EUROPEES PARLEMENT - EUR-Lex

126
19 . 12 . 96 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr . C 385 / I ( Mededelingen ) EUROPEES PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN MET ANTWOORD ( 96/ C 385 / 01 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0962/96 van Christine Oddy ( PSE ) aan de Raad ( 29 april 1996 ) Betreft : Rechten van kinderen Is de Raad op de hoogte van het bestaan van het European Forum for Child Welfare ( Europees Forum voor het welzijn van kinderen ) en het document van deze organisatie Herziening van het Verdrag van Maastricht " dat in december 1995 werd goedgekeurd ? Welke stappen denkt de Raad te nemen om kinderen in de EU te beschermen en ervoor te zorgen dat alle rechten die hun zijn toegekend krachtens de Conventies van de Verenigde Naties inderdaad worden opgenomen ? Antwoord ( 29 oktober 1996 ) 1 . De Raad hecht zeer veel belang aan de eerbiediging van de fundamentele rechten , zoals die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens . Bovendien is hij zich ten volle bewust van het bepaalde in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties , welke Verdragen door alle Lid-Staten zijn ondertekend . 2 . Het Geachte Parlementslid gelieve er echter nota van te nemen dat het Vraagstuk van de eerbiediging van de rechten van kinderen in de eerste plaats onder de bevoegdheid van de Lid-Staten valt , ondanks het bestaan van een aantal communautaire bepalingen , zoals Richtlijn 94/ 33 /EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk ('). (') PB L 216 van 20.08.1994 . ( 96/C 385 /02 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1024/96 van Miguel Arias Canete ( PPE ) aan de Commissie (3 mei 1996 ) Betreft : Belgische overheidssteun aan de producenten van sierteeltprodukten De Belgische overheid is voornemens om op grond van verordening 261 1 / 95 (') nationale steun te verlenen aan de producenten van sierteeltprodukten in kassen en andijvie om de inkomensverliezen als gevolg van de devaluatie van de peseta te compenseren . Aangezien de overlapping tussen de traditionele Belgische en Spaanse verkoopseizoenen plaatsvindt tussen de maanden oktober , april en mei en in genoemde maanden in de jaren ' 94 en ' 95 geen aanzienlijke prijsschommelingen werden waargenomen moet worden vastgesteld dat het geleden inkomensverlies niet te wijten is aan wisselkoersschommelingen maar aan structurele factoren zoals de werking van de markten en aan de dalende prijstendens die in 1990 heeft ingezet , alsmede aan de crisis van het Belgische voorzieningsstelsel .

Transcript of EUROPEES PARLEMENT - EUR-Lex

19 . 12 . 96 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/

I

(Mededelingen)

EUROPEES PARLEMENT

SCHRIFTELIJKE VRAGEN MET ANTWOORD

(96/C 385/01 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0962/96

van Christine Oddy (PSE) aan de Raad(29 april 1996)

Betreft: Rechten van kinderen

Is de Raad op de hoogte van het bestaan van het European Forum for Child Welfare (Europees Forum voor hetwelzijn van kinderen) en het document van deze organisatie „Herziening van het Verdrag van Maastricht" dat indecember 1995 werd goedgekeurd?

Welke stappen denkt de Raad te nemen om kinderen in de EU te beschermen en ervoor te zorgen dat alle rechtendie hun zijn toegekend krachtens de Conventies van de Verenigde Naties inderdaad worden opgenomen?

Antwoord

(29 oktober 1996)

1 . De Raad hecht zeer veel belang aan de eerbiediging van de fundamentele rechten, zoals die wordengewaarborgd door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens . Bovendien is hij zich ten volle bewust vanhet bepaalde in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag inzake derechten van het kind van de Verenigde Naties , welke Verdragen door alle Lid-Staten zijn ondertekend .

2 . Het Geachte Parlementslid gelieve er echter nota van te nemen dat het Vraagstuk van de eerbiediging van derechten van kinderen in de eerste plaats onder de bevoegdheid van de Lid-Staten valt, ondanks het bestaan vaneen aantal communautaire bepalingen , zoals Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende debescherming van jongeren op het werk (').

(') PB L 216 van 20.08.1994 .

(96/C 385/02 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1024/96

van Miguel Arias Canete (PPE) aan de Commissie(3 mei 1996)

Betreft: Belgische overheidssteun aan de producenten van sierteeltprodukten

De Belgische overheid is voornemens om op grond van verordening 261 1 /95 (') nationale steun te verlenen aande producenten van sierteeltprodukten in kassen en andijvie om de inkomensverliezen als gevolg van dedevaluatie van de peseta te compenseren .

Aangezien de overlapping tussen de traditionele Belgische en Spaanse verkoopseizoenen plaatsvindt tussen demaanden oktober, april en mei en in genoemde maanden in de jaren ' 94 en ' 95 geen aanzienlijkeprijsschommelingen werden waargenomen moet worden vastgesteld dat het geleden inkomensverlies niet tewijten is aan wisselkoersschommelingen maar aan structurele factoren zoals de werking van de markten en aande dalende prijstendens die in 1990 heeft ingezet , alsmede aan de crisis van het Belgische voorzieningsstelsel .

Nr. C 385/2 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Aangezien de buitenlandse handel van Spanje in andijvie niet voldoende belangrijk is om de markten te verstorenis iedere steun die hierop gebaseerd zou zijn niet voldoende gemotiveerd en gaat de door de Belgische regeringvoorgestelde hulp voornamelijk naar de tomatenteelt waardoor de normale mededingingsvoorwaarden ernstigworden verstoord .

Kan de Commissie , met het oog op het bovenstaande mededelen of zij van mening is dat de door de Belgischeoverheid voorgestelde steun in overeenstemming is met de bepalingen van verordening 2611 /95 ?

(') PB L 268 van 10.11.1995 , blz . 3 .

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

( 12 juni 1996)

De Commissie heeft op 18 april 1996 een mededeling van de Belgische autoriteiten op grond vanVerordening (EG) nr . 261 1 /95 van de Raad ontvangen . De Commissie heeft haar onderzoek van deze mededelingnog niet voltooid .

(96/C 385/03 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1045/96

van Inigo Méndez de Vigo (PPE) aan de Commissie(3 mei 1996)

Betreft: Communautaire initiatieven Interreg II.C en Regis II

Op 4 oktober 1995 nam de Commissie een besluit over de verdeling van de kredieten op de begroting voorcommunautaire initiatieven in de orde van 1665 min ecu .

Het initiatief Interreg II werd aangevuld met een derde gedeelte (Interreg II.C ) met een krediet van 415 min ecuwaarmee men beoogt de internationale samenwerking op het gebied van het beheer van water te verbeteren en bijte dragen tot de vorming van een evenwichtig Europees ruim op het gebied van de ruimtelijke ordening .

Het watergebrek, de geringe regenval en het te hoge waterverbruik zijn enkele van de ergste problemenwaaronder de Canarische Eilanden gebukt gaan en de Commissie zou zich hiervan meer bewust moeten zijn .

1 . Hoe zou de Commissie een programma analoog aan dat van Interreg II.C kunnen opzetten voorniet-grensoverschrijdende gebieden met als doel de strijd tegen de droogte?

2 . Welke criteria heeft de Commissie gevolgd bij het verdelen van de begrotingskredieten voor decommunautaire initiatieven?

3 . Waarom is het initiatief Regis II niet uitgebreid tot ultraperifere regio 's?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(5 juni 1996)

1 . Het communautaire initiatief Interreg II C is niet uitsluitend bestemd voor gebieden die zich uitstrekken aanbeide zijden van een landsgrens, wat wel het geval was voor deel Interreg II A. In principe komt namelijk het helegrondgebied van de Gemeenschap in aanmerking voor eerstgenoemd initiatief. De totale bijstand voor regio 'sdie niet voor de doelstellingen 1 , 2 , 5b en 6 van de Structuurfondsen in aanmerking komen , dient evenwel kleinerte zijn dan voor de andere gebieden .

Alle Spaanse regio 's komen derhalve in principe in aanmerking voor Interreg II C. Met name voor het onderdeel„Strijd tegen de droogte" is het aan de Spaanse autoriteiten om bij de Commissie voorstellen inzake inaanmerking komende gebieden in te dienen .

2 . De middelen uit de reserve voor de communautaire initiatieven zijn in de eerste plaats per doelstelling vande verschillende initiatieven verdeeld, wat in overeenstemming is met de wens van het Parlement . De drierichtsnoeren waarvan de Commissie bij haar voorstel is uitgegaan , zijn industriële herstructurering , menselijkehulpbronnen , en stads- en plattelandsontwikkeling alsmede ruimtelijke ordening .

Ook is rekening gehouden met de door de Raad van Edimbourg vastgestelde richtsnoeren en het voordoelstelling 1 vastgestelde bedrag . Derhalve is voorgesteld om :— de vier „industriële" initiatieven (Retex , Rechar, Resider en Konver) te versterken en de geldigheidsduur

ervan te verlengen tot in 1999 ;

19 . 12 . 96 NL Nr. C 385/3Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

— de initiatieven Emploi en Adapt te versterken en er twee extra delen , respectievelijk Emploi „Integra" enAdapt „Bis", aan toe te voegen ;

— de richtsnoeren van het Initiatief Urban te wijzigen en een nieuw initiatief Interreg II C vast te stellen .

3 . Gezien de in punt 2 vermelde prioriteiten bij de verdeling van de reserve konden geen extra kredietenworden voorgesteld voor het Initiatief Regis . Er dient evenwel op te worden gewezen dat de middelen die in hetkader van doelstelling 1 en het Initiatief Regis II voor de periode 1994-1999 voor ultraperifere gebieden zijntoegewezen vrijwel het dubbele zijn van de bedragen voor de periode 1989-1993 . In naar behorengerechtvaardigde gevallen kunnen ultraperifere gebieden bovendien bijstand ontvangen uit de middelen voor decommunautaire initiatieven voor hun Lid-Staten . Het oorspronkelijk aan elke betrokken Lid-Staat toegewezenbedrag blijft evenwel gehandhaafd .

(96/C 385/04) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1046/96

van Jose Barros Moura (PSE) aan de Raad

(20 mei 1996)

Betreft: Stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in Luxemburg

In artikel 1 van de Luxemburgse wet van 28 december 1 995 is de uitzonderingsmaatregel overgenomen die isvastgelegd in artikel 12, sub a) van richtlijn 94/80/EG ('). De Luxemburgse wet bepaalt nu dat een kiezer in deafgelopen zeven jaar minstens zes jaar in het land woonachtig moet zijn geweest om te kunnen stemmen . Inartikel 5 , 4de alinea van de betrokken wet , die op 1 januari 1996 in werking trad , wordt tevens bepaald dat deaanvraag tot inschrijving op de kiezerslijst vóór de 1ste april van het lopende jaar moet worden ingediend . In deLuxemburgse kieswet staat echter dat verkiezingen worden georganiseerd op basis van de kiezerslijsten van hetjaar voorafgaande aan de verkiezingen .

Dit betekent dat bij het verblijf van zes jaar dat bij de inschrijving op 1 april wordt vereist nog eens alle tijd tot deverkiezingen van het volgend jaar moet worden geteld .

Aangezien de Luxemburgse gemeenteraadsverkiezingen in principe in september 1999 zullen plaatsvinden ,wordt de vereiste zes jaar flink overschreden tot zeveneneenhalf jaar !

Nu wordt in artikel 1 2 , sub a) van bovengenoemde EG-richtlijn een maximumgrens gesteld aan de voorafgaandeverblijfsperiode die de betrokken lid-staat mag eisen (minimumperiode die niet meer mag bedragen). DeLuxemburgse wet , of de interpretatie ervan , moet dan ook op de EG-richtlijn worden afgestemd .

Kan de Raad mededelen hoe de betrokken Luxemburgse wet geïnterpreteerd/geëvalueerd moet worden gezienhet feit dat zij niet in strijd mag zijn met de EG-richtlijn die de lid-staten overigens verbiedt maatregelen te treffendie niet „dienstig , noodzakelijk en passend" zijn of het Verdrag en de algemene rechtsbeginselen niet in achtnemen (artikel 5 , lid 3 ).

Welke maatregelen zal de Raad nemen om te verhinderen dat het EG-Verdrag op deze flagrante wijze wordtgeschonden , het Europese burgerschap feitelijk wordt ontkend en weer een discriminerende regel wordttoegevoegd aan de lijst van uitzonderingen die al voor Luxemburg gelden?

(>) PB L 368 van 31.12.1994 , blz . 38 .

Antwoord

(29 oktober 19969

De Raad herinnert de Geachte Afgevaardigde eraan dat alleen het Hof van Justitie de bevoegdheid heeft hetGemeenschapsrecht te interpreteren en dat het op de weg van de Commissie ligt, toe te zien op de juistetoepassing en/of omzetting van het Gemeenschapsrecht in het nationale recht , eventueel door aanwending vanrechtsmiddelen tegen de Lid-Staten of Lid-Staten die het naar haar mening niet eerbiedigen .

De Raad vestigt tevens de aandacht van de geachte Afgevaardigde op het antwoord dat de heer MONTI op 2 juli1996 namens de Commissie op dezelfde vraag heeft gegeven .

Nr. C 385/4 NL 19 . 12 . 96Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

(96/C 385/05 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1074/96

van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

( 13 mei 1996)

Betreft: Visserijvraagstukken in Essex en Kent

Is de Commissie ook niet van mening dat de maandelijks toegewezen vangstquota (TAC) in het nadeel uitvallenvan kleinere schepen die niet kunnen uitvaren in maanden met slecht weer? Indien dat inderdaad het geval blijktte zijn , waarom schakelt de Commissie dan niet over op een systeem van jaarlijkse vangstquota? Is zij bovendienook niet van oordeel dat de bestaande regeling tevens een discriminerend effect heeft voor wat betreft detoekenning van oplegpremies , aangezien grotere vaartuigen wellicht beter in staat zijn om de toegestanemaximumtermijn van 100 dagen te overschrijden? Kan de Commissie tevens aangeven welke stappen kunnenworden ondernomen om een en ander recht te zetten ?

(96/C 385/06) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1075/96van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

( 13 mei 1996)

Betreft: Visserijvraagstukken in Essex en Kent

Is de Commissie ook niet van mening dat België en een aantal andere lid-staten misbruik maken van hunhistorische visserijrechten om in de 6- tot 12-mijlzone voor de kust van Kent en Essex te vissen met nieuwevaartuigen die daarop geen aanspraak kunnen maken? Welke maatregelen worden er genomen om deze situatiete corrigeren?

(96/C 385/07 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1076/96

van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

( 13 mei 1996)

Betreft: Visserijvraagstukken in Essex en Kent

Kan de Commissie mededelen waarom zij niet te vinden is voor een systeem waarbij de volledige vangst aan walwordt gebracht , maar onafhankelijke controleurs de boven de vangstquota uitkomende hoeveelheden apartregistreren en deze vervolgens in mindering brengen op de totale quota voor het desbetreffende schip? Is zij ookniet van oordeel dat daarmee zou worden voorkomen dat dode vis op zee moet worden teruggegooid, hetgeen deinstandhouding van de visbestanden op generlei wijze ten goede komt en het gemeenschappelijk visserijbeleidvan de Gemeenschap in diskrediet brengt?

(96/C 385/08 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1078/96van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

( 13 mei 1996)

Betreft: Visserijvraagstukken in Essex en Kent

Kan de Commissie bevestigen dat de Britse regering het vigerende vergunningenstelsel unilateraal kan wijzigen ,zodat alle onder Britse vlag varende schepen verplicht worden viermaal per jaar een Britse haven aan te doen ende helft van hun vangsten in het Verenigd Koninkrijk aan wal te brengen? Zo ja, waarom heeft de Britse regeringvan deze mogelijkheid niet effectief gebruik gemaakt? Zo niet , welke EU-richtlijn moet daartoe wordengewijzigd?

(96/C 385/09 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1079/96van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

(13 mei 1996)

Betreft: Visserijvraagstukken in Essex en Kent

Kan de Commissie mededelen waarom zij slechts 4% van het Europese tongquotum aan het Verenigd Koninkrijkheeft toegewezen ( 1200 ton), terwijl de quota voor België en Nederland resp . 6500 en 20.000 ton bedragen?Welke verklaring heeft zij voor deze apert onevenwichtige verdeling ?

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/5

(96/C 385/ 10) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1080/96van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

( 13 mei 1996)

Betreft: Visserijvraagstukken in Essex en Kent

Is de Commissie bereid de invoering te ondersteunen van een regionale visserijregeling voor Essex en Kent?Vindt zij ook niet dat de vissers uit andere Britse regio 's waar producentenorganisaties bestaan, een te grootaandeel in de bestaande vangstquota is toegewezen in vergelijking met de niet bij een sector ingedeelde vissers ?

(96/C 385/ 1 1 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1081/96van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

(13 mei 1996)

Betreft: Visserijvraagstukken in Essex en Kent

Is het waar dat de monding van de Theems „vol" zit met tong en dat de argumentatie ter staving vanconserveringsmaatregelen gebaseerd is op gefingeerde cijfers afkomstig van Nederlandse en Belgischewetenschappers? Is de Commissie bekend met de resultaten van het onderzoek naar de tongvoorkomens voor dekust van Essex en Kent dat in opdracht van het Britse Ministerie van Landbouw, Bosbouw en Visserij isuitgevoerd door wetenschappers van Mersea and Whitstable, en hoe verhouden deze cijfers zich haars inziensmet de resultaten van de voorgaande jaren en met de statistische gegevens omtrent de tongvoorkomens in deEuropese wateren ?

(96/C 385/ 12 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1082/96van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

( 13 mei 1996)

Betreft: Visserijvraagstukken in Essex en Kent

De vissers uit Essex en Kent hebben te verstaan gegeven dat zij zich gediscrimineerd achten door de openstellingvan de visserijgronden in de EU . Begin jaren ' 90 is het aantal visserijvaartuigen voor de kust van Kent en Essexverdubbeld en bleken Britse vaartuigen van minder dan 17 meter niet in staat te concurreren met grotere schepenuit het buitenland . Welke maatregelen kunnen volgens de Commissie worden genomen om het tongquotum voorkleinere Britse schepen te verhogen teneinde deze apert discriminerende situatie ongedaan te maken?

Gecombineerd Antwoord van mevrouw Bonino namens de Commissieop de schritftelijke vragen E-1074/96, E-1075/96, E-1076/96, E-1078/96, E-1079/96,

E-1080/96, E-1081/96 en E-1082/96

(10 juni 1996)

In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid beslist de Raad jaarlijks op voorstel van de Commissieover de totaal toegestane vangsten (TAC's ) en over de verdeling daarvan over de Lid-Staten . De voorstellen voorde TAC 's zijn gebaseerd op zeer degelijke wetenschappelijke adviezen die worden verstrekt door deInternationale Raad voor het onderzoek van de zee ( ICES ) en het Wetenschappelijk , Technisch en EconomischComité voor de Visserij ( STECF). Deze adviesorganen werken op wetenschappelijk verantwoorde wijze los vande nationaliteit van hun leden . Zij zijn uitstekend geïnformeerd over alle voor de beoordeling van de toestand vande visbestanden te gebruiken onderzoekresultaten . Wat de toewijzing aan de Lid-Staten betreft , is het voorstelvan de Commissie overeenkomstig de door de Raad bepaalde beleidskoers gebaseerd op het beginsel vanrelatieve stabiliteit . Dit is de context waarin het voor de Britse vissers beschikbare deel van de TAC voor tongdoor de Raad wordt vastgesteld .

Wanneer de TAC eenmaal in quota is verdeeld , is het aan de autoriteiten van de Lid-Staten om dezevangstmogelijkheden zo goed mogelijk te gebruiken . Voor bemoeienis van de Gemeenschap met de reguleringvafi de vangsten per maand, per afzonderlijk vaartuig of per producentenorganisatie is geen rechtvaardiging endus is het subsidiariteitsbeginsel volledig van toepassing . Om dezelfde reden is ook de vaststelling van deregeling om voor steun voor het uit de vaart nemen van vaartuigen in aanmerking te komen een nationalebevoegdheid ; voorwaarde is slechts dat die regeling verenigbaar is met de communautaire voorschriften ter zake .De Commissie wordt hoe dan ook geraadpleegd over de voorwaarden waarop staatssteun wordt toegekend ; zijdient te bevestigen dat deze voorwaarden in overeenstemming zijn met de communautaire regelgeving . In hetspecifieke geval van de 100-dagenlimiet is de Commissie van mening dat slechte weersomstandigheden niet eenzodanig obstakel vormen dat sprake zou zijn van discriminatie van kleinere vaartuigen .

Nr. C 385/6 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Het recht van toegang tot de wateren tussen 6 en 12 mijl is in feite aan Lid-Staten toegekend en het is deverantwoordelijkheid van die Lid-Staten om te bepalen welke afzonderlijke vaartuigen van dit recht gebruikkunnen maken . De beweringen dat België en andere Lid-Staten misbruik maken van hun toegangsrecht vindengeen steun in de gegevens waarover de Commissie beschikt .

De Commissie heeft de kwestie van het overboord zetten van vis bij diverse gelegenheden en in verschillendefora besproken met vertegenwoordigers van overheden , de wetenschapswereld en de visserijsector . Geconclu­deerd werd dat het aan land brengen van alle gevangen vis ( teruggooiverbod) geen haalbare oplossing is in hetkader van het huidige beleid als geheel . In plaats daarvan dient het teruggooiprobleem te worden aangepakt dooreen beter gebruik te maken van technische maatregelen die het vistuig selectiever en meer gespecialiseerdmoeten maken .

Het Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 14 december 1989 in zaak C-2 16/87 „Jaderow" (') bepaald dat deLid-Staten mogen uitmaken welke vaartuigen van hun vissersvloot toestemming zullen krijgen om hun nationalevangstquota te benutten , op voorwaarde dat de gehanteerde criteria verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht .In dezelfde zaak heeft het Hof ook bepaald dat het Gemeenschapsrecht zich er niet tegen verzet dat een Lid-Staat ,ter verzekering van het bestaan van een reële economische band tussen een vaartuig en de vlaggestaat, alsvoorwaarde stelt dat het vaartuig zijn activiteiten moet verrichten vanuit nationale havens , voor zover dievoorwaarde niet inhoudt dat het vaartuig voor al zijn reizen vanuit een nationale haven moet uitvaren , en dat hetGemeenschapsrecht zich er evenmin tegen verzet dat een Lid-Staat als bewijs dat is voldaan aan de voorwaardedat de activiteiten van het vaartuig vanuit nationale havens worden verricht , slechts aanvaardt dat het vaartuigmet een bepaalde regelmaat nationale havens aandoet , met dien verstande evenwel dat door de vereistefrequentie waarmee het vaartuig die havens dient aan te doen , niet direct of indirect de verplichting mag wordenopgelegd dat de vangsten van het vaartuig geheel of gedeeltelijk in nationale havens moeten worden aangeland,en de uitoefening van normale visserijactiviteiten niet mag worden belemmerd . De Commissie is van mening datde regelmaat die kan worden verlangd , afhangt van bijvoorbeeld de aard van de betrokken visserijactiviteiten(visserij in volle zee dan wel in de exclusieve economische zone ). De kwestie van de tenuitvoerlegging door deBritse regering valt onder de bevoegdheid van het Verenigd Koninkrijk en daarom dienen vragen hierover aandie regering te worden gericht .

