichtbaar. Het huis onder de nok heeft de naam van het aantal grachten waaraanhet staat, tellen maar. Komt er antwoord? Omsponnen door rondwarendegespreksflarden, geluidsgolven, gedachtetrillingen.Maar de grootste zee van allemaal,zegt een stem vanuit de theatrale tuinen van de kindergeest, dat is de Ruisende Zee,de zee die je niet kan zien maar overal horen kan wanneer het donker is en stil is jedenkt dat het stil is. Onwillig voelt Onnono een kriebel over zijn rug lopen die tussenzijn schouderbladen begint en ergens bij de bilnaad ophoudt. Hij vindt dit flauw, wildit flauw vinden, herinneringerij. Welk woord.

De achtervolgde jongen, maar wie was de achtervolger. Of wat. Onnono voeltLabarbra achter zich een onverwachte beweging maken. Volgt een met ongestuurdvastgrijpen het houvast op de nok herstellen. Naar beneden vallen is je verlagen. Destem van Animee. Onnono draait zijn hoofd, kijkt over zijn schouder naar deschrijlings op de daknok achter hem zittende meisjes. Labarbra heeft haar benenhoog opgetrokken, lacht luchtig in de vorm van verleidelijk

Tjibbe Joustra, Superpop

521

voor hem. Haar tanden bloot, zeurt het in Onnono, haar tongtopje nieuwsgierigglinsterend zoekend tussen de rand van boventanden en een vochtig gelikte lip. Hetwas op een dag, zegt Animee achter haar, dat het uitzichtloze verdwalen achter deluchtspiegel verdween. Ze haalt haar schouders op, lacht geringschattend. Juist, kniktOnnono en probeert gevaarlijk te doen op de dakpunt. Zorg jij nou maar dat je nietnu al van dit dak afdondert. Labarbra imiteert het gelach van Animee. Het populairegebruik van woorden maakt van ons allemaal een grote gezellige verschrikkelijkefamilie, zegt Onnono. Hij draait zijn hoofd weer om. De twee meisjes achter hembewonderen zijn nek. Wie zit er ook alweer voor mij, denkt Onnono. Natuurlijk,Fatala. Een zonnebril, zegt deze precies op dit ogenblik, is geen hulpmiddel om naarde zon te kunnen kijken die je anders niet of minder goed zou kunnen zien, maar isdaarentegen bedoeld om het licht dat de zon en dus ook ons zichtbaar maakt te tomen,in te tomen, af te zwakken, terug te brengen, dreunt zij op. Ketenloze zonnestralenbestormen de stad met licht. En waarom. Het onuitputtelijke licht maakt vormen enkleuren. Die door geen nacht versleten worden.

Haar keel schrapend, spuugt Fatala een klodder speeksel uit die sissend op de hetedakpannen dooft, verdampt. Onnono neemt toekijkend het ontstaan en weerverdwijnen van de plek vocht waar. Spoorloos verdwenen. Wanneer het verdwijnenspoorloos wordt, denkt hij. Verstopt de stad zich voor de zon maakster van lichtachter een donker stuk glas of plastic. Fatala lacht schamper. Eh ja maar, wil Onnonobeginnen. Hij houdt het voor zich. En wat houd jij dan wel voor je jongetje, denkthij Animee te horen zeggen. Onmogelijk, zegt Fatala. Het kan misschien wel, dehele stad onder een

Tjibbe Joustra, Superpop

522

soort cyclopische zonnebril, zuiver technisch gesproken dan, over de zin er vanongetwijfeld getwijfeld, denkt Onnono. Hij zwijgt. Neem nou deze zonnebril, gaatFatala verder. Zij rukt haar zonnebril voor haar ogen weg, houdt hem triomfantelijkomhoog. Zwaait er wildmee voor de zon heen enweer. Onnono ziet haar breedgezetenkont onder haar omhooggeschoven doorzichtige rokje vurig zittend de nok van hetdak berijden. Hee stad, roept Fatala over het dak en de omringende grachten, schijnjij soms je licht op de zon om haar 's nachts te verwarmen nee hè. Nee stad vals gulziglekker dier, jij flemend, jij flikflooiend stenenbeest, vleiend en treiterend metbaatzuchtige bedoelingen. Open en bloot dromend lik je schaamteloos het licht vanhet diepblauwe gewelf van ons uitspansel, proberend van nooit betreden vertenbinnenplaatsen te maken. Huizenwanden bedwingen het licht. Het kijken gestuurdlangs messcherpe hoeken huis. Zonkracht. Zon. Bol van vuur en licht en warmte.Fatala barst na haar monoloog in een hikkende lach uit.

Het geraas van de stad beneden en om het viertal heen, stort zich op hen, kolkt omde nok van het dak, zuigend. Onnono verstevigt zijn greep op de dakpannen. Achterzich voelt hij het zachte lichaam van Labarbra. Nee, beter, de zachte Labarbra, denkthij. De nok van het dak is de ruggengraat, de rug, van het huis, het rijden is teugelloos.Labarbra legt haar handen met uitgespreide vingers op Onnono's heupen. Onnonolegt zijn handen om Fatala's middel. De warmte uitstralende huid, een lichaam volopwinding. Voelt hij haar zich langzaam ontspannen. Animee schudt aan het eindevan de rij door niemand opgemerkt haar hoofd. Niemand? Haar handen stevig rustendop de dijhuid van Labarbra. Traag, nadrukkelijk en bestudeerd traag, laat Fatala haar

Tjibbe Joustra, Superpop

523

zonnebril, die zij nog steeds boven haar hoofd naar de stad en de zon opgehevenhoudt, zakken. Ze trekt haar benen omhoog, de daknok tussen haar voetzolen geklemd.Zij slaat haar armen om haar benen, leunt met haar kin tussen haar knieën. Hoi zon,zijn wij vriendinnen, hoort Onnono haar nauwelijks verstaanbaar zeggen. Zijn wijvriendinnen, stad. Het geraas van de wereld heeft zich teruggetrokken tussen deomringende daken.

Onnono gaat iets verzitten. Zonneklaar. Hij volgt het spoor vanminuscule donshaartjesdat over het midden van Fatala's rug, langs haar ruggengraat naar beneden loopt,onder haar doorschijnende top en daaronder. Is met de ogen aftasten voelen. Hetmeisje dat de tekst van al haar gedachten op haar lichaam had laten tatoeëren, hettumult verstomde toen ze met een stofscheurende zwaai het stuk stof of gordijnwaarin zij zich gewikkeld had van zich afrukte, vol in de dampende lucht stond, hetdenken zichtbaar gemaakt, lettering tattoo. Onnono schudt zijn hoofd, flarden tekstwolken op, dwarrelen omlaag. Binnenhelft buitenhelft. Het verstevigen van Labarbra'sgreep, het voelen van.

Met een schok schiet de voorovergebogen zittende Fatala overeind, wijst met haarzonnebril in haar uitgestoken hand om zich heen, kortaffe knikkende bewegingenmet haar hoofd makend alsof zij iets aan het tellen is, op aanwezigheid of afwezigheidcontroleert. Beneden op een van de grachten begroeten een meisje en een jongenelkaar net of zij elkaar voor het eerst tegenkomen. Het gefilterde licht dat een boomover hen uitgiet, over de straat, de kade en het water. Fatala vindt neuriënd de melodievan een lied dat over een meisje van de straat gaat, lichtmeisje. Onnono neemt hetaan

Tjibbe Joustra, Superpop

524

elkaar rijgen van klanken, tonen, voorzichtig van haar over. Geeft het op zijn beurtdoor aan Labarbra, die aan Animee. Het lied volgt de lijn van het dak inopeenvolgendheid. Iemand die het aan de overkant van een van de grachten hoort,kijkt instemmend omhoog. Zo verdwijnt het lied dus in de diepten en verschietenvan de stad.

Zich omdraaiend steekt Fatala Onnono haar zonnebril toe. Hij pakt hem aan, zet hemop, op zijn neus, voor zijn ogen. Verstandhouding glimlacht. Brilzon. Op de bovenkantvan de huizen groeit onzichtbaar het haar van de stad. Onnono groet een jongenbeneden op een van de bruggen over een van de grachten, die deze zin luidkeelsgeroepen heeft, met zijn ogen achter glas. De jongen groet terug, loopt door, de brugaf, een hoek om. Animee geeft iets door aan Labarbra. Zij geeft het weer door aanOnnono, hij weer aan Fatala. Wat is het. Fatala trekt haar ene been omhoog, neemteen amazonezit aan op de daknok. Zij steunt met haar handen op de dakpannen naasthaar, steekt haar benen naar voren, laat zich afduwend met een sprong soepel op hetmet grint bedekte plat onderaan de dakpannenhelling vallen, dat het dak is van eenuitgebouwd dakraam. Uitstekend, roept Labarbra. Onnono kijkt goedkeurend doorde zonnebril naar Fatala die een ziezogezicht zet, op haar hurken gaat zitten, de randvan het plat aan de kant van een van de grachten beetpakt. Ze zwaait een been overde rand, met haar voet voelend of het raam dat er onder openstond nog openstaat.Fatala draait zich op haar buik nadat zij haar andere been ook over de rand heeftgestoken. Zij zoekt, voelend met haar voeten, denkt Onnono. Fatala duwt dedakraamrand van zich af. Wie op het dak zit is omhoog gegaan maar gaat ook weeromlaag. Het is het sein ervoor.

Tjibbe Joustra, Superpop

525

Zwaartemacht. De lichtheid. Fatala heeft de vensterbank van het zolderraam onderhaar gevonden, opwippend glijdt ze door de raamopening naar binnen, weg. Onnonokomt in actie, schuift over de nok tot boven het plat, herhaalt de verrichtingen vanFatala. Hierna volgen Labarbra en Animee. Het door een tegenoverliggend raamnaar binnen vallende zonlicht vindt hen terug op een grote zolder, die leeg is, stoffig.Adem zolderlucht.

Kut wat is het hier heet, zegt Animee, tegen beter weten in om zich heenkijkend ofer iets is om zich koelte mee toe te wuiven. Maar natuurlijk is er niets. Op lege zoldersvind je alleen wat er niet is. Het zweet glinstert in verdwaalde lichtvonken op haarzilveren huid, haar hoofd, buik, borsten, tepelringen. De hitte van de dag verzameltzich onder het dak, bedenkt Onnono. Hij duwt zijn hand diep in een van de zakkenvan zijn straatbroek, hangt zijn piemel goed die door de daktocht in een voelbarehoek geduwd is, zo. Fatala kijkt ongeïnteresseerd toe. Zeg, zegt ze opeens, ik ziedrie soorten licht op deze zolder, zonlicht, daglicht en schaduw. Verrek, zegt Animee,strijkt over haar latexbroek, de grote strakheid, camel toe, alsof zij de warmte erafwil vegen. Is schaduw licht. Waarom niet, antwoordt Onnono, ook in de schaduwkan het licht zijn. Hij ruikt aan zijn vingertoppen. Labarbra loopt, meer voel- danhoorbare bonkgeluiden op de zoldervloer makend van het ene licht naar het andere.Geen zuivere vorm van daglicht bij de zondoorlatendheid van kieren tussen dedakpannen. Is hier nergens een trap.

Labarbra heeft een muur die de zijkant van de zolder afsluit bereikt, duwt er haarlichaam tegenaan. Zij draait haar gezicht opzij, vlijt haar hoofd tegen de stenen. Metmijn oor tegen

Tjibbe Joustra, Superpop

526

de muur, zegt ze, hoor ik mijzelf praten. Ze schuurt met haar lichaam langs de muur,daarbij haar hoofd op dezelfde plaats houdend. Wat doen wij op deze zolder, zegtFatala, wat we niet op het dak deden. Zij loopt naar het tegenoverliggende raamwaarboven de zon staat. Ook dit raam staat open. Fatala buigt zich over de raamrand,kijkt naar beneden, de zwaartekracht van het kijken.Waar drie grachten samenkomenwaarvan ik er maar een zie, denkt Onnono haar te horen zeggen. Hij loopt over dezoldervloer tot aan de plaats waar de door de zon als een streep getekende rest vande raamopening op de vloerplanken valt. Schuin achter hem leunt Labarbra nu methaar schouder tegen de muur, haar handen in de zakken van haar fantasiejurk, hetuitzicht is de zolder aan haar voeten. In de buurt van het raam waardoor ze naarbinnen gekomen zijn, spiegelt Animee zich aan de strakheid van het uitzicht overgaandin de strakheid van de zolder, latex. Nu sluit zij in de lichtsoort schaduw haar ogen,wiebelt de lucht roerend op haar voeten.

En flitsend doorvlamde de leegheid de zolder. Popzin. Onzin, constateert Onnono,maar waar niets te vinden is valt misschien nog iets te weten te komen. Hij vouwtzijn armen zo voor zijn borst dat hij zijn ellebogen met zijn handen kan vasthouden.De verte tot barsten toe gevuld met het licht en het geluid van de stad. De zolder isvol binnengedrongen zomer. De zon fixeert door het openstaande raam het binnenstevan de zolder. Deze gedachte is onduidelijk, niet volledig, denkt Onnono. Niet meerdan een twijfelachtig beeld in de vorm van een even twijfelachtige constatering. Metwelk doel. Hij trekt de zonnebril van zijn gezicht. De verkenning, de ontdekking vande bovenste ruimte van het huis, alles wat er is en wat er niet is. Het is als eenantwoord niet op zolder te vinden. Zoek wat er niet is en vind iets anders.

Tjibbe Joustra, Superpop

527

Ik weet het. Want je weet wat je weet niet voordat je het weet. Wanneer je gedachtenaan zichzelf gaan twijfelen wordt je denken een schijngevecht met eenschijnoverwinning. En schijngedachten zijn dat wat je niet weet. Het meisje glimlachttoegeeflijk. Totala kijkt van beneden, van het meisje dat hier niet eens echt te horenis, naar omhoog, naar de gouden keizerskroon op de enige toren in de stad die dezeheeft, en nog hoger, een onaanwijsbaar punt in de blauwe lucht. Het dichtknijpenvan de ogen tegen het licht in overdaad. Hij voelt de vochtige warmte van Fatala'sadem. Hier hoog boven de stad, op de omloop van de toren, aan de voet van de top,zweven geluiden, woorden, zwaartekracht trotserend rond. Totdat ze ongemerktoplossen in teveel stilte of in een waas van achtergrondgeluid, zegt Fatala alsof zijiets nogmaals bevestigen wil. Ik geloof dat ik weet wat ik nooit geweten heb, zegtTotala op een toon of hij het nog niet gelooft. Hij laat zijn blik samenvallen met deschaduw van de toren die het water van de gracht waar hij naast staat aanraakt. Ende jonge goden, zegt het omhoogkijkende meisje onder bij de toren opnieuw op derand van verstaanbaarheid, draaien aftastend om hun middelpunt dat altijd ergenstussen hen in ligt en toch even onvatbaar blijft, zoals de golven van het lokkendewater zich verleidelijk voor je uit kunnen rollen, voelbaar maar ongrijpbaar.

Vormspraak. Fatala geeft Totala een duw de hoek van de omloop om, volgt hem.Dit is de kant van de toren waarop de zon schijnt. In de diepte beneden hen rijdt eentram om aandacht tingelend door de straat. De omloop versperrend draait Totala zichom naar Fatala. Duwen hè. Hij spreekt de woorden treiterig uit, doet een pas opzij,zoekt met zijn billen een gemakkelijk steunpunt tegen de balustrade van

Tjibbe Joustra, Superpop

528

de toren. Fatala negeert zijn opmerking, spitst haar lippen, legt er haar vinger tegenaansst. Wat sst, denkt Totala, maar hij zwijgt. Wat bepaalt wanneer iets dat wordt gedachtook wordt uitgesproken. Wie, jezelf natuurlijk. Is het meeste gesprokene synoniemmet denken, met wat gedacht is. Totala kijkt naar Fatala, de getuite lippen, vinger.Een frons tussen haar wenkbrauwen. Plotseling neemt zij een heel andere uitdrukkingaan, begint luidkeels een woordloos lied te zingen, laat demelodie de toren omspinnenen opstijgen in een spiraal van klanken.

Met zijn ellebogen naar achteren leunend op de borstwering van de omloop, kijktTotala van de zandstenen torenmuur tegenover hem naar Fatala. Hij probeert Fatala'smelodie te onderscheppen en haar rondwaaierende reeks van klanken mee te zingen.Totdat zij in samenzang het punt bereiken waarop de top van de toren in de lus vaneen slotzang gevangen wordt. Al zingend begeeft Fatala zich naar de leuning vlaknaast Totala. Zij gaat er zich ver vooroverbuigend overheen hangen. Totala volgtonmiddellijk haar voorbeeld, draait zich staande op een voet om om zijn as. Onderhet volgen van de laatste slingeringen van de melodie ontdekken zij, een klein eindvan de toren vandaan, midden op een drukke brug over de gracht, aan de overkantvan de straat, het meisje van de ongrijpbaarheid. Een langsrijdende tram gevolgddoor wat een eveneens voorbijrijdende reusachtige donkerviolette bus lijkt, onttrekkenhaar aan het gezicht. Voel hoe kou de zwaartekracht trotseert en opstijgt terwijl erniets van te zien is. Nadat tram en veronderstelde bus de brug vrijgemaakt hebben,is ook het meisje verdwenen. Of zij daar nooit gelopen heeft, bedenkt Totala. Ofergens anders. En natuurlijk is er helemaal geen kou die opstijgt. Fatala laat

Tjibbe Joustra, Superpop

529

haar lied wegsterven in de zomerse oneindigheid ver boven de stad. Zij wipt haarbillen op de rand van de balustrade, leunt met haar rug tegen een van de grote stenenkogels die waarschijnlijk als versiering rondom op de borstwering zitten. De puntvan haar mes schraapt met een vingernagels over een stoffig schoolbord achtig geluidlangs het steen van de leuning. Het lied van de lege zolders, zegt Fatala, waar niksligt, gezongen vanaf een toren. Totala gaat hierop op zijn buik languit op de balustradeliggen, zet zijn voeten tegen een van de andere kogels. Languit, ligzaak. Zijn hoofdbevindt zich dichtbij Fatala's billen, hij wil haar dijen als hoofdkussen gebruiken.Fatala duwt zijn hoofd weg, draait zich, zichzelf opduwend met haar handen, om opde balustrade, zodat haar benen nu boven de afstand tot beneden bungelen die doorde toren ontstaan is. Zo, kom nou maar op met je kop. Fatala laat door het bewegenvan haar schouders haar borsten onder haar doorzichtige top wiebelen. Wacht wachtwacht, zegt Totala, even andersom. Hij manoeuvreert zijn lichaam zo dat hij op zijnrug op de rand van de borstwering komt te liggen. Nadat hij even zijn evenwichtnaar de kant van de afstand of diepte dreigt kwijt te raken, vouwt hij zijn handenachter zijn hoofd, tegen Fatala's dijen gevlijd. Het evenwicht, onafhankelijkheid vanruimte. Wat zie je van buiten van een binnenkant.

Wat ontstaat er als er torens in de stad gebouwdworden, zegt Fatala. Opletten jongens,denkt Totala. Eh. Ja nou, doorzicht, zegt hij tegen de top van de toren en Fatala'sbovenlichaam, en uitzicht natuurlijk, voor de een meer en voor de ander minder.Waarbij de totale som waarschijnlijk door het onttrekken van ruimte wel minderwordt. Alles wacht natuurlijk ook als een gegarandeerde erectie op een

Tjibbe Joustra, Superpop

530

zoen van de schaamlippen van de hemel zeg ik het goed zo. Of wie. Of jij het goedzegt of niet zal ik niet bepalen, zegt Fatala, het is in ieder geval geen antwoord opmijn vraag. Ja juf, nee, wil Totala zeggen, maar Fatala doet of ze zijn hoofd van haardijen, zijn lichaam van de leuning af de verticale afstand in, wil duwen. Dit knipt hetverder uitwisselen van zinnen over dit onderwerp door. Het ene deel hierboven, hetandere weg.

Borsten, zegt Totala, zijn demeest aan de zwaartekracht onderworpen lichaamsdelenvan de vrouw. Wat dacht je dan van onderkinnen, zegt Fatala, turend over de dakenvan de stad. Hangbillen.Wat maakt uitzicht demoeite waard. Enwat inzicht trouwens.Twee uitersten op een kromme lijn, ik kijk en kom tot kennis. Hangballen. Schoolder toeristiek. Eindpunten. Totala vergelijkt van onderen af gezien Fatala's tieten metde punt van haar kin daartussen. Op de balustrade van een toren liggen en dan nogdingen van onderen zien, denkt hij. Op zachte dijen, gevonden, meisjeswarmte. Fatalagaat, nog nauwelijks merkbaar, met haar bovenlichaam van voren naar achterenwiegen. Bloed, denkt Totala, het ritme van haar hart, bloed kloppend onder haar huidtegen mijn handen. Onlesbaar levenssap. Zon, schijn de afstanden om ons heen voldrijfbaar licht, zegt Totala. Fout, fout gezegd, denkt hij, of toch niet. Weet je wat,roept hij zo onverwachts uit dat Fatala bijna voorover naar beneden duikelt. Schijt,sist zij geschrokken. Kijk verdomme een beetje uit zak. Totala ontdekt het verhevigdehart. Hij haalt zijn handen onder zijn hoofd vandaan, legt ze op de bobbel van zijnpiemel in zijn stadsbroek. Een beetje vallen is toch niet zo erg. Ik zal jou eens eenandere vraag gaan stellen jongetje, zegt Fatala op een toon of zo niet het antwoorddan toch de vraag ergens

Tjibbe Joustra, Superpop

531

anders gevonden moeten worden. Totala wacht, hoort geen vraag. Vanaf de straatlangs de gracht beneden hen, stijgen stemmen op die in het binnenste van de torenlijken te verdwijnen. Van verder af het geluid van het verkeer langs de gracht, overde straat van de brug over de gracht en nog verder, verder. Hoeveel geluid kun jetegelijk horen, op een toren horen, hoeveel stad kun je luisterend verzamelen vanafdeze omloop. En kijkend. Totala tuurt tussen zijn oogharen door naar de diepblauwelucht. Aan de lucht kunnen zien welke stad er onder ligt. Hij laat zijn blik afdalentot aan de top van de toren. Fatala, wat denk je, hoe komt zo'n toren aan een kroonbovenop, gekroonde toren, kroningstoren. Wat kan het mij schelen, denkt hijonmiddellijk daarop. Waarom vraag ik iets wat ik helemaal niet weten wil. Fatalaantwoordt niet, lijkt het voorval, het bijna vallen, van daarnet nog niet vergeten tezijn, of beneden bij de brug over de gracht iets anders te zien. Zij gaat plotseling metbeide handen boven haar hoofd zitten zwaaien. Naar wat. Naar wie dan. Totalabeweegt met zijn hoofd heen en weer op haar dijen, het ritme van begroeting. Hee,zegt hij, zich vasthoudend aan de balustrade, wie is het waard ons samenzijn hoogboven de stad te komen verstoren door ons tegen te komen, jou tegen te komen.Totala probeert zijn hoofd zo te draaien dat hij naar beneden kan kijken. Het luktniet. Maar ik zal raden, denkt hij, zonder verder te vragen. Bijvoorbeeld. Jansen enOjanja die elkaar uit tegengestelde richtingen op de brug over de gracht tegenkomen.Jansen op zijn fiets, Ojanja natuurlijk met zijn draagbare tekstverwerker bij zich. ZalJansen Ojanja met een royaal gebaar groeten, terwijl hij een tekst als Langs DeWaterkant Op Spiegelbeelden Jagen naar hem roept, iets onduidelijks uit zijn zak tevoorschijn trekkend. Zou Fatala gezwaaid hebben waar Ojanja bij is. Totala kijkt

Tjibbe Joustra, Superpop

532

naar Fatala's gezicht van onderen gezien. Ze is opgehouden met zwaaien. Welkekennis, zegt ze voor zich uit, wordt meer of minder wanneer zij niet gedeeld kanworden.

Gestommel om de hoek van de toren, om de hoek van de omloop, kondigt bezoekersaan. Totala zucht. Bezoek, zegt hij, mag ik het welkom noemen. Gelach, gekir engeroep om niets wat duidelijk wordt, vullen de lucht om de toren. Totala laat zijnbenen aan weerskanten van de borstwering zakken, gaat rechtop zitten. Een meisjesteekt haar hoofd om de hoek van de toren. Zij knippert met haar ogen tegen het fellelicht van de nabije zon. Een jongen verschijnt om de andere hoek. Het meisje lacht,de jongen lacht. Totala en Fatala kijken elkaar aan, zetten hun voeten op de bovenrandvan de balustrade, gaan er bovenop staan. Wij raken de wind aan, zegt Totala, zoude wind ons voelen. Een toren die zich bezoeken en bezichtigen laat dat is, dat iseen, zegt Fatala zoekend naar haar gedachten om ze te verwoorden. Ze draait zichbruusk om, loopt balancerend over de leuningrand de paar stappen naar de kogel opde balustrade op de hoek van de toren. Wanneer je nog niet eens zo hoog bent kanje al neerkijken op dingen die zich anders boven je afspelen, meent Totala haar tehoren zeggen. Maar of je hier dan ook minder boven het hoofd hangt, denkt hij erdirect zelf achteraan. Hij ziet haar tegen de kogel opklimmen. Onder haar doorzichtigerokje en slipje schuiven haar billen langs elkaar, denkt Totala mee met wat hij ziet.Fatala heeft de top van de kogel bereikt, richt zich op, zoekt met haar voeten houvastop de bovenkant van de bol, spreidt haar armen. Haar gezicht heft zij met geslotenogen omhoog. Totala draait zich om naar de kogel op de andere hoek van de balustradeachter hem, balanceert er naar toe, beklimt hem zoals hij het

Tjibbe Joustra, Superpop

533

Fatala heeft zien doen. Ook hij gaat er bovenop staan. De verten van de bovenstadliggen aan onze voeten.

Wat boven ligt kan dat alleen op wat eronder zit. Het licht in het duister zoent metgespitste lippen haar borsten die ze voor de dag bedekt maar voor de nacht ontbloot.Zijstraat, hoekenmaakster. De stem van Onnono. De gedachten van Animee, denktAnimee. Wanneer er geen wereld was zou het natuurlijk ook nooit nacht zijn. Is hetomkeerbaar. Animee slaat met haar hamer een steen doormidden, gooit de tweehelften op de hoop doormidden geslagen stenen.Waarin verschilt de ontmoeting vantwee halve stenen met die van twee hele. Het geluid van het verplaatsbarestratenmakershek dat door Labarbra en Fanata aan het begin of einde van de zijstraatgeschovenwordt, laat de orenmet verplaatsing vollopen. Animee zucht, pakt lustelooseen nieuwe steen van de stapel naast haar, laat hem in het zand ploffen, in de straatverdwijnen en aanwezig blijven. Wij banen ons een weg door de stad, zegt Totala,naar het midden, en laten een straat achter is het niet mooi. Hij maakt al manipulerendmet zijn schop van de berg geel zand voor onder de stenen twee tieten van zand.Onnono klopt met zijn hamer tegen het statief van een van de stratenmakerslampen.En wat ga je met de tepels doen ik bedoel hoe maak je die er op ze horen er toch op.Totala kijkt op, kijkt Onnono even aan. Deze doet of hij weer aan het werk gaat, watniet zo is. Het koele lichaam van zand. Animee recht haar rug, wringt haar hamermet de steel achter de band van haar zilveren latexbroek. Ze slaat het zand van haarhanden. Zie hoe zij zich van haar zand ontdoet. Schielijk trekt Onnono zijn hoofdterug, buigt zich over het een of ander heen. Het probleemmet jou lijkt mij duidelijk,zegt Animee. Om zijn nieuwsgierigheid te prikkelen licht

Tjibbe Joustra, Superpop

534

ze haar opmerking niet verder toe. Onnono doet of hij niets gehoord heeft. Heeftiemand voor mij misschien nog een tweede hamer. Animee wendt zich tot de vragendom zich heen kijkende Labarbra, werpt haar heur hamer toe. Labarbra vangt hemop, duwt hem dankjewel naast haar eigen hamer met de steel in het zand. Weet je,roept Fanata vanaf de hoek van de zijstraat, wat er gebeurt wanneer een hamer eneen steen elkaar in het duister tegenkomen. Als het verdampende zonlicht van dedag de nacht zwaar maakt. Asjeblieft.

Papier pakt steen in, schaar knipt papier, steen maakt schaar bot, verdampend lichtokee, zegt Totala. Fanata steekt haar tong naar hem uit, klimt op het roodwittestratenmakershek. Zal ik het jullie dan maar zeggen. Wacht even, zegt Onnono. Degeboorte van de straat, denkt Animee. Zwanger zand. Nacht, benemer van het uitzichtop de zon. Ik geloof dat ik iemand of meer iemanden hoor aankomen, zegt Onnono,er voor zorgend dat hij er scherp luisterend uitziet. En wie zal ons eiland van kunstlichtdan wel betreden kut ik schrik me de kloten.

Iedereen kijkt naar Fanata die van het hek afgesprongen is, en zich voor twee jongensposteert die nu op de hoek van de zijstraat blijken te staan. Had jij me tenminste nieteven kunnen waarschuwen, zegt zij zonder de jongens met haar ogen los te latentegen Onnono die zijn schouders ophaalt. Wist ik veel dat ze van die kant zoudenkomen, wie loopt er nou in het donker een zijstraat in. Uit, zal je bedoelen, neemteen van de twee jongens het woord, uit. Ja, gaat de andere verder, uit is de richtingvan verplaatsing wanneer je in voorbij bent. Sorry dat wij je hebben laten schrikkencamouflagemeisje, maar wie gaat er nou ook met haar rug

Tjibbe Joustra, Superpop

535

naar haar schaduw toe zitten. Fanata maakt een buiging voor de jongens, waarbij zijhaar kont op hen richt. Hooggeacht publiek, roept Onnono. De jongens verlaten destraathoek, lopen de verlichte stratenmakersplek op. Fanata richt zich op, gaat weerop het hek zitten, als tevoren.

Welkom jongens, zegt Totala. De jongens blijven staan. Vanaf hier duurt er eenafwachtende, aftastende stilte, met daarin alleen het geluid van de stad zelf 's nachts.Tot zij door een van de jongens verbroken wordt, die eh maken jullie de straat elkenacht zegt. Stomme vraag natuurlijk, zegt Onnono, die beantwoorden we niet. Jahoor, zegt Animee, dit is de straat en wij maken haar wanneer de dag eindelijk voorbijis, dat had je goed gezien, maar nou jullie. Ja kijk, zie je weet je, wij zouden graagvan het zand, het zachte gele zand dat veel verbergt, gebruik willen maken, voordatjullie er de straat overheen leggen. Zien jullie deze twee zandtieten. Totala wijst metde steel van zijn hamer naar de door hem gevormde zandbergen. Dus toch hè, kniktOnnono zonder de tevredenheid in zijn stem te proberen te verbergen. Ja heel mooi,beamen de twee jongens haastig tegelijk, maar. Maar als jullie het goed vinden dus,dan zoudenwij graag hier, in het zand, onze ontmoetingwillen evalueren. Ontmoeting.Willen. Evalueren. Herhalen de stratenmakers sprakeloos van gespeelde verbazing.De beide jongens knikken. Ik begrijp hier niks van, zegt Animee, maar wat mijbetreft. Welja, natuurlijk. Fanata maakt een weids gebaar met haar handen, dat opallerlei manieren kan worden uitgelegd. Spannend. Psst volgens mij maakte je eenfout daarnet. De ontmoeting, denkt Animee, evaluatie voor meer dan een persoon.Een fout hoezo. Labarbra schopt een paar stenen aan de kant die niet bij hetgeen datkomen gaat horen. Nou je zei dus

Tjibbe Joustra, Superpop

536

sprakeloos van verbazing, maar dan kan je natuurlijk ook niks meer zeggen en zezeiden wel wat, dat klopt dus niet. Labarbra loopt naar het stratenmakershek, gaatnaast Fanata zitten. De anderen gaan op de stapels stenen aan de overkant van hetstraatdeel zitten, of in de stratenmakerskruiwagen, die vanwege het beladen woorddat er voor sommigen in zit besloten, voortaan buiten beeld zal blijven, of gewoonin het zand. Het straatperk. Dames en heren, imiteert Fanata Onnono.

Het straatveld. De twee jongens kijken stil naar de grond. Richten plotseling tegelijkhun hoofd op, alsof ze een besluit genomen hebben. Horen hier eigenlijk geen wapensbij, zegt Onnono maar niemand schijnt het gehoord te hebben. Het zand verzamelthet licht van de lampen. Krankzinnig, denkt Animee, doen of je besluiten neemt. Dejongens draaien zich naar elkaar toe, slaan de rechterhanden tegen elkaar, laten weerlos, wat nou, zegt Onnono. Hij neemt een handvol zand, strooit het uit boven zijnhoofd. De jongens concentreren zich, denkt Animee. Ze hebben elkaar als mettegenzin losgelaten, en zijn op een pas afstand van elkaar met de ruggen naar elkaartoe gaan staan. Rugloze schaduwen. Onnono heeft opnieuw een handvol zandgenomen, hij laat het zand in stralen over zijn hoofd stromen door het steeds in eenandere richting te buigen. De jongens lopen in tegengestelde richtingen van elkaarweg, op het duister af aan het einde van het stratenmakerseiland van licht. Wanneerer een bepaalde hoeveelheid afstand tussen hen in is ontstaan, blijven ze beidentegelijk roerloos staan, nog steeds met hun ruggen naar elkaar toe. Uit het donkertegenover de jongens, aan weerskanten van het stratenmakerszand, komen nu als opafspraak twee meisjes te voorschijn. Zij blijven elk recht

Tjibbe Joustra, Superpop

537

voor een jongen staan, die daarop tegelijk een stap opzij doen en zonder verder ietste zeggen of te doen in de duisternis verdwijnen.

De nieuw opgedoken meisjes lopen zacht, langzaam, naar het midden van hetstraatzand, naar elkaar toe, botsen nog net niet tegen elkaar op, en blijven tegenoverelkaar staan met de armen slap langs hun lichamen. In hun hand hebben zij ieder eensoort vleespen, een lange stalen pin met scherpe punt. Langzaam draaien de meisjeszich om in het licht van de stratenmakerslampen. Wij zijn, zegt het ene meisje zachtmaar duidelijk verstaanbaar, de andere helft van ontmoeten, en willen tot eengevolgtrekking komen. Oja, zegt Onnono die op zijn eigen wijze bezig is van zijnverwondering te bekomen, maar dan alleen als wij dat goed vinden. Deze plek is vanons. Die iedereen blijkbaar als een openbaar strijdperk schijnt te beschouwen, vultTotala aan, tenminste op dit ogenblik. En over afgesproken werk gesproken, wilOnnono verder gaan. Afspraak is geen afspraak, toch, zegt Fanata op lijzige toon enhaalt haar schouders op, lijkt de rest van een eventueel komende voorstelling voorgezien te willen houden. Animee staat op, loopt van de rand van het licht naar vorenen gaat voor de meisjes staan. En wat, zegt zij, is dan wel jullie verdere bedoelinghier, als je die hebt tenminste. Zo niet, zegt Onnono. Hij maakt zijn zin niet af. Wijwillen het staal laten beslissen, zegt een van de meisjes, terwijl zij de pin in haarhand even optilt. Daarna zullen wij verdwijnen zoals we gekomen zijn. In het duistervan de nacht zullen wij vinden waarnaar we in het licht gezocht hebben. De meisjesknikken langzaam met hun hoofd. Welja, zegt Fanata vanaf de lichtrand, cryptiekweet je wel. Animee kijkt even om in de richting van het stratenmakershek, dan

Tjibbe Joustra, Superpop

538

weer naar de meisjes. Zij doet een paar stappen achteruit. Ga je gang, wat mij betreft.Als het tenminste niet te lang duurt hè. Voordat Onnono instemming oogstend omzich heen heeft kunnen kijken gooien de meisjes tegelijk de gordijnen, tafelkledenof lakens waarin zij gehuld zijn van zich af. De lappen stof dwarrelen neer, de meisjesspringen met in het licht wit opglanzend lichamen achteruit en nemen tegenoverelkaar een aanvallende houding aan, de punten van de stalen pinnen op elkaar gericht.Wel wel, zegt Totala. Verder niets. De bedoeling.

