Scholte Lubberink, H.B.G., 2007. Natuurontwikkeling Brunnikhuizer- en Schabosbeek te Hezingen,...

49
RAAP-RAPPORT 1759 Natuurontwikkeling Brunnink- huizer- en Schabosbeek Gemeente Tubbergen Een archeologische begeleiding

Transcript of Scholte Lubberink, H.B.G., 2007. Natuurontwikkeling Brunnikhuizer- en Schabosbeek te Hezingen,...

RAAP-RAPPORT 1759

Natuurontwikkeling Brunnink-

huizer- en SchabosbeekGemeente Tubbergen

Een archeologische begeleiding

RAAP-RAPPORT 1759

Natuurontwikkeling Brunnink-

huizer- en SchabosbeekGemeente Tubbergen

Een archeologische begeleiding

Colofon

Opdrachtgever: Waterschap Regge en Dinkel

Titel: Natuurontwikkeling Brunninkhuizer- en Schabosbeek, gemeente Tubbergen:

een archeologische begeleiding

Status: eindversie

Datum: september 2008

Auteur: drs. H.B.G. Scholte Lubberink

Projectcode: DTOB2

Bestandsnaam: RA1759-DTOB2.doc

Projectleider: drs. H.B.G. Scholte Lubberink

Projectmedewerkers: niet van toepassing

ARCHIS-vondstmeldingsnummers: 407622, 407623 en 407624

ARCHIS-waarnemingsnummers: nog niet verleend

ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 24755

Autorisatie: drs. S.W. Jager

ISSN: 0925-6229

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.

Leeuwenveldseweg 5b

1382 LV Weesp

Postbus 5069

1380 GB Weesp

telefoon: 0294-491 500

telefax: 0294-491 519

E-mail: [email protected]

© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2008

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade

voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

3

RAAP-rapport 1759

Samenvatting

In opdracht van Waterschap Regge en Dinkel heeft RAAP Archeologisch Adviesbu-

reau van 11 oktober tot 6 december 2007 een archeologische begeleiding uitgevoerd

in verband met werkzaamheden (natuurontwikkeling) ten behoeve van het herstel van

een brongebied in het dal van de Brunninkhuizer- en Schabosbeek te Hezingen in

de gemeente Tubbergen. De werkzaamheden betroffen het afgraven/-schrapen van

de bouwvoor, het herstel van steilranden en het uitgraven van ondiepe slenken. Het

onderzoek was noodzakelijk omdat realisatie van de natuurontwikkeling zou kunnen

leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten.

Doel van het onderzoek was het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde ver-

wachtingsmodel gebaseerd op bureauonderzoek. Met name het verkrijgen van inzicht

in de aan- of afwezigheid van archeologische resten in delen van een diep erosiedal

met een lage archeologische verwachting was hier aan de orde.

Tijdens de archeologische begeleiding zijn op drie plaatsen archeologische resten

aangetroffen, waaronder grondsporen (vindplaats 13, 14 en 15). Het gaat om water-

of drenkkuilen, terwijl op de laatstgenoemde locatie ook paalkuilen van een schuur-

tje en hooimijten aan het licht werden gebracht. De sporen zijn vermoedelijk afkom-

stig van activiteiten buiten de context van een nederzetting (off-site activiteiten) en

houden verband met het gebruik van het natte erosiedal als hooi- of weiland in de

Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Op één locatie (vindplaats 13) zijn voorts bodemla-

gen gevonden waaraan een archeologisch belang kan worden toegekend. Het gaat

om een door een plaggendek afgedekt pakket colluvium dat een aanwijzing vormt

voor ingrijpende bodemerosie in het verleden.

De erosiegeulen op de stuwwal van Ootmarsum hebben in het verleden niet of nau-

welijks archeologische vondsten opgeleverd. De tijdens de begeleiding aangetroffen

archeologische resten verschaffen daarom een zeldzame inkijk in de archeologische

component van deze geulen. Met name het (helaas ongedateerde) sporencluster ten

westen van erve Steggink biedt waardevolle informatie met betrekking tot het land-

gebruik in het verleden buiten de context van een nederzetting. Vermoedelijk kan het

sporencluster in verband gebracht worden met een drenkplaats voor grazend vee.

In Oost-Nederland is deze vindplaats vooralsnog zonder parallel. Op grond van zijn

zeldzaamheid moet deze vindplaats hoog gewaardeerd worden en zijn de nog aan-

wezige sporen zonder meer behoudenswaardig. Daarom wordt geadviseerd om in de

toekomst op deze locatie grondverzet te vermijden.

4

RAAP-rapport 1759

5

RAAP-rapport 1759

Inhoud

3 Samenvatting

7 1 Inleiding

7 1.1 Kader en doelstelling

8 1.2 Onderzoeksgebied

8 1.3 Onderzoeksopzet en richtlijnen

9 1.4 Onderzoeksvragen

10 1.5 Administratieve gegevens

11 2 Voorafgaand onderzoek

11 2.1 Inleiding

11 2.2 Methoden bureauonderzoek

12 2.3 Resultaten bureauonderzoek en veldtoetsing

18 2.4 Archeologische verwachtingskaart

21 3 Archeologische begeleiding

21 3.1 Methoden

22 3.2 Resultaten

29 4 Conclusies en beantwoording onderzoeksvragen

29 4.1 Conclusies

29 4.2 Beantwoording onderzoeksvragen

33 Literatuur

34 Gebruikte afkortingen

35 Verklarende woordenlijst

37 Overzicht van figuren , tabellen en bijlagen

37 Figuren

37 Tabellen

37 Bijlagen

39 Bijlage 1. Vindplaatsencatalogus

39 1.1 Toelichting bij de vindplaatsencatalogus

39 1.2 Vindplaatsen

45 Bijlage 2. Sporenlijst

6

RAAP-rapport 1759

7

RAAP-rapport 1759

1 Inleiding

1.1 Kader en doelstelling

In opdracht van Waterschap Regge en Dinkel heeft RAAP Archeologisch Adviesbu-

reau van 11 oktober tot 6 december 2007 een archeologische begeleiding uitgevoerd

in verband met werkzaamheden (natuurontwikkeling) ten behoeve van het herstel van

een brongebied in het dal van de Brunninkhuizer- en Schabosbeek te Hezingen in

de gemeente Tubbergen. De werkzaamheden betroffen het afgraven/-schrapen van

de bouwvoor, het herstel van steilranden en het uitgraven van ondiepe slenken. Het

Figuur 1. De ligging van het studiegebied bureauonderzoek (rood omlijnd) met natuurontwikke-

lingsgebied (gearceerd) en geïnspecteerde bodemontsluitingen (blauw omlijnd); inzet: ligging in

Nederland (ster).

8

RAAP-rapport 1759

onderzoek was noodzakelijk omdat realisatie van de natuurontwikkeling zou kunnen

leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten.

Doel van het onderzoek was het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde ver-

wachtingsmodel gebaseerd op eerder bureauonderzoek (Scholte Lubberink, 2007a).

Met name het verkrijgen van inzicht in de aan- of afwezigheid van archeologische

resten in delen van een diep erosiedal met een lage archeologische verwachting was

hier aan de orde.

1.2 Onderzoeksgebied

Natuurontwikkelingsgebied Brunninkhuizer- en Schabosbeek bevindt zich in de buurt-

schap Brunninkhuizen in het oosten van de marke Hezingen in de gemeente Tubber-

gen. De buurtschap ligt op kaartblad 28F van de topografische kaart van Nederland

(schaal 1:25.000). De centrumcoördinaat van het gebied waarbinnen de natuuront-

wikkeling plaatsvond is 257.282/496.333. Binnen dit gebied zijn bodemingrepen ten

behoeve van de natuurontwikkeling beperkt tot delen van een breed erosiedal ter

weerszijden van de Schabosweg parallel aan de Nederlands-Duitse grens. In totaal

zijn graafwerkzaamheden in vijf deelgebieden met een gezamenlijke omvang van

circa 5,2 ha archeologisch begeleid (figuur 1).

1.3 Onderzoeksopzet en richtlijnen

Het onderzoek bestond uit een archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden

ten behoeve van natuurontwikkelingsdoeleinden. De begeleiding is uitgevoerd con-

form een Programma van Eisen (PvE) dat op 25-09-2007 is goedgekeurd door mevr.

drs. S. Wentink, provinciaal archeoloog van de provincie Overijssel (Scholte Lubbe-

rink, 2007b).

De archeologische begeleiding is uitgevoerd volgens de normen die gelden in de

archeologische beroepsgroep c.q. de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie

3.1 (KNA). RAAP Archeologisch Adviesbureau en de door RAAP toegepaste procedu-

res zijn goedgekeurd door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), dat

valt onder de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; http://

www.sikb.nl). RAAP beschikt over een eigen opgravingsvergunning, verleend door de

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Zie tabel 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische peri-

oden. Enkele vaktermen worden achter in dit rapport beschreven (zie verklarende

woordenlijst).

9

RAAP-rapport 1759

1.4 Onderzoeksvragen

In het PvE zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd (Scholte Lubberink,

2007b):

Zijn tijdens de graafwerkzaamheden archeologische waarden of resten aangetrof--

fen die inzicht kunnen geven in de bewoningsgeschiedenis van het plangebied?

Wat is de exacte locatie van de archeologische resten?-

Wat is de diepte (t.o.v. maaiveld) en hoogteligging (t.o.v. NAP) van de archeologi--

sche resten?

Wat is de geologische context van de aangetroffen archeologische resten?-

Wat is de globale omvang van de archeologische resten in het horizontale vlak?-

Wat is de aard, datering en kwaliteit van de aangetroffen archeologische resten?-

Hoe kunnen de aangetroffen archeologische resten worden gewaardeerd?-

12 voor Chr.

70 na Chr.

300.000

1050

1500

270

450

8800

6450

4900 / 5300

7100

35.000

1800

1100

2000

4200

2850

500

250

800

Mesolithicum

Paleolithicum

Middeleeuwen

Nieuwe tijd

Romeinse tijd

IJzertijd

Bronstijd

Neolithicum

Archeologische perioden gecalibreerde jaren

Vroeg

Midden

Laat

Vroeg

Midden

Vroeg

Laat

Midden

Laat

Vroeg

Midden

Laat

Vroeg

Midden

Laat

Vroeg

Laat

Laat

Midden

Vroeg

Tabel 1. Archeologische tijdschaal.