(') Jurispr . 1989 , blz . 4509 (4541 ).

(96/C 385/ 13 SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1095/96van James Moorhouse (PPE) aan de Raad

(8 mei 1996)

Betreft: Openbare beraadslagingen in de Raad

Als reactie op het antwoord van de Raad van 6 februari 1996 op mijn schriftelijke vraag E-2770/95 (van1 1.10.1995 ) ('), kan de Raad :1 . een lijst voorleggen met openbare zittingen van de Raad over de periode vanaf 1 november 1 995 alsook een

lijst van de dingen die tijdens de verdere duur van het huidige voorzitterschap op het programma staan ;2 . nauwkeurig aangeven wie toegang heeft tot de zaal ( in het Justus Lipsius-gebouw) van waaruit openbare

beraadslagingen worden uitgezonden en hoe het „publiek" voor wie deze uitzendingen waarschijnlijkbestemd zijn , tevoren kan worden geïnformeerd wanneer de uitzendingen zijn ;

3 . aangeven wat er gebeurt wanneer iemand uit het publiek aanklopt bij het Justus Lipsius-gebouw voordat ereen openbaar debat bij de Raad wordt gehouden en verzoekt te worden toegelaten ;

4 . uitleggen hoe het komt dat het secretariaat van de Raad geen lijst heeft met verzoeken om openbareberaadslagingen welke niet door de Raad met algemene stemmen zijn goedgekeurd , omdat een staat dieverliest , zo'n afwijzing natuurlijk niet vergeet en hiervan aantekening wordt gemaakt in de notulen van devergadering ;

5 . een lijst publiceren van dergelijke gevallen die zijn afgewezen , overeenkomstig het principe van openheidvan de Raad?

(') PB C 79 van 18.3.1996, blz . 22 .

Antwoord

(29 oktober 1996)

1 . Bijgaand vindt het Geachte Parlementslid de lijst van openbare debatten die de Raad tussen 1 november1995 en 30 juni 1996 georganiseerd heeft, alsmede een door de Raad op 15 juli 1996 goedgekeurde voorlopigelijst van onderwerpen waarover onder Iers Voorzitterschap in het openbaar zou kunnen worden gedebatteerd .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/7

2 . Het idee om bepaalde zittingen van de Raad openbaar te maken , is voornamelijk ingegeven door degedachte deze open te stellen voor de media en het geïnteresseerde publiek .

De Persdienst van het Secretariaat-Generaal van de Raad laat de media telkens weten wanneer er openbaredebatten worden gehouden die met audio-visuele middelen uitgezonden worden . Het openbare karakter vandergelijke debatten wordt onderstreept bij elke aankondiging , alsmede in voorlichtingsmateriaal over de Raaddat het Secretariaat-Generaal opstelt .

Tijdens een openbaar debat worden personen die zich bij het kantoor van de Raad aanmelden , verzocht zich tebegeven naar het Perscentrum, in concreto de persconferentiezaal , waar de toegang van het publiek voor diegelegenheid georganiseerd is .

Voorts worden de nodige technische middelen ter beschikking gesteld van de televisieomroepen die hunvoornemen kenbaar maken om vergaderingen op te nemen of rechtstreeks uit te zenden .

3 . Zoals in punt 2 is aangegeven , wordt elke geïnteresseerde burger die zich in het Justus Lipsiusgebouwaanmeldt om een openbaar debat in de Raad bij te wonen , verzocht zich naar de persconferentiezaal van de Raadte begeven , waar hij dat debat rechtstreeks op de televisie kan volgen , met gelijktijdige vertolking in de 11officiële talen .

4 . Afgezien van de twee verplichte onderwerpen voor openbare debatten onder elk Voorzitterschap : het debatover het werkprogramma van het Voorzitterschap — Algemene Zaken en ECOFIN — stelt het Voorzitterschap,na raadpleging van het Secretariaat-Generaal en na bespreking in het Commité van Permanente Vertegenwoor­digers , de lijst vast van de onderwerpen voor de openbare debatten en de zittingen tijdens welke deze debattenzullen plaatsvinden . Deze lijst wordt in haar geheel ter goedkeuring aan de Raad voorgelegd ; bij de planningkunnen de delegaties opmerkingen maken , maar het gaat hier niet om formele voorstellen waarvan de dienstenvan de Raad een register zouden moeten bijhouden .

Voorts is het tot dusver niet noodzakelijk gebleken , over een register inzake de verzoeken om openbare debattente beschikken . De discussies over de organisatie van de openbare debatten vinden doorgaans plaats tijdensvergaderingen van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers .

5 . Gelet op het voorgaande kan de Raad geen lijst verschaffen van verzoeken om openbare debatten waarovergeen overeenstemming in de Raad is bereikt .

BIJLAGE

Openbare zittingen van de RaadI.XI.95 - 30.VI.96

Raad Datum Onderwerp

Arbeid en Sociale Zaken 5.XII.95 Werkgelegenheidssituatie

ECOFIN 22.1.96 Programma van het Voorzitterschap

Algemene Zaken 29.1.96 Programma van het Voorzitterschap

Landbouw 26.11.96 Prijsvoorstellen en begeleidende maatregelen

Milieu 4.III.96 Behoud van watergebieden

Arbeid en Sociale Zaken 29 . III . 96 Toekomst van de sociale bescherming

Consumenten 23.IV.96 Prioriteiten voor het consumentenbeleid

Onderwijs 6.V.96 Witboek „Onderwijzen en leren"

Algemene Zaken 14.V.96 Gestructureerde dialoog met Cyprus en Malta

Vervoer 18.VI.96 Maritieme strategie

Openbare debatten onder Iers Voorzitterschap

Door de Raad op 15 juli 1996 goedgekeurde lijst van vraagstukken waarover een openbaar debat kan wordengevoerd tijdens de zittingen van de Raad onder Iers Voorzitterschap :

Ecofin (8 juli — reeds gehouden)Algemene Zaken ( 15 juli — reeds gehouden )

Werkprogramma van het VoorzitterschapWerkprogramma van het Voorzitterschap

Nr. C 385/8 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Onderzoek (7 oktober)Visserij ( 14 oktober )Milieu ( 15 oktober)Algemene Zaken (28/29 oktober)Onderwijs (21 november)Ontwikkelingssamenwerking (22 november)

Groenboek over innovatie

Verantwoorde visserijAuto-oliën (gevolgen voor de kwaliteit van de lucht )Gestructureerde dialoog met de LMOEPermanente educatie

Resolutie over de menselijke en sociale ontwikkelingConsumentenbescherming in de informatie­maatschappijStudie over de consequenties en de doeltreffendheidvan de wetgeving inzake de interne marktStrategie voor hernieuwbare energiebronnen

Consumenten (25 november)

Interne Markt (26 november)

Energie (3 december)

(96/C 385/ 14) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1107/96

van Marie-Paule Kestelijn-Sierens (ELDR) aan de Commissie

( 13 mei 1996 )

Betreft: Controle in visserij

In sommige lid-staten is slechts één enkele instantie bevoegd voor de controle en het toezicht op de visserij ,terwijl in andere een beroep wordt gedaan op meerdere overheidsdiensten . In sommige landen , waaronderBelgië , komt daar nog een bevoegdheidsverdeling tussen de centrale overheid en de regionale besturen bij .Bovendien beweren Belgische vissers dat België de quota-maatregelen stipt volgt, maar dat niet alle anderelid-staten dat doen .

Welke maatregelen plant de Commissie te zullen nemen om de uiteenlopende nationale vormen van controle entoezicht op de visserij te uniformiseren of te harmoniseren ? Liggen met name de frequentie van de controles ende hoogte van de sancties die op overtredingen in België staan hoger dan in andere lid-staten ?

Antwoord van mevrouw Bonino namens de Commissie

(10 juni 1996)

Alle Lid-Staten zijn verantwoordelijk voor de controle op de visserijactiviteit op hun grondgebied en in dewateren onder hun jurisdictie en op de visserijactiviteit van vaartuigen die onder hun vlag buiten decommunautaire wateren vissen . Bij Verordening (EEG) nr . 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 totinvoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (') is een eenvormig systeem voorde inspectie , de controle en de rechtshandhaving in de Gemeenschap vastgesteld waaraan de Lid-Staten binnenhet kader van hun eigen controlesystemen moeten deelnemen .

De Commissie weet dat er tussen de inspectie - en controlesystemen van de Lid-Staten structurele verschillenbestaan en dat die verschillen van invloed zijn op de kwaliteit en de frequentie van de door de nationaleautoriteiten uitgevoerde controles . De Commissie heeft het probleem van de kwaliteit van de controles in deLid-Staten en met name de verschillen tussen de nationale controlesystemen onder meer behandeld in het„Commissierapport over de controle op het gemeenschappelijk visserijbeleid" ( 2 ). Die verschillen zijn hetresultaat van de geleidelijk veranderende bestuurlijke structuur in de Lid-Staten . De Commissie zal erop toeziendat de Lid-Staten zich bij het vervullen van hun inspectie- en controleverplichtingen aan de communautaireregelgeving houden en dat zij bij de toepassing van de communautaire regelgeving niet discrimineren . Zij zal dedoeltreffendheid van de nationale controlesystemen ook blijven evalueren .

In het bovenvermelde rapport heeft de Commissie haar bezorgdheid geuit over het feit dat de controles van deLid-Staten nog steeds duidelijk te kort schieten . Vaak hebben de nationale autoriteiten niet de nodige middelenom hun taken te vervullen . Om de globale inspectie- en controle-infrastructuur te verbeteren, heeft de Raad vorigjaar Beschikking 95/524/EG 0 aangenomen , waarbij voor de komende vijf jaar een financiële bijdrage van205 miljoen ecu ter beschikking wordt gesteld voor bepaalde uitgaven van de Lid-Staten voor de toepassing vanhet inspectie- en controlesysteem .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr . C 385/9

De Commissie zet de Lid-Staten ertoe aan om boetes op te leggen die het economisch voordeel voor deschuldigen tenietdoen of leiden tot resultaten die in verhouding staan tot de ernst van de overtreding, zodatverdere overtredingen van hetzelfde type worden tegengegaan . Deze kwestie wordt ook behandeld in hetbovenvermelde rapport , waarin gewezen wordt op de grote betekenis die de Commissie hecht aan een ruimeresamenwerking tussen de Lid-Staten bij de rechtshandhaving .

(') PB L 261 van 20.10.1993 .( 2 ) COM(96 ) 100 .C ) PB L 301 van 14.12.1995 .

(96/C 385/ 15 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1170/96

van Anne Mclntosh (PPE) aan de Commissie

(3 mei 1996)

Betreft:Steun aan de Europese rundvleesmarkt

Is de Commissie, gezien de beschikbare bewijzen voor een samenhang tussen BSE en CJD (Creutzfeld-Jakobdisease) en overwegende dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) verklaard heeft dat de mogelijkheidslechts uiterst gering is dat er enig verband tussen de twee bestaat , bereid toe te geven dat het verbod op deuitvoer van Brits rundvlees in de afgelopen twee maanden in geen verhouding tot het werkelijke risico gestaanheeft?

De Europese Commissie is de aanbevelingen van de WHO voor het nitraatpeil in drinkwater gevolgd . Waaromhandelt ze niet evenzo in de BSE/CJD-affaire ? De WHO heeft gezegd dat er slechts een zeer klein gevaar bestaatdat mensen door het eten van aan BSE lijdend vee CJD oplopen . Aanvaardt de Commissie deze verklaring niet?

Erkent de Commissie dat de uitvoer van rundvlees uit alle Uniestaten geleden heeft , niet alleen maar van hetBritse?

Welke maatregelen heeft de Commissie genomen om het uitbreken van CJD te voorkomen en eventueel tebeteugelen in landen waarin er geen met BSE besmet vee is?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(3 juni 1996)

Bij het deskundigenoverleg van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van 2 en 3 april 1996 overvolksgezondheid en op mens en dier overdraagbare spongiforme encefalopathie is verklaard dat het verbandtussen V-CJD (de nieuwe variant van de ziekte Kreutzfeld-Jakob) in het Verenigd Koninkrijk en het effect vanblootstelling aan de agentia van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) weliswaar nog niet kon wordenaangetoond , maar dat V-CJD volgens de meest voor de hand liggende hypothese wel degelijk het gevolg is vanblootstelling van de bevolking van het Verenigd Koninkrijk aan BSE, en dat dringend behoefte bestaat aanverdere informatie die via wetenschappelijk onderzoek over deze ziektevariant moet worden verzameld .

Het is dan ook niet juist dat de WHO zou hebben verklaard dat de mogelijkheid van een verband tussen de tweeuiterst gering is . Het besluit van de Commissie (') om in afwachting van een volledig onderzoek van de situatiede uitvoer van vee, runderen en bepaalde produkten van geslachte runderen uit het Verenigd Koninkrijk teverbieden , was in verband met de heersende onzekerheid volkomen gerechtvaardigd . Dit werd bevestigd door deconclusie van de WHO, namelijk dat voor een duidelijker beeld van de situatie meer informatie nodig was .

De Commissie is zich bewust van het effect dat de bezorgdheid van de consumenten over BSE en CJD, in deGemeenschap en daarbuiten , op de rundvleesmarkt van de hele Gemeenschap heeft . Deze bezorgdheid kanvolgens de Commissie het beste worden weggenomen door alle mogelijke maatregelen voor een optimaleconsumentenbescherming te treffen . De maatregelen die de Gemeenschap in dit verband al heeft getroffen ofgepland, zijn volledig in overeenstemming met de aanbevelingen van de WHO.

Er is de Commissie niets bekend over een „uitbreken van CJD". Volgens de recentste gegevens van de Lid-Statenen van de WHO ligt de frequentie waarmee zich wereldwijd gevallen van CJD voordoen nog steeds op ongeveer

Nr. C 385/ 10 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

één per miljoen per jaar, los van het voorkomen van BSE, andere vormen van spongiforme encefalopathie bijdieren of specifieke voedingsgewoontes . Deze frequentie is sinds de ontdekking van CJD, ruim 60 jaar geleden ,ongewijzigd gebleven .

(') Beschikking 96/239/EG van de Commissie van 27 maart 1996 inzake spoedmaatregelen ter bescherming tegen boviene spongiformeencefalopathie . PB L 78 van 28 . 3.1996 .

(96/C 385/ 16) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1176/96

van Werner Langen (PPE) aan de Raad( 17 mei 1996)

Betreft: Subsidiëring van de Franse textiel - en kledingindustrie

De Franse regering is voornemens om de textiel - en kledingindustrie van het land vrij te stellen van de betalingvan sociale lasten voor een jaarlijkse waarde van ongeveer 600 miljoen DM. Dit betekent voor de Fransetextielsector een aanzienlijke kostenbesparing en een mededingingsvoordeel ten opzichte van de producenten uitandere lid-staten .

Kan de Raad mededelen :

1 . of hij op de hoogte is van de subsidiëringsplannen van de Franse regering?

2 . of hij , wanneer dit het geval is , een dermate grote subsidiëring verenigbaar acht met het beginsel van deharmonisatie van de mededingingsbepalingen in de EU?

3 . wat hij denkt te doen tegen de voorgenomen lastenvermindering van de Franse textielindustrie ?

Antwoord

(29 oktober 1996)

1 . De Raad herinnert eraan dat elke communautaire Instelling over eigen bevoegdheden beschikt en dat hetvolgens artikel 93 van het EG-Verdrag op de weg van de Commissie ligt , de steunregelingen in de Lid-Statenvoortdurend te controleren en na te gaan of plannen om steunmaatregelen in te voeren dan wel te wijzigen ,verenigbaar zijn met artikel 92 , en eventueel de in het Verdrag voorgeschreven maatregelen te nemen .

2 . In het licht van het voorgaande zou punt 3 van de vraag van de Geachte Afgevaardigde eerder aan deCommissie moeten worden gericht .

(96/C 385/ 17 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1197/96van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

( 15 mei 1996)

Betreft: Braakliggend industrieel land op Canvey Island , Essex

Acht de Commissie het aanvaardbaar dat 30 acres van de vroegere terminal van British Gas en 375 acres van deOccidental oil terminal braakliggen hetgeen een uitgesproken voorbeeld is van besmet industrieel land in hetarme gebied van Canvey Island, Essex ? Is de Commissie niet van mening dat het verbeteren van het hele milieuvan deze gebieden tezamen zou kunnen geschieden met andere ontwikkelingsinitiatieven onder het ThamesGateway-initiatief voor South Essex , North Kent en East London en welke initiatieven zouden kunnen wordengenomen op Europees niveau via dit programma of andere programma's?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(9 juli 1996)

Het geachte Parlementslid verwijst naar bepaalde verwaarloosde industrieterreinen in zijn kiesdistrict . DeCommissie heeft nog geen aanleiding gezien om deze terreinen grondig te bestuderen , maar zij is het ermee eensdat de aanwezigheid van uitgestrekte gebieden met verwaarloosde terreinen een ernstig probleem kan vormenvoor het milieu en de plaatselijke economie .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 1 1

De Commissie kan zich evenwel niet uitspreken over maatregelen waarvoor zij niet verantwoordelijk is , zoalshet initiatief „Thames Gateway". Daar Canvey Island bovendien niet in aanmerking komt voor de doelstellingen1 of 2 , kan ook geen bijstand uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling worden toegekend voor desanering van de betrokken terreinen uit milieuoogpunt .

(96/C 385/ 18 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1200/96van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

( 75 mei 1996)

Betreft: Regionaal park in South East Essex

Zou de Commissie geen steun kunnen verlenen aan het oprichten van een regionaal park dat Pitsea Hall CountryPark, Hadleigh Castle Country Park, groene zones in het braakliggend industrieel gebied in Canvey Island, weerin gebruik genomen vervuild gebied bij Pitsea en Westwick en het gebied van speciaal wetenschappelijk belangten noorden van de Mobil Oil raffinaderij in Thurrock, met elkaar verbindt? Kan de Commissie , zich baserend ophaar kennis van dit gebied mededelen of er soortgelijke voorstellen of voorbeelden te vinden zijn in anderelid-staten? Welke Europese programma's bestaan er die eventueel financiële steun zouden kunnen verlenen aaneen dergelijk project?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(4 juli 1996)

Sedert lang is het gevestigd beleid van de Commissie steun te verlenen voor het hergebruik van voormaligeindustrieterreinen ter verbetering van het imago van de betrokken regio in die gevallen waarin zulks tot hetontstaan van nieuwe economische bedrijvigheid zal leiden . Dit geldt als een specifieke prioriteit in de doorindustriële achteruitgang getroffen gebieden die in aanmerking komen voor subsidies uit de Structuurfondsen inhet kader van doelstelling 2 .

De Commissie kan geen oordeel geven over het in de vraag van het geachte Parlementslid genoemde specifiekevoorbeeld van de aanleg van een groot regionaal landschapspark waarbij bestaande parken in de regio onderlingzouden worden verbonden door middel van hergebruikte grond en terreinen . Daarom is het moeilijk iets tezeggen over voorstellen of voorbeelden in andere Lid-Staten die misschien met dit voorbeeld te vergelijken zijn .

Er blijken geen mogelijkheden te zijn om voor dit project communautaire financiële steun toe te kennen in hetkader van de bestaande programma's van de Structuurfondsen voor de betrokken regio .

(96/C 385/ 19 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1311/96van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

(3 juni 1996)

Betreft: Toekomst Helios-programma van de EU

Waarom heeft de Commissie voor de eerste keer besloten geen nieuw sociaal programma krachtens artikel 235 inte dienen om het Helios-programma te vervangen , terwijl dit wel is gebeurd voor het vrouwenactie-,armoedebestrijdings- en ouderenprogramma? Bewijst dit niet dat gehandicapten weer eens een lage status wordttoegekend en een makkelijk doelwit voor besnoeiingen vormen?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(6 september 1996)

HELIOS II loopt op 31 december 1996 af maar de eindevaluatie van dit programma zal pas tegen 1 juli 1997beschikbaar zijn . Men is van mening dat intussen de voordelen van HELIOS II kunnen worden uitgebouwd endat het nog te vroeg is voor een voorstel voor een nieuw programma van dezelfde aard . Daarom hoeft thans geengebruik te worden maken van de mogelijkheid om krachtens artikel 235 van het EG-Verdrag een programma inhet leven te roepen .

Nr. C 385/ 12 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Op 30 juli 1996 heeft de Commissie een Mededeling betreffende gelijke kansen en non-discriminatie voorgehandicapten goedgekeurd waarin zij haar strategie ter verwezenlijking van deze doelstellingen (') uiteenzet .Zodra het verslag met de eindevaluatie over HELIOS II beschikbaar is , zal de Commissie bovendien opnieuwbezien met welke maatregelen de samenwerking op Europees niveau kan worden geïntensiveerd .

De geachte afgevaardigde krijgt de verzekering dat de Commissie absoluut geen lagere status aan gehandicaptentoekent en dat deze evenmin als een gemakkelijk doelwit voor bezuinigingen worden beschouwd .

(') COM(96) 406 def.

(96/C 385/20) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1314/96

van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie

(3 juni 1996)

Betreft: Nieuw Helios-programma van de EU

Waarom heeft de Commissie verzuimd haar voorstellen over het nieuwe Helios-programma aan de vergaderingvan het Europees gehandicaptenforum van 6 mei jl . voor te leggen , zoals door haar ambtenaren was beloofd?Hoe kan er voor de afloop van het huidige Helios-programma in december dit jaar van een daadwerkelijkeraadpleging van de NGO's in de gehandicaptensector en in het kader van de begrotingsprocedure in het EuropeesParlement sprake zijn als de Commissie haar voorstellen niet voor september 1 996 , zoals zij nu belooft , openbaarmaakt? Kan de Commissie derhalve onverwijld haar voorstellen over het Helios-programma bekend maken?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie

(6 september 1996)

De Commissie kon haar voorstellen niet op 6 mei 1996 aan de vergadering van het Europees gehandicapten­forum voorleggen , omdat het interne beraad en overleg hierover nog onvoldoende was gevorderd .

Intussen heeft de Commissie op 30 juli 1996 een Mededeling betreffende gelijke kansen en non-discriminatievoor gehandicapten goedgekeurd waarin zij haar strategie ter verwezenlijking van deze doelen (') uiteenzet . Degehandicapten , de non-gouvernementele organisaties en andere belanghebbende partijen zullen uitvoerig over deontwikkeling van die strategie worden geraadpleegd .

(') COM(96) 406 def.

