Hemelblau es dies steens maniere: over de onsterfelijkheid en de dood en de Griekse Alexanderroman

22

Transcript of Hemelblau es dies steens maniere: over de onsterfelijkheid en de dood en de Griekse Alexanderroman

Alexander en Darius De Macedonier in de spiegeZ van het Nabij'e Oosten

Onder redactie van DIEDERIK BURGERDIJK, WOUTER HENKELMAN en WILLEMIJN WAAL

~ Verloren Hilversum

+ 2013

Inhoudsopgave

Van Achilles tot Achaemenide: Alexander in het rijk van Darius Diederik Burgersdijk} Wouter Hen.kelman} Willemijn Waal

DEEL I: DE HlSTORISCHE ALEXANDER

7

I Het Perzische Rijk aan de vooravond van Alexanders veldtocht 19

Amelie Kuhrt 2 Alexanders militaire prestaties 35

Henk Singor 3 Alexander in spijkerschrift 8 I

Bert van der Spek 4 Alexander en het Oosterse koningschap JOI

Rolf Strootman 5 Alexander en Darius in Pompeii. Een beschrijving van het 'Alexander-

mozaiek' II5 Eric Moormann

6 De vrouwen van Alexander J25

Robbert Bosschart

DEEL 2: DE ALEXANDERROMAN

7 Hemelblau es dies stems maniere. Over de onsterfelijkheid en de dood en de Griekse Alexanderroman 135

Vli0uter He'1.kelman 8 De joodse Alexander 153

Vli0ut van Bekkum 9 De Egyptische Alexanderroman 167

Jaceo Dieleman

6 INHOUDSOPGAVE

10 Al-Iskandar en Dannilsh.Alexanders bezoek aan Darius in Arabische handschriften 183

.Faustina Doufikar-Aerts I I Alexander in het Perzische Boek der Koningen 195

Gabrielle van den Berg 12 Ben Byzantijnse Alexanderroman in politische verzen 209

Willem Aerts I3 Een geitenbok uit het westen. Alexander en Darius in de Alexandreis van

WaIter van Chitillon 22I

Mark Nieuwenhuis 14 Alexander als Dionysos in Couperus' Iskander

Maarten Klein

Chronologisch overzicht B'bli fi· _ 1 . ogra le Auteurs

235

253 255 266

7 Hemelblau es dies steens maniere Over de onsteifelijkheid en de dood en de Griekse Alexanderrolnan

WOUTER HENKELMAN

Hoe lang willen wij nog met Alexander zegevieren?

Een recent artikel van de eminente Oostenrijk e oudhistoricus Reinhold Bichler

(2009), over de Alexanderhistoriografie in de afgelopen twee eeuwen, opent met een citaat uit Desiderius Erasmus' Opleidil1g van de Christelij'ke VOl'st (institutio Pl'inci­pis Christiani, I516, gewijd aan de latere keizer KarelV). Hoe, zo vraagt de hUl1lanist

zich af, kan een christelijk mens zich, zo hiJ bij zijn voUe verstand is, AJexander, Caesar ofXerxes tot voorbeeld stellen (Inst. 2.20)?

Era mus heeft zich meer dan eens een strijdbaar voorvechter van het pacifisme betoond. In het zojuist genoemde werk, dat overigens scherp reageert op .Machia­velli's n Pril1cipe, raadt hij, onder verwijzing naar Seneca, zijn pupil aan zich niet re

laren meeslepen door de grote roep van namen als Xerxes, Cyrus, Darius en Iuli­

us [Caesar], want war hij feitelijk hoort zijn de namen van 'grate en razende ro­

vers ' (Inst. 2 .16) . Dezelfde opstelling is her hoofdonderwerp van Klacht van de Vrede (Querela Pacis, 1517) waarin pregnant wordt gesteld dat er nauwe1ijks enige vrede zo onrechtvaardig is, of ze is nog altijd verkiesbaar boven de mee t rechtvaardige oorlog (Querela 19V

).

Het door Bichler gekozen citaat is zeer passend, vooral omdat diens inteUectue1e per pectief hierdoor direct met klare stelligheid geponeerd wordt. In dit kader laat

ook zijn titel aan duidelijkheid niets te wensen over: Hlie Zange wollen wil' rlOch mit A lexander dem GroJ3en siegel1? Het antwoord op deze retorische vraag laat zich ra­den. Zoals Bichler laat zien in zijn indrukwekkende bespreking van de Alexan­derhistoriografle sinds de j aren 1830 is het gekozen perspectief meesral dar van Alexander en wordt diens overwinning ook nu nog vaak, te vaak, als de onze ge­

Zlen. Tegenover deze zegevierende Alexander staat al sedert de oudheid een nega tie­

ver Alexanderbeeld, een minderheidsstandpunt weliswaar, maar een dat Erasmus uit het hart gegrepen lijkt. Ook hier past echter kritische distantie. De moderne hi toricus is weliswaar verplicht te wijz n op het veJe bloedvergieten, de kuiperij­en, de dood van de naamJoze duizenden, de fatale en onvergeeflijke weigering van

Alexander zijn opvolging goed re regelen waardoor hij de helft van de toenmaJige

136 WOU TE R HENKELMl\N

wereldbevolking in de zwarte afgrond van de diadochenoorlogen stortte. Uitein­

delijk gaat het echter niet aan Alexander voor zijn misdaden te veroordelen n t z rnin als we zijn overwinning tot de onze moeten maken of zijn Perzische t 0-

stander als een nobele maar tragische heerser moeten tekenen.

Zoals Pierre Briant terecht heeft benadrukt is de keuze tussen de hero'i ch c l

de ffiisdadige Alexander een valse. De zwart-witte tegenstelling is reductief

zien de historische complexiteit van de M acedonisch-Perzische confrontati . In r ook onproductief omdat het herhalen van dezelfde, op de oudheid terug te ,,­ren vraag enkel een herhaling van dezelfde antwoorden kan opleveren. 'TOday' z schrijft Briant, <the historian's task should not be to "rehabilitate" Darius n or [

summon Alexander before an international court of justice to charge him '\ ;, his "crimes'" (Briant 2009: I42).Waar de Alexanderhistoriografte naar zou O'Loet _

streven is een waarlijk neutraler Alexanderbeeld dat de venTloeiende obses i e m diens persoonlijkheid achter zich laat, ook de bronnen uit het oude Nabije I

ten meeweegt, en uitzoomt tot een maximale contextualisatie van de Macedo ni_ sche invasie in tijd en ruimte (zie de bijdrage van Amelie Kuhrt in deze bunde1

Dit alles heeft be trekking op de historische Alexander, niet op de legendari ]

en mythische traditie die al bij diens leven ontstond. Het is opvallend dat jui t in

deze laatste context een derde perspectief opdoemt: afgezien van de sunphfi rende keuze tussen Alexander de Grate en Alexander de Grate Slachter, h e bbe

de antieken ook de moed gehad een beeld te schetsen van een eenzan1.e konin tragisch g6so1eerd door zijn zelfoverschatting en onmatigheid, gekweld door ".,.

sterfelijkheid die alle aardse grootheid teniet doet en die hem, uiteindelijk t ru _ brengt tot rede proporties. Dit iiteraire, buiten-historische beeld van de were l d '\ ,....

overaar maakt, n'let de kristallen trefzekerheid van het sprookje, duidelijk dat '" niet met' Alexander' hoeven te zegevieren, noch met 'Darius' hoeven te s ter\ .

maar dat we, als altijd, geroepen zijn tot herkenning en empathie. Zo krijgt cl stalte van de Macedonier door de sublimerende kracht van dt: verbeelding clan u i t­eindelijk toch een tijdloze en zinvolle morele dimensie - zulks is althans de indr , ~ die men onvermijdelijk overhoudt na lezing van de zogenaamde wonderbri f in het tweede boek van de Alexanderromal1.

