McKenzie Therapie in sub(acute) radicular syndrome
Transcript of McKenzie Therapie in sub(acute) radicular syndrome
Postgraduaat ople iding manuele therapie
Academiejaar 2012-2013
“Wat is de rol van McKenzietherapie bij de
behandeling van het (sub)acuut radiculair
syndroom?”
Jelle Duthoit
Dieter Kreynen
Promotor: Kristof De Corte
IV
Inhoudstabel
1. A Day with McKenzie ........................................................................................ 1
2. Classificatie van rug-en nekpijn volgens MDT: Mechanical Classification ................. 2
2.1. Derangement syndroom ............................................................................. 3
2.2. Dysfunction Syndrome ............................................................................... 4
2.3. Postural syndrome ..................................................................................... 5
2.4. Others ..................................................................................................... 5
2.5. Conclusie ................................................................................................. 5
3. Centralisatie, de rode draad binnen MDT ............................................................ 7
3.1. Definitie ................................................................................................... 7
3.2. Mechanisme van Centralisatie ..................................................................... 8
4. MDT in praktijk ............................................................................................... 8
4.1. Cervicale radiculopathie ............................................................................. 8
4.2. Lumbale radiculopathie .............................................................................. 9
4.3. Onderzoek ................................................................................................ 9
4.4. Management of Derangement ....................................................................11
4.4.1. Reductie van derangement ..................................................................11
4.4.2. Behoud van reductie ...........................................................................12
4.4.3. Recovery of function ...........................................................................12
4.4.4. Prevention of recurrence .....................................................................13
5. MDT in de literatuur ........................................................................................13
5.1. Effectiviteit ..............................................................................................13
5.1.1. Centralisatie ......................................................................................13
5.2. Vergelijken van verschillende therapiëen .....................................................15
5.2.1. McKenzie versus Back School Program ..................................................15
5.2.2. McKenzie versus Manipulatie ...............................................................16
6. Conclusie .......................................................................................................17
Bibliografie ..........................................................................................................18
1
1. A Day with McKenzie
Op de internationale conferentie in Queenstown (maart 2007), georganiseerd door het
McKenzie instituut, te Queenstown werden door Robin McKenzie twee patiënten
besproken met een radiculair syndroom. Deze twee patiënten hadden beiden een
pijnproblematiek ter hoogte van de ledematen die de rug- of nekpijn domineerde.
McKenzie trachtte op dit symposium de patiënten te helpen via het concept van
centralisatie.
De eerste patiënte was een vrouwelijke verpleegster die sinds twee jaar leed aan rugpijn
met uitstraling naar het linkerbeen (tintelingen/verdoofd gevoel). Na een hele reeks
onderzoeken en behandelingen werd de diagnose van chronische pijn gesteld. De
patiënte was nog nooit eerder in aanraking gekomen met de McKenzie therapie. Volgens
McKenzie gaat het hier om een discusbulging, die de neurogene structuur irriteert.
Hierdoor komt de conductie in het gedrang, met klachten bij de patiënte tot gevolg. De
discusbulging werd niet aangetoond op Magnetic Resonance Imaging (MRI), maar
volgens McKenzie is het verhaal van de patiënt vaak betrouwbaarder dan een technisch
onderzoek.
De volgende oefening werd meegegeven aan deze
patiënte: vanuit buiklig duwt de patiënte zich
repetitief op naar extensie en keert nadien terug
tot voorlig. Deze oefening dient 12 keer te worden
herhaald met een frequentie van 5-6 per dag.
Figuur 1: McKenzie Extensie Exercise Posture (themindbodymoderate.com)
Vier maanden na het symposium ontmoette Robin McKenzie de vrouw opnieuw. Haar
symptomen en klachten waren zo goed als volledig afgenomen (90% op de VAS schaal),
wat hij toeschreef aan het dagelijks uitvoeren van de extensie oefening.
De tweede casus die werd besproken in het videofragment handelde over een man met
een post-whiplash disorder. Na het trauma kreeg de patiënt klachten/tintelingen ter
hoogte van de linkerarm, dat zich verspreidde tot aan de vingers 2-3-4, en een drukpijn
ter hoogte van de nek. Deze symptomen waren op het moment van het symposium
reeds 18 maanden waarneembaar. Op MRI was een hernia zichtbaar op de niveau’s C5-
C6-C7. De volgende oefening werd meegegeven: na het aanwenden van een chin tuck
moest een cervicale extensie ingezet worden.
2
Na vier maanden werd er een herevaluatie gedaan. De klachten
van de patiënt waren gereduceerd tot 0% en hij kon zijn
professionele werkzaamheden of activiteiten (educator in
extreme sporten) hervatten.
Figuur 2: Nek extensie vanuit
hoogcervicale retractie (aroundhawaii.com)
2. Classificatie van rug-en nekpijn volgens MDT:
Mechanical Classification
McKenzie en May (2003) suggereerden dat het gebruik van classificatiesystemen
verschillende voordelen te bieden hebben. Ze bevorderen het proces van klinisch
redeneren, het stellen van een prognose en zorgen voor een meer effectieve
behandeling. Vervolgens bevordert het gebruik van classificatiesystemen een betere
communicatie tussen clinici. In de literatuur worden verschillende classificatiesystemen
besproken: The Quebec Task Force classification system (1987), Clinical Standards
Advisory Group: Back Pain (1994), Agency for Health Care Policy and Research:
Guidelines for Low Back Pain (1994). In het kader van dit seminariewerk wordt het
classificatiesysteem Mechanical Diagnosis, gebruikt binnen het McKenzie concept,
verder uitgediept.
McKenzie (1981, 1990) beschrijft vier verschillende syndromen. Een syndroom wordt
gekenmerkt door een bepaald patroon van symptomen. Deze syndromen worden
herkend door hun reactie op herhaalde of aangehouden end-range belasting. Het
herkennen van het correcte syndroom staat toe om de meest geschikte
behandelingsstrategie aan te wenden (McKenzie en May, 2006).
De overgrote meerderheid aan patiënten worden gecatalogeerd onder de mechanische
syndromen: derangement, dysfunction, postural syndrome. Wanneer de patiënten
na vijf therapeutische interventies niet kunnen geclassificeerd worden, brengt men ze
onder in de subgroep: others (McKenzie en May, 2006).