(96/C 385/21 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1336/96

van Nel van Dijk (V) aan de Commissie

(3 juni 1996)

Betreft: Sierteeltpromotiefonds ook voor ecobloemen

Is de Commissie voornemens een promotiefonds voor de sierteelt in te stellen , overeenkomstig de eis die metname de Nederlandse regering heeft ingebracht tijdens de besprekingen over de associatie-overeenkomst metMarokko in 1995 ?

Zo ja, zal de Commissie zich hierbij rekenschap geven van de noodzaak van coherentie tussen landbouwbeleiden milieubeleid?

Is de Commissie bekend met het feit dat in Nederland, de lid-staat die het grootste belang heeft bij ditpromotiefonds , de gangbare bloementeelt een aanzienlijke milieubelasting met zich meebrengt , door energie­verbruik , bemesting en afvalproduktie , en vooral door een overmatig gebruik van bestrijdingsmiddelen? (')

Nr. C 385/ 1 319 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

Deelt de Commissie mijn opvatting dat een communautaire campagne ter bevordering van de afzet van Europesebloemen niet mag resulteren in een vergroting van de gevaren voor milieu en volksgezondheid?

Is de Commissie bekend met het bestaan , in Nederland en andere lid-staten , van biologische bloementeelt , welkeeen veel geringere milieubelasting veroorzaakt?

Is de Commissie bereid om een deel van het promotiefonds voor de sierteelt te oormerken voor de stimuleringvan de bekendheid en afzet van biologisch geteelde bloemen?

Is de Commissie bereid een verhoging van de subsidies voor omschakeling op biologische bloementeelt teoverwegen , aangezien de huidige , op hectares gebaseerde subsidieregeling ongunstig uitvalt voor desierteeltsector?

Welke andere maatregelen overweegt de Commissie om de biologische bloementeelt te bevorderen ?

(') Gemiddeld 50 kilogram pesticiden per hectare , vier keer zoveel als bij de teelt van de beruchte gifpieper gebruikt wordt .

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(1 juli 1996)

Overeenkomstig de in de Raad van 10 november 1995 aangegane verbintenis zal de Commissie een voorstelindienen tot oprichting van een fonds ter bevordering van de sierteelt .

Het doel hiervan is de afzet van communautaire bloemen en planten in de Gemeenschap en in derde landen tebevorderen . De uitvoeringsbepalingen voor het promotiefonds kunnen pas door de Commissie wordenvastgesteld wanneer de Raad het algemeen kader heeft goedgekeurd .

De Nederlandse produktie van bloembollen en bloemen is zeer intensief en gaat inderdaad gepaard met een grootgebruik van energie en chemische produkten . De Nederlandse autoriteiten zijn zich van dit probleem bewust ensporen de producenten sedert een aantal jaren aan om milieuvriendelijkere produktiemethoden te kiezen(meerjarenovereenkomst tussen de regering en de sector). Zo is ook op de veilingen en met name de BloemenVeiling Holland een systeem ingesteld om de bedrijven in ecologische klassen in te delen aan de hand van vierparameters (mest en water ; gewasbeschermingsmiddelen ; energie ; andere grondstoffen en additieven). Dezeklassen worden vermeld bij de verkoop op de veiling en maken het mogelijk o.a . korting te krijgen op hetcommissieloon . Bedrijven die meer rekening houden met het milieu kunnen naar een hogere ecologische klasseovergaan en zodoende hun positie versterken .

Het verzekeren van de coherentie tussen landbouw- en milieubeleid is een permanente bekommernis bij alleacties die op communautair niveau worden ondernomen .

Produktie en milieubescherming maken integrerend deel uit van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en gaangepaard met een passende wetgeving inzake met name het gebruik van chemische produkten en biologischeproduktiemethoden teneinde de gevaren voor milieu en volksgezondheid te verminderen .

Het is de Commissie inderdaad bekend dat in Nederland en in andere Lid-Staten biologische produktiemethodenvoor bloemen bestaan die veel minder schadelijk zijn voor het milieu .

Er zij op gewezen dat bloemen die als biologische produkten worden verkocht onder het toepassingsgebied vanVerordening (EEG) nr . 2092/91 (') vallen , aangezien zij beschouwd moeten worden als niet-verwerkteplantaardige landbouwprodukten , d.w.z . produkten die alleen bewerkingen hebben ondergaan die normaal in eenlandbouwbedrijf worden verricht . Dit betekent dat uitsluitend producenten die bloemen produceren volgens deproduktie- en controleregels van Verordening (EEG) nr . 2092/91 hun bloemen als „biologisch produkt" in dehandel mogen brengen .

De Commissie neemt , voor zover dat binnen haar bevoegdheid ligt , alle nodige maatregelen om Verorde­ning (EEG) nr . 2092/91 zo goed mogelijk uit te voeren . Een van die maatregelen bestaat uit het ontwikkelen ( inde nabije toekomst) van een communautair logo voor biologische produkten .

Verordening (EEG) nr. 2078/92 ( 2 ) voorziet in een steunmaatregel voor milieuvriendelijke produktiemethoden .hetgeen in sommige gevallen neerkomt op steun voor de biologische landbouw . Het ligt momenteel niet in debedoeling de maximumgrens van de steun te wijzigen .

(') PB nr L 198 van 22.7.1991 .C-) PB nr L 215 van 30.7.1992 .

Nr. C 385/ 14 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/22 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1338/96

van José Barros Moura (PSE) aan de Raad

(4 juni 1996)

Betreft: Structuurfondsen en werkgelegenheid

Op de informele Raad van Venetië van de ministers van Ruimtelijke Ordening en Regionaal Beleid werdovereengekomen dat „de Commissie en de lid-staten nog nauwer gaan samenwerken voor de aanwending van deFondsen". Bij de voorstelling van de conclusies benadrukte Commissaris mevrouw Wulf-Mathies „het belangvan het aanmoedigen van de toegang tot de Fondsen voor initiatieven die tot doel hebben arbeidsplaatsen tecreëren".

Kan ik verduidelijking krijgen omtrent de modaliteiten van die „aanmoediging", evenals over de relatie tussendie initiatieven en Doelstelling 1 ?

Antwoord

(29 oktober 1996)

1 . Tijdens de informele bijeenkomsten van de ministers van ruimtelijke ordening en regionaal beleid teVenetië zijn geen besluiten genomen die bindend zijn voor de Gemeenschap ; het is namelijk niet mogelijk tijdensdergelijke informele bijeenkomsten communautaire besluiten te nemen .

2 . De Commissie heeft de Raad echter in haar mededeling van 20 maart over structuurmaatregelen enwerkgelegenheid wel degelijk gewezen op het belang van het aanmoedigen van de toegang tot de Fondsen voorinitiatieven die tot doel hebben arbeidsplaatsen te creëren , met volledige inachtneming van het bestaandejuridische kader . Deze mededeling is ook toegezonden aan het Europees Parlement, het Economisch en SociaalComité en het Comité van de Regio 's .

Het is de taak van de Commmissie en van de aangewezen autoriteiten van elke Lid-Staat om de structuurfondsenconform de regelgeving en de doelstellingen te beheren .

(96/C 385/23 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1342/96

van Jean-Yves Le Gallou (NI) aan de Commissie

(3 juni 1996)

Betreft: Communautaire steun voor verenigingen , NGO ' s en andere organisaties

Is bij de Commissie voor het begrotingsjaar 1995 het exacte aantal verenigingen , NGO's of organisaties bekenddat steun ten laste van de communautaire begroting ontvangt?

Kan de Commissie deze in de begroting per hoofdstuk of hoofdrubriek classificeren?

Aanvullend antwoord van de heer Lukanen namens de Commissie

(16 september 1996)

Ter aanvulling op haar antwoord van 16 juli 1996 (') kan de Commissie nu volgende informatie verstrekken :

Een lijst van subsidies waarin, gerangschikt volgens hoofdstuk van de begroting, de begunstigden , het aantalsubsidies , het hiermee gemoeide bedrag en het totaal per hoofdstuk worden opgesomd, wordt het geachteParlementslid en het Secretariaat-generaal van het Parlement rechtstreeks toegezonden .

(') PB C 297 van 8.10.1996 , blz . 120 .

19.12.96 NL Nr. C 385/ 15Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

(96/C 385/24) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1384/96

van Miguel Arias Canete (PPE) aan de Commissie

(6 juni 1996)

Betreft: Invoer van avocado s uit Mexico

De communautaire avocadokwekers hebben het vanwege de massale invoer van Mexicaanse avocado 's in deEuropese Unie zeer moeilijk aangezien zij niet met de lage prijzen van het Mexicaanse produkt kunnenconcurreren .

Dit omdat de produktiekosten van avocado 's in Mexico , waar als gevolg van de sociaal-economischeomstandigheden volop goedkope arbeid aanwezig is , veel lager liggen dan in Europa. Toch is de uiteindelijkekwaliteit van het Mexicaanse produkt door het lange vervoer veel minder goed dan van de Europese avocado .

Is het de Commissie bekend dat , nu de Europese markt tengevolge van de onrechtvaardige sociaal-economischeomstandigheden door goedkope Mexicaanse avocado's van slechte kwaliteit wordt overspoeld , de Europeseavocado's aan de boom hangen te rotten omdat de kwekers al zo lang op een vermindering van de Mexicaanseimport hopen?

Overweegt de Commissie maatregelen om iets aan deze situatie te doen?

(96/C 385/25 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1385/96

van Miguel Arias Canete (PPE) aan de Commissie

(6 juni 1996)

Betreft: Avocadocrisis in de EU

Het avocado-areaal in de EU beslaat in totaal 8.000 ha en ruim 10.000 gezinnen leven direct van deze teelt . Deagrarische handel in dit produkt beloopt ruim 12.000 miljoen peseta en de investeringen in onroerendelandbouwgoederen bedragen meer dan 50.000 miljoen peseta .

Volgens de statistieken waar wij over beschikken , is de invoer van avocado 's uit derde landen naar de EU in hetverkoopseizoen 1996 met 22% gestegen . Het merendeel komt uit Mexico, de grootste producent in de wereld , datzijn export naar de EU met 43% zag stijgen . De export van Spaanse avocado's naar de overige landen in de EU isdaarentegen met 27% teruggelopen . Dit alles plus de communautaire invoerrechten (die in de Spaanseproduktieperiode 3,5% en in de rest van het jaar 6% bedroegen ) heeft de prijzen zo sterk doen dalen dat deze teeltvoor de Spaanse producenten niet meer lonend is .

Overweegt de Commissie , gezien dit alles , een wijziging van het stelsel van invoerrechten dat gezien detoepassingsperiode niet geschikt is om de Europese produktie te beschermen ?

Overweegt zij iets te doen aan deze crisis waarin de communautaire producenten verkeren ten gevolge van demassale invoer van avocado's uit derde landen die onze markt overspoelt en die het einde van deavocadoproduktie zou kunnen betekenen?

Gecombineerd Antwoord

van de heer Fischler namens de Commissieop de schritfteliike vragen E-1384/96 en E-1385/96

( 11 juli 1996)

De Commissie constateert inderdaad dat de invoer van avocado 's in de Gemeenschap in 1994 en 1995 isgestegen en in het laatstgenoemde jaar 105.552 ton bedroeg . Daaraan waren echter twee jaren met een dalendeinvoer voorafgegaan . In 1991 bedroeg de invoer in de Gemeenschap van de Twaalf 90.145 ton . Over de periode1991-1995 bedraagt de stijging slechts 16 % .

De invoer uit Mexico neemt toe en in 1995 is dit land de grootste leverancier van de Gemeenschap geworden .Deze stijging is gedeeltelijk ten koste gegaan van de tweede grootste leverancier, namelijk Israël , dat zijnmarktaandeel ziet dalen . De afzet door de derde grootste leverancier, Zuid-Afrika, stagneert . Deze drie landennemen samen bijna 90 % van de invoer in de Gemeenschap voor hun rekening .

De conventionele invoerrechten op avocado 's bedragen van 1 juni tot en met 30 november 7,5 % en gedurendede rest van het jaar 4 % (')• Gedurende de periode waarin ook in de Gemeenschap wordt geproduceerd , is debescherming voor dit produkt dus sterker .

Nr. C 385/ 16 NL 19 . 12 . 96Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

Gezien het voorafgaande is de Commissie van mening dat de invoer uit Mexico de communautaire markt nietkan verstoren . Zij is dan ook niet voornemens bijzondere maatregelen ten behoeve van de produktie vanavocado 's te nemen .

De Commissie blijft de ontwikkeling op deze markt echter aandachtig volgen en zij wijst erop dat de hervormdegemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit nieuwe bepalingen bevat die de mogelijkheid biedenmaatregelen uit te werken om de concurrentiepositie van de communautaire producenten te verbeteren .

(') Verordening (EG ) nr . 3009/95 van de Commissie van 22 december 1995 tot wijziging van bijlage 1 van Verordening (EEG) nr . 2657/87 vande Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief — PB L 319 van 30.12.1995 .Produktcode : 0804 40.

(96/C 385/26) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1465/96

van Abdelkader Mohamed Ali (GUE/NGL) aan de Raad

(31 mei 1996)

Betreft: Oprichting van een waarnemingspost voor racisme en vreemdelingenhaat

Op zaterdag 4 mei jl . werd Mohammed Khouas in Sens (Frankrijk) door 2 skinheads neergeschoten . Helaas doenzich dergelijke feiten waarbij zinloos geweld wordt gebruikt tegen vreemdelingen , meer en meer in de EU voor .Het Europees Parlement is onlangs geraadpleegd over het voorstel voor een beschikking van de Raad om 1997 teverklaren tot het Europese jaar tegen het racisme'en heeft zich positief uitgesproken over het gehele initiatief enook met name over de oprichting van een waarnemingspost voor racisme en vreemdelingenhaat , omdat het ervanovertuigd is dat door de oprichting van deze post op doeltreffender wijze kan worden opgetreden tegen dit euveldat een vredelievende samenleving in onze maatschappij bedreigt .

Is de Raad echter van mening dat het Jaarverslag alsmede de overige publikaties van de waarnemingspostvoldoende sterke instrumenten vormen voor een doeltreffender bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat?

Hoe en in welke mate kunnen de meldingen van de waarnemingspost van invloed zijn op het beleid van degemeenten , de nationale regeringen en op dat van de EU?

Antwoord

(29 oktober 1996)

1 . Op verzoek van de Europese Raad heeft de Adviescommissie Racisme en Vreemdelingenhaat een verslagopgesteld met meer dan honderd aanbevelingen voor in het kader van de Europese Unie te nemen maatregelen,en een uitvoerbaarheidsstudie verricht over een Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelin­genhaat . Het verslag werd voorgelegd aan de Europese Raad van Cannes van 26 en 27 juni 1995 ; de studie werdvoorgelegd aan de Europese Raad van Florence van 21 en 22 juni 1996 . De Europese Raad bevestigde opnieuwde vaste wil van de Unie om racisme en vreemdelingenhaat met de grootste vastberadenheid te bestrijden ; hijkeurde het beginsel van de oprichting van een Europees Waarnemingscentrum goed . Hij verzocht de Raad dejuridische en budgettaire voorwaarden voor het toekomstige Waarnemingscentrum te bespreken , alsook debanden tussen dit centrum en de Raad van Europa, en de Adviescommissie Racisme en Vreemdelingenhaatopdracht te geven haar werkzaamheden voort te zetten , totdat het Waarnemingscentrum is opgericht .

2 . In haar studie heeft de Adviescommissie voorstellen gedaan inzake een ontwerp-statuut voor eentoekomstig waarnemingscentrum: hoofddoel van het Waarnemingscentrum zou moeten zijn, de verschijnselenvan racisme en vreemdelingenhaat , ook in de vorm van anti-semitisme, binnen de Europese Unie waar te nemen ,de gevaren voor de Unie van de toename van die verschijnselen te analyseren , en de Instellingen van de EuropeseUnie en haar Lid-Staten te voorzien van objectieve, betrouwbare en op Europees niveau vergelijkbare informatieen van aanbevelingen, met het oog op de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de nodige beleidsmaatregelen .Het Waarnemingscentrum zou daardoor een instelling zijn die de deelname van de organisaties van de civielesamenleving aanmoedigt en die samenwerkt met de communautaire Instellingen , de Lid-Staten van de Unie,niet-gouvernementele organisaties , andere internationale organisaties en personen met verantwoordelijkhedenop het gebied van de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat .

3 . Zoals reeds gezegd, worden de voorstellen van de Adviescommissie nu door de Raad bestudeerd .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 17

(96/C 385/27) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1498/96van Alan Donnelly (PSE) aan de Commissie

( 12 juni 1996)

Betreft: Belastingvrije verkoop en de gevolgen ervan voor het overheidstekortHeeft de Commissie onderzoek verricht naar het totale verlies van belastinginkomsten van de lid-staten alsgevolg van het voortbestaan van de belastingvrije verkoop ten behoeve van consumenten die per vliegtuig ofboot van de ene naar de andere lid-staat reizen?

Indien de belastingvrijstelling tussen de lid-staten van de Europese Unie op dit moment volledig zou wordenafgeschaft , wat zouden dan de gevolgen van een dergelijk besluit zijn voor het vermogen van de lid-staten om tevoldoen aan de norm voor het overheidstekort in het kader van de convergentiecriteria voor de EMU?

Antwoord van de heer de Silguy namens de Commissie(5 september 1996)

De Commissie heeft geen onderzoek ingesteld naar de totale derving van nationale belastinginkomsten van deLid-Staten als gevolg van het voortbestaan van de belastingvrije verkoop ten behoeve van consumenten die pervliegtuig of boot van de ene naar de andere Lid-Staat reizen .

Bij het opstellen van een verslag over de verkooppuntcontrolesystemen van de Lid-Staten heeft de Commissieevenwel de Lid-Staten (behalve Oostenrijk, Finland en Zweden , die toen nog niet waren toegetreden) om globalecijfers betreffende de belastingvrije verkoop gevraagd . Voor zover deze gegevens beschikbaar zijn , hebben deLid-Staten de Commissie cijfers inzake de totale belastingvrije verkoop in 1993 verstrekt . De door de Commissieontvangen cijfers lijken erop te wijzen dat de totale belastingvrije verkoop slechts een zeer gering percentage vanhet BBP (bruto binnenlands produkt) van de Lid-Staten uitmaakt .

Gezien de geringe omvang van de totale belastingvrije verkoop in verhouding tot het BBP en de verschillendevoor een deel tegen elkaar opwegende directe en indirecte effecten op de belastinginkomsten en uitgaven die teverwachten zijn van een volledige opheffing van de belastingvrijstellingen voor reizigers tussen de Lid-Staten ,zou deze opheffing niet van invloed zijn op het vermogen van de Lid-Staten om te voldoen aan hetconvergentiecriterium ' overheidstekort ' van de Economische en Monetaire Unie .

(96/C 385/28 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1581/96van Klaus Rehder (PSE) aan de Commissie

(24 juni 1996)

Betreft: Vereenvoudiging van de goederenhandel tussen de EU en de Visegrad-landen

Op 1 juli 1996 worden overeenkomsten van kracht betreffende de vereenvoudiging van goederenhandel entransito tussen de Visegrad-landen en de Europese Unie . Welke regelingen zijn in deze overeenkomsten preciesvastgelegd?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(26 september 1996)

De regelingen waarnaar het geachte Parlementslid verwijst , zijn opgenomen in twee in 1987 geslotenovereenkomsten , waarbij sinds 1 juli 1996 acht partijen zijn aangesloten : de Gemeenschap, drie EVA-landen(IJsland, Noorwegen en Zwitserland) en vier Visegrad-landen (Polen , Hongarije , Tsjechië en Slowakije). Deovereenkomsten zijn ook van toepassing op Liechtenstein zolang dat land door een verdrag inzake eendouane-unie met Zwitserland is verbonden .

De Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer (') maakt het mogelijkhet goederenvervoer tussen de overeenkomstsluitende partijen te vereenvoudigen door tegelijk de betaling vanrechten en heffingen die normaal vorderbaar zijn in ieder land waar het vervoer doorrijdt , en een opeenvolgingvan nationale transitoritten af te schaffen , wat ertoe bijdraagt het handelsverkeer tussen die landen tevergemakkelijken . De overeenkomst omvat vier aanhangsels en verschillende bijlagen .

Voor deze gemeenschappelijke regeling douanevervoer gelden , afgezien van enkele nuances , dezelfdebeginselen en praktische regels als voor de regeling communautair douanevervoer die binnen de Gemeenschapgeldt , met name :— een aangever die zich ertoe verbindt de in de regeling vervatte verplichtingen na te leven en met name de

aangifte van de intacte goederen op de plaats van bestemming (artikel 1 1 van aanhangsel I bij deovereenkomst),

— een financiële zekerheid voor de bedragen van de rechten en andere heffingen (artikel 24 en volgende vanaanhangsel I),

Nr. C 385/ 18 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 9 . 12 . 96

— een aangifteprocedure die in het algemeen gebaseerd is op het formulier van het Enig Document en deterugzending door het kantoor van bestemming naar het kantoor van vertrek van een exemplaar van deaangifte voor aanzuivering van de transactie (artikelen 10 en volgende en artikel 37 van aanhangsel I ),

— alsmede onderzoek- en controleprocedures voor de documenten waarover administratieve regelingen tussende overeenkomstsluitende partijen worden getroffen .

De overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer omvat eveneensbepalingen betreffende de wederzijdse bijstand bij het innen van eventuele schuldvorderingen .

De overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer (2 ) stelt bij hethandelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen een Enig Document in dat vergelijkbaar is met datgenedat wordt gebruikt in de Gemeenschap en dat in de plaats komt van hun nationale formulieren voordouaneaangifte voor alle douaneregelingen , zowel invoer , uitvoer als doorvoer . De overeenkomst stelt nietalleen het model van het formulier vast maar eveneens voorschriften inzake de druk, het invullen en het gebruik,wat de taak van de ondernemers aanzienlijk verlicht en vereenvoudigt en de samenwerking tussen dedouanediensten vergemakkelijkt .

De toetreding van vier landen van de Visegrad-groep tot die twee overeenkomsten op 1 juli 1996 heeftplaatsgevonden in het ruimere kader van de Europa-overeenkomsten die zij met de Gemeenschap hebbengesloten en van de strategie ter voorbereiding van de toetreding van die landen . Zij sluit meer in het bijzonder aanbij de bepalingen van die overeenkomsten die voorzien in samenwerking op douanegebied ten einde hetdouanestelsel van die landen aan dat van de Gemeenschap aan te passen . Deze samenwerking heeft met namebetrekking op de onderlinge aansluiting van de transito-regeling en de vereenvoudiging van de controles enformaliteiten met betrekking tot het goederenvervoer tussen de overeenkomstsluitende partijen ( 3).

(') Goedgekeurd bij besluit nr . 87/415/EEG van de Raad van 15 juni 1987 ( PB L 226 van 13.8.1987 ).( : ) Goedgekeurd bij besluit nr . 87/267/EEG van de Raad van 28 april 1987 (PB L 134 van 22.5.1987 ).( 3 ) Zie bij wijze van voorbeeld artikel 93 van de Europa-overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten enerzijds en

Tsjechië anderzijds (PB L 360 van 31.12.1994 ).