Van Alexandrie tot Constantinopel, en verder

De laatste twee woorden van de voorafgaande paragraaf bevatten een b lan Inisvatting: er is namelijk niet zoiets als de 'Alexanderroman'. Wat er n'let dez zamelaanduiding bedoeld wordt, is een schier onontwarbare kluwen van bewerkingen en vertalingen van een meer fictieve dan historische biografi

\

7 HEMELBLAU ES DIES STEENS MAN/ERE 137

Alexander van Macedonie. De ontwikkeling en verspreiding van de roman heeft

min tens duizend jaren in beslag genomen. De Alexanderroman is overgeleverd op naam van Kallisthenes, een van de historio­

grafen en chroniqueurs die Alexander begeleidden bij zijn invasie van het Perzi-

che rijk. Zoals alle Alexanderbiografieen uit de eer te hand is zijn werk verloren

gegaan; de roman heeft dan ook niets van doen met Kallisthenes en wordt in de klassieke filologie sinds lange tijd toegeschreven aan 'Pseudo- Kallisthenes'. Aan­

gezien de roman een sanlenstelling van oudere tradities is, en alleen al in Griekse context een lange ontwikkelingsgeschiedenis heeft gekend, is deze toeschrijving fe itelijk net zo ongelukkig als de antieke toeschrijving aan 'Kallisthenes'. Het ach­terliggende probleem is dat de naam 'Pseudo-Kallisthenes' de roman in het keurslijf

van de Grieks-Romeinse traditie perst, waarin auteurschap en schrijven als indi­viduele kunstvorm hoger in het vaandel stonden dan in de wereld waar de roman

uit taint - de anoninliteit van het werk is een betekenisvol gegeven. Naast de toeschrijving is met name het ontstaan van de Alexanderrol11an proble­

mati ch; waar de ene groep geleerden, bij wie schrijver dezes zich aansluit, denkt

aan de Midden-Hellenistische periode (200- 15° v.Chr.), pleit de andere voor de geboorte van de roman in de tijd van de Severische dynastie (met als laatst

mogelijke datum 221 n.Chr.). [n beide gevallen gaat men er echter van uit dat de

roman feitelijk een verzameling en bewerking is van een serie individuele compa­sities, waarvan somnlige al kort na de dood van Alexander ontstaan moeten zijn.

Zo wordt er, in navolging Reinhold Merkelbach, algemeen aangenomen dat een bestaande verzanleling van minstens 170 fictieve brieven van en aan Alexander een belangrijke bouwsteen vaar de roman was. Van deze 'briefronun' zijn enkele pa­

pyru fragmenten bewaard gebleven die dateren uit de tweede eeuw v.Chr.; de oor­sprong van de briefverzameling is waarschijnlijk nog ouder. De Alexanderroman put VQarts, met nanle voor de historische contex t, uit een van de verloren biografieen van Alexander, wellicht die van Clitarchus. Een ander ouder elelnent is het begin van de roman, dat een bewerking is van een vroeg-hellenistische tekst uit Egypte die bekend staat onder de titel De Droom Fan k011ing Nectanebo en die op zijn beurt een bewerking is van een Egyptische traditie waarvan slechts een fragment (in de vorm van een Demotische papyrus) bewaard is gebleven (zie de bijdrage van Jacco D ieleman aan deze bundel). Hier moet ook de briefvan Alexander aan Aristoteles over de wonderen van India vermeld worden: deze tekst, integraal opgenomen in de vroege roman, bestond oorspronkeJijk als een zelfstandige, waarschijnlijk vroe­ge-hellenistische Griekse tekst die behalve in de roman ook in als een zelfstandige

Latijnse bewerking (Epistula Alexandri ad Aristotelem) voortleefde. De versie van de roman, in drie boeken, die uit bovengenoemde en andere ele­

menten ontstond staat bekend aIs '(x' (alfa). De oorspronkelijke, Grjekse tekst van

138 WOUTEH HENKEL MAN

deze versie of'recensie' is slechts uit een beschadigd II"-eeuws manuscript b k 11

(Parisinus Graecus 17II, 'A') . Daarnaast is er echter een tamelijk betrou\ bar Ar­lTleense bewerking (in twee subversies), die In vele manllscripten bewaard i al k

een wat vrijere Latijnse bewerking op naam van ene Julius Valerius. Beide b v,-e -

kingen kunnen grosso modo tot Cl gerekend worden, maar vertonen lichte afwijkin­gen (dit is echter ook aannemelijk voor 'A').

De a-recensie was op haar bellrt, samen met aanvullend materiaal, de ba i r een nieuwe versie van de Alexanderroman, de zogenaamde ~ (beta) -recensie.

ontstond vermoedelijk in Constantinopel, waarschijnlijk rand het rnidden van vijfde eellw n.Chr., en was opnieuw in het Grieks gesteld. Van deze Griek e t kE bestaan negen manuscripten.

De ~-recensie is beduidend minder Egyptisch georienteerd, maar heeft and [_ zijds veel nieuw materiaal opgenomen uit de internationale stroon~ van legend en my then rond de persoon van Alexander, de recensie kenmerkt zich zein cl r wat Corinne Jouanno noem.t een 'inflation du materiau fabuleux'.

Naast de a- en ~-recensies zijn er nog andere, latere versies van de ron'lan.

a-recensie leidde, via de versie van Juhus Valerius, vanaf de twaalfde eeu w tot n

aantal Franse en (Neder)duitse romans (tot in de vijftiende eeuw). Een later be­werking van Cl, op naam van Leo Archipresbyter, is in drie verschillende ver i 11-

der de titel Historia de Preliis overgeleverd en heeft op haar beurt geresulte rd in Middel-Engelse, Middel-Zweedse, (Hoog)duitse, Hebreeuwse, Italiaanse, Pool n

Tsjechische romans. Tenslotte is vermoedelijk een thans verloren Perzisch rOlhan

gebaseerd op a, waaruit later de Syrische A lexanderromal1 ontstond. Deze wa \ ;"'r r de basis van de recent herontdekte Arabische roman (zie de bijdrage van Fau tin Doufikar-Aerts) waaruit tenslotte de Ethiopische roman ontstond. De Syri c he m.an heeft ook tot latere Perzische versies alsmede een Mongoolse, Osn"laans n zelfs een M aleise rom.an geleid.

Ook de ~-recensie heeft een indrukwekkende verdere ontwikkeling gekend. Z vormde de basis van de Griekse A- , E-, 8*- en y-recensies, waarvan de bat te \\ r bewerkt werd tot de Middel-Griekse, Oudkerkslavische, Russisch, Roen'l n Georgische, Nieuw-Griekse en de Bulgaarse A lexal1derromal1..

Overigens is lang niet altijd precies te zeggen tot welke recensie een bepaald versie van de Alexanderroman behoort. De eerder genoemde Arm.een e versie i b ij­voorbeeld strikt genomen een contaminatie van a en ~, omdat ze in enkel p_ sages ~ volgt. Bij andere bewerkingen, zoals de Syrische en Ethiopische roman, i de contaminatie sterker, zijn er ook weer nieuwe elementen van buitenaf to e­

voegd, en is het ontrafelen van de samenstelling vrijwel ondoenlijk. Hoevvel zu1-ke vertroebelingen gevoelens van korzeligheid kUl1nen oproepen bij diegenen proberen een helder stemma (stamboom) van de ontwikkebng van de rom.an t

7 HEMELBLAU ES DIES STEENS MANIERE 139

reconstrueren, Inag m.en niet uit het oog verliezen dat contaminatie veelal een be­

w u t proces was met als doel een zo aantrekkelijk 1110gelijke vertelling te creeren,

dit overigens niet zelden met evident succes. aast de vele recensies en versies van de Alexanderro111a11. in strikte zi n , bestaan

er talloze werken die door de roman ge"inspireerd zijn of er materiaal uit hebben

geput. Dit is bijvoorbeeld waar voor diverse vroege wereldkronieken a!sook voor de beroemde lniddeleeuwse bestiarien, literaire verzamelingen van fabelwezens uit ve rre streken; volgens de rom.an (~- en latere recensies) liep AJexander deze il11.mers in groten getale tegen het lij f.