3
Onderstaande tabel beschrijft het voorkomen van de verschillende syndromen binnen
een populatie proefpersonen.
Studie Localisatie # Derangement Dysfunction Postural Other
Kilby et al. (1990) LWZ 41 42,7% 22% 2,4% 32,9%
Riddle and Rothstein
(1993)
LWZ 363 52,9% 34,7% 9,6% 2,8%
Razmjou et al. (2000) LWZ 45 86,7% 4,4% 2,2% 6,7%
Kilpikoski et al. (2002) LWZ 39 90% 2% Nvt. 8%
Clare et al. (2005) LWZ & CWZ 50 86% 2% Nvt. 12%
Hefford (2008) CWZ, TWZ,
LWZ
321 -reducible:77,9%
-irreducible:3,7%
6,8% 1,3% 10,3%
Werneke et al. (2010) LWZ 628 67% 5% 0% 28%
Tabel 1: Prevalentie syndromen
Over de betrouwbaarheid van dit classificatiesysteem werd tot nog toe weinig
gepubliceerd. Clare, Adams en Maher (2005) onderzochten de intertester-
betrouwbaarheid van het McKenzie classificatiesysteem bij patiënten met cervicale (n=
25) of lumbale (n= 25) pijn. De betrouwbaarheid werd weergegeven door middel van
een Kappa-coëfficiënt (κ) en een percent agreement. De totale groep had een κ = 0,84
met een 96% overeenkomst. Zowel de lumbale als de cervicale groep bleek een goede
betrouwbaarheid te hebben (κ= 0,63 met 92% overeenkomst; κ= 0,89 met 92%
overeenkomst). In een andere studie van Petersen et al. (2004) werd de intertester-
betrouwbaarheid nagegaan door 90 patiënten te laten testen door 2 getrainde
kinesitherapeuten. De κ-coëfficiënt was 0,62 en het percentage van overeenkomst 72,
voor de totale groep. De overeenkomst voor alle syndromen varieerde van 74% tot
100% en de κ-coëfficiënt van 0,44 tot 1,00. Petersen et al. (2004) concludeerden dat de
intertesterbetrouwbaarheid acceptabel is. Clare et al. (2005) concludeerden dat de
McKenzie methode, uitgevoerd door getrainde personen, kan leiden tot een betrouwbare
classificatie bij patiënten met lumbale en cervicale pijn.
2.1. Derangement syndroom
Binnen de drie mechanische syndromen die McKenzie onderscheidt, is het derangement
syndroom het meest voorkomende. Het is tevens de pathologische situatie die de
grootste variabiliteit kent. De pijn kan langzaam of meer acuut optreden, en kan
constant of intermittent aanwezig zijn. Herhaalde bewegingen kunnen de klachten doen
toenemen of doen verbeteren. De symptomen bij dergelijk syndroom kunnen van
4
somatische of radiculaire aard zijn, een combinatie is ook mogelijk afhankelijk van de
ernst van het syndroom. Tevens is er een mechanische presentatie aanwezig, die
beschreven wordt als een obstructie binnen een bewegen of een tijdelijke deviatie van
het normaal bewegen.
De verklaring van dit derangement syndroom wijst McKenzie toe aan een verplaatsing
van de tussenwervelschijf. Ook dit verklaart de grote variabiliteit binnen het
derangement syndroom.
Het derangement syndroom is duidelijk te onderscheiden van de overige mechanische
syndromen, zowel door haar presentatie als door haar reactie op loading strategies. Het
correct toepassen van een bepaalde belasting kan een blijvende verbetering van de
klachten met zich meebrengen. Dit kan worden verklaard door het concept centralisatie.
Indien de klachten verergeren, en men dus periferalisatie observeert, spreekt men van
een irreducible derangement. De discus is in die mate geëxtrudeerd waardoor resorbtie
niet meer mogelijk is (McKenzie en May, 2006).
2.2. Dysfunction syndroom
Het dysfunction syndroom wordt gekenmerkt door een inconstante pijn die enkel
optreedt wanneer de aangedane structuur mechanisch wordt belast. Bron van nociceptie
kan zowel van articulaire als musculaire aard zijn. Wanneer de articulaire structuren de
disfunctie veroorzaken, is de range of motion eindstandig beperkt. Indien er een
musculaire oorzaak is, ziet men eerder een functioneel verlies wanneer de spier-pees unit
onder belasting staat.
De oorzaak van het dysfunction syndroom wordt meestal duidelijk in de anamnese. De
patiënt spreekt over trauma, een voorbijgaande episode van nekpijn of degeneratieve
kenmerken.
Een derangement syndroom kan een dysfunction syndroom als oorzaak en als gevolg
hebben. In beide gevallen duidt men een adherent nerve root aan als de bron van de
klachten. Wanneer de neurologische tekenen van een radiculopathie door het
repairproces verdwenen zijn, is het mogelijk dat dit herstel gepaard gaat met adherentie
in de zenuwwortel. Hierdoor is de zenuwwortel beperkt in zijn bewegingsbaan en kunnen
er zich klachten ontwikkelen. Het eigenlijke dysfunction syndroom treedt pas op de
voorgrond wanneer het primaire derangement syndroom is uitgeklaard.
De pijnklacht blijft aanwezig tot wanneer de mechanische disfunctie is hersteld. De
pijnklacht wordt gereproduceerd wanneer het aangedane weefsel wordt belast.
5
Dysfunction wordt geclassificeerd in de richting van beperking. Wanneer er sprake is van
een tekort aan eind-extensie en dit klachten veroorzaakt, spreekt men over een extensie
dysfunctie (McKenzie en May, 2006).
2.3. Posturaal syndroom
Het posturaal syndroom wordt gekenmerkt door intermittente pijn bij statische belasting
van normaal weefsel. De tijdsduur van deze belasting dient echter lang genoeg te zijn,
maar wanneer men frequent wordt blootgesteld aan deze prikkel zal de tijd van
belasting, nodig voor het ontwikkelen van de klachten, afnemen. De meest voorkomende
houding die klachten veroorzaakt is de slumped sitting.