(96/C 385/29) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1584/96

van Viviane Reding (PPE) aan de Commissie(24 juni 1996)

Betreft: „Sport en cultuur rookvrij '

In het kader van de Internationale anti-rookdag is de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) samen met hetInternationaal Olympisch Comité een campagne „Sport en cultuur rookvrij " gestart .

Zijn de voor sport en volksgezondheid verantwoordelijke Commissarissen bereid alleen nog maar EU-steun aanculturele en sportevenementen te verlenen als deze niet (verhuld of openlijk) door de sigarettenindustrie wordengesponsord? Indien dit niet gebeurt , dreigt met name de jonge generatie de funeste link sport-cultuur­roken-Europa te leggen .

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(6 september 1996)

De Commissie staat volledig achter de pogingen van de Wereldgezondheidsorganisatie en het InternationaalOlympisch Comité om in het kader van de internationale antirookdag tabaksreclame en sponsoring van cultureleen sportevenementen van elkaar te scheiden . Bij de ondersteuning van dergelijke evenementen door deCommissie stelt zij met name als een van de voorwaarden voor financiering en bescherming dat er geen reclamewordt gemaakt voor tabaksprodukten en er dat geen sponsoring door de tabaksindustrie plaatsvindt .

Het verbod op dergelijke openlijke en verhulde reclame wordt behandeld in het gewijzigd voorstel van deCommissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke enbestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake reclame voor tabaksprodukten (').

Richtlijn 89/552/EEG van de Raad ( 2 ) verbiedt televisiereclame voor sigaretten en andere tabaksprodukten en desponsoring van televisieprogramma's voor fabrikanten en verkopers van die produkten .

O PB C 129 . 21.5.1992 .( : ) PB L 298 , 17.10.1989 .

19 . 12 . 96 NL Nr. C 385/ 19Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

(96/C 385/30) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1623/96

van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie(24 juni 1996)

Betreft: Selectie van deskundigen — Comité om toepassing van artikel 10 te evalueren

Kan de Commissie meedelen wie er zijn geselecteerd om de toepassing van artikel 1 O-projecten te evalueren enkan zij heel in het kort aangeven wat de voornaamste kwalificaties en ervaring waren van elke persoon die metdeze taak was belast?

In hoeverre heeft iedere deskundige directe persoonlijke ervaring met het functioneren van regionaal enplaatselijk bestuur?

Welke beleidsrichtlijnen heeft het comité meegekregen en kan het Europees Parlement daarover beschikken?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(24 september 1996)

Zoals zij had aangekondigd in haar richtsnoeren betreffende de tenuitvoerlegging van artikel 10 van Verordening(EEG) nr. 4254/88 , als gewijzigd ('), heeft de Commissie alle nodige maatregelen getroffen om een groep teselecteren van deskundigen die beantwoorden aan eisen inzake onafhankelijkheid en beroepsmatige aanpak .Deze groep moet de Commissie bijstaan bij de evaluatie van de voorstellen die zijn ontvangen in het kader Van deuitnodigingen tot het indienen van voorstellen . Wat met name de eerste vier uitnodigingen tot het indienen vanvoorstellen voor het subprogramma „vernieuwende acties" betreft , zijn de ongeveer 90 gekozen personenexperts en academici op het gebied van de regionale ontwikkeling . In elk Comité van deskundigen zijn er ookpersonen die gespecialiseerd zijn op het gebied van de te behandelen thema's ( innovatie , informatiemaatschap­pij , nieuwé werkgelegenheidsbronnen en cultureel erfgoed).

De Commissie heeft het zo geregeld dat elk voorstel door ten minste twee deskundigen kan worden geëvalueerd ,en dat zijzelf uiteindelijk beslist . Bovendien heeft zij , voor elk van de betrokken gebieden , een handleiding voorde evaluatie van de voorstellen uitgewerkt , waarin verder wordt uitgelegd hoe de in de uitnodigingen tot hetindienen van voorstellen en in de informatiedossiers aangegeven selectiecriteria moeten worden gehanteerd .Gezien het groot aantal ontvangen voorstellen (900 alleen al voor de „innoverende acties") en de beperkteomvang van de financiële middelen , waarmee ongeveer 130 projecten kunnen worden gesteund, zijn dezecriteria strikt toegepast . Hoe dan ook, de nieuwe visie op artikel 10 houdt in dat bijzondere eisen moeten wordengesteld inzake „modelfunctie" en ten aanzien van de vooruitzichten inzake het duurzame karakter van deprojecten . In dit opzicht is bijzondere aandacht besteed aan de kwaliteit van het partnerschap , het innoverendkarakter en de mogelijkheden om de projecten te laten aansluiten op de traditionele bijstand van het EuropeesFonds voor regionale ontwikkeling .

Analoge richtsnoeren zullen worden toegepast op het gebied van de selectie van deskundigen voor de overigegebieden van artikel 10 .

De lijst van deskundigen en de tekst van de handleidingen voor de selectie van de projecten hebben betrekking opde interne procedures van de Commissie . Zij mogen dus niet naar buiten worden verspreid omdat dan de voor deselectie vereiste objectiviteit en onafhankelijkheid, waarop het Parlement overigens speciaal de nadruk heeftgelegd, in gevaar komen .

(') PB L 193 van 31.7.1993 .

(96/C 385/31 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1636/96

van Annemarie Kuhn (PSE) aan de Commissie

(24 juni 1996)

Betreft: Milieu-aspecten van de wolwasserijen in Europa

In welke lid-staten vindt het wassen van wol plaats met gebruikmaking van halogeenkoolwaterstof trichlooret­heen , dat vermoedelijk kankerverwekkend is ?

Hoe groot zijn daarbij de verliezen aan trichlooretheen dat in de atmosfeer geëmitteerd wordt?

Hoe groot zijn de emissies van organische stoffen in het oppervlaktewater (gemeten in kilogrammen CZV per tongewassen ruwe wol ) bij gebruikmaking van een waterhoudend wasmiddel ? Welke hoeveelheden pesticidenworden daarbij in het oppervlaktewater geloosd?

Nr. C 385/20 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Aan welke overheidsvoorschriften inzake deze emissies moeten de wolwasserijen in de afzonderlijke lid-statenvoldoen? Zijn deze op de totale emissies in het oppervlaktewater van toepassing? Bestaan er vereisten inzake devan pesticiden uitgaande giftige effecten op waterorganismen?

Welke installaties (en welke methoden) ter vermindering van deze emissies worden door de wolwasserijengebruikt? Wat is de werkingsgraad van deze installaties ?

Van welke aard en van welke omvang zijn de emissies van de wolwasserijen in de lid-staten van de Unie in deatmosfeer?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(13 september 1996)

De Commissie overlegt momenteel met de industrie en verzamelt gegevens over de omvang van het gebruik vantrichlooretheen voor het wassen van wol , de plaatsen waar dit gebeurt en de resulterende emissies in deatmosfeer .

De organische emissies van het nat wassen van wol bedragen ongeveer 130 kg chemisch zuurstofverbruik (CZV)per ton ruwe wol (bron : Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) industrie en milieu , technischrapport 16 „The textile industry and the environment"). De emissies van biociden zijn bij het wassen van wolaanzienlijk minder dan bij het wassen van andere weefsels (bij voorbeeld katoen ), maar met name geïmporteerdewol kan besmet zijn met biociden als aldrin en dieldrin . Er zijn geen gegevens beschikbaar over de preciezehoeveelheden van deze stoffen die door deze sector worden geloosd .

Krachtens Richtlijn 76/464/EEG betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffendie in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd ('), zijn vergunningen vereist voor alle lozingenin oppervlaktewater, met inbegrip van meren en rivieren , van stoffen die op lijst I of lijst II van die richtlijn staan .Emissiegrenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen , waarin rekening is gehouden met de voor aquatischeorganismen vereiste omstandigheden , zijn neergelegd in Richtlijn 90/415/EEG (2 ) voor trichlooretheen ,Richtlijn 86/280/EEG ( 3 ) voor perchlooretheen en Richtlijn 88/347/EEG (4) voor aldrin en dieldrin . Al dezestoffen zijn opgenomen op lijst I van Richtlijn 76/464/EEG.

Artikel 7 van Richtlijn 76/464/EEG voorziet in programma's ter vermindering van de verontreiniging (waarinkwaliteitsdoelstellingen zijn opgenomen) voor stoffen van lijst II ten einde de lozingen van detergentenafkomstig van het wassen van wol , stoffen met een schadelijk effect op de zuurstofbalans en een reeks in delandbouw gebruikte pesticiden aan banden te leggen . Artikel 7 bepaalt dat de Lid-Staten in lozingsvergunningenemissienormen opnemen gebaseerd op kwaliteitsdoelstellingen die overeenkomstig communautaire wetgeving(voor zover deze bestaat) worden vastgesteld . Deze kwaliteitsdoelstellingen, waarin rekening moet wordengehouden met de toxiciteit , de persistentie en het bioaccumulatiepotentieel van de stoffen , moeten zo wordenvastgesteld dat aquatische organismen geen nadelige gevolgen ondervinden .

Schonere produktietechnieken voor deze sector kunnen worden ingedeeld in drie groepen : water- enenergiebesparing, optimalisatie van het gebruik van chemische stoffen en wijzigingen in procédés of uitrusting .Wat het afval betreft, kan het effluent worden behandeld in primaire procédés (zeven, neutralisering,equalisering en bezinking), door biologische behandeling om het biologisch zuurstofverbruik (BZV) en het CZVte verlagen en in geavanceerde fysisch-chemische procédés om gesuspendeerde stoffen die zich niet gemakkelijklaten stabiliseren , te verwijderen . Nadere details over al deze aspecten zijn te vinden in het hierboven genoemdeUNEP-rapport .

De emissies in de lucht als gevolg van het wassen van wol zijn hoofdzakelijk olienevels en dampen vanoplosmiddelen . De Commissie is voornemens voorstellen te doen met het oog op het beperken van de emissiesvan oplosmiddelen afkomstig van dit procédé in het kader van de actie ter beperking van de emissies vanvluchtige organische verbindingen (VOC) als gevolg van het gebruik van oplosmiddelen in de industrie , die isaangekondigd in het werkprogramma voor 1996 . Er zijn momenteel geen gegevens beschikbaar over hetprecieze niveau van de emissies in de lucht , afkomstig van deze sector .

(') PB L 129 van 18.5 . 1976 .(-) PB L 219 van 14.8.1990 .O PB L 181 van 4.7.1986 .( 4 ) PB L 158 van 25.6.1988 .

19 . 12 . 96 NL Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr . C 385/2

(96/C 385/32) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1654/96

van Mihail Papayannakis (GUE/NGL) aan de Commissie

(24 juni 1996)

Betreft: Aanleg van een jachthaven op het eiland Kos

Op het eiland Kos wordt een jachthaven aangelegd en voor de afwerking ervan wordt gebruik gemaakt van grotesteenblokken die worden opgehaald uit het zeegebied van Aghios Fokas . Dit gebied beschikt over marienerijkdommen en het ophalen van de stenen veroorzaakt er aanzienlijke schade aan de zeebodem.

De bewoners van het eiland klagen over ongeregeldheden bij de procedure van goedkeuring van het project . Zois met name de milieu-effectrapportage niet gepubliceerd, zodat de inwoners en organisaties van het eiland hunstandpunt niet bekend konden maken . Bovendien stemt de dienst voor mariene oudheden naar verluidt niet inmet het ophalen van de stenen en heeft zij de milieu-effectrapportage niet goedgekeurd .

Kan de Commissie meedelen of de Europese Unie bijdraagt in de financiering van bovenvermeld project en zo ja,in welke mate? Beschikt de Commissie over inlichtingen omtrent deze zaak en wat denkt zij te doen om ditproject , dat vanuit economisch en toeristisch standpunt als prioritair wordt aangemerkt , te realiseren zonder datschade aan het zeegebied wordt toegebracht?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(26 september 1996)

Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt , is de bouw van de haven voor pleziervaartuigen(jachthaven) met een capaciteit van 260 pleziervaartuigen op het eiland Kos in Griekenland in juni 1990 van startgegaan .

Aanvankelijk werd dit project gecofinancierd in het kader van het geïntegreerd mediterraan programma (GMP)voor de eilanden in de Egeïsche Zee (maatregel 2.1 .). Aangezien het project aan het einde van het genoemdeGMP niet was voltooid, is de cofinanciering voortgezet via het operationeel meerfondsenprogramma (OMFP)voor het Zuiden van de Egeïsche Zee 1994-1999, dat deel uitmaakt van het communautair bestek voorGriekenland 1994-1999 .

De overheidsuitgaven voor dit project in het kader van het GMP voor de Egeïsche Zee bedragen 1 020 miljoendrachme, waarvan de communautaire bijdrage 60% bedraagt en de rest uit de middelen van de Griekse overheidwordt gefinancierd . Vervolgens is voor het project tot op heden een aanvullend bedrag van 240 miljoen drachmeuitgegeven, dat aan het OMFP voor het Zuiden van de Egeïsche Zee 1994-1999 wordt toegerekend, waarvan 75%met geld van de Gemeenschap wordt bekostigd . Het budget (raming) voor dit project in het kader van hetgenoemde OMFP bedraagt 410 miljoen drachme . Uiterlijk op 31 december 1996 moeten deze uitgaven zijnverricht .

Het lopende project betreft voornamelijk de haveninfrastructuur van de jachthaven .

Wat het milieu-aspect betreft, is toen het project in 1990 van start ging , in het Griekse staatsblad nr. FEK91 1 /02.10.1986 een besluit met betrekking tot de plaats waar de haven zou worden gebouwd („chorothetissi", inhet Grieks), gepubliceerd . Het project is aanbesteed, waarna op 12 juni 1990 een bouwovereenkomst isondertekend, dus vóór de inwerkingtreding van de wet van 25 oktober 1990 die Richtlijn 85/337/EEG in Grieksrecht omzet (Grieks staatsblad FEK 678 B besluit KYA 62296/90).

De Griekse autoriteiten hebben dit project niettemin aan een milieu-effectbeoordeling onderworpen . De studiedie hiertoe is uitgevoerd, is op 24 januari 1996 aan de gemeenteraad voorgelegd. Vervolgens zijn in mei 1996 devoorwaarden vastgesteld, waaraan het project uit milieu-oogpunt moet voldoen .

Er heeft inderdaad winning van inert materiaal uit de zeebodem plaatsgevonden . Op 10 oktober 1995 hebben deaannemers van de autoriteiten een vergunning gekregen onder bepaalde voorwaarden voor de kust van AgiosFokas inert materiaal uit de zeebodem te winnen ; zij hebben 20 000 kubieke meter gesteente gewonnen voor debouw van de havendammen . Op 23 mei 1996 heeft het Griekse Ministerie van Milieubeheer de milieubepalingengoedgekeurd waarmee deze materiaalwinning is verboden .

Voor een optimale bescherming van het milieu lijkt de manier waarop de milieu-effectbeoordeling is uitgevoerdevenwel te traag en ondeugdelijk . De situatie is echter inmiddels aanzienlijk verbeterd, dank zij de inspanningenvan zowel de Griekse autoriteiten als de Commissie .

Nr. C 385/22 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

De Commissie zal dit project nauwgezet volgen en zal er bij de Griekse autoriteiten op aandringen ervoor tezorgen dat deze investering zo snel mogelijk kan renderen ..

(96/C 385/33 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1658/96van Robert Evans (PSE) aan de Raad

(24 juni 1996)

Betreft: Parkeerplaats voor gehqndicapten in de EU

Volgens berichten worden de Engelse „Orange Badges" ten behoeve van gehandicapten die hiermede eenparkeerplaats kunnen krijgen, buiten het VK niet altijd erkend , in weerwil van de aanbeveling van 6 december1977 (die uiterlijk op 1 januari 1980 in werking moest treden) dat zulks het geval zou moeten zijn . Kan de Raadde verzekering geven dat alles in het werk zal worden gesteld om dit probleem definitief te regelen en dat met denodige voortvarendheid om tot een snel besluit in deze zaak te komen , zal worden getracht tot overeenstemmingte komen over de voorgestelde aanbeveling van de Raad voor een parkeerkaart voor gehandicapte personen?

Antwoord

(29 oktober 1996)

De Raad herinnert eraan dat hij in december 1 995 van de Commissie een ontwerp-aanbeveling ontving inzakeeen parkeerkaart voor gehandicapten . De Commissie verklaarde, in het kader van haar sociaal actieplan voor demiddellange termijn 1995-1997 een passent voorstel te zullen doen .

In december 1977 had de Raad van Ministers van Vervoer, in het kader van de Europese Conferentie vanMinisters van Vervoer bijeen , een aanbeveling aangenomen inzake het aanleggen van parkeerplaatsen voorgehandicapten .

In december 1 995 heeft de Commissie een voorstel voor een aanbeveling goedgekeurd dat ertoe strekte dezebedoelingen verder uit te werken en bepaalde praktische problemen aan te pakken die zich in het kader van hetECMT-systeem voordoen .

Dit voorstel is nog steeds bij de Raadsinstanties in behandeling .

(96/C 385/34) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1665/96van Juan Colino Salamanca (PSE) en Jesús Cabezón Alonso (PSE) aan de Commissie

(24 juni 1996)

Betreft: Controle op dolle-koeienziekte

Kan de Commissie aan de hand van de gegevens waarover zij beschikt , berichten die in de Europese media zijnverschenen, corrigeren dan wel ontkennen? Het gaat hierbij om berichten over de uitvoering in het VerenigdKoninkrijk van maatregelen die de Britse regering heeft aangekondigd om de veestapel te controleren opdolle-koeienziekte .

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

( 16 juli 1996)

De Commissie en de Lid-Staten zijn door het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld van de maatregelen die zijngetroffen sedert de eerste constatering van de ziekte in 1986 . Het Verenigd Koninkrijk heeft op 21 juni 1988 eenaangifteplicht ingesteld ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en heeft ook een slachtbeleidten uitvoer gelegd in het kader waarvan alle van BSE verdachte dieren worden vernietigd en de hersenen aan eenpost-mortem keuring worden onderworpen . De veehouder ontvangt een compensatie voor de vernietiging vanrunderen die ervan worden verdacht met BSE te zijn besmet .

De belangrijkste maatregel voor de uitroeiing van BSE, het verbod op de vervoedering van van herkauwersafkomstige eiwitten aan herkauwers, is ingesteld op 18 juli 1988 .

De Commissie heeft geen informatie gekregen over inbreuken op het slacht- en vernietigingsbeleid en heeft geenredenen om aan te nemen dat de vernietiging van runderen op grond van besmetting met BSE niet naar behorenzou zijn uitgevoerd .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/23

Het voederverbod is evenwel niet volledig toegepast en dat is door de Britse autoriteiten ook bevestigd . Degevolgen daarvan zijn merkbaar in de vorm van besmetting met BSE van dieren die na 18 juli 1988 zijn geboren .Het Verenigd Koninkrijk heeft nieuwe voorschriften vastgesteld om deze situatie te verhelpen door een verbod inte stellen op de vervoedering van van zoogdieren afkomstige eiwitten aan dieren die bestemd zijn voormenselijke consumptie en door het bezit van diervoeder dat van zoogdieren afkomstige eiwitten bevat, onwettigte verklaren .

(96/C 385/35 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1678/96van Anita Pollack (PSE) aan de Commissie

(24 juni 1996)

Betreft: EUROSTAT

Heeft Eurostat grenzen gesteld aan de aanschaf van het kwartaalblad/bibliotheekversie van comtext cd-romgezien het gebruik dat bij Eurostat van deze informatie wordt gemaakt?

Antwoord van de heer de Silguy namens de Commissie(5 september 1996)

De publikaties van de communautaire instellingen zijn auteursrechtelijk beschermd, of dit nu wel of niet explicietis vermeld . Dit geldt zowel voor gedrukte publikaties als voor publikaties in een andere vorm. Overeenkomstigde licentievoorwaarden (enkelgebruiker, enkelstationssysteem, lokaal netwerk) van het soort produkt dat isgekocht, is het eventuele gebruik dat een koper van de COMEXT-cd-rom (kwartaalblad of bibliotheekversie) vanEurostat maakt van het daarin vervatte materiaal , onderworpen aan de auteurswet en de bepalingen vaninternationale conventies inzake auteursrechten .

In een beperkt aantal situaties mag materiaal onder auteursrecht volgens de wet worden gereproduceerd . Voorreprodukties die niet onder deze categorie vallen , is voorafgaande schriftelijk toestemming vereist : Het Bureauvoor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen houdt zich namens de instellingen bezig metauteursrechtelijke vergunningen en licenties . Aanvragen voor toestemming moeten schriftelijk bij dit Bureauworden ingediend .

In het kader van de informatiemarkt moet de prijsstelling van de statistische publikaties ervoor zorgen dat zijbillijk en niet discriminerend voor iedereen toegankelijk zijn , met name voor bedrijven die de communautairegegevens verder willen verspreiden (onder de voorwaarden van het auteursrecht), de ontwikkeling willenondersteunen van commerciële informatiediensten met gegevens uit de overheidssector die door particuliereondernemingen of nationale bureaus voor de statistiek kunnen worden beheerd, praktijken vermijden die eenbelemmering vormen voor de verkoopactiviteiten van de nationale bureaus voor de statistiek en die de nalevingvan de auteursrechten garanderen , waarbij niet alleen de gegevens worden beschermd, maar ook deondersteuning, de organisatie en de toegevoegde waarde .

(96/C 385/36) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1682/96van Jaak Vandemeulebroucke (ARE) aan de Raad

(24 juni 1996)

Betreft: Catalaanse taal

Kan de Raad meedelen welke maatregelen hij , in het licht van de resolutie van het Europees Parlement d.d .1 1 december 1990 over het taairegime in de Gemeenschap en over het Catalaans (doe . A3-0 169/90 (')) genomenheeft met het oog op :1 . publikatie van verdragsteksten in het Catalaans ;2 . verspreiding van informatie over de Europese instellingen in het Catalaans ;3 . het betrekken van het Catalaans in leer- en vervolmakingsprogramma's van Europese talen?

(') PB C 19 van 28.1.1991 , blz . 42 .

Nr. C 385/24 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Antwoord

(7 november 1996)

1 . Zoals voor alle door het Europees Parlement aangenomen besluiten het geval is , heeft de Raadvanzelfsprekend zorgvuldig kennis genomen van de resolutie van 1 1 december 1990 . Er zij echter aan herinnerddat volgens artikel 217 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 190 van hetEuratom-Verdrag , de regeling van het taalgebruik door de Instellingen van de Gemeenschap met eenparigheidvan stemmen door de Raad wordt vastgesteld . Deze regeling is opgenomen in Verordening nr . 1 van de raad van15 april 1958 , laatstelijk gewijzigd bij de toetreding van nieuwe Lid-Staten tot de Gemeenschap in 1995 , waarinde elf officiële talen van de Gemeenschap worden genoemd .