10

RAAP-rapport 1759

1.5 Administratieve gegevens

Opdrachtgever: Waterschap Regge en Dinkel

Bevoegd gezag: Waterschap Regge en Dinkel

Uitvoerder: RAAP Oost-Nederland

Wetenschappelijk leider: drs. H.B.G. Scholte Lubberink

Gemeente: Tubbergen

Plaats: Hezingen

Locatie: dal Brunninkhuizer- en Schabosbeek

RAAP-projectcode: DTOB2

Centrumcoördinaat (X/Y): 257.282/496.333

Hoekpunten (X/Y): NW 256.725/496.110

ZW 256.725/496.582

NO 257.867/496.183

ZO 257.867/496.075

Onderzoeksgebied: 34 ha

Begeleide ingrepen: 5,2 ha

CIS-code: 24755

Complextype: veedrenkplaatsen en colluvium

Datering: Middeleeuwen en Nieuwe tijd (vermoedelijk)

11

RAAP-rapport 1759

2 Voorafgaand onderzoek

2.1 Inleiding

Ten behoeve van natuurontwikkeling in een van de brongebieden van de Brunnink-

huizer- en Schabosbeek is in 2007 een bureaustudie verricht. Het doel van deze

bureaustudie was het vervaardigen van een gedetailleerd verwachtingsmodel met een

verwachtingskaart (schaal 1:5000). Ten behoeve van de toetsing van het verwach-

tingsmodel heeft een beknopt veldonderzoek plaatsgevonden. Het bureauonderzoek

had betrekking op een omvangrijker gebied dan de begeleiding (zie Scholte Lubbe-

rink, 2007a). Hieronder is het resultaat van het bureauonderzoek en de veldtoetsing

integraal overgenomen.

2.2 Methoden bureauonderzoek

Tijdens het bureauonderzoek is een archeologische verwachtingskaart (schaal

1:5000) op geomorfologische grondslag vervaardigd. Op de kaart zijn landschappe-

lijke eenheden met een archeologische betekenis weergegeven. De basis voor de

in kleur vervaardigde verwachtingskaart zijn de geologische, geomorfologische en

bodemkundige gegevens en gedetailleerde hoogtegegevens uit het Actueel Hoogte-

bestand Nederland (AHN). Op basis van gegevens van het AHN is een kaart van het

microreliëf vervaardigd, die is gecompenseerd voor de grootschalige, geologische

gradiënt. Hierdoor ontstaat een goede indruk van de lokale landschapsvormen (geo-

morfologie) binnen het studiegebied. Op basis hiervan is, in combinatie met gegevens

met betrekking tot landgebruik op historische kaarten aangevuld met gegevens van

globale geologische, bodem- en geomorfologische kaarten, de gedetailleerde archeo-

logische verwachtingskaart vervaardigd. Ten behoeve van de landschapsanalyse zijn

de volgende bronnen bestudeerd en gebruikt:

Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000, kaartblad 28/29 Almelo-Dene--

kamp (Kleinsman e.a., 1977);

Bodemkaart van Nederland, schaal 1;50.000, kaartblad 28 Oost - 29 Almelo-Dene--

kamp (Ebbers & Van het Loo, 1992);

Geologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000, Blad Almelo Oost/Denekamp -

(280/29; Van den Berg & Den Otter, 1993);

Actueel Hoogtebestand Nederland, met laser-altimetrie verkregen digitale hoogte--

bestanden (Van Heerd e.a., 2000; www.ahn.nl/index.php);

12

RAAP-rapport 1759

Chromotopografische kaart van het Koninkrijk der Nederlanden (Bonnekaarten): -

blad 325 Mander (verkend 1901; Robas Producties, 1990; www.kich.nl).

Om inzicht te krijgen in de bekende archeologische en historische gegevens met

betrekking tot het studiegebied zijn verder verschillende archieven en schriftelijke

bronnen geraadpleegd:

het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS II) van de RACM (voorheen -

ROB) te Amersfoort;

de Archeologische Monumentenkaart Overijssel (AMK-Overijssel);-

diverse historische kaarten, t.w.:-

de Hottingerkaart uit 1788-1792 (Versfelt, 2003);-

kadastrale minuutplans uit 1832: kadastrale gemeente Tubbergen, sectie -

Hezingen blad 3 en 4 (www.dewoonomgeving.nl);

de topografische en militaire kaart van het Koningrijk der Nederlanden uit 1830--

1855 (Wolters-Noordhoff Atlasproducties, 1990);

de Chromotopografische kaart van het Koninkrijk der Nederlanden (Bonnekaar--

ten): blad 325 Mander (verkend 1901; Robas Producties, 1990; www.kich.nl);

de Topografische Karte der Niederlande 1:50.000. Sonderausgabe V.1941 -

28Ost Almelo (De Pater & Schoenmaker e.a., 2006);

de Atlas van topografische kaarten Nederland 1955-1965 (Kuiper, 2006-2007);-

gegevens uit de literatuur (zie literatuurlijst).-

2.3 Resultaten bureauonderzoek en veldtoetsing

Geologie

De buurtschap Brunninkhuizen ligt op de oostflank van de stuwwal van Ootmarsum.

Deze stuwwal is in het Saalien (370.000-130.000 jaar geleden) vanuit het Dinkeldal

(bekken van Nordhorn) opgestuwd door een zich in westelijke richting verplaatsende

ijstong. De stuwwal is hoofdzakelijk opgebouwd uit (gestuwde) tertiaire afzettingen,

waarbij het hoofdzakelijk gaat om zand, leem en klei. De slecht waterdoorlatende ter-

tiaire klei verhindert dat regenwater diep in de bodem van de stuwwal kan doordrin-

gen. Als gevolg hiervan wordt het water op een geringe diepte lateraal afgevoerd en

is met name in de diverse erosiedalen op veel plaatsen sprake van kwel en opwel-

lend grondwater (bronnen). Op diverse plaatsen zijn de tertiaire afzettingen bedekt

met meegestuwde, fluviatiele afzettingen uit het Vroeg en Midden Pleistoceen. Deze

afzettingen, bestaande uit grof zand en grind, bezitten vooral in het gebied ten noor-

den van de door het Springendal stromende Mosbeek een grote verbreiding. In een

later stadium van het Saalien is de stuwwal door een tweede ijstong gladgeschuurd.

Hierbij is op grote delen van de stuwwal een dikke laag grondmorene afgezet. Deze

laag is al in het Saalien en Weichselien voor belangrijk deel door erosie verdwenen.

Op de zuidflank van de stuwwal en in een laagte in de stuwwal op het centrale deel

13

RAAP-rapport 1759

ter hoogte van de Paardenslenkte, in het westen van het studiegebied, is in de onder-

grond nog een dik pakket keileem aanwezig (Van den Berg & Den Otter, 1993).

De stuwwal is reeds in het Saalien door afstromend smeltwater in belangrijke mate

geërodeerd. Hierbij werd de basis gelegd voor de diverse diepe erosiedalen, die aan

alle zijden diep in de flanken van de stuwwal zijn ingesneden. In de volgende ijstijd

(het Weichselien: 120.000 - 11.600 jaar geleden) werden de dalen door solifluctie

verder uitgesleten, waarbij ze hun huidige vorm verkregen. Het geërodeerde materi-

aal werd voor de monden van de erosiedalen in de vorm van puinwaaiers afgezet. Op

plaatsen waar op de stuwwal dikke lagen grindige en grofzandige fluviatiele afzettin-

gen voorkomen, zijn door erosie hoge koppen en ruggen ontstaan. Aan het eind van

Weichselien is op verschillende plaatsen in het studiegebied een dunne laag dekzand

afgezet. Een deel van dit dekzand is door erosie weer verdwenen.

Omstreeks 9600 v. Chr. vond een definitieve klimaatsverandering plaats die het begin

van het holocene tijdvak markeert. Door een toenemende begroeiing kwam een eind

aan grootschalige erosie- en sedimentatieprocessen die het Twentse landschap tij-

dens de ijstijden hebben vorm gegeven. Vanaf dat moment was er alleen nog sprake

van (bescheiden) erosie en sedimentatie op lokaal niveau. Op de stuwwal leidde

vooral de toepassing van plaggenbemesting op de essen en het ontstaan van dikke

plaggendekken vanaf de 16e eeuw tot grote veranderingen in het landschap.

Geomorfologie

Het studiegebied ligt op de oostflank van de stuwwal van Ootmarsum. Centraal in het

gebied ligt een breed erosiedal dat zich diep in de flank van de stuwwal heeft inge-

sneden. Hierdoor kenmerkt het gebied zich door grote hoogteverschillen. Het weste-

lijke deel ligt op een hoogte van meer dan 70 m +NAP. In oostelijke richting neemt de

hoogte sterk af tot circa 38 m +NAP ter plekke van de Bouwmansweg. Het reliëfrijke,

westelijke deel van het studiegebied en het Duitse gebied ten noorden van het erosie-

dal kenmerkt zich door steile hellingen met een hellinghoek van 2 tot 5º. In dit gebied,

ten westen van de Brunninkhuisweg en ten oosten van de Paardenslenkte, is sprake

van een dendritisch patroon van diverse smalle, diep ingesneden erosiedalen die

zich hellingafwaarts samenvoegen tot één breed dal. Tussen de diverse dalen liggen

opvallende (door erosie vormgegeven) ruggen van grindrijk materiaal, waarop in de

Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd akkers (essen) zijn aangelegd (o.a. de Schabos

Esch). Ten oosten van de Schabos Esch neemt het reliëf sterk af. Dit gebied kenmerkt

zich door een zwakglooiend reliëf met hellinghoeken van 1 tot 2º. Lokaal, bijvoorbeeld

op diverse plaatsen ten zuiden van het dal, is echter sprake van stuwwalhellingen

waarop meer dan één meter hoge ruggen en koppen van grindrijk materiaal aanwezig

zijn.

14

RAAP-rapport 1759

Bodem

De bodem in het studiegebied bestaat voor een belangrijk deel uit moderpodzolen

(holtpodzolen) die zich hebben ontwikkeld in de in mineralogisch opzicht relatief rijke,

grindhoudende rivierzanden uit het Vroeg en Midden Pleistoceen. In het oosten van

het studiegebied zijn moderpodzolen gevormd in grof zand met grindlagen (code

gY30). In het westen van het studiegebied betreft het hoofdzakelijk moderpodzo-

len in grindhoudend, leemarm tot zwak lemig fijn zand (Ebbers & Van het Loo, 1992:

code gY21). Onder deze zanden bevindt zich verweerde keileem, waaruit afgeleid

kan worden dat het bovenliggende zand vermoedelijk door erosie (hellingproces-

sen) is verplaatst of dat het ten dele een residu van verweerde keileem betreft. De

slecht waterdoorlatende eigenschappen van de keileem verschaffen de bovenlig-

gende bodems gunstige hydrologische eigenschappen. Als gevolg hiervan zijn in de

Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd op de goed ontwaterde ruggen langs de randen

van erosiedalen essen aangelegd, bijvoorbeeld de Schabosch Esch. De toepassing

van plaggenbemesting in de Nieuwe tijd heeft geleid tot het ontstaan van meer dan 75

cm dikke plaggendekken die in bodemkundig opzicht worden geclassificeerd als hoge

zwarte enkeerdgronden (code zEZ21; Ebbers & Van het Loo 1992).