De patiënten vertonen geen klachten bij bewegen enkel; een langdurig aangehouden
houding zorgt voor provocatie. De capsuloligamentaire structuren worden geplaatst in
een verlengde end-range belasting en worden zo de nociceptor in dit syndroom.
De effectiviteit van de behandeling binnen het posturaal syndroom wordt grotendeels
bepaald door educatie. Het aanleren van een correcte houding is vaak al voldoende om
de klachten te doen afnemen (McKenzie en May, 2006).
2.4. Others
Indien een aandoening niet voldoet aan de kenmerken van de mechanische syndromen
en symptomen van andere gekende syndromen vertoont, wordt deze gecatalogeerd
onder de noemer others. Enkele voorbeelden zijn: spinaal kanaal stenose,
heupaandoeningen, facettaire dysfuncties, spondylolisthesis, … (Hefford, 2008).
2.5. Conclusie
Een sleutelaspect bij de McKenzie benadering is een individuele behandeling gericht op
de symptomen van de patiënt. Hiervoor worden de patiënten verdeeld in subgroepen,
gebruik makende van het mechanical diagnosis concept (Clare, 2005).
De betrouwbaarheid van dit classificatie systeem werd in de literatuur reeds door vier
verschillende studies beschreven. Twee hiervan spreken van een lage betrouwbaarheid
(Kibly et al. 1990; Riddle en Rothstein, 1993), terwijl Kilpikoski et al. (2002) en Razmjou
et al. (2000) over een hoge betrouwbaarheid spreken. De voorwaarde is wel de
therapeuten getraind en vertrouwd zijn met de principes van McKenzie.
Het gebruik van McKenzies mechanical diagnosis kent een hoge intertester
betrouwbaarheid bij therapeuten die getraind zijn in het gebruik van deze diagnostiek (k
values van 0,79 tot 1,0) (Werneke et al., 1999; Fritz et al., 2000; Razmjou et al., 2000;
Kilpikoski et al., 2002; Clare et al., 2004, 2005).
6
McKenzie en May (2006) ontwikkelde een flowchart waarin het classificatie algorithme
wordt verklaard.
Figuur 3: Classificatie algoritme voor de cervicale wervelkolom
7
3. Centralisatie, de rode draad binnen MDT
3.1. Definitie
Het McKenzie concept berust op het fenomeen van centralisatie. Dit verschijnsel
beschrijft het progressief verminderen en verdwijnen van distale pijn. Dit fenomeen kan
ontstaan door therapeutische interventies (herhaaldelijke end-range bewegingen,
statische end-range belasting in frontale of sagittale richting) of door aangehouden en
corrigerende posturale houdingen volgens de directional preference. Hierbij gaat het
om de houding of beweging in een welbepaalde richting die een daling van radiculaire
symptomen met zich meebrengt.
De definitie van centralisatie luidt volgens McKenzie als volgt: “in response to therapeutic
loading strategies, pain is progressively abolished in a distal-to-proximal direction with
each progressive abolition being retained over time until all symptoms are abolished” en
“if back pain only is present, this moves from a widespread to a more central location
and then is abolished” (McKenzie & May, 2003).
Dit fenomeen vindt enkel plaats bij het derangement syndroom (McKenzie, 1981, 1990),
waarbij de distale beenpijn zich progressief terugtrekt in proximale richting. (N.B. de
proximale pijn kan tijdelijk toenemen tijdens deze centralisatie). De reductie van deze
‘derangement’ kan men het best omschrijven als een progressieve verbetering van de
symptomatische en mechanische kliniek. Het centralisatieproces kan zowel stabiel of
instabiel zijn, waarbij het stabiele proces een betere prognose heeft. Deze stabiliteit in
reductie wordt gebaseerd op het behouden van de symptomatische verbetering,
verkregen door end-range belasting in lig, in weight-bearing en normale activiteiten.
Een volledige reductie houdt in dat de persoon geen rug-of gerefeerde pijn meer
rapporteert tijdens normale dagdagelijkse activiteiten en er een volledige pijnvrije Range
of Motion (ROM) mogelijk is. Zowel de snelheid waarbij centralisatie optreedt, als de duur
van de bekomen reductie is uiterst variabel.
Kenmerken van centralisatie
Enkel bij ‘derangement syndrome’ Verbetering van mechanische kliniek
Verdwijnen van perifere pijn Resultaat van belastingstechnieken
Tabel 3: Eigenschappen centralisatie
8
3.2. Mechanisme van Centralisatie
McKenzie beschreef het mechanisme als volgt: “Motion of the spine alters the position of
the nucleus pulposus in a way that reduces tension on the innervated portions of the
annulus”. ‘The disc model’ werd ontwikkeld door McKenzie en is de theoretische
achtergrond voor de hypothese hoe centralisatie werkt. Herhaaldelijke bewegingen en
houdingen zouden in staat zijn het nucleus materiaal in de discus te verplaatsen. Als
voorwaarde voor dit mechanisme is de aanwezigheid van een hydrostatische druk in de
tussenwervelschijf, dat alleen aanwezig kan zijn bij een intacte anulus fibrosus
(‘competent anulus’). Volgens deze theorie zou de gegenereerde druk in staat zijn om de
discus protrusie te reduceren (Richard, 1999; Albert, Hauge en Manniche, 2011).
4. MDT in praktijk
Dit seminariewerk richt zich tot de rol van McKenzie-therapie bij een radiculopathie.
Deze pathologische situatie wordt vaak geassocieerd met symptomen ter hoogte van de
ledematen, soms gepaard gaande met paresthesieën en zwakte. De meest voorkomende
oorzaak van dergelijke symptomen is een foraminale compressie op een uittredende
zenuwwortel. Wanneer een syndroom met bovenstaande kenmerken wordt geanalyseerd
binnen het MDT-concept valt een radiculopathie binnen het derangement syndroom.
4.1. Cervicale radiculopathie
Cervicale radiculopathie (CR) wordt vaak geassocieerd met symptomen ter hoogte van
de nek, schouders en arm, soms met paresthesieën en zwakte tot gevolg. De klinische
diagnosestelling wordt gebaseerd op de anamnese en het fysisch onderzoek (McKenzie
en May, 2006).
