Interview met promovendi Claudia Carvalho, Iris Sportel en Pieter Nanninga (2015)

8
In dit nummer van ZemZem introduceren we een nieuwe rubriek die zich concen- treert op recent afgeronde of vergevorderde proefschriften in Nederland en Vlaanderen. In korte bijdragen geven promovendi en recent gepromoveerden weer waarnaar zij onderzoek doen of hebben gedaan. Dit doen ze niet door simpelweg te vertellen ‘waar hun onderzoek over gaat’, maar aan de hand van een specifieke vraag die ZemZem hen heeft gesteld. In dit nummer lezen we over het werk van Claudia Carvalho, Iris Sportel en Pieter Nanninga. Joas Wagemakers Van Facebook-status naar de Islamitische Staat: ‘Jihad’ online Claudia Carvalho verricht aan de Universiteit van Tilburg promotieonderzoek over ‘Religieuze ritualisering van geweld in de vorm van Jihad, Cyber Jihad en Islamitisch Terrorisme’. Ze is in 2003 summa cum laude afgestudeerd in Internati- onale Betrekkingen met een scriptie over het Arabisch-Israëlisch conflict, die later gepubliceerd werd als boek. Sindsdien heeft zij zich in haar studie en deelname aan conferenties geconcentreerd op de islam, jihad en terrorisme. Het is algemeen bekend dat jihadisten naar landen als Syrië vertrekken om daar oorlog te voeren. Het is waarschijnlijk eveneens algemeen bekend dat grote groepen achterblijvers hen steunen, vaak van achter hun computer. Maar hoe voert men ‘jihad’ vanuit huis, terwijl anderen daarginds daadwerkelijk vechten? Claudia Carvalho: ‘Eten. Enorme hoeveelheden eten: witte druiven, vers brood, zelfs snoep zie ik voorbijkomen wanneer ik de foto’s van jihadisten in Syrië be- kijk op het internet. Deze beelden van overvloed zijn het nieuwste uiterlijk van de jihadistische online-campagne om mensen over te halen om de hijra (emigratie) naar Syrië te verrichten, dat wil zeggen: te vertrekken naar Syrië om daar voor de islam te strijden. Mijn onderzoek richt zich op de jihad, de strijd voor de islam, op het internet, en in het bijzonder op Facebook. Jihad kan volgens de leer met of zonder geweld worden gevoerd. Op het internet worden gewelddadige berichten en rituelen gepropageerd 71 Proefschriften

Transcript of Interview met promovendi Claudia Carvalho, Iris Sportel en Pieter Nanninga (2015)

In dit nummer van ZemZem introduceren we een nieuwe rubriek die zich concen-treert op recent afgeronde of vergevorderde proefschriften in Nederland en Vlaanderen. In korte bijdragen geven promovendi en recent gepromoveerden weer waarnaar zij onderzoek doen of hebben gedaan. Dit doen ze niet door simpelweg te vertellen ‘waar hun onderzoek over gaat’, maar aan de hand van een specifieke vraag die ZemZem hen heeft gesteld. In dit nummer lezen we over het werk van Claudia Carvalho, Iris Sportel en Pieter Nanninga.

Joas Wagemakers

Van Facebook-status naar de Islamitische Staat: ‘Jihad’ onlineClaudia Carvalho verricht aan de Universiteit van Tilburg promotieonderzoek

over ‘Religieuze ritualisering van geweld in de vorm van Jihad, Cyber Jihad en Islamitisch Terrorisme’. Ze is in 2003 summa cum laude afgestudeerd in Internati-onale Betrekkingen met een scriptie over het Arabisch-Israëlisch conflict, die later gepubliceerd werd als boek. Sindsdien heeft zij zich in haar studie en deelname aan conferenties geconcentreerd op de islam, jihad en terrorisme.

Het is algemeen bekend dat jihadisten naar landen als Syrië vertrekken om daar oorlog te voeren. Het is waarschijnlijk eveneens algemeen bekend dat grote groepen achterblijvers hen steunen, vaak van achter hun computer. Maar hoe voert men ‘jihad’ vanuit huis, terwijl anderen daarginds daadwerkelijk vechten?

Claudia Carvalho: ‘Eten. Enorme hoeveelheden eten: witte druiven, vers brood, zelfs snoep zie ik voorbijkomen wanneer ik de foto’s van jihadisten in Syrië be-kijk op het internet. Deze beelden van overvloed zijn het nieuwste uiterlijk van de jihadistische online-campagne om mensen over te halen om de hijra (emigratie) naar Syrië te verrichten, dat wil zeggen: te vertrekken naar Syrië om daar voor de islam te strijden.