In het erosiedal is hoofdzakelijk sprake van veldpodzolen en beekeerdgronden. Deze

bodems zijn gevormd in verspoeld (zwak) lemig, matig fijn (dek)zand. Beekeerdgron-

den bevinden zich in laagste en natste delen van het erosiedal (Ebbers & Van het

Loo, 1992: code pZg23). Veldpodzolen komen voor op de vochtige flanken aan weers-

zijden hiervan (Ebbers & Van het Loo, 1992: codes Hn23 en Hn21). Verder hebben

zich op het noordelijke deel van de Paardenslenkte veld- en haarpodzolen in minera-

logisch arme, grindrijke zanden gevormd.

Archeologie

Het studiegebied ligt in een gebied dat zeer rijk is aan (zichtbare) archeologische

overblijfselen. Het merendeel van de bekende archeologische vindplaatsen in dit

gebied betreft begraafplaatsen uit de Prehistorie. Ten zuiden en ten noorden van het

studiegebied bevinden zich (groepen) grafheuvels uit het Laat Neolithicum en de

Bronstijd (kaartbijlage 1). Het merendeel van deze grafheuvels is weergegeven op de

AMK-Overijssel en is beschermd op grond van de Monumentenwet. Binnen het stu-

diegebied liggen 6 grafheuvels op 5 locaties (bijlage 1: catalogusnrs. 1 t/m 5). Deze

grafheuvels liggen op een hoge rug tussen 2 erosiedalen, direct ten noorden van de

Hooidijk. Ten oosten, ten zuiden en ten westen van het studiegebied bevinden zich

nog verschillende andere exemplaren. Ten noorden van de Paardenslenkte ligt voorts

een grote grafheuvelgroep op Duits grondgebied (op de zogeheten Grabhügelheide).

Over de nederzettingen in het gebied valt niet veel te zeggen. Een uitzondering hierop

vormt een nederzetting uit de Vroege Middeleeuwen aan de noordzijde van de Paar-

denslenkte. Het is een voor Overijsselse begrippen zeldzaam fenomeen (Hijszeler,

15

RAAP-rapport 1759

1964; Van Es & Verlinde, 1977). Dit terrein is op de AMK-Overijssel aangeduid als

‘terrein van hoge archeologische waarde’ (kaartbijlage 1 en bijlage 1: catalogusnr.

7). Verder zijn van dit deel van de stuwwal van Ootmarsum niet of nauwelijks arche-

ologische vondsten bekend die in verband kunnen worden gebracht met nederzet-

tingsactiviteiten. Dit betekent niet dat er geen nederzettingen aanwezig zijn, maar is

eerder het gevolg van een lacune in onze kennis of anders geformuleerd: een gebrek

aan archeologisch onderzoek. Vermoedelijk bevinden zich in het studiegebied op

de zandige ruggen (met of zonder een plaggendek) die het erosiedal flankeren nog

op verschillende plaatsen onbekende nederzettingsterreinen uit de Prehistorie, de

Romeinse tijd en/of Middeleeuwen. Vermeldenswaard is tot slot de vondst van een

vuurstenen pijlspits uit het studiegebied. Deze pijlpunt stamt uit het Laat Neolithicum

of de Bronstijd (kaartbijlage 1 en bijlage 1: catalogusnr. 6)

Historische geografie

De op de grens van de kerspels Ootmarsum en Uelsen gelegen buurtschap Brun-

ninkhuizen wordt in het begin van de 14e eeuw voor het eerst vermeld (1300: Bro-

nichhusen; Muller Fz., 1891). De buurtschap omvatte de noordoosthoek van de

gemeente Tubbergen, ruwweg het gebied tussen de Nederlands-Duitse grens, de

Paardenslenkte, de Dinkel en de Mosbeek. In laat-middeleeuwse bronnen (m.n. reke-

ningen van de rentmeester en de drost van Twente uit resp. ca. 1300 en 1492/1494)

worden verscheidene erven uit de buurtschap Brunninkhuizen genoemd (Heeringa,

1926; Muller Fz., 1891). De desbetreffende erven worden in de voornoemde rekenin-

gen overigens consequent tot het kerspel Uelsen gerekend. Het betreft onder andere

het in het studiegebied gelegen erf Brunninkhuis, een bodegoed van de hof te Oot-

marsum, waaraan de onderhavige buurtschap zijn naam heeft ontleend (ca. 1300:

Bronichhusen nuncius). Hetzelfde erf wordt in het Schattingsregister van Twente

uit 1475 tot de marke Nutter in het kerspel Ootmarsum gerekend (1475: Broninch-

hues bodeguet; Hulshoff, 1953). Volgens de 16e-eeuwse ligger van de hof Ootmar-

sum behoorde dit erf echter tot de buurtschap Halle in het graafschap Bentheim. Het

grenstraktaat van Frenswegen uit 1548, waarin het verloop van de grens tussen Over-

ijssel en Bentheim werd vastgelegd, plaatste Brunninkhuizen aan de Nederlandse

zijde van de grens. Vermoedelijk werd de buurtschap vanaf dat moment tot de marke

Hezingen gerekend (Engelen van der Veen, 1924). In het verpondingregister van

Twente van 1601 worden de erven in Hesinge unde Bronnickhusen gezamenlijk ver-

meld (Anonymus, 1985).

Ten tijde van het grenstraktaat uit 1548 duikt ook het tweede oude erf in het studiege-

bied (erve Schabos) op in de historische bronnen. Schabos wordt voor het eerst ver-

meld in het jaar 1547 als pachtgoed van het stift Weerselo (Wigger, 1987). Op welk

moment dit erf in het bezit van het Stift is gekomen, is onbekend. Omdat het erf in het

Schattingsregister van Twente uit 1499 niet wordt vermeld, wordt aangenomen dat het

in de eerste helft van de 16e eeuw is gesticht. Interessant met betrekking tot het her-

16

RAAP-rapport 1759

stel van de Brunninkhuizer- en Schabosbeek is een in het grenstraktaat van Frens-

wegen (1548) opgenomen bepaling dat o.a. de boer op erve Schabos na de vaststel-

ling van de grens gebruik mocht maken van het water uit de beek op de grens tussen

Hezingen en Halle om een hier gelegen heideveld te bevloeien (Wigger, 1987).

De direct ten noorden van en oorspronkelijk tot erve Schabos behorende lijftucht

Baasdam (Oude Schabos) wordt voor het eerst vermeld in 1733. Dit van oorsprong

Twentse erf is bij een hernieuwde vaststelling van het verloop van de grens tussen

het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Hannover in 1824 (grenstraktaat van

Meppen) aan de Duitse kant van de grens beland (Wigger, 1987). De stichtingsda-

tum van het aan de noordzijde van het erosiedal gelegen boerderijtje dat tegenwoor-

dig wordt bewoond door de familie Weersink, blijkt niet uit de bestudeerde bronnen.

Waarschijnlijk betreft het een tot het erve Brunninkhuis behorende lijftucht uit de 17e

of 18e eeuw. De overige boerderijen en huizen in het studiegebied zijn relatief jong en

dateren uit de 19e of 20e eeuw.

Gezien de grote ouderdom van erve Brunninkhuis en in iets mindere mate van erve

Schabos moet in de nabij van deze erven rekening worden gehouden met de aanwe-

zigheid van archeologische resten van voorgangers van de huidige boerderijen. Op

basis van ervaringen elders in Twente bestaat er een grote kans dat eventuele arche-

ologische sporen zich binnen een straal van 200 m van de huidige erven bevinden.

Hoewel het studiegebied tegenwoordig min of meer verscholen tegen de Duitse grens

ligt, was er in het verleden allerminst sprake van een geïsoleerd gebied. Het studie-

gebied ligt namelijk ingeklemd tussen 2 oude interregionale wegen tussen Twente

en Noord-Nederland, waarvan de oorsprong, gezien de diverse grafheuvels die deze

wegen flankeren, vermoedelijk zelfs in de Prehistorie ligt. Het betreft de oude weg

van Ootmarsum naar Hardenberg (waarvan het tracé min of meer overeenkomt met

de huidige Vlasbeekweg ten westen de Paardenslenkte) en de weg van Ootmarsum

naar Uelsen: de huidige Bouwmansweg. Op de kadastrale minuut van 1832 is te zien

dat het toenmalige wegenpatroon in het studiegebied volledig op deze beide wegen

gericht was. Opvallend is dat de vroeg-middeleeuwse nederzetting ten noordwes-

ten van de Paardenslenkte aan de oude weg naar Hardenberg lag. Dit onderstreept

de hoge ouderdom en het grote belang van deze route in het verleden. Het is dan

ook geen toeval dat in de nabijheid van deze weg diverse restanten van landweren

bekend zijn (Westerhof, 1985). Deze landweren zijn waarschijnlijk in de Late Mid-

deleeuwen aangelegd om krijgsvolk en roversbenden die van de interregionale route

gebruik maakten, de toegang tot het cultuurland en de boerderijen te bemoeilijken.

Een van deze landweerrestanten bevindt zich in het bos ten westen van de Schabos

Esch (Tenniglo e.a., 1977). Het betreft een circa 50 tot 100 cm hoog restant van een

wal die door 2 vrijwel dichtgegroeide greppels wordt geflankeerd (bijlage 1 en kaart-

bijlage 1: catalogusnr. 8). De min of meer noord-zuid georiënteerde wal, waarop ver-

17

RAAP-rapport 1759

schillende hoogbejaarde (restanten van) geknotte eiken prijken, sluit in het zuiden

aan op een diepe greppel (met wal) die de Schabos Esch aan de zuidzijde begrenst.

Ten noorden van de Schabosweg is de landweer verdwenen. Op de topografische

kaart uit 1901 is te zien dat de landweer zich hier oorspronkelijk op de grens tussen

het akkerland en de heide voortzette in de richting van erve Baasdam. Van daaruit

liep hij verder in noordelijke richting op Duits grondgebied.

Veldtoetsing

Op 20 augustus 2007 is een bezoek gebracht aan het studiegebied. Tijdens dit

bezoek zijn gegevens uit het bureauonderzoek gecontroleerd, aangevuld en waar

nodig gecorrigeerd. Op verschillende plaatsen zijn boringen verricht. Hierbij is geko-

zen voor locaties met een hoge archeologische verwachting in de nabijheid van de

terreinen waar graafwerkzaamheden zouden plaatsvinden. Deze terreinen liggen alle-

maal in het diepste en natste deel van het erosiedal, de zogeheten erosiegeul. De

bodemgesteldheid van deze zone (hoofdzakelijk venige bodems en beekeerdgron-

den met een AC-profiel) is van dien aard dat de kans gering is dat hier door middel

van een beperkt aantal boringen archeologische resten aangetoond kunnen worden.

Dit geldt niet voor de aangrenzende ruggen van grindrijk materiaal (stuwwalhellin-

gen) met en zonder een plaggendek. De bodems op deze ruggen, waarvoor een hoge

archeologische verwachting geldt, zijn zeer geschikt voor karterend booronderzoek.