De Alexanderroma11. was gedurende lange tijd het meeste verspreide en me est ver­taalde boek na de Bijbel. Deze vergelijking is ook om andere redenen instructief anders dan het Oude en Nieuwe Testament werd de Alexanderromal1 niet simpel­weg vertaald, maar steeds aangepast aan de nieuwe culturele context. De talloze versies en bewerkingen re flecteren zodoende de zie! van de oude wereld, van Bui­

ten-Mongolie tot Lapland, van het opgrauwen van de late oudheid tot het zachte uitluiden van de Europese Middeleeuwen.

De eerste Mirabilia-brief

Een van de nieuwigheden in de ~-r censie van de Alexanderroman was een lange

brief over de wonderen van het verre Oosten aa n het einde van het tweede boek

( ~ 11.23-4 r) . Zoals gezegd bevatte de a-recensie reeds zo'n brief, teruggaand op een oudere compositie en zogenaamd gericht aan AJexanders leermeester Aristo­rele . De nieuwe brief neemt enig materiaa! over van deze tekst, maar bevat gro­tendeels nieuwe stof, met name over AJexanders wederwaardigheden aan het einde der wereld . De nieuwe brief is gericht aan zowel O lympias, Alexanders moeder,

al aan Aristoteles. In de ~-recensie is de nieuwe brief de eerste van drie, en wordt hier daarom. de eerste brief over de Mirabilia (wonderen) van het Oosten genoemd

(Mir. I). De eerste Mirabilia-brief heeft een eigen prob!ematiek in de overlevering van

de roman. Van de negen handschriften behorende tot de ~-recensie, bevatten er namelijk acht een evident verkorte vorm van Mir. 1 . Deze verkorting gaat soms zo ver dat de verhaallijn niet meer begrijpelijk is zonder kennis van de oorspron­kehjke, langere vorm. Deze is bekend uit het negende handschrift, de vijftiende­eeuwse Leidse codex Vulcanianus 93 CL'; Van Thiel 1983). Oit handschrift geldt als de me est gezaghebbende tekst van de p-recensie en is vaak als basis voor verta­linge n van de Alexanderromarl genomen. Een probleem is echter dat met name de tekst van Mir. I in handsc brift 'L' niet aJ leen de oor pronkelijke, langere en meer

I40 WOUTEH HENKELMAN

gedetailIeerde verhaallijn bewaa rt, maa r ook extra toevoegingen heeft die uit latere recensies (na ~) stamm n.

Over de oOl'sprong van de eer. re Mirabi lia-brief i weinig met zekerheid te z gen, maar het lijkt aann melijk dat het, zoals bij de brief aan Aristoteles (zie bo," n)

om een oorspronkelijk z Ifstandige composiri gaa t. In ieder geval is het verwerkt m ateriaal grotendee1s van oud re datum. Int ressant is in dit verband dat ook cl Armeense v r ie va n de roman, di de a - rec nsie doorgaans trouw volgt, reeds en eigen samenvatting van Mir. I bevat. Meer in het algem en kan worden geze dat het grondthema van de bri ef, te w t n de stelfelijkheid van Alexander en di n zoektocht naar h t eeuwige I ven, al veel e rder geatte ·teerd is. De oudere Sene (de vader van de filosoof; c. 50 v. hl' tot 40 11. hr.) verwij st naar Alexander p _

ging de uiterste O ceaan te beva ren en de st 111 di hem aldaar tegenhoudt, 'Vijzen • op de grenzen die aan zijn h erschappij geste ld zijn (Co/"trotJers':ae VII. 7. 19 , Suasori­ae 1.2) ; dit lijkt sterk op en episode uit de eerste Mirabilia-brief. Ook een tv\ eede episode, Alexanders hemelvlucht (zie alb. 243), was aJ e rder bekend en wordt in de vierde-eeuwse Jeruzalem Talmoed (Avodah Zarah IILl fo l. 42C) genoeITld. AI met al is er dus reden te vermoeden dat Mir. I teruggaat op een zelfstandige compo j_

tie die mogehjk al enige eeuwen circul rd voordat de ~-recensie tot stand kWam .

Op dit punt moet de schrijv r het de I zer helaas nog moeilijker maken. Zoal . gezegd bestaan er naast de eigenlijke A lexrll1derrol11rl ll talloze andere werken die e­inspireerd zijn op de roman. Hierto behoren ook twee yrische compositi buit de vroege zevende eeuw. De eerste hiervan wordt aangeduid als de Syrische A .1exart­derlegende (SyrLeg), de tweede al de Metr':schc Homiiie over Alexander (SYrl-IOfll). De tweede tekst (Reinink I983) i overg leverd op naam van de monofysiti h bisschop Jakob van Sarugh , die echter zeer waar chijnlijk niet de auteur kan zi n omdat de homi1ie jonger is en mogelijk pas tegen het einde van de zevende e U~V\' is ontstaan. De Syrische I gende (Wall is Budge 1889) wordt m eestal ie ts eerder _ dateerd, aan het begin van de zevende eeLlw. Beid co mposities verhalen and r andere van Alexanders reis naar h 't eind der wereld en gebruiken daarbij in b langrijke mate dezelfde stof di e in de eerste Mirabili a-brief opduikt. M en h ft b ~ argumenteerd dat SyrHom direct van SyrLeg afh angt, maar het is waar chijnli'k r dat beide teksten uit hetzelfde verloren origineeJ geput bebben, waarbij de hO!li het origineel trouwer volgt.

Naar het Einde der Aarde

De eerste Mirabilia-brief is in de A lexanderroman ingevoegd na de passage 0

dood van Darius Ill. H et roemJoze einde van zijn t genstander doet Alexa.n.d r t n-

7 HEMELJJLAU ES D I ES STEENS MANJERE 141

denken over de onzekerheid van het m en. elijk bestaan; het is kennelijk ook aan­leiding om zich, ondanks de bezwa ren van zijn adviseurs, naar noordelijke woeste­nijen te begeven. SyrHom legt uit dat het do I van de reis het Land der Duisternis is, waartoe de toegang geblokkeerd i door de dodelijke Stinkende Z ee.

Aanvankelijk trekt het leger door een kloofrijk gebied waardoor een zeer enge, diepe weg voert, die acht dagen wordt gevolgd . M en bereikt het woud Anafan­da waar bomen groeien met appels zo groot als meJoenen en dat bewoond wordt door een yolk: van reuzen , Fytoi, wier armen en handen als zagen zijn. De Fytoi zijn de eersten onder een reeks wonderIijke ftguren en zaken, zoals mensen zon­der hoofd, mysteri euze bOlnen, vissen, stenen en vogeJs. Alexander wordt tweemaal geraden te keren, hij wil echter het einde van de aarde zien.