Mijn onderzoek richt zich op de jihad, de strijd voor de islam, op het internet, en in het bijzonder op Facebook. Jihad kan volgens de leer met of zonder geweld worden gevoerd. Op het internet worden gewelddadige berichten en rituelen gepropageerd

71

Proefschriften

als de enige wijze waarop betekenis kan worden gegeven aan de jihad. Het aanpassen van islamitische gebruiken en teksten door jihadisten dient ertoe om hun geweld-dadige acties te rechtvaardigen en legitimeren als activiteiten in naam van God.

Ik focus op Spaanse jihadisten. Spaans is zodoende ook de voornaamste taal van mijn groep informanten, gevolgd door getranscribeerd Arabisch, dat wil zeggen Arabisch in Latijn schrift. Hoewel mijn informanten het belangrijk vinden om klassiek Arabisch te leren, is er in werkelijkheid slechts een minderheid die het ook echt beheerst. Kennis van het Arabisch geeft individuen echter wel gezag en auto-riteit, iets dat bijvoorbeeld zichtbaar is in het aantal theologische vragen dat deze individuen online krijgen.

Ik spreek van online-jihad als ik de volgende elementen meermaals op hun Facebookpagina zie: jihadistische symbolen en beelden (vlaggen, wapens, zwarte paarden); verwijzingen naar al-Qaida en de Islamitische Staat (IS); oorlogsfoto’s; foto’s van shahids (martelaren); reacties die fysieke jihad aanmoedigen; citaten uit heilige teksten over jihad; het noemen van da‘wa (prediken van islam) en salafisme (een vrome beweging binnen de islam).

Sinds de opkomst van IS in Syrië (2013-2014) duiken er echter ook andere elemen-ten op als jihadistische handelsmerken. We zien afbeeldingen van katten en witte stranden naast de klassieke beelden van afschuwwekkende onthoofdingen. Het is een online, ritualistische innovatie binnen een online strategie die op zichzelf al in-novatief is en die erop gericht is om cyber-jihad te presenteren als een gewelddadig, verplicht ritueel dat net zo belangrijk is als de werkelijke jihadistische strijd. Het tot een online ritueel maken van de gewelddadige jihad is een innovatie die profiteert van de mogelijkheden van cybercommunicatie.

Het meest opvallende element van het online narratief van de jihad is de standaardisering ervan: we vinden één enkele stem die door cyberspace echoot, melodisch als het geluid van de gebedsoproep tijdens zonsondergang. Vaak worden dezelfde afbeeldingen en teksten gelijktijdig door verschillende individuen geplaatst. Hun hoofdlijn is het onderschrijven van jihad zoals voorgeschreven door al-Suri, de ideoloog van al-Qaida. Dit houdt in: de oproep tot individuele jihad als een in-dividuele plicht (fard ayn); het aanmoedigen tot defensieve jihad (rechtvaardiging van elke vorm van gewapende strijd tegen de kuffar, de ongelovigen); en de vestiging van het islamitische kalifaat.

Een derde aandachtspunt in mijn onderzoek zijn vrouwen die online jihad voe-ren. Facebook geniet een groeiende populariteit onder moslimvrouwen, vanwege de makkelijke, goedkope en interactieve manier waarop je daar contact met anderen kunt leggen.

‘Moeder, treur niet […]? Ik zal je ontmoeten als shahida (martelares). En ik kies de dag van mijn martelaarschap als mijn trouwdag.’

72

Umm A. is een bekeerde moslimvrouw van 20, en een toegewijde online-jihad-strijdster. Ik vroeg haar wat haar ideeën waren over het belang van online-jihad. ‘Ik vecht voor leven en vrijheid. Ik vecht om te laten zien dat vrouwen en mannen hetzelfde zijn. Daarom wil ik oorlogsfoto’s plaatsen waarop je vrouwen ziet vechten, of martelaressen ziet.’

Door hieraan deel te nemen, is deze ukht (zuster) direct verbonden met een virtueel verbond van zusters, een digitaal netwerk van umm, ‘moeders’ van de jihad, gericht op het verdedigen van de deugden van geweld in de naam van God.