Onze bedoeling is, zegt een van de meisjes zonder op te kijken, om de dubbelheidvan ontmoeten, zacht en hard, tweevoud, tweemaal aan dezelfde pen te rijgen. Hierbijis er geen betere ontmoeter en geen slechtere, geen winnaar en dus ook geen verliezer.De uitkomst, de conclusie, is het bereikte resultaat. Voordat iemand op dezeuiteenzetting heeft kunnen reageren, halen de meisjes wijd uit met de stalen pinnen,terwijl zij tegelijk op elkaar afspringen. Met grote kracht drijven ze van de ene kantnaar de andere de pinnen dwars door beide borsten van de ander, laten daarop depinnen los, springen weer naar achteren. Dames en heren, roept Onnono. Titskewering, staaltaal, verbreekt Labarbara vanaf het stratenmakershek het beeld nade actie, doordringend maar wat is de boodschap. Alsof alles hiermee afgedaan is,bukken de meisjes zich en pakken met resolute gebaren hun stoffen kleden of wathet ook zijn van het straatzand. Ze gooien deze over hun schouders, en verdwijnenwerkelijk zoals ze gekomen zijn, ieder aan een uiteinde van het stratenmakerseiland.Wel wel, zegt Totala weer, zoveel voor de opheldering van ontmoetingen. Ik denk,wil Animee zeggen, maar zij zegt het niet. Evaluatiedrang, gaapt Fanata, lijdsters

Tjibbe Joustra, Superpop

539

aan conclusies. Alles wat tot een slotsom leidt moet later weer ontraadseld worden,zegt Totala, wanneer je tenminste wilt weten hoe je ook alweer tot een gevolgtrekkinggekomen bent. En het was natuurlijk toch allemaal afgesproken, denken jullie niet,vraagt Onnono aan niemand in het bijzonder. Niemand in het bijzonder antwoordtdan ook. Animee likt bedachtzaammet het puntje van haar tong haar lippen glanzendzilver. Een, zegt Totala het eerste woord van tellen. Verborgen Locaties TussenGisteren EnMorgen, roept de stem van Jansen, ergens, vanuit het donker dwars overhet straatveld. Het duister van de vondst? Woordzaam verlangen, nummer zes. Heejoh, psst. Ja wat nou weer. Deze passage over Jansen kan je, als je die er zonodig inwilt hebben, beter op een plek inpassen die zich daar beter, althans minder slecht,voor leent. Bedankt voor de tip, maar het staat er al, dus. Ga je gang, jouw keus,maar ik wilde deze suggestie toch even met je delen. Interessant ja, en zou je je dannou voor de rest van de tekst van verdere inmenging willen onthouden dank u. Hebik iets gemist, nog of al, vraagt Fatala die uit de duistere zijstraat te voorschijn komt,zich naast haar zus Fanata en Labarbra over het roodwitte hek naar destratenmakersplek buigt. Wanneer de hoogtemakers en vervlakkers allemaal aandezelfde kant blijken te staan, denkt Animee. Dag, verdwaalnacht, woordgevecht.Staaltaal. Verdwijnen.

Opduiken. Fatala laat haar ogen over de binnenplaats gaan waar de huizen met hunachterkanten naar toe staan. De plek is gelegen in de buurt waarnaar zowel de steenwaarvan de stratenmakers een straat maken, als het synoniem van vocaal genoemdzijn. Hierbij is de tweede letter van het bedoelde woord al doende zoekgeraakt.Broedplaats van schaduw. De ingesloten ruimte is langgerekt en smal, zo smal

Tjibbe Joustra, Superpop

540

dat het zonlicht de grond nauwelijks kan bereiken. Grond, onzichtbaar voor de zon,denkt Fatala. Het is werkelijk een plek ommet je achterkant je kont naar toe te staan.Zij verplaatst zonder zich om te draaien haar gewicht van de ene voet naar de andere.Het grint van het plat waarop ze staat knarst onder haar voeten. Fatala strijkt methaar tenen, haar been uitgestrekt, over een plek van het plat waar geen grint ligt maarmos groeit. Fluwelen huid van klein groen. Ja hallo zeg. De stem van Fanata uit hetbinnenste van het tot onbewoonbare bouwval verklaarde huis, klinkt door eenopenstaand raam boven Fatala naar buiten. Wanneer ik goed rondkijk, is geen enkeleruit van de achterkant van dit huis weg, stuk, dichtgespijkerd, denkt Fatala. Betekenthet iets. Hoezo onbewoonbaar. Zij tast met haar ogen nogmaals de achtergevel vanhet huis af, die smal en hoog boven haar uitsteekt, tussen soortgelijke aan een vande twee korte kanten van de binnenplaats geklemd staat. Gehuld in schaduw.

Staat ingeklemd te wezen. Verdomme als de nok van het huis uitlopend in een puntdakniet een gat in de lucht staat te prikken waardoor het licht zich overvloedig bruisendop deze binnenplaats van schaduw zal storten. Fatala laat haar ogen langs de gevelafdalen, over het kiezelplat naar zichzelf toe glijden. Haar blik blijft op het op haarheup hangende mes rusten, dat nu de schittering van de zon ontbeert. Fatala raakthet gladde staal aan met haar vingertoppen, zoekt met haar ogen over de rand vanhet plat de bodem van de binnenplaats. Niets wat de blik vasthoudt. Zoek en vindwat aanwezig moet zijn. Aan de andere kant van de binnenplaats slaat een raam meteen echoënde klap tegen een muur. De stad, het geluid van de stad, staat als een stolpom de binnenplaats en de haar omringende huizen heen. In lawaai

Tjibbe Joustra, Superpop

541

gevangen. Fatala brengt een hand naar de rand van haar slipje onder haar doorzichtigerokje, duwt haar middelvinger onder de stof door in haar bilnaad, gaat er mee heenen weer over haar aars en kut. Met wijdopen gesperde billen je op de rand van eendak ontlasten, pissen en je klaar vingeren. Fatala zegt de tekst in gedachten op. Geengek idee. Ze trekt haar vinger terug, steekt hem in haar mond, duwt hem er zo ver intot ze moet kokhalzen. Ze duwt haar kont naar achteren, maakt haar rug hol. Buikingetrokken, borsten naar voren. Ik kots mijn vinger uit, trap een kiezelsteen tegende muur van het huis, dicht naast de openstaande deur van het plat. De steen verdwijntketsend richting bodem binnenplaats.

Geur van meidenkont. Een stem vanaf de overkant van de binnenplaats, op eenonbelangrijke plek achter Fatala. Een de binnenplaats vullend gelach volgt. Hier trekik mij dus niets van aan, al kan ik niet voorkomen dat ik zulke dingen hoor, allicht,met zo'n stem, denkt Fatala. Zij ziet niet dat de roeper achter haar, die een uit een uitde sponning hangend raam leunende jongen is, zich schielijk terugtrekt nadat hijgemerkt heeft dat een buurmeisje haar beide borsten schikt voor twee wijdopenstaande deurhelften van een plat waarop weelderig mos groeit, pal voor zijnneus. De jongen lost op in het schemerdonker van zijn bouwval.

Hoe gretig bijt de tijd in opgetrokken muren. Overwonnen achtergevel, denkt Fatala,gruis. Zij doet een stap opzij, kijkt door de openstaande deur van het plat naar hethalfduister waarmee het huis gevuld lijkt. Fatala laat haar ogen naar de muur van deachterkant van het huis teruggaan, ontdekt dat er met al gedeeltelijk vervaagd krijtDE SCHEIDSLIJN opgekalkt staat. De scheidslijn, denkt zij, scheidslijn waarvan. Grens

Tjibbe Joustra, Superpop

542

tussen de binnenplaats en de straat? En daarachter? Grenzen, minder bedoeld omopen te stellen dan om af te grendelen. Welke schaduwen suggereren aangenamekoelte. Ver achter haar scheurt een meisje zingend haar uitzicht open om haar blikde ruimte te geven. Een deur stoot met het geluid van brekend glas tegen een muur.Zo klinkt een binnenplaats van achteren gezien. Wie zingt haar naam vol vanverwijzing vanuit het binnenste van het huis naar buiten. Fatala kijkt omhoog, ziethet hoofd van Fanata uit het raam kijken dat zich het dichtst bij de nok van het huisbevindt. Zij kijkt grijnzend naar beneden, haar bezwete gezicht bedekt met stofvegen.Het stof dat zich verzamelt in woonloze ruimten, roept ze omlaag. Fatala heeft geenzin hier iets op terug te zeggen, laat haar hoofd weer zakken. Zij hoort haartweelingzus zich luidruchtig in het huis terugtrekken. De grens van de straat, denktFatala, wie erkent de grenzen en wat zij afsluiten.

Om haar ogen aan het donker in het huis te laten wennen blijft Fatala even staan. Deruimte waarin zij terechtgekomen is, lijkt zich over de hele verdieping uit te strekken.Blijkbaar zijn alle tussenmuren eruit gesloopt. Door de planken die tegen de kozijnenaan de voorkant gespijkerd zijn sluipen langgerekte repen zonlicht naar binnen. Hetzal hierdoor wel komen dat de ruimte niet helemaal donker is, de achterkant heeftvanaf hier gezien behalve de deur geen openingen naar buiten. Fatala doet een stapopzij, het door de deur achter haar vallende licht voegt zich bij het licht dat door dekieren van de ramen aan de voorkant komt. Langzaam tast Fatala de ruimte van hethuis verder rondkijkend af. Mijn ogen duwen de duisternis terug. Links is een soorttrappenruimte, een trapgat. Een trap loopt naar beneden, een andere naar

Tjibbe Joustra, Superpop

543

boven. Fatala buigt zich achterover om door de trapopening iets te kunnen zien vande verdieping boven haar. Het lukt niet, een vierhoekig duister dat niets schijt man.Met een ruk draait Fatala zich om naar de hoek van de ruimte aan de andere kantvan haar. Zij laat haar adem fluitend tussen haar lippen ontsnappen. Je laat meverdomme schrikken zeg. Stond je daar al die tijd soms met ingehouden adem naarme te kijken.

Demonstratief laat Fatala haar hand naar het heft van haar mes glijden. In de donkerstehoek van de lege ruimte staat Animee, opglanzend in het zwakke licht, beeldrijk, opeen onderstuk dat van een uitgebroken muur is overgebleven. Haar latexbroek ligtergens als een zo goed als onzichtbaar afgestroopt vel naast haar voetstuk. Fatala,zegt Animee, waarop ze het woord langzaam laat uitklinken. Dat van dat kijken iswaar, de rest niet. Anders had je mij waarschijnlijk nou nog niet ontdekt. Ik heb mijniet verstopt waarom zou ik. En zeker niet verstopt om niet gevonden te kunnenworden. Animee lacht zacht. Fatala ziet haar tanden oplichten. Opeens valt het haarop dat zij, zolang ze binnen is, niets meer gehoord heeft op de verdieping boven haar,waar Fanata toch nog ergens zijn moet. Behalve het naar binnen sijpelende geluidvan de stad om het huis heen, is het stil binnen.Waarom vraag ik Animee niet waaromzij als beeld op een half gesloopte muur in een leeg huis staat, denkt Fatala. Is hetomdat ik een antwoord zelf vinden kan, zelf moet gaan ontdekken. De ruimte vandeze dag, zegt Animee onverwachts, de tijd. Zij laat tussen elk woord een korte stilteduren, is gevuld met licht en ja, warmte. Hoewel het hier binnen niet erg licht is, enhet duister het licht lijkt te weerstaan, verstikkend heet is het wel. Overigens heb ikontdekt, gaat zij op gewone toon

Tjibbe Joustra, Superpop

544

verder, dat in dit huis al heel lang niemand meer geweest kan zijn. De voetafdrukkenin het stof op de vloeren zijn alleen van Fanata, van mij, en van jou dus nou ook.Animee knikt met haar hoofd naar de deur van het plat. Voordat Fatala iets heeftkunnen terugzeggen, springt zij van haar voetstuk. Ze veert diep door haar knieën,neemt een houding aan of zij klaarstaat voor een aanval, een gevecht. Aanval vanuitde lege ruimten, de lege tijd, denkt Fatala. Zo komen wij elkaar tegen. Zij gaat, zonderAnimee met haar ogen los te laten, op de vloer naast de achterdeur zitten. Bovenhaar hoofd kraakt een plank met een kort knappend geluid, daarna is het stil alstevoren.

Nog steeds staat Animee als een versteend zelfbeeld in haar vechthouding. Het enigewat laat zien dat zij een levend beeld is, is een bijna onmerkbaar trekken van destrakgespannen spieren van haar dijen. Fatala probeert een zeeblauw schip aan derand van een in de zon stovend landschap achter haar te denken. Kleed je uit. Wanneerde woorden tot Fatala doordringen, begrijpt zij eerst nog niet dat Animee het tegenhaar heeft. Zijn het de stilte en de bewegingloosheid hier die maken dat de woordenmij verrassen. Waarom, zegt Fatala. Waarom ontbloot, ontdaan van. Waarom vindjij dat ik mij uit zou moeten kleden. Alsof dat al niet genoeg gedaan is, wordt. Hier,elders, waar dan ook. Zij tekent ondertussen met haar vinger een cirkel om zich heenin het stof op de vloer. Animee zwijgt, onbeweeglijk. Niets wijst er op, nog op, datik iets gehoord kan hebben wat zij gezegd heeft, dat zij gehoord heeft wat ik gezegdheb, denkt Fatala. Van het ene op het andere moment ontspant Animee zich, richtzich op, rekt haar zilverglanzende lichaam uit. Zij spreidt haar armen in een breedgebaar uit, cirkelt rond op haar tenen. Zij blijft

Tjibbe Joustra, Superpop

545

stilstaan met haar rug naar Fatala toe, haar gezicht naar de dichtgetimmerde ramenvan de voorkant van het huis. Huis, hoort Fatala haar zacht zeggen, stilstaandluchtmeer.

Het door de kieren tussen de planken voor de ramen naar binnen dringende licht,deze ruimte, lichaam, denkt Fatala, opsommend, registrerend. Ze voltooit, zondervan haar plaats te komen, zonder er maar naar te kijken, de cirkel om haar heen inhet stof op de vloer. Waarmee verbindt zich het stof in lege huizen, gaat Animeeverder, in lege huizen elkaar ontmoeten. Samen tegen de muren. Ik hoor niks, je hebtje niet uitgekleed. Nee, antwoordt Fatala.Waarom zou ikmij uitkleden omdat Animeedat wil, zonder zelfs maar aan te geven waarom ze dat wil, denkt en zegt Fatala.Animee verroert zich niet, antwoordt niet. Waarom niet en waaromwel, denkt Fatala.Goed, jij je zin, let's lez out, of wat dan ook. Ik besluit en doe iets. Ik ga mij nuuitkleden, zegt Fatala. Roer de klemtonen door de woordbrij, zegt Animee alsof zezich heel ergens anders bevinden. Zij begint, nog steeds met haar armen uitgespreid,haar lichaam te bewegen of ze haar spieren alvast los en soepel wil maken. Fatala isovereind gesprongen, trekt haar top uit over haar hoofd, duwt haar doorzichtige rokjeen slip van haar billen. Haar mes blijft omgegespt tegen haar dij hangen. Met eenkorte aanloop springt zij op het stuk muur waar Animee op stond toen ze haarontdekte. Fatala zoekt een ontspannen houding, laat in gedachten het laatste restantvan het daglicht van haar schouders glijden. Zij kijkt naar Animee wier bewegingenwilder zijn geworden, vanuit haar heupen trekken schokken door haar heen. Fatalaheeft het gevoel of Animee haar aanraakt, terwijl dit niet zo is. Vliegensvlug draaitAnimee zich naar haar om, laat haar armen zakken, dwingt ze naar

Tjibbe Joustra, Superpop

546

beneden. Zij maakt haar rug hol, laat haar buik golven. Haar ogen heeft ze gesloten.Toch lijkt het of zij kijkt. Ik kijk, naar haar, denkt Fatala, en zij?

Animee slingert haar hoofd in haar nek, spert haar mond wijdopen, stoot een kreetuit. Haar strakgespannen keel maakt gulzig slikkende bewegingen, blijft slikken,haar buik en borsten gaan zwoegend op en neer. Doe mij na, hijgt ze onweerlegbaar,nauwelijks verstaanbaar tegen Fatala. Fatala ziet, haar blik gefixeerd op Animee'sgestalte, dat haar buik langzaam begint op te zwellen. Lucht, denkt zij, ze drinkt zichvol aan de lucht, air bloat.Waarom. Waarom niet. Fatala spreidt haar benen, duwthaar buik naar voren, gooit haar hoofd in haar nek zoals zij dat Animee heeft ziendoen. Ze begint de lucht in het lege huis met enorme teugen naar binnen te sleuren.Met open ogen laat ik de lucht die ik boven mij zie in mij verdwijnen. Fatala hoorteen vlakke hand tegen een strakgespannen huid slaan.

Wanneer zij zich aan de lucht verzadigd heeft, laat Fatala haar hoofd zakken. Ze zietAnimee in het midden van de ruimte staan, woest schuddend met haar lichaam, methaar handen op haar zwanger naar voren staande buik slaand. Tegelijk maakt zij methaar buikspieren snelle trekkende en duwende bewegingen, waardoor Fatala hetvocht in haar maag kan horen klotsen, belly sloshing. In een flits bedwingt zij deaanvechting haar mes te trekken, het toespringend op Animee met een orgastischestoot tot aan het heft in haar naar voren gestulpte navel te drijven. Eruptie van bloed,ingewanden en samengeperste lucht. Kut, schreeuwt Fatala, stuurt haar handen overde huid van haar eigen nu ook opgezwollen buik. Verdomme, gilt Animee terug, zetje

Tjibbe Joustra, Superpop

547

lippen aan mijn aars en blaas. Fatala duikt van haar voetstuk, schiet kronkelend methaar lichaam door de halfduistere huisruimte, haar mes hoog opketsend tegen haardij. Zij laat haar handen kletsend over haar hol klinkende buik roffelen. Ik, trommel,denkt zij vaag. In het midden van de ruimte vliegt ze tegen Animee op. Die bukt zichen duwt haar billen die ze met haar handen zo ver mogelijk spreidt in Fatala's gezicht.Meteen haalt Fatala diep adem, bevochtigt haar lippen, stulpt deze om de uitnodigendal licht geopende zilveren anus, en begint te blazen. Ze legt haar handen om Animeeheen op haar strakgespannen buik, voelt hoe haar adem in de darmen van Animeezijn weg zoekt, dat de lucht die zij door haar neusgaten opzuigt Animee's buik nogverder op doet zwellen, totdat ze uiteindelijk zo vol zit dat er niets meer bij kan.Kreunend laat Animee zich op haar zij rollen. Fatala staat, zwaar voorover leunend,uit te hijgen. Animee rolt door tot zij op haar rug in het stof op de vloer ligt. Haarbuik steekt glanzend, hoogzwanger, omhoog. Nou jij ook, brengt ze tenslotte uit. Zedrukt zich omhoog, Fatala steekt haar kont omhoog de lucht in, trekt haar poepgatzo ver mogelijk open. Wanneer Animee haar met doorborende ademstoten heeft volgeblazen, gaan ze tegenover elkaar staan, bekijken elkaar, duwen hun buiken tegenelkaar. In de stilte van het huis.

In de stilte van het huis, in de schemering, de kiem van duisternis, is alleen hunhijgende ademhaling te horen, het zweet op hun huid voelbaar. Langzaam verbrekenze de aanraking van hun buiken. Fatala schudt met haar heupen, hoort binnenin haarbuik de inhoud heen en weer klotsen. Animee geeft er een harde klap op, Fatala slaatterug. De meisjes beginnen elkaar zo hard ze kunnen op elkaars buiken

Tjibbe Joustra, Superpop

548

te slaan, stomach slapping, schokkend met hun lichamen. In een steeds snellereopeenvolging van slagen op hun buiken tollen zij door de lege ruimte van het huis.In een gedeelte waar ze nog niet geweest maakt Fatala zich hijgend en gloeiend vanAnimee los, bukt zich kreunend, doopt haar vingers in het stof op de grond, tekenter ogenmee op haar borsten, eenmondmee om haar navel. Animee doet onmiddellijkhetzelfde, een zwart gezicht op haar zilveren huid. Dit, hijgt Fatala, op haar gloeiendezweetglanzende lichaamwijzend, is het mijn gezicht. Dit, schreeuwt Animee. In eenhypnotiserende cadans beginnen ze elkaar opnieuw te slaan, met vlakke handen ophet gezicht, langzaam harder, langzaam sneller. Ja hallo, klinkt ergens van boven uithet huis de stem van Fanata. Gezichtspunt, naveldoos, denkt Fatala, bloed bonkendin haar hoofd. Het woord duikelt door haar gedachten tot het verdwenen is.

De zolder ik herhaal de zolder is uitstekend geschikt voor een verblijf onder het dak,roept Fanata. Komen jullie maar boven. Ze veroorzaakt een gerommel datonopgemerkt blijft. Niemand verstaat mij, denkt Fanata. Of hoort me. Ik ben hierboven de stilte en onder het licht. Zij loopt over de vloer naar het wijdopen raam inde zijkant van het schuine dak. Ik zie de zon die hoog boven het huis en de stad staatover de vensterbank door het zolderraam naar binnen stappen. En buiten? Klimt dezon nog verder tegen het dak op. Ik draai mij om en alles is anders.

Alles ziet er anders uit. Hoewel veel hetzelfde is en blijft. Voor zolang het duurtnatuurlijk. Fanata duwt de palm van haar hand tegen een pilaar van het betonskeletvan het bouwwerk aan de stadsrand op de as tegenover noord, waar zij zich

Tjibbe Joustra, Superpop

549

bevindt, terugvindt. Uit de schaduw van een spiegelende toren iets verderop lijktzich op een rand ergens onder de top eenmeisje uit de achtergrond vanweerkaatsingenen blauwe lucht los te maken. Ze heeft een veiligheidshelm op, een duikbril, en eenpak op de rug. Op de punt van de rand buigt zij zich voorover naar het uitzicht watbeneden op haar wacht om al dan niet betreden te worden. De leegte. Het meisje gaatweer rechtop staan, stapt van de dakrand af. Helm, bril en pak, valschermmisschien,denkt Fanata. Springen wil iedereen wel, maar liever niet eenmaal. Maar waar is zijnu. Het meisje en haar stap in het niets blijken een spel van licht en schaduw te zijngeweest overgelaten aan de fantasie. De mijne, zucht Fanata, en die van hetspiegelende bouwwerk natuurlijk. Zij wrijft haar handpalm over het beton. Voelen,de huid, zij. Voelen is aanraken. Fanata rukt haar hand van de zuil los of zij er aanvastgeplakt zat, springt naar de zijkant van de uitgestrekte aan alle kanten openbouwlaag waar zij zich bevindt. Zij hurkt hijgend op de rand van de vloer, pakt haarenkels beet, laat haar ogen omhoog klimmen langs de naast de betonraat staandebouwkraan. Zij, de kraan, lijkt in de lucht te willen verdwijnen van hoogheid, denktFanata. Zij is mooi. Ergens net onder de top, ver boven haar, ziet Fanata Onnonohangen die zich met een hand aan de torenmast van de kraan vasthoudt, met de anderenaar beneden zwaait, of iets duidelijk wil maken. Fanata laat haar blik dalen, kijktin de voor haar onoverbrugbare kloof tussen bouwraat en kraan, hijswerktuig voorzware lasten. Zoekplaatsen En Vindplekken Van Licht Tot Duisternis. Fanata dreigthet evenwicht van haar hurkzit te verliezen. Een onzichtbare Jansen die tussen debouwwerken doorfietst. En nauwelijks te horen is. Van rijland tot weiland. Is ietsaannemen ook iets geloven. Het beeld van Onnono, bedwinger van de kraan, enFanata op de rand van het beton, op de rand van hetgeen gevuld is, met leegte.

Tjibbe Joustra, Superpop

550

Zich van de leegheid buiten afwendend recht Fanata haar benen, loopt dwars doorde ruimte binnen, voor zover dit dan binnen is, naar de andere kant, de voorkant vanhet bouwwerk, kijkt in de diepte uit over een straat die hier loopt, een plein rondomeen vijver aan de overkant van de straat, de ringweg en een station daarachter en destad zelf daar weer achter. In de verte steekt in het stadscentrum de kristallenuitzichttoren boven alles uit. Zie hoe tussen twee uitzichtpunten het tussenliggendeuitzicht overbrugd wordt. Fanata, die hier verder wel klaar is maar moet wachten totOnnono de kraan en daarmee het verste gedeelte van deze uitzichthoogte helemaalverkend heeft, gaat op de rand van de vloer tussen twee pilaren zitten, met haar benenbungelend boven de afstand tot aan de straat beneden haar. Behalve om hier onzevoetstappen achter te laten zijn wij hier natuurlijk ook gekomen om zonder hulp vaneen handmeester oid het beeld van de om ons heen en onder ons liggende stad meete nemen. Uitzicht dat het denken verruimt, zou moeten verruimen, ontkaderen,misschien. Fanata laat haar gedachte over deze zin, dit doel, van hun urban explorationeven voor wat zij is, en bukt zich nog wat verder voorover. Zit en zie wat zich benedenje afspeelt. Op afstand. Fanata ziet dat om het zich middenin de vijver aan de overkantvan de straat bevindende bosblok, dwz een grote glazen kubus met daarin een stukbos, een paar meisjes zijn verschenen die elk een transparante blauwe bal bij zichhebben. Hiermee waden ze door het water naar de kubus toe, waarin tussen het groeneen paar van dezelfde ballen lijken te liggen. Tegenover de waterval die vanaf debovenkant van de kubus in de vijver neerklatert, krijgt een van de meisjes van iemanddie buiten beeld blijft een zo te zien houten zonnebloem aangeboden. Fanata weetnatuurlijk dat het waterbeeld en de opvoering

Tjibbe Joustra, Superpop

551

waar ze nu naar kijkt Joustra 522013-45224 is, waarbij een eventuele naamsgelijkenis,zoals altijd, op niets dan toeval berust. Voordat de meisjes met de ballen de kubusbereikt hebben, hoort Fanata in de kraan opzij van het bouwwerk Onnono naarbeneden klauteren. Zij staat op, draait zich om. Waar het binnenste van de ruimtewacht op wat er komt. Of wie. Ik draai mij om.

Over de rand van de ruimte, voorbij de leegheid, begint de nietleegte. Of is het anders,meisje, de aarde omarmend. Zij, het meisje, heeft zich op de grond gegooid van hetterrein van de stille fabrieken. Plek van verlatenheid waaromheen fabrieken gebouwdzijn, aan de overkant van de stad, aan de overkant van de in naam niet oude havenvan organisch zaagmateriaal. Het meisje. Haar grijpend uitgestrekte armen, haar buiktegen de eeuwige betonplaten gedrukt, die hier alle afstanden tussen de fabriekshallen,hoog opgeschoten onkruid en het water overbruggen. Het op de terreinbodem liggendemeisje perst haar tong zo ver mogelijk uit haar mond, likt het beton. Probeert hetbeton te likken, denkt Animee, tongtaak. Het meisje kreunt, krast met haar nagelsover het hete oppervlak van de stelconplaat. De nagelbrekende hardheid van debodem van de overkant van de stad. Animee verlaat haar kijkplaats in de schaduwvan een door iemand anders voor haar gefantaseerde parasol. Langzaam loopt zijnaar het met de betonplaten vrijende meisje toe. Animee's schaduw wijst de anderekant op. Het meisje trapt zich met haar benen vooruit, beweegt schokkend over degrond. Zei je iets, zegt Animee die van boven neerkijkend dichtbij haar op de grondliggende ontmoetster, iemand die zij tegenkomt, is blijven staan. Spuug mij, gilt devrijster van betonplaten gretig. Ah, zegt Animee zonder enige aanstalten tot spugen

Tjibbe Joustra, Superpop

552

te maken. Ik breng het vocht naar de grond, hijgt het meisje, om uit grijsheid kleurte laten ontstaan. Zo, zegt Animee zo neutraal mogelijk. Cliché's, denkt zeondertussen, sjablonen, hoeveel figuren blijven zich voor altijd laven aan alles watallang afgesabbeld is. Maar ik ben verdomme uitgedroogd door deze eeuwigschijnende zon ben uitgedroogd spuug mij. Zij duwt haar tong opnieuw tegen debetonplaat waarop zij ligt. Kruipt, haar willoos lijkende lichaam met haar benenvooruit duwend, schurend over de ruwe bodem een stuk in de richting waar het terreinineens afbreekt en het water van de haven begint.

Aan de andere kant heeft de stad zich weerloos overgeleverd aan de verdampendezon, kermt het meisje. Bloed, denkt Animee, ik zou natuurlijk ook wat voor haarkunnen pissen. Maar dat zou een ander ook kunnen doen. Animee springt over dewarmte terugkaatsende bodem achter het weer over het beton kronkelende meisjeaan, stroopt haar latexbroek naar beneden, buigt zich voorover, grijpt hetgemillimeterde stoppelige haar van het meisje vast, gaat niet. Schijt geen houvast.Met beide handen pakt ze het heet en bezweet aanvoelendemeisjeshoofd beet, wringthet gezicht naar zich toe, duwt het in haar kruis en laat een krachtig klaterende straalpis los op gezicht, tong, tanden, lippen, huid. Wijdopen neusgaten, ogen. Nat,schreeuwt het meisje verrukt, golden shower. De stad, zegt Animee, heeft behalveveel oppervlakte een uitgestrekt luchtgewelf, onbetreden. Zij laat het hoofd van hetmeisje los. En de vogels dan, giert het meisje. De dingen die vliegen kunnen.Eindeloos hè trut, zegt Animee glimlachend. Zij veegt met de rug van haar hand overhaar schaamlippen, trekt haar latexbroek wringend omhoog. Zij recht haar rug. Ennou het laatste stuk, meisje. Wat is jouw

Tjibbe Joustra, Superpop

553

doel dat niet het mijne is. Het losgelaten meisje klauwt zich, opgewonden klankenuitstotend die niet in taal zijn om te zetten, vooruit naar de rand van het terrein.Animee weerstaat de zon zilverschitterend. Het meisje weet in geen tijd het einde tebereiken, duikt met een kreet van overwinning over de terreinrand, de kadekant, degrens van de betonplaten, de scheiding tussen land en water.

Animee laat haar ogen over een roestbedekt schip gaan dat, dichtbij de plaats waarhet meisje over de rand gedoken is, ligt afgemeerd. Lang geleden zo te zien, denktzij. Demeeste deuren van de scheepsopbouw ontbreken, evenals het glas in de ramen,patrijspoorten. Aan een geknikt soort lier of kraan zwaait een afhangende kabel diein zichzelf eindigt loom op de deining van het havenwater heen en weer, nauwelijkste merken. Echo van verbruikte wind en golven, denkt Animee. Een mooie leidraad.Ze wendt haar blik van het schip af, dat, tenminste hier, verder nergens meer goedvoor lijkt, kijkt naar de stad aan de andere kant van het water.

Doven zonnestralen in water, sissend. Ergens achter Animee lijken kinderstemmenzich een weg naar haar toe te banen. Zij laat haar vingers over de zilveren huid vanhaar hoofd en haar bovenlichaam gaan, tikt even met de nagels tegen haar ringen,bevoelt haar buik. Zij draait zich om, loopt langzaam naar de dichtstbijzijndefabrieksmuur aan het andere einde van het betonplatenterrein. Een stuiterendestrandbal springt plotseling, waar vandaan komend, door haar beeld, stuitert verder.Vanaf het water klapt iemand in een vertragend ritme in haar handen. Animee blijftzonder op een en ander merkbaar te reageren doorlopen en bereikt de muur van hetindustriële bouwwerk, volgt deze tot waar hij onderbroken

Tjibbe Joustra, Superpop

554

wordt door een onverzettelijk uitziende dichte dubbele stalen schuifdeur, roestig,met nagels geklonken. Animee loopt de deur voorbij, komt dan bij een kleinere meteen barstenrijk raam van ondoorzichtig draadglas. Ze blijft staan en opent de deurmoeiteloos, gaat naar binnen. Nee, gaat nog niet naar binnen. Drie kinderen stormendeuropenstotend luidruchtig naar buiten, alsof ze achter deze deur op Animee's komsthebben staan wachten. Animee heeft nog juist de tijd opzij te stappen. Zij kijkt dekinderen na, die een eind verderop zijn blijven staan. Ze steekt haar tong naar henuit, denkt ik weet niets beters te bedenken. Goed of slecht hersenwerk. De kinderenduwen onmiddellijk alledrie hun tong zo ver mogelijk naar buiten en proberen of zezo nog kunnen praten. Dan draaien zij zich om, hollen vreemde geluiden makendweg naar het einde van de muur van de fabriek, in de richting waarin de strandbalverdwenen is. Animee tast, terwijl zij de kinderen zo lang mogelijk blijft nakijken,naar de kruk van de deur, vindt haar, trekt de deur open en gaat de loods binnen.

De deur slaat niet met een dreunende klap direct achter Animee dicht, maar blijftgewoon openstaan. De zon wil haar achternakomen, wordt tegengehouden. Ze blijftstaan. Door een lange rij stoffige ramen hoog boven haar in de nok van de loods offabriekshal valt een diffuus licht naar binnen. Halflicht, denkt Animee. Half licht,echt licht, halfzwaar. Voor de helft duisternis. Nee, ik speur met mijn ogen naarsignalen. Welke. Met tegenzin geeft het binnenste van het bouwwerk zich langzaamaan Animee's ogen prijs, moet zich laten ontdekken. De ruimte is groot, in verhoudingsmal, hoog en heel lang. De vloer is met een dikke laag stof bedekt, en draagt verderalleen, opnieuw, leegte. Behalve langs een van

Tjibbe Joustra, Superpop

555

de korte kanten helemaal aan het einde. Hier kan Animee de vage omtrekkenonderscheiden van misschien al dan niet geheimzinnige voorraden of machines. Enin dit binnenste van het bouwwerk is het warm, erg warm, de lucht is droog engeurloos, alsof hier al heel lang niemand geweest is. Vreemd. Een verlaten ruimtedie waarvoor gediend heeft, vraagt Animee zich af. Ze loopt een paar passen dieperde hal in. Stoot nog juist niet haar voet tegen zoiets als een uit de betonnen vloerdoor het stof omhoogstekende bout. Bedoeld om verplaatsbaarheid teniet te doen,ooit, om iets vast te zetten. Eigenaardig is dat ik mijn eigen voetstappen in het stofop de vloer kan zien maar niet die van de kinderen. Het is zo stil in de fabriek dat degeluiden van buiten, het industrieterrein en de stad, er door worden verdrongen. Enniet andersom dus, dat geluid de stilte verjaagt, constateert Animee. Ergens op devloer, een eind voor haar uit, in het midden van de fabrieksruimte, ontdekt ze eenruitvormige plek helder zonlicht, doorgelaten door een ontbrekend stuk glas in hetdak van de loods. Wanneer je er langer naar kijkt lijkt de lichtplek naar voren tekomen, weg te willen van het liggen op de grond. Met bedachtzame stappen looptAnimee er naar toe. Het licht beweegt in haar ogen mee op het ritme van haar benen.