Het leger trekt verder in de richting van de zee. SyrHom noemt deze de Stin­kende Zee en SyrLeg weet dat dit water bij zonsopgang ligt. De Macedoniers zien geen enkel gevleugeld of landdier meer, hem el 110ch aarde: de zo n is onzichtbaar en de lucht blijft donker gedurende tien dagen. SyrHom voegt op dit punt toe dat het leger de berg Masas/Masis bereikt en verder naar het noorden trekt. D e brief daarentegen spreekt van Alexanders verlangen een eiland in de uiterste zee te be­reiken. Zodra hij dit probeert klinken er stemmen die in het Grieks zijn naderende ein de verkondigen. Teruggekeerd op het vasteland treft het gezelschap een enor­me krab aan, die met moeite g dood wordt en vol blijkt te zitten met grate parels. Dit laatste zet .Alexander ertoe aan een 'duikboot ' van glas, gevat in ijzer, te bou­wen waarmee hij zich naar de bodem van de zee willaten zakken, daar hij 'het on­

mogelijke' wil ondernemen (zie ath. 24b). Tweemaalmislukt de afdaling, de derde maal daalt Alexander 308 vadem af, maar wordt dan door een enorme vis beetge­pakt die de 'duikboot' verbrijzelt en op het droge smijt. Alexander, halfdood, dankt de voorzienigheid voor zijn redding en vermaant zichzelf niet langer onmogelijke zaken te betrachten.

De Syrische Homilie verhaalt van een ontmoeting m et lokale wijzen die Alexan­der uitleggen dat het Land der Duisternis op twaalf dagreizen afstand ligt. De brief merkt laconiek op, bij het bereiken van een gebied waal' de zon niet schijnt, 'daar nu is het beroemde land del' gelukzaligen.'

Al.exander wil de duistere regio onderzoeken met een selecte groep jonge rui­ters; een oudere man overreedt zijn zonen hem heim elijk mee te nemen. Na drie dagen door een mistig gebied ge trokken te hebben en aan de lichtere linkerzijde tevergeefs een weg te hebben gezocht, besluitAlexander rechtsafte slaan, opnieuw de duisternis in. De oude man maakt zich nu bekend en raadt Alexander pasgebo­ren veulens achter te laten, zodat de merries de ruiters instinctief veilig terug zul­len leiden. Hij geeft bovendien zijn zonen de raad alles in hun zakken te stoppen wat ze in de duisternis op de grond zullen aantretfen . Na enige tijd bereikt men

142 WOUTE H HENK E LMAN

een heldere bron, waarvan het water schittert als blikserl1 .. Er zijn nog Ineer bron­

nen op de betreffende plaats, de lucht is er welriekend en het is er met zo dui t r.

Alexander geeft zijn kok Andreas opdracht een maaltijd te bereiden. Deze neeult een gezouten vis en wast hem in de schitterende bron. Zo gauw de vis rut h t

water in co ntact komt herleeft hij en ontglipt de kok. D eze, verschrikt, rneldt b t

voorval niet, maar drinkt zelf wel uit de bran en vult bovendi en een zilveren rat

m et water. De rest van het leger drinkt uit de andere bronnen. 'W ee mijn ongeluk. dat h et mij niet gegeven was nit de bron der onstetfelijkheid te drinken! ' zo hrijft

Alexander in de brief. Ook deze laatste gebeurtenis wordt and 1's en op sommige punten duidelijk r

verhaald in SyrHoJ11 . De oude m an wordt voorgesteld als iemand die de geheiln n van het land kent. Op zijn aandringen onthult AJexander de ware reden an ZlJ I1 tocht: het vinden van de levensbran. De wijze raadt hem een gezouten vi ll'l.e te nemen om de vele bronnen in de regio te testen. Ook in deze versie raadt h ij Alexander pasgeboren lastdiere n (ezels) achte1' te bten om e n veilige teruge h t te garanderen. In het duistere gebied krij gt AJexanders kok de opdracht alle br n ­nen te testen. Wanneer hij de levensbron vindt en de herleefde vis ontsnapt vre t

de domme kok Alexanders toorn, springt het dier achterna en verwerft per oUb

-

luk de onsterfelijkheid. Om het erger te maken verdwaalt hij op de weg tern

kan vervolgens de bron niet terugvinden. De brief vervolgt met een passage over een plaats waar het weliswaar li ht i

maar geen zon , l11.aan of sterren zichtbaar zjjn.Alexander ontwaart t\;vee vogel nlet menselijke gezichten die hem luid in het Grieks toeroepen : 'Waarom betreed j h land, Alexander, dat van god alleen is? Keert om, rampzalige, keer 0111.! J e zult h t:

land der gelukzaligen niet kunnen betreden. Keer om, mens, en ga over de aar die jou gegeven is, roep geen onheil over j e af.' Alexander keert om en laat de In r­ries het leger terugleiden. Veel soldaten, maar vooral de zonen van de oud n~an, rapen stenen van de grond. Eenmaal terug in het licht blijken het goud en par 1 te zijn. In de brief onthult de kok Andreas nu pas aan zjjn meester het voorvaJ 0'1 {"

de vis, nLaar verzwijgt dat hij van het levenswater gedronken heeft. Aanvankelij k vergeeft Alexander hem. Dan verleidt Andreas echter Kale, de dochter van AI xan­der en diens bijvrouw Ounna, met de belofte haar van het resterende leven -, a­ter te laten clrinken. Wanneer Alexander dit ontdekt, misgunt hij hun de onst rfc ­lijkheid. Zijn dochter verbant hij naar de bergen, waar ze een dem.on ('de Sch n van de Bergen') wordt. Anclreas de kok wordt met een molensteen om zijn n k in zee geworpen; ook hij wordt een demon (en geeft de Adriati. che zee haar n aarn .

Met nadruk stelt de brief: va1'lwe le het gebeurde weetAlexander dat hij bij h t In­de cler werelcl is. Hij laat een grote boog oprichten en daarop graveren: ' d gen Il

die het land del' zaligen willen betreden, houdt recht aan, opdat u niet t gr nd

7 J-IEMELBIAU ES DIES S T E ENS MAN J ERE 143

gaat!' In de Syrische Homilie is dit uitgewerkt tot een th ema dat ook in de late re ­censies (na ~) van de Alexanderroman voorkomt: het bouwen van een grate poort die de onreine volkeren Gog en .Magog de toegang tot de beschaafde wereld ont­

zegt, maar die op de Jongste Dag door God zal worden geopend met de door Alexander gesmede sleutel.

In de brief vraagt Alexander zich , ondanks zij n eerdere overtuiging, af of hij wel

echt aan einde der aarde is. Buigt de hemel er naar beneden at? Hij la at twee gra­te vogels vangen, opsluiten en dri e dagen hongeren. Op de derde dag pant hij ze onder een juk waaraan een mand van koeienhuid hangt . Alexander houdt de vo­gels aan een lans een paardenlever voo r, zodat ze steeds hoger vliegen . Een gevleu­geld wezen m.et menselijke gestalte komt AJexander tegemoet en vermaant hem.: 'Alexander,je streeft naar hemelse zaken, terwijI j e de aardse niet begrijpt: keer te­rug voordat je deze vogels tot voer wordt!' Ook vraagt het wezen AJexander om te kijken; de aarde is tot diens sch rik tot een slang-omgeven schild (of dorsvloer) geworden. De koning keert ijlings terug en landt zeven dage n b ij zijn leger van­daan, 'volkomen verstijfd en halfdood.' Hij neemt zich voor nooit me er het o n1110-

gelijke te praberen.