Jihadisten begrepen de ambities van deze vrouwen, en boden hen legitimiteit en het vermogen om online-jihad te voeren. Deze virtuele relaties tussen islamitische mannen en vrouwen zijn eveneens een interessante ontwikkeling. Gaat het voeren van online-jihad boven de normale regels over de omgang tussen de seksen?

‘No acepto hombres’, ‘Ik accepteer geen mannen’ — het staat regelmatig voor de Facebooknamen van mijn informanten: ‘Umm A (Ik accepteer geen mannen)’. Maar ook andersom komt het voor, mannen die weigeren vrouwen te accepteren als Facebookvriend. De regel dat mannen en vrouwen geen contact mogen hebben met leden van het andere geslacht wordt door alle deelnemers aan deze netwerken onderschreven. Het mengen van de seksen is echter niet helemaal verboden, aan-gezien de ‘broeders’ contact moeten zoeken met de ‘zusters’ om hen over te halen voor de jihadistische zaak en de hijra naar het islamitische kalifaat. Het mannelijke jihadistische narratief spreekt vrouwelijke wensen aan als passie en avontuur. De jihadisten worden neergezet als charmante ridders die dagelijks hun leven riskeren om land voor het kalifaat te veroveren, kinderen te redden, en die graag martelaar willen worden.

De offline hijra naar het islamitische kalifaat vindt zodoende een legitieme plek in de harten en geesten van sommige islamitische internetgebruikers door de ritualisering van de gewelddadige jihad. In de offline wereld zijn de levens van de jihadisten in Syrië zo gelukkig dat het lijkt alsof ze al in het paradijs zijn en net zo religieus-puur als in de tijd van Mohammed. ‘Ik voel me gezegend’ is een vaak terugkerende Facebookstatus van inwoners van al-Raqqa, en zij illustreren dit aan de hand van foto’s van overvloedige tafels en spectaculaire zonsondergangen. Hier sluit de cirkel zich: in de eerste fase begint het individu zijn / haar online indoctri-natie en radicalisering, gevolgd door werving voor de jihad, om daarna de overstap te maken naar de offline wereld, wanneer hij / zij zich fysiek aansluit bij de fysieke strijd in bijvoorbeeld Syrië. Eenmaal in Syrië begint de jihadstrijder opnieuw online jihad te voeren door anderen ervan te overtuigen zich aan te sluiten. Om dit doel te bereiken, delen ze online verhalen waarin emoties gekoppeld worden aan de jihad-strijders: hun romantische en avontuurlijke, maar vrome, bestaan. En van voedsel; een feestmaal bij zonsondergang.’

73

Transnationale echtscheidingenIris Sportel is op 18 februari 2014 gepromoveerd aan de Radboud Universiteit in

Nijmegen op het proefschrift ‘“Maybe I’m still his Wife”: Transnational Divorce in Dutch-Moroccan and Dutch-Egyptian Families’. Ze is momenteel werkzaam als wetenschappelijk medewerker aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).

Echtscheidingen zijn vaak ingrijpend en vervelend, alleen al door de rompslomp die er bij komt kijken. Dit lijkt nog meer het geval bij een echtscheiding die over grenzen heen gaat, zeker als landen als Egypte en Marokko daarbij betrokken zijn. In hoeverre klopt dit en tegen welke specifieke problemen lopen Marokkaans-Nederlandse en Egyptisch-Nederlandse echtparen in scheiding aan?

Iris Sportel: ‘Bij onderzoek naar transnationale echtscheidingen ligt de nadruk op de verschillen ten opzichte van ‘gewone’, binnenlandse echtscheidingen. Een verrassende bevinding van mijn onderzoek is echter dat veel geïnterviewden zich bij echtscheiding in de eerste plaats op het rechtssysteem in het woonland richtten, en de echtscheiding alleen in het andere land regelden als daar een aanleiding voor was. Slechts voor een deel van de geïnterviewden speelde de transnationale dimensie van hun huwelijk een belangrijke rol bij het regelen van de echtscheiding. Dit roept dan ook de vraag op wat transnationale echtscheidingen eigenlijk onderscheidt van andere echtscheidingen. Er is sprake van drie mogelijke verschillen.

Het eerste verschil is dat echtgenoten te maken kunnen krijgen met het migratie-recht. In tegenstelling tot stellen van dezelfde nationaliteit komen veel transnatio-nale koppels tijdens hun huwelijk en soms ook tijdens de echtscheiding in aanraking met het migratierecht. Migratierecht kan soms strategisch worden ingezet in con-flicten, bijvoorbeeld door partner en / of kinderen zonder papieren achter te laten in het land van herkomst. Ook vormde het migratierecht soms indirect een reden voor de echtscheiding, het mislukken van de migratieprocedure om samen in Nederland te gaan wonen betekende in sommige gevallen ook het einde van het huwelijk.