Mijn deinend lichtzicht. Animee's voeten weten eventueel verdere aanwezige al danniet kleine obstakels op de vloer te ontwijken, ze bereikt de plek van licht, die gewoonop de vloer blijkt te zijn blijven liggen. Zij stapt er op, kijkt omhoog. De zon priktin haar ogen. Met een ruk wendt Animee haar gezicht af, staat in het donker omringddoor ordeloos bewegende vuurbollen. Alleen op mijn door de zon getekende eilandmidden op het door het meisje zo belikte

Tjibbe Joustra, Superpop

556

beton. Animee spert haar ogen wijdopen, laat haar blik opnieuw door de legefabrieksruimte dwalen. Geluidloos doven de vuurbollen in het halfduister.

Wanneer het licht zijn oorspronkelijke diffuusheid lijkt te hebben teruggekregen,ontdekt Animee dat zij niet meer in het midden van de verlichte ruit staat. De zonreist door verlatenheid. De zon begiet mij met schitterend licht, roept Animee opeenszo hard ze kan. De zon moet. Ik voel mijn stembanden branden, mijn hart klopt inmijn keel. Het geluid van mijn schreeuwstem slaat zonder echo of galm neer bij hetstof op het beton van de vloer, onderkant van een lege ruimte. Leeg? Ik vul de straatmet feestelijkheid. En hier. Animee's bedachte glimlach tegen de buiten uitsluitendemuren. Een ongezien geluid achter haar doet haar in een reflex omkijken. Zij zietdat de openstaande deur waar ze door naar binnen is gekomen blijkbaar tegen dedeurpost gezwaaid is, door de wind, tocht, een onvoelbare wind, want Animee voeltniets, ziet niets, niemand. De deur is nog niet helemaal uitbewogen. Zij, de deur,neemt ongeveer de positie in die ze had toen Animee er langs glipte. Afsluiting dietoegang geeft. Tot. De deur is de poort van het ondiepe schiereiland van zonlicht datvan buiten naar binnen steekt, denkt Animee. Er achter ziet zij het overbelichtefabrieksterrein. Buiten liggen aan beide kanten van het water de stad en de tegenstad.

Opstuiterende strandbal, zwemmend meisje, waterversierend. Lik de waterspiegel.Ik laat een lege fabriekshal met uitzicht vollopen. Animee draait de deuropening haarrug toe, stapt van de zon, haar eiland, af. Zij begeeft zich in de lengterichting van dehal naar het uiteinde, waar donkere onderdelen van afgedankte machines of wat hetook zijn zich aftekenen. Een

Tjibbe Joustra, Superpop

557

twijfelachtige maar goede omschrijving, hier, denkt Animee. Naarmate zij dichterbijkomt krijgen de dingen meer vorm. Neemt de vorm van iets toe hoe dichter je er bijkomt, dan zal omgekeerd, wanneer je je er vanaf beweegt, de vorm van iets afnemen,tot er helemaal geen vorm meer is. Bestaat iets alleen uit vorm, dan zal het dus, alsde afstand maar groot genoeg is, niet meer bestaan. Ga je weer terug, dan kunnenevengoed vanuit het niets de dingen voor je opduiken, vorm krijgen, meer vormenkrijgen, tot deze allesoverheersend je de weg versperren, je tegenhouden of dwingeneen andere weg te kiezen. Animee gaat langzamer lopen. Het lijkt wel of de warmtezich in deze hoek van de fabrieksruimte nog eens extra samengetrokken heeft.Vreemder nog is dat mijn voetstappen zich op de grenslijn van het hoorbare begeven.Wat is hier ergens dat het geluid uitzuigt tot een lege schil van stilte. Met een scherpeklap die een geluidsnaald met lichtsnelheid dwars door de ruimte stoot, slaat de deurvan Animee's binnenkomst ver achter haar dicht. Onmiddellijk daarna heeft de stiltezich weer hersteld, machtig. De macht van geen geluid. Animee staat stil. Langzaamkijkt ze om zich heen, achter zich. Een gevoel van eindeloos peinzende ogen gerichtop haar rug, schouders, draait met haar mee wanneer ze ziet dat de deur nog gewoonopenstaat.

Wat maakt het ene gevoel dat je niet alleen bent, wanneer je denkt dat je alleen bent,anders dan het andere gevoel dat je niet alleen bent. Ontkomen kan door jebijvoorbeeld snel een eind te verplaatsen, zweefvoeten. Met ingehouden adem rentAnimee over de volle lengte van de lege fabriek. Zij probeert haar eiland van lichtop een lijn te houden met het schiereiland van de deur en haarzelf. Ik ben de golf dieover leegheid spoelt, denkt ze, steeds dezelfde zin herhalend,

Tjibbe Joustra, Superpop

558

herhalend.Met ontsnappende adem stoot Animee de zin, de zinnen, tenslotte uit haarmond, de taal loslatend vanuit haar binnenste, vanonder de huid. Zij springt, dringtde ruimte boven haar binnen, maakt een radslag, staat even op haar handen. Dichtewolken stof stijgen in haar spoor op, vertroebelen de lucht. Alles onderstebovenbehalve zijzelf. Animee komt op haar voeten neer, ontkomen aan de ogen van haarfantasie. Niet kijken naar maar naar gekeken worden.

Animee is nu dichtbij het uiteinde van de hal gekomen.Wachten de vergetenmachineshier op een of andere kans om de herinnering aan de ruimte van de fabriek weer overte nemen? Animee, die is opgehouden met het steeds maar herhalen van dezelfdezin, bekijkt uithijgend de zwijgende silhouetten die in slagorde met verborgen ogenlijken te staren naar het eiland van de zon, en verder, het schiereiland van de deur.Verzin jezelf in een lege ruimtemet aan de kant geschovenmachinerie, denkt Animee,verzin jezelf. Of wat zijn het nu eigenlijk voor dingen. Ze vermaant zich en gooithet laatste gewicht van de loze ruimte van het halve licht en het halfdonker met eenzo definitief mogelijk gebaar van haar schouders af, loopt vastbesloten op de voorhaar oprijzende muur van onduidelijkheid af.

Niet wat ik dacht, denkt Animee wanneer zij het einde van de ruimte bereikt heeft.En geen stof hier, alles lijkt er pas neergezet. Ze steekt haar hand uit naar een voorhaar opgedoemd iets, een boogvormig onderdeel waarop een lachende en eentreurende clown geschilderd blijken te zijn. Op haar hoede loopt Animee langzaamverder langs het front van eigenaardigheden, dat zich pas van dichtbij gezien aan hetschaarse licht prijsgeeft, zich raden laat. Bontversierde

Tjibbe Joustra, Superpop

559

stokken, touwen, palen, tonnen in vele soorten en maten, een wit met geel gestreeptopgerold pak, stapels hout, houten banken, bergen strooisel, kooien en traliewerk,balen hooi, beschilderde panelen, lachspiegels, zwepen, messen, suspension hooks,glinsterende kostuums, blaasinstrumenten, trommels, een puntmuts met sterren, eenhoge hoed. En nog veel meer, denkt Animee, iemand in haar hoofd nazeggend dieniets anders dan dit kan zeggen. Ze pakt de hoge hoed en zet hem op. Dames enheren. Meisjes en jongens en huisdieren. Wij stellen je voor. Animee's stem rolt doorde langgerekte leegte van de fabriekskosmos onder de stilte door, over de stilte heen.Duwt het laatste zwevende stof opzij, overspoelt het zonneëiland. Hooggeëerd publiek.De grootste show. De zilveren uitdaagster. Zij trekt een degen ergens uit de uitstallingvandaan, spietst deze voor haar uit, springt op een grote gestreepte ton met zonnen.Ik, met het mes van Fatala, nee van Animee, roept zij, met de degen de lucht bovenhaar hoofd aan flarden rijtend. Animee springt van de ton, priemt de degen voor zichuit, baant zich een weg door de opslag heen. Tot zij ergens in verward raakt, ergensachter blijft haken, haar evenwicht verliest, struikelt, naar beneden rolt, van de bergvan verrassingen aftuimelt, tegen de achtermuur van de fabriek terechtkomt. Die hierbestaat uit een deur zoals die waardoor Animee naar binnen is gekomen, en die,wanneer zij er tegenaan valt, moeiteloos naar buiten toe openzwaait. Wie heeft hetstof verjaagd of is na het stof gekomen. Onmiddellijk stort het licht zich door dedeuropening de lege ruimte in. Animee buitelt naar buiten, komt languit liggend ophaar buik op de betonplaten van het industrieterrein tot stilstand. De hoge hoed roltnog even door, totdat beweging niet bewegen wordt. De degen houdt zij nog steedsin haar hand geklemd. Natuurlijk klopt

Tjibbe Joustra, Superpop

560

ook dit niet: er is niets dan niets, dan Animee die op haar buik op de grond ligt,teruggevonden door de zon.

Wie jou vindt. Animee schudt haar hoofd, haar gedachten vallen terug op hun plaats.Een meisje kijkt lachend op haar neer. Zij draagt een nauwsluitend zilveren pak metstralende zonnen dat alleen haar gezicht vrijlaat dat zij op dezelfde manier beschilderdheeft. Licht. Op haar hoofd heeft zij een hoge hoed. Hoi, zegt het meisje, de hoedmet een zwierige buiging afnemend en weer opzettend. Animee probeert het gezichtvan het meisje thuis te brengen. Het lukt haar niet. Jij ook, hallo, groet ze haar daarommaar alvast in gedachten terug, intussen proberend datgene wat herkenning voorkomtuit de weg te denken. Het meisje lacht haar tanden bloot in de zilveren hemel vanhaar gezicht. Ben jij ook een van de groep, vraagt zij aan Animee. Eh de groep zeije, weet Animee uit te brengen. Wie wat. Welke groep. Waar ben ik. Ze wil eenzwijgende gedachte tot spreken dwingen. Het meisje steekt een been omhoog, legthaar voet in haar nek, zonder de hoge hoed van haar hoofd te stoten. Animee roltzich op haar rug, springt overeind, hee. Wie ben je. Zij pakt het op een been staandemeisje bij haar schouders, draait haar met haar gezicht naar de zon, het water en destad, die er alle drie nog of weer zijn. Ze denkt het hart van het meisje te voelenkloppen, haar bonzende bloed. Ergens op de waterspiegel die het terrein waarop zezich bevinden van de stad scheidt, ziet Animee een strandbal drijven. Wiens gezichtwordt weergegeven, zegt het meisje, zacht. Zij laat haar omhooggestoken been weerzakken. De huid van de bodem is beton, hier. De huid, gaat het meisje verder, dehuid van stenen, muren. Tegenover de huid staat de ruimte en in beginsel de leegheid.Nou ja, leeg, denkt Animee. De

Tjibbe Joustra, Superpop

561

huid is de bekleding maar laat altijd iets zien van datgene wat eronder zit, zegt hetmeisje. Zij haalt de hoge hoed van haar hoofd, zet deze op een van de betonplatenvoor hen neer. De zon maakt er meteen een schaduw bij.

Langzaam trekt het meisje de kap van haar pak van haar hoofd, dat gladgeschorenblijkt als dat van Animee, en verder, haar lichaam weerstaat en weerkaatst de zon inverblindende spiegelglans. Animee sluit haar ogen, wendt haar gezicht naar de zon.Wie bedenkt haar evenbeeld, haar bijna spiegelbeeld wanneer het al niet voor haarbedacht is. Animee laat haar hoofd weer zakken, opent de ogen, ziet dat het meisjenaar haar staat te kijken. Ze kijkt terug en samen laten ze hun ogen over elkaarslichamen glijden. Animee constateert nu nogmaals dat zoals het meisje zich hier aanhaar voordoet ze helemaal bedekt is met stralende zonnen op een zilveren ondergrond,zilver, als zijzelf. Wat mag het betekenen. Het maakt me niets uit. Het meisje strekthaar handen uit naar het glanzende lichaam van Animee. Hoi, zegt zij opnieuw. Hoi,zegt Animee. Ontmoeting in de zon die de stad laat vollopen met zomer. Het meisjeschiet in de lach.Meen je dat nou, wanneer je zoiets zegt, of zeg je het ergens andersom. Ik wil de stad in een lege ruimte vangen, met kakelbonte kunsten en halsbrekendetoeren vullen, geen vraagstukken maar waagstukken. Dan ben je dus toch van degroep, concludeert het meisje. Dacht ik direct al wel, alternatieve metal girls, hetandere van een keuzemogelijkheid. Overbrug de binnenruimte en kom weer buitenuit. De meisjes raken elkaar tegelijk met hun vingertoppen aan. Gevoel springt over.Wat meer? Animee wendt haar gezicht van de zon af, opent haar ogen. Wanneer zijom zich heen kijkt is het meisje nergens te zien. Wel is er natuurlijk nog steeds deruimte die zich trots uitstrekt tot aan de rand van uitzicht.

Tjibbe Joustra, Superpop

562

Op het water wordt door een pont die niet overvaart maar langs vaart eenronddrijvende strandbal naar de andere kant gedreven, waar het stadsstrand wachtdat veel verderop ligt. Het druipnatte hoofd van een weer opgedoken zwemmendmeisje verschijnt nieuwsgierig glurend boven de kaderand, niet ver van het afgemeerderoestige schip, dat zo alsnog even terugkeert. Om de hoek van de fabriek klinkt hetgelach van kinderen die niet weggaan voor ze uitgespeeld zijn, hoewel ze nergenszijn te zien. Verder stilte, zomermiddag. Wie aait de grond die de muren draagt tothij barst.

Ja, deze was dus van mij. Bezitterig wil Onnono de steen die precies tussen Fatalaen hem in ligt met de kop van zijn stratenmakershamer naar zich toe halen. Fatalaspringt op, een van haar kniestukken valt van haar knie, zegt Onnono, alsof hij detekst opleest van de steen waarop Fatala nu haar voet zet. Wanneer jij dus denkt datik met jou in discussie ga over van wie deze steen is, zegt zij, dan heb je het goed.Dan heb je het fout. Ze bukt zich razendsnel, grist de steen onder haar voet vandaan.Bergt hem veilig op in de straat. Jammer voor de steen, zegt Onnono terwijl hij desteel van zijn hamer in het zand steekt. Deze plek was beter geweest. Dat is danjammer, voor jou. Fatala richt zich weer op. Weet je trouwens dat ik Jansen nog bentegengekomen, zegt Onnono. Oh nee, zegt Fatala. Oja, ik werd opmijn fiets ingehaalddoor iemand die naast me bleef rijden, of noem je het dan anders, inhalen, voorbijrijden, nou goed. Ik hoorde dat die iemand opeens iets zei dat klonk als Kleuren VanEenMuurbloem Straatbeeld. Toen ik opzij keek was het natuurlijk Jansen, die daarnazei dat hij Ojanja nog was tegengekomen, en dat die tegen hem gezegd had dat hijzijn draagbare tekstverwekker schijt tekstverwerker tegen een enkele reis waarheenzei hij niet,

Tjibbe Joustra, Superpop

563

geruild had. Jansen, zei ik toen, wat vertel je me nou. Maar hij ging er alweer vandooromdat hij haast had, omdat hij met iets bezig is wat hij ons nog wel zal vertellen,misschien. En weg was hij. Onnono kijkt naar Fatala of hij een reactie van haarverwacht. Die komt. Hee, roept zij, wij zijn door onze stenen heen, hebben jullienog. Ja hoor wij hebben nog en wij zijn nog, galmt Totala terug. Tevredengesteldmet dit antwoord laat Fatala zich in het koele zand vallen. Zeg, begint Onnonoopnieuw tegen haar, weet jij hoe laat de nacht begonnen is vannacht. Met eennadenkende uitdrukking op haar gezicht hult Fatala zich in zwijgen. Kleur,straatbeelden. Muurbloem, nachtbloem.

Volgens mij, zegt Onnono nadat ze een tijd niets doend gezwegen hebben, staat eriemand op de brug naar ons te kijken. Hij gebaart met zijn hoofd in de richting vande brug, die in het verlengde van de straat ligt die de gracht en de straat langs degracht kruist. Fatala tekent met haar hamer een pijl in het zand. Waarheen de pijlwijst, denkt zij, nogmaals. De nacht heeft zich uitgestrekt over de stad, het gewichtvan het duister. Op de straathoek heffen Fanata en Labarbra het lied van dealtijddurende stratenmakerij aan. Totala, die is opgesprongen van zijn werk, zwaaitmet zijn hamer als met een dirigeerstok. Fatala weigert om er naar te kijken. Ik tuurvanuit het licht van de stratenmakerslampen naar de brug in het donker over de grachtin het donker. Nou, goed, zegt Onnono, ik geloof dat ik me vergist heb. Hij trekt zijnhamer uit het zand, slaat er zacht mee tegen zijn hoofd. Fatala tuurt naar de verlatenbrug. De tussenkant waarover je oversteekt, van de ene kant van de gracht naar deandere. Ik ben, hoort zij opzij van zich de stem van Animee, de keuzemogelijkheid.Ik ben de stratenmakersmeid hee hee,

Tjibbe Joustra, Superpop

564

roepen de anderen behalve Fatala met haar mee. Nee, denkt zij, de nacht doorstokenstrek ik mij uit op de bodem van zand, van fris geel zand, vlij mijn lichaam tegen deaarde, vrij met de stad. Fatala zucht, blijft zitten waar zij zit.

Makersmeid van straten. Vanuit haar ooghoeken ziet Fatala Onnono met zijnhamersteel het zand vol schaduwgaten prikken. Fatala schudt haar haren. Onnonostaat op, slentert jonglerendmet zijn hamer naar de hoek van de straat waar de anderenbezig zijn de straat aan de straat die over de brug heen loopt, aan te passen. Fatalaziet hem het roodwitte stratenmakershek beklimmen. Weet je, hoort zij de stem vanhaar tweelingzus zeggen, wij zouden vannacht eens een straat moeten maken die aangeen enkele andere straat vastzit, een straat dus die nergens anders naartoe leidt dannaar zichzelf. Wat denk je, zou zo'n straat nodig zijn in de stad, zegt Totala. Nodignodig, zegt Animee, nodig is natuurlijk wel het laatste dat iets zou moeten zijn, hoeonnodiger hoe liever lijkt mij. Vraag het maar aan het meisje met de zonnen. Vraag,zegt Labarbra, wie is dat. Nee anders, heb ik bijvoorbeeld deze hamer met zijnhardnekkige kop van staal nodig om de ene steen na de andere in deze straat vast tehameren. Los je eigen raadsels op of probeer het zonder, antwoordt Totala. Heb ikhet meisje met de zonnen wel werkelijk gezien, en waar, vraagt Animee zichzelfondertussen af. En wat is de betekenis van iets als iets niet werkelijk is, niet echtgebeurd is, maar je het toch bent tegengekomen. Dit stratenmakershek is andersuitstekend geschikt om op te zitten als dit in de enscenering zoal van pas komt.Onnono klopt zich terwijl hij op het hek gaat zitten volkomen onnodig met de steelvan zijn hamer op zijn borst. Hangt de hamer daarna met de kop achter de fietskettingom zijn nek voor zijn buik. Fanata

Tjibbe Joustra, Superpop

565

gooit haar hamer neer, staat op, slentert naar het hek toe en gaat naast Onnono zitten.Een stad met een dwaalhof van straten die een gesloten systeem in zichzelf vormen,zonder einde, zonder begin. Geen ingang en geen uitgang. Fatala duwt deze gedachtedie geen gedachte van haarzelf is, die dus eigenlijk geen gedachte meer is, van zichaf en zichzelf omhoog. Het zand blijft aan haar billen kleven. Het doolhof sluit zijndoel in zichzelf op.

Fatala loopt naar het punt aan deze kant van de gracht waar gracht, straat en brugelkaar ontmoeten. Hier staat een groot pak stenen, bijeengehouden door ijzerenbanden, te wachten om in de straat verwerkt te worden. Volgens mij is het absoluutoninteressant om vragen aan jezelf te stellen wanneer je niet van plan bent er ookzelf een antwoord op te vinden, zegt Animee vanaf haar plek de straathoek aan dehuizenkant. Geboeide blokberg van stenen, denkt Fatala. De vragen stellen zichzelfwel, je moet alleen openstaan voor de antwoorden. Fatala loopt om het pak stenenheen naar de kant van het water. Ja maar die komen toch niet vanzelf naar je toe, deoplossingen, die zal je dus wel moeten gaan zoeken. Kut, zegt Fatala. Ze weet nogjuist te voorkomen dat zij over een in een donkere hoek naast de stenen liggendslapend meisje struikelt. Daarvoor maken wij de straat dan toch zeker. Slapendmeisje? Onnono en Fanata maken al enthousiaste ik droom geluiden, terwijl ze elkaarvan het stratenmakershek proberen te duwen. Fatala bukt zich. Stond jij daarnet opde brug. Het meisje zegt zonder haar ogen open te doen je vindt mij hier maarmisschien vind je me ergens anders opnieuw. De vage glimlach om haar lippen doetFatala besluiten zich weer op te richten en niets terug te zeggen.

Tjibbe Joustra, Superpop

566

De dagen die de lente dragen, roept een beneden langs de gracht, van wier water langgeleden een alcoholisch genot gebrouwen werd, zodat haar naam dan ook gelijk isaan hen die het brouwden min het alcoholisch genot zelf, fietsend meisje omhoog.Na een jubelende lach vol zinsbouw gaat zij over op de dag van vandaag de juistetijd en vervolgens op de vooruitzichten voor morgen tot enmet overmorgen plaatselijkzon en plaatselijk geen zon. Het meisje fietst de hoek om. De huizen gooien hunschaduwen uit over de gracht. Neem een bouwwerk, geen woning vol figuren, volbinnengedrongen geluid en licht, stadsgeluid en zonlicht, door warmte beslopen.Labarbra loopt over de dakloze zolder naar de achterkant van het voormalige pakhuis.Een zolder zonder dak is nog steeds een zolder, de zon kijkt op mij neer, denktLabarbra. En de stad ziet mij. Ben ik buiten of binnen. Wanneer houdt het op. Zetrekt met haar middelvingers haar mondhoeken uit elkaar, duwt met haar wijsvingershaar onderste oogleden omlaag, steekt haar tong uit of ze haar uitspugen wil.Waaraanik mij spiegel. Met uitpuilende ogen, tong buitenmonds, ik groet je. Labarbra gooithaar hoofd in haar nek, springt naar beneden.

Door het openstaande zolderluik komt zij op de er onder liggende verdieping terecht.Stof of bouwgruis wolkt op. Door haar knieën verend komt Labarbra op de vloerneer. Ze trekt haar vingers van haar gezicht. Met haar neus nog steeds naar deachterkant van het pakhuis gericht, loopt zij over de stofbedekte vloer tot ze de plaatsbereikt heeft waar de kont van het pakhuis was. Labarbra kijkt door de muurlozeachterkont, -kant, uit over de onder haar liggende binnenplaats. Klein binnenplein,mijn pakhuisgat. Geen opslag van gedachtegoed. Labarbra draait zich om, duwt haarbillen

Tjibbe Joustra, Superpop

567

naar achteren, trekt haar fantasiejurk op en haar slipje naar beneden. Zij wiebelt zoeven met haar achterste heen en weer in de open achterkant van het pakhuis, voorde binnenplaats. Heeft Fatala niet iets gezegd over een situatie als deze, denktLabarbra. Een meisje in een spiegelbeeldig gewezen pakhuis gaat mij onmiddellijknadoen. Yes, my ass, deep insertion, belly bulging, giechelt zij opgewondenrubricerend in haar eigen taal. Een meisje aan de andere kant van de binnenplaatsknijpt haar ogen tot spleten, turend. Een vriendin of zus naast haar fluistert haargeheimen in het oor. De beide meisjes draaien hun hoofden naar elkaar toe, zoenenelkaar, tongkronkelend, gulzig. Nog weer een ander meisje, aan wat van hieraf geziende overkant van de binnenplaats is, zit verveeld uit het raam hangend in haar neuste peuteren. En zij kusten elkaar zo vurig, roept ze treiterig naar de vrijende meisjes,dat de rook van mijn verveling bijna oplost. Hierna gaat zij verder met uit het raamte hangen, snotvretend.

Hoeveel overkanten heeft een binnenplaats. Hof, lokkende lippen op eeneeuwigdurende zomerdag. Labarbra buigt haar hoofd zo ver naar onderen dat zijonder haar kruis door kan kijken. De stad ligt op een luchtblauw bed. Labarbra trapthaar naar beneden gestroopte slip van haar voeten, spreidt haar benen. Haar harenvegen bij het bewegen van haar hoofd over de vloer stof. Zij steekt haar middelvingertot aan de huig in de mond, trekt hem er weer uit. Ik duw hem met een vloeiendearmzwaai tot aan het laatste kootje in de gulzig naar buiten gestulpte opening vanmijn aars, denkt Labarbra, maar ik doe het nog niet. Geleed voorlid van de hand,mijn aarsmond. Met haar vrije hand trekt ze haar bilnaad zo wijd mogelijk open.Split. Opnieuw wiegt Labarbra met haar kont boven de binnenplaats heen en weer.De stad vanonder mijn

Tjibbe Joustra, Superpop

568

kruis door gezien, mijn schaamlippen zoenen de top van een uitgestoken dakpunt.Het gat, mijn kittelaar geprikkeld door niets dan lucht.

In de open ruimte van de binnenplaats buitelen stemmen giechelend om elkaar heen.Labarbra probeert de zon in haar kruis te vangen. Op te zuigen in mijn kut of kont.Maar zij staat daarvoor niet op de goede plek, te hoog, de zon. In mijn gedachtenduw ik nu eerst een grote drol naar buiten en dan mijn hele vuist naar binnen, assfisting, in werkelijkheid heb ik daar nu niet echt zo'n zin in. Na met haar vingerronddraaiendwat langs de rand van haar sluitspier gestreken te hebben, duwt Labarbrahem in een keer naar binnen en beweegt een paar maal op en neer, steeds bijnahelemaal er uit, dan weer diep naar binnen. De kont is de uitgang van het huis, denktLabarbra. Trekt met een plopgeluid haar vinger uit haar anus, richt zich op, trekt haarfantasiejurk naar beneden, bukt zich weer. Raapt haar slip op van de vloer, brengthet stuk textiel naar haar mond, zet haar tanden erin en laat het los. Hoor hoe stof totgespreksstof wordt, zegt zij met op elkaar geklemde tanden. Ze haalt de slip weeruit haar mond, en zwaait er bedachtzaam evenmee in haar hand heen en weer voordatzij haar op de zoldervloer laat neerkomen, weer aantrekt.

De noodzaak van een pakhuis teruggebracht tot muren die de vloeren dragen, dakloos.Wanneer buiten en binnen in elkaar overlopen. Labarbra maakt de gedachte niet af.Ze loopt naar de voorkant van het pakhuis, daalt door het gat van de trap langs detrap af naar de verdieping er onder. Hier zou ik het begin van de verbouwing van hetpakhuis tot woonhuis moeten kunnen zien, in de vorm van nou ja

Tjibbe Joustra, Superpop

569

noem maar op, denkt Labarbra. Natuurlijk zie ik het ook, de kont is dicht. Een muurvoor de zon. Zij wendt zich naar de voorkant van het bouwwerk, de deurlozelaadopening. Ze loopt er naar toe, constructiematerialen ontwijkend. In de gapendelaadopening blijft zij staan. Voor en onder haar ligt opnieuw en nog steeds de gracht.Daarachter, aan de overkant, een bomen omzoomd klein plein, waar de heren marktvierden, en daar weer achter een bouwsel dat vanuit de geschiedenis overzee tot hierkwam. In de gracht ligt een boot vol water. Onder de bomen van het plein maakt eenjongen een stilleven van een fiets, een gitaar en nog iets. Hee Labarbra. Labarbralaat haar blik terugvallen tot aan de straat langs de gracht aan haar voeten. Jansen.Hoi Jansen. Schoonheid In Een Gedroomde Dubbele Deur. Jansen, die blijkbaar zijnhand al naar haar opgestoken heeft, slaat doorfietsend de hoek tegenover de brugom.Weg Jee, denkt Labarbra, maar snap ik er nog wat van. Ze trekt haar fantasiejurkwat verder naar beneden over haar borsten. Denk er een tussen en ik ben een drietieter,borsten, laaf je. Boomomzoomd. Vlak voor haar hangt het touw van de hijsbalk vanhet pakhuis, dat om de een of andere reden is blijven hangen of er weer hangt, roerloosnaar beneden, eindigend in een knoop ter hoogte van haar voeten. Geen koord totleidraad als in een verhaal waar je je misschien ten onrechte aan vast kunt klampen,bij het handje of de neus laat nemen. Hee joh, roept Labarbra langs het touw heennaar de jongen op het kleine plein aan de overkant in de schaduw van de bomen. Dejongen kijkt zowaar op, zoekend. Hij ontdekt Labarbra in de laaddeuropening vanhet onteerde pakhuis. Hij lacht naar haar, ziet hoe zij met een gul weer optrekkenvan haar fantasiejurk haar buik en borsten voor hem ontbloot. Labarbra's verzonnenderde tiet valt voor zijn ogen omlaag. De jongen wijst uitnodigend op zijn stilleven.

Tjibbe Joustra, Superpop

570

Nee jongen, dat van die tiet drie is voor jouw rekening. Je stilleven ook,vanzelfsprekend, ja, denkt Labarbra. Die derde tiet zou trouwens tegelijk zowel delust versterken als het aanzicht schaden. Vreemde combinatie. Zij heeft haar lippenmet de laatste woorden latenmeebewegen. De jongen houdt met een aangedikt gebaarzijn hand achter zijn oor. Labarbra stapt naar achteren en springt naar voren. Zijgrijpt het touw van het pakhuis, laat zich omlaag glijden tot aan de knoop, laat hettouw los, springt op de stenen van de straat langs de gracht. Zij loopt naar de brugover de gracht tegenover de straathoek, op de hoogte van de hoek van het kleineplein aan de overkant. Labarbra steekt de brug over. In het uitzicht van de voorkantvan het pakhuis loopt ze naar de jongen toe. Hoi, zegt hij tegen haar, van dichtbijeen beetje verlegen lachend een punt aan zijn stilleven sabbelend. Hoi, zegt Labarbra.In het straatschap van de stad, in dit voorbeeld de rand van een plein, vindenvoortdurend ontmoetingen plaats, die, even voortdurend, weer door andere vervangenworden. In de tijdsduur van het tegenkomen, kennis maken, verleid ik de jongen mijte beschilderen met de gapende laaddeuropening van het pakhuis aan de andere kantvan de gracht als oog, mond. Gezicht, street facing, het beeld als werkelijkheid.Verleid, hoezo, zegt de jongen, terwijl hij het onbegrijpelijke van zijn stillevenverwisselt voor iets anders onbegrijpelijks.

Straatgezicht, buiten de doos, lege denkdoos, literaar. Raar gezicht is, raar is wiegeen tekst leest maar een schrijver. Klopt, denkt Onnono, ze lopen natuurlijk lekkerderachter een schrijver aan dan achter een boek, en hoe kolossaler de schrijvende géantRiese giant is waar ze achteraan draven hoe kleiner de dwergen. En omgekeerd bijkleine reuzen

Tjibbe Joustra, Superpop

571

kaboutergroei, alleen, wie leest er nu nog. Maar weg met deze denkdoos. Hij gooitde lege doos, die blijkbaar ooit in het water gelegen heeft, met daarop op de bodemde tekst van straatgezicht tot en met schrijver, die er door een onbekende in eenslordige hand op is geschreven, uit het glasloze raam boven het braakliggende terreinachter het hotel. Dit hotel heet groot hotel, heeft verder een nogal vreemde naam enligt recht tegenover de pik het monument van het land in het midden van de stad. Dedoos valt op het stuk grond dat uit gele zandduinen met neiging tot verstuiven bestaat,met er tussen hier en daar plukken stoffig groen. Middenin ligt een gedeeltelijkopgedroogd klein meer. Hier heeft een stuk stad gestaan, denkt Onnono, dat isopgevreten door steengrazende stadsvreters. Hee ik geloof dat ik daar een konijn ziezag mooi. De doos is op haar kop op de grond beland, daarmee haar leegheidverbergend, niet de erop staande tekst. Maar die is van deze afstand toch onleesbaar.De zon schijnt om de doos heen en laat het zand knisperen van droogte. Nee, het waseenwilde kat. Onnono volgt de tocht van de kat over het duinachtige terrein. Plotselingis het beest verdwenen. Zoekend laat Onnono zijn ogen over het braakland gaan dataan een kant wordt afgesloten door een bouwwerk als een bak vanmuren, muurdoos,aan de andere kant aan een smalle drukbelopen straat grenst en aan het einde ophoudtbij een gracht. Onnono bekijkt achtereenvolgens de blinde muur van de muurdoos,de vele voorbijgangers, auto's, fietsers in de straat, en dezelfden langs de gracht.Boven de huizen aan de andere kant van de gracht, bijna precies in het verlengdevan het braakliggende terrein, steekt een toren met bijna dezelfde naam als de laagstewindrichting schaamteloos maar toch de lucht in. Boven de blinde muur van demuurdoos is een andere toren te zien van wat volgens niet te controleren

Tjibbe Joustra, Superpop

572

geruchten het oudste bouwwerk van de stad is of is geweest. Mooi toch, denktOnnono.