Alexander en Gilgames

Reeds in 1887 legde Alfred Jeremias een verband tussen de eerste Mirabilia-brief en het Babylonische Gilgamesepos, dat op dat moment nauwelijks ti en jaar bekend was. Het was echter aan de grate Assyrioloog Bruno M eif3ner om in A lexander UI'ld

Gilgamos (1894) de connectie voor het eerst systematisch uit te werken. Het Babylonische CUgal11depos is uit mondelinge vertelIingen en een seri e van

losse SUl1"lerische composities rand de held Gilgamd ontstaan aan het begin van het tweede n1.illennium v.Che Het epos is in meerdere versies overgeleverd, waar­van de best bekende en meest geci teerde de Standaard Babylonische Versie (eind tweede millennium) is. Dankzij Andrew George is het epos nu ei ndelijk in een omvattende wetenschappelijke editie beschikbaar (George 2003 ) .

Het Gilgamesepo5 opent met een hymneachtige aanhef waarin de titelheld wordt voorgesteld als de koning die de geweldige muren van Uruk bouwde, maar ook aIs een heerser aan wiens despo ti sm e de goden een tegenwicht moeten stellen. Hier­toe wordt de wildeman Enkidu geschapen , in de steppe, vel' van alle beschaving, waar hij graast met de gazellen en drinkt met de wilde dieren. Zijn 'beschaving' wordt aIs een zondeval beschreven: Enkidu ee t brood, drinkt bier en slaap t met een uit de stad gezonden hoer. Als hij dan terugkeert naar de gazellen schrikken de dieren op, hij is niet Ianger een van hen. In Uruk aangekomen heeft Enkidu

144 WO TE R HENK E LMAN

een heilzame werking op Gilgame v; de heJd n worden vrienden en onderne.rn J

een queeste naar het ederwoud waar ze d monsterlijke Humbaba onthoofi l­

Op hun terugtocht biedt de godin rtar zich zonder succes aan de zegevier nd Gilgamd aan.Als de helden dan oak nog de h melstier doden en GilgaITles een .,

van het dier in het gezicht van [star slingert, is voar de goden de luaat voL Gilga.m. -moet worden gestraft n hoe kan rn n hem hard r treffen dan door Enkidu te lac 1

baeten voor diens hoogmoed? Na Enkidu 's do d is Gilgan"leS ontroostbaar en 3-

nisch door de gedachte dat hijzelf ook do ad zal neerliggen. Verweesd ondern e mt hij een verre tocht naar zijn voorvad r Ota-napisti, d Babylonische zondvlo dhel , die wel het eeuwige leven gevond n heeft. Onderweg naar diens eiland nu] t hi ' de tweelingbergen Masu waarvan de doorgang door twee angstaanjagende sch r­pioenmannen wordt bewaakt. Hij trekt door een donkere kloof en bereikt hij paradijselijke tuin aan de kust van uiter te zee. M t grote moeite steekt hij d teren des Doods over en bel' ikt Ota- napisti. Deze beleert hem. dat de men al n riethalm zal afbreken. GilgameS zelf faalt bovendien jamlnerlijk voor een slaapt -st, waarmee zijn ongeschiktheid voor het eeuwige leven is aangetoond. Wel b ",".=.~ , .... Ota-napisti hem een geschenk m ee: een doornige plant die in de diepte van de 2 e groeit en die verjongend werkt. Onderweg naar huis baadt Gilgamd in een b n.

Een slang kruipt naderbij, steelt het kruid en vetjongt zich door zijn oude hui af te werpen. In de laatste regels van het epos herneemt Gilgan"les zelf de prol

~

van het epos: de lofrede op de muren van Uruk, onsterfelijke roenl van sterfc lijk

mensen . Van het Gilgamesepo5 vergeleek MeiBn r d volgende elementen met d e ["­

ste Mirabilia-brief de kloofachtige weg aan het einde der wereld; de schorpi n­nunnen (vergelijk de Fytoi met hun zaagarmen); de duisternis aan het eind der wereld; de paradijselijke tuin (het woud Anafanda), de Wat ren des Doods aan h et einde der wereld, bij de rijzende zon (vergelijk de dodelijke, Stinkende Zee in -­Hom); de locatie van het eiland van onsterfelijke Ota-napisti in de Wateren cl ~ Doads (vergelijk de ligging van het paradijs in of voorbij het land van duist roi en, volgens SyrLeg, in de Stinkende Zee); de onsterfehjkheid die reeds in hand 11

van de held is, maar hem op het laatste moment ontglipt. MeiBner wees verder n :-,

op de gelijkenis van de naam van de tweelingbergen Masu (Gilgalud) en die" an noordelijke bergen Masas/Masis in de twee Syrische teksten en Musas in de Ethi­opische .Alexanderroman.

In de ~udere en jongere kritiek op MeiBners the e wordt gewezen op d alo -

mee~held van de genoemde motieven en thema's. De ligging van het paradij in het Ulterste Oosten is bijvoorbeeld een zeer wijdverbreid motief en ook de 1 v n _ bro~ is alomtegenwoordig in sprookjes en andere mondeling overgeleverd r­telhngen. Zelfs de tamelijk precie aandoende mythische geografle heeft e rd r

7 H EMELlJLAU ES DIES STEENS MANIERE 145

met aJgemene voorstel1ingen te maken dan met ee n specifieke tekst, te weten het Gilgamesepos. En zelfs de ogenschijnlijk vee lbelovende naam Masis/ Ma as (verge­

lijk Masu) blijkt op andere wijze verklaard te kunnen worden. Echter, bij aile kri­tiek blijft overeind staan dat MeiHner niet een of twee, maar een serie van parallel­Jen weet te noemen. Waar het gaat om literaire ontleningen is zo'n reeks, met de individuele elementen in de oorspronkelijk volgorde, meestaJ een sterk argument.

Desondanks kan er geen sprake zijn van doorslaggevend bewijs, daarvoor blijven

de aangevoerde parallellen eenvoudigweg te algemeen. Meer in het algemeen is het probleem dat MeiHner, zoals zovele voor en na hem,

teksten lnet teksten vergeleek . Dat is een noodzakelijk kwaad, aangezien ons alleen teksten overgeleverd zijn, maar de verge lijking levert wel een zeer vertekenend beeld op. In werkelijkheid waren het immers niet de teksten (en hun auteurs) die met elkaar in verbinding stonden, maar de achterliggende, meer populaire, mon­deling overgedragen tradities.Wanneer er in de llias of Odyssee bijvoorbeeld echo's

uit het Gilgamesepos lijken voor te komen , zoals veelal is verondersteld, dan moeten we ons zeker niet voorstellen dat Homeros een versie van het epos gelezen of ge­hoard had. Veeleer putte hij uit een brede stroom van verhalen waarin onder an­

dere verhalen over Gilgamd voorkwamen , of beter gezegd verhalen, motieven en thema's die eerder met de persoon van Gilgamd verbonden waren geweest. Deze

brede stroom van verhalen bestond in een groat cultureel continuum dat zich van

het Mediterrane gebied naar Iran (en verder) uitstrekte en waarbinnen de moge­

lijkheid van cultuurcontact als axiomatisch moet worden beschouwd. In dit ver­band zijn teksten niet meer dan toppen van ijsbergen drijvend in een diepe oce­aan van verbeelding. Daarbij is van wezenlijk belang dat de structuur van de steeds weer doorgegeven verhalen minder snel verandert dan de namen van de hoofd­per onen die zeer instabiel zijn en elkaar makkelijker afwisselen dan klanten in een

New-Yorkse taxi. Voor een meer populaire, mondelinge traditie rond GilgameS bestaan enige aan­

wijzingen in Mesopotamische context (Henkelman 2006). Zo'n traditie, waarin veel meer nadruk lag op de exotische avonturen van de held en veel minder op zijn tragische sterfelijkheid, kan goed verklaren waarom latere echo's van Gilgamd bij­na altijd de strijd met de hemelsti er en de reus Humbaba betreffen, of de reis naar het einde der wereld, maar niet de dood van Enkidu en Gilgame

V

' wanhoop daar­over. Men zou zel£ kunnen vrezen dat Gilgamd' eenzaamheid gestorven is met de kennis van het spijkerschrift, ergens in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Juist hier biedt de eerste Mirabilia-briefbij nadere beschouwing echter een onvelwaeht

perspectief en lijkt Bruna Meii3ner uiteindelijk toeh gelijk te krijgen.