Noch in artikel S van het Verdrag betreffende de Europese Unie, noch in artikel 248 van het EG-Verdrag enartikel 225 van het Euratom-Verdrag , is voorzien in de publikatie van teksten in het Catalaans .

2 . Zoals in het antwoord van de fungerend Voorzitter van de Raad op een vorige vraag van de GeachteAfgevaardigde over hetzelfde onderwerp , herinnert de Raad het Geachte Parlementslid eraan dat alles watbetrekking heeft op de bekendmaking en verspreiding van alle soorten communautaire teksten — zowel officiëleals informatieve teksten — onder de verantwoordelijkheid van de Commissie valt .

3 . Catalaans behoort niet tot de talen waarnaar in de bijlage (hoofdstuk III , actie 1 , punt 1 ) bij het besluit totinstelling van het communautaire actieprogramma Socrates (') wordt verwezen voor het vreemde-talenonder­richt in het kader van dat programma. In de lijn van de elfde overweging van de preambule van het besluit , kanCatalaans evenwel worden beschouwd als een taal die , hoewel niet behorend tot de officiële talen van deEuropese Unie , op nationaal niveau is erkend en op grote schaal als onderwijstaal in de universiteiten wordtgebruikt . Voorts wordt gepreciseerd dat „het onderwijs in deze talen mogelijkheden moet bieden voor toegangtot onderdelen van het programma voor hoger onderwijs ."

Tenslotte kan ook worden vermeld dat — in het verlengde van het subsidiariteitsbeginsel — de gemeenschap­pelijke voorschriften betreffende de officiële talen van de Gemeenschap de Lid-Staten niet verhinderen , opnationaal niveau alle soorten maatregelen te treffen om informatie over de Europese Instellingen in de officiëletalen van hun respectief gebied te verpsreiden .

(') Besluit nr . 819/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 1995 ( PB L 87 van 20.04.1995 ).

(96/C 385/37) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1684/96

van Mair Morgan (PSE) aan de Commissie( 17 juni 1996)

Betreft: Etikettering van diervoedingsmiddelen

Is de Commissie voornemens wettelijke maatregelen voor te stellen die fabrikanten ertoe verplichten alle zakkendiervoeder te voorzien van een etiket waarop alle ingrediënten staan vermeld om te voorkomen dat een ramp alsbovine spongiforme encefalopathie (BSE) zich ooit weer voordoet?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(9 juli 1996)

Zoals de Commissie reeds in haar antwoorden op de schriftelijke vragen E-932/96 (') van de heer Spiers enP- 1 232/96 (2) van mevrouw Kinnock heeft vermeld , wordt momenteel gewerkt aan een wijziging van devoorschriften inzake de etikettering van diervoeders , om ervoor te zorgen dat de veehouder steeds de juiste aardkent van de diverse ingrediënten van de voeders die hij gebruikt om zijn dieren te voeden .

De geplande maatregelen, die eerstdaags aan het Permanent Comité voor Diervoeders zullen worden voorgelegd,zouden de huidige wetgeving aanzienlijk moeten verbeteren . Richtlijn 79/373/EEG (3 ) bevat reeds specifiekebepalingen inzake de vermelding van de ingrediënten van mengvoeders .

0 )( 2 )0

PB C 345 van 15.11.1996 , blz . 18 .PB C 322 van 28.10.1996 .PB L 86 van 6 . 4.1979 .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/25

(96/C 385/38 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1690/96

van Amedeo Amadeo (NI) aan de Commissie

(24 juni 1996)

Betreft: Europese Waarnemingspost voor het MKB

Een belangrijke taak van de waarnemingspost is het verstrekken van nauwkeurige gegevens aan de Commissie ,opdat deze haar voor het MKB , met inbegrip van de ambachtelijke sector, bestemde beleidsmaatregelen kanvoorbereiden . Deze gegevens blijken ook nuttig voor de nationale regeringen en intermediaire organisaties vande onderhavige sector .

Kan de Commissie derhalve , aangezien deze sector van het grootste belang wordt geacht voor de schepping vantoekomstige arbeidsplaatsen die beslist in de nabije toekomst niet meer zullen afhangen van de grote industrie ,maar van kleine ambachtelijke ondernemingen , mededelen of het verslag met de uitvoerende samenvatting inalle talen van de Europese Unie moet worden vertaald, omdat het voor alle bij de activiteiten van de KMO 'sbetrokken burgers van de lid-staten van belang is ?

Antwoord van de heer Papoutsis namens de Commissie( 16 september 1996)

De Commissie deelt de opvatting van het geachte Parlementslid over het belang van de jaarverslagen van deEuropese Waarnemingspost voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) als essentieel referentiepunt voor zowel decommunautaire Instellingen als de nationale overheden en de voor het MKB representatieve intermediaireorganisaties . Daarom heeft de Commissie het netwerk dat verantwoordelijk is voor de opstelling van dezeonafhankelijke verslagen gestimuleerd deze in drie talen te publiceren en zorgt zij zelf, zoals het geachteParlementslid suggereert , voor de vertaling van een samenvatting van de verslagen in alle talen van de Unie ,alsmede voor de verspreiding ervan als bijlage bij de opmerkingen van de Commissie over elk verslag .

Gezien de aard van de verslagen is de Commissie ook van mening dat de verspreiding nog kan worden verbeterdvia andere kanalen , zoals overwogen in haar voorstel voor een derde meerjarenprogramma voor het MKB ('). Zijzal nagaan of het mogelijk is om de belangrijkste kwalitatieve en kwantitatieve conclusies uit de verslagen op teneme'n in een gegevensbank die voor het MKB rechtstreeks toegankelijk is , en om een gedeelte van de verslagenop Internet te zetten . Ten einde een groter publiek te bereiken stelt de Commissie eveneens voor een jaarlijkseconferentie te organiseren waar een diepgaande discussie met alle betrokken partijen over de conclusies van hetverslag wordt gehouden .

(') PB C 156 van 31.5.1996 .

(96/C 385/39 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1691/96

van Amedeo Amadeo (NI) aan de Commissie

(24 juni 1996)

Betreft: Europese Waarnemingspost voor het MKB

Het voornaamste deel van het door de waarnemingspost opgestelde document betreft de evolutie van dezogenaamde Internal Market Monitor voor het MKB (SIMM) die tot taak heeft de gevolgen van detotstandbrenging van de interne markt voor de KMO's te evalueren . De interne markt heeft zowel op deresultaten die de KMO's bij hun activiteiten hebben behaald als op het milieu waarin zij werkzaam zijn invloeduitgeoefend .

Kan de Commissie ,

1 . aangezien bij de beoordeling van het verslag blijkt dat de statistieken in het verslag nog tekortkomingen engebrek aan homogeniteit vertonen, hetgeen de analyse niet vergemakkelijkt,

2 . aangezien het absoluut noodzakelijk is uiterst snel te beschikken over bijgehouden analyses van debedrijfstrends , hetgeen onmogelijk is als het verslag de huidige „encyclopedische" structuur handhaaft, terwijldit uitvoerbaarder is met behulp van beknopter bijwerkingen ,

mededelen of zij meer kan doen om binnenkort tot een zeker en betrouwbaar statistisch beeld te komen?

Nr. C 385/26 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Antwoord van de heer Papoutsis namens de Commissie(16 september 1996)

De Commissie deelt het standpunt van het geachte Parlementslid dat het belangrijk is om over geschiktestatistieken van goede kwaliteit te beschikken over het aantal ondernemingen en over de grootte , de structuur ende demografie ervan, met name ten behoeve van haar eigen werkzaamheden op het gebied van de vormgeving enevaluatie van beleidsinitiatieven voor het midden- en kleinbedrijf (MKB ).

Overeenkomstig de bepalingen van Besluit 93/379/EEG van de Raad van 14 juni 1993 (') doet de Commissiehaar best om de statistieken over het MKB zowel kwalitatief als kwantitatief te verbeteren . Met name bij hetverzamelen van gegevens , waarmee in 1988 een begin is gemaakt , is het aantal Lid-Staten, bedrijfstakken envariabelen voortdurend uitgebreid . Voorts zijn verschillende statistische projecten en programma 's opgezet dieook zullen worden voortgezet, waarbij de nadruk wordt gelegd op de dekking en de geschiktheid van degegevens en waarbij alle beschikbare informatie wordt benut om te vermijden dat ondernemingen met nieuweverzoeken om informatie lastig worden gevallen .

Bovendien zal de Commissie zich beijveren voor een verbetering van de structuur van de jaarverslagen van deWaarnemingspost voor het MKB door beknoptere supplementen , met name op het gebied van de beoordelingvan de milieuaspecten en de prestatie van de ondernemingen op de interne markt . Zij wil er ook voor zorgen datde volgende verslagen een basis blijven vormen voor een adequate discussie over de horizontale MKB­vraagstukken zonder echter de onafhankelijkheid van de analyse van de Waarnemingspost aan te tasten .

(') PB L 161 van 2.7.1993 .

(96/C 385/40) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1698/96van Amedeo Amadeo (NI) aan de Commissie

(24 juni 1996)

Betreft: Uitrusting van zeeschepen

Kan de Commissie ,

gezien het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de uitrusting van zeeschepen (COM(95)0269) ('),met als fundamentele doelstellingen de veiligheid van de scheepvaart , het nastreven van de geharmoniseerdetoepassing van de proefmethoden in de EU, het vrije verkeer in alle lid-staten van de goedgekeurde uitrustingovereenkomstig de communautaire voorschriften en criteria ,overwegende dat de richtlijn echter meer is gericht op het doel van de afschaffing van de belemmeringen voor hetvrije verkeer van materiaal dan op verdere verhoging van de veiligheidsniveaus ,overwegende dat niet mag worden afgezien van het doel van de veiligheid,mededelen :

of zij kan voorzien in een wetgeving ter regeling van de kwestie , waarbij steeds de veiligheid en demilieubescherming op de eerste plaats moeten staan?

(') PB C 218 van 23.8.1995 , blz . 9 .

Antwoord van de heer Kinnock namens de Commissie

(16 september 1996)

De Commissie deelt volledig de mening van het geachte Parlementslid dat veiligheid een essentiële doelstellingis van de regelgeving die sinds de aanneming .van de mededeling over een gemeenschappelijk beleid inzakeveiligheid op zee in 1993 op het gebied van zeevervoer is voorgesteld .

Meer veiligheid is ongetwijfeld het hoofddoel van het op grond van artikel 84 , lid 2 , van het EG-Verdragingediende voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de uitrusting van zeeschepen . Het voorstel beoogtde prestaties van de uitrusting aan boord van schepen in de Gemeenschap te verbeteren . Een andere nuttigedoelstelling van het voorstel is echter het vrij verkeer van uitrusting die vervaardigd is overeenkomstig debepalingen van de richtlijn . Lid-Staten dienen zonder verdere controle uitrusting toe te laten die voorzien is vanhet in de richtlijn bedoelde merk, aangezien dit waarborgt dat de uitrusting aan de desbetreffendeveiligheidsnormen voldoet .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/27

(96/C 385/41 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1699/96

van Amedeo Amadeo (NI) aan de Commissie

(24 juni 1996)

Betreft: Uitvoer van cultuurgoederen

Voor de totstandbrenging van een „ruimte zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van goederen isgewaarborgd", overeenkomstig artikel 7 A van het EG-Verdrag, heeft de Gemeenschap op het gebied van decultuurgoederen twee begeleidende maatregelen vastgesteld : verordening nr . 391 1 /92/EEG ( ! ) van de Raad van9 december 1992 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen en richtlijn 93/7/EEG (2) van de Raad van 15 maart1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die illegaal het grondgebied van een lid-staat hebbenverlaten .

Deze twee instrumenten beogen het bieden van extra bescherming op communautair niveau naast de maatregelendie iedere lid-staat het recht heeft overeenkomstig en binnen de grenzen van artikel 36 van het EG-Verdrag tetreffen om de bescherming van het eigen nationale erfgoed te waarborgen .

Kan de Commissie, gezien het nut van het voorstel , ter gelegenheid van de driejaarlijkse herziening van deverordening en de richtlijn in 1996 en in het licht van de in artikel 10 van de verordening en in artikel 16 van derichtlijn bedoelde verslagen over de toepassing bijzondere aandacht schenken aan de volgende aspecten :1 . de stand van toepassing van verordening en richtlijn in de verschillende lid-staten ,2 . de wenselijkheid om te zorgen voor een soort paspoort of begeleidend certificaat voor sommige

kunstwerken,

3 . betere samenwerking tussen politie en rechterlijke macht bij de identificatie van gestolen of illegaaluitgevoerde cultuurgoederen?

(') PB L 395 van 31.12.1992 , blz . 1 .( 2 ) PB L 74 van 27.3.1993 . blz . 74 .

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(11 september 1996)

In het verslag waarop het geachte parlementslid doelt , zal de Commissie alle punten behandelen die relevant zijnom te kunnen spreken van een „beoordelingsverslag over de toepassing" van de richtlijn betreffende deteruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lid-Staat zijngebracht (zoals door artikel 16, lid 2 , van de richtlijn wordt voorgeschreven) en van een „verslag over detoepassing" van de verordening betreffende de uitvoer van cultuurgoederen (zoals door artikel 10 , derde alinea,van deze verordening wordt verlangd).

(96/C 385/42) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1709/96

van Johanna Maij-Weggen (PPE) aan de Commissie(25 juni 1996)

Betreft: Frankrijk vertraagt Nederlandse orders

Volgens berichten in de Nederlandse kranten worden in Frankrijk de visumaanvragen voor Nederland voorzakenmensen die uit niet-.Schengenlanden komen vertraagd . De visumaanvragen gaan via het Schengen­informatiesysteem in Straatsburg .

1 . Weet de Commissie dat een normale visumaanvraagprocedure voor zakenmensen uit niet-Schengenlandentwee weken duurt en dat zakenrelaties van Nederlandse bedrijven vaak zes tot acht weken moeten wachten ?

2 . Kan de Commissie bevestigen dat dit dus concurrentievervalsend werkt voor het Nederlandse bedrijfslevenen is de Commissie bereid het bureau van het Schengen-informatiesysteem te vragen dit te corrigeren ?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(5 september 1996)

De Commissie, die als waarnemer aan de werkzaamheden van de Schengengroep deelneemt, heeft geen enkeleaanwijzing die de persberichten waarop het geachte Parlementslid doelt , bevestigt .

Nr. C 385/28 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/43 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1711/96

van Ilona Graenitz (PSE) aan de Commissie

(25 juni 1996)

Betreft: Misvormingen bij jonge kinderen

In Oostenrijk en met name in het gebied van de Inn- en de Mühl (Oberösterreich) komen steeds meer gevallenvoor van misvormingen bij pasgeboren kinderen . In de afdeling chirurgie van de kinderkliniek in Linz liggenmomenteel vier zuigelingen zonder aarsopening . In 1990 waren er in het gehele land slechts twee zuigelingenmet een dergelijke misvorming . Ook worden de laatste tijd steeds meer kinderen met een hazelip geboren .

Na de ramp van Tsjernobyl waren grote delen van het gebied van de EU (en met name bovengenoemd gebied)blootgesteld aan een zeer sterke radio-actieve straling . Is er onderzoek verricht om de relatie tussen dezeradio-actieve straling en misvormingen bij pasgeboren kinderen na te gaan? Zo ja, tot welke conclusies is men bijdit onderzoek gekomen?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(6 september 1996)

De Commissie is op de hoogte van de door de geachte afgevaardigde genoemde gevallen van geboorteafwij­kingen en van de beweringen als zou de incidentie van bepaalde aangeboren misvormingen in de betrokkenregio 's zijn toegenomen .

Dergelijke geboorteafwijkingen zijn zeldzaam en op verschillende tijden en plaatsen kunnen er meerderegevallen tegelijk optreden . Tot een werkelijke toename kan echter alleen met zekerheid worden geconcludeerdop basis van gegevens van landelijke controle- en surveillancesystemen voor geboorteafwijkingen . Dezegegevens laten een dergelijke conclusie op het ogenblik niet toe .

Bovendien verklaarde een groep van deskundigen onmiddellijk na het ongeval in Tsjernobyl dat van deradioactieve besmetting van Tsjernobyl in de Gemeenschap geen gezondheidseffecten te verwachten waren ,maar zij achtte een epidemiologisch vervolgonderzoek naar kinderleukemie , de meest gevoelige indicator voorgezondheidseffecten, wenselijk . Momenteel wordt in heel Europa een vervolgonderzoek uitgevoerd, maar tentijde van de laatste analyse in 1992 waren er geen aanwijzingen voor een toegenomen incidentie .

(96/C 385/44) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1715/96

van Jean-Yves Le Gallou (NI) aan de Commissie

(25 juni 1996)

Betreft: Werkingskredieten van de Europese instellingen

In werkdocument nr . 7 van de Begrotingscommissie in verband met de begrotingsprocedure voor 1997 wordtvermeld dat de Commissie in 1995 1.200 studies heeft verricht uit hoofde van deel B van de begroting .

Kan de Commissie mij de volgende gegevens verstrekken :— de volledige lijst van de in 1995 door de Commissie uit hoofde van deel B verrichte studies ;— voor alle studies : de individuele kostprijs van elke studie afzonderlijk ;— de globale kostprijs van die studies?

Antwoord van de heer Lukanen namens de Commissie

(25 september 1996)

De Commissie heeft nota genomen van het verzoek van het geachte Parlementslid, dat in vele opzichtenovereenkomt met wat de algemene rapporteur voor de begroting 1997 bezighoudt . Er is namelijk door deBegrotingscommissie een werkdocument over het vraagstuk van de door deel B van de begroting gefinancierdestudies opgesteld in de context van de voorbereiding van de begroting 1997 , naar aanleiding waarvan deCommissie een diepgaand onderzoek ter zake heeft opgezet, dat verder gaat dan een louter statistischebewerking .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/29

De Commissie stelt het geachte Parlementslid dus voor de voltooiing van het lopende onderzoek af te wachtenaangezien met het bijeenbrengen van de gevraagde gegevens in ieder geval omvangrijke opzoekingen gemoeidzouden zijn, die de lopende werkzaamheden zouden kunnen overlappen.

De Commissie is uiteraard bereid het geachte Parlementslid alle eventueel nog gewenste nadere inlichtingen teverstrekken nadat hij kennis heeft genomen van de resultaten van het bovenbedoelde onderzoek .

(96/C 385/45 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1718/96van Stelios Argyros (PPE) aan de Commissie

(25 juni 1996)

Betreft: Toepassing van richtlijn 89/48/EEG inzake de erkenning van diploma's

Mevrouw H. Bye-Diplaris , Britse , permanent woonachtig te Griekenland en houdster van een postdoctoraaldiploma in de Pedagogie aan de Universiteit van Oost-Londen, deed bij het Interuniversitair Centrum voor deErkenning van Buitenlandse Studietitels (DI.K.A.T.S.A) een aanvraag om erkenning van haar diploma, waarbijzij het vereiste getuigschrift voorlegde . Hoewel het diploma aan alle in richtlijn 89/48/EEG (') gestelde vereistenvoldoet , heeft het DI.K.A.T.S.A het niet willen erkennen .

Deelt de Commissie mijn mening dat de niet-erkenning van het diploma een inbreuk vormt op het beginsel vanhet vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie (artikel 48 van het Verdrag)?

Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om de juiste toepassing van bovengenoemde richtlijn teverzekeren en ervoor te zorgen dat de Griekse autoriteiten hun verplichtingen nakomen die voortvloeien uit decommunautaire richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen , en meer in het bijzonder op dat vande wederzijdse erkenning van diploma's ?

(') PB L 19 van 24.1.1989 , blz . 16 .

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(9 september 1996)

Bij Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 is een algemeen stelsel ingevoerd voor de erkenningvan hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste driejaar worden afgesloten . Dezerichtlijn moest vóór 4 januari 1991 in elke Lid-Staat in nationale wetgeving zijn omgezet . De Commissie, dieoverigens verschillende klachten dienaangaande heeft ontvangen , heeft vastgesteld dat dit in Griekenland nietgebeurd is . Zij heeft dit dan ook aanhangig gemaakt bij het Hof van Justitie , dat zich heeft uitgesproken bij eenarrest van 23 maart 1995 . Het Hof oordeelde dat Griekenland niet de verplichtingen is nagekomen die krachtenshet EG-Verdrag op hem rusten , door de richtlijn niet binnen de gestelde termijn in nationale wetgeving om tezetten .

In de daaropvolgende weken heeft de Commissie Griekenland verzocht het arrest van het Hof na te komen .Omdat er geen bevredigend antwoord werd gegeven , werd een procedure op grond van artikel 171 van hetEG-Verdrag ingeleid .

Hieraan dient te worden toegevoegd dat , overeenkomstig het Gemeenschapsrecht , de niet-omzetting van eenrichtlijn geen rechtvaardiging kan zijn voor de nationale autoriteiten om niet de rechten te eerbiedigen dieparticulieren aan deze richtlijn ontlenen .

(96/C 385/46) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1719/96van Stelios Argyros (PPE) aan de Commissie

(25 juni 1996)

Betreft: Communautaire bestekken voor steunverlening aan Griekenland — Organisatie voor het AtheenseMuziekpaleis (OMMA)

In het kader van het communautaire bestek voor steunverlening aan Griekenland voor de periode 22 november1994 — 31 december 1999 besloot de EG-Commissie voor maatregel 2.7 van het Subprogramma cultuur,„Cultureel en Congrescentrum te Athene", tot publieke uitgaven van 20.000.000 ecu , waarvan 1 1 .000.000 ecusteun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling .

Nr. C 385/30 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Heeft de Commissie gecontroleerd in hoeverre het beschikbaar gestelde bedrag en de omschrijving van hetproject van het Atheense Muziekpaleis het resultaat zijn van een serieuse doelmatigheids- en uitvoerbaarheids­studie? Heeft de Commissie verder nagegaan of voor dit project een financiering uit particuliere bron nietwenselijk en uitvoerbaar zou zijn?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(5 september 1996)

Bij de onderhandelingen over het operationeel programma „toerisme en kuituur", heeft de Commissie om eenevaluatie verzocht van de levensvatbaarheid van het geplande congrescentrum; de resultaten van de studie warenbevredigend . De kosten/batenanalyse op grond van de verordening inzake het Europees Fonds voor RegionaleOntwikkeling ('), moet door de met het project belaste instantie nog worden ingediend .

Volgens de gegevens waarover de Commissie beschikt, is de financiële deelneming van de particuliere sector inde bouw reeds gegarandeerd .

(') Verordening (EEG) nr . 4254/88 als gewijzigd — PB L 193 van 31.7.1993 .