Dit is het grootste stuk duinlandschap in het midden van de stad, stelt Onnono evenlater vast, zandzicht. Kijkend naar een blinde muur. Een doos voor de zon. Hetbraakliggende terrein maakt stilte, overstroomt de straat en de gracht metgeluidloosheid. Onnono probeert het geraas van de stad weg te denken, dat integendeelnu veel nadrukkelijker op de voorgrond gaat treden. Zo hoort hij bijvoorbeeld dateen meisje en nog een ander meisje elkaar onder een boom langs de gracht luidruchtigtegenkomen, zich in schaduw hullend elkaar proestend beurtelings met hun vuistenknallend op de ogen slaan, face punching. Alsof ze niets anders te doen hebben, slatoe. Moet dit aantrekking of afstoting verbeelden. Misschien beide. Zie ik het alleenmaar omdat ik denk dat ik het zie, en denk ik het geluid er bij, dat in werkelijkheidde hindernis van de straat en het duinlandschap niet weet te nemen, vraagt Onnonozich af. Hij doet zijn ogen dicht, probeert het zo opnieuw. Uit de onontwarbaresamenklank van de geluiden van het middelpunt van de stad valt niets afzonderlijkste destilleren. Hij doet zijn ogen weer open, ontdekt dat er helemaal geen meisje ennog een ander meisje te zien zijn, en dat de schaduw van de door hem uit het raamgegooide doos geluidloos meedraait met de zon. Dit laatste is het bewijs van hetbestaan voor de doos vol leegte, denkt Onnono. Met mijn gedachten zal ik mijwapenen. Wanneer het hotel helemaal gesloopt zal zijn, strekt het landschap vanzand zich uit tot aan het midden van de stad. Ik zet de zon middenin de lucht, en mijnellebogen op de rand van een glasloos raam. Onnono leunt op zijn gemak uit hetkozijn, tuurt over de stadsduinen. Hij ontdekt al gauw een nieuw

Tjibbe Joustra, Superpop

573

meisje dat langs de muur van de muurdoos sluipt, haar blote voeten tastend in hetzand. Is zij gekleed in wetlook of is het wat anders. Het meisje strijkt met een handlangs de muur die natuurlijk de warmte van de zon heeft overgenomen. Zij kijktomhoog, naar een plek ergens naast Onnono. Haar ogen duwen de dag vandagelijksheid terug, haar mond gevormd door gulzige lippen.Waarom, denkt Onnono.Hij schraapt zijn keel. Ik ben de sloper van het hotel, ik ben de maker van plaats.Maar het is niet zo. Hij grinnikt. Natuurlijk lacht het meisje eindeloos terug. Zeverlaat de muur, springt met gracieuze sprongen die haar lange sluike blonde haarachter haar laat meegolven over de zandheuvels naar het kleine meer. Onnono zietnu dat het meisje is blijven staan, zich uitrekt. Zij laat haar handen even over haarlichaam glijden. Herhaalt dit. Plotseling kijkt zij Onnono recht aan, lacht geluidloos.De stad bonst onopgemerkt in Onnono's oren. Ook onopgemerkt maar welgeregistreerd blijft de passage, het voorbijgaan, van een reusachtige donkerviolettebus. In stilte, ergens net in of buiten beeld, op de rand, van het ene verdwijnpunt naarhet andere. Een koele wind steekt op en gaat weer liggen.

Het meisje spreidt haar armen, laat zich zonder haar val te breken plat voorover opde grond vallen. Zij rolt zich om en om en om en om door het mulle zand naar hetwater van het meer. Het zand maakt van haar een zandmeisje, de modder langs deoever een moddermeisje. Onnono ziet dat het meisje haar hoofd helemaal in demodder onder duwt, head dunking, het er weer uittrekt, opspringt en door de spiegelvan het meer duikt. Uitzicht op onhoorbaar water. Moddermeid, zomermeisje,ontmoeting. Onnono schudt zijn hoofd, gedachten vallen over elkaar heen. Verstrooidkijkt hij

Tjibbe Joustra, Superpop

574

op, probeert te ontdekken wie deze zin heeft uitgesproken. Dan begint hij te denkendat het van de kant van het kleine meer in het duinlandschap kwam. Waarvan hijweet dat dit niet zo is. Kloten.

Onnono ziet de wilde kat de lege doos bespringen, richt zich op van het kozijn, draaitzich om. Het donker hurkt voor de zon onder het dak. Hij probeert na het felle lichtvan buiten zijn ogen te laten wennen aan de schaduw binnen. Of is het geen schaduw,nee, natuurlijk is het schaduw. Hij loopt van de raamopening achter hem vandaan,dieper het verlaten hotel in. Steengruis knerpt onder zijn voeten, stof dwarreltonzichtbaar omhoog. Schijt wat is het hier heet, een soort hitte van lucht die al heellang niet ergens anders geweest is, denkt Onnono. Meisje modderbad, denkt hijverder, koele waterspiegel, glas van water, waterloos raam, spiegel van uitzicht.Doos. Het meisje doorweekt in een koel spuitende fontein. Onnono zucht.

Wie zucht terug. Onnono blijft onbeweeglijk staan, scherpt zijn oren. Doorprik methet verstand, het scherpste gehoor, geluidsbellen, denkt hij, hierdoor zijn ongeloofwat betreft het klinken van een vermeende zucht terug neutraliserend. Verdommeals het niet waar is. Onnono gaat verder, bereikt het deurgat van de ruimte waarinhij zich bevindt. De opening gaapt, nergens is een deur te bekennen. Over eenonzichtbare drempel stapt Onnono een gang in, die naar het uiteinde van het bouwwerkloopt. Aan het begin van de gang is het donker, aan het einde schittert een schild vanfel zonlicht. Dit is de kant waar beneden de smalle straat langsloopt, van het hotelgescheiden door een uitloper van het braakliggende terrein. De muren van de gangworden onderbroken door

Tjibbe Joustra, Superpop

575

de schemerige vlakken van deuropeningen, de vloer door een verborgen gat van eentrap, de bodemloze put van een lift. Geen ramen. De troebele stilte kabbelt tegen hetplafond.

Diepe stilte waar het geluid van de stad buiten helemaal uit verdrongen lijkt. Onnonoslentert een eind de gang in, blijft leunend tegen een nog niet vermelde zuil middeninde gang staan. Hang in de lucht, de warmte ruikt hier naar alles wat zich aanonvermoede andere kanten van muren ophoudt, denkt Onnono, zijn woordenuitzoekend. Hij laat zijn ogen opnieuw door de verder lege gang dwalen, zorgvuldighet zongordijn aan het uiteinde vermijdend. Het tegengaan van verblinding is het uitde weg gaan van licht. In het donker komt op wat het licht mijdt. Op een grotepaddestoel, neuriet Onnono een flard van een ooit gehoord lied, te voorschijn geroepenmisschien door een onbewuste synthese van het duister en het kabouterschrift op dedoos. De rest van de tekst van het lied weet hij niet meer. Ik weet wel zeker dat ikdie nooit geweten heb ook. Hoewel.Wanneer het meisje van het duinlandschap onderde waterspiegel van het meer net zo lang haar adem heeft ingehouden tot ik mij hadomgedraaid, daarna vliegensvlug uit het water is opgedoken, naar het hotel gesprint,naar binnen, waar, ergens, door een opengebroken deur. Zij, het meisje vanuit eenraam gezien, denkt Onnono. Dan is ze nu binnen dus, dan moet ze hier nu ergenszijn, kloppend hart, hijgend, huid. Het water heeft de modder van haar lichaamgespoeld dat nu bedekt is met opgedroogde stofvegen, schrammen misschien. Haarvoeten zet ze onhoorbaar op de vloeren, de treden van een verborgen trap. Deuitademing van haar lichaam zweeft door de lege ruimten. Koel, denkt Onnono, zijkan hier dus ergens zijn. Maar waar.

Tjibbe Joustra, Superpop

576

Naast de zuil neemt Onnono alvast een houding aan of iemand hem ziet, kan zien,die hem niet onverschillig laat. Hoepla in de lucht, verrek, neuriet hij erbij, zonderdat het eigenlijk zijn bedoeling was. Zo gaat dat dus. Althans zo zou het kunnenverdergaan, zegt het meisje. Onnono duwt zich vooruit vallend van de zuil af, rentnaar het zoneinde van de gang, zijn om zijn nek hangende fietsketting springt wildtegen zijn borst op. Hij kan nog net zijn vaart afremmen, komt aan het einde van degang op de uiterste rand van de vloer in de opening naar buiten tot stilstand. Hij grijptzich met een hand vast aan de brokkelige muur, kijkt gehaast naar beneden, over deuitloper van het braakland, het overvolle straatje. Wanneer hij alles razendsnel metzijn ogen afgetast heeft, herhaalt hij het nog een keer. Schijt, mompelt hij als deeerste wijzende vinger hem aanwijst. Hij steekt een hand omhoog in het duivelshoornsgebaar, spuugt op een jongen die beneden in het zand, waar eerst een nog kleinerestraat gelopen heeft, tegen de hotelmuur aan zit op zijn rugzak, omdat hij vanaf dezeplek niets anders raken kan, trekt zich terug in het ganggat. Zonder dat hij op hetidee is gekomen naar boven te kijken. Had ook niets uitgemaakt. Het licht lijkt uitde gang te zijn weggestroomd. Ruimten, van donker overlopend.

Het straatgeluid lijkt ook door het einde van de gang te worden tegengehouden.Vanuit de eerste deuropening aan de linkerkant vanaf het ganguiteinde komt eenduidelijk hoorbare zucht. Onnono schraapt zijn keel, zet zich schrap, recht zijn rug,duwt zijn ogen tegen het duister en volgt zijn schaduw, dwars door de stilte. Hij looptop het gat van de deur af, steekt zijn hoofd om de verdwenen deurpost.

Tjibbe Joustra, Superpop

577

De ruimte is zo donker dat Onnono waarschijnlijk niet direct iets onderscheiden kan,zegt een bekende stem die de stem van Labarbra is. Hoi, groet zij er onmiddellijkachteraan. Ik dacht al dat ik daarnet iemand over de gang hoorde rennen, dat was jijnatuurlijk. Maar kom binnen. Eh, hoi, zegt Onnono aarzelend, nog niet helemaal vanzijn verrassing bekomen. Dat was ik, ja, natuurlijk, dat zal wel, gaat hij verder. Ikwas namelijk, moet je weten, maar waar zit je hier ergens. Onnono blijft steken,probeert te doorgronden wat het donker in het vertrek allemaal voor hem verborgenhoudt. Labarbra zwijgt. Voorzichtig stapt hij de hoek van het deurgat om, gaat ervlak naast met zijn rug tegen de muur staan. Nog steeds heeft hij Labarbra nergenskunnen ontdekken. Nou goed dan, zegt hij, met zijn stem de stilte even uit de ruimteverdrijvend. De ramen zijn dichtgespijkerd hier neem ik aan, het licht blijft buiten.Toch kan je de dingen die buiten blijven soms ook binnen tegenkomen, reageert destem van Labarbra. Zo heb ik in de muurloze kont van een pakhuis een vinger inmijn gat gestoken. De stem giechelt even. Onnono wendt zijn hoofd met een ruk inde richting van waaruit hij denkt Labarbra gehoord te hebben. Overigens, wat doejij hier eigenlijk, binnen. Vliegensvlug draait Onnono zijn gezicht naar opnieuw eenandere kant van de ruimte, vanwaar de stem van Labarbra deze maal heeft geklonken.Hij hoort haar een zucht slaken of zij met iets bezig is wat niet lukken wil. Dat isnou precies wat ik jou wilde vragen, zegt Onnono tegen het donker, onbewustgrinnikend om de samenloop van gedachten. De samenloop van uitgesprokengedachten, zegt Labarbra's stem. Wat niet hetzelfde hoeft te zijn.

Een opkomend en zich weer terugtrekkend dof bonkend ritmisch geluid, wat is het,dat van diep beneden uit het

Tjibbe Joustra, Superpop

578

hotel lijkt te komen, vermengt zich met de stilte die de ruimte opnieuw in haar bezitheeft genomen, lost er in op. Ik denk toch dat het van buiten kwam, denkt Onnono.Het zomermeisje is in de diepten van de stad verdwenen. Ik hoor je gewoon denken,zegt Labarbra. Haar stem lijkt alweer uit een andere hoek te komen.Wat, zegt Onnonoterwijl hij traag en spiedend zijn hoofd draait. Zijn gedachten zien het meisje vanhet duinlandschap de meisjes van onder de boom bij de gracht tegenkomen, waaropzich een soortgelijk tafereel gaat herhalen dat hij eerder vanuit het raam aan deachterkant van het hotel heeft gedacht te zien, te horen. Sla, denkt hij, en sla terug.In de deur- en raamloze ruimte, onvindbaar voor de zon, hoort hij nogmaals de stemvan Labarbra. Fuck waar zit je nou. Onnono doorpriemt met zijn ogen voor dezoveelste maal het donker, probeert dit. Heb ik haar zich horen verplaatsen. Ik benbezig van mijzelf het beeld van mijzelf te maken, of nee, beter, ik wil van mezelfhet beeld van mijzelf zijn. Labarbra heeft de woorden met bijzondere nadrukuitgesproken. Wat hoor ik nou, denkt Onnono, heeft ze me soms helemaal nietgehoord. Wat bedoelt ze hiermee, waarom zegt ze dit. Wat hoor ik, zegt hij, komthet daardoor misschien dat ik je maar niet te zien krijg. Komt daarom je stem steedsuit een andere hoek, of houd je me soms voor de gek. Maar waarom is Labarbra hiernu eigenlijk, denkt Onnono er onmiddellijk achteraan. Labarbra antwoordt niet.Onnono spiedt opnieuw naar alle kanten. Het plafond leunt op de stilte en op demuren, de muren op de vloer, de lucht ertussen schept de ruimte. Hij wrijft onderzijn muscle shirt over zijn bezweet aanvoelende borst, laat zijn vingers over zijnfietsketting gaan.

Tjibbe Joustra, Superpop

579

Ik wrijf. Hee Labarbra, verraad je plaats of kom te voorschijn, roept Onnono de stiltesplijtend. Het geluid van de stad buiten neemt bezit van het vertrek. Of is hetverbeelding. Het is maar hoe je het bekijkt, roept een meisjesstem, ergens, ver onderhem, binnen, misschien vanuit de kelders van het hotel. Als die er zijn. Volgt holklinkend gegiechel dat zich verwijdert. Labarbra, schreeuwt Onnono, hee kom op.Hierop komt geen antwoord. Roepen door een scheur in de lucht die onmiddellijkdaarna wordt dichtgedrukt. Verdomme, denkt Onnono, hij duwt de muur van zichaf, loopt met grote roekeloze stappen naar waar hij het dichtgetimmerde raamvermoedt, komt onzacht met zijn hoofd tegen een muur van hout tot stilstand. Woestdoet hij een stap terug, stormt met zijn schouder naar voren. Planken breken, knappendoormidden, licht klatert naar binnen, geluid. Hout valt op straat. Onnono slaat delaatste resten van de aftimmering er met zijn vuisten uit. Het vertrek, dat op Onnonona leeg blijkt te zijn, komt tot aan het plafond toe vol licht te staan. Ik heb een plankopmijn kop gekregen, roept iemand beneden op straat klagelijk boven het stadstumultuit. Waarschijnlijk omdat ik zo'n zak ben. Ik ook, ik ook, gilt een andere stem, eenplank, precies midden op mijn kop, ik ben de grootste trut van de hele stad. Onnonobuigt zich verkennend uit het vensterbankloze raam, ziet recht onder hem een meisjeen een jongen om elkaar heen dansen en elkaar met twee van de planken die hij uitde raamopening geslagen heeft te lijf gaan, beginnen te slaan, mixed flogging. Eenkring van voorbijgangers vormt en verdicht zich om het tweetal heen, verspert eendeel van de stoep en de straat. Onnono bolt zijn wangen. Het meisje en de jongengaan, zeker nu er zoveel belangstelling voor lijkt te bestaan, elkaar steeds uitbundigerte lijf. Bloed, denkt Onnono, attention whores. Schaterend en gillend van pijn.

Tjibbe Joustra, Superpop

580

Ik ben het geweldmeisje en ik bestrijd iedereen die aan persoonsverheerlijking doet,en dat zijn er nogal veel rot op met je idolen en je naaktloperij of nee naloperij, loopniet namaar voor, roept vanaf een onduidelijke plaats een stem in de figurenmenigtedie het voor het hotel liggende plein, of dubbelplein, of eigenlijk twee halve pleinen,het middelpunt van de stad, bevolkt. Een andere stem roept vanaf een al even lastigte traceren punt iets als: een beetje girl houdt toch het meest van zichzelf, haar eigenbeeld of spiegelbeeld. Meisjes, self love, allicht, denkt Onnono. Nee niet allichtnatuurlijk, maar is dit het soms waar Labarbra mee bezig was, is, wat ze bedoelde,als het al zo was. Onnono maakt zijn oren van de stemmen en zijn ogen van hetgevecht onder hem los, laat zijn blikken door het uitzicht dwalen. Bijna pal voor hemstaat de nationale pik van het land midden op een van de twee helften van het pleinrecht omhoog. Daarachter de straat vol auto's, fietsen en trams die het plein verdeelt.Daar weer achter de grotere helft van het plein en tenslotte het zich paleis noemendebouwwerk dat aan die kant van het plein het einde van het uitzicht betekent. Verderaan alle kanten de stad. Dit is haar middelpunt, denkt Onnono, de eindeloosheid vanhet toevallige voorbijgaan aan elkaar. Of moet ik het zien als het uitzicht gezienvanuit een leeg gebleken kamer waarin het duister samengeperst is tot onzichtbaarheid,door haar vol te laten lopen met licht. Ik, hier is Onnono. Dankzij mij bestaat dituitzicht.

Meisjes, verliefd op zichzelf. Onnono steunt met zijn handen op de muur aan deonderkant van de raamopening, zijn ketting zwaait om zijn nek heen en weer.Nadenkend kijkt hij voor zich uit zonder nog iets te zien. Moet ik Labarbra proberenterug te vinden, te vinden, omdat ik het door mij

Tjibbe Joustra, Superpop

581

genoemde zomermeisje kwijt ben. Nou begin ik ook al, het door mij genoemde, zichnoemende, zomermeisje. Vergeet het. Hij keert de raamopening abrupt zijn rug toe.Vanaf de straat drijft een aanzwellend gehijg de ruimte van het hotel in. Ik ben vanmezelf het beeld van mezelf, overdenkt Onnono wat hij Labarbra heeft horen zeggen.Mijzelf, het beeld van mijzelf. Laat me denken. Onnono legt zijn handen in zijn nek,spant de spieren van zijn borst. Denkhouding, denkt hij, verrek ik geloof dat ik hetheb. Daarom ben ik Labarbra hier tegengekomen voordat ik deze ruimte heb latenvollopen met licht. Onnono laat wat zich achter zijn rug bevindt achter en haast zichdoor de deuropening naar de gang om het verborgen gat van de trap te vinden. Hijplonst geluidloos door het licht naar het donker, de stad wringt zich in duizend bochtenom opnieuw bezit van het hotel te nemen. Vertrouw op wat je waarneemt, wat jedenkt dat je waarneemt. Maar natuurlijk hoeft daarom de stem van Labarbra nog nietLabarbra zelf te zijn.

Opspattende lichtdruppels. Ik leg mijn wang tegen de stam die de nacht draagt, denktAnimee. Ik zie de schaduwen die de stratenmakerslampen achter mij van de bomenmaken voor me drijven in de gracht temidden van lichtschitteringen. Zonder dat zewegdrijven. Het geval wil nog steeds, hoort Animee Totala zeggen, dat de hamersde stenen op hun plaats slaan en dat daar als de straat klaar is niks meer van te ziennoch te horen is dan de stenen zelf. Animee tikt met de metalen kop van haar hamerdie zij losjes in haar hand houdt, tegen de stam van de boomwaartegen ze haar wanggevlijd heeft. Het voelen van hoorbare trillingen. En wat dacht je dan van ons, zegtFatala, is het soms aan ons die de straat maken te zien of en hoever de straat klaaris.

Tjibbe Joustra, Superpop

582

Wat zeg je dat weer onontkoombaar duidelijk. De stem van Labarbra komt halfverscholen vanachter een stapel stenen vandaan. Onnono kijkt verwonderd op. Ontdektniet het beeld maar gewoon de rug van Labarbra en haarzelf achter de steenstapel.Eh, wat had je dan gedacht van onder het zand, zweet, zitten van het werken, de matevan, heeft hij iets gevonden om op Fatala's opmerking terug te zeggen en tegelijkzijn gedachten te ordenen. Jazeker, zegt Fatala, Onnono's woorden negerend, zelfsals ik wat anders bedoel is het goed om dit te zeggen. Zij zingt het laatste deel vande zin op de bekende gelijkluidende melodie. Dan moeten we dus zoiets doen als destraat een straatmerk geven, haar signeren, allicht ja, roept Onnono zichzelfoverstemmend uit, op zijn beurt doend of hij Fatala niet gehoord heeft. Dan weetiedereen wie wij zijn en wat we gedaan, gemaakt hebben. Dat geloof je toch nietwerkelijk, zegt Fanata. Wat maakt het uit, wie maakt het iets uit wie de straat maaktof gemaakt heeft, als zij maar gemaakt wordt. Vooropgesteld dat ze gemaakt zoumoeten worden, zegt Totala. Dat zou wel eens de vraag kunnen zijn. Wanneer jijdenkt met dergelijke schijnbaar ondoordachte opmerkingen te willen zeggen of hetaan ons is om te beoordelen of deze straat gemaakt moet worden, wat houd je dantegen om de straat onnodig te vinden, zodat je vannacht lekker wat anders kan gaandoen, fijn, niemand weet toch immers dat jij het bent die hier tegen zijn zin onnodigestraten aanlegt. Labarbra springt op vanachter de stapel stenen, gaat voor dekniezittende Totala staan om te zien of haar woorden doel getroffen hebben.

Uitstekend, zegt Totala na een ogenblik, terwijl hij doorgaat de ene steen naast deandere aan de straat toe te voegen langs de snaarstrak trillende leidraad van de stenen.Je gaat

Tjibbe Joustra, Superpop

583

mij toch niet het recht betwisten mee te werken aan het tot stand komen van allerleidingen die helemaal niet nodig zijn, misschien. Heb trouwens ook helemaal nietgezegd dat ik deze straat die onze straat is overbodig vind, dat maak jij er van, zekereen kwaad geweten. Schijterd, zegt Labarbra neerkijkend op Totala, zegwat je vindt.Ze spert haar mond wijdopen, duwt drie vingers zo ver mogelijk naar binnen, laatmet de aldus opgeroepen braakreflex de inhoud van haar volle buik kreunend vangenot op Totala's hoofd neer klateren. In werkelijkheid keert ze zich met een ruk om,onderdrukt haar kotslust, laat zich op haar knieën naast hem vallen. Zij grijpt eensteen, maakt van deze steen een nieuw stuk van de straat. Denkt Animee naar haarkijkend door andere gedachten heen die zich op dit ogenblik woordloos in haar hoofdophouden. Wanneer twee monologen een tweegesprek gaan vormen.

Goed, zegt Totala, jij je zin. Ik werk aan deze straat omdat ik vind dat ik aan dezestraat moet werken, omdat ik dat wil, zo goed. Heel goed, zegt Onnono. Labarbrazwijgt, druk bezig met het blijkbaar op willen gaan in haar werk.Mag ik uit je zwijgenafleiden dat je mij gelijk geeft, of dat wat ik gezegd hebt ook op jezelf van toepassingis, gaat Totala verder op de toon van de terugvinder van het gelijk. Zo kan hij welweer jongens, zegt Fanata. Doen jullie nou niet zo flauw om niks, wie de straat nietwil maken hoeft de straat toch ook niet te maken. Genoeg andere dingen te doen.Zoals, probeert Totala het nog eens. Maar niemand gaat hier nog op in, omdat het erop lijkt dat er een inmenging van van buitenaf komende gebeurtenissen op komst is.Of dat het verschil tussen gebeuren is, hoort Animee Fatala vaststellen.

Tjibbe Joustra, Superpop

584

Van wie is dit kloten stratenmakershek, roodwit, dat ons de pas afsnijdt. De stemkomt uit het donker buiten het licht van de werklampen, vanaf het stuk straat dat alklaar is. Ah, zegt Onnono, de strijders van de pas af. Snijders, kaatst een stem uit denacht terug. Ik vlij mij tegen de stam die de boomkruin met de grond verbindt neevan de grond scheidt. Boom, denkt Animee, maakt schaduw van zonlicht, maar watdoet hij 's nachts. Ze slaat opnieuw met haar hamer tegen de stam, als om eenantwoord los te kloppen. De hamer schiet uit haar hand, valt in het straatzand, deoplossing schiet Animee te binnen. Lampschaduw, natuurlijk. Drijvend in de gracht,lichter dan water en zwaarder dan lucht. Ik weet niet of je het weet, maar hier wordtde straat gemaakt, zodat je, wanneer je er langs mocht willen, je van een andere straatgebruik zal moeten maken. Bijvoorbeeld aan de overkant, altijd goed voor eenuitvlucht. Fanata's stem gaat vergezeld van het instemmende zo is het van de anderen.Behalve van mij dan, zegt Animee met haar lippen tegen de boom. Boom, ik ben demetalen straatgodin. Zij probeert haar armen in slecht gespeelde spot om de stamheen te slaan, maar hij is daarvoor te dik. Wat al te denken geeft. Animee duwt haarbuik en borsten naar voren, wrijft er, door met haar heupen te draaien, mee langs deboomhuid, de bast dus. De ruwe schors blijft haken achter haar tepelringen. Nee datwillen we niet, maar eh, jullie zijn dus de stratenmakers, zegt een stem. Dan zullenwij je maar niet vragen waarom je dat uitgerekend 's nachts doet, zegt een anderestem, want dan zou je iets soortgelijks aan ons moeten vragen, terwijl er wel watanders te vragen, te doen overblijft. Zoals, zegt dezemaal Labarbra. Haar stem klinktuitdagend, maar wie neemt de uitdaging aan, denkt Animee. Het omhelzen van destam, het waarom. Ze lacht. Ik lach, mijn lippen krullen zich, geheim

Tjibbe Joustra, Superpop

585

door het lichaam prijsgegeven, verraden. En wie zijn jullie dan wel, vraagt Fanataergens achter haar. Wanneer je met ons meedoet komt je naam er ook op te staan.Onnono klapt voor zichzelf in zijn handen. Ja, wie zijn wij, zegt een derde stem, datvroegen we ons net ook al af. Gelach, denkt Animee, wanneer je niks beters weetdan lach je om van alles en nog wat te verbergen wat de moeite van het verstoppenniet eens waard is. Wie laaft zich aan geuite gevoelens. Wie koestert de opgeslotene,om ze te troosten. Animee duwt beurtelings met haar borsten tegen de boom, druktze plat, trekt ze terug en rekt ze uit tot de ringen door de boombast worden losgelaten,vormverslindingen.

Ja nee, wij zijn de boomploeg, eufemistisch groengroep dus. Oh dus, en? Nou wijkomen dus voor de bomen. En? En we moeten hier zijn waar jullie ook zijn. Hetgeluid van het stratenmakershek dat voorbijgelopen wordt. De bomen, roept Fatalauit die al die tijd rustig aan de straat heeft verder gewerkt, serieus nou, waarom komenjullie voor de bomen, de bomen komen toch ook niet voor jullie. Nee, er is vast nognooit een boom voor jullie gekomen, valt Onnono haar bij. Afgezien daarvan, zegtFatala, wil ik dat jullie de bomen met rust laten, als dat tenminste je bedoeling nietwas. Afgezien daarvan. Animee perst een zo groot mogelijk deel van haar huid tegende bast van de stam. Ik duw mijn buik naar voren, de boom duwt onbeweeglijk mijntieten plat. Ik schuur mijn huid. Precies, wij komen voor de rust van de bomen.Onderdrukt gemeesmuil. En jullie? Komen jullie soms voor de rust van de straat. Enallemaal samen voor de rust van de nacht ja, nachtrust, wekker gezet en lekker slapenmaar, roept Onnono, maar pas op voor de verschrikkelijke zandman. Hij wil meteenveelbetekenend gaan rondkijken.

Tjibbe Joustra, Superpop

586

Genoeg, denkt Animee. Ge. Noeg. De stad, een plek om in verdwaald te staan, voorbomen om in verdwaald te staan. Kan zelfs iets wat altijd op dezelfde plaats staatverdwalen. Stad, ik glijd met mijn lichaam langs de stam, open mijn benen, zoenmet mijn zachte lippen het harde hout. Boom bekras mij, bekras mijn huid metonduidbare tekens.

Dansen om de zon tussen zomernachten. Onnono knijpt de feestelijke uitnodigingtot een prop, wil haar naar Labarbra gooien, gooit haar in de gracht. Hij kijkt de propniet na, maar tuurt staande naast de brug over de gracht naar de andere kant waareen kleine zijgracht een kleine brug draagt. Nou ja dragen. De gracht draagt het waterop haar rug zo is het. De zomernachten. Zeg Onnono het is nog geen pauze hoor,zegt Animee die dicht naast hem bezig is een steen in te passen op een lastige plek.Over pauze gesproken, zegt Labarbra. Ja, zegt Onnono zijn hoofd onmiddellijk naarhaar toe draaiend, maar er volgt niets meer. Wij laten de stenen elkaar ontmoeten opeen bed van koel geel zand, zingen Fatala, Fanata en Totala. Samen tikken zij eeningewikkeld ritme op de straatstenen. Onnono wendt zijn hoofd af.

De hoeveelste brug is dit nu feitelijk al, denkt Onnono. Als je alles meerekent devierde. Ik reken alles mee. Wanneer hij zijn blik per ongeluk tot de waterspiegel vande gracht laat afdalen, ziet hij de prop in het licht van de stratenmakerslampenlangzaam wegdrijven in de richting van het duister, het begin of einde van de gracht.Onmiddellijk tuurt hij weer naar de overkant de nacht in. Vreemd dat je de zon nogoveral voelt maar haar nergens ziet. De warmte van de nacht. Geeft de nacht warmte.Of geef. Gedachten loom meedeinend op luchtzeeën, stratenmakersgeluiden. Hetgeluid van de stad

Tjibbe Joustra, Superpop

587

zelf. Wat kun je daar allemaal toe rekenen. Hoe hoort een stad te klinken. Straatklank,nachtkant. Onnono veert een paar keer op en neer op de kaderand en springt er zonderte kijken vanaf.

Kut man kijk een beetje uit wat je doet ja. Animee geeft Onnono die vlak voor haarin het zand is neergekomen een duw. Sorry ik zag je niet, heb je mijn hamer ergensgezien. Animee slaat, zonder verder op te kijken of te antwoorden, de lastige steenmet een klap op zijn plaats. Onnono haalt zijn schouders op. De grootte van de nacht.Waar was ik met mijn gedachten, in mijn gedachten gebleven, denkt hij en vindt alrondturend de zomernachten van de straat terug bij een aantal momenten die tijdtartendin zijn hoofd zijn blijven hangen, voortbestaan, zwoel, met het altijd net ongrijpbaarblijvende gevoel van dichtbije oneindigheid. Zoiets alsof de tijd in zichzelf overloopt,of niet helemaal met zichzelf samenvalt, denkt Onnono. Wat een vergelijking is, diewaard is wat vergelijkingen waard zijn. Wil je deze vergelijking van mij hebben,haar koesteren met je tong, lippen. Niks dus, Onnono zucht. Hoe iets duidelijk tebenoemen waarvan waarschijnlijk juist in de onbenoembaarheid het bijzondere zit.Eenmaal benoemd, een naam gegeven, is het iets anders geworden, is het weg, kunje weer beginnen waar je was. Onnono haalt diep adem, snuift de geur op van dewarme duisternis op de rand van licht.

Natuurlijk, zegt Fatala, wie de straat maakt moet bukken. Onnono loopt met grotestappen door het mulle zand, loopt om het statief van een van de stratenmakerslampenheen, bereikt het straatdek van de brug, gaat aan het begin er van over de leuninghangen, denkt verder. Stel, aan de ene kant

Tjibbe Joustra, Superpop

588

van de gracht wordt de straat gemaakt, aan de andere kant is de overkant. Waar beideelkaar ontmoeten ligt de brug. Of is het anders. Waar ze elkaar tegenkomen ligt hetwater. Peinzend kijkt Onnono uit over de donkere gracht. In de verte ziet hij de lichtenboven de sporen naast het station. Om bij de verte te beginnen. De gracht houdt alveel eerder op gezien te kunnen worden, door een brug verderop die de rest van hetgrachtgezicht tegenhoudt. Het water is leeg, lichten weerspiegelen de leegheid vanhet oppervlak. Fout, maar laat maar zitten, denkt Onnono. Waarom gedachtenherstellen die aantoonbaar goed zijn maar fout verwoord. Ja waarom, zingen Totala,Fatala en Labarbra. Het is het refrein van een lied dat zij vannacht aan de straatontleend hebben, en tegelijk de onthouden tekst van een lied dat iemand ze vandaag,toen het nog licht was, heeft voorgezongen. Goed, denkt Onnono, hoe verder dan,wat met deze enscenering aangevangen. Bijvoorbeeld, je denkt aan iemand die jezou willen ontmoeten maar je weet niet wie en je weet niet hoe, of je wilt iemandterugzien die je ooit gezien hebt, lachende ogen, herkenning, en je weet niet waardie iemand gebleven is. Laat staan of die figuur nog dezelfde is als eerder. Maarverder. Verder is het dus een nacht als deze, groter en eindelozer dan andere nachten,zomer, warm, stad, morgen brandt de zon de straten leeg. En dan denk je dat je degeneaan wie je denkt, of aan wie je zou willen denken als je wist wie het was, en dienatuurlijk niemand anders kan zijn dan zij het zomermeisje hoe heet ze haar naamis met een vinger in de lucht geschreven, ziet aankomen. Hoewel je al twijfelt of dateigenlijk wel kan. En natuurlijk is het dan alsof de tijd stilstaat wat hij nog niet eerdergedaan heeft, mogelijk. Maar tegelijk voel je, dat, wanneer je niks doet, je weet niksom te doen, het plotseling te laat zal zijn, er geen ontmoeting zal

Tjibbe Joustra, Superpop

589

plaatsvinden, omdat degene die je ziet aankomen jou niet zal zien, niet zien kan.Want de tijd klopt niet en de plaats niet.

En waarom niet. Onnono tuurt over de gracht zonder iets te kunnen ontdekken datop de komst of de terugkomst van het zomermeisje wijst. Te weten dat het allesveranderende tegenkomen verstrijkt, verstrijken moet, daarna voorgoed voorbij zalzijn en nooit gebeurd is. Weg. Je weet natuurlijk evengoed dat geen ontmoeting aaneen beeld dat je er al van tevoren van hebt zal beantwoorden. Je wilt alleen maar datiets wat gebeuren kan, of waarvan je denkt dat je denkt dat het zo gebeuren kan,gebeurt en steeds opnieuw gebeuren zal. Wanneer ze je haar naam zegt wordt debetovering verbroken, de prinses een kikker, het hotel een lege doos. Illusies,vertekeningen. Een ontmoeting, een gebeurtenis, is altijd aan plaats maar ook aantijd, en dan vooral de juiste tijd, gebonden. Zolang een plaats bestaat is zij, theoretischdan, herhaalbaar en veranderbaar door haar op te zoeken, tijd daarentegen isonherhaalbaar en daardoor onachterhaalbaar, blijvend te zoeken in een niet te kennenrichting. Achter je, voor je, waar dan ook. En eenmaal gemist is gemist. De paradoxvan het plaatsvinden in de tijd. Onnono krabt zich in zijn nek, verschuift zijnfietsketting. Het verlangen naar de tegelijkertijd verwachte en onverwachteverwerkelijking van de ontmoetingmet het zomermeisje of de reeks van ontmoetingenmet steeds weer de zomermeisjes, die de kater van alles wat er na komt niet kent,niet zullen kennen. De nacht verstrijkt. Dit beeld, de nacht verstrijkt. En jij blijftachter. Zonder grip op dat wat gebeurd is, alles wat nog moet gebeuren. Alleen water nu, op dit ogenblik, hier gebeurt heb je in je hand, en dan nog alleen voor zoverje er bij kunt, een ondeelbaar ogenblik lang. Grachtgezichten Van De Nacht

Tjibbe Joustra, Superpop

590

In Schemerpracht.Met een ruk draait Onnono zich om, ziet nog net de rug van Jansende brug affietsen. Verkeerd beeld, denkt hij. Hee, wil hij roepen, zich herstellend,op weg van de ene ontmoeting naar de andere? Jansen, zwaaiend met zijn arm, duikthet duister in.