Een tweede relevant verschil is het feit dat een van beide partners in een transna-tionaal huwelijk is gemigreerd, terwijl de andere partner in zijn of haar geboorteland woont. Dit betekent vaak een verschil in cultureel en sociaal kapitaal: de ene partner spreekt de taal beter, heeft meer kennis over hoe juridische zaken worden geregeld of heeft een groter netwerk van vrienden en familie. Dit kan de machtsverhoudingen binnen het gezin beïnvloeden. Deze verschillen worden echter vaak kleiner naarmate iemand langer in het nieuwe woonland heeft geleefd.

Ten derde krijgen Nederlands-Marokkaanse en Nederlands-Egyptische echt-paren mogelijk te maken met twee verschillende rechtssystemen. Hoewel uit mijn onderzoek bleek dat het Egyptisch, Nederlands en Marokkaans recht op het gebied

74

van echtscheiding zijn gebaseerd op vergelijkbare onderliggende ideeën over het gezin, zijn er een aantal relevante verschillen voor transnationale echtscheidingen. Alle drie de rechtssystemen gaan uit van een taakverdeling waarbij een echtgenoot, de man, voornamelijk kostwinner is en de andere echtgenoot, de vrouw, voornamelijk het huishouden en zorgtaken uitvoert. Maar om het levensonderhoud van de niet-verdienende partner tijdens het huwelijk en na echtscheiding veilig te stellen zijn er heel verschillende oplossingen gekozen. In Marokko en Egypte wordt de financiële positie van vrouwen en moeders veiliggesteld door een bruidsgave, in combinatie met een volledige scheiding van bezit binnen het huwelijk en een verplichting van de man om het gezin te onderhouden, ongeacht het inkomen of vermogen van de vrouw. Na echtscheiding houdt de onderhoudsplicht voor de vrouw op, maar blijft het onderhoud van de kinderen in principe de verantwoordelijkheid van de man. In Nederland bestaat juist een systeem van algehele gemeenschap van goederen, in combinatie met een langdurige onderhoudsverplichting voor kinderen en partner na echtscheiding. De verplichting tot partneralimentatie is weliswaar gender-neutraal geformuleerd, maar in de praktijk gaat het vrijwel altijd om betalingen van mannen aan vrouwen.

Deze verschillen tussen Nederlands recht en Marokkaans en Egyptisch recht kunnen bij een transnationale echtscheiding gevolgen hebben. Ten eerste bieden ze (ex-)echtgenoten de ruimte voor ‘forum shopping’, waarbij verschillen tussen de rechtssystemen worden uitgebuit. Met name voor de financiële aspecten van echtscheiding, zoals alimentatie en de verdeling van bezit, kan strategisch gebruik van verschillende systemen aantrekkelijk zijn. Ten tweede kunnen mensen door de interactie van twee rechtssystemen juist ook buiten alle voorzieningen vallen. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor Nederlandse vrouwen die in Nederland zijn getrouwd met een Egyptenaar en daarna in Egypte zijn gaan wonen zonder eigen inkomen. Als zij bij hun Nederlandse huwelijk geen bruidsgave hebben afgesproken blijven zij na de echtscheiding in Egypte, waar slechts een zeer beperkt recht op partneralimen-tatie en geen gemeenschap van goederen bestaat, met lege handen achter. Ten derde kan ook de toegang tot echtscheiding worden gecompliceerd door de transnationale context. De status van het huwelijk en de echtscheiding kan verschillen tussen de twee landen. Een Nederlandse echtscheiding wordt in Marokko of Egypte niet automatisch erkend en de erkenning van bepaalde Marokkaanse of Egyptische echt-scheidingsvormen, met name de verstoting (talaq), kan in Nederland problematisch zijn. Dit betekent dat mensen soms in het ene land staan geregistreerd als gescheiden terwijl ze in het andere land nog als getrouwd worden beschouwd.