(96/C 385/47) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1724/96

van Charles Goerens (ELDR) en Jup Weber (ARE) aan de Commissie

(25 juni 1996)

Betreft: Steun voor de bosbouw in landen in een overgangsfase

In Oost-Europa, met inbegrip van de landen die naar lidmaatschap van de Europese Unie streven , heeft debosbouw te kampen met verschillende ernstige problemen op sociaal-economisch en milieugebied . Luchtver­ontreiniging brengt nog steeds grote schade toe aan bossen, en om de uitstoot van schadelijke stoffen tebeperken, zijn aanzienlijk investeringen nodig . Door privatisering en teruggave van bosgebieden zijn ertienduizenden nieuwe boseigenaren gekomen , die moeten worden weerhouden van wanbeheer en te sterke kapvan hun bossen, en moeten worden geholpen een duurzaam bosbeheer tot stand te brengen . Bijna vijf miljoenhectare bos (ongeveer anderhalf maal de oppervlakte van België en Luxemburg) is zo ernstig verontreinigd doorde bij de ramp van Tsjernobyl vrijgekomen straling , dat beheer ervan onmogelijk is geworden . Afgezien van degrote sociale en economische kosten die uit deze situatie voortvloeien, verspreiden de bosbranden die in dezeverlaten wouden onvermijdelijk zijn , het radioactieve materiaal dat in het ecosysteem is geaccumuleerd engeconcentreerd, over grote afstanden .

Welke maatregelen treft de Europese Unie, met name via het PHARE- en het TACIS-programma, om dezebelangrijke en urgente problemen aan te pakken, met name gezien de toezeggingen van de EU en de lid-staten inresolutie H3 over steun voor de bosbouw in landen in een overgangsfase die tijdens de te Helsinki gehoudenministerconferentie over bescherming van de bossen in Europa is uitgebracht? Zou de Commissie niet over eenbeknopte strategie moeten beschikken voor de bescherming en ontwikkeling van de bosbestanden inOost-Europa?

Antwoord van de heer Van den Broek namens de Commissie

(6 september 1996)

De Commissie heeft in verschillende programma's in het kader van Phare en Tacis daadwerkelijk een bijdragegeleverd aan inspanningen om duurzaam bosbeheer tot stand te brengen in landen in Midden en Oost-Europa(LMOE) en het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) met inbegrip van activiteiten zoals de bestrijdingvan de nonvlinder in Polen, samen met de Wereldbank (Phare-bijdrage van 10 miljoen ecu), en deelneming vande LMOE's aan het Mera-project inzake bosbouw (toezicht), dat tevens in de Lid-Staten wordt uitgevoerd doorhet Gemeenschappelijk Onderzoekcentrum van de Commissie in Ispra . In het kader van Tacis werd steunverleend aan de hout- en de houtverwerkende industrie (bijvoorbeeld het actieprogramma voor 1992). De steun isvoor een groot deel geconcentreerd op de eco-etikettering en kappercentages die ervoor zorgen dat dehoutproduktie op een dusdanig peil wordt gehandhaafd dat ze geen bedreiging vormt voor het milieu .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/31

Ieder jaar wordt in het kader van het Phare-programma ongeveer 100 miljoen ecu uitgetrokken voormilieuprojecten , die in veel gevallen al dan niet rechtstreeks te maken hebben met duurzame bosbouw . De steunvan Phare ten behoeve van de milieuverbetering en met name de luchtkwaliteit en de grondwatervervuiling,vormt belangrijke onrechtstreekse steun ten behoeve van de bossen in Europa, zoals reeds vermeld werd in deH3- resolutie van Helsinki . In deze resolutie werd tevens een oproep gedaan om strategieën te ontwikkelen ensamen te werken op alle gebieden van bosbouw zoals kennisoverdracht , de ontwikkeling van demonstratiepro­jecten , de capaciteitsopbouw, het opzetten van een juridisch en politiek kader, duurzaam bosbeheer, toezicht eneen behoorlijke evaluatie van hulpbronnen . Voor de toekomst wordt gepleit voor de oprichting van een databank .

In antwoord op de Helsinki-resolutie , wordt in het kader van het meerlanden milieuproject (Phare) eenbosbouwprogramma gepland dat voor alle landen is bestemd ( 1996-1999) alsmede steun voor nationale parkenen het beheer van natuurparken ( 1996-1998). Verwacht wordt dat met name bij het Phare-meerlandenbosbouw­programma de balans wordt opgemaakt van de bossen en beheermethoden (databank), zodat steun kan wordenverleend aan de ontwikkeling van een juridisch kader voor bosbouw in verschillende landen en een inventariskan worden opgesteld van bos-biodiversiteit en overheden, niet-gouvernementele organisaties en andereinstanties advies kan worden verleend over goede methoden voor duurzame bosbouw en eventueel demonstra­tieprojecten kunnen worden ontwikkeld (waarmee waarschijnlijk ongeveer 6 miljoen ecu is gemoeid voor eenperiode van 4 jaar). Het programma ten behoeve van de nationale parken zal over een periode van vier jaarwaarschijnlijk 3 miljoen ecu gaan kosten en plannen omvatten voor het creëren van „zusterparken", deuitwisseling van methoden en de capaciteitsopbouw.

De Commissie heeft zojuist een Phare-milieustrategie uitgestippeld die begin juni met de partnerlanden werdbesproken . Deze strategie is geconcentreerd op alle milieuaspecten van de fase vóór de toetreding maar vermeldtbij de negen belangrijkste milieu-uitdagingen uitdrukkelijk, (na de ministeriële conferenties van Luzern en Sofia)dat een halt moet worden toegeroepen aan de ontbossing en de schade die wordt aangebracht aan debiodiversiteit . Omdat Phare een aanvraaggestuurd programma is kan de Commissie niet op eigen initiatiefPhare-steun verlenen aan een bepaald gebied, maar het feit dat de Phare landen hebben ingestemd met dezestrategie en zich achter bovengenoemd streven kunnen scharen, geeft hun betrokkenheid bij dit vraagstuk aan .

Het Tacis-programma voor 1995 is sterk gericht op bosbouw ; het omvat ondermeer een programma voorbosbeheer dat een duurzame bosbouw beoogt in Karelië (2,5 miljoen ecu) en een bosbouwonderdeel in hetBaikalmeer-project dat gericht is op het beheer van de natuurlijke hulpbronnen ( in totaal 2,8 miljoen ecu).

De Phare en Tacis-programma' s kunnen met hun beperkte middelen geen belangrijke investeringen verrichten,maar kunnen beginkapitaal en opleidingen verschaffen en een bijdrage leveren aan de bewustmaking van hetpubliek. Tevens benadrukt de Commissie in haar veelvuldige contacten met de geassocieerde landen het belangvan de naleving van de communautaire wetgeving en de methoden voor de tenuitvoerlegging op het gebied vanbijvoorbeeld natuurbehoud .

(96/C 385/48) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1729/96

van Antoine-Francois Bernardini (PSE) aan de Raad

(1 juli 1996)

Betreft: Situatie Eurocopter

De Europese defensie-industrie bevindt zich in een fase van herstructurering ingevolge de besparingen op demilitaire uitgaven waartoe met name in Frankrijk is besloten .

Het Frans-Duitse consortium EUROCOPTER, tweede producent van helikopters in de wereld, heeft bijzonder telijden onder deze beslissingen en overweegt 1500 werknemers te ontslaan ( 1000 in Frankrijk en 500 inDuitsland).

Welke maatregelen denkt de Raad te nemen om de industriële basis in stand te houden die noodzakelijk is voorde ontwikkeling van een defensiebeleid?

Is de Raad voornemens om in het kader van de discussie over de defensie-industrie binnen DG III eensteunprogramma vast te stellen dat gericht is op de bedrijven en regio 's die het zwaarst door dezeherstructurering zijn getroffen en dat een ruimer toepassingsgebied heeft dan KONVER, waarvan het doelbeperkt was tot omschakeling en MKB?

Nr. C 385/32 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Antwoord

(7 november 1996)

Bij de Raad is geen Commissievoorstel ingediend inzake de vaststelling van een steunprogramma voor debedrijven die worden getroffen door de in de vraag van het Geachte Parlementslid bedoelde industriëleherstructureringen .

(96/C 385/49) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1736/96van María Sornosa Martínez (GUE/NGL) en Salvador Jove Peres (GUE/NGL) aan de Commissie

(3 juli 1996)

Betreft: Behoud van de visbestanden aan tonijn in de Middellandse Zee

Aan de kust voor Valencia wordt door Franse vissersschepen met ringnetten intensief gevist op tonijn en ookgedurende de paaitijd . De vangst met ringnetten is niet erg efficiënt omdat door kwetsuren die aan de vis wordenveroorzaakt een groot deel van de vangst moet worden weggeworpen .

Hieruit blijkt dat er een conflict bestaat ten aanzien van de bevoegdheden dat kan worden opgelost bij devolgende publikatie van de verordening over het behoud van de visbestanden in de Middellandse Zee , waarin deaanbevelingen van de ICCAT worden opgevolgd .

Kan de Commissie , aangezien de activiteiten van de Franse vissers een bedreiging vormen voor de vissers van deValenciaanse kust , die aanzienlijk minder schadelijke vangstmethodes gebruiken waar de Franse vissers hetvoortbestaan van bepaalde vissoorten bedreigen, mededelen of zij het gebruik van ringnetten voor de vangst vantonijn in de Middellandse Zee denkt te beperken?

Antwoord van mevrouw Bonino namens de Commissie

(6 september 1996)

Het garanderen van de duurzaamheid van de tonijnvisserij in de Middellandse Zee en , derhalve, van de effectievetoepassing van adequate beheersmaatregelen , is een belangrijk oogmerk van de Commissie . De prioritaireopgave — alle wetenschappelijke adviezen lopen wat dit betreft gelijk — is het beschermen van de jonge vis .Daarom is in Verordening (EG) nr . 1626/94 ('), waarbij technische maatregelen zijn vastgesteld voor de visserijin de Middellandse Zee , een bepaling opgenomen die het aan land brengen en verkopen van ondermaatse tonijnverbiedt . Voorts is het de wens van de Commissie, zoals moge blijken uit haar voorstel in het kader van hetmeerjarige oriëntatieprogramma IV , de vangstcapaciteiten en visserijinspanningen van de in de mediterranetonijnvisserij gespecialiseerde vlootsegmenten aan zeer precieze regels te binden om de visserijdruk te beperken .

Het is naar het oordeel van de Commissie van groot belang dat deze maatregelen effectief en onverkort wordenuitgevoerd . Daarentegen vindt zij niet dat de visserij met de ringzegen , die op grote schaal wordt beoefend in eenaantal belangrijke visserijtakken , onder andere de tropische-tonijnvisserij , als zodanig moet worden veroordeeld .

(') PB L 171 van 6.7.1994 .

(96/C 385/50) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1737/96van Antonio Taiani (UPE) aan de Commissie

(3 juli 1996)

Betreft: Handel met Tunesië in olijfolie

Bij dezen zou ik mijn schriftelijke vraag E-0470/96 (') naar aanleiding van het antwoord van de heer Fischlernamens de Commissie , van 27 maart 1996, nogmaals willen stellen .

Zou de Commissie ,

gelet op het feit dat op 17 juli 1995 het Euro-mediterrane Akkoord tussen de EG en Tunesië ondertekend werd ;dat dit akkoord in de artikelen 37/38 passende maatregelen voorschrijft met het doel om elke discriminatie op hetterrein van de handel en verstoring van de handel tussen de partijen te voorkomen ;

19.12.96 \ NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/33

overwegende dat vijf maanden later, op 25 december 1995 , de Tunesische staat bij decreet nr. 95/2593 eenbuitengewoon, niet-preferentieel accijns heeft ingevoerd op de export van spijsolie , waardoor in feite de handelmet de Europese Gemeenschap geblokkeerd wordt;overwegende dat het Office Nationale de l'Huile (ONH) het tariefcontingent voor olijfolie als een monopoliebeheert , zonder enige mogelijkheid tot toegang en in strijd met hetgeen voorzien is in verordening 3463/87 (2),kunnen meedelen of zij het niet wenselijk acht om :

1 . te bevorderen dat de gevolgen van Decreet nr. 95/2593 slechts jegens de ondernemers in de Gemeenschapongedaan gemaakt worden ;

2 . zich garant te stellen dat , zodra deze gevolgen ongedaan gemaakt zijn , de ondernemers in de Gemeenschapniet de dupe worden van bureaucratische maatregelen van Tunesische instellingen ;

3 . opnieuw te bevestigen dat het contingent uitsluitend toegankelijk is voor communautaire ondernemers opvoet van gelijkheid?

(') PB C 280 van 25.9.19%, blz . 33 .( 2 ) PB L 329 van 20.11.1987 , blz . 3 .

Aanvullend antwoord van de heer Fiscnler namens de Commissie

( 12 september 1996)

De Commissie wijst het geachte Parlementslid erop dat de op 17 juli 1995 met Tunesië geslotenAssociatie-overeenkomst door de Gemeenschap nog niet bekrachtigd is , zodat de Samenwerkingsovereenkomstvan 25 april 1976 nog steeds van toepassing is . Op grond van deze Samenwerkingsovereenkomst is het voorpartijen niet verboden uitvoerbelastingen in het kader van het respectieve landbouwbeleid te heffen .

Wat de nieuwe overeenkomst betreft , die dus nog niet van kracht ls , verwijst de Commissie het geachteParlementslid naar haar antwoord op schriftelijke vraag E-470/96 . Dit antwoord geldt nog steeds .

Ten aanzien van de door Tunesië geheven uitvoerbelasting is de Commissie van oordeel dat deze geendiscriminatie van de Europese bedrijven inhoudt . Deze bedrijven komen overigens verder in aanmerking voorhet bij Verordening (EG) nr. 447/96 van de Raad vastgestelde huidige contingent van 46 000 ton .

(96/C 385/51 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1748/96

van Michl Ebner (PPE) aan de Raad

(5 juli 1996)

Betreft: Gedecentraliseerde en federatieve civiele bescherming en rampenbestrijding

In de lid-staten van de Europese Unie bestaan er nog geen uniforme civiele bescherming en rampenbestrijding .Civiele bescherming wordt echter steeds belangrijker aangezien het risico van natuurrampen door de modernesamenleving en de vestiging in bedreigde gebieden toeneemt.

Tegen deze achtergrond wordt de Raad om een antwoord verzocht op de volgende vragen :

Worden er initiatieven op gang gebracht om een civiele bescherming op te bouwen?

Zou deze civiele bescherming niet via de plaatselijke overheden en de autoriteiten van de deelstaten enprovincies c.q . de regio 's in gedecentraliseerde en federatieve vorm moeten worden opgebouwd?

Antwoord

(29 oktober 1996)

Het ligt niet op de weg van de Raad om zich uit te spreken over de interne organisatie van de Lid-Staten op hetgebied van civiele bescherming en van rampenbestrijding .

Nr. C 385/34 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

De Raad heeft evenwel voorstellen in behandeling betreffende de Europese samenwerking op dit gebied . Hijwordt bovendien in kennis gesteld van de mogelijkheden van samenwerking voor het voorkomen van rampen ende organisatie van de hulp in het kader van door de Commissie beheerde communautaire initiatieven, zoals hetprogramma Interreg (structuurfondsen), die een actieve deelneming van de lokale autoriteiten mogelijk maken .

(96/C 385/52) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1767/96van Bryan Cassidy (PPE) aan de Commissie

(3 juli 1996)

Betreft: Oneerlijke concurrentie tussen veerdiensten over het Kanaal

Beweerd wordt dat de Franse regering subsidie verleent aan Brittany Ferries , een Franse rederij die eenveerdienst over het Kanaal onderhoudt . Hierdoor kunnen de Britse veerdiensten niet op eerlijke basisconcurreren . Enkele rederijen waren ten gevolge hiervan genoodzaakt bepaalde veerdiensten vanuit mijnEuro-kieskring te staken .

Is de Commissie bereid deze beweringen over oneerlijke concurrentie door de Franse veerdienstmaatschappijenen over Franse overheidssubsidies te onderzoeken?

Kan de Commissie , zo mocht blijken dat de Franse regering inderdaad Franse veerdienstmaatschappijensubsidieert, de verzekering geven dat zij een aanklacht tegen de Franse regering zal indienen opdat deze eeneinde maakt aan deze vorm van concurrentievervalsing binnen de interne markt?

Antwoord van de heer Kmnock namens de Commissie

(5 september 1996)

De Commissie heeft reeds een klacht ontvangen over vermeende overheidssteun voor Brittany Ferries enonderzoekt deze zaak met spoed . Er werd een briefwisseling gevoerd met de Franse autoriteiten, maarvoorshands is nog niet duidelijk of aan Brittany Ferries steun zal worden verleend en zo ja, op welke basis . DeCommissie heeft de Franse autoriteiten onlangs om een verdere verduidelijking van hun standpunt verzocht . Zijkan in deze fase nog geen oordeel uitspreken over de resultaten van het onderzoek .

De Commissie is zich ten volle bewust van de felle concurrentie tussen de exploitanten van veerdiensten over hetKanaal en van het feit dat iedere vorm van overheidssteun tot concurrentiedistorsie kan leiden .

(96/C 385/53) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1769/96van Glyn Ford (PSE) aan de Commissie

(3 juli 1996)

Betreft: Dolle honden

Kan de Commissie meedelen hoeveel dolle honden jaarlijks bij quarantaine aan de EU-grenzen in de afgelopenvijf jaar zijn ontdekt?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(6 september 1996)

In de door het geachte Parlementslid genoemde periode zijn aan de EU-grenzen geen dergelijke gevallen ontdekt .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/35

(96/C 385/54) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1774/96

van Erich Schreiner (NI) aan de Commissie

(3 juli 1996)

Betreft:Sponsoring van de Weense marathon

Volgens persberichten („Kurier" van 22.3.1995) was de Commissie de organisatoren van de Weense marathonvan juni 1994 een bedrag van ÖS 286.000,14 aan sponsorgelden schuldig .

Kan de Commissie mededelen ,

of deze schulden ondertussen zijn betaald en zo ja, uit welke begrotingslijn en welk begrotingsjaar, zo nee ,wanneer, uit welke begrotingslijn en welk begrotingsjaar zij zullen worden betaald,

wie de heer Pirzio-Biroli wanneer en in hoeverre heeft gemachtigd met communautaire belastinggelden deWeense marathon te sponsoren en of, als de heer Pirzio-Biroli dit zonder toestemming heeft gedaan, hetvoornemen bestaat om van hem het bedrag van ÖS 286.000,14 terug te vorderen , zo nee, waarom niet en welkesancties de Commissie tegen ambtenaren treft , die zonder toestemming namens haar sponsoring-opdrachtenvergeven,

of het gebruikelijk is dat zij afspraken maakt over sponsoring-opdrachten voor sportmanifestaties en vervolgensvergeet haar beloften na te komen , en zo ja, welke maatregelen zij hiertoe zal treffen , zo nee, waarom bij deWeense marathon deze procedure werd gekozen,

of zij het voornemen heeft in alle toekomstige lid-staten sportmanifestaties te sponsoren en zo ja, in welkelid-staten welke sportmanifestaties worden gesponsord en wanneer,

of kan worden uitgesloten dat het feit dat de Weense marathon bijna gelijkertijd met de volksstemming overde toetreding van Oostenrijk tot de EU plaatvond, een beslissende invloed had op haar financiële vrijgevigheid?

Antwoord van de heer Santer namens de Commissie

(16 september 1996)

De Commissie medefinancierde de Weense marathon in 1994 via haar delegatie in Oostenrijk .

Het is het geachte Parlementslid ongetwijfeld bekend dat de Commissie een begrotingspost voor sportmanifes­taties heeft onder de naam Eurathlon . De procedure die geldt voor organisaties die een subsidie voor eendergelijke activiteit wensen, is gelijk aan die voor andere activiteiten : de delegatie (thans de vertegenwoordiging)doet een voorstel tot het aangaan van een betalingsverplichting, dat ter goedkeuring naar Brussel wordtgezonden . Vanwege een aantal administratieve problemen zijn in dit geval helaas enkele vertragingenopgetreden , vooral wat de betaling van het eindsaldo betreft , maar deze is inmiddels ook uitgevoerd .

(96/C 385/55 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1776/96

van Ench Schreiner (NI) aan de Commissie

(3 juli 1996)

Betreft:Artikel 157 van het EG-Verdrag naar het concrete voorbeeld van Commissielid Fischler

De leden van de Commissie oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit en moeten kiesheid betrachten bij hetaanvaarden van voordelen (art. 157 EGV).

Nr. C 385/36 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Hoe verklaart de Commissie het dan dat een van haar leden , de heer Fischler, sedert meer dan een jaar in Weneneen politiek bureau in de Schenkenstrasse 8-10 in stand houdt , waarvan de lopende kosten en de huur door hetOostenrijkse Ministerie van Landbouw en de chef, mevrouw M. Baumgartner, door de Oostenrijkse Verenigingvan industriëlen worden betaald ,

zal zij de heer Fischler aan zijn dienstplichten herinneren en hem aanraden dit bureau dat in de EU enig in zijnsoort is te sluiten of hem ertoe brengen de kosten en salarissen van zijn bureau uit zijn royale hiervoor bedoeldetoelagen zelf te betalen , zo ja, wanneer, en zo nee , waarom niet ,

is het de bedoeling de heer Fischler aan te manen de onrechtmatig verkregen voordelen terug te betalen aan hetOostenrijkse Ministerie van Landbouw en de Vereniging van industriëlen , zo ja, waneer zal dit gebeuren enwanneer zal Commissielid Fischler dan welk bedrag aan het ministerie en de vereniging terugbetalen, en zo nee ,waarom niet?

Antwoord van de heer Santer namens de Commissie

(13 september 1996)

Het is niet juist dat commissielid Fischler een politiek bureau in Wenen heeft zoals het geachte Parlementslidstelt .

Het is wel waar dat de Oostenrijkse regering op 4 april 1995 besloten heeft in de Schenkengasse een bureau teopenen , met de bedoeling — zoals in het besluit wordt gezegd — de samenwerking met commissielid Fischler tevergemakkelijken .

Samenwerking met de Lid-Staten is belangrijk voor de leden van de Commissie bij het uitoefenen van hun ambten is niet strijdig met hun onafhankelijkheid zoals die beschreven is in artikel 157 , lid 2 , van het EG-Verdrag .

(96/C 385/56) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1779/96

van Abdelkader Mohamed Ali (GUE/NGL) aan de Commissie

(3 juli 1996)

Betreft: Invloed van de nieuwe informatietechniek op de werkgelegenheid

De toepassing van de nieuwe technologieën in de komende informatiemaatschappij opent enorme mogelijkhe­den voor alle beroepsbeoefenaars , ondernemers en toekomstige gebruikers . De razend snelle verbreiding vandeze technieken kan , hoewel technische arbeidsplaatsen worden geschapen , van grote invloed zijn op dewerkgelegenheid in het algemeen .

Is de Commissie voornemens een studie te verrichten over de invloed van de informatietechnologie op dewerkgelegenheid waarbij wordt nagegaan hoeveel arbeidsplaatsen worden gecreëerd en hoeveel er door devervanging van menselike arbeid door machines verloren gaan ?