146 WOUTER H E NKELMAN

Een wonderbrief

De eerste Mirabilia-brief lijkt uit her niets re ve r chijnen op het mOlnent d ,t z

opduikt in de ~-recens i e van de A lexanderro lll al1. Dan zijn er nog de twee Syri h compositie , die beide op hetzelfde origineeJ kUllnen teruggaan, die veeI elenrt n­ten gemeen hebben met de ee r te Mirabilia-bri ef, maar er duidelijk nie t direc t an afhankelijk zijn. Daarbij komt dat de Syrische composities weliswaar jonge r zijn. maar dat voora1 de hom.iIie een vertelling biedt met een sterkere sam.enhang, en stru ctuur die op belangrijke punt n duidelijker is en authenti eker aandoet. In dez situari e is het aantrekkeIijk te denken aan ecn l110ndelinge overlevering die verschillende momenten en in verschillende vormen de schrifttraditie binnentr d.

De status aparte van met name de Syrische homilie verdient nadruk. Ten e r­ste begint Alexander in deze versie aan zijn tocht met de nadrukkelijke \ en b t

einde der aarde en de hoogte des hem Is te ond erzoeken. In de Mirabilia-brief i het doe! onduidelijk, 31 lijkt het verbonden met de dood van Darius [II. D g grafische context is ook veel duidelijker dan in d brief er is een dodelijke Stin­kende Z ee aa n het einde der wereld, daar waar de zon opkomt; daa r zijn ook h t

Land der Duisternis en het paradij s (volgens SyrLeg gesitueerd in de Stinkende

Zee). Nog opmerkelijker is de episode voorafgaand aan het betreden van h et Land der Duisternis. De wijze oude man weer aan Alexander de geheilne reden van zijn reis te ontfutselen: hij wiI de levensbron vinden; van en dergelijke explia.et qu e _ te naar de onsterfelijkheid is in de brief geen prake.] esondanks is dit ook in de brief een onderliggende gedachte, zoal bJijkt uit twee veelbetekenende 'blind m _ tifs ' (motieven die wel behouden zijn maar hun oor pronkelijke functie en b t _

kenis verloren hebben). In SyrHom wordt Alexander aangeraden een gezouten vi mee te nemen teneinde de vele brannen te testen en d Ievensbron te v ind n . In de eerste Mirabilia-brief is de v is zijn nadrukkelijke fun ctie kwijt geraakt: in e 11

onhandige passage wordt verteld dar Alexa nder hong r had en zijn kok opdra ht gaf een maaltijd te bereiden; het ontdekken van de levensbron vindt per ong luk plaats. Nog duidelijker is de laconi eke beschrijving van een gebied met vel bI"' n­nen, waarvan er een schirterde aIs de bliksem. Deze mededeling krijgt in d e bri f geen logisch vervolg en lijkt zodoende betekenisloos. In de hom.ilie is de lev n _ bron daarentegen verborgen tussen gewon bronnen en is de aanwezigh e id \ an vele bran nen wel een zinvol element.

Met de duidelij ke orientatie van de Syrische homilie in gedachten is h tnutti ~

nogm.aals naar de eerste Mirabilia-brief terug te keren. De compositie, in zijn lan-gere vorm (handschrift L), heeft de vorm van een dri eluik: Alexander prob rt t land, ter zee en in de lucht de grenzen die aan het menselijk bestaan zijn 0- t Id te overschrijden en faalt janunerlijk bij iedere poging. H et sleu telwoord daarb:ij i

7 }-}EMH13LA U ES DIES T E.ENS MAN1ER E 147

<ibuva:t<x, 'onmogelijke zaken,' dae w iI zeggen zaken die het menselijk vermogen te boven gaan. Alexander overschrijdt een grens als hij de bodem van de oceaan \viI

bereiken en hij doet h et nogmaals, maar nadrukkelijker, wanneer hij het gebied wiI bereiken, 'dat van god alleen is,' zoals hem door gevleugelde wezens wordt duide­

lijk gemaakt. Deze episode is direct geli eerd aan de passage over de levensbron, die in hetzelfde gebied ligt. Bovendien mag worden vermo d dat als Alexander inder­daad het (ei)land del' gelukzaligen zou hebben betreden, hij daarmee de onsterfe­lijkheid zou hebben verworven. Bij zijn derde poging komt Alexander dicht bij de hemel ITlaar wordt gestuit door een hemelse wachter die hem maant geen hemel­

se zaken na te streven daar hij de aardse niet eens begrijpt. Bij iedere poging valt het woord abuv<x't<X, en iedere keer krij gt de lezer het g voel dat het om meer dan nieuwsgierigheid, meer dan j eugdige overmoed of on tdekking ijver gaat: Alexan­der wit zaken die aan stervelingen niet gegeven zijn , hij wil onsterfi lijk worden . Vandaar ook zijnjallli11erklacht als hij ontdekt dat het levenswater binnen handbe­reik was, maar hen1 op h et laatste moment is ontglipt.

Helaas maakt de complexe wordingsgeschiedenis van de A lexonderrom.aJ1 het las­

tig conclusies te verbinden aan de driedelige structuur van de eers te Mirabilia­brief. Het probleem is dat het Leidse handschrift L niet alleen een onverkorte ver­ie van de brief bewaart, maar daarnaast ook later toegevoegde lementen heeft.

iet alle elementen zijn goed aa n e1kaar gesmeed, zodat hier en daar de lasnaden zichtbaar bleven . Zo vraagt Alexander zich ope ns af - nada t hij reeds het einde der aarde h eeft bereikt, te land is teg ng houden , vermaand is en een herinn e­ringsboog heeft opgericht - of hij wel ech! het einde der aarde bereikt heeft; hierop volgt de hemelvlucht, die zodoende de indruk wekt bter toegevoegd te zijn. Nu is het zo dat van dit avontuur al in de Jeruzalem Talmoed gewag wordt gemaakt (zie boven), dat ernaar verwezen bj kt te worden in de Armeense A lexal1derromal'l en dat het motief a]s zodanig zeker oud is. Sterker nog, de episode als geheellijkt sterk op een serie van verhalen over diverse held en, waaronder Nimrod en Aesopus, die als geheel weer verwant zijn aa n het M esopotamisc he verhaal over Etana, een mythi­sche koning die naar de hemel trachtte te vli eg n (Haul 2000) . Dat zou dus een be­langrijk gegeven kunnen zijn wat betreft de ac htergrond van de eerste Mirabilia­brief (Henkelman 2004 ) . Helaas kunne n we ec hter ni ee met zekerheid aannemen dat de compositie waarop de brief gebaseerd is reeds de hemelvlucht bevatte; deze episode ontbreekt immers in zijn. geheel in de norm.ale handschriften behorende bij [3 alsook in de twee Syrische composities_ Hetzelfde is a fortio ri waar voor het duikavontuur waarvoor geen oudere verwij zingen be taan en dat eveneens afwe­zig is in de reguliere [3-recensie, in SyrLeg en SyrHom. Omwille van de zuiverheid van de argumentatie zull en we ons dus concen treren op de centrale episode: die

van h et Land der Duisternis en de levensbro n.