Opvallend was echter dat de mensen die ik voor dit onderzoek heb geïnterviewd de mogelijkheden om strategisch gebruik te maken van de verschillen tussen de twee rechtssystemen maar zelden benutten. De meeste geïnterviewden hadden vooraf geen duidelijk plan en namen beslissingen gedurende de echtscheidingsprocedure, als er een concrete aanleiding voor was. Het recht was daarbij van ondergeschikt belang, praktische en financiële overwegingen stonden vaak op de voorgrond. Terwijl

75

een juridische procedure over het algemeen noodzakelijk was voor de echtscheiding zelf, werden de meeste bijkomende kwesties zoals de zorg voor kinderen en de verdeling van bezit onderling geregeld. Vaak was hierbij geen sprake van openlijke conflicten tussen de echtgenoten, maar werden beslissingen eenzijdig genomen of werd de uitkomst door beide ex-partners als vanzelfsprekend beschouwd. Omdat vergelijkbaar onderzoek voor Nederland ontbreekt is onduidelijk in hoeverre deze groep daarin verschilt van Nederlands echtscheidingen, maar het grote percentage echtscheidingen op gezamenlijk verzoek (60% in 2009, CBS) wijst op een vergelijk-baar beeld. Kortom, Nederlands-Marokkaanse en Nederlands-Egyptische echt-paren kunnen bij hun echtscheiding tegen specifieke problemen aanlopen door het migratierecht, de interactie van rechtssystemen of door de migratieachtergrond van een van beide partners, maar in veel gevallen speelde deze aspecten slechts een beperkte rol bij de echtscheiding.’

Voor God en video: de rol van martelaren in al-Qaida’s media-jihad

Pieter Nanninga is op 16 juni 2014 gepromoveerd aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift ‘Jihadism and Suicide Attacks: al-Qaeda, al-Sahab and the Meanings of Martyrdom’. Hij is momenteel werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen als universitair docent Midden-Oostenstudies.

We zien regelmatig video’s voorbij komen over jihadstrijders die martelarenvideo’s produceren of andersoortige filmpjes aan de rest van de wereld tonen, waarin ze laten zien wat ze doen en willen. Elk van deze mensen heeft zijn of haar redenen om bij een radicaal-islamitische groep te gaan en die groepen zelf hebben ook weer hun eigen doelen en ideeën. Maar waarom maken en plaatsen ze nu dit soort video’s op internet?

Pieter Nanninga: ‘Jihadstrijders realiseren zich goed dat media cruciaal zijn voor hun strijd. Zoals de leider van al-Qaida, Ayman al-Zawahiri, ooit schreef: ‘We zijn verwikkeld in een strijd, en meer dan de helft van deze strijd wordt uitgevochten op het slagveld van de media.’ Om die reden hebben jihadistische groeperingen en organisaties al sinds de strijd tegen de Sovjet-Unie in Afghanistan in de jaren 1980 veel tijd en moeite gestoken in hun media-activiteiten. Hiervoor richtten ze speciale mediateams op, die zich bezighielden met het produceren en verspreiden van on-der andere audioboodschappen, video’s en tijdschriften. Mijn promotieonderzoek richtte zich op een van de belangrijkste van deze zogeheten ‘mediaproductiemaat-

76

schappijen’: al-Sahab, de in 2001 opgerichte mediagroep van de centrale organisatie van al-Qaida.

Al-Sahab heeft zich vooral gericht op het produceren van video’s, waaronder bijvoorbeeld de videoboodschappen van Bin Laden. De meest uitgebreide en best geproduceerde films van al-Sahab zijn echter die waarin martelaren en martelaren-operaties, oftewel zelfmoordaanslagen, centraal staan. Deze video’s, waarop ik me in het bijzonder heb gericht, geven inzicht in het belang van geweld en martelaarschap voor jihadstrijders, maar laten ook zien waarom video’s voor jihadi’s zo’n geschikt middel zijn om hun achterban te bereiken.

Al-Sahabs martelarenvideo’s schetsen een somber beeld van de huidige staat van de islam en de umma, de wereldwijde moslimgemeenschap. De belangrijkste termen die de huidige situatie kenmerken zijn zwakte (wahn, da‘af ), vernedering (dhull) en onderdrukking (zulm). De eens zo glorieuze umma wordt in haar eer aangetast door een alliantie van vijanden, die bestaat uit ‘kruisvaarders’ (het Westen), ‘Zionisten’ (Israël) en ‘afvallige regimes’ in de moslimwereld. In woord en beeld benadrukken de video’s de wandaden van deze ‘ongelovigen’ en het lijden van moslims in Afghanistan, Irak en Palestina. Moslims hebben deze situatie echter over zichzelf afgeroepen, zo wordt gesteld. Ze hebben Gods richtlijnen veronachtzaamd en zijn zich gaan hechten aan het aardse bestaan, waardoor ze niet meer zijn bereid offers te brengen voor hun religie en geloofsgenoten.