CR zou een jaarlijkse incidentie hebben van 107,3 op 100000 mannen en 63,5 op
100000 vrouwen, terwijl de leeftijdsgroep 50-54 jaar het meeste risico loopt
(Radhakrishnan, Litchy, O’Fallon, Kurland, 1994). Een andere studie rapporteerde een
prevalentie van 3,5 op 1000 mensen met een jaarlijks incidentiecijfer van 2,1 op 1000
mensen met 50-59-jarigen als leeftijdspiek (Salemi et al.,1996). De meest voorkomende
oorzaak (70-75%) van CR is foraminale compressie van de uittredende zenuwwortel.
Deze foraminale compressie ontstaat door verschillende factoren, zoals reductie in
discushoogte, en anterieure en posterieure degeneratieve veranderingen ter hoogte van
de uncovertebrale en zygapophysiale gewrichten (Carette, Fehlings, 2005). Slechts 20-
25% van de gevallen van CR zouden te wijten zijn aan een herniatie in de cervicale
wervelzuil (Radhakrishnan, Litchy, O’Fallon, Kurland, 1994; Nobuhiro et al., 2000;
Wainner , Gill, 2000). Statistisch gezien lopen zenuwwortel C6 en C7 het meeste risico
9
om gecomprimeerd te worden (Radhakrishnan, Litch, O’Fallon, Kurkland, 1994; Nobuhiro
et al., 2000).
Ondanks het frequent diagnosticeren van CR, is er nog steeds geen consensus omtrent
een definitie (Shedid en Benzel, 2007).
4.2. Lumbale radiculopathie
Veel mensen ervaren wel eens episode van lage rugpijn in hun leven, waarvan 85% niet
te linken is aan een specifieke pathologie (niet-specifieke lage rugpijn; Deyo, 2010).
Wanneer anamnestisch de patiënt een uitstraling naar het been rapporteert, moet er een
radiculopathie vermoed worden. Compressie van een zenuwwortel door een
gehernieerde nucleus pulposus is de meest voorkomende oorzaak van radiculopathie. Op
MRI merkt men ook hernia’s op bij asymptomatische personen. Bijgevolg zijn deze discus
hernia’s enkel klinisch relevant, wanneer ze radiculopathie veroorzaken. Andere
mogelijke oorzaken van een radiculopathie zijn van degeneratieve (spondylolyse),
neoplastische, infectieuse en inflammatoire oorsprong (van der Windt et al., 2010).
De radiculopathie uit zich in symptomen ter hoogte van het been, zoals pijn,
gevoelloosheid, tintelingen en soms zwakte. Naast pijn aan het been kan lage rugpijn ook
aanwezig zijn. De meest frequente niveau’s van herniatie zijn L3-4, L4-5 en L5-S1.
De grote meerderheid van de patiënten (90-95%), reageren goed op conservatieve
therapie (Deyo, 1990), maar in sommige gevallen zou een discectomie leiden tot snellere
verlichting van de symptomen (Gibson, 2007). De beslissing om over te gaan tot een
chirurgische ingreep zou gebaseerd zijn op de voorkeuren van de patiënt samen met een
klinische beoordeling (van der Windt et al., 2010).
4.3. Onderzoek
Onderstaande alinea’s geven een korte omschrijving weer van het onderzoek binnen het
MDT-concept, zonder in detail te treden. De focus wordt hier voornamelijk gelegd op
positieve testen en klinische tekenen binnen het derangement syndroom.
Tijdens het ganse onderzoek wordt er gebruik gemaakt van een gestandaardiseerd
onderzoeksformulier waar zowel de anamnese als het onderzoek in worden samengevat.
Na een anamnese, die weinig verschillen kent met deze uit de manuele therapie, wordt
een hypothese gevormd waarop het fysisch onderzoek wordt gebaseerd. Onderstaande
tabel geeft de anamnestische kenmerken van het derangement syndroom weer.
10
Anamnestische kenmerken van het derangement syndroom
Leeftijd: Eerder bij een oudere populatie Tekenen van ectopische activiteit
Pijn gebonden aan dermatoom Huidige pijnlocatie met onset
Constante pijn Nachtelijke pijn
Tabel 4: Anamnestische kenmerken
Volgend op de anamnese gaat men de houding van de patiënt specifiek bekijken. Deze
inspectie wordt reeds aangevat tijdens het intake gesprek. Ook in het MDT-concept start
men met een inspectie. Meer bepaald kijkt men naar de houding van de patiënt en haar
effecten op de pijn. Indien er een foutieve houding wordt waargenomen, wordt deze
aangepast en het effect ervan op de symptomen geëvalueerd. Voor de therapeut is het
van cruciaal belang na te vragen wat er na deze correctie wijzigt binnen het
klachtenpatroon van de patiënt. Eigenschappen die voldoen aan een derangement-
classificatie zijn variabel. Een posturale correctie bij een radiculopathie kan volgens het
MDT-concept de klachten doen centraliseren of de sensatie in de periferie doen
toenemen. Deze eventuele verandering in het klachtenpatroon is al een eerste indicatie
om de directional preference te bepalen, dat noodzakelijk is om centralisatie te bekomen.
Vervolgens worden de neurologische functies geëvalueerd; dit is van belang wanneer er
na de anamnese een vermoeden van neurologische betrokkenheid is. Zowel de esthesie,
spierkracht, reflexen en neurodynamische functie worden onderzocht. Het neurologische
onderzoek moet plaatsvinden voor de test van ‘repeated movements’ zodat de
neurologische functie correct beoordeeld kan worden. Het testen van de repeated
movements kan immers een positief of negatief effect hebben op de neurologische
functie.
Het testen van de repeated movements levert het meeste informatie over de
behandelingsstrategie. Hierbij wordt gezocht naar de directional preference: de
bewegingssrichting die een positieve invloed heeft op het klachtenpatroon van de patiënt.