Zal ik onze zomernachtelijke dromer eens een vraag stellen, zegt Animee die, nadatzij de weerbarstige steen overwonnen heeft, al een tijdje met haar handen op haarknieën gezeten heeft, kijkend naar Onnono, gaandeweg proberend diens gedachtente raden. Wiewat, roepen de andere vier in koor. Vragen stellen. Antwoorden geven.Groet aan het almachtige toeval, denkt Onnono. Langs dijken die het land weerhoudenom in water op te gaan. Leunende over de brug dromen in de koele schaduw van jegedachten, zegt Animee. Het is alleen maar om je wat te plagen. Alleen, zingenLabarbra en Fatala, alleen, alleen. De prop bijvoorbeeld, denkt Onnono, zij isonvindbaar als ze gezonken is. Of zie ik haar over het hoofd, getroffen door deduisternis als ze is. De onvermoede aanwezigheid van iets dat je vertrouwd is wanneerje je door vreemdheid ingesloten weet. Nee anders. De peilloze weemoed vanverlangen. Mwah, weemoed, de moed van wee. Goed, genot dan, de nacht wekt hetonstuimige willen, het eenmalige, wanneer je dat wilt, zo vaak je maar wilt te kunnenherhalen. Grootser dan ooit. Herhaling is dodelijk. Maar nieuwe eenmaligheden zoalsjij dat noemt zullen zich toch steeds opnieuw blijven voordoen, zegt Animee. Dewoorden drijven naar Onnono toe, cirkelen om zijn hoofd en boren zich in zijn oren.

Onnono draait zijn hoofd om met een gevoel of hij het door de lucht schroeft, vanhet uitzicht over de zomernachtelijke

Tjibbe Joustra, Superpop

591

gracht naar Animee, die dichtbij de brug nog steeds op haar kniestukken geknieldnaar hem zit te kijken. De vage krassen op haar huid. De eenmalige herhaling, zegtOnnono langzaam, nadat hij de woorden bij elkaar heeft moeten zoeken. Animeelaat haar tanden schitteren in het licht van een van de stratenmakerslampen, in eenglimlach. Zij schudt haar hoofd. Bedachtzaam, of ze een bepaald beeld dat er in zitniet kwijt wil raken, denkt Onnono alweer. Het zilver, de glans van destratenmaakstershuid. Onnono laat zich, zonder Animee met zijn ogen los te laten,weer met zijn kin op zijn op de brugleuning liggende armen zakken. Hartomknellendverlangen, fluistert het zomermeisje spottend maar zwoel, naar betoverendeontmoetingen. Toch? Onnono maakt een beweging met zijn schouders of hij iets vanzich af wil laten vallen. Zon, beschijn ons van alle kanten. Wij zijn, zingt Fatala integenritme met haar hamer. Allemaal, zingen Labarbra, Fanata en Totala. Maar hetvreemde is, blijft, denkt Onnono, het spoor van mijn gedachten, tastend in het donker.Naar gedroomde ontmoetingen? En verder?

Met meerdere treden tegelijk beklimt Fanata een vervallen trapbordes, symbolischedrempel naar een gapend zwart gat waarin ooit glas en deuren de toegang tot wat erachter ligt afgeschermd hebben. Veel glas, openheid suggererend maar afsluitingnastrevend, denkt Fanata, grens tussen buiten en niet buiten, binnen. Voor het waarwaar zij zich hier bevindt maak een ander woord van askeodokodstre. Hee Fanata.Verrast stopt zij haar beklimming, draait zich om en valt bijna tegen Jansen aan.Jansen. Jansen zit op zijn fiets, steunt tot stilstand gekomen met zijn voet op een treevan het bordes. Fanata buigt zich met vooruit getuite lippen naar hem toe, bekomendvan haar verrassing. Nadat de begroeting

Tjibbe Joustra, Superpop

592

afgelopen is, kijken ze elkaar afwachtend aan. Over Stilglooiende BinnenplaatsenZon En Huizenwand.Wat, zegt Fanata, wat zeg je nou. Jansen knikt, ik zal het jenog wel uitleggen, jou en de anderen. Hij maakt aanstalten weer weg te rijden. Omdatik wel zie dat je haast hebt hoor, zegt hij tegen Fanata. Die dit beaamt noch ontkent,wie heeft het nu over haast. In ieder geval, Jansen fietst alweer verder en Fanatadraait zich om, de tijd draait zich om, en zij baant zich bovenaan het bordes een wegnaar het binnenste van het bouwwerk door een spiegelende glazen wand waarinelektronisch aangestuurde deuren heersen over alle in en uit, drempelmacht. Watvoert Jansen op zijn weg dat nog niemand weten mag.

Toetred. Het kunstmatige interieur dat het binnenste van dit bouwwerk vult zal dewarmte en de geur van de stad die ik bij mij draag van me afnemen. Fanata duwthaar handen diep in de zakken van haar camouflagebroek. De lege spuitbus tikt tegende clownsdoos. Ze bedenkt dat zij nu langs een soort balie loopt waar het leven intensgeleefd wordt, en misschien zelfs beleefd, zoals kan blijken uit de groteverscheidenheid van handelingen die er verricht worden en die allemaal op hetzelfdebovenblad van dezelfde balie neerkomen. Zo geeft op het moment dat Fanata langsdeze door haar op deze plek opgeroepen werkelijkheid loopt met een ander doel voorogen, een jongen een voorwerp dat op de doos van de een of andere disc lijkt en eenboek is aan een andere jongen aan de andere kant van de balie, die het openslaat engelijk weer dichtklapt. Okee, zegt hij, okee. Okee, zegt de eerste jongen. Zijglimlachen elkaar toe. En ik glimlach wanneer ik hen zie glimlachenmaar ik glimlachniet. Een glazen muur die voor Fanata is opgedoemd wijkt voor haar uiteen. Fanatabedenkt er direct iemand bij die door de muur over het hoofd gezien

Tjibbe Joustra, Superpop

593

wordt, en die van de andere kant komt aanlopen met iets in haar hand dat bv op eenboek met een roos er op lijkt, tegen een dichte spiegelwand aan loopt, terugkaatst,alles uit haar hand laat vallen, tastend in het rond grabbelt enz. Fanata neemt deopening in de muur van glas moeiteloos, gaat er doorheen.

Welke associaties bij het woord of beeld roos, denkt Fanata, terwijl zij aan wat andersof niets zou willen denken. Met een klap laat zij nogmaals de weerkaatste iemandachter haar op de vloer terecht komen. Sorry. Sorry maar weet jij misschien de wegnaar boven of naar beneden. Het onwerkelijke meisje dat voor Fanata is opgedokenkijkt hulpeloos om zich heen. Asjeblieft.Maak je niet drukmeisje hopeloos, hulpeloos,zegt Fanata, ik weet het ook niet en heb ik er last van. In elk geval sta je er alvasttussenin. Klem tussen boven en beneden, stoot het meisje verbijsterd uit. Fanata haalthaar schouders op, strijkt in gedachten het meisje in het voorbijlopen met een vingerover haar een beetje openstaande lippen. De vraag van mijn kant zou kunnen zijn ofzij soms weet waarnaar ik op weg ben, alsof het op weg zijn op zich geen doel genoegis. Nee, soms is het dat niet. Ik draag de zon naar verre schaduwtuinen.

Opnieuw wordt Fanata door een deur doorgelaten die niet aangeraakt wil worden enloopt over een boogvormig stuk vloer, dat een brug vormt over een interieurkloof.Aan de andere kant gekomen bevindt zij zich tussen lange rijen in het gelid staanderekken vol boeken. Hier en daar tussen de rekken is ruimte om iemand te bedenkendie zich daar met zaken bezighoudt die het daglicht niet kunnen verdragen, wantwaarom anders je hier ophouden. Fanata sjort het

Tjibbe Joustra, Superpop

594

afzakkende kruis van haar broek omhoog. Zij slentert tussen de rijen boeken door,waarvan de meeste met de rug naar haar toe staan, in de richting van de rug deachterkant van het bouwwerk, dat als bibliotheek geboren is en hoe zal eindigen. Inhet voorbijgaan duwt Fanata sommige boeken tegen de kaft, geen boek dat terugduwt.Over boeken gesproken maar gezwegen, denkt zij. Een oude kaartenbak versperthaar de doorgang.

Alfabetische en systematische catalogus, spelt Fanata, goed dat het erop staat. Dekaartenbak is vanmetaal, grijs, bestaat uit een groot aantal schuifladenmet een kaartjeer op en een verchroomd handvat en fungeert als back up voor het digitale systeem,al is onduidelijk waar dat hier ergens zijn moet. Zeker wanneer je het niet kuntopzoeken op je handmeester omdat je die niet bij je hebt zoals Fanata. Dit komtomdat Totala er op grond van een of andere niet helder geworden reden mee aan dehaal is gegaan, met haar handmeester. Fanata blijft voor de kaartenkast, die op eenwankele tafel staat, staan, tuurt er overheen naar de ruimte aan de andere kant. Zekruist haar armen op de bovenkant van de bak, leunt er met haar kin op. Roffelt methaar vingers op de bovenkant. Het klinkt goed. Meteen zingt Fanata er een lied bijdat over ruimten gaat waarin geen rijen boekenkasten en kaartenbakken staan. Maargenoeg geluld, denkt zij een stem ergens achter de kaartenbak te horen zeggen. Hetgeluid, als het dat is, glijdt tussen Fanata's getrommel en gezang door, vermengt zichmet wat zich in het binnenste van het bouwwerk kan bevinden, lost er in op. Hetgeluid van de stad is hier onhoorbaar. Fanata houdt op met zingen en roffelen. Zijheeft ontdekt dat op een plek van de vloer in de ruimte voorbij de bak met kaartenhet zonlicht valt. Ze volgt met

Tjibbe Joustra, Superpop

595

haar ogen de zuil van licht, tot waar deze verdwijnt achter het laaghangende plafondvan het gedeelte van het bouwwerk waarin de kaartenkast staat. Stof van de zon,denkt Fanata, geeft met haar hand een harde klap op de bovenkant van de bak. Hetgesis dat ze erbij denkt en dat ze nu om haar heen laat opklinken zou je kunnennegeren. Fanata brengt het tot zwijgen door keihard kut te roepen. Zij laat dekaartenbak los, doet een paar passen naar achteren, springt er bovenop. De tafelwankelt.

Fanata bukt zich voor het plafond. De tafel houdt op met wankelen. De vereerstervan het plafond boog zich diep over de vloer, denkt Fanata, en kreeg van mij eentrap tegen haar bilnaadscheurend omhooggestoken gat. Fanata overziet hurkend opde kast met kaarten de ruimte waarin het klimaat van het interieur gezorgd heeft voorhet ontstaan van een papieren oerbos. Ik ben de meid, denkt Fanata. Ze maakt haargedachte niet af. Onder haar, aan de andere kant van de kaartenbak, staat een meisje,is een meisje komen staan dat, wegens misschien een storing in, of de onvindbaarheidvan, het digitale systeem, de inhoud van de kast komt raadplegen. Nadat zij met haarogen langs de ook aan die kant zittende laden gegleden is, met haar lippen de er opstaande letters vluchtig proevend, trekt zij bovenin een lade uit. Zij laat met behendigevingers de zich in de bakla bevindende kaarten langs waaieren. Zonder zich daarbijiets aan te trekken van de op de kast zittende Fanata, denkt Fanata. Of het zo is. Hetmeisje schuift de bak met kaarten terug in de kast, herhaalt haar handelingen meteen nieuwe. Fanata laat zich met haar billen op de bovenkant van de cataloguskastzakken, kruist haar benen, houdt het meisje met haar ogen vast.

Tjibbe Joustra, Superpop

596

De weg naar de opzoekkast, de weg naar de wegwijzer. Schaduwscheppend geleundtegen zonzuil. Het meisje naast de bak ladenkennis heeft haar dreadlocks versierdmet een grote hoeveelheid kralen. Verschillende kleuren wijzen in verschillenderichtingen. Haar rug is bloot, en draagt zo te zien nog de sporen van een suicidesuspension. Lichaamstaal. Fanata volgt de welving van haar rug naar beneden. Haarogen stuiten op de tas van het meisje die zij aan een band over haar schouder draagt,slaan de tas verder over, blijven rusten op de billen van de kaartenbakbezoekster,welke zij verpakt heeft in een glanzende, nauwsluitende stof. Echt stof om billen inte verpakken, denkt Fanata, jawel. Het meisje laat haar billen langs elkaar verschuiven,steekt een vinger tussen twee kaarten. Zij trekt een potlood, vette viltstift of pen uitde gleuf tussen haar tegen elkaar aan duwende tieten. Juist, denkt Fanata, zij gaatvast en zeker vastleggen wat al vastgelegd is. Het meisje lijkt iets over te schrijvenvan een van de kaarten in de bak op de bovenkant van de cataloguskast. Wanneer zeuitgeschreven is, duwt zij haar schrijfgerei weer terug tussen haar borsten, kijktFanata aan. Haar lippen krullen zich in gretige gulzigheid, heeft Fanata eindelijk vanondersteboven de tekst ontcijferd die de kaartenbakster op de kast heeft geschreven.Fanata kijkt het meisje aan. Een hand duwt, zonder dat er naar gekeken wordt, deals een uitgestoken tong uit de bak stekende lade terug in de kast. Waarom, denktFanata, waarom zou nog uitgesproken moeten worden wat blijkbaar zonder dat alhier aanwezig is. Het interieur samen openbreken voor de zon. Het meisje steekt haarhand reikend uit naar de boven haar tronende Fanata, die haar hand meteen beetpakt,de bezoekster met het spannen van al haar spieren naast zich op de kast trekt. Deinhoud van de tas regent op de grond. De tafel onder

Tjibbe Joustra, Superpop

597

de kaartenkast wankelt opnieuw onder de bewegingen van de twee meisjes, maarhoudt hun gewicht. Langzaam, tastend, steekt Fanata haar vrije hand naar het meisjeuit, raakt haar gezicht met haar vingertoppen aan. Het kaartenbakmeisje blijft haaronbeweeglijk gehurkt zittend aankijken, totdat zij op haar beurt haar hand voorzichtignaar Fanata's gezicht uitstrekt. Voelen en gevoeld worden, denkt Fanata, woordendie ze op mijn gezicht tekent. Gevoel, doordringend scherp. Bloedproevend enmondverslindend.

Schijt, fuck, roept het meisje opeens, nadat er een voor Fanata niet meetbare tijdruimteachter hen ligt. Fanata geniet van haar stem, de stem van het meisje. Het plafondlijkt te wijken, wijkt. Drink het blauwe bloed en kots het walgend uit. Het meisjemaakt zich van Fanata los, springt van de kaartenbak af, duikt naar de uitgeregendeinhoud van haar tas, begint van alles naar zich toe te graaien. Fanata volgt vanaf debak elke beweging die zij maakt. Het kaartenmeisje houdt iets in haar hand omhoogdat ze daarna achteloos van zich afgooit. Het schuift open waaierend over de vloerweg. Ziehier waarom die zo glanzend glad geboend is. Het meisje trekt opnieuw ietsnaar zich toe. Het is een vierkante fles met een etiket met daarop een doodskop, die,de fles, zowaar bij het vallen niet gebroken is en gevuld lijkt met een zwartblauwevloeistof. Zij houdt de fles schuddend omhoog. Het klotsen van de inhoud golft tussende rekken met boeken door weg. Dat de fles door het op de grond regenen van deinhoud van de tas niet gebroken is, denkt Fanata, is een goed begin. Maar waarvan,zegt het meisje, haar gedachte radend zonder dat Fanata haar uitgesproken heeft. Jezal het merken.Wij zullen het merken, verbetert het kaartenbakmeisje zichzelf. Komop dan. Fanata steekt gebiedend haar hand uit, het meisje

Tjibbe Joustra, Superpop

598

legt er haar vrije hand in. Fanata trekt haar op de kaartenkast als tevoren. De meisjesstaan nu wijdbeens op de bak, die nawiebelend zijn wankele evenwicht weer opzoekt.Het meisje houdt de fles met de doodskopmet een uitgestrekte arm zo hoogmogelijkboven zich, zwaait er dreigend mee naar het hen aan alle kanten omringende interieurvan het bouwwerk. Van de zoekster en de verachtster van het plafond, denkt Fanataterwijl ze zich schrap zet voor de gooi van het kaartenmeisje van de fles de ruimtein.

Vanachter een van de schappenmet boeken zou het geluid kunnen klinken van iemanddie een goed heenkomen zoekt. Het meisje laat haar arm met de fles zakken. Fanatablaast haar ingehouden adem tussen haar gespitste lippen door fluitend uit. Hetkastmeisje moet er om lachen, Fanata lacht mee. Zal ik haar voor je weggooien, defles, zegt zij. Het meisje schudt haar hoofd. Nee dat is het niet. Met deze fles, metde vloeistof in deze fles waarop een doodshoofd voor de inhoud waarschuwt, ben ikiets anders van plan. Dit. Ze pakt de fles met haar beide handen beet, draait de doper af, probeert de dop er af te draaien. Verdomme, zegt ze. Verdomme, denkt Fanata.Het meisje klemt de dop van de fles tussen haar tanden, wrikt de fles heen en weer.De dop schiet los, een scheut van de vloeistof in de fles gulpt naar buiten, over haarkin en weglekkend tussen haar borsten. Dikke donkerblauwe druppels spatten lui uitelkaar op de bovenkant van de kaartenbak. Fanata ruikt een eigenaardige lucht diehaar niettemin vaag bekend voorkomt. Het meisje spuugt de flessendop uit die tikkendop de gladde vloer weg stuitert. Iemand die zich niet laat zien verschuift haar voeten,denkt Fanata. Inkt, vraagt ze met haar ogen. Inkt, zegt het meisje. Vandaar diedoodskop dus, concludeert Fanata. Met

Tjibbe Joustra, Superpop

599

dit spul kan je niet voorzichtig genoeg zijn, zegt het nu zijnde inktmeisje. Zij maakteen armzwaai naar de in het gelid staande rekken met boeken. Ze steekt een vingerin de halsopening van de fles, houdt de fles schuin, bukt zich. Met trotse uithalenschrijft ze in dezelfde ronde letters van daarnet een lange regel op de bovenkant vande bak met kaarten.

Het binnengedrongen zonlicht verplaatst zich onmerkbaar maar zeker. Fanata spreektde tekst hardop uit, herhaalt hem. Het meisje richt zich weer op, geeft Fanata eenspeelse duw zonder dat zij van de kast afvalt, zet de klotsende fles aan haar lippen.Fanata ziet haar wangen opbollen, inkt sijpelt langs haar mondhoeken omlaag. Hetmeisje haalt diepe teugen lucht door haar wijdopen neusgaten, trekt de fles van haarlippen, buigt zich voorover, spuit een geweldige straal inkt met heen en weerbewegend hoofd over de kaartenbak, de vloer, een pilaar die het bouwwerk voorinstorten behoedt, de boekenrekken, de boeken, ink spraying. In een ogenblik is allesmet inkt bespat. Het aangename geluid van vallende druppels op de vloer. Fanatazet haar handen in haar zij, heel goed. Inktspuitster, denkt zij, en ik? Opnieuw zethet meisje de fles aan haar lippen, vult haar mond. Fanata bedenkt er een om henheen aan alle kanten opstijgend krampachtig voetgeschuifel bij, onderdrukte geluidendie er op wijzen dat men vindt dat de liefde voor inkt hier niet op deze manierbedreven hoort te worden. Watmen vindt is altijd gevaarlijk ommee te vinden, vindtFanata, het met schrijfbloed bespatte gelijk dat men heeft ziet er alleen daarom zoal een stuk draaglijker uit. Het inktmeisje trekt de flessenhals van haar mond, bekijktmet bolle wangen het peil van de inhoud van de fles, gooit de fles met de rest

Tjibbe Joustra, Superpop

600

van de inkt zo ver mogelijk van zich af, kijkt Fanata nog eenmaal aan met haar groeneogen, en springt van de kast. Heb ik de strekking begrepen, hiervan, denkt Fanata.Is deze vraag bedenken al een antwoord. Zij stapt achteruit op de wankelendekaartenbak om er met een aanloop vanaf te duiken. Terwijl het meisje inktspuitendoveral nieuw bloed brengt, het plafond een in hoogte verstelbaar plafond blijkt tezijn, en eenmesaanscherpende centrifugerende beweging de ruimte gaat vullen, duiktFanata door de tijd. Van binnen naar weer buiten.

Waar de stad voor de zon op haar rug ligt, de onrust klotsend tegen de randen vanbouwwerken. En in het binnenste van dit bouwwerk ontdekt Totala een ruimte waarde vloer vervangen is door een vlakte van helder blauwdoorschijnend glas. Hij looptnaar het midden van de uitgestrekte vloer, hurkt, kijkt er doorheen naar de straat dieeronderdoor loopt, de straat tussen de buitenste gracht van het centrum van de staden een uitgestrekte open ruimte die noch plein, noch plantsoen, vijver of caféterrasis, maar iets er tussenin. Beide, zowel straat als open ruimte delen hun naam met defunctie van het bouwwerk, tempel der muzen. Totala kijkt verder. Op zonder enigsysteem gekozen lijkende plaatsen in de glazen vloer zijn gekleurde vlakkenaangebracht. Die het oog als het ware naar zich toe lijken te trekken, denkt Totalain de taal van denkers over bouwwerken. Allicht ja, logisch dat je hier naar benedenkijkt, waar anders naar. Totala bekijkt nog even hoe beneden hem drommenvoorbijgangers van de twee daar mogelijke richtingen zoveel mogelijk gebruikmakenom heen en weer te bewegen, dan wel stil te blijven staan om omhoog te kijken.Alles beeld, zonder geluid. Totala doet of hij moet braken bovenop een groep meisjesdie recht

Tjibbe Joustra, Superpop

601

onder hem is blijven staan en omhoogkijkt naar het glazen deel van het bouwwerkof het een reusachtige spiegel is. Wat het van onderen af gezien misschien ook welis, want niemand reageert.

Totala spuugt op het glas, richt zich op, draait zich om. Ook de muur aan de overkantvan de reusachtige ruimte op wier vloer hij zich bevindt is van glas. Hier doorheenis een andere ruimte te zien die vol water staat, een soort reusachtig bassin waarinfelgekleurde laser beams om elkaar heen wervelen. Het water verliest zich in denevelige verten van het bouwwerk, denkt Totala, een onbekende meester van taal enwaarneming uit het hoofd citerend. Nergens, behalve door de glazen vloer, komtlicht van de stad buiten naar binnen. Een vorm van onderlicht. Totala geeft een traptegen een lange bar van een onbekend materiaal, die zich over de hele lengte van deruimte voor de glazen wand van het bassin uitstrekt. Zonder aanloop springt hij overde bar heen, zoekt de plaats waar ergens een geluidssysteem moet zijn ingebouwd.Hij schuift een lange rij opgestapelde onbreekbare glazen op de vloer, ontdekt deinstallatie, schakelt haar in, vist de handmeester van Fanata uit de zak van zijnstadsbroek, sluit deze aan op het geluidssysteem. Totala draait het volume van demachtige versterkers voluit. Uit gigantische luidsprekers die ergens in plafond, muuren vloer verborgen zijn ingebouwd dendert de stilte. Het binnenste van de enormeruimte wordt gevuld met de elektronisch versterkte en weergegeven tonen van destilte. Die de klanken van deze almachtige compositie zijn, denkt Totala. De voorheenlege ruimte zal er tot barsten toe mee worden opgevuld, de muren naar buiten gedrukt.De verovering van de stad door de zon, wil hij zeggen, maar zijn woorden wordensamengeperst, tot niets gereduceerd

Tjibbe Joustra, Superpop

602

door het verschrikkelijke vermogen van de luidsprekers. Hij springt over een snijmatvan glasscherven op het blad van de bar, moet een paar maal slikken om de druk opzijn oren te neutraliseren. Toch niet onbreekbaar dus, die glazen. De compositieverdicht zich.

Achter de wand van de met water gevulde ruimte duikt vanuit de diepten een in eenrozenrode lichtstraal zwemmend meisje op. Haar verbaasde uitdrukking wordt doorTotala onmiddellijk veranderd in een van diep ontzag, nee in een van oppersteverrukking. Oh, zij perst zich met haar buik en borsten tegen de muur van glas, ofze er door een speelse natuurwet door de nog steeds toenemende druk van het vacuümvan de stilte tegenaan gezogen wordt. De stilte voor de zon.

Beste bezoeker. Aan de andere kant van de ondoorzichtige wand achter je, aan deoverkant van deze ruimte, tegenover de glazen muur van het waterbassin, speelt zichvandaag de DAG VAN DE NACHT of DAY OF THE NIGHT af met DJ MISS MISTIKA. Involkomen lichtloosheid vindt daar, op de hypnotiserende volcontinue beat van technoen progressive trance een gebeuren plaats dat duurt tot aan het einde van de dag. Ofnacht, hoe je het bekijkt. Hiervan is van geen enkele kant iets te zien, en, doordat deruimte niet alleen voor licht maar ook voor geluid hermetisch afgesloten is, niets tehoren ook. Vermeld wordt een en ander hier dan ook alleen om de symmetrie vanhet bouwwerk te benadrukken. Waarbij de ruimten waaruit het bestaat op zich nietaanvullend ten opzichte van elkaar hoeven te zijn om toch naar buiten toe een geslotenfront te vormen. Schijnbaar onderbroken dan in dit geval door de tunnel onder devloer van de ruimte waarin je je nu bevindt.

Tjibbe Joustra, Superpop

603

Getekend de staf. Totala kijkt van de tegen de glazenmuur van het bassin opgehangenstafmededeling naar het meisje dat een wegzwemmend meisje is geworden. Metgeprikkelde tegenzin wendt hij zijn blik van de verdwijnende zwemster naar deinderdaad ondoorzichtige wand aan de overkant van de ruimte achter hem. Onderde nog steeds toenemende druk van de stiltegolven, laat Totala zich op hetbarbovenblad zakken, gaat languit op zijn rug liggen met de handen onder zijn hoofd,wachtend op. Alsof de stad, zoals, de zon, nacht. Dag. Waaruit bestaat iets dat nietgezien en niet gehoord kan worden.

Onder de transparante vloer van de ruimte heeft de groep meisjes beneden in deoverwelfde straat zich al spiegelend verdubbeld, probeert Ojanja op een zolanggeleende draagbare tekstverwerker te typen, maar de meisjes leiden hem af, of beter,hij laat zich door hen afleiden. Nee. Nee, ik laat mij niet langer afleiden door nietsen niemand wanneer ik dat niet wil. Ojanja trekt rusteloos aan de vouw van zijn metpalmbomen bedrukte korte broek, buigt zich dan nogmaals verbeten over hettoetsenbord en het beeldscherm van de tekstverwerker, niets meer zien willend wathij niet wil zien. Of wat hij wel wil zien maar toch niet ziet, nu. Totala daagt deruimte uit sterker te wezen dan hij, overtuigd als hij zich voelt van het tegendeel.

De warme luchtbel waarin Fanata zich ondergedompeld heeft alsof zij zweeft, wordtwarmer, heter, stomend heet. Mijn hoofd barst onder de druk van bass en drum kicks,mijn bloed vloeit tot het de hele ruimte vult. Al rondwervelend belandt zij even ineen vanuit het niets op haar afkomende ijskoude luchtstroom.Mijn huid rijst te bergeen ik sla het

Tjibbe Joustra, Superpop

604

laatste licht van mij af. Dit laatste in overdrachtelijke zin dan, want de ruimte waarFanata doorheen dwaalt is gevuld met een dichte, afwisselend loodzware dan weergewichtsloze, duisternis. En geluid, veel geluid, klank, hard, muziek. Fanata plonstmet hoog opgegooide benen door de materie, de dark matter, die al kniehoog rondklotst boven wat de vloer moet wezen. Onmeetbaar is de grootte van de ruimte,onkenbaar het aantal individuen waarmee zij naast Fanata gevuld is, en waarmee zijaanraking deelt, dan weer afstand. Alle richtingen zijn hier zowel opgesloten inzichzelf als open tot waar je maar wilt. Een substantie die een onbekende neerslagof inbeelding kan zijn klatert op Fanata's hoofd, huid, zij draait haar gezicht naarboven, laat alles over haar heenkomen, opent haar mond zo ver mogelijk. De klankendie ik uitstoot verdwijnen in de sound van de muziek, en worden er tegelijk identiekmee. Vaag denkt zij het nummer te herkennen wat nu in de mix voorbijkomt,MagicMirror van Evil Kween, vocal remix door The Artsiders.Hoe toepasselijk. Hier waarje niets kunt zien kun je zien wat je wilt zien, niet zien wat je niet wilt zien. In eenbarstende en dan weer condenserende wolk vol, van, muziek, taal, gevoel,Magic/Mirror mirror/On the wall. Fanata probeert in haar bonzende hoofd dewoordenin klank om te zetten. Onzichtbare handen dragen mij door en over de duisternis,een afstand zonder tijd en zonder plaats. De hindernis van gisteren is genomen. Hetgevoel van vandaag verdrijft alle gedachten aan morgen. Darkness/Is the other/Sideof light. Spiegeltje spiegeltje aan de wand.

Een hindernis of stratenmakershek. Fanata zet zich af, zwaait haar handen naar vorensteun vindend op de bovenkant van het roodwitte hek. Met kruisverscheurend vergespreide benen zweeft zij naar de andere kant. Fanata landt, duwt haar

Tjibbe Joustra, Superpop

605

kont tegen het stratenmakershek. Dit maakt verschuivend een krassend geluid vanstaal over straatstenen. Ze weegt haar hamersteel in haar hand. Mijn hamer, werktuig,raakding.Wanneer, overdenkt Fanata, kan licht door gevoel vervangen, opgevangen,worden. Op reis in een muziekmachine. Ze spuugt op de versgelegde straatstenenvoor haar. Betovering van ruimte en tijd. Wanneer, nee waarom, heeft het meisje inde biep, zij, zich tot de boeken gericht, die ook haar vast nog nooit iets gevraagd ofgeantwoord hebben. Natuurlijk is dit geen reden om ze dan maar meteen met rust telaten ook. Wat ongemoeid wil blijven moet maar niet bestaan, kan net zo goed nietbestaan. Wie wil er nou met rust gelaten worden. Hee Fanata, wat sta jij daar te doentegen het hek, roodwit, dat deze kleine zijstraat, de zoveelste, moet scheiden van onswerk aan de straat langs de gracht, die dus de binnenste nog bestaande gracht vande stad is, roept Totala in een adem. Hij is bezig een van de stratenmakerslampenop een andere plek te laten schijnen. Wie roept deze merkwaardige opsommendetekst door de nacht, zegt Fanata. Ze wendt haar hoofd naar Totala. En wanneer zieik trouwens mijn handmeester eens van je terug. Totala heeft dit laatste gelukkig nietverstaan, dit is tenminste de indruk die hij wekt, wil wekken door ineens te doen ofhij een heel stuk verderop staat. Het inktmeisje trekt zich terug van de voorgrondvan haar gedachten, roept hij vanaf zijn nieuwe standpunt. En ik, gaat hij verder, bende herschepper van het licht. Hij is de herschepper van het licht, bauwt Animee hemsmalend na. En wie denk je dat ik dan ben, dat wij zijn. Hoi, zegt Onnono, eerst wasik iemand en nou ben ik iets.Maar niet werkelijk, zegt hij er meteen achteraan. Zouje niet denken dat ze alle twee kunnen samengaan. Labarbra trekt bij deze vraag eengezicht waarop zij het antwoord laat aflezen. Aha, zegt Totala, maar

Tjibbe Joustra, Superpop

606

deze lamp staat nou in elk geval beter dan zij eerst stond.Werktuig van de verlichting,stelt Onnono vast. Ik heb eens een lamp gekend, begint Fatala op de bekendeverteltoon van het opdissen van verhalen, die kende mij niet. Flauw, flauw jongenshè, zegt Onnono, om zich heen kijkend, speurend naar bijval. Die uitblijft natuurlijk,zoals alles wat niet komt.

Animee maakt met de steel van haar hamer het gele zand om haar heen rul, ze zoektvervolgens uit de naast haar liggende stapel stenen de mooiste uit. Haar hamer's steel,neuriet Onnono, de nieuwe samenstelling. Stapelzucht. Stellingen. Opslag. Wanneergeldt nietwatwie doet maarwiewat doet. Buiten natuurlijk in kunst en cultuur. Weetje, zegt Animee terwijl zij de mooiste steen aan de straat geeft. Iemand ben je vanzelf,gaat ze verder, iets ook, het is maar welke weg van de minste weerstand je volgt wievan de twee je laat groeien. Wat een ontzettend cryptische zin zeg, zegt Totala, deeventuele betekenis ontgaat mij in elk geval helemaal. Ja mij ook, zegt Onnono. Meteen tevreden uitdrukking op zijn gezicht in de schaduw van het licht beklopt hij deene steen na de andere. Zonder er overigens verder iets mee te doen, denkt Fanata.Vind je, vraagt Animee, goed. Dan zal ik het nog eens anders zeggen voor jullie diede bodem van de zomernacht van stenen voorzien, zwanger van de straat. Totala enOnnono kijken in afwachting van Animee's herformulering naar Animee. Zelfbewustgaat zij door met uit de naast haar liggende stenen de nu op een na mooiste uit tezoeken. Behalve het getik van de hamers van Fatala en Labarbra op de stenen is hetstil. Opnieuw buiten het geluid van de stad zelf natuurlijk. Natuurlijk ja, maar komter nog wat van, zegt Onnono tegen Animee. Of ben je zelf al vergeten wat je gezegdhebt en nog wilde zeggen. Maak

Tjibbe Joustra, Superpop

607

ons wijzer Animee, zegt Totala. Fanata die het tafereel heeft aangezien en aangehoord,wendt haar hoofd na een laatste blik van verstandhouding op Animee, die hier nietsvan merkt, af. Zij verlaat haar plek tegen het stratenmakershek op de hoek van degrachtstraat en de zijstraat. Die jongens snappen zelf niet wat ze niet snappen, denktzij. Ze loopt achter het stilgevallen gesprek om door het zand naar de rand van degracht. Al zwaaiend met haar hamer in haar hand, roept Onnono haar na. Hem beginthet wachten op antwoord blijkbaar ook te vervelen. Wat is nou bijvoorbeeld precieshet verschil tussen de straat en de stratenmakers.