Wanneer in de gebieden met een hoge archeologische verwachting archeologische

resten aanwezig zijn, kunnen deze tevens in de aangrenzende erosiegeul voorkomen.

De erosiegeul zal echter wel andersoortige archeologische vondsten opleveren.

Tijdens de veldtoetsing zijn 16 verkennende boringen verricht op essen aan weers-

zijden van het erosiedal (kaartbijlage 1). Daarbij is vastgesteld dat alle essen zijn

aangelegd op grindrijke zanden waarin een moderpodzol is gevormd. De dikte van

het plaggendek varieert van 70 tot 115 cm. Onder het plaggendek, in de top van de

moderpodzol, is vrijwel overal sprake van fossiele cultuurlaag met een dikte van

enkele decimeters. Het gaat om een bouwvoor uit de tijd voor de plaggenbemesting.

Ten westen van erve Schabos is op enkele plaatsen (boringen 3 en 4) geen plaggen-

dek (meer) aangetroffen. Mogelijk is dit door erosie (afploegen) verdwenen.

Tijdens het booronderzoek is een bescheiden aantal archeologische vondsten

gedaan. Hiermee wordt de aanwezigheid van archeologische resten op de hoge

ruggen aan weerszijden van het erosiedal geïllustreerd. Het gaat om fragmenten

handgevormd aardewerk in de boringen 3, 5 en 15 (bijlage 1 en kaartbijlage 1: catalo-

gusnummers 9, 10 en 12). Het aardewerk is dusdanig gefragmenteerd dat een nauw-

keurige datering niet mogelijk is. Het meest waarschijnlijk is dat het materiaal uit de

periode Neolithicum - Vroege Middeleeuwen stamt. In één boring op de Schabos Esch

is tevens een vuursteenafslag uit het Neolithicum of de Bronstijd aangetroffen (bijlage

1 en kaartbijlage 1: catalogusnummer 11).

18

RAAP-rapport 1759

Over de aard van de archeologische resten op de bovenstaande terreinen kunnen

vooralsnog geen concrete uitspraken worden gedaan. Daarvoor was de onderzoeks-

intensiteit te laag. Het is echter aannemelijk dat hier nederzettingsarealen in de

ondergrond schuilgaan.

2.4 Archeologische verwachtingskaart

De archeologische verwachtingskaart van het studiegebied Brunninkhuizer- en Scha-

bosbeek (kaartbijlage 1) is gebaseerd op de opbouw van het landschap. Er is daarbij

onderscheid gemaakt tussen gebieden met een hoge, een middelmatige en een lage

archeologische verwachting.

Voor grote delen van het studiegebied geldt een hoge archeologische verwachting.

Het gaat om de gebieden die op kaartbijlage 1 zijn geclassificeerd als stuwwalpla-

teau (hellingen tot 2,5%), hoge stuwwalhelling (hellingen 2,5 tot 5%) en hoge stuw-

walhelling met een plaggendek. Het betreft hoofdzakelijk gebieden met (dagzomende)

gestuwde, grindrijke rivierafzettingen en gebieden waar de oude kleien (keileem en

tertiaire klei) zich op grotere diepte beneden maaiveld bevinden. De desbetreffende

gebieden zijn vaak onderdeel van relatief hooggelegen plateaus die ingeklemd liggen

tussen erosiedalen. Daarnaast manifesteren ze zich in veel gevallen als prominente

ruggen. Het zijn veelal erosierestanten van oorspronkelijk (veel) grotere gebieden met

zandige, grindrijke bodems. In bodemkundig opzicht kenmerken deze gebieden zich

door de aanwezigheid van holtpodzolgronden in grindrijk, mineralogisch rijk zand. Op

het stuwwalplateau ter hoogte van de Paardenslenkte is sprake van veldpodzolgron-

den die zich hier in grindrijk, mineralogisch relatief arm zand hebben gevormd.

In deze gebieden moet rekening gehouden worden met archeologische overblijfselen

uit alle perioden. Het gaat hierbij zowel om begraafplaatsen (grafheuvels, urnenvel-

den, etc.) als om nederzettingen en kampementen. Alle uit het studiegebied bekende

archeologische vindplaatsen corresponderen met gebieden met een hoge archeologi-

sche verwachting. Opvallend is de rij grafheuvels parallel aan de Hooidijk op de hoge

rug tussen het dal van de Brunninkhuizer- en Schabosbeek en het dal van de Mos-

beek op het Springendal. Vermoedelijk hangen deze grafheuvels samen met het tracé

van een oost-west georiënteerde prehistorische route.

Met uitzondering van de gebieden die zijn geclassificeerd als hoge stuwwalhelling

met een plaggendek, zullen eventuele archeologische resten zich overal binnen circa

30 cm -Mv bevinden. In gebieden met een plaggendek zijn eventuele archeologische

resten afgedekt door een meer dan 50 cm dik cultuurdek. Tijdens de veldinspectie is

vastgesteld dat de dikte van het cultuurdek op de Schabos Esch en op enkele essen

ten noorden hiervan varieert van circa 70 tot 115 cm. Hierdoor zijn archeologische

resten in deze gebieden weinig kwetsbaar voor bodemingrepen.

19

RAAP-rapport 1759

Voor gebieden die op kaartbijlage 1 zijn geclassificeerd als dalhelling erosiedal (hel-

lingen 2,5 tot 5%) en dalglooiing erosiedal (hellingen tot 2,5%) geldt een middel-

matige archeologische verwachting. Het betreft gebieden die zich in bodemkundig

opzicht kenmerken door de aanwezigheid van holtpodzolen in het westen en veld-

podzolen in het oosten van het studiegebied. De kans op de aanwezigheid van arche-

ologische resten in deze gebieden is relatief gering. Er worden hoofdzakelijk losse

vondsten verwacht. Er is een kleine kans op de aanwezigheid van nederzettingsspo-

ren, met name in de nabijheid van de erven Schabos en Brunninkhuis, waar resten

van voorgangers van deze erven voor kunnen komen.

In de gebieden met een middelmatige archeologische verwachting zullen eventuele

archeologische resten zich op 30 tot 40 cm -Mv bevinden.

Het gebied dat op kaartbijlage 1 is geclassificeerd als erosiegeul heeft een lage

archeologische verwachting. Het gaat om het diepst ingesneden deel van het erosie-

dal waarin de Brunninkhuizer- en Schabosbeek stroomt. Door de aanwezigheid van

vele welplekken en van bronnen is dit deel van het erosiedal doorgaans erg nat. In

bodemkundig opzicht kenmerkt de erosiegeul zich door de aanwezigheid van venige

dalbodems en beekeerdgronden.

De erosiegeulen op de stuwwal van Ootmarsum hebben vooralsnog niet of nauwe-

lijks archeologische vondsten opgeleverd. Vondsten van (hoofdzakelijk) losse voor-

werpen, bijvoorbeeld stenen bijlen, kunnen echter niet worden uitgesloten. Daarnaast

moet rekening gehouden worden met archeologische resten die in verband staan met

nederzettingsactiviteiten op de aangrenzende droge gronden. Zoals gezegd, kan aan

deze gronden een hoge archeologische potentie worden toegekend. Voor wat het

erosiedal betreft, moet gedacht worden aan (water)kuilen of putten, greppels, afval-

dumps, etc.

In de gebieden met een lage archeologische verwachting zullen eventuele archeologi-

sche resten zich op 30 tot 40 cm -Mv bevinden.

20

RAAP-rapport 1759

21

RAAP-rapport 1759

3 Archeologische begeleiding

3.1 Methoden

In de periode van 11 oktober tot 6 december 2007 is negen keer een bezoek gebracht

aan het natuurontwikkelingsgebied Brunninkhuizer- en Schabosbeek te Hezingen

(figuur 2). Het doel van deze bezoeken was het inspecteren van de tijdens de graaf-

werkzaamheden ontstane ontsluitingen op de aanwezigheid van archeologische

sporen (kaartbijlage 1). De werkzaamheden omvatten uitsluitend inventariserende,

karakteriserende en documenterende activiteiten. Werkzaamheden, zoals het cou-

peren van sporen en het vrijleggen van structuren, die deel uitmaken van een (meer

omvangrijke) archeologische opgraving, vormden dan ook geen onderdeel van deze

begeleiding.

Op drie plaatsen zijn tijdens de begeleiding archeologische grondsporen aangetrof-

fen. Deze zijn vastgelegd op een tekening (schaal 1:20 of 1:50), beschreven en gefo-

tografeerd. Bovendien zijn gegevens met betrekking tot de vorm, vulling en kleur e.d.

Figuur 2. Het verwijderen van het humeuze bovengrond ten oosten van erve Steggink.

22

RAAP-rapport 1759

van de sporen gedocumenteerd. De sporen zelf zijn niet gecoupeerd, omdat er in de

desbetreffende bodemontsluitingen geen verder grondverzet zou plaatsvinden; de

sporen zijn derhalve in situ behouden. Wel is de diepte van alle grondsporen vastge-

steld door middel van een boring met een zandguts. Voorts zijn op één locatie profie-

len getekend (schaal 1:20), beschreven en gefotografeerd. De profielen en de sporen

zijn aan de hand van de door de aannemer van het grondverzet (Gerwers Tilligte BV)

geplaatste uitzetpunten (piketten) in RD ingemeten.

De gegevens uit de archeologische begeleiding zijn op kantoor ingevoerd in de

RAAP-opgravingsdatabase.

3.2 Resultaten

Tijdens de archeologische begeleiding zijn op drie plaatsen archeologische sporen en

archeologisch relevante bodemlagen aangetroffen (kaartbijlage 1 en bijlage 1, vind-

plaatsen 13, 14 en 15). In de overige bodemontsluitingen zijn geen archeologische

indicatoren aangetroffen.

Archeologisch relevante bodemlagen

In het profiel van de opgeschoonde slenk ten zuiden van de Schabosweg zijn

bodemlagen gedocumenteerd die het gevolg zijn van omvangrijke hellingerosie in

het verleden (kaartbijlage 1, vindplaats 13; figuur 3-4). Onder een 60 tot 90 cm dik,

donkerbruingrijs plaggendek bevindt zich een 80 tot 100 cm dik pakket colluvium

(hellingafzettingen). In dit colluvium kunnen twee lagen onderscheiden worden. De

bovenste laag is sterk gelamineerd en vertoont duidelijk sporen van heftige verspoe-

ling. De witte banden, die van elkaar gescheiden zijn door banden van humeus mate-

riaal, bestaan voor een belangrijk deel uit grof zand met veel grind. Vermoedelijk is

een hellingopwaarts gelegen terrein (zonder vegetatie) door hevige regenval geëro-

deerd, waardoor het bodemprofiel is afgespoeld naar de slenk. Dit pakket colluvium

rust op een circa 60 cm dik homogene laag lichtbruingrijs zand met houtskoolbrok-

jes en scherven handgevormd (prehistorisch) aardewerk, die duidelijk door transport

zijn afgerond. Waarschijnlijk betreft het een geleidelijk gevormd pakket colluvium dat

hoofdzakelijk is opgebouwd uit materiaal uit een oude (prehistorische?) cultuurlaag.