Tijdens het testen wordt een bepaalde beweging herhaaldelijk uitgevoerd. Elke reactie
van de patiënt op een dergelijke beweging kan als positief worden beschouwd. Indien de
symptomen toenemen, weet de therapeut dat deze bewegingsrichting moet worden
vermeden. Indien de symptomen afnemen, weet de therapeut dat dit de beweging is die
de beoogde centralisatie veroorzaakt. Deze beweging wordt dan ook de ‘directional
preference’ genoemd. Het testen van de repeated movements zijn dus zowel een
diagnostische tool als een eerste stap binnen het management van het derangement
syndroom (McKenzie en May, 2006).
11
4.4. Management of Derangement
De aanpak van een derangement syndroom is een combinatie van educatie en manuele
therapie en wordt gekenmerkt door vier fases. Self-management staat centraal in de
aanpak van een derangement syndroom (McKenzie en May, 2006).
Fases van management of derangement
1. Reductie
2. Behoudt van reductie
3. Herstel van functie
4. Preventie
Tabel 5: Fases management
4.4.1. Reductie van derangement
Tijdens deze eerste fase wordt er getracht centralisatie te bekomen. De uitstraling neemt
progressief af en de klachten komen mee centraal te liggen. Dit proces wordt
geëvalueerd door de symptomen en de mechanische presentatie te monitoren.
Centralisatie kan optreden na één sessie, maar meestal zijn er meerdere nodig.
Op basis van de anamnese en het onderzoek (‘directional preference’) wordt de
behandelingsstrategie gekozen. De patiënt voert zelf de end-range beweging uit
(extensie, flexie, lateroflexie), met of zonder overdruk van de therapeut. Deze
technieken worden uitgevoerd tot het derangement helemaal is verdwenen. Hiervoor
worden volgende criteria aangewend: symptomen zijn verdwenen, pijnvrije (full)ROM en
een normale functie.
De patiënten moeten worden ingelicht over wat ze alvast kunnen verwachten van de
oefeningen. Mogelijks ziet men een verhoging van de centrale klachten (verhoogde
nek/rugpijn), zolang de klachten in de periferie afnemen. Indien deze perifere pijn
verslechtert, moet worden gestopt met de oefeningen, en de therapeut verwittigd
worden zodat deze de oefeningen kan herzien. Indien enkele uren na het oefenen
symptomen optreden, zou dit te wijten kunnen zijn aan de houding van de patiënt (zie
supra: 3.3. Postural syndrome) (McKenzie en May, 2006).
Key aspects Reductie fase
1. Identificatie van directional preference
2. Benadrukken van self-management
3. Monitoring van houding
4. Progressie toepassen wanneer de evolutie stopt
5. Herevalueren van oefeningen wanneer de evolutie stopt
Tabel 6: Keyaspects reductie
12
4.4.2. Behoud van reductie
De volgende behandelingsfase gaat van start als de derangement is verdwenen. Om
behoud van de reductie te kunnen nastreven, wordt er veel aandacht geschonken aan
educatie. Er wordt sterk de nadruk gelegd op het het verzorgen van een correcte
houding. Wanneer er geoefend wordt volgens het extensie-principe is een typische
verslechtende factor een aangehouden flexie-positie. Wanneer er geen aandacht
geschonken wordt aan de houding van de patiënt is de bekomen reductie vaak van korte
tijd (McKenzie en May, 2006).
Key Aspects: Maintance of Reduction
1. Regematig uitvoeren van ‘reductive procedure’
2. Posturale corrective
3. Vermijden van aggraverende factoren
4. Doorbreken van aangehouden houdingen
Tabel 7: Key aspects behoud
4.4.3. Recovery of function
In de derde fase tracht men het functieniveau van voor het derangment te herwinnen.
Opnieuw speelt hier educatie een rol; men dient het vertrouwen van de patiënt in het
uitvoeren van bepaalde bewegingen zien terug te winnen. Soms gebruikt men hiervoor
het flexie-principe, in dit geval is het echter van belang dat de reductie stabiel is.
Hiervoor gebruikt men de volgende parameters: uitblijven van periferalisatie, enkel
symptomen tijdens end-range bewegingen, na het uitvoeren van herhaalde flexie mag er
geen verandering in de extensie optreden (McKenzie en May, 2006).
Key aspects: Recovery of function
1. Full-range en pijnvrije bewegingen mogelijk
2. Herwinnen van vertrouwen in vroegere activiteiten
3. Herstellen van flexie-beweging
4. Behoud van extensie kwaliteit na het uitvoeren van herhaalde flexie
Tabel 8: Key Aspects Recovery
13
4.4.4. Prevention of recurrence
Advies en educatie blijven belangrijk, waarbij men zich in deze fase focust op het
herkennen van eerste symptomen van herval en wat men doet indien het derangement
terug optreedt (McKenzie en May, 2006).
Key aspects: Prevention of recurrence
1. Volharding in het oefenprogramma voor ten minste 6 weken
2. Oppassen voor aangehouden houdingen
3. Educatie omtrent belangrijkheid van algemene fitness
4. Oefeningen aanwenden indien derrangement terugkomt
Tabel 9: Key aspects preventie
5. MDT in de literatuur
5.1. Effectiviteit
In onderstaande alinea’s worden enkele belangrijke punten binnen het MDT-concept
gestaafd in de literatuur. De prevalentie van centralisatie en welke belastingsstrategie
hiervoor wordt gekozen, werden in de literatuur al meermaals onderzocht.
5.1.1. Centralisatie
Een van de belangrijkste kernpunten binnen het MDT-concept is het al dan niet optreden
van centralisatie. Wanneer men de McKenzie-therapie grofweg bekijkt, is dit het ultieme
doel om de klachten bij de patiënt te doen afnemen. Centralisatie heeft een belangrijke
prognostische waarde. Het fenomeen kan functioneren als klinische voorspeller van een
goede of slechte outcome (Aina, May en Clare, 2004). Een reviewstudie (Alina, May en
Clare; 2004) omtrent de betrouwbaarheid van dit fenomeen concludeerde dat de
bevindingen consistent waren. De intertester betrouwbaarheid uit 5 studies bevindt
tussen de 88 en 100% te liggen.
De prevalentie van centralisatie bij patiënten met rugpijn kent een variabel voorkomen.