Aan de grens van het licht, op de grens van de duisternis, heeft Fanata de grachtrandbereikt, waar ze nu op staat. Ze heeft haar hamer's steel achter de band van haarcamouflagebroek gestoken, die ze tot onder tegen haar tieten aan optrekt, de kop vande hamer valt er tussen. In aanschouwing van de stad aan de overkant van de grachtals zij is, zeggen Labarbra en Fatala tegen elkaar zonder hun werk te onderbreken.Inderdaad, Fanata kijkt naar de andere kant van de gracht, waar in het donker eenzijstraat bijna in het verlengde ligt van de zijstraat aan deze kant. Alleen de brugontbreekt. Misschien komt het daardoor. Wat. In het water van de gracht, ja, drijftde nacht. Loom deinend. Achter Fanata zijn Onnono en Totala nu definitief opantwoord uitgewacht, wat ze duidelijk laten merken door het maken van allerleiwerkgeluiden zonder dat er gewerkt wordt. Ik vul ruimten met stilte en de straat metgeluid, merkt Totala op. Zou je misschien zo goed willen wezen om dit touw aan dieboom daar vast te maken, we kunnen er zelf niet bij namelijk. Verrek, nu eerst zietFanata dat er pal onder haar een soort, wat is het, een soort notendop in de grachtdrijft. Hierop

Tjibbe Joustra, Superpop

608

bevinden zich in het schaarse schaduwlicht zoveel meisjes en jongens als het vaartuigmaar dragen kan. Het oversteken van de gracht uitgerekend tussen twee bruggen,denkt Fanata. Precies, zo is het, zegt iemand. Een touw kronkelt zich de lucht in. Hetwordt door Fanata met tegenzin opgevangen, alleenmaar om het weer terug te kunnengooien. Hier ziet zij voorlopig vanaf. Zij slaat het touwweliswaar niet om de dichtstbijstaande boom, maar houdt het in haar handen, losjes. Ze kijkt om naar de anderendie achter haar nog aan het werk zijn of doen alsof. Moet je dit zien, roept zij, delanding bij de onvoltooide straat. Wat. Wie.

Jullie, zegt Fanata tenslotte, haar ogen weer gericht op de meisjes en jongens onderhaar aan de kadekant, wat komen jullie hier doen en wat zijn jullie. Niet wie dus,constateert Totala die naast Fanata is komen staan met enige voldoening. Fatala enOnnono volgen slenterend, en praten zo door elkaar dat niet is uit te maken waar zijhet over hebben. Nou heel fijn, klinkt een meisjesstem vanaf het water, wij zijn dusinderdaad de gracht overgestoken tussen twee bruggen, van de ene zijstraat naar deandere, want wij zijn namelijk de verhuizers. Het meisje zwijgt in een opstijgendewolk van instemmende geluiden. Vreemde logica, zegt Fatala. Omdat jullie dus deverhuizers zijn zijn jullie dus de gracht met een wat is het overgestoken. Animee,die er nu ook bij is komen staan, schraapt haar keel. En wat verhuizen jullie dan wel,vraagt ze, zo te zien is het ding waarin jullie drijven tot op de rand van zinken toegeladen met alleen jullie zelf. Gelach. Fanata jongleert met het uiteinde van het touwdat zij nog steeds in haar handen heeft. Wij verhuizen onszelf, bedenkt Fanata eenantwoord. Totala en Onnono slaan de koppen van hun hamers beurtelings tegenelkaar. Hoe kracht verhuist

Tjibbe Joustra, Superpop

609

van de ene klap naar de andere. Fanata buigt zich voorover naar de groep die van deoverkant komt. Een van de meisjes krabt met haar nagels teder langs de kademuurvan de gracht.

Van de stratenmakers en de straat, denkt Labarbra, en de reis van de stenen. En vande zon om de nacht heen naar de andere kant van de dag. Nee, fout geformuleerd,gedacht, dat wil zeggen een feitelijke onjuistheid aannemelijk klinkend in taalomgezet. Het verwoorden van een gedachte. Labarbra sorteert en rangschikt dewoorden naar gewicht, grootte, betekenis, gevoelswaarde. Maar dan kan het zo zijndat in de plaats van een gedachte een woord gaat komen, zegt Fatala. En woordenen gedachten zijn niet hetzelfde. Rara. Onnono klopt met zijn hamer op een verlatensteen. Een woord verhoudt zich tot de straat als een steen tot een gedachte zeg ik hetgoed zo, zegt hij al hamerend op dezelfde steen. En wanneer wij nee zeggen of eenvan ons zegt nee dan trek je je woorden gauw weer in zeker, zegt Fatala. Onnonotuit zijn lippen, doet of hij niets kan horen doordat hij zo hard aan het werk is. Nougoochel jij weer woorden en gedachten door elkaar, stelt Totala vast. Hij baadt zichin het licht van de stratenmakerslamp die het dichtst bij hem staat. Wanneer we eenen ander als een afgeleide van inhoud, de inhoud, gaan beschouwen, dan zijn weaangekomen bij waar het om gaat dunkt me, zegt Animee. Het bestaan van debinnenste ruimte, het interieur, de inhoud. Het verkennen daarvan. Kijk eens aan,zegt Fatala, beschrijf mij dan eens de gedachten van de inhoud van deze steen inwoorden, oh nee ja, ik heb je geloof ik verkeerd of juist heel goed begrepen. Meisjesen jongens, galmt Totala zonder duidelijk aanwijsbare reden door de uitgestrektezomernacht die begint daar waar de dag ophoudt. Uitstekend, dit was precies wat ikniet zeggen

Tjibbe Joustra, Superpop

610

wilde. Totala laat zijn stem overgaan in een lang aangehouden euhtoon. Om op diereis terug te komen, hoever zijn we nou inmiddels met de straat gekomen, gerekendvanaf dat we begonnen zijn, het begin van de straat. Hè nee, dat weten we toch zolangzamerhand wel, zegt Fanata, altijd dat opmaken van de stand en de dingen weertegen elkaar op en af laten wegen. We zijn nou bijvoorbeeld, gaat Totalaonverstoorbaar verder, volgensmij gevorderd tot aan de vijfde brug alles meegerekendwat je maar meerekenen wilt en het is een bijzondere brug.

Een bijzondere straat, roept Onnono, het stuk aan de overkant hebben wij ook nogooit gestratenmaakt. Deze brug namelijk, zegt Totala zonder op de vervlogenstratenmakerij in te gaan, is de breedste brug van alle bruggen over alle grachten, enis dat omdat ze die toen nog niet hadden, zo'n brede brug, geloof ik tenminste enverder weet ik het niet. Oja overdag is op het gedeelte dat niet als rijdeel van de,overigens smalle, straat over de brug in gebruik is een zonnig terras. Kletskoek, zegtAnimee, de brug is zo breed omdat er een toren op heeft gestaan, de kelders zijnvanaf het water nog te zien. Waarom heeft er een toren op gestaan. Wie heeft er nogeen stapel stenen, zodat we deze brug met bijbehorende zijstraat zo snel mogelijkvoorbij gestratenmaakt zijn. Tuttuttut, doet Totala. Hij leunt schaduwtrillend tegenhet statief van de werklamp waaronder hij zit te nietsen. Zijn hamer heeft hij zoverin het gele zand gestoken dat alleen de kop er nog bovenuitsteekt. Ja tuttuttut, doetAnimee hem na. Onnono springt opeens opgewonden naar voren, midden op hetdoor de lampen verlichte stuk van de straat, aan het begin van de boog van de bredebrug over de gracht. Weet je wat, roept hij uit, wat is het verschil tussen eenkinderfeestje en een cultuurfestival

Tjibbe Joustra, Superpop

611

nee ik bedoel natuurlijk laten we in gedachten de reis van de straat beschrijven, terwijlwij alle stenen naast elkaar in het gele straatzand leggen. De anderen zuchteneensgezind. Onnono zucht mee, maar kan niet nalaten nog iets aan zijn plan toe tevoegen. Als je maar weet dat het er niet om gaatwat je beleeft maar hoe je het beleeft,een misverstand, ook voor reizen dus.

Als je het maar beleeft. Het kind de nacht dat zich wil laven aan de tiet van moederzon, en steeds opnieuw verstoten wordt door de dag, denkt Labarbra. Waarom denkik iets wat ik zeker niet zo zonder spot gezegd zou hebben. Zij tekent een lijn zonderbegin of einde met haar hamer's steel in het zand tussen haar benen, die ze zijwaartsvoor zich uitgestrekt heeft. De koele warmte van het zand tegen de huid. Kan dat,koele warmte. Kom, zegt Fatala, laten we maar eens iemand of meer iemanden gaanbegroeten die iets van reizen weet, weten, en dan met name van het reizen door hetbinnenste van gedachten in woorden gevat. Zo bedoel je het toch. Ze kijkt vragendvan Onnono naar de anderen. Is er sprake van antwoordend terugkijken. Nou, eh, janee, hakkelt Onnono. Zijn woorden huppelen weg in de nacht. Woorden voor destraat, denkt Labarbra. Hoi, weten jullie misschien iets van reizen dat wij niet weten.Sorry?

Aan de andere kant van het stratenmakershek dat probeert de brede brug af te sluiten,zijn een paar figuren verschenen die door Fatala zijn begroet en toegesproken en diemet sorry geantwoord hebben. Hee Onnono, Animee, houd eens op te hameren opdie eeuwige stenen, deze figuren kunnen mij niet verstaan. Ja hallo, zegt Animee,waarvoor denk jij eigenlijk dat wij hier zijn. Om het spreken mogelijk te maken ofom de

Tjibbe Joustra, Superpop

612

straat mogelijk te maken. Precies, stemt Onnono met haar in. Maar omdat wanneerde straat moet zwijgen dit inhoudt dat de stenen dan ook niet beklopt kunnen worden,besluiten zij hun hamers neer te leggen, op te staan, naar Fatala en de kleine groepaan de andere kant van het roodwitte hek te slenteren, hiermee het voorbeeld volgendvan Fanata, Totala en Labarbra. Dus, de reis, zegt Fatala, de tocht, vrouwelijk, hettrekken van de ene al dan niet bestaande plek naar de andere. Inderdaad, kniktOnnono. De figuren aan de andere kant van het hek kijken elkaar even met eenvoorzichtige glimlach aan.

Wat reis, welke reis, denkt Labarbra. Waarom staan die lui zo stom te kijken aan deandere kant van dat hek. Het is altijd alleen maar een afscheiding die buiten scheidtvan binnen, en de andere kant van deze. Op dit ogenblik trekt de groep achter hethek zich langzaam terug in de nacht, maar begint op de rand tussen hier en daaronverwacht aan een netvliesprikkelend ritueel dat niet nader beschreven kan worden.De stad draagt het licht van de straat, denkt Labarbra naar de grond turend van deverlichte straatplek. Begroeting en de reis. Hoeveel kansen om tegen te komen inondenkbaar verre straten. Labarbra zucht. Deel het aantal zomernachten door hetaantal straten van de stad en wat ben je dan wijzer geworden. Ik weet het, roeptOnnono. Hij weet het, roept iedereen zonder naar hem te kijken naar hem terug.Wiens hamer's steel om alles in het straatzand op te tekenen.

Nou, ik geloof dat onze eindeloze voorraad stenen eindelijk minder wordt, zegtOnnono. En misschien uiteindelijk wel helemaal verdwijnen zal, vult Animee lijzigarticulerend aan. Ik stel mij zo voor dat vele stenen over nog vele straten over

Tjibbe Joustra, Superpop

613

maken. Animee knipoogt naar Labarbra die haar hamer als een tegenwicht met depunt van de steel op haar wijsvinger laat balanceren. Mogen wij ons even voorstellen,en dan erlangs. Wat natuurlijk niet lukt. Zou je niet in het licht van mijnstratenmakerslampwillen gaan staan, zegt Fatala tegen iemand die gauw opzij springt,de dreiging in haar stem. Wij zijn de actievoerders van de straat, zegt een onzekerestem. Weet je het zeker. Totala observeert de voor hem uit de nacht in het lamplichtopgedoken groep onbekenden. Weten jullie dan misschien toevallig ook wat hetbetekent als je aan het stratenmakershek dat je daar ziet voorbijgaat zonder daartoeuitgenodigd te zijn, gaat hij verder. Maar goed, daar zullen we het zo nog wel overhebben, eerst iets anders. Het voeren van actie zei je. Ja hoor, zegt een meisje opbesliste toon. Zij heeft iets om zich heen gewikkeld dat op de achterkant van eenspandoek lijkt. Dat kan dan nog moeilijker worden dan je denkt volgens mij, zegtTotala. Hij haalt een paar goocheltoeren met zijn stratenmakershamer uit. Hee zagje dat, zegt een stem uit de groep. Een andere stem knikt iets wat onuitgesprokenblijft. Ergens achter Totala ruilen Fatala en Animee van steen. Deze mededeling vanOnnono blijft in de warme, zware nachtlucht hangen. Veel, zo niet alles, aan dezegroep die nu voor mij staat is mij nog onduidelijk, denkt Totala, bijvoorbeeld waaromhet een groep is. Wij zijn de straatgroep, zegt onverwachts een jongen die naast hetmeisje van de spandoekachterkant staat. Het meisje knikt heftig van ja. De reddersvan de straat, zegt iemand anders. De bende van de straat. De straattroep.Straatvechters. Stemmen die door elkaar heen opklinken. Het meisje blijft knikken,knikt steeds van ja alsof zij het met iedereen eens is. Dat zal dan wel zo zijn, denktTotala. Fantastisch, zegt hij wanneer het rumoer weer een beetje bedaart, dat isschitterend. Ik zal alles

Tjibbe Joustra, Superpop

614

begrijpen wat ik niet snap als ik hier iets van begrijp, denkt hij ondertussen. Ja, zuchthet spandoekmeisje enthousiast, en wij zijn de subgroep van de groep, de meidenvan de straat. Zij wijst op een aantal meisjes om haar heen. Een echte troep dus, roeptFatala die blijkbaar mee heeft zitten luisteren van een eind verderop. Ze rondt haaropmerking af met een klap van haar hamer's kop op een steen. Opnieuw wordt eenaanzwellend groepsrumoer, groepsgeroezemoes, hoorbaar, stemmen die elkaarverdringen en samen opgaan in onverstaanbaarheid.

En ik neem aan dat jullie de stratenmakers zijn, zegt een van de jongens van de groep,nadat de stemkracht, het tumult, iets afgenomen is, dan staan we eigenlijk aan dezelfdekant. Het is maar hoe je het bekijkt, hoe je het wilt bekijken, eh, groepslid, zegtTotala. Wij bekijken alles van deze kant, zegt een meisje gedecideerd. Precies ja,denkt Totala en draait zijn ogen omhoog. Sommige groepsleden draaien hun ogenomhoog. Juist, klinkt vanaf de rand van de gracht de stem van Labarbra, wij zijn destratenmakers en wij waren hier dus eerder dan jullie. Onnono knikt vol overgavezijn instemming. Totala kijkt verstandhouding suggererend naar Labarbra om, ziethaar de steel van haar hamer in het zand steken. En wiens licht is het hier dan welhè, zegt Onnono die uitgeknikt is op ruzieachtige toon. Oh struisvogel's kop, denktTotala. Grijnzend kijkt hij weer voor zich. Hij ziet nog juist een van de meisjes vande groep iets dat lijkt op een of ander ding van rubber uit haar mond halen, dat zedaarna haastig over haar schouder de nacht in gooit. Ja en nou vraag jij je zeker afwat wij hier komen doen, zegt een meisje met zilverkleurig geverfde lippen. Zijn hetde lippen die de woorden hun gewicht geven, neuriet Totala in zichzelf.

Tjibbe Joustra, Superpop

615

Ik zou wel eens willen weten wat Animee hiervan vindt. Hee Animee, roept hijzonder zijn ogen van de voor hem staande groep af te wenden. Animee maakt hetgeluid van eigenzinnigheid.

Maar wij kunnen ons met evenveel recht afvragen wat jullie hier nou doen, gaat hetmeisje met de zilveren lippen verder. Ga je gang, antwoordt Totala. Ach laat toch,zegt een ander meisje, zie je niet dat hij ons alleen maar af wil houden van waarvoorwij hier gekomen zijn. Zoals je gekomen bent kan je natuurlijk weer vertrekken ook,vervolgt Totala. Ik vraag me af waarom ik niet gewoon weer verder werk, denkt hij,aan de laatste stenen van het laatste stuk van de straat. Oh groep wat bindt je toch,zingen Fatala en Fanata. Maar jullie, jullie voerders van actie, zegt Animee die dantoch naast Totala is komen staan, wat doen jullie groepsgewijs wat je alleen niet doet.Dit is duidelijk voor een dubbele uitleg vatbaar, denkt Totala, maar hij houdt hetvoor zich. Niet op antwoorden, roept een jongen. Hij dringt zich naar voren, begintzelf te antwoorden. Door een opnieuw toenemend rumoer, dat een ongemakkelijkeondertoon begint te krijgen, kunnen Totala en Animee noch een van de anderen hieriets van verstaan. Vanuit de groep is het scherpe geluid van metaal tegen metaal tehoren. Nu pas dringt het tot Totala door dat alle leden van de groep gehuld zijn ineenzelfde soort omgekeerde doek als die van het eerste meisje. In plaats van hieroverna te denken, de betekenis van iets dat groepsgewijs wordt uitgedragen, vraagt hijzich af waarom de anderen, behalve Animee, achter hem gewoon blijven doorwerken,niet bij hem komen staan, groep tegenover groep. Zoals de anderen zich natuurlijkaf kunnen vragen waarom ik niet doorwerk, denkt hij. Tweemaal omgekeerd is terugin de oude stand. Hij tuurt

Tjibbe Joustra, Superpop

616

langs de groep heen over het water van de gracht, tot aan de brede boogbrug waarzij al stratenmakend al langsgekomen zijn. Ik kijk in de tegenrichting, het stuk vande straat dat af is, waar we niets meer te zoeken hebben. Achter mij ligt het einde.

Intussen neemt niemand van de groep nog de moeite verder een gesprek met Totalaof Animee te voeren. De groepsleden hebben een gesloten kring gevormd waar zijbuiten zijn komen te staan zonder dat ze zich verplaatst hebben. Animee keert zichonverhoeds om, gaat terug naar de plek van de straat waar zij aan het werk was.Wanneer ik hier blijf staan, denkt Totala, dan moet ik mijn positie duidelijker maken.Totala blijft staan, klemt de steel van zijn stratenmakershamer tussen zijn tanden,kruist zijn armen voor zijn borst. Pose, denkt hij, dit is een pose, houding vanaanstellerij, maar het kan soms haar nut hebben. Plotseling heft iedereen in de groepnaast hem dezelfde woordloze kreet aan, begint eendrachtig met het lichaam heenen weer te zwaaien. Het getik van de hamers op de laatste stenen achter mij blijft,blijft hoorbaar, stelt Totala vast. De groepskreet wringt zich tussen de gevels aanbeide kanten van de gracht door omhoog. De leden van de groep wikkelen allemaaltegelijk de doekachterkanten waarin ze gehuld zijn van zich af, voegen deze bovenhun hoofden aan elkaar tot een grote achterkant. Schitteringen van glanzend metaalin het licht van de stratenmakerslampen lichten tussen de opeengedrongen lichamenop. Het geluid van een over de straat wegrollend blikken deksel. En nog een. De langaangehouden kreet van de groep trekt op. Aan de intredende stilte wordt door eenmeisje meteen een einde gemaakt. Het dringt eerst niet tot Totala door wat zij uitroept,totdat hij het opeens verstaat.Woorden lossen op. Woor!den

Tjibbe Joustra, Superpop

617

lossen op! Het is inmiddels door de hele groep overgenomen die zich in bewegingzet, terug in de richting van de brede brug, het stuk van de straat dat klaar is. Methun imitatiehemel van achterkantdoek hoog boven hun hoofden, kladderen degroepsleden met handenvol alles waar ze langskomen onder met de inhoud van deblikken bussen die ze bij zich hebben. Hun gescandeer lijkt over de gracht heen enweer te rollen. Getverdemme, roept Totala uit, de stenen. Zijn hamer valt met eenplof in het zand, hij rent de groep achterna, remt zijn vaart af, kijkt verwonderd naarde straatstenen, bukt zich, strijkt met zijn vingers over de lettertekens op de grond.Ruikt en proeft er aan, schudt ongelovig zijn hoofd. Water. Woorden met watergeschreven. Hij richt zich op, kijkt in de richting die de groep is opgegaan, ontdektdat de straat leeg is. Vaag lijkt het of de groepsleus nog ergens te horen is, maar hetis onduidelijk waarvandaan. Is dit een voorval waar je wijzer van moet worden. Ofkan het ook gewoon dat blijven wat het is: een voorval. Alsof zowel wijzer wordenals voorvallen iets is waar je op zou zitten te wachten. In elk geval is deze tekstopgelost, letterlijk. Totala draait zich om en struikelt over het omgevallenstratenmakershek.

Het getik van de hamers, werkpraat. De stad zuigt het geluid van verdwenen groepenop. Schijt, stoot Totala uit, krabbelt overeind, slaat zijn handen aan zijn stadspak af,loopt naar het omgevallen hek en trekt het rechtop. Of ik een deur dichttrek, denkthij. Zijn blik valt op een vochtig glimmend ding dat midden op de straatstenen ligt.Hij loopt er naar toe en raapt het op. Het blijkt een rubberen foptong te zijn. Totalawil het ding van zich afgooien, bedenkt zich, loopt er mee in zijn hand zwaaiendnaar zijn in het zand liggende hamer. Hij raapt de hamer op. Onnono keert zich zittend

Tjibbe Joustra, Superpop

618

op zijn kniestukken naar mij om, denkt Totala, of hij iets wil gaan zeggen, terwijl ikdoe of ik het niet merk. Onnono pakt zwijgend een steen op, draait zich om, werktverder. Zeg denk je niet dat je tegelijkertijd bij verschillende groepen kan horenzonder dat je dat wilt, hoort Totala Fanata tegen haar tweelingzus zeggen. Bedoel jesoms dat je je dan bij zoveel groepen tegelijk hebt laten inlijven dat je niet meer weetwanneer je alleen staat, je jezelf bent en geen niet bij name te noemen lichaamsdeelvan een groepsgeest. Fatala heeft de woorden uitgesproken alsof zij eigenlijk geenzin heeft om op de vraag van Fanata in te gaan. Volgens mij, zegt Animee, en dat ismisschien even iets anders maar dan toch niet zoveel anders, is groepsgedrag, denorm van de groep, de groepscode, het hoe je door anderen en misschien ook jezelfgeacht wordt je in zekere groepen als horende bij die groep voor te doen, het meestaan tijd en plaats gebonden gegeven wat je maar bedenken kan, verstoken van elkezonder speciale voorkennis geldige, herkenbare en toetsbare waarde. Het bepaalt,maar wordt in nog veel grotere mate zelf bepaald. En waardoor, door wie. Mode vande dag. Arbitrair. En als je daar al voor gaat ga dan voor je eigen mode en niet voordie van een ander, anderen. Maar wat zou je dan met een geldige zonder voorkennisbruikbare toetsbaarheid moeten. Of willen. Checken natuurlijk. Wanneer je iets wiltbereiken wat je niet alleen bereiken kan, mijmert Onnono. Buiten de groep moet jewel alles zelf opknappen. Hoed je maar voor modieus gedrag, zegt Animee. Laat hetje niet aanmeten als een je gegoten zittende confectiezak. Hoedjemaar, zegt Labarbra.De groepsloze zal door de massa van het collectief in het woord ligt alles al beslotenhet is een afschrikwekkend woord waar was ik nou gebleven, oja aan oor en oogonttrokken worden en wat dan.

Tjibbe Joustra, Superpop

619

Ja wat dan. Niets voor niets. Totala haalt zijn schouders op, gooit bij nader inziende gevonden foptong de nacht in, nee toch nog maar niet, stelt zich teweer tegen eenplotselinge gewaarwording van een dichtbij lijkende onmeetbaarheid, onweetbaarheid,die niet veel goeds lijkt te betekenen. Tenzij. Wanneer je tenminste niet op tijd nogeen andere richting hebt genomen. Tussen sporen en spoorloos. Hij schraaptluidruchtig zijn keel en spuugt een klodder speeksel uit die kletsend op de straatstenenuiteenspat. Het schrijven met water, het schrijven in het zand, het achterlaten vanstenen in een eindeloos durende niets zeggende herhaling. Wie niet past zal moetenbloeden tot hij past. Totala beluistert de grimmige naklank van de woorden in zijnhoofd.Wiens tekst. Zo gewoonmogelijk doend slentert hij naar de hoek van de straat,de foptong opgooiend van de ene hand naar de andere. Hee, hoort hij Onnono achterzich zeggen. Doorwerken Onnono, zegt Fatala. Ja, zeggen Animee, Fanata enLabarbra. Nou goed, antwoordt Onnono. Over de grote straat, gaat hij desondanksverder, waarop de straat hier langs de gracht uitkomt, of waar de straat langs de grachtfeitelijk begint, verkeerstechnisch gesproken dan, glijdt een geheimzinnigedonkerviolette bus in koele voortgang van de ene kant naar de andere over de brugover de gracht en verder de nacht in, verkeers gesproken, straattaal. Natuurlijk gaatde gracht en de straten erlangs aan de andere kant van de grote straat gewoon verder,zij, de gracht, was er ook eerder trouwens. Straat genoeg om te maken dus, rondtOnnono zijn betoog naar voren reikend af. Jij probeert zeker die neptong over desteel van je stratenmakershamer te schuiven, zegt Jansen uit het duister opduikendterwijl hij zijn fiets tot stilstand brengt.

Tjibbe Joustra, Superpop

620

Totala blijft onbeweeglijk staan. Ik duw mijn gedachten over de rand van deachtergrond. Jansen, hoort hij Fatala zeggen. Hoi en Jansen, roepen de anderen doorelkaar heen. Welkom, ik denk welkom, denkt Totala. Jansen zet zijn fiets tegen destraathoek, snijpunt van licht en schaduw, loopt naar Totala toe, legt zijn hand opzijn schouder. Kom je even mee, zegt hij. Zee Van Ruimte Voor Een UitgestrektLandschap. Iets zoekend in de zakken van zijn jas loopt Jansen met Totala naast zichnaar de anderen toe.

Haal de brug op en verschans je, verbreek de verbinding. Een donkerviolette schaduwlijkt in zichzelf op te lossen aan de overkant van het water, maar of het ook werkelijkgebeurt. Alsof een vlaag koude lucht zich probeert een weg te banen, ergens vanaf,ergens naartoe. Fatala laat de deur tussen haar en de ophaalbrug, die gewoon neeris, achter zich openstaan. Deze ophaalbrug, die niet meer omhoog kan, maar die menvergeten is te vervangen of die men als zgn beeldbepalend element maar heeft latenstaan, verbindt een bouwwerk met dezelfde naam als datgene wat uit een uier komtplus een ander woord voor straat wat weer hetzelfde is als het woord voor niet meeraanwezig, met de vaste wal. De geur die van het lauwe water in de gracht opstijgt,drijft langzaam, zwaar, met Fatala mee de donkere ruimte in. Wat een rare zin, denktze. Misschien bedoel ik wat anders. Ik denk dat de stilte in dit verlaten leegstaandebouwwerk op een warme zomerdag als deze ligt te slapen. Wek haar niet, roep haarwraakzucht niet over je af. Wraak en waak. Hoor ik ergens bijvoorbeeld het getingelvan een tram, dan zal dit van de andere kant van het bouwwerk komen. Daar zoektde tram, voortbewogen wagen op rails lopend voor het openbaar vervoer, zijn weg.Fatala kijkt om zich heen. Uit lege ruimten loopt het geluid

Tjibbe Joustra, Superpop

621

en het licht weg. Typisch een bewering die waar klinkt maar het daarom nog niethoeft te zijn, stelt zij vast. Het is in deze ruimte waar ze nu tegen een post zonderdeur geleund staat, niet zo donker of er is nog wel iets te zien, niet zo stil dat de stadbuiten onhoorbaar zou zijn. Fatala laat haar zintuigen wennen aan het stadsinterieurdat door het bouwwerk om haar heen gevormd wordt.

Vanaf de plek waar Fatala staat is door de open deur aan de andere kant van de ruimte,die een soort brede gang of hal lijkt te zijn, de leuning van de ophaalbrug over degracht te zien, met daarachter, aan de overkant van het water, een blinde muur doorde zon met licht en schaduw beschenen. Zeg ik het goed zo. Nee, denkt Fatala, demuur ligt in de schaduw, terugkaatsend licht van het wateroppervlak van de grachtzorgt voor indirect zonlicht. De laatste twee woorden heeft zij hardop gedacht. Kanje in je eentje een gesprek voeren van hardop gedachte zinnen. Fatala's uitgesprokenwoorden worden onmiddellijk weer opgezogen door de stilte in het bouwwerk. Ervoor in de plaats wringt zich een geluid door de openstaande deur naar binnen of ervoetstappen over het dek van de ophaalbrug dichterbij komen. Het geluid van eenspoor, een voetspoor in de zon, denkt Fatala. In de brandende hitte. Of voel ik dathet hier kouder begint te worden. Zij drukt haar bilnaad tegen de hoekige rand vande deurpost, recht zich, laat haar vingers over het gladde staal van haar mes glijden,glijdt door het gapende deurgat de er achter liggende ruimte binnen.

Het is opnieuw een soort gang waarin Fatala terechtgekomen is. Met nog meer stilteen bijna absolute duisternis, alleen van achter haar dringt nog een zwak licht naarbinnen. Ik loop

Tjibbe Joustra, Superpop

622

voor het licht uit niet voor het licht weg kut. Fatala is in het bijna voelbare donkerover iets gestruikeld dat midden op de vloer staat. Het is hier dus toch niet zo leegals ik dacht. Het is aan het wegspringende geluid te horen een krat met lege flessen,melkflessen. Echo uit het verleden, denkt Fatala, de pijn uit de tenen van haar voetwaarmee ze tegen het krat is aangestoten wegwrijvend. Om je eraan te herinnerenhoe dit bouwwerk ooit als zoiets als een opslagruimte of fabriek begonnen is, waarineen dergelijk voorwerp op zijn plek zou zijn geweest wat het hier nu niet meer is.Wie zet zo'n ding ook op de gang zonder er zelf naast te gaan liggen. Fatala wil weerverdergaan, hoort dan vanaf vloerhoogte, dichtbij de plaats waar het krat moet staan,een stem zuchten, denkt dat zij dit hoort. Waar duisternis regeert, where darknessrules. Fatala legt haar hand om het heft van haar mes. Wie of wat heerst, wat zullenwij nou krijgen, zegt zij, de woorden langzaam en duidelijk uitsprekend. De stiltevangt ze op en draagt ze de gang door. De stem laat zich niet weer horen. Behoedzaamlaat Fatala zich door haar knieën zakken, tast met haar vrije hand de ruimte om haarheen een eindje boven vloerhoogte af. Waar ze denkt dat het krat zou moeten staanontdekt ze alleen maar lucht. Niets wat de lege ruimte verjaagt. Zij laat haar handverder glijden. Ik zoek iets maar ik weet niet wat. Is niets zoeken hetzelfde als nietsvinden. Zou kunnen, denkt Fatala, maar wat dan nog. Zoeken hoeft niet altijd methet doel ook iets te vinden, te willen vinden. Met een ruk staat zij rechtop. Ze probeertin het schemerige licht degene te ontdekken die deze zin zacht gezegd heeft. Natuurlijkis er weer niemand te zien. Hee kom op waar zit je, Fatala volgt rondkijkend haarvraag met haar ogen, probeert dit. Wat niet lukt. Heeft duisternis de neiginghoorbaarheid te combineren, compenseren, met onzichtbaarheid. Zij besluit

Tjibbe Joustra, Superpop

623

de stem verder voor gezien, gehoord, te houden. Maar niet nadat een in de gangverdwijnende fluisterzucht haar nog wat lijkt toe te lispelen als een echo van iets datnog niet gezegd is, nog geformuleerd moet worden. Fatala schudt haar hoofd. Opeensdenkt zij weer het geluid als van naderende voetstappen te horen. Ze scherpt haaroren, houdt haar adem in. Geen twijfel mogelijk, ik hoor voetstappen en ze komenhierheen. Gespannen kijkt ze naar het begin van de gang waar de deuropening zichin de verte als een nog nauwelijks te onderscheiden rechthoek aftekent. Maar nergensis wat van iemand of iets te zien. Wat niet wil zeggen dat het ook klopt wat ik zie,denkt Fatala, dwz er kan hier meer zijn dan ik zien kan. En ik denk nu dat ik voeldat het hier echt kouder begint te worden. Het geluid van de voetstappen verdwijnt.Wie hoort een stem en ziet niemand, denkt Fatala, voetstappen. Zij zucht, neemt eenbesluit, draait zich om, loopt voorzichtig tastend met haar voeten verder de gang in.

Het lijkt of de dikke, ovenwarme lucht waarmee de gang hier gevuld is tegelijk metmij mee voort golft, denkt Fatala. Ze blijft met een ruk stilstaan. Er is iets voor haaropgedoemd. Niet echt te zien, maar het verraadt zich door een dichter worden vande duisternis. Langzaam steekt ze een arm uit, haar vingers raken iets aan. Een muur,de luchtgolven lopen er in stilte tegenop. En terug. Omkeren, denkt Fatala. Zij tast,zich langzaam verplaatsend, een stuk van de muur af. De gang blijkt een rechte hoekte maken. Doorgaan maar. Fatala gaat verder, voet voor voet de hoek om naar linksdie de gang maakt. Ik duw het donker voor mij uit, denkt zij. Achter mij ontstaat eenvacuüm. Wanneer ik mij omdraai is het licht. Fatala draait zich niet om, op haarhoede gaat ze verder door de gang. Tot hoever kan de duisternis zich verdikken. Totje

Tjibbe Joustra, Superpop

624

er in blijft steken als in vette modder. Het zuigt zich aan je vast, trekt je langzaammaar onafwendbaar mee, de diepte in. Au verdomme. Fatala is weer ergens tegenaangestoten. Ze tast met haar handen rond, de gang lijkt hier opnieuw op te houden.Weer een bocht? Fatala verkent de plek waar ze tot staan is gekomen. Ze blijkt aandrie kanten ingesloten. De gang houdt hier op. Geen licht, geen geluid. De enigeuitweg is terug.

Een uitweg is toch het doel van een gang. Fatala betast opnieuw de wand die de gangafsluit. Haar vingers stoten tegen een koel aanvoelend stuk metaal. Een deurklink.Juist wanneer zij wil proberen of de klink draaibaar is, draait de stilte zich om. Devoetstappen. Ze zijn terug, zijn er nog. Hier hebben ze op gewacht, een weg zonderweg ergens naartoe. En ze klinken veel te dichtbij, ze moeten een stuk van de ganghebben overgeslagen of zijn onhoorbaar zacht op mij af gekomen, laat me nadenken,snel. Er kan hier natuurlijk nog ergens anders een deur zijn, een zijdeur. Devoetstappen zullen verwachten dat ik de meest voor de hand liggende weg is dezedeur kies. Misschien. Resoluut gaat Fatala terug de gang in, een hand op haar mes,met de andere de muur aftastend, de voetstappen tegemoet. En de kou, die ze nudefinitief vanaf de andere kant van de gang naar zich toe voelt stromen. Kut auverdomme, nog een keer. Zij weet nog net te voorkomen dat de klanken haar mondverlaten. Met haar linkerhand is ze tegen een harde verticale rand aangekomen dieeen deurpost zou kunnen zijn. Inderdaad, geluk. Opnieuw een deurklink. Vlug, gauw,opengemaakt. Fatala wringt de klemmende klink met ongekende kracht omlaag,duwt tegen de deur die geluidloos openzwaait met zo weinig weerstand dat Fatalaonbeheerst vooruitvalt, de er

Tjibbe Joustra, Superpop

625

achter liggende ruimte in struikelt. De voetstappen lijken haar achterna te rollen.Hijgend draait Fatala zich om, springt op de deur af, duwt haar dicht, weet haar ophet laatste moment tegen te houden, om dan de deur voorzichtig, met haar hand opde klink, zonder klik te kunnen sluiten. Gelukt. Ze laat zich tegen het rustgevendeoppervlak van de deur aanvallen, legt haar oor er tegenaan. Waar zijn ze nu?