Er is echter een uitweg uit deze deplorabele situatie, claimt al-Sahab: de weg van jihad en martelaarschap. Moslims moeten ontwaken uit hun slaap en de pure islam van de profeet Mohammed en zijn metgezellen doen herleven. Ze moeten het voorbeeld van de profeet volgen door te migreren uit situaties van onderdruk-king, zich voor te bereiden op de strijd en vervolgens de jihad tegen de ongelovigen te voeren. Alleen zo kan de glorie, eer en waardigheid van de islam en de umma worden hersteld.

In deze context krijgen geweld en martelaarschap betekenis. In al-Sahabs vi-deo’s worden martelarenoperaties veelvuldig geassocieerd met termen als eer (‘izza), waardigheid (karama) en reinheid (tahara). In de ogen van de daders en hun sympa-thisanten volgen de martelaren de pure islam van de eerste generaties moslims. Hun aanslagen worden betiteld als ‘overvallen’ (ghazawat), net als de expedities van de profeet Mohammed en zijn metgezellen. Volgens al-Sahab herstellen de martelaren door hun zelfopoffering de geschonden eer en waardigheid van de islam, net als de Profeet en zijn metgezellen in de zevende eeuw. Ze vergelden het moslimbloed dat door de ongelovigen is vergoten, doen daarmee de zwakheid en vernedering van de islam teniet en reinigen de umma van de door de ongelovige bezetters veroorzaakte vervuiling.

Op deze manier presenteert al-Sahab martelaren als aansprekende symbolen van de globale strijd die al-Qaida claimt te voeren. Terwijl de regimes in de mos-limwereld de islam hebben verraden, tonen de martelaren zich loyaal aan de umma, en terwijl de meeste moslims lijdzaam toekijken hoe hun geloofsgenoten worden

77

onderdrukt, komen zij in actie, bereid hun aardse bestaan op te offeren voor hun broeders en zusters in nood. De martelaren laten zien dat zij het zijn die de islam verdedigen, de vernedering van de umma vergelden en bijdragen aan het eerherstel van de islam.

Deze boodschap, die centraal staat in al-Sahabs video’s maar ook doorklinkt in vi-deo’s van andere jihadistische groepen en organisaties, kan aantrekkelijk zijn voor de

moslimjongeren die de jihadstrijders trachten te bereiken. Want hoewel jihadi’s claimen de pure islam van de eerste generaties moslims te volgen, is hun boodschap tegelijkertijd zeer heden-daags. Die boodschap is een product van moderne processen als globalisering en individualisering en benadrukt thema’s die ken-merkend zijn voor hedendaagse religiositeit, zoals authenticiteit, zelfontplooiing en een directe, persoonlijke relatie met God. De combinatie van de vermeende authenticiteit van de pure islam en de inbedding in hedendaagse mondiale, maar ook lokale, contex-ten, maakt de boodschap van al-Sahabs video’s potentieel aantrek-kelijk voor mensen met uiteenlopende achtergronden.

Voor moslimjongeren die zich identificeren met het lijden van hun geloofs-genoten in Irak, Palestina of Syrië bieden de video’s een mogelijkheid en model om in actie te komen. Evenals de martelaren kunnen zij, in de voetstappen van de Profeet, opkomen voor hun getroffen medemoslims, zo is de boodschap. Het kan hen een gevoel van empowerment geven deel uit te maken van deze krachtige be-weging van jihadstrijders die de islam verdedigen en, met Gods hulp, de glorie van de islam herstellen.

Kortom, voor organisaties als al-Qaida, maar zeker ook de Islamitische Staat, zijn media belangrijk om hun achterban te bereiken. Geweld en martelaarschap spelen hierbij een belangrijke rol omdat de jihadstrijders en martelaren de boodschap van jihad en martelaarschap op krachtige wijze voor het voetlicht kunnen brengen. De zelfmoordaanslagen, onthoofdingen en andere gruweldaden die ons via dergelijke video’s bereiken lijken primitief, barbaars en middeleeuws, maar vertegenwoordigen een boodschap die zeer eigentijds is en hedendaagse gelovigen kan aanspreken.’

Joas Wagemakers is universitair docent en post-doc Islamstudies aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en redacteur van ZemZem.

78