Hellingopwaarts is het colluvium veel lichter van kleur. Onder het colluviumpakket

bevindt zich een violetgrijze tot donkerbruine laag die geen archeologisch vondst-

materiaal bevat maar wel gekenmerkt wordt door relatief veel houtskool. Deze laag

vormt de top van het oorspronkelijke bodemprofiel in de slenk. Naar het oosten is de

laag venig ontwikkeld. Mogelijk is de laag ooit geploegd. De laag hieronder bestaat uit

grijswit zand dat rijk is aan stenen en grind.

Om inzicht te verkrijgen in de ouderdom van het colluvium zijn uit de verschillende

lagen pollenmonsters genomen. Deze zijn (vooralsnog) om budgettaire redenen niet

23

RAAP-rapport 1759

Figuur 4. Vindplaats 13: Overzicht van de opgeschoonde slenk met in het profiel lagen colluvium.

Figuur 3. Vindplaats 13: profiel 1.

24

RAAP-rapport 1759

Figuur 6. Vindplaats 14: Water- of drenkkuil (spoor 40).

Figuur 5. Vindplaats 13: Water- of drenkkuil (spoor 39).

25

RAAP-rapport 1759

geanalyseerd. De ouderdom van het in de slenk aanwezige colluvium is derhalve

onbekend. Helaas zijn de scherven dusdanig fragmentarisch dat er slechts gegist kan

worden naar de ouderdom. Een datering vanaf het Neolithicum t/m de Vroege Middel-

eeuwen ligt het meest voor de hand.

Archeologische sporen

Op drie plaatsen zijn tijdens de begeleiding archeologische grondsporen aangetroffen

(kaartbijlage 1, vindplaatsen 13, 14 en 15). Het gaat om twee solitaire waterkuilen, in

het erosiedal ten zuidwesten van erve Schabos (vindplaats 14, spoor 39; figuur 5) en

aan de rand van de diepe slenk ten zuiden van de Schabosweg (vindplaats 13, spoor

40; figuur 6). De diameter van de kuilen bedroeg respectievelijk 156 en 200 cm; de

diepte 40 tot 50 cm.

In het erosiedal direct ten westen van erve Steggink en ten zuiden van de Schabos

Esch is ten behoeve van natuurontwikkeling de bouwvoor verwijderd tot op het moe-

dermateriaal (vindplaats 15; figuur 7). Het aldus ontstane vlak is gecontroleerd op

grondsporen en andere archeologische resten. Al snel bleek dat er sprake was van

diverse clusters paalkuilen en kuilen. Al met al zijn hier 38 sporen gedocumenteerd.

Het gaat om paalkuilen van minimaal drie, vermoedelijk 3-palige hooimijten (structuur

1, 2 en 4), een zespalig schuurtje (structuur 3), een aantal ‘losse’ paalkuilen en om 11

water- of drenkkuilen met een diameter van circa 0,8 tot 2,2 m (figuur 8-10).

Figuur 7. Vindplaats 15: Overzicht in oostelijke richting.

26

RAAP-rapport 1759

De vulling van de sporen was doorgaans donkergekleurd, sterk humeus en enigs-

zins vlekkerig (paalkuilen). De diepte van de paalkuilen varieerde van 5 tot 50 cm,

de diepte van de kuilen loopt uiteen van 15 tot 50 cm. Veel kuilen bevatten (op de

bodem) grote hoeveelheden veldkeien, vermoedelijk om het water schoon te houden

of om drinkend vee een stevige ondergrond te bieden (figuur 11). De sporen zijn

beperkt tot een smalle, iets hoger gelegen strook grond direct ten zuiden van de hier

aanwezige bronbeek, waarvan het diepste deel van het dal met veen gevuld was. Ten

zuiden van de sporen was het vlak geheel verstoord door voormalige perskuilen en

grote kuilen met (recent) afval. Ten noorden van de beek zijn geen sporen aangetrof-

Figuur 8. Vindplaats 15: Overzicht van sporen en structuren.

27

RAAP-rapport 1759

Figuur 10. Vindplaats 15: Water- of drenkkuilen (sporen 35, 36 en 37).

Figuur 9. Vindplaats 15: Paalkuilen behorend bij structuur 3.

28

RAAP-rapport 1759

fen. Dit deel van het terrein is, gezien de vrijwel witte bodem zonder roestverschijn-

selen, natter dan het zuidelijke deel van de beek waar sprake zal zijn geweest van

een veldpodzol. Er zijn geen vondsten gedaan op basis waarvan de sporen gedateerd

kunnen worden. Zowel het vlak als de sporen bevatten geen dateerbaar materiaal,

zoals scherven. Uit de vulling van twee sporen zijn pollenmonsters genomen, die na

analyse mogelijk duidelijk over de datering kunnen verschaffen. Deze monsters zijn

(vooralsnog) eveneens om budgettaire redenen niet geanalyseerd. Op grond van de

vulling en de kleur van de sporen, evenals de aanwezigheid van driepalige hooimijten

lijkt een datering in de Middeleeuwen of (vroege) Nieuwe tijd het meest waarschijnlijk.

Een (veel) oudere datering kan echter niet uitgesloten worden.

De op vindplaats 13, 14 en 15 gedocumenteerde sporen zijn vermoedelijk afkomstig

van activiteiten buiten de context van een nederzetting (off-site activiteiten) die in ver-

band staan met het gebruik van het natte erosiedal als hooi- of weiland. De aanwezig-

heid van de bron vormde uiteraard een aanwijzing voor opwellend grondwater, zodat

hier voortdurend schoon drinkwater voor grazend vee ter beschikking stond. Om het

vee van drinkwater te voorzien werden in de nabijheid van de met veen gevulde bron

drenkkuilen gegraven. In de hooimijten en de kleine schuur op vindplaats 15 werd

mogelijk hooi of ander voedsel voor het grazende vee opgeslagen.

Figuur 11. Vindplaats 15: Water- of drenkkuil met veldkeien (spoor 38).

29

RAAP-rapport 1759

4 Conclusies en beantwoording onderzoeksvragen

4.1 Conclusies

Tijdens de archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden ten behoeve van

natuurontwikkeling in een van de brongebieden van de Brunninkhuizer- en Schabos-

beek zijn op drie locaties archeologische resten aangetroffen, waaronder grondspo-

ren (vindplaats 13, 14 en 15). Het betreft water- of drenkkuilen, terwijl op de laatstge-

noemde vindplaats paalkuilen van een schuurtje en hooimijten aan het licht kwamen.

De sporen hangen vermoedelijk samen met activiteiten in de randzone van een (nabij-

gelegen) nederzetting en kunnen in verband worden gebracht met het gebruik van het

natte erosiedal als hooi- of weiland.

Op één locatie (vindplaats 13) zijn bodemlagen waaraan een archeologisch belang

kan worden toegekend, vastgesteld. Het gaat hierbij om een door een plaggendek

afgedekt pakket colluvium dat een aanwijzing vormt voor aanzienlijke bodemerosie in

het verleden.

4.2 Beantwoording onderzoeksvragen

In het PvE dat ten behoeve van de archeologische begeleiding is opgesteld, zijn

zeven onderzoeksvragen gesteld (zie § 1.4). Hieronder zal getracht worden deze

vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.

Zijn tijdens de graafwerkzaamheden archeologische waarden of resten aangetroffen

die inzicht kunnen geven in de bewoningsgeschiedenis van het plangebied?

Tijdens de archeologische begeleiding zijn geen sporen van bewoning aangetroffen.

Wel zijn op drie plaatsen archeologische overblijfselen aan het licht gebracht, die aan

specifieke vormen van grondgebruik buiten de context van een nederzetting gekop-

peld kunnen worden. Het gaat allereerst om grondsporen (paal- en waterkuilen) die

vermoedelijk samenhangen met een gebruik van het erosiedal als hooi- of weiland.

Daarnaast is in een diepe slenk ten zuiden van de Schabosweg een dik pakket col-

luvium aangetroffen (vindplaats 13). Dit colluvium duidt op ernstige bodemerosie als

gevolg van akkerbouw en ontginningen in het verleden. In het colluvium bevinden zich

scherven handgevormd aardewerk die helaas niet nader gedateerd kunnen worden

dan de periode die het Neolithicum t/m Vroege Middeleeuwen beslaat. Er zijn geen

30

RAAP-rapport 1759

gegevens met betrekking tot tijdstip van de erosie en de tijdspanne waarin het collu-

vium is afgezet.

Wat is de exacte locatie van de archeologische resten?

Voor de exacte locatie van de aangetroffen sporen en resten wordt verwezen naar

kaartbijlage 1 en bijlage 1, waarop de locaties op een topografische ondergrond zijn

geplot en waarin de exacte coördinaten van de vindplaatsen zijn vermeld.

Wat is de diepte (t.o.v. maaiveld) en hoogteligging (t.o.v. NAP) van de archeologische

resten?

De tijdens de begeleiding aangetroffen archeologische resten bevonden zich op een

diepte van respectievelijk 50 tot 180 cm (vindplaats 13), 20 cm (vindplaats 14) en

50 tot 70 cm (vindplaats 15) beneden het maaiveld. De hoogteligging bedraagt 52,5

(vindplaats 13), 58,8 (vindplaats 14) en 49,3 tot 49,8 m +NAP (vindplaats 15).

Wat is de geologische context van de aangetroffen archeologische resten?

De tijdens de archeologische begeleiding aangetroffen archeologische resten bevin-

den zich in een erosiedal op de oostflank van de stuwwal van Ootmarsum. Het gaat

om het diepst ingesneden deel van het erosiedal waarin de Brunninkhuizer- en Scha-

bosbeek stroomt. Door de aanwezigheid van vele welplekken en van bronnen is dit

deel van het erosiedal doorgaans erg nat. In bodemkundig opzicht kenmerkt de ero-

siegeul zich door de aanwezigheid van venige dalbodems en beekeerdgronden.

Wat is de globale omvang van de archeologische resten in het horizontale vlak?

Op vindplaats 13 en 14 is sprake van solitaire sporen. Het colluvium op vindplaats 13

was over een lengte van tientallen meters in de wand van een diepe (opgeschoonde)

slenk te vervolgen. Het sporencluster op vindplaats 15 heeft een omvang van circa 50

bij 17 meter.

Wat is de aard, datering en kwaliteit van de aangetroffen archeologische resten?