Luister en tast de ruimte af op zoek naar geluidssporen. Fatala hoort niets anders danhet suizen van haar bloed. Bloedklank. Maar dan is het geluid van de voetstappen erweer, regelmatig, machinaal, nog zwak eerst, dichterbijkomend, plotseling veelharder. Ze zijn de hoek van de gang om, denkt Fatala, gangen die hoeken maken,hun weg zoekend. Ze ademt geluidloos, denkt haar adem te kunnen zien in de nuvrieskou die haar omringt. De voetstappen kunnen elk ogenblik de andere kant vande deur bereiken. Is mijn list gelukt. Dit klinkt of iemand anders het denkt, iemanddie heel anders denkt dan ik sst. De voetstappen zijn nu bijna naast Fatala's oor,komen bij de deur, gaan verder. Nee ze gaan niet verder. Ze zijn gestopt. Stilte. Fatalaverroert zich niet. Je ophouden in stilte, verbergen in stilte. Je in stilte of geluidverstoppen. En in kou. Maar waarop wachten de voetstappen. Hebben ze hun eigengeluid nodig om verder te gaan. Ja natuurlijk, of nee, alles kan zich onhoorbaarverplaatsen. Fatala probeert het meteen uit door zonder de haar omsluitende stilte teverstoren zich nog dichter tegen de deur aan te drukken. Het duistere doel van dedisembodied footsteps, op weg in ritmisch perfecte herhaling. Van zo'n veertig BPM,schat Fatala, stappen per minuut. Ze aarzelen niet, er zijn alleen schommelingen inhoorbaarheid, en soms lijken ze weg, lijkt het even helemaal stil. Maar ze komenterug, en dichterbij, met een koele nagalm, een

Tjibbe Joustra, Superpop

626

zekere ruimte suggererend, of alleen aanwezig in de laagste frequenties, dof, stoffig,meer voel- dan hoorbaar. De richting waaruit ze komen kan ontraceerbaar zijn, maarkan ook, zoals nu, duidelijk van een bepaalde kant komen, die elke kant kan zijn,ook boven of onder. Verander van plaats en de voetstappen zullen volgen, meestal,vaak. Wie eraan ontsnapt ontkomt aan zichzelf. Wat verklaart het, denkt Fatala. Zevoelt dat de ijskoude lucht om haar heen in beweging komt, wind wordt, langs haarheen begint te blazen. Met het gehuil van een korte maar heftige windstoot wordt devrieskou onder de deur door over de drempel weggezogen. Door wat. Wie? Met eensnijdende klap alsof een deur ergens verderop in de gang dichtslaat valt doodse stiltede ruimte binnen en opnieuw op haar neer.

Een zucht van opluchting ontsnapt mij en zal me behoeden voor verder onheil. Fataladraait zich met haar rug naar de deur. Haar kippenvel wordt geleidelijk aan weergewoon haar eigen huid. De warmte is terug of misschien nooit weggeweest.Langzaam dringt het tot haar door dat zij al die tijd de deur, die de helft van eendubbele deur blijkt te zijn, gewoon heeft kunnen zien, doordat de ruimte waarin zijzich nu bevindt in plaats van met duisternis met een diffuus licht is gevuld dat vanergens hogerop lijkt te komen. Niet zo gek dus dat ik dacht dat ik mijn adem konzien. Verwonderd laat Fatala haar ogen ronddwalen. Het gedeelte van de zaalachtigeruimte waarin ze staat is lager dan de rest, naar het midden toe wordt het plafondhoger, en wordt de intensiteit van het licht sterker. Waarschijnlijk een glazen dakwaardoor het daglicht naar binnen komt, het licht omlaag sijpelt. Deze ruimte heeftduidelijk voor wat anders gediend dan waarvoor ze het laatst gebruikt is. Fatala duwtzich van

Tjibbe Joustra, Superpop

627

de deur af, loopt langs een hoger en afhellend deel van de vloer links naast haar eeneind de ruimte in. Haar voeten zakken weg in wat in het zwakke licht een bontemengeling van tapijten lijkt. Achtergelaten, vergeten, of niet de moeite van hetmeenemen waard geweest. Ze bereikt een pilaar die het lage deel van het plafonddraagt. Een bekende geur dringt haar neusgaten binnen. Het duurt even voor zij hemkan plaatsen, maar het is de geur van vers bakwerk. Fatala strijkt met een vingerlangs de pilaar, houdt hem onder haar neus, steekt hem in haar mond, likt hem af.Versgebakken space cake, constateert ze verbaasd, hoe wonderlijk. Zij buigt haarhoofd naar de pilaar, steekt haar tong uit, likt er mee over het geurige oppervlak.Verdomd wanneer het niet zo is, denkt ze. Verwacht wat je niet verwacht en hetonverwachte weet je te vinden. Het huisje van de heks. Naproevend probeert Fatalate ontdekken wat de ruimte nog meer heeft prijs te geven.

Aan de andere kant van de zaalachtige ruimte is in het schemerlicht een verhogingte zien die een soort podium geweest kan zijn, dat leegte draagt net als de tapijtenop de vloer van de rest van de ruimte. Hoor ik de voetstappen weer? Doodstil wachtFatala het verstrijken van enkele ogenblikken af. Ze denkt werkelijk een ogenblikde voetstappen weer te horen, maar het klinkt als van heel veraf. Het geluid lijkt nuuit de diepte te komen, een kelder, tunnel misschien, koude tunnels, ergens. Fatalaraakt het geluid in onhoorbaarheid kwijt, schudt een vreemde beklemming van zichaf, loopt van de pilaar vandaan naar het midden van de ruimte. Wanneer ze hetgedeelte heeft bereikt waar vanuit de hoogte het licht naar beneden komt, ontdektzij dat een groot deel van het plafond van glas is, witgekalkt. Het geheel lijkt op eenop het dak gezette bloemenkas gezien van onderen. Raar dat

Tjibbe Joustra, Superpop

628

het allemaal nog intact is. Fatala laat haar blik weer dalen. Wit, denkt zij, wit licht,de dag die hier probeert binnen te komen. Ze kijkt opnieuw rond. Haar ogen vallenop een nauwelijks zichtbare tekst die op een muur van een uitloper van de groteruimte aan haar rechterkant staat. Ze loopt er naar toe. Van dichtbij maakt de tekstzich uit de schemering los, geeft zich aan Fatala prijs.WANNEER TIJD ZICH VERLIESTIN EINDELOZE HERHALING NEEMT RUIMTE ZIJN PLAATS IN /WHEN TIME LOSES ITSELFIN ENDLESS REPETITION SPACE TAKES UP ITS PLACE. En het is zomer wanneer hetgeen winter is, denkt ze. Maar of het glimlachend de zon verder naar binnen lokt,lijkt een stem ergens achter haar in de richting van de pilaar te fluisteren. Fatalaverstart. Een onderdrukt gegiechel volgt. Ik ben Heksie Hippiehok, gaat de stemverder, en ik verschijn en ik verdwijn, je kunt mij vinden wanneer ik jou weer vind.Maar ik ben niet altijd degene die je denkt dat je ziet, hoort. In het hier, het nu, hetleven, jouw leven, tussen duisternis en duisternis, of, als je dat liever hoort: life, fromdarkness to darkness, kan je mij evengoed tegenkomen als gemist hebben. Het toevalbeslist. Wat telt is niet waar je aankomt maar je weg er naartoe, door je uitgangspuntin gang gezet. Zoals je misschien al wel vermoedde bestaat er een relatie tussen mijen de zgnMystery Bus.Wanneer je die ziet betekent dit nog niets. Maar eenmaalingestapt wordt het je laatste keer. Maar vrees niet, geen giant street machine zomachtig of er blijft nog ruimte over. Geen bus zonder hok, geen reis die niet ergensbegint. Aan jou de keus. En, voor zolang de tijd duurt, is het licht, geen duister vande nacht die alleen nog maar wacht. Tot later. De stem zwijgt, de verstarring wijkt.Razendsnel draait Fatala zich om naar het grotere deel van de ruimte achter haar, indezelfde beweging heeft zij haar mes getrokken. Ze ziet ook nu niemand, hoort

Tjibbe Joustra, Superpop

629

niets meer. Toch heb ik mij niet vergist. Deze maal. Eerst het huisje, dan de heks?Fatala laat haar bonzende hart tot rust komen. Hebben de stem en de voetstappeniets met elkaar te maken? En zo ja wat. In elk geval kan de stem blijkbaar haar eigenweg kiezen, en kan, als dat moet, en als ik dat wil, tegenover de voetstappen komente staan. Hoe weet ik dat ik dat weet. Fatala glimlacht, even. Vreemd, eencommunicatie langs blijkbaar arbitraire punten in de tijd die zelden samen lijken tevallen, denkt zij. Arbitrair voor mij in elk geval. Ze steekt haar mes terug in de schedeaan de riem om haar heupen.

Uit zicht, zegt Onnono, uitzicht. Hij tekent met zijn vinger iets op het stoffige raamvan het café dat uitkijkt op een steeg, met aan de dichtbije overkant weer een café.Er naast, om de hoek naar links, begint een pas aangelegd stuk straat langs de gracht,met zand bestrooid, nog schijnbaar onbetreden. Onbetreden? Lijkt, hoezo schijnbaar,vraagt Animee, of nee, hoezo uit zicht, uitzicht. Wie weet, heeft elk uitzicht dat jemaar verzinnen kan zich hier tussen deze muren verzameld. Vooropgesteld natuurlijkdat je aan zo'n verzameling enig perspectief, welk dan ook, zou toekennen. Animeegaat in de vensterbank zitten van het raam dat uitkijkt op de gracht, op de bredeboogbrug, voormalig torendrager. Het gedeelte van de brug tegenover het café is inde invallende schemering nog steeds bezet met een terras. Parasollers tegen de zonzegt men, de avondzon in dit geval, en men zegt dat blabla de brug naar een torengenoemd is die hier gestaan heeft nietwaar Animee, zegt Totala, zijnde een doorluchtigsieraad van de stad waarin de bouwkunst haar luister ten toon spreidt einde citaat.Afgebroken natuurlijk, die toren. Uitzicht, perspectief, zegt Fatala, romantischeverlangens naar in wezen niks toch.

Tjibbe Joustra, Superpop

630

Zij kijkt naar haar zus die met haar tong tussen haar lippen het geluid van een scheetnadoet. Fanata heeft zich languit uitgestrekt op het allang verdwenen laken van hetverlaten biljart, dat het enige overgebleven meubelstuk is in de verder lege, stoffigeen schemerige caféruimte.

Is een biljart wel een meubelstuk. Ik dacht van wel. In ieder geval is het verplaatsbaar,zegt Labarbra, theoretisch dan.Wie laat nou iets verplaatsbaars achter. Zeg hoe heettedie tent hier eigenlijk voordat zij opgedoekt werd of wat dan ook, zegt Fanata tegenhet plafond en tegen haar tweelingzus die naast haar op het biljart zit. Het geheimvan ruimte en tijd, de lokzang van een sirene die geen lied is en geen valstrik. Zouzijn. Fatala streelt zonder een antwoord te gevenmet haar vingers over haar tatoeages,alleen de huid is voelbaar. Versieren, roept Onnono uit, de versiering, alles draaitom de kunst van het mooier maken dan het is nee, ik bedoel je moet alles wat om jeheen is zien, gaan zien, hoe het er ook uitziet. Trouwens Fatala, wat heb je eigenlijkmet je zonnebril gedaan. Zoek zelf, zoek maar uit, neuriet Fatala nog in gedachten,opkijkend naar het plafond. Hoe lager de vloer hoe hoger het plafond, zegt Onnono,hoe meer ruimte. Labarbra gaat naast Animee voor het grachtkant raam van het caféstaan. Zij veegt een plek op de ruit op de hoogte van haar ogen vrij van vettig stof.Nee, Onnono, nogmaals, door iets vanzelfsprekend klinkend te beschrijven hoeft hetbeschrevene nog niet waarschijnlijker te worden. Verdomme kan hier niet ergenseen raam open, het is hier om te stikken in je eigen lucht. Fanata veert op en springtvan het biljart, loopt naar de deur van het café die precies op de hoek van de steegen de straat langs de gracht zit, trekt haar na een paar vergeefse rukken open. Eenmeisje en een jongen die er aan

Tjibbe Joustra, Superpop

631

de buitenkant tegenaan geleund stonden vallen bijna naar binnen. Fanata duwt zeresoluut terug. Weg, hikt het meisje nog tegen de jongen, weg met de strooppot enzijn alsmaar voort stropende likkers. De lucht buiten blijkt dezelfde plakkende warmtete hebben als de lucht hierbinnen.

Fanata zucht. De stad heeft een plan nodig, zegt Totala op een toon of hij verwachtdat iedereen deze opmerking zal negeren. Je raadt nooit met wie ik de vorige keerna het stratenmaken nog naar bed ben geweest, zegt Labarbra tegen Animee, maarzo hard dat de anderen gewoonmeegissen, kunnenmeeluisteren. Ja maar het vreemdewas, zegt Fatala, de voetstappen stopten en verdwenen. Zij trekt met een opwippendebeweging van haar heup haar mes te voorschijn, vlijt het naast zich op het lakenlozebiljart. Ik wist het, maar weet ik het nog. Haar tweelingzus wil haar iets vragen overgeluid en onlichamelijkheid, pilaren en versbakkerij, zon en een mysterieus meisje.Gretig, steeds gulziger, hier, nu, waar opgebouwd verlangen een heerlijke uitwegzoekt, leest iemand op ditzelfde moment op een andere plek in ditzelfde boek: JoustraSuperpop, verkrijgbaar als paperback of ebook. Jongens, roept Onnono keihard, ikgeloof dat ik wel eens een meisje wil ontmoeten dat ik nog nooit ontmoet heb. Ofliever, wij hebben een plan nodig, zegt Totala half tegen het binnenste van het café,half tegen de zomer buiten op de gracht, geleund als hij staat in de deurpost. Wijkwamen precies tegelijk. Labarbra giechelt. Standje kalender. Fanata trapt een leegbierblik langs Totala heen de deur uit, de straat op. Het wordt onmiddellijk door eende brug afrijdende fietsster platgereden. Fanata haalt haar schouders op, duwt haarhanden in de zakken van haar camouflagebroek. Laat buiten binnen, stemmen reiken.Nou het was geloof ik meer

Tjibbe Joustra, Superpop

632

dat zij zei andersom is omgekeerd. Of die onverschillig toch verschillig zijn, verliefdop vrouwelijke woorden. Toen zij fluisterde maar jij mijn eindeloze tong van lik entaal. Het is vaak, zegt Totala die nu met zijn armen voor zijn borst gekruist op dedrempel in de deuropening is gaan staan. Het is vaak, zegt hij tegen de wel bestaandemaar niet luisterende menigte op straat, het is vaak al tijd om de lege café's tebestormen voordat je je dit realiseert. En haal nou je hand maar van mijn gat, zegteen meisje dat uit de steeg naast het café opduikt tegen een jongen met zijn hand ophaar billen. Want ik ben aan de meidenschijt. Giechelend springt zij de hoek om, dejongen verbaasd achterlatend. Daarbij dient het beeld van de lege café's natuurlijkals metafoor voor, ja voor wat precies. Totala laat zijn gezichtsuitdrukkingcorresponderen met de last van het gedachten oproepen en proberen deze teverwoorden. Of gewoon omdat het wel lekker klinkt natuurlijk, zegt een langslopendevoetgangster opzij kijkend, en zij spitst haar lippen naar hem, omdat het zo'n mooigezicht is: de denker in de deur van het café die zijn gedachten aan de straat geeft.Het kan natuurlijk ook zijn dat ze de hele dag met getuite lippen rondloopt. Ik denkdat ik, wat mijn openheid aangaat. Het is eigenlijk niet zozeer een kwestie van jeervaart dat als anderen gewoon tegen je zeggen. Gelijk hebben is nog geen krijgen.

Wanneer de zomer valt stijgt de gemiddelde temperatuur van het denken. Weet jewie ik laatst nog tegenkwam. Totala veegt met de rug van zijn hand over zijn lippen.Verdomme, geen uitvluchten meer, roept Fatala opeens. De straat op, nu, over destenen. We moeten alles naar buiten brengen. Ja maar denk je niet. Kom op, iedereendoet mee. Totala draait zich om in de opening van de deur, loopt de lege en donkere

Tjibbe Joustra, Superpop

633

caféruimte in, de zon in de schaduw, de deur van het café eh. Fatala pakt haar mesop, brengt het naar haar mond, likt het lemmet glanzend vochtig, drukt haar lippenop het staal. Totala leunt met zijn ellebogen op het biljart, hij kijkt Fatala aan. Dedromen, zegt hij, de rest laat zich raden. Animee wipt haar billen van de vensterbank,loopt naar Fatala en Totala toe, buigt zich over het biljart, slaat haar armen om henheen. Zij kijkt van de een naar de ander, likt, haar zilveren lippen vochtig. Tussende horizon en ons, zegt ze, knikt met haar hoofd, glimlacht. Hee Fanata, Labarbra,Onnono. De drie anderen zijn uit henzelf al om het biljart heen komen staan. Hetonontkoombare gevolg van de lege ruimten, zegt Fanata. Ze drukt zich even tegenLabarbra aan die haar een zoen op haar mond geeft. Het zoeken van de straat op,roept ze. De stad verstopt. Heel goed, zegt Onnono, en hoe verhoudt zich deuitgestrektheid? Tot? Tot! scanderen de anderen. De ramen van het café rinkelen vanhet gezamenlijke stemgeluid, dat zich tenslotte een weg naar buiten perst door dedeuropening. En wat betreft Heksie Hippiehok. Of deMystery Bus.Wie. Wat? Komop, jongens, naar buiten. Fatala laat zich, daarbij onnodig in de weg gezeten doorAnimee die doet of ze haar eraf wil duwen, van het biljart rollen. Zij steekt haar mesterug in de schede aan de riem om haar heupen. Iedereen gaat in een halve kring voorde wijdopen deur naar de stad, de late zon en de straat staan, met de rug naar hetverlaten biljart, de in de groeiende duisternis achterblijvende leegte van de caféruimte.Ik, zegt Fatala. Ik, zegt Animee. Ik, zeggen Onnono, Labarbra en Totala. En ik, zegtFanata. Het afmaken van de straat. Ambigu, niet ambigu.

Aan de andere kant van de deur, neuriet Labarbra. Buiten de deur over de brug lopeneen paar meisjes en jongens in de

Tjibbe Joustra, Superpop

634

zich uitbreidende schemering voorbij met een imitatiepalm, een opgerolde parasol,een paar strandstoelen, een draagbaar zeegezicht en een picknickmand. Zij lijkenduidelijk naar iets op weg te zijn, waarbij de tijd voor of achter loopt. Jansen, roepenze zich omdraaiend allemaal tegelijk naar een in tegengestelde richting de brug opfietsende fietser, die hun de laatste zin heeft toegeroepen. Handopstekend verdwijnthij alweer over de boog van de brug. Volgens mij gaat hij zijn eigen weg, hoortLabarbra een van de meisjes tegen de anderen zeggen. Klopt, denkt zij, Jansen, wiekent hem, niet. Maar waar naartoe. Ze wil Totala aanstoten, doet dit niet. Ik kijk enzie dat de groep niet meer te zien is, er niet meer is. Ik ben de meid, zegt Animeeaan de andere kant naast haar. Okee, stemt Fatala in. Wij, denken we alle zes in koor,voor zover iets als koordenken mogelijk is dan natuurlijk. Ze kijkt opzij naar deanderen die een voor een knikken, terwijl de late zon verschuift, en de drempel vanhet café voor hen met haar laatste licht begiet. De straat zoekt zich, als altijd, eenweg langs de gracht. De brug verbindt twee overkanten. Toevallige en mindertoevallige voorbijgangers lopen in de schaduw, of op de uiterste rand van hungroeiende eiland van schaduw in de avondzon. Op het terras op de brug bestelt iemandin het verdwijnende licht nog gauw een boom zonder blad. Kent zijn talen niet, zegtiemand anders. Mag ik jou wat vragen. Mag ik iedereen iets vragen. Hoeveel puntenkan een straat met elkaar verbinden, hoeveel overkanten een brug.

Wie weet wat een ander weet, zegt een voorbijganger tegen een andere voorbijganger,die luistert naar wat weer een andere voorbijganger zegt. En, wat dan nog, zegt dezelaatste. Volgens mij, zegt de eerste voorbijganger tegen de tweede,

Tjibbe Joustra, Superpop

635

presteren wij nog lang zo gek niet. Niet zo gek, echoot de derde voorbijganger. Bijna.

Het afmaken van de straat. Fatala proeft de woorden. Laat ze zacht worden, smeltenop haar tong, wat niet lukt, er blijven hoekige randen die het verhemelte beurs maken.Maak demond leeg voorovergebogen over de stenen. Ze wikkelt de draad, de leidraadvan de stenen die ze in haar hand heeft, zonder er naar te kijken om haar vinger, zijkijkt naar de anderen die afwachtend naast haar in een halve cirkel op de verlichtestratenmakersplek staan. Het einde van de straat is het punt waarop zij af is. Het puntwaar de straat en de gracht waar ze langsloopt doorkruist, doorsneden, worden dooreen belangrijke eh ader waardoor het verkeer stroomt, verduidelijkt Onnono. Manzeg toch gewoon verkeersader, zegt Labarbra, een woord dat je maar beter niet kanzeggen trouwens. Een keerpunt, zegt Totala, een omkeer zonder terug te gaan.Wanneer je hem gemist hebt zal je moeten zoeken of doorgaan. Hee kom op nou,zegt Animee, sta daar nou niet te kletsen. We moeten opschieten. Wie helpt mij evenom ons roodwitte hek op de hoek van de straat te zetten. Wacht maar eens even, zegtFanata. Zij gooit de bezem die ze in haar hand heeft van zich af op straat, loopt naarAnimee en het hek toe. Samen sjouwen ze het tussen hen in naar de straathoek.Wanneer iets net zo lang onvindbaar blijft tot je het vergeten bent, zegt Onnono tegenLabarbra die hen nakijkt. Dan ben je het dubbel kwijt, concludeert deze. Onnonoschudt zijn hoofd.

En nou, de laatste stenen, zegt Totala. Is de weemoed spot in zijn stem. Hetaanknopingspunt. Totala en Labarbra laten hun stratenmakershamers aan de stelenheen en weer zwaaien.

Tjibbe Joustra, Superpop

636

Onnono heeft de bezem opgeraapt, waar hij met zijn handen en kin op leunt. Animeeveegt met haar voet haar op de grond liggende kniestukken naar elkaar toe. Fanatasteekt haar handen in de zakken van haar camouflagebroek, bij de lege spuitbus ende clownsdoos, leunt met haar billen tegen het stratenmakershek. Fatala die op dehoek van de brug van de grote straat over de gracht, aan de andere kant van de hoekwaar haar zus en Animee het hek hebben neergezet, tegen het uiteinde van debrugleuning leunt, kijkt spelend met de leidraad in haar handen in de richting vanhet midden van de stad. Een eind verderop verdwijnt de brede straat in een hoekachterlangs het zich paleis noemende bouwwerk. Het bouwsel weerkaatst hetstraatlicht en onderlijnt aan de bovenkant de heldere diepblauwe nachtlucht. Zichverliezen in. De stratenmakers hebben het koele, gele zand voorgoed onder destraatstenen laten verdwijnen, zegt Onnono, zijn hoofd oprichtend van de bezemsteel.En de straat is klaar om overheen te lopen, of wat je er verder mee zou willen doen,zegt Totala, elke lettergreep beklemtonend, jij bodem van de nacht. Hij zwaait zijnhamer in een gebaar zoals de overwinnaar de punt van zijn mes tegen de keel vande overwonnene zet, klaar om door te stoten. Verwisseling van plaats, uitwisseling,stelt Labarbra vast terwijl ze haar ogen over de anderen laat gaan. Het zand aangekleedtot straat. En wij? De café's van de lege ruimten, zegt Animee. Kom op dan, gebaartFanata.

In het op het laatste stuk straat gestrooide losse zand, bij de brug over de gracht vande grote straat, tekent Fatala met haar voet een kring, een gesloten cirkel. De straat,zomernacht, de stad, de leidraad is een lus, denkt ze. Wij, ik. De stratenmakers, roeptze opeens zo hard zij kan uit. In het middelpunt van

Tjibbe Joustra, Superpop

637

mijn geluidstrillingen, gaat ze veel zachter verder. Komst en opkomst van de nacht.Wanneer de zon terugkomt, het licht de straten instroomt, de huizen omspoelend,overspoelend, de stad badend. De neergang. De val. Hoi, zeg, weet jij ook hoe laathet waarom het hier zo donker is. Kut, zegt Fatala niet eens verwonderd, weet je danniet waar je bent, hier. Voor haar staan een paar figuren die wel lid lijken van eenclub die speelt dat het nacht is terwijl de nacht niet eens meedoet, en die de bredestraat zijn overgestoken, aanstalten lijken te maken het stratenmakersdomein tebetreden. Zonder het voor haar opgedoken gezelschap verder nog beter te bekijkenof een woord of blik waardig te keuren, draait Fatala zich om, haar billen op detoeschouwers gericht. Ze legt haar armen op de brugleuning, gaat er met haar hoofdop leunen. De gracht strekt zich zwart spiegelend onder mij uit. En ik zie in het waterdrijven nee, nu niet. Nou, wij, hoort Fatala iemand zeggen. Wanneer zij opzij hadgekeken had ze een langbenig meisje op hoge hakkenmet twee konijnenoren op haarhoofd en een pluizige bal als staart op haar gat kunnen zien, horende bij de stem. Derest van haar onafgemaakte zin bestaat niet. Kom nou jongens, we gaan. Een andermeisje dat er precies zo uitziet pakt haar bij haar middel vast. De twee bunnies lachenkirrend, wiebelen geroutineerd met hun professionele tieten en beroepsbillen. Eengoochelaarsjongen tovert uit zijn mouw een herinnering aan vervlogen waarheden.Sensatie. Amusement! In deze glamoureuze nacht zullen deze meisjes voor u eensterrenstralende voorstelling geven. Deelname vrij, altijd prijs. De spelleidster bepaalt,dat, op de hoek van de straat, het puntenaantal. De geheimzinnige redenaar lachtgeluidloos, waarna iedereen tussen de coulissen verdwijnt. Onze tijd komt.

Tjibbe Joustra, Superpop

638

De stad strekt zich uit, vult de verten op met straten, routes van buiten naar binnen,van binnen naar buiten. Het verhaal van hoe de zon de huizen wekte. En de dag diebegint zoals hij eindigt, einde, begin, naadloos ogenblik. Wanneer de lucht zich metgedachten vult en het hoofd in verwarring achterlaat. De stratenmakerslampenbelichtten de straat, omdat hetgeen je niet kunt zien pas bestaat als je het aanraakt.Hallo, hoi, ik ben niet Heksie Hippiehok maar Oreane Notone aka Prinses, en ik benhier om jullie te vertellen dat deze tekst, Joustra Superpop, hoewel hier bijnaafgelopen, altijd weer in een andere vorm zal terugkeren en verder gaan, waarbijalles van het voorafgaande natuurlijk ook afzonderlijk blijft bestaan, en te lezen blijft,te lezen is, en waarom zou je dat niet doen. Verder speel ik in een andere tijd en opeen andere plaats met Bokoke Jansen een rol die ik in deze vertelling niet speel. Laat,laat, onderkant geluidsheid. Het meisje Oreane Notone steekt de brede straat die degracht kruist over, en is al niet meer te zien voordat ze de hoek bereikt heeft. Nu valtde stilte van de nacht, voor zover nog niet aanwezig, over de straat langs de grachtdie af is. De laatste overgebleven stenen en het roodwitte stratenmakershek, dat opde hoek van de straat aan de kant geschoven is, zullen op een nieuwe dag wordenopgehaald door de ophalers van straatstenen en stratenmakershekken. En, natuurlijk,iets waarvan je denkt dat het onomstotelijk is kan net zo goed vanzelf omvallen.Ojanja klapt zijn geleende draagbare tekstverwerker dicht, kijkt snel een keer omzich heen, en maakt dat hij wegkomt.

Jawel, een vorstelijk verblijf, zegt Fanata spottend. Droomrijk. Zij steekt haar vingerin haar neus, likt hem af, schrijft met de vochtige vinger een vraagteken met eenkruis er door op de glanzende marmeren muur die hen al een gang lang volgt,

Tjibbe Joustra, Superpop

639

hardnekkig vergezelt. Groots en weids, zegt ze, haar stem rolt echoënd voor haar uitover de spiegelende vloer. Dit is het zich paleis noemende bouwwerk in het middenvan de stad, deze keer van binnenuit gezien. Het binnenste. Fatala kijkt haar evenobserverend aan. Fanata likt haar vinger schoon en proeft de muur. Samen beklimmenzij een symboolrijke opgang.

Ver achter de twins, nog ver voorbij het begin van de gang, ergens bij de ingang vanhet bouwwerk, klinkt de stem van Onnono. Hij roept iets wat in ricocherende echo'sverloren gaat. Gevolgd door het geluid van metaal tegen metaal dat op de spiegelendevloer weg klettert. De zussen bereiken de bovenliggende verdieping. Nou, zegtFanata, open the gate. Of de doos van Pandora, vult Fatala aan. Samen duwen demeisjes de twee helften van de zware bronzen dubbele deur van siersmeedwerk dievoor hen opgedoemd is uit elkaar, de ontsluiting van een reusachtige zaal, de grootstezaal van het bouwwerk, die haar naam deelt met de inwoners van de stad. Wat diezijn dus, die inwoners, in het genot van alle rechten. En verplichtingen. Deze ruimteis het symbool van het midden van de stad, het middelpunt, het universum. Een legetempel door de vele ramen aan de zijkant vol licht geschenen door de zon. Het plafondhoog boven de vloer is een gewelf versierd met een beschildering die nog meerhoogte suggereert. Fatala en Fanata slenteren naar binnen, kijken vluchtig om zichheen. De zaal is gevuld met niets anders dan zichzelf, leegheid. Een tijdschip gestrandin de ruimte. De warmte van buiten is hier de koelheid van binnen. Een koele luchtdie al vele zomers gemist lijkt te hebben, zegt Fatala. Haar stem kaatst tegen hetplafondgewelf terug, stuitert een paar maal op de glanzende vloer alle kanten op,voor

Tjibbe Joustra, Superpop

640

ze verdwijnt. Fanata neemt een aanloop, gooit haar armen in de lucht en maakt eenpaar radslagen in de richting van het midden van de zaal. De clownsdoos en de legespuitbus vliegen uit haar wijde camouflagebroek, waarbij de doos op de vloer openvalten de inhoud alle kanten uit rolt. Het ratelende geluid van alle vallende en glijdendevoorwerpen behaalt zo een tijdelijke overwinning op de stilte die de ruimte daarnaonmiddellijk weer overneemt. Komt dit zien, denkt Fatala, en horen. In gedachtenkijkt ze naar Fanata die nu met wijd gespreide benen op de vloer zit midden tussende gevallen broekzaken. Het in bezit nemen van de ruimte is het toevoegen van jezelfaan de leegte, of zoiets. Of alles natuurlijk gewoon over de vloer uitstorten. Kut, zegtFanata. Verder niets. Bouwwerk zich noemende, rolt een stem vanuit de dubbeledeuropening over de spiegelende vloer de zaal in, hier komt de ontdekker van legeruimten.

Maar dan wel een die opnieuw ontdekt wat anderen al eerder ontdekten, zegt Fatalazonder zich naar de deuropening om te draaien. Wat doen jullie hier, hoe zijn julliebinnengekomen. Onnono stapt uit het gapende deurgat te voorschijn, loopt in derichting van Fanata die overeind gesprongen is, en nu met haar voeten de voorwerpenuit haar broek over de gladde vloer naar de kanten van de ruimte schiet. Ergenshalverwege blijft hij staan. Dit is precies de plek naast Fatala, die haar gezicht vannadenkend op voorlopig uitgedacht heeft gezet. Zij heeft voor dit moment haar handenin de zakken van haar doorzichtige rokje gestoken, alsof zij Fanata eerst even rustigwil laten uitschoppen. Onnono gooit het breekijzer dat hij bij zich heeft van de enehand naar de andere, stoot Fatala aan. Hiermee van buiten naar binnen gaan gaat netzo goed als met een sleutel. Past alleen niet aan een hanger.

Tjibbe Joustra, Superpop

641

De scheiding, de grens tussen buiten en niet buiten is er wel een die voortdurendgenomen, elke keer overwonnen, moet worden, denkt Fatala. Als je tenminste nietgewoon buiten blijft natuurlijk. Wanneer Fanata in de gaten krijgt dat zowel Onnonoals haar tweelingzus naar haar staan te kijken, haar staan te bekijken, laat ze zich opde plek waar ze staat op haar billen op de vloer vallen. Zonder zich verder nog tebewegen of iets te zeggen. Onopgehelderd voor Onnono blijft hoe de tweelingzussenbinnen zijn gekomen.

Zij is het beeld in het midden van leegheid, denkt Fatala nog steeds naar haar zuskijkend. Door de voorwerpen op de vloer weg te schoppen verzamelt zij opnieuwde leegte om zich heen. Of het een zeldzaam iets is het koesteren waard. Wanneerde mate van leegheid van een ruimte bepaald wordt door de afmeting ervan, dan isdeze grote ruimte niet alleen leger dan een kleinere, maar is ook de ene leegte deandere niet, de ene leegheid leger dan de andere. Leegte in gradaties, terwijl zeallemaal niets bevatten. Wanneer ik denk, vullen mijn gedachten de ruimte. Fatalaziet Onnono naast zich in beweging komen, met een boog om de op de vloer zittendeFanata heenlopen, zich achter haar opstellen met zijn gezicht naar de ingang van dezaal. Enige ogenblikken lang houden ze zich alledrie roerloos, ingesloten door deleegte en de stilte in het bouwwerk om hen heen. Wat maakt dat het ontdekken vannieuwe mogelijkheden de ruimte zoekt en de stilte gaat verbreken. Hoewel een doelniet altijd te vinden hoeft te zijn is het altijd te zoeken. Het proberen, pogen, is debrug tussen twee overkanten. Nemenwij, zegt Fatala terwijl de stilte van haar afglijdt.Dit zich paleis noemende bouwsel, vervolgt Onnono de zin die Fatala begonnen is.Wij nemen, onderbreekt Fatala hem en de zin nadrukkelijk. Onnono tilt

Tjibbe Joustra, Superpop

642

zijn handen even op. De stad, goed wat zullen we zeggen, zegt hij. Kom op, de ruimtewarmt zich aan ons wachten.