Dit is afhankelijk van verschillende factoren: hoe acuter en proximaler de pijn en hoe
jonger de patiënt, hoe hoger de prevalentie (Albert, Hauge en Mannich; 2011). Uit
verschillende studies blijkt dat prevalentie een gemiddeld voorkomen heeft van 58%
(range 30,8 tot 87%). Ook is er een verschil in voorkomen van centralisatie tussen acute
(70%) en chronische rugpijn (52%) patiënten (Aina, May en Clare; 2004).
Extensie werd het meest gebruikt als belastingstechniek, alhoewel andere technieken ook
zoals flexie soms ook werden gebruikt (Aina, May en Clare, 2004). Donelson et al. (1990,
1991) en Williams et al. (1991) onderzochten welke loading strategy het meest werd
14
gebruikt om centralisatie te bekomen. Zij besloten dat oefeningen in het sagitaal plan,
gericht naar extensie, significant beter zijn dan flexie-oefeningen. Ook Hefford (2008)
sloot zich hierbij aan. Hij verduidelijkte zijn stelling: wanneer er sprake is van
centrale/symmetrische pijn wordt er eerder extensie gebruikt. Bij unilaterale of
asymmetrische symptomen is de directional preference eerder lateraal (al dan niet in
combinatie met extensie).
Studie Regio Extensie Flexie Lateraal
Hefford (2008) Lumbaal 70% 6% 24%
Cervicaal 72% 9% 19%
Thoracaal 85% 0% 15%
Tabel 10: Prevalentie belastingsstrategie
Het gegeven dat het centralisatiefenomeen ook een prognostische waarde heeft, werd
reeds eerder onderzocht. Centralisatie werd bijna altijd geassocieerd met betere
outcomes (grotere pijnreductie, hogere return-to-word rates, grotere functionele
verbeteringen en minder gebruikmaken van de gezondheidszorg). Niet-centralisatie bleek
een voorspeller te zijn van een slechte outcome op een jaar na de studie (Aina, May en
Clare, 2004). De studie van Albert, Hauge en Manniche (2011) vergeleek de
verbeteringen in ‘activity limitation’ (RMQ scores; Roland-Morris Disability Questionaire)
en beenpijn. De onderzoekers vonden een significant (p<0,001) verschil tussen de
centralisatie-en periferisatiegroep. Deze verbeteringen bij patiënten met centraliserende
pijn, bevestigen eerder onderzoek dat centralisatie een goede voorspeller is van een
goede outcome.
Naast de therapeutische en prognostische waarde kan centralisatie dus ook als een
diagnostische tool worden gebruikt. Donelson et al. (1997) vergeleken centralisatie met
een mechanische evaluatie en een discografie. Patiënten die centralisatie en periferisatie
vertoonden, hadden een significant grotere kans op een positieve discografie. 91% van
de patiënten met centralisatie en een positieve discografie vertoonden een competente
annulus. Werneke et al. (2003) oordeelden dat personen, die initieel geen centralisatie
vertoonden, later wel centralisatie konden bekomen. De groep zonder effect bleek de
groep te zijn met de slechtste prognose en bevestigt het ‘dynamic disc model’: pijn die
niet wordt beïnvloed door ‘directional loading’ zou zelden een discale oorsprong hebben.
15
5.2. Vergelijken van verschillende therapiëen
Er zijn verschillende methodes en concepten die therapeuten gebruiken om radiculaire
klachten te reduceren. De meest gebruikte revalidatietechnieken zijn oefenprogramma’s
in combinatie met manuele therapie. Hierop volgende kan McKenzie-therapie vergeleken
worden met enerzijds een oefenprogramma en anderzijds met manuele therapie onder
de vorm van manipulaties.
5.2.1. McKenzie versus Back School Program
Garcia et al. (2013) onderzochten bij patiënten met chronische lage rug lijden (niet-
specifiek en aanwezigheid van tenminste 3 maanden) de effectiviteit van MDT (n=74) en
een Rugscholing-programma (n=74).
Bij de outcome van de therapeutische interventies werd er gepeild naar de pijnintensiteit
(NRS) en functionele beperkingen (RMDQ). Deze parameters werden geëvalueerd op drie
verschillende tijdstippen na het afwerken van het programma (Na 1, 3 en 6 maand).
McKenzie Rugscholing
Week 1 Anatomie, biomechanica, informatie,
bepalen van directional preference,
oefeningen
Informatie, pathofysiologie, epidemiologie
Week 2 Progressie van oefeningen, educatie Aanleren relaxatiehouding,
ademhalingsoefeningen, stretching
Week 3 Progressie van oefeningen, educatie Aanleren abdominale krachtsoefeningen
Week 4 Progressie van oefeningen, educatie Herhaling
Tabel 11: Oefenprogramma
Beide groepen kenden een positief resultaat, gekenmerkt door een afname in zowel de
NRS als de RMDQ. Deze reducties kenden een groter effect in de MDT-groep dan in het
rugscholingsprogramma. Dit verschil trok zich ook door naar de andere
evaluatiemomenten. De onderzoekers stelden echter wel dat het effect te klein is
waardoor de klinische relevantie beperkt lijkt.
16
Meeting Unadjusted mean difference Back School vs
McKenzie:
Adjusted mean
difference
P
Back School McKenzie method
NRS
1 mo 4.39 (2.73) 4.14 (2.87) 0.66 17
3 mo 5.53 (2.78) 5.18 (2.61) 0.71 .14
6 mo 5.19 (3.08) 5.09 (2.89) 0.48 .32
RMDQ
1 mo 8.15 (5.79) 6.20 (5.06) 2.37 .004
3 mo 8.39 (6.30) 7.12 (5.67) 1.51 .06
6 mo 8.12 (6.45) 6.77 (6.02) 1.55 .06
Tabel 12: Resultaten (Garcia et al., 2013)
5.2.2. McKenzie versus Manipulatie
Deense onderzoekers (Petersen et al., 2011) voerden een RCT (Randomized Controlled
Trail) uit om de effecten van MDT en manipulatie met elkaar te vergelijken. Cherkin et al.
(1998) en Paatelma et al. (2008) onderzochten al eerder het verschil tussen beide
therapeutische interventies; beide konden geen significante verschillen aantonen.