Op drie plaatsen zijn tijdens de begeleiding archeologische sporen aangetroffen

(vindplaats 13, 14 en 15). Het gaat hierbij om twee solitaire water- of drenkkuilen

aan de rand van de diepe slenk ten zuiden van de Schabosweg (vindplaats 13) en

in het erosiedal ten zuidwesten van erve Schabos (vindplaats 14). De diameter van

de kuilen bedroeg respectievelijk 156 en 200 cm, de diepte was 40 tot 50 cm. Beide

kuilen bevatten geen dateerbare archeologische artefacten. Op basis van de vulling

van de sporen wordt een datering in de Middeleeuwen en/of de Nieuwe tijd het meest

waarschijnlijk geacht.

In het diepe erosiedal direct ten westen van erve Steggink en ten zuiden van de

Schabos Esch was sprake was van verschillende clusters duidelijk zichtbare, goed

geconserveerde paalkuilen en kuilen (vindplaats 15). Er zijn hier in totaal 38 sporen

31

RAAP-rapport 1759

gedocumenteerd. Het gaat om paalkuilen van drie vermoedelijk driepalige hooimijten

(structuren 1, 2 en 3), een zespalig schuurtje (structuur 3), een aantal ’losse paal-

kuilen‘ en om 11 water- of drenkkuilen voor grazend vee. Op grond van de vulling en

kleur van de sporen en de aanwezigheid van driepalige hooimijten lijkt een datering in

de Middeleeuwen of (vroege) Nieuwe tijd het meest waarschijnlijk. Een (veel) oudere

datering kan echter niet uitgesloten worden.

Hoe kunnen de aangetroffen archeologische resten worden gewaardeerd?

De erosiegeulen op de stuwwal van Ootmarsum hebben in het verleden niet of nau-

welijks archeologische vondsten opgeleverd. De tijdens de begeleiding aangetroffen

archeologische resten verschaffen daarom een zeldzame inkijk in de archeologie van

deze geulen. Met name het (helaas ongedateerde) sporencluster ten westen van erve

Steggink (vindplaats 15) biedt waardevolle informatie met betrekking tot het landge-

bruik in het verleden buiten de context van een nederzetting. Vermoedelijk houden

deze sporen verband met drenkplaatsen voor grazend vee. In Oost-Nederland is deze

vindplaats vooralsnog zonder parallellen. Op grond hiervan kan aan deze vindplaats

een hoge waarde worden toegekend en zijn de nog aanwezige sporen zonder meer

behoudenswaardig. Daarom wordt geadviseerd om in de toekomst op deze locatie

grondverzet te vermijden.

32

RAAP-rapport 1759

33

RAAP-rapport 1759

Literatuur

Anonymus, 1985. Het verpondingsregister van Twente van 1601. Vereniging

Oudheidkamer Twente, Enschede.

Berg, M.W. van den & C. den Otter, 1993. Toelichtingen bij de geologische kaart

van Nederland, schaal 1:50.000. Blad Almelo Oost Denekamp (28O/29).

Rijks Geologische Dienst, Haarlem.

Booijink, H., z.j. Veldnamenboek Vasse, Mander, Hezingen. Historische Kring

Vasse-Mander-Hezingen.

Ebbers, G. & H. van het Loo, 1992. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000.

Toelichting bij kaartblad 28 Oost-29. Staring Centrum-DLO, Wageningen.

Engelen van der Veen, G.A.J., 1924. Geschiedkundige Atlas van Nederland.

Marken in Overijssel. Martinus Nijhof, ’s Gravenhage.

Heerd, R.M. van, e.a., 2000. Productspecificatie AHN 2000. Rapportnummer

MDTGM 2000.13. Rijkswaterstaat Adviesdienst Geo-informatie en ICT,

Delft.

Heeringa, K., 1926. Rekeningen van het bisdom Utrecht 1378-1573. Kemink en

zoon, Utrecht.

Hulshoff, A.L., 1953. Het schattingsregister van Twente van 1475. Vereeniging tot

beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, Zwolle.

Hijszeler, C.C.W.J., 1964. Mander, gemeente Tubbergen. Bulletin & Nieuwsbulletin

Nederlandse Oudheidkundige Bond 63: 329 en 330.

Kleinsman, W.B. e.a., 1977. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal

1:50.000. Blad 28/29 Almelo-Denekamp. Stichting voor Bodemkartering/

Rijks Geologische Dienst, Haarlem/Wageningen.

Kuiper, M., 2006-2007. Atlas van topografische kaarten Nederland 1955-1965.

Uitgeverij 12 Provinciën, Landsmeer.

Tenniglo, J. e.a., 1977. Landweren in en om Ootmarsum. Deel A. Aard, ouderdom

en functie van landweren. Stichting tot bevordering van de heemkunde

van Ootmarsum en omstreken, Ootmarsum.

Muller Fz., S., 1891. De registers en rekeningen van het Bisdom Utrecht 1325-

1336. ’s Gravenhage.

Robas Producties, 1990. Historische Atlas Overijssel. Chromotopografische Kaart

des Rijks, schaal 1:25.000. Robas Producties, Den Ilp.

Scholte Lubberink, H.B.G., 2007a. Natuurontwikkeling Brunninkhuizer- en

Schabosbeek te Hezingen, gemeente Tubbergen; archeologische

verwachtingskaart en veldtoetsing. RAAP-notitie 2351. Archeologisch

Adviesbureau RAAP, Weesp.

34

RAAP-rapport 1759

Scholte Lubberink, H.B.G., 2007b. Programma van Eisen archeologische

begeleiding natuurontwikkeling Brunninkhuizer- en Schabosbeek te

Hezingen, gemeente Tubbergen. Archeologisch Adviesbureau RAAP,

Weesp.

Versfelt, H.J., 2003. De Hottinger-atlas van Noord- en Oost-Nederland 1773-1794.

Heveskes uitgevers. Groningen.

Westerhof, J., 1985. Landweren. Jaarboekje 1985-1986. Historische Kring Vasse-

Mander-Hezingen.

Wigger, J.H., 1987. Het erve en goed Schabos te Hezingen. Jaarboekje 1987-1988.

Historische Kring Vasse-Mander-Hezingen.

Gebruikte afkortingen

ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

-Mv beneden maaiveld

RACM Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten

RD Rijksdriehoekstelsel

SIKB Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer

35

RAAP-rapport 1759

Verklarende woordenlijst

AC-profiel

Bodemprofiel waarin een humusrijke A-horizont direct gelegen is op het onge-

roerde moedermateriaal (C-horizont).

colluvium

Tijdens het Holoceen van de hellingen geërodeerde en in de dalen afgezette

lössleem.

cultuurlaag

Een pakket met afvalresten dat is ontstaan door (meestal) langdurige bewoning

van een bepaalde locatie.

erosie

Verzamelnaam voor processen die het aardoppervlak aantasten en los materiaal

afvoeren. Dit vindt voornamelijk plaats door wind, ijs en stromend water.

es

Oud bouwland, door eeuwenlange bemesting opgehoogd en dat daardoor een

relatief hoge ligging en een humeuze bodem (enkeerdgrond) heeft.

fluviatiel

Door rivieren gevormd, afgezet.

grondmorene

Het door het landijs aangevoerde en na afsmelten achtergebleven mengsel van

leem, zand en stenen. De afzetting wordt vaak aangeduid als keileem.

grondspoor

Alle door de mens veroorzaakte veranderingen van de oorspronkelijke bodemop-

bouw, zoals verstoringen (kuilen) of toevoegingen (ophogingen).

Holoceen

Jongste geologisch tijdvak (vanaf de laatste ijstijd: ca. 8800 jaar voor Chr. tot

heden).

horizont

Een bodemlaag waarin zich bepaalde bodemkundige processen afspelen.

in situ

Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedepo-

neerd, weggegooid of verloren. Behoud in situ: het behouden van archeologische

waarden in de bodem.

keileem

Grondsoort bestaande uit een mengsel van leem, zand, grind en stenen (in het

spraakgebruik gekoppeld aan het begrip grondmorene).

36

RAAP-rapport 1759

landweer

Een verdedigingswerk bestaande uit een aarden wal en/of gracht, daterend uit de

Middeleeuwen.

leem

Grondsoort die wordt gekenmerkt door een hoog siltgehalte (bodemdeeltjes

tussen 0,002 en 0,05 mm).

löss

(Wind)afzetting van zeer fijnkorrelig materiaal.

plaggendek

Oud verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten gevolge van bemesting. Voor

de bemesting werden plaggen of met zand vermengde potstalmest opgebracht.

Pleistoceen

Geologisch tijdperk dat ca. 2,3 miljoen jaar geleden begon. Gedurende deze peri-

ode waren er sterke klimaatswisselingen van gematigd warm tot zeer koud (de vier

bekende ijstijden). Na de laatste ijstijd begint het Holoceen (ca. 8800 voor Chr.).

podzol

Bodem met een uitspoelingslaag (E-horizont) en een inspoelingslaag (B-horizont).

Het proces van het uitlogen van de E-horizont en de vorming van een B-horizont

door inspoeling van humus en ijzer wordt podzolering genoemd.

Saalien

Voorlaatste ijstijd, waarin het landijs tot in Nederland doordrong (vorming stuwwal-

len), ca. 300.000-130.000 jaar geleden.

sedimentatie

Het afzetten van materiaal.

slenk

Deel van de aardkorst waarin de aardlagen relatief laag zijn gelegen als gevolg

van tektonische daling langs breuken.

solifluctie

Het hellingafwaarts bewegen van met water verzadigd verweringsmateriaal, o.a.

bij permafrost (een permanent bevroren ondergrond).

stuwwal

Door de druk van het landijs in het Saalien opgedrukte rug van scheefgestelde

preglaciale sedimenten.

Tertiair

Geologische periode vóór het Pleistoceen (dat samen met het Holoceen tot het

Kwartair wordt gerekend), ca. 65-2,3 miljoen jaar geleden.

Weichselien

Laatste ijstijd (waarin het landijs Nederland niet bereikte), ca. 120.000-10.000 jaar

geleden.

37

RAAP-rapport 1759

Overzicht van figuren , tabellen en bijlagen

Figuren

Figuur 1. De ligging van het studiegebied bureauonderzoek (rood omlijnd)

met natuurontwikkelingsgebied (gearceerd) en geïnspecteerde

bodemontsluitingen (blauw omlijnd); inzet: ligging in Nederland (ster).

Figuur 2. Het verwijderen van het humeuze bovengrond ten oosten van erve

Steggink.

Figuur 3. Vindplaats 13: profiel 1.

Figuur 4. Vindplaats 13: Overzicht van de opgeschoonde slenk met in het profiel

lagen colluvium.

Figuur 5. Vindplaats 13: Water- of drenkkuil (spoor 39).

Figuur 6. Vindplaats 14: Water- of drenkkuil (spoor 40).

Figuur 7. Vindplaats 15: Overzicht in oostelijke richting.

Figuur 8. Vindplaats 15: Overzicht van sporen en structuren.