Zowaar. Fanata, die begonnen is zittend op de vloer met haar bovenlichaam heen enweer te wiegen, barst in schateren uit. Haar lach vermengt zich met de leegheid inde ruimte, lost erin op. Fatala lacht mee, geluidloos. De zaaldoos geopend. Onnonogooit een antwoord omhoog. Wie of wat bepaalt het groeien van de ruimte tussen demuren. Wat bepaalt de mate waarin alles zich aan elkaar aanpassen moet. Onnonogrijnst. Fanata bonst opwippend met haar kont over de vloer. Vanuit haar voltooidein afwachting zijn springt Fatala op haar zus af. Samen rollen zij omstrengeld inelkaar over de vloer, stelt Onnono vast, zij kleven aan hun diepteloze evenbeeldenvan weerspiegeling in de vloer. Onnono bukt zich, raapt de voor zijn voeten liggendelege spuitbus van Fanata op, gooit deze met een zwaai de ruimte uit een gang in, dieop een van de hoeken van de zaal eindigt of begint. Rammelend glijdt ze hier overde vloer weg naar niet meer te zien en te horen. Fatala en Fanata hebben al worstelenden om elkaar heen rollend het middelpunt van de vloer bereikt, waar onder deweerspiegeling een afbeelding van de hemelkoepel, het heelal, het alles, in is verwerkt.De tweelingzussen krabbelen hier zo snel mogelijk overeind, om vervolgens met dearmen om elkaars middel heen de symboolgeladen plek eensgezind achter te laten.Overigens waarom in dit verhaal de zussen een tweeling zijn is niet aan ons, eenheidin tweeheid. Wat weerspiegeld wordt zijn nedleeblegeips.

Hee, kom op, klinkt opeens de stem van Totala vanuit de deuropening van de ruimte.Wat zijn jullie hier nou aan het doen. We moeten de binnenplaats, dat wat binnenwordt

Tjibbe Joustra, Superpop

643

genoemdmaar buiten is, nog veroveren. Veroveren? Kom op nou. De tweelingzussenzijn met nog steeds de armen om elkaar heen voor Totala komen staan. Animee,Labarbra en ik zitten al de hele tijd op jullie te wachten. Wacht eens, begint Onnono.Maar Totala hoort het niet, geeft tenminste geen antwoord. Voorwaarts of nietvoorwaarts, zegt Onnono, dus. Hij zwaait even met zijn breekijzer naar voren ennaar achteren. Maar eh, maar hoe zijn jullie dan binnengekomen. Hij haalt zijnschouders op als antwoord bij het uitblijven van een antwoord. Achter Totala aanlopen ze naar een gang op de hoek van de zaal tegenovergesteld van die waarin hijFanata's lege spuitbus heeft gegooid. De grote ruimte blijft, op de clownsdoos en deinhoud daarvan na, leeg achter en weerspiegelt haar leegheid eindeloos in haar eigenvloer. Wat afloopt is voorbij en alles kan opnieuw beginnen.

Na het afdalen van een trap aan het einde van de gang, komen ze weer in eenvolgende, waar ongeveer in het midden een kleinere uitvoering is van de dubbeledeur naar de grote zaal. Hier stopt Totala, duwt de deurhelften open, laat de anderenvoorgaan. De drie knipperen met hun ogen in het laaiende zonlicht. Fanata beweegthaar schouders of ze iets van zich afschudt, waardoor ze steviger, en tegelijk minderbodemgebonden, op haar benen zal staan. Geen evenwicht dat op de vloer van dezaal is achtergebleven.

Ze zijn op een diepliggende binnenplaats terechtgekomen die aan alle kanten doorhet bouwwerk wordt omringd, ingesloten. Langs de randen loopt een galerij die aande buitenkant open is. Zuilen omzomen het plein, de bodem van de binnenplaats, debodem van de stad. Het geluid van de straten buiten het bouwwerk dringt bijna niettot hier

Tjibbe Joustra, Superpop

644

beneden toe door langs de open bovenkant. Zon schijnt licht, geluid valt, over, zegtOnnono binnensmonds. Hij bekauwt de woorden, slikt ze met wurgend wringendstrottenhoofd door. Achter twee zuilen aan de tegenoverliggende kant van debinnenplaats stappen Animee en Labarbra te voorschijn. Blijven dan onbeweeglijkstilstaan. Dit is de binnenplaats, legt Totala overbodig uit, het binnenplein. Dit is hetdeel van de stad ommuurd door het bouwwerk zich noemende, je weet het, paleis.Dit is het deel van de stad dat leeg is binnen leeg, dit is de andere kant van de stadachter bouwwerken, dit is. Buiten? Totala zwijgt, kijkt van Fatala naar Onnono envan Onnono naar Fanata. Zij zwijgen, lijken naar de overkant van de binnenplaatste turen. Labarbra en Animee kijken eensgezind terug. Het geval wil, zegt Fatala,aarzelend, alsof zij er nog niet zeker van is of ze de woorden wel prijs wil geven. Zevermaant zich. Het geval wil dat Fanata en ik, het hemelgewelf, het middelpunt. Nouja, ik bedoel, gaat ze verder, iets wat te voorschijn komt onder, achter, schijn kan deschijn in stand houden, kan omgekeerd alleen verborgen blijven zolang de schijnbestaat, of zoiets dan. Bedoel je soms, zegt Onnono, dat dit plein, deze binnenplaats,minder werkelijk zou wezen wanneer je haar gewoon vanuit de stad zou kunnen zienwanneer je op straat loopt, er zo op zou kunnen lopen, niks verborgens, of juist hetomgekeerde. Fatala bekijkt hem met sceptische blik, maar onthoudt zich van eenrepliek. Fanata maakt zich los van de galerij bij de deur, loopt verder de zon in, naaropnieuw een middelpunt, het midden van de binnenplaats. Vanaf de overkant lopenAnimee en Labarbra langzaam naar haar toe. Fatala, Onnono en Totala volgen.Iedereen ontmoet elkaar in het midden.

Tjibbe Joustra, Superpop

645

Het ons omringende bouwwerk houdt de stad met de rug tegen, wij staan met de rugnaar de lege ruimte die ons omsluit, insluit, opsluit wie weet, zegt Animee wanneerze op het midden van de binnenplaats bij elkaar staan. Laten we er bij gaan zitten,zegt Fatala. De stenen van het binnenplein met onze billen kussen. Fanata laat zichvallen. Ik zit. Onnono laat zich meteen ook met een demonstratieve plof naast haarop de grond vallen, gooit het breekijzer naast zich neer. Zijn fietsketting rinkelt metalles mee. Een voor een volgen de anderen hun voorbeeld. Fatala sluit haar ogen,kijkt omhoog naar de zon. Omringd door binnen en toch buiten, wat hiervan dan ookde betekenis wezen kan, voor ons, voor mij, zegt ze zacht. Wat is de betekenis dan,voor jezelf, vraagt Animee. Nee, wacht, ik weet het al. Zij zwijgt. Fatala doet haarogen weer open, kijkt haar aan, knikt langzaam. Nou, zegt Onnono. Hij kijkt van deeen naar de ander. Wanneer niemand iets zegt, haalt hij zoals eerder zijn schoudersop, zegt zelf ook niets meer.

Goed, zegt Totala, nadat ze een tijd zwijgend tegenover elkaar in een kring metgekruiste benen in het midden van de binnenplaats gezeten hebben, de vraag. De zin,vervolgt Fatala nauwelijks verstaanbaar, alsof ze het bijna hardop denkt, alsof zij datwat ze wil gaan zeggen eerst nog in haar hoofd bij elkaar moet zoeken. Ze kijkt weereven omhoog, dan naar een punt ergens op het plaveisel voor haar. De eerste zin,zon schoonheid sirenen stad. De zon is het licht. Schoonheid is voor iedereen watanders, kan dus zowel alles als niks betekenen. Voor mij, voor ons, is het datgenewat wij bereiken willen. De sirene of sirenen stellen ons met hun lokzang daarbijvoor het maken van keuzen. En de stad is waar wij zijn, maar kan ook alleen in onshoofd bestaan,

Tjibbe Joustra, Superpop

646

want wij bestaan alleen in onszelf. Hoe wij hier gekomen zijn weten we alleen zelf.Ze zwijgt even, kijkt niet op. Maar je weet alleen wat je denkt dat je weet.

Dat is dan viermaal alleen, constateert Onnono, nou al vijf, samen. Goed, zegt Totalaopnieuw, nadat Fatala blijkbaar gezegd heeft wat zij wilde zeggen en nu blijft zwijgen,de vraag waarom wij hier zijn. Waarom, echoot Fanata, alsof zij het woord door hetuit te spreken voor de gek wil houden. Wat is het doel, een doel, anders dan iets waarje naartoe wilt. Al dan niet overdrachtelijk. Ze kijkt even opzij naar Fatala die nogsteeds zwijgend naar de bodem van de binnenplaats tussen haar gekruiste benentuurt. Laten we zeggen beide, zegt Totala, ze hoeven natuurlijk ook niet echt los vanelkaar te staan. In de eerste plaats is een doel natuurlijk, of zou het moeten zijn, eeneigen doel, jouw doel. Een doel van anderen, een overgenomen of opgelegd doel, isniks anders dan een uit de weg gaan van wat je zelf wilt, of zou moeten willen,zoeken, vinden. Doen. En wat dacht je dan van een gedeelde doelstelling op basisvan gelijkwaardigheid, Animee rekt haar tepels aan de ringen uit en laat ze weerterugschieten. Is iets wanneer je het samen deelt geen doel meer dat goed genoeg isvoor jou. Totala schudt zijn hoofd. Langs de weg van de minste weerstand, die voorde een het tegenovergestelde kan zijn van wat het voor de ander is en alles er tussenin,speelt zich af wat je tegenkomt, je toekomt, want wie gaat het zich nog moeilijkmaken waar het makkelijk of gemakkelijker kan. Labarbra maakt een wegwerpendgebaar, ja en om dan te zwijgen natuurlijk wanneer iemand haar doel heeft latenschieten om jouw je doel helpen te bereiken. Wij zijn toch ons eigen doel, zegtOnnono. Hij legt een hand liefkozend op zijn breekijzer. Wanneer ons doel hetzelfdeis als wijzelf,

Tjibbe Joustra, Superpop

647

zegt Totala nadenkend, de weg en de middelen daartoe staan open. Maar voor wat.Animee heeft haar handen kruiselings op haar schouders gelegd, haar borstenbedekkend. Of wie. Wacht even, zegt Fatala haar zwijgen verbrekend opkijkend vande stenen grond onder haar, wat is dan een doelstelling in verhouding tot de strekkingervan, ik bedoel kan het onderwerp belangrijker worden dan de inhoud. Wie handelter nou naar een onderwerp zonder inhoud. Of omgekeerd. Het verloop van wat erkomt zou het antwoord moeten geven.

Het vervolg, het verhaal. Motief thema karaktertekening plot. Labarbra draait haarhoofd om en spuugt over haar schouder op de bodem van de stad, het binnenplein.Totala knikt, inderdaad, hier natuurlijk niet zonder belang omdat wij ons hier en opdeze binnenplaats en in deze tekst bevinden. Werkelijkheid en non-fictie. Hetbelangrijkste waar ze beide aan moeten voldoen is natuurlijk dat het geheel uit driedelen bestaat, eventueel met een introductie. En waarom zou dat dan wel moeten enzo belangrijk zijn. Labarbra bukt zich voorover alsof de draad van het verhaal daarergens kan zijn terechtgekomen. Lijkt mij nogal duidelijk: begin, midden en slot, heteinde, stelt Totala vast.Wanneer een zgn doorlopende draadwaaraan dewerkelijkheid,een tekst, verhaal of vertelling of hoe je het ook maar noemen wilt, is opgehangenaan iets dat zich laat beleven, vertellen, navertellen, als je dat al zou willen, in hooguitdrie zinnen, zegt Animee, dan maakt dat de rest nogal overbodig lijkt mij. Tenzij dedraad knapt natuurlijk. En tenzij je het liefst zo lang mogelijk door wilt gaan of zelfsverstrooid wilt worden zoals dat zo mooi heet, met iets dat je al lang hebt gedaan ofweet. Maar natuurlijk is er niks dat je niet in minder dan eenwoord kan samenvatten,

Tjibbe Joustra, Superpop

648

uiteindelijk. Animee heeft haar ogen gesloten en lijkt tegen de rand van hetbinnenplein te praten. Bij dat tijd verdrijven kan ik mij trouwens wel wat andersvoorstellen, zegt Fanata, terwijl ze het zich nog wat gemakkelijker probeert te makenop de stenen onder haar kont. Haar tweelingzus tovert een glimlach op haar gezicht.

Belevenissen die alle kanten uitwaaieren om toch weer bij elkaar te komen, en watje dan weet. Animee maakt haar zin niet af, glimlacht. Wat je hier beleeft, leest, onsverhaal, lees en beleef je nergens anders, en is dus, laten we zeggen, tegelijk zoweleen andere werkelijkheid als een, nou, soort alternatief amusement.Onderstroom entegenspraak. Op zich niks op tegen toch. En wat dan nog. Wat je hier beleeft zijnwijzelf, dat wat je om je heen ziet of in een krant, tijdschrift of lieh tuh rah thuur kanlezen kan je beter daar zien en lezen, zegt Fanata. Of in een café beluisteren. En zoje mening vormen, of laten vormen. Geloof in sprookjes, leuk. Waar het om gaat is.Ze maakt haar zin niet af. Over smaak valt te twisten, zegt Totala en rekt zich uit,overigens gaat het hier en in deze tekst natuurlijk niet om een verhaal maar om hettotaal. Hij kijkt even in de richting van Onnono, die tevreden terugknikt. Dat rijmt,en bijna driemaal. Vier nou. Ga gedeelde en dus gemakkelijke opvattingen uit deweg, wie alleen maar vinden wil, wil vinden wat voor het oprapen ligt, of wat uitzichzelf al naar je opspringt, gaat maar naar een vlooienmarkt. Of stenen rapen.Labarbra kijkt om zich heen. Alleen dat wat zich onder de oppervlakte bevindt stroomtwaarheen het wil. Er is geen opperstroom. Fuck de mainstream, bestrijd vuur metvuur, geen pop maar superpop. Bij de laatste vier woorden valt iedereen haar bij.Onnono laat, terwijl het koor in de lucht boven hen oplost,

Tjibbe Joustra, Superpop

649

ter onderstreping de schakels van zijn ketting rinkelend door zijn vingers glijden.Super als anti. Zijn breekijzer schittert in de zon. De zin van schoonheid. Een poging.

Het mooiste van wanhopig, nee het volgekeken uitzicht, zegt Animee, het opnieuwdoorbreken van de stilte. Het decor, de enscenering, van een tocht. Wezen. Dezoektocht. Het vervagen en tegelijkertijd daardoor het aanscherpen van dat wat telt.De oplossing, zegt Fanata. De oplossing is niet meer dan een van de velemogelijkheden, maakt Fatala de zin af. Vele mogelijkheden zijn onmogelijkheden.Volgens mij, zegt Animee naar de pleinstenen voor haar kijkend, is de zon in geengat te vangen, hoe verborgen de bodem ook is. De zon tekent een schaduwcirkel omons heen. De stad middenin het landschap van de geest. Animee kijkt op, het geluidvan de stad is de omlijsting van stilte onder een blauwe luchtzee boven je. Zo, zegtOnnono, terwijl de zon toeschijnt? Hij beschrijft met zijn vinger op de stenen vanhet binnenplein een vicieuze cirkel, vicieuze cirkels. Fatala gaat verzitten, eenzonschittering vonkt op van haar mes. De zon ziet haarzelf in je mes, en spiegeltzich, zegt Totala. Hij geeft de kruiszit waarin hij zit op, steekt zijn benen recht voorzich uit, zijn voeten raken bijna de knieën van Animee. Een felle zonschittering, zegtOnnono die met zijn vicieuze cirkels is opgehouden op een toon of hij het van tevorenuit het hoofd geleerd heeft, vlamt van haar mes omhoog dat zij nou in haar handhoudt. Met ogen waarin verbazing te lezen valt, kijkt Fatala opzij naar Onnono. Diedoet of hij over het hen omringende bouwwerk heen wil kijken. Weerkaatsing, zegtAnimee, de kracht, de macht van een spiegel is dat wat je er zelf in ziet. Fanata schietin de lach, zegt niet wat zij om te lachen vindt en laat zich nog

Tjibbe Joustra, Superpop

650

wat verder onderuit zakken op de binnenplaatsbodem. Het scheermesscherpe lemmetvan het mes, zegt Onnono, terwijl hij nog steeds met zijn hoofd in zijn nek naar bovenzit te kijken. Traag brengt zij het mes in haar hand omhoog tot aan haar mond. Meteen flitsende beweging maakt ze een snee in haar lippen. Likt een bloeddruppel opmet de punt van haar tong. Blood play? Wanneer je mocht denken dat je leuk bent,zegt Fatala op dezelfde toon als waarop Onnono gesproken heeft, dan heb je gelijknee dan denk je iets wat niet alleen niet zo is, maar onttrek je je ook op eenkinderachtige manier aan de werkelijkheid, hier. Denk ik ook helemaal niet, verdedigtOnnono zich. Wanneer jij niet denkt dat je lollig bent, wat denk je dan wel, vraagtLabarbra zich hardop af, je zegt toch niet iets omdat je het niet zeggen wilt. Onnonokijkt bedenkelijk, blaast zijn wangen bol, zegt niets. En als zij haar mes laat zakken,langzaam, als met het oog op een voorbeeldig effect, zegt Totala, en het met de puntvooruit op de hoogte van haar navel midden voor haar buik houdt. Verwonderd kijktOnnono hem aan. Het kan namelijk zo zijn, gaat Totala verder, dat wat je voor jeziet gebeuren zich in werkelijkheid achter je afspeelt. Of het speelt zich helemaalniet af, nergens, vult Fanata aan, half overeind komend, steunend op haar ellebogen.Wat kan ooit het verschil veranderen tussen wat zich afspeelt, wat zich niet afspeelt,en wat zich in je hoofd afspeelt, zegt Labarbra. Wanneer je zulke verschillentegenkomt, Fatala aarzelt even, dan zal je hun spoor richtingverslindend moetenvolgen. In dit geval dus het spoor van het mes en de zon in de spiegel, stelt haartweelingzus vast, of zie ik het dan verkeerd. De punt van het mes, wil Onnonobeginnen, maar hij zegt iets anders.

Tjibbe Joustra, Superpop

651

Tijd. Op hetzelfde ogenblik springen zij allemaal tegelijk op, rennen naar dedeuropening waardoor ze op de binnenruimte zijn gekomen. Ze hollen er door, latenhaar wijdopen achter, gulzig openstaand, rennen door de gangen verder. Komeneindelijk bij de nog half openstaande toegangsdeuren naar de stad. Ze gooien dezehelemaal open, hollen, ieder door een andere van de openingen tussen de bogen diehet portaal van het bouwwerk van buiten scheiden, het plein op dat er voor in hetmidden van de stad ligt. Een op de grond liggende prentbriefkaart van de ZussenHamer wordt niet opgemerkt, een zadelloze fiets glijdt van zijn wankele steunpunttegen een van de bogen en klettert op de straatstenen. De massa figuren op het pleinkijkt op, wijkt uiteen, dringt weer samen, dringt op in de richting van het bouwwerkzich noemende enz. Onnono is steeds sneller gaan spreken, terwijl de anderen metwisselende uitdrukkingen op hun gezichten en in stilte naar hem kijken, hem doorlaten praten. Even onverwachts als hij begonnen is houdt hij op, laat zijn hoofdzakken, kijkt verontschuldigend de kring rond. Wanneer de anderen blijven zwijgenhaalt hij zijn schouders op. Het mes, zegt Totala tenslotte. Het mes, neemt Fatala hetwoord van hem over, verdwijnt zonweerkaatsend in het niets en de leegheid van hetaltijd onvervulbare, het verlangen er naar, dat zich door dezelfde onvervulbaarheidkoesteren laat. Zo goed? En. Er was eens: het licht, de zon, zij volgde de sporen,volgt ze, volgt zonder te verdwalen de ene straat na de andere, het ene spoor na hetandere. Zonder einde

voor iedereen op het plein in het centrum van de stad die geen Nederlands spreekt:hieronder een short excerpt of the preceding text in English.

Tjibbe Joustra, Superpop

652

Mindsongs, Fatala thinks, blood throbbing in her head. They tumble through mythoughts till they're vanished.

Between this side and its opposite somebody passes without being on the way toeither, establishes Onnono, staring into the deep of the sky. But this is not inaccordance with reality.

In case someone acknowledges the other's tongue yet this doesn't mean they alsounderstand each other, someone says to the other who too speaks a language. Theydecide to part in peace. Hence the next sentence switches to another topic. What thehell is this all about. Yessimo slams the book with a bang that dissolves in thescorching hot air above the extensive sand plain waiting for development where hefinds himself. Somewhere near him by mistake Fatala lies on her back, the sunbouncing on her sunglasses. Yessimo peers at the distant fringe of the sand plainenveloped in sun haze, in the direction where on a faded horizon the skyline of thecity could be a Fata Morgana. Sharpen your eyes. I think she's a mirror, mirage Imean, the city, a reflection of an image between layers of air, try to embrace her andshe lets you bite this dust, says Yessimo. Getting no reply. Instead he discoverssomething in the singeing layers of air in the distance that slightly moves and iscoming nearer, maybe, just wait. Yessimo beats the drum, jacket of the book, withhis fingers. Let's say the sand, this land, is an imitation land, we are the imitationland dwellers. All that's said in this book here, is said somewhere between these twocover halves. Yessimo narrows his eyes to slits against the sun, thinks to recognizesomeone in the movement in the distance, more someones. With a jerk he turns aroundto Fatala, or virtually not because he appears to be alone. Yessimo decides to meetthe distance.

His feet sinking away in the burning hot loose sand, Yessimo toils on. The blazingsun tries successfully to squeeze the sweat out of

Tjibbe Joustra, Superpop

653

his skin. Yessimo is looking for words and a song to drive back the walking, but findsneither. There he trips up on an unseen circular object. A forgotten rusty piece of apipeline, for the greater part hidden under the sand, that once transported somethingfrom one point to another, in the meantime staying in its place itself. Yessimo fallsat full length in the sand, sun basking contrived rotten plot. Instead of getting up toproceed on the march, he keeps lying flat on his belly. Somewhere ahead of him hesees his book lying been blown open on the sand. He props himself up on his elbows,overlooks the flat and dazzling white plain. If the sand hadn't been coming as far ashere, this plain wouldn't be here, that pipeline wouldn't and I wouldn't. It's simplelike that. If a quality of sand is to move from one spot to the other, then what's aquality of me. With a finger Yessimo draws a question mark in the sand. To the leftthere is room for the question, to the right for the answer. Again as simple as anything.Yessimo turns over on his side, so, that he now has a new horizon before him. A newhorizon means a new limit. Seen limit, Yessimo writes in the sand. Dividing line.From out of the distance he hears a sound like the circus is coming or something.The continuous background drone of an invisible main road is not noticed by him.And by you? Surprised Yessimo pushes a bit to the front, where he sees these threewords that have been written in the sand. What what what, he thinks. Write yourname in the sand and you won't be forgotten. Yessimo thinks this sentence to be toolong to write it entirely in the sand. He pushes himself up, stands. Free space, heshouts, could it be with horizons encircling you. He stoops to pick up the book, butit lies a few meters further on. Then leave it alone. Ready to resume, to meet and toencounter? Yessimo starts walking again, his feet sinking away in the sand, all likebefore. A bird circles above the abandoned book and a not yet mentioned largesplinter of plate glass. Soon. Sun.

Tjibbe Joustra, Superpop

654

We're walking here one after the other like we walk a walkable horizon, says Fanatato her twin sister Fatala who walks in front of her. Maybe this could've been the edgeof the view from out of the city. In that way a reached horizon. Belly against backon top of some dividing line, who knows on which side you're better off, says Yessimowho obviously has shaken off the sand, and now has heard what Fanata did say. Atthe same time he starts walking so slowly that he causes Onnono, who comes behindhim, to bump into him. Hey don't be in the way as inescapable like that, says Onnonofrom out of the middle of the queue that is coming to a standstill. Why, discover anewhow the water in the ditches along the road takes warning from the sky, or is justreflecting its image, that looking glasses are so good at, says Fatala, while she onlyhad wanted to say that most roads are leading to places which also could be reachedby another way. This landscape, says Yessimo, is flat like the flat earth so the skycan stand on it without falling over. Fatala sighs. No problem. Fanata swings herbackpack from her shoulders, and drops the heavy laden thing onto the road vergebeside the reflecting surface of one of the ditches that parallel the pavement. Onnonolets himself down on the hot asphalt of the road surface, after he too got rid of hisbackpack. Before he knows where he is, he bounces up again ow hot like hell. Damnedhorizon of yours, branded.

I lick, Fatala thinks, my lips with my tongue but I don't do it. Onnono, cautioned,has come to sit on the verge now in which he already has sunken away so far thathe is sitting almost at water level. Well, he says, nothing more. He is stuffing a wholebundle of grass into his mouth, feeling strange about sitting on the land. Fanatafollows his example, so that we now have two examples on the edge of the road andsome more on the road itself, resistance of the grass, reads Yessimo out of the palmof his hand. Look.

Tjibbe Joustra, Superpop

655

Wait, don't interrupt me, there's still something more on it, Yessimo goes on. Voidas a tool of man meets faces. Frowning he studies the inside of his hand. Boundariesfrom nevermore to forever. Nudeless. Onnono bursts out roaring with laughter,swallows a bite of grass the wrong way. Nudeless! Ever looked so ever. Half chokinghe rolls backward on the verge. What's the irresistible fun of this to him, says Animee,with a remark like this completing the five of them. Hold on, I think it reads half awholemeal bread carton of buttermilk and a phone number, says Yessimo, queer isn'tit. Onnono disappears splashing under the water surface bordering on the roadverge. Do you drink buttermilk, Animee asks Yessimo, while Onnono comes bubblingto the top of the ditch, his head covered with duckweed if at least such a thing isexistent here, water or marsh lentil duck stop water fever. Yessimo wipes his handon his city suit. Animee shoves him off the road. Isn't the choice of the way to reacha goal something different from the choice of goal itself. Say, is this here some kindof polder maybe?

The two of them who are still on the road turn around. They face a boy standingthere who has adorned himself entirely with question marks. I wonder, Fatalaaddresses him, if you haven't got anything better to ask, here, where the answers tosome questions are quite difficult to overlook. Instead of a reply I bet you deserveguess what. The boy looks questioningly around him. The fact that this here is nopolder you could've easily succeeded in noticing, decides Animee in a tone withwhich she wants to make the boy clear to beat it. Fatala studies the skin of herstomach. Two twins, two boys and a girl, counts the boy hesitatingly and for noapparent reason, further I don't know, too bad. Forget it, I think that this heredefinitely is a polder, says Fatala looking up from her belly. The flat, vast landscape,pastures, dikes, ditches, ponds, city in the distance. What points at being a polder.A polder, it sounds all at once from the water surface

Tjibbe Joustra, Superpop

656

next to the road, a polder is the piece of land at which you manage the water levelat will, you pump it inside or you pump it outside. In the most convenient case there'ssuch a lack of water that you don't have anything to pump, while you're still speakingof a polder. How to perform a landscape. I'm sorry. Land or water land.

Boy entirely covered with question marks who stubbornly keeps on standing there,sings Yessimo from out of the grass, now I'm going to ask you something. How's thewater compared to the land, when the land is grass and the water the sky seen frombelow, say the word. Green blue intensity of the skin light, Fatala thinks to hear thequery boy sum up, before her attention for him completely disappears. She turnsaway from the body, boy, stalks to the backpacks lying in the grass beside of theroad, sits down on the softest. She views over the road, the pastures and the ditches,to the sun scorched city that for want of absence holds possession of an entire horizon.The delayed arriving somewhere is still similar to being on the road, thinks Fatala,yet there must be a difference. Hey, whines the boy with the question marks, isn't itreally much too late for landscapes? He straightens his back, puts his chin forwardand looks pretty sure to have asked something on which an answer will follow. Fatalaproduces her sunglasses. From out of the water Onnono flings a dripping plasticfrog found in the ditch at the head of the sufferer of questions. Unnoticed theamphibian disappears between the lines. Exit imitation creature. The boy pulls adisappointed face on which water drops sparkle, however he wants to put his thirdand last question. Don't you think, Animee says, that the city seen from here doesn'tlook like we're here and not there? Come on, come on, we'll follow the query bearers,says Yessimo who has stepped on the road again from out of the grass, though withoutmaking to leave. Everyone except Onnono takes a fast look at each other. And nextthey find out that the query boy really has walked further, and is

Tjibbe Joustra, Superpop

657

in company now of a glittering girl, pasted all over with suns and question marks.Fanata shrugs indifferently. Since when do we follow someone. No way. Oh yes, yellsthe girl beside the boy from out of the distance, clearly intelligible, without turningaround. A stretch back I've seen Ojanja sitting between the reed ducked for coverfrom the sun at the side of both the road and the ditch, you know him don't you?Yeah, the girl continues like she has not asked anything, we're now going in thatsame direction again, that's why you haven't seen me pass either, for I came fromthe other side, and I, before I reached you, already met the query boy, turned aroundwe sure do belong to each other. The girl bursts out in a shrieking laugh, fadingaway. Onnono clambers out of the ditch, passing his hand across his head withunknown hair. Meditatively he takes off his street trousers, wrings them out abovethe road. Drops, and the asphalt sucks them, thinks Fatala. Animee, what did yousay just now about the city seen from out of the distance, Onnono asks wringing.What distance do you find when you're already in the distance, answers Animee withis it an enigmatic smile.

In the vast stillness, water, land, the sun, empress. Onnono hangs his wrung outtrousers along with the bicycle chain around his neck. The imaginary hissing of thesun against the interminable blue sky that could be screaming inaudibly at the world.In the horizone, thinks Fatala, zone of the horizon, march. The question is, Yessimosays as if lost in thought, where're we heading for. And by the way, where're all ourelectronic devices. Without saying a thing Animee in response to the latter pointswith her head in the direction of the distant city, before she stoops over one of thebackpacks, and after some seeking draws out a map. She unfolds the map. The othersgather around her, their eyes fixed upon the map. Let's see where are we exactly, Ithink right here somewhere or no here, there at that green and blue. Animee drawscapricious lines with her finger on

Tjibbe Joustra, Superpop

658

the surface of the map. On what weird scale is this map drawn, says Fatala, I meanI don't recognize a thing on it. Certainly it must be recorded somewhere at the tophere at the legend, I should think. Animee juggles with the map, but finds neither themention of the scale nor the legend. However she detects the edge of a tear whichdoes suspect that the map once has been a great deal larger. Are there anyconsequences for reality when a part of it isn't on a map. Smart question, saysYessimo, but where does it get us. Animee fans herself with the map. Fanata has satdown on the grass again. Another case, Yessimo says, is when a map actuallyreproduces the entire reality, but that this isn't the reality which you're looking for.Landscape in green and blue, dream light, warm, feel, lick tongue, he rattles off next.Isn't a map of a landscape not just like a photo of a face. Everyone turns around toFanata. Comparia, mocks Animee. Okay, says Onnono, reality is always justsomething different. I think that a not corresponding map is like a not correspondingface or well you know. Stop it, says Fatala snappishly, what's it with this map, willit leave us in the lurch or will it not. She snatches the map out of Animee's hands.Together with her, Onnono and Yessimo she tries to reduce to the map the encirclingreality of the horizon on which they are standing, the road, the water and itsreflections, the dikes, the grasslands, the city on the horizon of its own in the distance,the low countries, the sun. You better believe it, no chance that this is a map of thispart of the surface of the earth, Fatala concludes finally. The others, except Animeeand Fanata, fall in with her. So. So be it. I've got the suspicion that this is a mapwhich asks for another problem, says Yessimo. It's not how do I find my way in thislandscape with the help of it, but how do I find out where this is a map of. Nice try,says Animee, very witty. She takes the map from Fatala again. In the givencircumstance, Yessimo continues imperturbably, not such a tempting question. So itseems obvious to me what we must do. And that would be, asks Animee. Keep themap, drop the landscape. Hey

Tjibbe Joustra, Superpop

659

there, you, have you finally finished with that map, Fanata yells from out of the grassalong the road. To journey bent over landscapes, go fucking rope dancing on thehorizon. Onnono points at her with an accusatory finger. Shall we at the same timejust give away we're carrying this whole trekking equipment in our backpacks, soare looking for a place to pitch our tents. Shelter from what we want to discover.Displeased Animee crumples up the map.

The circus orchestra begins to play. Ladies and gentlemen! And children of all ages!The girl of the knife thrower spreads her legs in front of the walls of the city. Whata magnificent sight to see the circus coming. Aloft, that cloth the jolly roger! Theclowns and the children tumble over and through one another, end of the horizone?Searching I look around me. What has became of the sword swallower, the ape man,the fire eater and the escapologist.

A ring, says Yessimo, after they have been sitting silent for a while. In the middle ofthis square like a courtyard, they are facing each other sitting in a circle with crossedlegs. This way we're coming to the question why we're here. What are we doing here.The answer. Onnono nods in agreement, rattling he lets the links of the bicycle chainaround his neck slip through his fingers. The closed distance, says Animee. The cityin the middle of the outer limits of the landscape of the mind. Limits? Animee looksup, the city's noise is the setting of stillness under an elusive blue sea of sky. Likethis, asks Onnono, while the sun shines sincerely? With his finger he draws a viciouscircle, vicious circles, across the dividing lines between the stones of the courtyard.Fatala tries to change her posture, flinging sun sparks around with the piece of plateglass she is holding in her band. The sun takes a look at herself, blinding, saysYessimo. A fierce sundown, says Onnono who has ceased with his vicious circles,flashes from her knife her glass with which she's armed herself. He ends his

Tjibbe Joustra, Superpop

660

sentence at dictation speed. With eyes full of astonishment, Fatala takes off hersunglasses and glances at Onnono, who now seems to be acting like he manages tolook through the encircling horizon replacement shaped by the buildings surroundingthem. Reflection, says Animee, the power, the might of images, cats like mice. Ortigers, Fanata giggles, the circus. She stretches her legs, her camouflage pantslooking like a shapeless piece of brick coloured fabric. The razor sharp blade of theglass, Onnono says while evidently still pretending to be looking through. Tardilyshe lifts the crystal knife in her hand to her mouth. Licking the edge. And when shelowers the glass, slowly also, as if with an eye to an exemplary effect, says Yessimo,she points it with the spear sharp end aimed at her stomach, her navel, the journey.Surprised Onnono gazes at him. It could be you know, Yessimo goes on, that whatyou see before your eyes in reality turns out to be behind you. What'll ever transformthe disparity between what really occurs, what doesn't occur, and what occurs inyour mind, Animee ponders. The image of the glass, Onnono wants to start to say,but he says something different.

The sun, Yessimo says at last. We, Fatala continues. With the sound of breaking glasswe're vanishing into nothingness, the emptiness of the forever unfulfilled, the longingfor it, which basks in the same elusiveness. Zo goed? This will do?

Tjibbe Joustra, Superpop