Het studie-opzet omvatte 350 patiënten (range 18 tot 60 jaar) lijdend aan LRP met of
zonder beenpijn gedurende een periode van ten minste 6 weken. Tevens moesten er
symptomen of tekenen van discuslijden kunnen worden vastgesteld. Na randomisatie
werden de proefpersonen verdeeld in twee groepen waarna de therapeutische
interventies werden uitgevoerd.
Het effect van de beide therapievormen werd geëvalueerd onmiddellijk na de sessies, na
2 maanden en een laatste follow-up na 1 jaar. Beide groepen kenden een afname in de
RMDQ, waarbij de groep die McKenzie onderging significant (CI 95%) betere resultaten
behaalde.
Reduction in
disability
McKenzie Manipulation
Post-treatment 6,5 (5,6 tot 7,4) 5,8 (5,0 tot 6,7)
2 mo 6,7 (5,8 tot 7,6) 5,2 (4,3 tot 6,1)
12 mo 7,1 (6,1 tot 8,0) 5,6 (4,6 tot 6,6)
Tabel 13: Resultaten (Petersen et al., 2011)
17
6. Conclusie
McKenzie en manuele therapie zijn voor velen zoals olie en water. De perceptie leeft dat
beide therapieën niet gemixt kunnen worden. Vanuit een zuiver mechanisch standpunt is
dit ook zo. Terwijl de manuele therapeut eerder het neuroforamen zal openen (om
centralisatie te bekomen), zal een therapeut geschoold met het MDT-concept eerder het
neuroforamen sluiten via extensie (zie supra). De rationale achter deze beweging is
echter wel dezelfde: men tracht de obstructie op te heffen.
Zowel de manuele therapie als de McKenzie-methode zijn effectieve
behandelingsmethoden op gebied van pijn en invaliditeit. Beide therapiëen hebben een
diagnostische, therapeutische en prognostische waarde. Zelf zien we een meerwaarde in
het actief participeren van de patiënt in het revalidatieproces; dit komt de
therapieafhankelijkheid ten goede. Door de actieve betrokkenheid bij het herstel neemt
de therapietrouw toe.
Het MDT-concept, volgens de pionier R. McKenzie, kan als volgt worden samengevat.
“If you adopt certain positions or perform certain movements that cause your back to ‘go
out’, then if we understand the problem fully we can identify other movements and other
positions that, if practised and adopted, can reverse that process. You put it out you put
it back in.”
18
Bibliografie
Aina, A., May, S., Clare, H. (2004). The centralization phenomenon of spinal symptoms –
a systematic review. Manual Therapy, 9. 134-143.
Albert, HB., Hauge E., Manniche, C. (2011). Centralization in patients with sciatica: are
pain responses to repeated movement and positioning associated with outcome or types
of disc lesions? Eur Spine J., 21(4), 630-6.
AHCPR (1994). Agency for Health Care Policy and Research – Acute Low Back Problems
in Adults. In: Eds Bigos S, Bowyer O, Braen et al. Departement of Health and Human
Services, US.
Around Hawaii, geraadpleegd op 19 februari 2013 op www.aroundhawaii.com/lifestyle/-
health_and_fitness/2007-05_headache_syndrome.html.
Busanich B, Verscheure S. (2006). Does McKenzie Therapy improve outcomes for back
pain? J Athl Train. 2006; 41(1): 117–119.
Carette S, Fehlings MG (2005) Clinical practice. Cervical radiculopathy. N Engl J Med
353(4):392–399.
Clare, HA., Adams, R., Maher, CG. (2005). Reliability of McKenzie classification of
patients with cervical or lumbar pain. Journal of Manipulative Physiological Therapy, 28
(2), 122–27.
Clare HA, Adams R, Maher CG. (2005). Reliability of McKenzie classification of patients
with cervical and lumbar pain, J Manipulative Physiol Ther, 28(2), 122-27.
Cherkin DC , Battie MC , Deyo RA , et al. (1998). A comparison of physical therapy,
chiropractic manipulation, and provision of an educational booklet for the treatment of
patients with low back pain . New England Journal of Medicine 339, 1021 – 9.
CSAG (1994). Clinical Standards Advisory Group: Back Pain. HMSO, London.
Deyo, R. A., S. K. Mirza, B. I. Martin, W. Kreuter, D. C. Goodman, and J. G. Jarvik.
(2010). Trends, Major Medical Complications, and Charges Associated with
Surgery for Lumbar Spinal Stenosis in Older Adults. Journal of the American Medical
Association, 303(13), 1259–65.
Deyo, RA., Loeser, JD., Bigos, SJ. (1990). Herniated lumbar intervertebral disk. Ann
Intern Med. 112(8), 598–603.
19
Deyo, RA., Rainville, J., Kent, DL. (1992). What can the history and physical
examination tell us about low back pain? JAMA 268(6), 760-765.
Donelson R, Silva G, Murphy K. Centralization phenomenon. Its usefulness in evaluating
and treating referred pain. Spine 1990;15:211–3.
Donelson, R., Aprill, C., Medcalf, R., Grant, W. (1997). A prospective study of
centralisation of lumbar and referred pain: A predictor of symptomatic discs and anular
competence. Spine, 10, 1115-23.
Fritz JM, Delitto A, Vignovic M, Busse RG. (2000). Interrater reliability of
judgements ofthe centralization phenomenon and status change
during movement testing in patients with low back pain. Archives
of Physical Medicine and Rehabilitation, 81, 57–61.
Garcia, AN., Costa, LD., da Silva, TM., Gondo, FL., Cyrillo, FN., Costa, RA., Costa, LO.
(2013). Effectiveness of Back School versus McKenzie Exercises in patients with chronic
nonspecific low back pain: a randomized controlled trail. Physical Therapy, 28.
Gibson, JNA., Waddell, G. (2007). Surgical interventions for lumbar
disc prolapse. Cochrane Database of Systematic Reviews 2007
Issue 2. [DOI: 10.1002/14651858.CD001350.pub4]
Hefford, C. (2008). McKenzie classification of mechanical spinal pain: Profile of
syndromes and directions of preference. Manual Therapy, 13 (1), 75–81.
Karas R, McIntosh G, Hall H, Wilson L, Melles T. The relationship between nonorganic
signs and centralization ofsymptoms in the prediction ofreturn to work for patients with
low back pain. Physical Therapy 1997;77:354–60.