Figuur 9. Vindplaats 15: Paalkuilen behorend bij structuur 3.

Figuur 10. Vindplaats 15: Water- of drenkkuilen (sporen 35, 36 en 37).

Figuur 11. Vindplaats 15: Water- of drenkkuil met veldkeien (spoor 38).

Tabellen

Tabel 1. Archeologische tijdschaal.

Bijlagen

Bijlage 1. Vindplaatsencatalogus.

Bijlage 2. Sporenlijst.

Kaartbijlage 1. Archeologische verwachtingskaart.

38

RAAP-rapport 1759

39

RAAP-rapport 1759

Bijlage 1. Vindplaatsencatalogus

1.1 Toelichting bij de vindplaatsencatalogus

1. RACM-code(s): De RACM-code(s) betreffen de codes uit het CAA en CMA van

de RACM (met kaartbladnummering) en/of het waarnemings- of vondstmel-

dingsnummer binnen het geautomatiseerde ARCHeologisch InformatieSysteem

ARCHIS;

2. Coördinaten en kaartblad: betreft de coördinaten van ongeveer het centrum van

de vindplaats. Het kaartblad is het blad van de topografische kaart van Neder-

land, schaal 1:25.000, waarop het terrein ligt;

3. Gemeente, plaats en toponiem: betreft de gemeente waarbinnen het terrein ligt,

de plaats of de buurt schap waarin het terrein ligt. Indien een toponiem bekend is,

is dit toegevoegd;

4. Aard en datering: betreft de (vermoedelijke) aard van de onderhavige vindplaats

indien bekend, en de datering van de betreffende vindplaats indien bekend;

5. Algemene beschrijving: geeft een korte karakteristiek van de onderhavige

vindplaats;

6. Vondsten veldinspectie: overzicht van vondsten uit de veldinspectie met date-

ring en uitgesplitst per objectnummer en naar materi aalcategorie (bijv. keramiek

of vuursteen);

7. Opmerkingen: betreft algemene opmerkingen indien relevant. Indien een vind-

plaats is opgenomen in het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de RACM

wordt onder deze rubriek de archeologische status en, indien met een beschermd

monument betreft, het bijbehorende Rijksmonumentnummer weergegeven.

8. Literatuur: betreft literatuur waarin de betreffende vindplaats wordt besproken.

1.2 Vindplaatsen

Catalogusnummer: 1

1. RACM-code(s): CMA-nr. 28F-029; Monumentnr. 1464; Archis-waarnemingsnr.

13295;

2. Coördinaten: 258,077/495,608; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen;

4. Aard: grafheuvel; Datering: Laat Neolithicum - Bronstijd;

40

RAAP-rapport 1759

5. Algemene beschrijving: terrein met grafheuvel. De heuvel meet 17 m in diame-

ter en heeft een hoogte van 1 m. In 1996 is de heuvel gerestaureerd. Daarbij is

de boomopslag gekapt, het heuvellichaam is aangevuld met schoon zand en ver-

volgens afgedekt met grasplaggen. De nieuwe afmetingen bedragen 17,4 m in

diameter en de hoogte 1,15 m;

7. Opmerkingen: Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd (Rijks-

monumentnr. 46088).

Catalogusnummer: 2

1. RACM-code(s): CMA-nr. 28F-086; Monumentnrs. 1465 en 15956; Archis-waarne-

mingsnr. 13378;

2. Coördinaten: 258,104/495,737; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Hezinger Veld;

4. Aard: grafheuvel; Datering: Laat Neolithicum - Bronstijd;

5. Algemene beschrijving: terrein met grafheuvel. De heuvel heeft een diameter

van 11 m en een hoogte van 1 m. In febr./maart 1996 is de heuvel gerestaureerd.

Daarbij zijn bomen gekapt, de geërodeerde euvelvoet is aangevuld met plaggen,

het heuvellichaam is aangevuld met schoon zand en afgedekt met boshumus en

grasplaggen;

7. Opmerkingen: Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd (Rijks-

monumentnr. 46089).

Catalogusnummer: 3

1. RACM-code(s): CMA-nr. 28F-027; Monumentnr. 1462; Archis-waarnemingsnr.

13376;

2. Coördinaten: 257,748/495,640; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Hezinger Veld;

4. Aard: grafheuvels; Datering: Laat Neolithicum - Bronstijd;

5. Algemene beschrijving: terrein met twee grafheuvels. In 1996 is de grootste

heuvel gerestaureerd: de bomen werden verwijderd, er werd ca. zestien kubieke

meter schoon zand aangebracht, waarna de heuvel werd afgedekt met een laag

humus. De nieuwe afmetingen bedragen 20 m in doorsnede en 1,6 m in hoogte.

In 1996 werd ook de tweede heuvel gecontroleerd en gerestaureerd. Deze heeft

een doorsnede van 10 m en een hoogte van 0,5 m. De bomen op de heuvel zijn

verwijderd, de ondiepe verstoringen zijn opgevuld en het heuvellichaam is afge-

dekt met een dikke laag humus;

7. Opmerkingen: Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd (Rijks-

monumentnr. 46086).

Catalogusnummer: 4

1. RACM-code(s): CMA-nr. 28F-028; Monumentnr. 1463; Archis-waarnemingsnr. 13377;

2. Coördinaten: 257,728/495,700; Kaartblad: 28F;

41

RAAP-rapport 1759

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Hezinger Veld;

4. Aard: grafheuvel; Datering: Laat Neolithicum - Bronstijd;

5. Algemene beschrijving: terrein met grafheuvel, gesitueerd op een camping. De

heuvel meet 15 m in diameter en heeft een hoogte van 1 m. In maart 1996 is de

heuvel gerestaureerd. Daarbij zijn bomen verwijderd, het heuvellichaam is met ca.

30 kubieke meter schoon zand aangevuld en afgedekt met humus en bladeren;

7. Opmerkingen: Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd (Rijks-

monumentnr. 46087).

Catalogusnummer: 5

1. RACM-code(s): CMA-nr. 28F-025; Monumentnr. 1460; Archis-waarnemingsnr.

13308;

2. Coördinaten: 257,179/495,756; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Hezinger Veld;

4. Aard: grafheuvel; Datering: Laat Neolithicum - Bronstijd;

5. Algemene beschrijving: terrein met grafheuvel. De heuvel meet 17 m in door-

snede en 1 m in hoogte. In 1996 is de heuvel gerestaureerd. Daarbij zijn een

aantal bomen gekapt. Het heuvellichaam is aangevuld met schoon zand en afge-

dekt met grasplaggen;

7. Opmerkingen: Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd (Rijks-

monumentnr. 46084).

Catalogusnummer: 6

1. RACM-code(s): Archis-waarnemingsnr. 13393;

2. Coördinaten: 255980/495780; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Paardenslenkte;

4. Aard: losse vondst; Datering: Laat Neolithicum – Midden Bronstijd;

5. Algemene beschrijving: losse vondst van een vuurstenen pijlspits.

Catalogusnummer: 7

1. RACM-code(s): CMA-nr. 28F-A21; Monumentnr. 13539; Archis-waarnemingsnr.

13296;

2. Coördinaten: 255,924/496,776; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: grenspaal 81;

4. Aard: nederzetting; Datering: Vroege Middeleeuwen;

5. Algemene beschrijving: Terrein met daarin de vermoedelijke restanten van een Mero-

vingische nederzetting. In 1964 is een klein areaal door Hijszeler opgegraven, waar-

bij een deel al was afgegraven. Deze zandgroeve is nu nog op de topograÞ sche kaart

zichtbaar. Bij de opgraving is een restant van een hutkom, een aantal paalgaten, een 4

m lang standspoor, honderden scherven en een bronzen naald vastgesteld;

7. Opmerkingen: Terrein van hoge archeologische waarde;

8. Literatuur: Hijszeler, 1964; Van Es & Verlinde, 1977.

42

RAAP-rapport 1759

Catalogusnummer: 8

1. RACM-code(s): Archis-vondstmeldingsnr. 405345;

2. Coördinaten: 256,770/496,060; Precisie: 2; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Schabos Esch;

4. Aard: landweer; Datering: Late Middeleeuwen B – Nieuwe tijd;

5. Algemene beschrijving: in het bos ten westen van de Schabos Esch ligt een

circa 300 meter lange wal met ter weerszijden een dichtgegroeide greppel. De

wal staat lokaal bekend als landweer. Aan de zuidzijde sluit de landweer aan bij

een diepe greppel ten zuiden van de Schabos Esch. Ten noorden van de Scha-

bosweg is de landweer verdwenen. Hier liep de landweer parallel met de Scha-

bosweg om op de grens tussen de heide een kleine es ten noorden van de Scha-

bos Esch door te lopen richting het op Duits grondgebied gelegen erve Baasdam.

Van hier liep de wal door in noordelijke richting;

8. Literatuur: Tenniglo, 1977; Westerhof, 1985.

Catalogusnummer: 9

1. RACM-code(s): Archis-vondstmeldingsnr. 405346;

2. Coördinaten: 256,870/496,440; Precisie: 2; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Schabos;

4. Aard: onbekend; Datering: Neolithicum – Vroege Middeleeuwen;

5. Algemene beschrijving: twee stuks aardewerkgruis uit een (verkennende)

boring in een akker op een hoge rug naast een diep erosiedal. Het bodemprofiel

bestaat uit een circa 40 cm dikke bouwvoor op een moderpodzol in grindrijk zand.

Het aardewerk is afkomstig uit de top van de moderpodzol. Het is te gefragmen-

teerd om tot een nauwkeurige datering te kunnen komen.

6. Vondsten veldinspectie: Keramiek, 2 handgevormd aardewerk, Neolithicum –

Vroege Middeleeuwen.

Catalogusnummer: 10

1. RACM-code(s): Archis-vondstmeldingsnr. 405347;

2. Coördinaten: 256,950/496,280; Precisie: 2; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Schabos;

4. Aard: onbekend; Datering: Neolithicum – Late Middeleeuwen;

5. Algemene beschrijving: vier stuks aardewerkgruis uit een (verkennende) boring

in een akker langs de Schabosweg naast een diep erosiedal. Het bodempro-

fiel bestaat uit een circa 110 cm dik plaggendek op een moderpodzol in grindrijk

zand. In de top van de moderpodzol bevindt zich een circa 20 cm dikke fossiele

cultuurlaag uit de tijd voor de plaggenbemesting. Het aardewerk is afkomstig uit

de fossiele cultuurlaag. Het is te gefragmenteerd om tot een nauwkeurige date-

ring te kunnen komen;

6. Vondsten veldinspectie: Keramiek, 4 handgevormd aardewerk, Neolithicum –

Late Middeleeuwen.