148 WOUTEU HENKHMAN

Een opvallend element in de brief is datAlexanders queeste ingege¥en lijkt d r de dood van Darius Ill. Voeg daarbij het doel, volgens de Syrische Homilie te '" -ten het vinden van de onsterfeLjkheid , en er ontstaat een opmerkelijke structu.rele parallel met Gilgamd' tocht naar het einde der wereld, ingeven door de daad , .n

Enkidu en met als doe! het vinden van de onsterfelijkheid bij Uta-napisti. Vervol­gens is er de serie van paralleUen , met name op het gebied van de mythische ~e­ografie, die al door MeiBner werd opgemerkt. Op zichzelf hoeft deze reeks been groot gewieht te worden toegek nd, maar binnen de hier gesehetste context kan

hij desalnietternin van belang zijn. Een derde punt van overweging is dat de held van beide tradities tot tWe ke r

toe de onsterfelijkheid wordt ontzegd. Bij Gilgamd gebeurt rut eerst op grand existentiel.e criteria (de men wordt aIs een ri ethalm afgebroken; hij faalt voar slaaptest).Vervolgens blijkt er to ch een kans te zijn, te weten het kruid cler erjon­ging, maar ook deze gaat verloren door toedo n van een archetypisch figuur, in dit geval de arglistige slang. Aan Alexander wordt de toegang tot het (ei)land der gelukzaligen ontzegd, hij mag het aIs terveling niet betreden.Vervolgens blijkt cl onsterfelijkheid toeh binnen handbereik (de levensbron) , maar ontglipt deze h m door toedoen van, opnieuw, een arch typisch figuur (de sullige/ egolstische kok). Daarbij is het verschil tussen het levenskruid en de levensbron niet zo groot al het lijkt: in mondelinge tradities zijn dit soort details tamelijk vrij inwisselbaar. Eo, n­dien groeit het levenskruid in de diepten van het water en wil de Alexander van d

Syrische Homilie zieh baden in de levensbron. Wat resteert is de grimme troost van de onsterfelijke roem . Gilgamd heru, rot

aan het einde van het epos letterlijk de verzen di e de dichter hem in de aanh f voorzei: de lofzang op de grootse muren van zjjn stad, het eeuwige Uruk. Hij doet dit tegenover de schipper van Uta-napisti, die hier uiteraard ook het Oor n de zondvloedheld is. De hymne op het trotse bouwwerk is Gilgamd' ant~o r op het gezedenpreek van Uta-napiSti. Het zijn de kalme, trotse woorden van e n mens die zijn vuist balt, ondanks de pijn om zijn enige vriend en niettegenstaand de dood die ook hem eerdaags op de schouder zal tikken. Evenzo richt Alexand r aan het einde der wereld een boog op, een onsterfeIijk monument voor een t rfc­lijke held die in zijn queeste naar het eeuwig leven gefaald, maar wellicht al rn n gewonnen heeft. Dit element werd al vroeg niet meer begrepen: de inscriptie d.i Alexander volgens de eerste Mirabilia-brief op de boog laat aanbrengen i ni t

meer dan een wegwijzer v~~r latere reizigers en valt volkomen uit de toon e n aanwijzing dat de boog zelf een 'blind motif' was geworden. Desondanks ad rnt de brief dezelfde sombere, introspectieve to on die ook het epos zijn onvergarlk _ lijke glans verleent.

Middeleeuwse verluchters hebben Alexanders hemelvll1eht talloze malen a£o- _

7 H h"MI:" I. l3I. AU le'S D I ES STEEN MAN /ERE 149

beeld. Zo toont een handschrift van Johanl1 Hartliebs A lexaJ1der (midden vijftiende eeuw) een eenzame koning boven een verlaten landschap, vel' van alle beschavil1g

(zie afb. 24a).

Wie is deze held? Hij voert een gevecht dat hem niet alleen afzondert van zijn le­ger, maar hem ook loszingt van zijn conve ntio nele hi storische context. We zien hier een man wiens heroi'sme ni et langer ligt in het veroveren van een wereldrijk en het stichten van ni euwe steden, l11aa r in zijn onwil zijn noodl o t en zijn sterfe­lijke bestaan te aanvaarden. In di e zin staat deze Alexa nder misschien dichter bij de

Gilgames van het G i/gamesepos dan tot dusverre is vermoed. Maar de vraag naar al dan niet directe invloed van het epos is eigenlijk ni et de essentie. Wat we zi en is

een beeld van Alexander als vertwijfelde zwerver, worstelend met zijn sterfelijk­heid. Tekenend is dat zijn pogingen aan de dood te ontsnappen hem in de ruimte isoleren en zo zijn eenzaamheid ond erstrepen. Echter zijn ongeschiktheid voor het eeuwige leven maakt de held geenszins minder sympathi ek. Want deze Alexander i nier Groot in zijn zegetocht, m aar in z~ n weigering zijn sterfel ijkheid te aanvaar­den, in het uitdagende bouwwerk waarmee hij , als Gilgamd, een eeuw ige naam voor zlch opricht, en, bovenal. in zijn of1stedelUke verlatenheid.

Coda

De eerste Mirabilia-brief, aIs onderdeel van de Al exanderroman ontwikkelde zich ook na de {3-recensie verder en genoot in de Middeleeuwen grate populariteit. Er doken nu nog weer andere versies op, met nieuwe elementen, zoals de gesloten poort van het Paradij s, aan het einde van de wereld. In de onverbiddelijke muren bevindt zich slechts een kJeine opening, waardoor Alexander een steen krijgt aan­gereikt die zwaarder is clan goud en lichter dan scof, en die daarmee de nietigheid en vergankelijkheid van de materi eIe wereld, en dus van het rijk van Alexander uitdrukt (zie ook de bijdrage vanWout van Bekkum).

De steen van Alexander, een geschenk uit het Paradij s, werd zelf object van gro­te fascinatie. Hij doemt op in alchemis tische geschriften en theologische tractaten; grote krachten en wonderen werden aan deze steen toegeschreven.

D e Luikse dOl1'linicaa n T homas van Ca ntimpre chreef omstreeks 1225-40 D e N atura Rerum, een encyclopedi e op basis van Aristoteles en andere antieke en vroegmiddeleeuwse auteurs . Ook hij beschrijft hij Alexanders steen, die hij pyro­phi/os noemt.Volgens Thomas beschermde de steen tegen donder en bliksem, tegen verwondingen en gif, en kon een mens niet sterve n zolang hij de steen vasthield. De talisman weerde echter enkel de dood, niet de pijn van het menselijk bestaan.

150 W OUTE R H E NK E L MA N

D e Natura R erum werd door Jacob van Maerlant bewerkt tot D el' Naturen R I eme

(1270) . In het deel ge titeld Tlcm diere steenerl, over kostbare stenen , vertaalt hij , t aITI -

lijk getrouw, T homas' passage over en voorval dat pl aatsvond tijden s Alexand rs

terugtocht uit India (vv. r6022-35):

j nder serpente boec ·0 CS

bescreuen dat aristotile seit dat alexand r de en drocch jn .i. cleedekin diere ghenoech talretijt sinen liue na entoe hi kerde van jndia saudi hem dor sine bate dwan ende baden in die eufrare dar dede hi van h m ghemeene dat purperijn cledekin metten steene een serpent quam dar ghereet datten steen huten cl eede beet ende spouwene in de riuire hemelblau es dies steens maniere

In het Slangenboek stalt bescbreven dat Aristoteles zegt dat Alexander d eze [st n] droeg in een kostbare stof, altijd , op zij n Ii chaam. Toen hij t rugkeerde uit India zou hij zich voor zijn gezondheid wassen n baden in de Eufraa t. Zoal gebruikelijk legde hij daarbij het purperen doek me t de steen :1f. Meteen kwa m er een slang, die d e te n u it het doek beet en in de rivier ui tspu'vvd . H emelsbbu w is deze steen.