Kilby, J., Stigant, M., Roberts, A. (1990). The reliability of back pain assessment by
physiotherapists, using a ‘‘McKenzie algorithm’’. Physiotherapy, 76(9), 579–83.
Kilpikoski, S., Airaksinen, O., Kankaanpaa, M., Leminen, P., Videman, T., Alen, M.
(2002). Interexaminer reliability of low back pain assessment using the McKenzie
method. Spine, 27 (8), 207–14.
Kuijper B, Tans JThJ, Schimscheimer RJ, van der Kallen BFW, Beelen A, Nollet F, de
Visser M (2009). Degenerative cervical radiculopathy: diagnosis and conservative
treatment. A review. Eur J Neurol 16:15–20
Leboeuf-Yde C , Klougart N , Lauritzen T (1996). How common is low back pain in the
Nordic population? Spine 21 (13), 1518 – 25.
20
Long AL. The centralization phenomenon. Its usefulness as a predictor ofoutcome in
conservative treatment ofchronic low back pain (a pilot study). Spine 1995;20:2513–21.
McKenzie, R. (1981). The Lumbar Spine: Mechanical Diagnosis & Therapy. Spinal
Publications, Rumanti Beach, New Zealand.
McKenzie, R. (1990). The Cervical & Thoracic Spine: Mechanical Diagnosis & Therapy.
Spinal Publications, Rumanti Beach, New Zealand.
McKenzie, R., May, S. (2003). The Lumbar Spine: Mechanical Diagnosis & Therapy.
Spinal Publications, Raumati Beach, New Zealand.
McKenzie, R., May, S. (2006). The Cervical & Thoracic Spine: Mechanical Diagnosis &
Therapy. Spinal Publications, Raumati Beach, New Zealand.
Nobuhiro T, Yoshinori F, Howard S, Yoshikazu I, Mineo Y (2000). The anatomic relation
among the nerve roots, intervertebral foramina, and intervertebral discs of the cervical
spine. Spine 3:286–291
Paatelma M , Kilpikoski S , Simonen R , et al. (2008). Orthopaedic manual therapy,
McKenzie method or advice only for low back pain in working adults. A randomized
controlled trial with 1 year follow-up. Journal Rehabilitation Medicine, 40, 858 – 63 .
Petersen T, Olsen S, Laslett M et al. (2004). Inter-tester reliability of a new diagnostic
classification system for patients with non-specific low back pain. Aust J Physiother; 50 ,
85-91.
Petersen, T., Larsen, K., Nordsteen, J., Olsen, S., Fournier, G., Jacobsen, S. (2011). The
McKenzie method compared with manipulation when used adjunctive to information and
advice in low back pain patients presenting with centralization or peripheralization: a
randomized controlled trial. Spine 36(24), 1999-2010.
Radhakrishnan K, Litchy WJ, O’Fallon WM, Kurland LT (1994). Epidemiology of cervical
radiculopathy a population-based study from Rochester, Minnesota. Brain 117:325–335
Razmjou, H., Kramer, JF., Yamada, R. (2000). Intertester reliability of the McKenzie
evaluation in assessing patients with mechanical low back pain. Journal of Orthopedic
and Sports Physical Therapy, 30 (7), 368–83.
Richard, P. (1999). Toward Understanding centralization of low back symptoms. Journal
of Orthopedic and Sports Physical Therapy, 29(4), 206-207.
Radhakrishnan K, Litchy WJ, O’Fallon WM, Kurland LT (1994). Epidemiology of cervical
radiculopathy a population-based study from Rochester, Minnesota. Brain 117:325–335
21
Riddle, DL., Rothstein, JM. (1993). Intertester reliability of McKenzie’s classifications of
the syndrome types present in patients with low back pain. Spine, 18 (10), 1333–44.
Salemi G, Savettieri G, Meneghini F, Di Benedetto ME, Rago-nese P, Morgante L, Reggio
A, Patti F, Grigoletto F, Di Perri R(1996). Prevalence of cervical spondylotic
radiculopathy: a door-to-door survey in a Sicilian municipality. Acta Neurol Scand
93:184–188.
Shedid D, Benzel EC (2007). Cervical spondylosis anatomy: pathophysiology and
biomechanics. Neurosurgery 60(Supp11):S7–S13
Sufka A, Hauger B, Trenary M, et al. Centralization of low back pain and perceived
functional outcome. JOSPT 1998;27:205–12.
The mind body moderate (), geraadpleegd op 19 februari 2013 op
http://slellison.files.wordpress.com/2010/08/2745999_f248.jpg?w=500.
Thoomes EJ, Scholten-Peeters GGM, de Boer AJ, Olsthoorn RA, Verherk K, Lin C,
Verhagen AP (2012). Lack of uniform diagnostic criteria for cervical radiculopathy in
conservative intervention studies: a systematic review. Eur Spine J (2012) 21:1459–
1470.
Wainner RS, Gill H (2000). Diagnosis and non-operative management of cervical
radiculopathy. J Orthop Sports Phys Ther 30(12):728–744.
Werneke, M. Hart, DL., Cooke, D. (1999) A descriptive study of the centralization
phenomenon. Spine 24, 676-83.
Werneke M, Hart DL. (2001). Centralization phenomenon as a prognostic factor for
chronic low back pain and disability. Spine, 26 ,758–65.
Werneke M, Hart D (2003) Discriminant validity and relative precision for classifying
patients with nonspecific neck and back pain by anatomic pain patterns. Spine 28:161–
166
Werneke MW, Hart D, Oliver D, McGill T, Grigsby D, Ward J, Weinberg J, Oswald W,
Cutrone G. (2010). Prevalence of classification methods for patients with lumbar
impairments using the McKenzie syndromes, pain pattern, manipulation and stabilization
clinical prediction rules. J Man Manip Ther, 18, 197-210.
Van Der Windt DAWM, Simons E, Riphagen IL, Ammendolia C, Verhagen AP, Laslett M,
Devillé W, Deyo RA, Bouter LM, de Vet HCW, Aertgeerts B (2010). Physical examination
for lumbar radiculopathy due to disc herniation in patients with low-back pain (Review).