43

RAAP-rapport 1759

Catalogusnummer: 11

1. RACM-code(s): Archis-vondstmeldingsnr. 405348;

2. Coördinaten: 257,000/496,090; Precisie: 2; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Schabos Esch;

4. Aard: onbekend; Datering: Neolithicum - Bronstijd;

5. Algemene beschrijving: vondst van een vuursteenafslag in een (verkennende)

boring op de Schabos Esch. Het bodemprofiel bestaat uit een circa 90 cm dik

plaggendek op een moderpodzol in grindrijk zand. In de top van de moderpodzol

bevindt zich een circa 30 cm dikke fossiele cultuurlaag uit de tijd voor de plag-

genbemesting. De afslag is afkomstig uit de fossiele cultuurlaag;

6. Vondsten veldinspectie: Vuursteen, 1 afslag, Neolithicum – Bronstijd.

Catalogusnummer: 12

1. RACM-code(s): Archis-vondstmeldingsnr. 405349;

2. Coördinaten: 257,160/496,050; Precisie: 2; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Schabos Esch;

4. Aard: onbekend; Datering: Neolithicum – Vroege Middeleeuwen;

5. Algemene beschrijving: vondst van aardewerkgruis in een (verkennende) boring

op de Schabos Esch. Het bodemprofiel bestaat uit een circa 70 cm dik plaggen-

dek op een moderpodzol in grindrijk zand. In de top van de moderpodzol bevindt

zich een circa 15 cm dikke fossiele cultuurlaag uit de tijd voor de plaggenbemes-

ting. Het aardewerk is afkomstig uit de fossiele cultuurlaag. Het is te gefragmen-

teerd om tot een nauwkeurige datering te kunnen komen;

6. Vondsten veldinspectie: Keramiek, 1 handgevormd aardewerk, Neolithicum –

Vroege Middeleeuwen.

Catalogusnummer: 13

1. RACM-code(s): Archis-vondstmeldingsnr. 407622;

2. Coördinaten: 256,850/496,195; Precisie: 2; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Schabos Esch;

4. Aard: waterkuil en colluvium; Datering: Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd en

onbekend;

5. Algemene beschrijving: in het profiel van de ten behoeve van natuurontwikkeling

opgeschoonde slenk ten zuiden van de Schabosweg is onder het circa 80 cm dikke

plaggendek een circa 90 cm dik pakket colluvium vastgesteld. Het onderste pakket

doet denken aan materiaal uit een oude cultuurlaag. Het bovenste pakket bestaat

uit materiaal uit een natuurlijk bodemprofiel. In het onderste pakket bevinden zich

scherven handgevormd aardewerk. Deze scherven kunnen niet nader gedateerd

worden dan afkomstig uit de tijdspanne van het Neolithicum tot en met de Vroege

Middeleeuwen. De datering van het colluvium is onbekend. Er zijn twee profielsec-

ties getekend: sectie 1 256,854/496,190 en sectie 2 256,848/496,201. Aan de west-

zijde van dezelfde slenk is daarnaast een waterkuil met een diameter van 160 cm

44

RAAP-rapport 1759

en een diepte van 50 cm gedocumenteerd (256,842/496,188). Op basis van de vul-

ling is een datering in de Middeleeuwen of Nieuwe tijd het meest waarschijnlijk;

6. Vondsten begeleiding: Keramiek, 2 handgevormd aardewerk, Neolithicum –

Vroege Middeleeuwen.

Catalogusnummer: 14

1. RACM-code(s): Archis-vondstmeldingsnr. 407623;

2. Coördinaten: 256.941/496.420; Precisie: 2; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: Schabos;

4. Aard: waterkuil; Datering: Middeleeuwen of Nieuwe tijd;

5. Algemene beschrijving: vondst van een solitaire waterkuil in een bodemontslui-

ting ten behoeve van natuurontwikkeling. Het betreft een 40 cm diepe kuil met

een diameter van 220 cm en met een deels venige vulling. Er zijn geen dateer-

bare artefacten aangetroffen. Op basis van de vulling is een datering in de Mid-

deleeuwen of Nieuwe tijd het meest waarschijnlijk.

Catalogusnummer: 15

1. RACM-code(s): Archis-vondstmeldingsnr. 407624;

2. Coördinaten: 257,010/496,185; Precisie: 2; Kaartblad: 28F;

3. Gemeente: Tubbergen; Plaats: Hezingen; Toponiem: erve Steggink;

4. Aard: veedrenkplaats; Datering: Middeleeuwen of Nieuwe tijd;

5. Algemene beschrijving: in het diepe erosiedal direct ten westen van erve Steg-

gink en ten zuiden van de Schabos Esch is ten behoeve van de natuurontwik-

keling de bouwvoor verwijderd tot op het moedermateriaal. Hierbij zijn diverse

clusters grondsporen aangetroffen. Er zijn 38 sporen gedocumenteerd. Het gaat

hierbij om paalkuilen van twee of drie, vermoedelijk (3-palige) hooimijten (struc-

tuur 1, 2 en 4), een zespalige schuurtje (structuur 3), een aantal “losse paalkuilen”

en om 11 water- of drenkkuilen. De vulling van de sporen was doorgaans don-

kergekleurd, sterk humeus en enigszins vlekkerig (paalkuilen). Veel waterkuilen

bevatten (op de bodem) grote hoeveelheden veldkeien, vermoedelijk om het water

schoon te houden. Vermoedelijk betreft het een veedrenkplaats naast een nog

bestaande bron. Er zijn dateerbare archeologische artefacten aangetroffen. Een

datering in de Middeleeuwen of Nieuwe tijd wordt het meest waarschijnlijk geacht.

45

RAAP-rapport 1759

Bijlage 2. Sporenlijst

SPOOR PUT VLAK PROFIEL VORM INTERPRET VULLING TEXTUUR TBIJMENG KLEUR GEVLEKT FO FEMN

1 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 1

2 1 0 0 ovaal PK 0 Z h1 DUY - 0 - 0 0 0 1

3 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 1

4 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 1

5 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 1

6 1 0 0 rond PK 0 Z h2 UY - 0 - 0 0 0 0

7 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

8 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 0

9 1 0 0 ovaal VSN 0 Z - DUY - 0 - 0 0 0 0

10 1 0 0 rond VSN 0 Z - DUY - 0 - 0 0 0 0

11 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 1

12 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 1

13 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 1

14 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 1

15 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 0

16 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 0

17 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

18 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY UY 0 - 0 0 0 1

19 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY UY 0 - 0 0 0 1

20 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY UY 0 - 0 0 0 1

21 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY UY 0 - 0 0 0 1

22 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY UY 0 - 0 0 0 1

23 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY UY 0 - 0 0 0 1

24 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY UY 0 - 0 0 0 1

25 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

25 1 0 0 rond KLD 1 Lz2 h2 UY - 0 - 0 0 0 1

26 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 1

27 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 0

28 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

29 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 0

30 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 0

31 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 LUY - 0 - 0 0 0 0

32 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

33 1 0 0 rond PK 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

SPOOR PUT VLAK PROFIEL VORM INTERPRET VULLING TEXTUUR TBIJMENG KLEUR GEVLEKT FO FEMN PO PA HLM HK

46

RAAP-rapport 1759

34 1 0 0 ovaal PK 0 Z h2 DUY EY 0 - 0 0 0 0

35 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

35 1 0 0 rond KLD 1 Z h1 UE - 0 - 0 0 0 0

36 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

37 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

38 1 0 0 rond KLD 0 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

38 1 0 0 rond KLD 1 Z h2 DUY EU 0 - 0 0 0 0

39 2 1 0 ovaal KLD 0 Lz2 g1 E Y 0 FE2 0 0 0 0

39 2 1 0 ovaal KLD 1 Lz2 g1 LUY - 0 FE1 0 0 0 0

39 2 1 0 ovaal KLD 2 Lz2 - DUY - 0 - 0 0 0 0

39 2 1 0 ovaal KLD 3 Lz2 - DUY - 0 - 0 0 0 0

39 2 1 0 ovaal KLD 4 Lz2 g1 LUY - 0 FE1 0 0 0 0

40 3 1 0 rond KLD 0 V - DU - 0 - 0 0 0 0

40 3 1 0 rond KLD 1 Z h2 DUY - 0 - 0 0 0 1

SPOOR PUT VLAK PROFIEL VORM INTERPRET VULLING TEXTUUR TBIJMENG KLEUR GEVLEKT FO FEMN PO PA HLM HK

Gebruikte codes:

VORM (vorm van het spoor)

ovaal ovaal

rond Rond

INTERPRET interpretatie van spoor

KLD drenkkuil

PK paalkuil: grondspoor kuil voormalige paal.

VSN natuurlijke verstoring

TEXTUUR textuur vulling

Lz2 leem sterk zandig

V veen

Z Zand

TBIJMENG textuur bijmenging

- geen bijmenging

g1 zwak grindig

h1 zwak humeus

h2 matig humeus

KLEUR / GEVLEKT

codes in willekeurige combinaties te gebruiken

D donker

E geel

L licht

U bruin

Y grijs

FO fosfaat

0 afwezig

FEMN ijzer en mangaan

- geen bijmengsels

FE1 enkele Fe-vlekken

FE2 veel Fe-vlekken

PO puin (overig)

0 afwezig

PA archeologisch puin

0 afwezig

HLM verbrande leem (huttenleem)

0 afwezig

HK houtskool

0 afwezig

1 enkele spikkel

�������������������������������������������������

�������������������������������������������������

�������������������������������������������������

�������������������������������������������������

�������������������������������������������������

�������������������������������������������������

��������������������������������������������������������������������������������������������������

�������������������������������������������������

�������������������������������������������������

��������������������������������������������������������������������������������������������������

��������������������������������������������������������������������������������������������������

�������������������������������������������������

��������������������������������������������������������������������������������������������������

����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

�����

����

����� ����

���

����������

���

����������

���������������� ��������������

��� �������������������� ����������������� ��������������!���������������"

�� ����� �������� �#������ ����$�������%&����

������� �����

��� � ���������������

���

����� �������������������������������� �����

'(()�������������$��������*�� ���$�������+��+�

(������� ��������� ������ ������

��� �� ����� �������� ���#������ ����$�������%&

��������� �����������#������ ����$�������%&

�� ������!�������

�� ����

���"���#

��� ����������#������ ��������$�%&

��� ������ �����������#������ ��������$�%&

������ ��������

���� ����#�����&����� ����

���� ������������

����������� �����

�,���������������������������

������ �������������

�������������������������������������������������

��� � ���

�������� ����������������

������"

������������������������������������������������� ����������

(-.��������

���� ������� ��$��

����

������������������������������������������������� ��������������������������������������������������������������������������������������������������

�������������������������������������������������������������������������������������������������� ��������������������������������������������������������������������������������������������������

�������������������������������������������������

����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%

/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������/������

��������

����

�����

&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&&

�����

����� ����

�������������������������������������������������

�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%�%

�������������������������������������������������

�������������������������������������������������

�������������������������������������������������

%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%

0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������0����������

�����

��������

����

�����

�+�1�

23405"� �6���