Denkt de Commissie ook aan de noodzaak dat de mensen in het beroepsleven moeten worden omgeschoold metbehulp van gespecialiseerde programma's voor de opleiding in de nieuwe technologieën waardoor voor zovermogelijk de mannen en vrouwen die met de technologische veranderingen in hun arbeidssfeer wordengeconfronteerd bij dit renovatieproces betrokken blijven ?

Antwoord van de heer Bangemann namens de Commissie

(23 september 1996)

De Commissie gelooft dat de nieuwe informatietechnologieën in de informatiemaatschappij zowe kwantitatiefals kwalitatiefl een belangrijk effect zullen hebben op de werkgelegenheid in de hele economie .

Er zijn reeds een aantal studies aan de gang over de relaties tussen werkgelegenheid en informatiemaatschappij .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/37

Deze problematiek staat eveneens centraal bij de werkzaamheden van het door de Commissie opgerichte foruminformatiemaatschappij , dat uit vertegenwoordigers van alle betrokken sectoren bestaat en zijn eerste jaarlijkseverslag op 9 juli 1996 publiceerde . Voorts diende een, door de Commissie opgerichte, deskundigengroep ophoog niveau in januari 1996 zijn tussentijds verslag in (Building the European information society for us all ).

De Commissie zal dit werk en een reeks andere studies gebruiken bij de samenstelling van een Groenboek overleven en werken in de Europese informatiemaatschappij en de centrale plaats die daarbij aan de mens wordtingeruimd .

In dit document en in andere mededelingen over de informatiemaatschappij die momenteel in voorbereiding zijn,wordt getracht het effect ervan op de werkgelegenheid duidelijk te maken en wordt ingegaan op de uitdagingendie uit deze ontwikkelingen in de informatiemaatschappij voor onderwijs en opleiding voortvloeien .

De Commissie is overtuigd van de noodzaak van beroepsopleiding in verband met nieuwe technologie . Bij deStructuurfondsen wordt reeds op deze lijn gewerkt , met name in het kader van maatregelen ter aanpassing aanveranderingen in het bedrijfsleven die bij voorbeeld worden genomen binnen doelstelling 4 van het EuropeesSociaal Fonds en het communautaire initiatief Adapt .

(96/C 385/57 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1786/96

van Johanna Maij-Weggen (PPE) aan de Commissie(3 juli 1996)

Betreft: WTO-ministersconferentie en arbeidsomstandigheden

De Europese Commissie zal eind dit jaar deelnemen aan de WTO-ministersconferentie in Singapore .

1 . Is de Commissie van mening dat de arbeidsomstandigheden bijvoorbeeld die van vrouwen en kinderen inontwikkelingslanden zouden moeten worden aangekaart op deze conferentie?

2 . Is de Commissie voornemens tijdens deze conferentie haar toekomstig beleid in het kader van hetAlgemeen Preferentieel Stelsel betreffende bijzondere preferentiële invoerbehandelingen naar aanleiding van dearbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden en dan met name die van kinderen en vrouwen te bespreken?

Antwoord van de Sir Leon Brittan namens de Commissie

( 16 september 1996)

1 . De Commissie heeft in haar mededeling over de markttoegangsstrategie (') de Raad reeds voorgesteld eenprogressief standpunt in te nemen , waarbij zou worden uitgegaan van een concept van de fundamentele socialerechten van de mens — met inbegrip van onder andere de rechten van vrouwen en kinderen — maar deontwikkelingslanden niet zouden worden aangevallen op hun voordelen inzake het overvloedig beschikbaarhebben van arbeidskrachten en lage arbeidskosten .

Zij heeft in verband daarmee voorgesteld dat op de conferentie van Singapore bij de Wereldhandelsorganisatie(WTO) een werkgroep zou worden opgericht voor het bestuderen van dit vraagstuk . Dit voorstel werd reedsbesproken door het door de Raad in overeenstemming met artikel 1 13 van het EG-Verdrag aangewezen speciaalcomité . Dit comité kwam daarbij tot de conclusie dat het in het kader van de WTO aan de orde brengen van hetvraagstuk verdiende te worden overwogen . De Raad heeft van deze conclusie op 13 mei 1996 nota genomen .

De Commissie heeft bovendien naar de Raad en het Parlement een mededeling gezonden over het verband tussende handel en de internationaal erkende sociale normen , met als belangrijkste oogmerk de bevordering vanbepaalde fundamentele normen die worden geacht een universeel karakter te dragen en door direct met demensenrechten verband houdende aspecten te worden gekenmerkt, zoals de afschaffing van dwangarbeid,slavernij , en de exploitatie van kinderen , de bescherming van de vrijheid van vereniging in vakbonden en van hetrecht op collectieve onderhandelingen , en non-discriminatie in verband met werkgelegenheid.

2 . In artikel 7 , titel II , van Verordening (EG) nr . 1256/96 van de Raad van 20 juni 1996 (2) is voorzien in demogelijkheid vanaf 1 januari 1998 speciale stimuleringsregelingen toe te passen ten aanzien van „voor hetschema in aanmerking komende landen die daartoe een schriftelijke aanvraag doen en aantonen dat zij internewetgevende bepalingen hebben aangenomen en daadwerkelijk toepassen waarin de inhoud is overgenomen vande normen van de Verdragen nr . 87 en nr . 98 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende detoepassing van de beginselen van het verenigingsrecht en het recht collectief te onderhandelen en van hetVerdrag nr. 138 van de IAO betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces".

Nr. C 385/38 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Aangezien het communautair schema van algemene preferenties als autonoom stelsel is opgezet , kan de inhoudervan niet echt het voorwerp vormen van besprekingen of onderhandelingen in het kader van de WTO, tenzij eenof andere bepaling ervan zou worden aangevochten op grond van de clausule van 1979 waarbij machtiging werdverleend tot de instelling van het algemeen-preferentieschema, hetgeen zich tot dusver nog niet heeftvoorgedaan . Het schema van algemene preferenties zou tijdens de debatten niettemin volkomen terecht tersprake kunnen komen met de bedoeling de communautaire standpunten op bepaalde gebieden toe te lichten, testaven of nader te omschrijven .

Overigens dient — met het oog op vaststelling van uitvoeringsmaatregelen — de Commissie, op grond van debepalingen van genoemde Verordening , bij de Raad een verslag in over de resultaten van de analyses van deinternationale fora over de relatie tussen de handel en de rechten van werknemers .

(') COM(96) 53 .( 2 ) PB L 160 van 29.6.1996 .

(96/C 385/58) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1795/96

van David Bowe (PSE) aan de Raad

(5 juli 1996)

Betreft: Interne markt voor stroom

Is de Raad voornemens overlegstructuren op te zetten voor de stroomsector waarin werkgevers en vakbonden uitdeze sector bijeen kunnen komen om de gevolgen te bespreken die de interne markt voor stroom heeft voor deoverheid, het milieu , de energiestructuren en de werkgelegenheid? Kan de Raad, indien hij niet voornemens iszulke structuren op te zetten , uitleggen waarom niet?

Antwoord

(7 november 1996)

De Raad wijst de Geachte Afgevaardigde van het Europees Parlement op de resolutie van de Raad betreffendehet Witboek „Een energiebeleid voor de Europese Unie" ('): in die resolutie verzoekt de Raad „de Commissiedit overleg voort te zetten binnen het kader van een communautair energiebleid".

De Raad is van oordel dat het overleg op energiegebied op het niveau van de Europese Unie in dat kader gevoerdkan worden en ziet geen meerwaarde in aanvullende parallelle overlegstructuren op bepaalde gebieden .

De Raad heeft er nota van genomen dat het Europees Parlement in zijn advies over de interne markt voorelektriciteit ( 2 ) de Lid-Staten opriep „een raad voor elektriciteit en gas of een soortgelijk orgaan" in te stellen .

De Raad heeft er tevens nota van genomen dat de Commissie die suggestie niet heeft overgenomen in haargewijzigd voorstel .

Zoals kan worden geconstateerd in de motivering van de Raad bij het gemeenschappelijk standpunt inzake derichtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (3 ), is de structuur van derichtlijn zodanig gewijzigd dat er meer nadruk is komen te liggen op de rol van de Lid-Staten met betrekking totde uitvoeringsbepalingen .

Gelet op bovenstaande achtte de Raad het niet raadzaam in de richtlijn bepalingen op te nemen betreffende demanier waarop de Lid-Staten in de elektriciteitssector het overleg tussen werkgevers en vakbonden moetenorganiseren .

(') PB C 224 van 01.08.1996 , blz . 1 .(-) PB C 329 van 06.12.1993 , blz . 159 , amendement nr . 47 .( 3 ) Door de Raad aangenomen op 25 juli 1996 .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/39

(96/C 385/59) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1800/96

van Joan Vallvé (ELDR) aan de Commissie

(3 juli 1996)

Betreft: Italiaanse vissersvaartuigen onder vreemde vlag

In verordening nr. 345/92 (') van de EU wordt op ondubbelzinnige wijze verboden om gebruik te maken vandrijfnetten van een lengte die meer dan 2,5 kilometer bedraagt . In dezelfde zin hebben de VN zich uitgelaten in deResolutie 46/215 met een moratorium (dat theoretisch sedert 31.12.1992 van kracht is ) waarbij het gebruik vandrijfnetten , langer dan 2,5 kilometer , wordt verboden .

Het Parlement werd herhaaldelijk op de hoogte gesteld van systematische schendingen van deze resoluties , metname door Italiaanse vissersschepen . De Europese Commissie die op vraag 2087/95 (2 ) antwoordde heeft zelfvastgesteld, dat in het afgelopen jaar 648 Italiaanse vissersvaartuigen illegaal in de Middellandse-Zee hebbengevist .

Gedurende de laatste weken werden Italiaanse vissersvaartuigen waargenomen die voeren onder de vlag vanderde landen zoals van Albanië , Kroatië , Cyprus enz . en die hun vangst over het algemeen losten in Italiaansehavens en daarbij de communautaire wetgeving in het belachelijke trekken .

Kan de Commissie mededelen of zij op de hoogte is van deze situatie ? Denkt zij na nadere verificatie van defeiten , initiatieven te nemen op dit gebied ?

(') PB L 042 van 18.2.1992 , blz.15 .( 2 ) PB C 300 van 31.11.1 995 . blz . 44 .

Antwoord van Mw. Bonino namens de Commissie

(6 september 1996)

De Commissie kon, op basis van de informatie waarover zij beschikt , niet bevestigen wat het geachteParlementslid heeft meegedeeld over Italiaanse vaartuigen die in derde landen als Albanië, Kroatië en Cypruszouden zijn geregistreerd , drijfnetten van meer dan 2,5 km zouden gebruiken en hun vangsten in Italië zoudenaanvoeren .

De Commissie zal al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat alle bij de drijfnetvisserij betrokken Lid-Statenerop toezien dat de huidige communautaire wetgeving wordt nageleefd door zowel vaartuigen die de vlag van dieLid-Staten voeren als vaartuigen die onder de vlag van derde landen in de communautaire wateren varen . In ditverband heeft de Commissie een inspectievaartuig gecharterd waarmee inspecteurs van de Lid-Staten en van deCommissie van 16 mei tot en met 28 juni 1996 in de Middellandse Zee controles konden verrichten . Bij dezecontroles werden inbreuken op Verordening (EEG) nr . 345/92 van de Raad vastgesteld . De Commissie heeftgeen verslagen ontvangen waarin melding wordt gemaakt van in derde landen geregistreerde vaartuigen diedrijfnetten gebruiken in de gebieden waar het inspectievaartuig heeft gepatrouilleerd (de wateren rond deBalearen , de Ionische en de Egeïsche Zee , de wateren rond Sicilië en Sardinië en de Tyrrheense Zee).

(96/C 385/60) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1801/96

van Bernard Stasi (PPE) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Nieuwe ontwikkelingsstrategieën in zuidelijk Afrika

De huidige ontwikkelingstechnieken in Afrika zijn gebaseerd op meer produktiviteit van akkerbouw en veeteelt ,terwijl het produktiepotentieel van andere rijkdommen verwaarloosd wordt .

Zo wordt er bijvoorbeeld meestal niet gedacht aan het land, waarvan de fauna en flora ontgonnen zouden kunnenworden . Tegelijk is het conservatiebeleid erop gericht om de natuurrijkdom te beschermen ten nadele van deontwikkeling .

Na de VN-Conferentie over milieu en ontwikkeling van 1992 in Rio zijn veel Afrikaanse landen, vooral inzuidelijk Afrika, de economische en produktiemogelijkheden van hun binnenlandse rijkdommen opnieuw aanhet ontdekken in hun nationale ontwikkelingsprogramma's , wat aangemoedigd wordt door de Conventie overbescherming en duurzaam gebruik van de biologische verscheidenheid .

Nr. C 385/40 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Zijn dat opvattingen die door de Commissie gedeeld worden? Vindt ze dat de nieuwe ontwikkelingsstrategieënde levensomstandigheden van de plattelandsbevolking kunnen verbeteren en bijdragen tot het behoud van debiologische verscheidenheid, door de stroperij drastisch te verminderen ?

Welke initiatieven denkt de Commissie te nemen om de nieuwe Afrikaanse strategieën te ondersteunen , vooraldoor de markten van de Unie open te stellen voor de eigen binnenlandse produktie van de Afrikaanse landen?

Antwoord van de heer Pinheiro namens de Commissie

(26 juli 1996)

De intensivering van de landbouw en de veeteelt is één van de manieren om de opbrengsten en de produktie inAfrika bezuiden de Sahara te vergroten, die noodzakelijk zijn om een economische groei te ondersteunen , dearmoede te bestrijden en de bevolking van voedsel te voorzien , terwijl het produktiepotentieel van de natuurlijkerijkdommen behouden blijft . Tegelijkertijd worden programma's ten uitvoer gelegd om ecologische systemendie bijzonder kwetsbaar of uniek in hun soort zijn , te beschermen .

Volgens de Commissie is deze ontwikkeling niet in strijd met de wens om andere natuurlijke rijkdommen (floraen fauna) ten nutte te maken . Integendeel , deze ontwikkeling maakt het mogelijk de druk op de natuurlijkerijkdommen te verminderen en het sein op veilig te stellen voor alternatieve ontginning . Naarmate dezeontginning op een voorzichtige en gecontroleerde manier verloopt , kan ze eveneens betrekking hebben opkwetsbare milieus .

De Commissie heeft oog voor en verleent reeds technische en financiële steun aan de inspanningen van eenaantal Afrikaanse landen met het oog op een betere integratie van de economische en produktiemogelijkhedenvan hun inheemse rijkdommen in hun nationale ontwikkelingsprogramma's .

Via het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), gedecentraliseerde samenwerking en specifieke financieringsin­strumenten — begrotingslijnen met betrekking tot het milieu in ontwikkelingslanden (O.L. ) en acties ten gunstevan tropische bossen , levert de Commissie eveneens een bijdrage aan de financiering van programma's enprojecten in Afrika . Deze beogen in het beheer van de natuurlijke rijkdommen, van fauna en flora in hetbijzonder, in nauwe samenwerking met de plaatselijke gemeenschappen en bevolkingsgroepen door erop toe tezien dat sociale en economische impulsen worden gegeven die hun levensomstandigheden kunnen verbeteren .

Op het specifieke gebied van het beheer van de wilde fauna, financiert de Commissie samen met de regering vanNederland een onderzoekprogramma dat wordt gecoördineerd door het Internationaal Instituut voor Milieu enOntwikkeling ( IIED). Het doel hiervan is de gevolgen voor het milieu , de maatschappij en de economie teanalyseren en aan te tonen, die voortvloeien uit de deelname van plaatselijke gemeenschappen aan deinspanningen tot bescherming van de fauna .

In deze context moedigt de Commissie dus aan de economische en produktiemogelijkheden van de inheemserijkdommen ten nutte te maken waarbij het doel is de levensomstandigheden van de plattelandsbevolking teverbeteren , hetgeen weer een beter beheer van de biologische verscheidenheid mogelijk maakt . Uit de ervaringdie werd opgedaan in zuidelijk Afrika blijkt dat het weer geschikt maken van en de valorisatie van de natuurlijkerijkdommen van de plattelandsbevolking inderdaad leidt tot een vermindering van stroperij .

Het probleem van stroperij houdt echter verband met interne en externe voorwaarden , waarvan de controle en debeheersing ingewikkeld blijven . De Commissie verleent steun aan een studie die door Traffic international wordtuitgevoerd over de culturele , sociale en economische aspecten van handel in wildvlees in oostelijk en zuidelijkAfrika teneinde een beter inzicht te krijgen in de mogelijke oplossingen en de stroperij die samen gaat met dezehandel te verminderen .

Wat het open stellen van de markten betreft in de Gemeenschap en op interregionaal vlak in Afrika zelf,beschikken de Afrikaanse Staten en de Commissie met de Overeenkomst van Lomé IV, die in Mauritius innovember 1995 werd herzien , over bijzondere instrumenten die het in de handel brengen van plaatselijkerijkdommen kunnen stimuleren en bevorderen .

(96/C 385/61 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1806/96van Nikitas Kaklamams (UPE) aan de Raad

(8 juli 1996)

Betreft: De Europese munt

Naar verluidt hebben de gouverneurs van de centrale banken van bepaalde lid-staten van de Europese Uniebezwaren geuit tegen de schrijfwijze van het woord „EURO" in het Grieks , ondanks de uitdrukkelijke beslissingdie in december 1995 op de Top van Madrid over deze kwestie is genomen .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/41

Kan de Raad antwoorden op de volgende vragen :1 . Zijn deze berichten juist?2 . Wat is het standpunt van de Raad in deze kwestie?3 . Aanvaardt de Raad dat de gouverneurs van de centrale banken de politieke strategie van de Europese Unie

bepalen ?

Antwoord

(7 november 1996)

Er dient aan te worden herinnerd dat de besprekingen over dit punt bij het Europees Monetair Instituut, datbevoegd is toe te zien op de technische voorbereiding van de bankbiljetten (artikel 109 F, lid 3 , van het Verdrag),nog niet zijn afgesloten . Bij het ingaan van de derde fase van de Europese Monetaire Unie zal de EuropeseCentrale Bank het alleenrecht hebben machtiging te geven tot de uitgifte van bankbiljetten binnen deGemeenschap (artikel 105 A , lid I , van het Verdrag).

(96/C 385/62) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1807/96van Mihail Papayannakis (GUE/NGL) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Verslag over de tenuitvoerlegging van richtlijn 79/409

In 1993 heeft de Commissie haar tweede verslag inzake de tenuitvoerlegging van richtlijn 79/409 (') ingediend .

Artikel 12 , lid 2 van deze richtlijn bepaalt dat de Commissie om de drie jaar een dergelijk verslag moetpubliceren . De Commissie moet dus eind 1996 haar derde verslag inzake de tenuitvoerlegging van de richtlijnpubliceren .

Kan de Commissie zeggen of zij reeds het ontwerp van dit derde verslag heeft voorbereid en of dit aan hetEuropees Parlement kan worden voorgelegd?

(') PB L 103 van 25.4.1979 . blz.l .

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(6 september 1996)

Het door de Commissie op te stellen samenvattingsverslag zal worden gebaseerd op de verslagen van deLid-Staten over de toepassing van de nationale voorschriften in de periode 1993-1995 .

Zodra deze verslagen beschikbaar zijn zal de Commissie met de samenstelling van dit verslag beginnen .

(96/C 385/63 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1808/96

van Mihail Papayannakis (GUE/NGL) aan de Commissie(5 juli 1996)

Betreft: Behandeling van gebruikte katalysatoren

Sedert 1995 hadden in Griekenland 67.000 katalysatoren van auto 's moeten zijn vervangen , maar er werdenslechts 10.000 exemplaren vervangen . Daarvan werden 1.500 katalysatoren via de officiële vertegenwoordigersnaar het buitenland gestuurd om te worden gerecycleerd . De overige worden in de garages waar ze werdenvervangen , bewaard of worden als oud ijzer verkocht , aldus een bericht in het blad „To Vima".

De katalysatoren bevatten materialen die gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid . Griekenland heeft echter geeninstitutioneel of wetgevend kader voor de controle , de vervanging en de behandeling van katalysatoren en hunbehandeling in Griekenland kan als gevaarlijk worden bestempeld . Kan de Commissie in het licht hiervanantwoorden op de volgende vragen :1 . Welke maatregelen zijn op Europees niveau genomen voor de behandeling van gebruikte katalysatoren ?2 . Hoe denkt zij dit probleem aan te pakken in het kader van haar beleid inzake de bescherming van het milieu ,

de consument en de volksgezondheid?

Nr. C 385/42 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(4 oktober 1996)

In aansluiting op het werkprogramma voor 1996 van de Commissie (') is een voorstel in voorbereidingbetreffende afgedankte voertuigen dat beoogt ervoor te zorgen dat het beheer van afgedankte voertuigen , metinbegrip van onderdelen daarvan (en derhalve ook uit afgedankte voertuigen verwijderde katalysatoren ) geengevaar vormen voor het milieu en de volksgezondheid . Aangezien het voorbereidende werk voor dit voorstel nogniet is voltooid, kan de Commissie het geachte Parlementslid geen verdere gegevens over deze kwestieverschaffen .

(') COM(95)5 12 def.

(96/C 385/64) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1809/96

van Nikitas Kaklamanis (UPE) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Problemen voor vrachtwagenbestuurders die door Oostenrijk willen rijden

Volgens een bericht in het Griekse tijdschrift „TROCHI KE TIR" zijn er klachten dat de Oostenrijkse autoriteitenvele buitenlandse vrachtwagenbestuurders verplichten hun vrachtwagen naar niet-bevoegde en onvoldoendeuitgeruste garages te brengen , om er onbestaande technische defecten te laten herstellen die door politie-agentenworden geconstateerd (of die deze agenten proberen te vinden ). Voor de vrachtwagenbestuurders brengt dezeprocedure heel wat kosten en tijdverlies mee .

Kan de Commissie meedelen of zij van dit probleem op de hoogte is en welke spoedmaatregelen zij denkt tenemen zodat een einde wordt gesteld aan deze vreemde praktijken van de Oostenrijkse autoriteiten?

Antwoord van de heer Kinnock namens de Commissie

(20 september 1996)

Alle Lid-Staten moeten krachtens communautaire wetgeving bij hen ingeschreven voertuigen regelmatigtechnisch laten controleren . Zij mogen eveneens door hun land rijdende voertuigen uit andere Lid-Staten aantechnische controle onderwerpen , mits daarbij niet wordt gediscrimineerd . Wanneer daarbij ernstige manke­menten aan het licht treden , mogen de autoriteiten om veiligheids- of milieuredenen van de chauffeur eisen dathij in de dichtstbijzijnde garage de nodige reparaties laat uitvoeren voordat hij verder rijdt .

Het is de Commissie niet bekend dat buitenlandse vrachtwagens op Oostenrijks grondgebied specialemoeilijkheden ondervinden .