In I93 I betoogde Wilhelm Printz dat deze passage nauw lijks anders kan zijn d an een echo van de Gilgamd traditi e, zo ni et het epos zelf. D aar illli11.erSwordt b -schreven hoe Gilga111eS , op de terugweg van het eiland van Uta- napisti ru t zi h wil baden en het verjongingskruid op de rand van een bra n legt. Een slang k nu en vreet het kruid; het dier werpt direct zijn oude huid af en verjongt zich .

Dat een echo van de held Gilgamd in de Lage Landen van de dertie11.de eeu

opduikt, maar niet bekend is uit klassieke of laa tantieke tradities is op zic h 11.i t

verbazend. Er zijn diverse parallellen voor deze situatie, tot en m.et negentiend ~ eeuwse Lapse sprookj es di e tot in detail M esopotamische verhalen volg n."\ t

echter wel opmerkelijk is , is dat Alexander hi er duidelijker dan waar ook de (r _

stalte van Gilgam eS aanneem t. D at roept de vraag op hoeveel m ateriaal we ei eu ­lijk missen: hoe rijk was de (mondelinge) traditie waarop de eerste Mirabilia-bri f en d~ Syrische homili e berusten? Waren er versies waarin Alexander nog sch rper aIs meuwe GilgameS werd afgebeeld? En zo j a: is er misschi en zelf sprak Va.n , n bewuste toeschrijving van Gilga1l1.eS' avonturen aan Alexander? In welk rnilieu k aJl

een dergelijke vertelling ontstaan zijn?

7 II EMEunAU 1;'5' DIES STE ENS MANIENE 151

En dan: opnieuw de verbazing over dezc sterfelijke Al exander, zich vastklampend

aan een talisluan, aan het leven , zoa ls ieder and er. H oe ver staa t hij van d wereld­

veroveraar met wie wij nog zo lang zullen moeten zegevieren .. .

In de inleiding op zij n m e slepe nd e hertalin g va n Sir Gawain a11d th e Greell KI1.ight schrijft WS. M erwin over de mysteri euze groene ridder (2002 : xxiv): ' Is he

the Green Man of the forest, J descendant of Druidic tradition and of giant fore­

bears as far back as Huwawa, the Keeper ofth Forest in the Gilgamesh epic? ( ... )

He may b e all of them, and finally non e of them, or anything so nea tly designated.

( . .. ) We will n ever know wh o the Green K ni ght is excep t in our response to him.'

Zo is het ook met M aerlants Alexa nder: het doet er uitei ndelijk ni et toe ofhij van

Gilgamd afstamt, het gaat om. de kra cht van het beeld , dat universeel is, waar de

eeuwen geen vat op krijgen. En dit is, uiteindelijk, het belang van de Alexander van

de eerste Mirabilia-brief. Tegen het ontl110edigende beeld van di ens compromis­

laze vechtlust en j eugdige bravoure taa t hier ee n eerlijker beeld, waarin de dood

een onderdeel is van het leven en gee n heldhafti ge fmaJ e. O f, zoals de Britse acteur

David Jason in de r01 van Captain Frank Beck in A ll the Kil'lg~, Men (BBC, 1999) het

ten overstaan van zijn manschappen, kort voor hun ondergang te Gallipoli, uit­

drukt: ' there is no su ch thing as a heroic death, there is only death ' .

Laten we ~ns niet laten verleiden door de waan van de dag, niet verliefd wor­

den op onze eigen cliches : het merendeel der eeuwen, het m erendeel der landen

zag een andere A1 exander dan de o nze - n ie t de geniale tacticus, de jeugdige a1-

leskunner, de bevrijder van het 00 ten , de wereldverbeteraar m et Nieuwe Ideeen ,

de bevorderaar van handel en interactie .in ee n ges tagneerde wereld, de verbreider

van het Griekse Licht, en m eer va n zulk onnoze] maar in de gra nd gevaarlijk ge­kwetter. H et is de grate humaniteit d ie in de A lexaJ1derramal1. bes]oten ligt die de

eeuwen en de wereld h eeft ge trotseerd en wel, zo durf ik te stellen , omdat ze stamt uit de oude voedingsbodem van, ind 'rdaad, het N abij e Oosten waar de m ens zich

voor het eerst bewust werd va n zijn verli es en droomde van het ee uwig leven, de wereld die als eerste eenzame koninge n zag gaan en komen, in een eindeloze troom, van u , m.ijn lieve 1ezer, terug to t voor de gesloten poorten van het paradij s.

Henkelman, Hemelblau es dies steens maniere

Bibliografie Bichler, Rh. 2009, Wie lange wollen wir noch mit Alexander dem Großen siegen? in: V. Losemann (ed.), Alte

Geschichte zwischen Wissenschaft und Politik. Gedenkschrift Karl Christ, Wiesbaden: 25-64. Briant, P. 2009, The Empire of Darius III in Perspective, in: W. Heckel & L. Trittle (edd.), Alexander the Great: A

New History, Chichester: 141–70. George, A.R. 2003, The Babylonian Gilgamesh Epic. Introduction, Critical Editions and Cuneiform Texts, 2 delen,

Oxford. Haul, M. 2000, Das Etana-Epos. Ein Mythos von der Himmelfahrt des Königs von Kiš (Göttinger Arbeitshefte zur

altorientalischen Literatur 1), Göttingen. Henkelman, W.F.M. 2004, Alexander en Gilgames, Tijdschrift voor Geschiedenis 117.1: 5-25. Henkelman, W.F.M. 2006, The Birth of Gilgameš (Ael. NA XII.21). A Case-Study in Literary Receptivity, in: R.

Rollinger & B. Truschnegg (edd.), Altertum und Mittelmeerraum: Die antike Welt diesseits und jenseits der Levante. Festschrift für Peter W. Haider zum 60. Geburtstag (Oriens et Occidens 12), Stuttgart: 807-56.

Henkelman, W.F.M. 2009, Iter ad Paradisum: Terug naar Gilgameš, en verder, Lampas 42.2: 31-55. Henkelman, W.F.M. 2010, Beware of Dim Cooks and Cunning Snakes: Gilgameš, Alexander, and the loss of

immortality, in: R. Rollinger, B. Gufler, M. Lang & I. Madreiter (edd.), Interkulturalität in der Altern Welt: Vorderasien, Hellas, Ägypten und die vielfältigen Ebenen des Kontakts (Philippika 34), Wiesbaden: 323-59.

Jeremias, A. 1887, Die Babylonisch-Assyrischen Vorstellungen vom Leben nach dem Tode, Leipzig. Jouanno, C. 2002, Naissance et métamorphoses du Roman d’Alexandre: domaine Grec, Parijs. Meißner, B. [1894], Alexander und Gilgamos, [Leipzig]. Merkelbach, R. 1947, Pseudo-Kallisthenes und ein Briefroman über Alexander, Aegyptus 27: 144-58. Merkelbach, R. 19772, Die Quellen des Griechischen Alexanderromans (Zetemata 9), München. Merwin, W.S. 2002, Sir Gawain and the Green Knight: a new verse translation, New York. Printz, W. 1931, Gilgamesch und Alexander, Zeitschrift der Deutschen Morgenländischen Geselschaft 85: 196-206. Reinink, G.J. 1983, Das Syrische Alexanderlied. Die drie Rezensionen, 2 delen (Corpus Scriptorum Christianorum

Orientalium, Scriptores Syri 195-196), Leuven. Thiel, H. van 19832, Leben und Taten Alexanders von Makedonien. Der griechische Alexanderroman nach der

Handschrift L, Darmstadt. Wallis Budge, Sir E.A. 1889, The History of Alexander the Great, being the Syriac version of the Pseudo-

Callisthenes, Cambridge.