Mochten er bij de Commissie concrete klachten binnenkomen over vermeende pesterijen van de politie of overeen discriminerende behandeling van buitenlandse vrachtwagens in Oostenrijk of een andere Lid-Staat , dan zalzij een onderzoek laten instellen en zonodig optreden .

(96/C 385/65 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1810/96

van Nikitas Kaklamams (UPE) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Mensenrechten in Turkije

Volgens vele gelijkluidende berichten is de situatie van de mensenrechten in Turkije verslechterd sedert 1 januari1996, de datum waarop de Douane-Unie met de Europese Unie van kracht is geworden .

Is de Commissie van oordeel dat de situatie van de mensenrechten in Turkije verbeterd of verslechterd is of vindtzij dat de toestand gelijk is gebleven?

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/43

Antwoord van de heer Van den Broek namens de Commissie

(6 september 1996)

Zoals het geachte parlementslid weet , heeft Turkije sinds de verkiezingen van december 1995 een ernstigepolitieke crisis doorgemaakt .

In zijn aanvaardingstoespraak van maart jl . heeft de eerste minister uitdrukkelijk verklaard dat de versterking vande democratie in Turkije deel uitmaakt van zijn regeerprogramma.

Tijdens de reis van de bevoegde Commissaris naar Turkije in april 1996 en bij het bezoek van de eerste ministeraan de voorzitter van de Commissie in juli 1996, kon de Commissie haar Turkse gesprekspartners wijzen op hetbelang dat zij en het Parlement hechten aan de voortzetting van de vorig jaar begonnen hervormingen en aan deconcretisering van de desbetreffende verklaringen van de eerste minister . Tijdens de vergadering van degemengde parlementaire commissie , die in juni 1996 te Ankara werd gehouden , werd dit standpunt door deCommissie bevestigd .

Door de korte levensduur van de regeringscoalitie kon de eerste minister de ideeën die hij naar voren hadgebracht niet verwezenlijken en helaas moet worden vastgesteld dat de vooruitgang die in de tweede helft vanvorig jaar werd geboekt (grondwetswijzigingen , aanpassing van artikel 8 van de anti-terreurwet, bevrijding vanpolitieke gevangenen), niet met hetzelfde tempo wordt voortgezet .

De Commissie wil de dialoog dienaangaande met de nieuwe regering in Ankara voortzetten .

Hoewel de Commissie betreurt dat onlangs verscheidene gevangenen gestorven zijn , neemt zij in dit verband metvoldoening kennis van de oplossing die de Turkse overheid heeft gevonden in de crisis ten gevolge van detalrijke hongerstakingen in Turkse gevangenissen sinds april 1996 .

(96/C 385/66) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1814/96

van Roberto Mezzaroma (UPE) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft:Gebruik en herstel van het archeologisch, artistiek en cultureel erfgoed van het Middellandse-Zeegebied

Onlangs is in Bologna de Euro-mediterrane ministersvergadering gehouden over het cultureel erfgoed. Deresultaten van deze conferentie legden de nadruk op een Euro-mediterrane invalshoek, wat iets anders is dan dealtijd voorgestane Eurocentrische cultuurvisie , maar zonder meer een voorwaarde voor de altijd bepleite dialoogtussen de landen rond de Middellandse Zee .

Ten aanzien van de gemeenschappelijke culturele problemen die de Middellandse-Zeelanden met elkaar delen,waar het gaat om herstel , behoud, bescherming en gebruik van duizenden jaren oude beschavingen en hetgemeenschappelijk universeel erfgoed van de mensheid, luidt de vraag welke concrete initiatieven de Commissiewil nemen, vooral bij de centrale rol van de archeologie voor het herstel en behoud van het erfgoed nauwesamenhang met de culturele identiteit van de huidige volkeren ?

Antwoord van de heer Oreia namens de Commissie

(13 september 1996)

De bescherming en de ontsluiting van het archeologisch erfgoed was een van de belangrijkste onderwerpen diebij de werkzaamheden van de Euro-mediterrane ministersconferentie te Bologna werden behandeld. Tijdens devoorbereidende werkvergaderingen van Arles , Berlijn en Amman, evenals te Bologna, werden talrijkevoorstellen voor concrete maatregelen op dit gebied overwogen . Deze hadden betrekking op euro-mediterranesamenwerking voor de instandhouding en de restauratie van het archeologisch erfgoed , overdracht vanknow-how, bijscholing van erfgoed-specialisten, invoering van gemeenschappelijke informatie- en communi­catiesystemen en bewustmaking van de overheid en de bevolking , ook op school , ten aanzien van de waarde vanhet cultureel erfgoed. Zonder het subsidiariteitsbeginsel uit het oog te verliezen , zal de Commissie steun verlenenaan veelbelovende initiatieven terzake die uitgaan van de Lid-Staten en de landen rond de Middellandse Zee .

Nr. C 385/44 | NL | Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19.12.96

Bovendien merkt de Commissie op dat de bescherming en de ontsluiting van het Europees archeologisch erfgoedeen van de belangrijkste thema's was bij de werkzaamheden in het kader van de in 1996 begonnenvoorbereidende acties met het oog op de tenuitvoerlegging van het Raphaël-programma. De geassocieerdelanden van Midden- en Oost-Europa, Cyprus en Malta konden deelnemen aan deze modelactie en er kon wordensamengewerkt met andere derde landen die met de Gemeenschap associatie- en samenwerkingsovereenkomstenmet culturele clausules hebben gesloten .

(96/C 385/67) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1815/96van Roberto Mezzaroma (UPE) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft:Incentives voor het Europese midden- en kleinbedrijf

Onlangs is een internationale conferentie gehouden over het ambachtelijk bedrijf. Er zijn gegevens aan het lichtgebracht die de Europese Unie aan het denken zouden moeten zetten .

In Europa is het midden- en kleinbedrijf goed voor 99% van het produktiestelsel en zorgt het voor 66% van dewerkgelegenheid in de sector . De afgelopen drie jaar heeft deze sector gezorgd voor 75% van de nieuwearbeidsplaatsen . De omzet groeit jaarlijks met 6% tegenover die van de grote bedrijven met 3 a 4% .

Ondanks deze belangrijke gegevens moet worden geconstateerd dat het Europees economisch beleid zich nogsteeds voornamelijk richt op de grote ondernemingen .

Er moeten gunstige voorwaarden worden geschapen voor het midden- en kleinbedrijf door het stimuleren vaneen nieuw dynamisch ondernemersklimaat en door samen te werken met de overheid in de afzonderlijke landenvan de Gemeenschap en door „jumelage" tussen bedrijven in verschillende landen op terreinen die zich daargoed voor lenen .

Acht de Commissie het niet wenselijk om het roer om te gooien en zich meer te richten op het midden- enkleinbedrijf, niet zozeer via de klassieke stimuleringsinstrumenten als wel door de voorwaarden te creëren voorhet ontwikkelen van deze bedrijven?

Antwoord van de heer Papoutsis namens de Commissie( 16 september 1996)

Ook de Commissie is van mening dat het midden- en kleinbedrijf (MKB ) een centrale rol speelt bij het genererenvan groei- en werkgelegenheidsmogelijkheden . Meer inspanningen en middelen zijn echter vereist om hetpotentieel van het MKB te ontsluiten , zodat de doelstellingen op het gebied van groei , concurrentie enwerkgelegenheid kunnen worden verwezenlijkt . Daartoe heeft de Commissie aan de Europese Raad in Madrideen beleidsdocument voorgelegd waarin zij voor een ambitieuzer beleid ten behoeve van het MKB pleit . DeEuropese Raad sloot zich aan bij deze ideeën van de Commissie en verzocht haar om de doelstellingen in hetMKB-beleidsdocument van Madrid zo spoedig mogelijk in het kader van het volgende geïntegreerd programmaten behoeve van het MKB te concretiseren . De Commissie heeft derhalve onlangs een nieuw geïntegreerdprogramma ten behoeve van het MKB en de ambachtelijke sector (') goedgekeurd waardoor een uitgebreid kadervoor een betere coördinatie van de onder de diverse communautaire beleidsvormen ressorterende maatregelenten gunste van het MKB wordt gecreëerd . Het geïntegreerd programma zelf heeft betrekking op driehoofdelementen van het MKB-beleid :

maatregelen ter bevordering van de coördinatie van de acties van de Lid-Staten die van invloed zijn op hetMKB , met name door uitwisseling van de beste werkwijzen ;maatregelen om een betere coördinatie van de diverse bijdragen van de Gemeenschap ten behoeve van hetMKB via haar verschillende beleidsvormen en programma's (b.v . structuurfondsen , OTO-programma, EIBen EIF) te waarborgen ;maatregelen ten behoeve van het MKB in het kader van de specifieke communautaire MKB-beleidsacties(m.a.w . het voorgestelde derde meerjarenprogramma voor het MKB ( 1997-2000) ( 2 ) dat momenteel door deRaad wordt behandeld).

Hopelijk hebben de kleine en middelgrote ondernemingen in de Gemeenschap baat bij deze nieuwe dynamischeen geïntegreerde aanpak. De verbetering van het algemene ondernemingsklimaat waardoor het ondernemerschapen het nemen van risico 's en daardoor de groei en ontwikkeling van bedrijven worden bevorderd, is zowel opcommunautair als nationaal niveau een belangrijk onderdeel van dit beleid .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/45

In december 1 994 werd een belangrijke stap gezet en door de Commissie het Comité voor de verbetering envereenvoudiging van het ondernemingsklimaat opgericht . Dit comité is een praktisch instrument en eenuitdrukking van het gezamenlijk engagement van de Lid-Staten en de Gemeenschap om met name ten aanzienvan het MKB een beleid van vereenvoudiging op administratief en regelgevingsgebied te voeren . Het vormt hetkader voor de uitwisseling van de beste werkwijzen op dit gebied . Waar dat toepasselijk is , zal de Commissie aande Lid-Staten aanbevelingen voorleggen voor maatregelen die het ondernemingsklimaat en de relatie tussen deadministratieve sector en het bedrijfsleven verder kunnen verbeteren .

(') COM (96)329 def.( : ) Pb nr . C 156 van 31.5.1996 .

(96/C 385/68) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1816/96van Roberto Mezzaroma (UPE) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Gebruik van de communautaire fondsen in Zuid-Italië

Over de jaren 1994-1999 was het geld dat de Structuurfondsen van de Europese Unie in Italië hebben gestoken ,grotendeels bestemd voor het zuiden van dat land .

Zoals bekend zijn de drie belangrijkste op Italië gerichte transeuropese netwerken op de lijst van veertienprioritaire projecten , in Noord-Italië te vinden .

1 . Wat de door de Italiaanse spoorwegen opgestelde plannen voor een hoge-snelheidstrein betreft , gaat het omeen modernisering en uitbreiding van het spoorwegnet die zich vrijwel uitsluitend op het noorden richt . Kan deCommissie , met eerbiediging van de wederzijdse besluitvormingsautonomie , via de geëigende kanalenaandringen op een grotere aandacht in de praktijk voor het Italië dat ten zuiden van de rivier Garigliano ligt ,vooral voor wat betreft de essentiële diensten , zoals een modern spoorwegstelsel , broodnodige moderniseringvan het autosnelwegsysteem Salerno-Reggio Calabria, de havenfaciliteiten van Gioia Tauro , de belangrijkstehaven in het zuiden van de Middellandse Zee met zijn oevers van 5 kilometer lengte , het ontbreken van eenadequate waterleiding waarvoor, zoals bekend, al 4 miljard lire is uitgetrokken?

2 . Kan de Commissie op grond van het bovenstaande voorstellen doen voor het oprichten van nationale adhoc-openbare maatschappijen die garant moeten staan voor een juist gebruik van de communautaire steun ?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(5 september 1996)

Bij de toewijzing van de middelen uit de Structuurfondsen aan de zuidelijke regio 's van Italië voor de periode1994-1999 is sterk de nadruk gelegd op de verbetering van de door het geachte Parlementslid genoemdebelangrijke infrastructuur .

Zo is al 701 miljoen ecu uitgetrokken bij wijze van communautaire steun ten behoeve van de nationalespoorwegmaatschappij van Italië , en 40 miljoen ecu voor de haven van Gioia Tauro . Verder is eenwaterleidingsprogramma goedgekeurd waarvoor de steun 871 miljoen ecu bedraagt , en is de Commissie bezigmet de laatste fase van het onderzoek van een programma op het gebied van het wegennet waarmee eensteunbedrag van in totaal 249 miljoen ecu gemoeid is .

De Commissie zal de tenuitvoerlegging van deze programma's nauwgezet volgen , en zij blijft open staan voorverdere discussie over een eventuele verbetering van de programma's wanneer dat in het licht van de opgedaneervaring en afhankelijk van de beschikbare middelen en het mogelijke effect op de ontwikkeling in de zuidelijkeregio 's wenselijk blijkt .

Wat het beheer van grote infrastructuurprojecten betreft is de Commissie bereid om alle voorstellen van deItaliaanse autoriteiten voor een optimaal beheer van deze belangrijke investeringen , in gezamenlijk overleg teonderzoeken .

Nr. C 385/46 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/69) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1818/96

van Roberto Mezzaroma (UPE) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Terugvorderen van Italiaanse kunstwerken die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn ontvreemd

Het Ministerie van Cultuur van Italië heeft een onderzoekscommissie ingesteld die onlangs een volledige lijstheeft uitgebracht met honderden Italiaanse kunstwerken die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn weggehaald uitmusea en openbare en particuliere collecties .

Een gedetailleerde lijst , onderbouwd met uitvoerige documenten , die het resultaat is van dertig jaar onderzoek enmonnikenwerk van professor Rodolfo Sivieri .

Het gaat om talloze werken die het land op illegale wijze hebben verlaten , in strijd met Italiaanse wet nr . 1089 van1939 over de bescherming van het cultureel en artistiek erfgoed door middel van een uitvoerverbod . Het gaat hierom meesterwerken die zonder meer deel uitmaken van de universele cultuur en die zich ten onrechte inbuitenlandse musea en stichtingen bevinden , vooral in Duitsland , de Republieken van het GOS en in deVerenigde Staten .

Kan de Commissie zich in aansluiting bij het werk van de bevoegde Italiaanse autoriteiten ervoor inzetten dat ervaart wordt gezet achter de procedures voor het terughalen van deze indertijd ontvreemde werkstukken , vooralwaar het gaat om landen die tot de Europese Unie behoren?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

( 11 september 1996)

Om het in artikel 7A van het EG-Verdrag beoogde vrije verkeer van goederen in de interne markt ook op hetgebied van cultuurgoederen tot stand te brengen , heeft de Gemeenschap Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebiedvan een Lid-Staat zijn gebracht ('), in het leven geroepen .

Deze richtlijn is vastgesteld in het vooruitzicht van de voltooiing van de interne markt en is derhalve in beginselalleen van toepassing op cultuurgoederen die na 1 januari 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebiedzijn gebracht van de Lid-Staat waar ze als nationaal bezit worden aangemerkt .

Artikel 14, lid 2 , van deze richtlijn voorziet evenwel in de mogelijkheid voor elke Lid-Staat om de bij de richtlijningevoerde teruggaveverplichting uit te breiden tot als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen die vóór1 januari 1993 buiten het grondgebied van een andere Lid-Staat zijn gebracht .

(') PB L 74 van 27.3.1993 .

(96/C 385/70) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1819/96

van Johanna Maij-Weggen (PPE) aan de Commissie(5 juli 1996)

Betreft: Een enquête over de Europese gezindheid van Nederlanders

1 . Is de Commissie op de hoogte van de resultaten van een enquête in opdracht van NRC-Handelsblad en deUniversiteit van Amsterdam waaruit zou blijken dat de Nederlandse bevolking veel minder positief denkt over deEuropese integratie dan zou blijken uit de onderzoeken waarop de Eurobarometer is gebaseerd?

2 . Wat vindt de Commissie van een enquête-werkwijze waarbij bij alle vragen steeds is aangegeven dat kiezenvoor meer integratie tot gevolg heeft dat Nederland iets van zijn bevoegdheden kwijtraakt? Acht de Commissiedeze werkwijze voldoende objectief om die in het vervolg ook toe te passen bij de Eurobarometer?

3 . Waarom vraagt de Commissie in haar Eurobarometer nooit wat Nederlanders ervan vinden wanneer hetNederlandse Koningshuis of de Nederlandse taal wordt afgeschaft of wanneer het Nederlandse leger onderleiding zou komen te staan van Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland, zoals dat wel in het desbetreffendeonderzoek wordt gevraagd? Vindt de Commissie soms dat zoiets niet thuishoort in een objectieve Eurobarometeromdat er helemaal geen sprake is van dergelijke voornemens?

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/47

4. Is de Commissie bereid om haar werkwijze met betrekking tot de Eurobarometer te toetsen op de vereisteobjectiviteit en dit te vergelijken met de objectiviteit van het genoemde onderzoek dat is uitgevoerd op verzoekvan een gerenommeerde krant en een als uitstekend bekend staande universiteit?

Antwoord van de heer Oreja namens de Commissie

(16 september 1996)

1 . De Commissie is het geachte parlementslid dankbaar haar aandacht te hebben gevestigd op een enquêteover de Europese integratie die in Nederland werd uitgevoerd in opdracht van NRC-Handelsblad en tweeonderzoekers van de Universiteit van Amsterdam . In tegenstelling tot wat de enquêteurs beweren , is ook uit deresultaten van Eurobarometer-peilingen gebleken dat grote delen van het Nederlandse publiek terughoudend zijnover bepaalde aspecten van de Europese integratie . 45% van de Nederlandse ondervraagden geeft bij voorbeeldde voorkeur aan het „één land, één stem"-beginsel bij de besluitvorming in de Raad — d.w.z . dat de grotereLid-Staten niet meer gewicht hebben dan de kleinere — en 54% van de Nederlandse ondervraagden vreest dat dekleinere Lid-Staten macht zullen inboeten , terwijl 41 % hier niet bang voor is . Meer in het algemeen is bekend datde resultaten van peilingen afhankelijk zijn van de precieze formulering van de vragen , en een directevergelijking van de antwoorden op verschillende vragen is dus onmogelijk . De overige discrepanties tussen deNRC-enquête en de resultaten van Eurobarometer-peilingen kunnen aan dit feit worden toegeschreven .

2 . Of het passend is bij een vraag te vermelden dat kiezen voor meer integratie tot gevolg heeft dat Nederlandiets van zijn bevoegdheden kwijtraakt, is niet alleen een methodologisch , maar ook een theoretisch en praktischvraagstuk, en is bovendien afhankelijk van het onderwerp . In ieder geval zeggen zes op de tien Nederlanders datde Gemeenschap alleen bevoegd moet zijn voor aangelegenheden die door de nationale , regionale of lokaleoverheden niet effectief kunnen worden aangepakt .

3 . De mogelijke reactie van het Nederlandse volk op de afschaffing van de Nederlandse monarchie houdtgeen verband met de Europese integratie . De Commissie ziet derhalve geen reden een dergelijk onderwerp inhaar Eurobarometer-peilingen te behandelen . Wat betreft de Nederlandse taal gaf één op de drie Nederlandseondervraagden aan te vrezen voor een teruglopend gebruik ervan . De oprichting van een Europees leger voor eengemeenschappelijke defensie is voor 38% van de Nederlandse ondervraagden een belangrijke prioriteit , terwijlhet dat voor 58% niet is . Onderzoek naar de gevoelens van de burgers over de nationaliteit van de bevelhebbervan de strijdkrachten van de verschillende Lid-Staten in een gemeenschappelijke operatie van de WesteuropeseUnie of de Noordatlantische Verdragsorganisatie zou interessante informatie kunnen opleveren , maar dit soortvragen heeft in de ogen van de Commissie momenteel geen prioriteit .

4 . De methodologische betrouwbaarheid van de opinipeilingen van de Commissie kan al meer dan twintigjaar lang door elke willekeurige onderzoeker aan een nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek wordenonderworpen . De gegevens ervan worden regelmatig opgeslagen in universitaire sociaal-wetenschappelijkearchieven .

(96/C 385/71 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1820/96

van Nel van Dijk (V) aan de Commissie(5 juli 1996)

Betreft:Aanleg van A5 1 door natuurgebied

De Franse regering is begonnen met de aanleg van een autowegverbinding van Grenoble naar Sisteron (A51 ).Het belangrijkste argument voor de aanleg van deze autoweg is dat daarmee de Autoroute du Soleil(Lyon-Marseille) met name in de zomer kan worden ontlast . Het grootste deel van het tracé is echter nogonduidelijk . In alle gevallen doorsnijdt het tracé een zeer gevoelig natuurgebied (Le Trièves ) waar bovendien debodemgesteldheid voor extra problemen zorgt bij de aanleg . Het zou dus wel eens kunnen dat het verstandigerblijkt het tweede deel van het tracé niet aan te leggen . Maar nu het eerste deel alvast aangelegd wordt , wordt hetvrijwel onmogelijk van het tweede deel af te zien .

Tenslotte lijkt het er sterk op dat met de MER-verplichting is geknoeid . De MER lijkt betrekking te hebben opeen geheel ander gebied . Zo wordt er bijvoorbeeld gesproken over de bever, terwijl die in het betreffende gebiedin het geheel niet voorkomt .

1 . Deelt de Commissie mijn opvatting dat het argument van de ontlasting van de Autoroute du Soleil (A7) nietvalide is , omdat deze autoweg reeds wordt verdubbeld?

Nr. C 385/48 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

2 . Is de Commissie met mij van mening dat ontlasting van de Autoroute du Soleil het beste bereikt kanworden door verbetering van spoorverbindingen en door het terugdringen van wegverkeer ten gunste vanvervoer per trein?

3 . Is de Commissie het met mij eens dat de aangevoerde MER niet aan de verplichtingen van richtlijn85/337/EEG (') voldoet , omdat de inhoud ervan op een ander gebied betrekking lijkt te hebben ?

4 . Acht de Commissie het acceptabel dat de aanleg van het eerste deel van de autoweg reeds ter hand isgenomen , terwijl er nog geen tracé en geen MER bekend is van het tweede deel ?

(') PB L 175 van 5.7.1985 , blz . 40 .

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie

( 18 september 1996)

1 . Volgens de gegevens die de Franse autoriteiten aan de Commissie hebben verstrekt is er van eenverdubbeling van de autosnelweg A-7 geen sprake . De A-51 is echter opgenomen op de lijst voor detranseuropese vervoersnetwerken in de Gemeenschap (wegennet) op voorstel van de Franse regering die dezeweg beschouwen als een essentieel deel van de alternatieve Noord-Zuid-route (Dijon — Döle — Bourg­en-Bresse — Grenoble — Sistéron — Aix-en-Provence) waardoor voertuigen die naar Nice en Italië gaan weer opde autosnelweg A-8 kunnen komen zonder langs het knelpunt bij Aix-en-Provence te hoeven te rijden .

2 . De Franse regering is voornemens om in de komende jaren een nieuwe spoorwegverbinding tussenValence en Marseille (TGV Méditerranée) aan te leggen . Deze geplande hogesnelheidslijn maakt deel uit van hetcommunautaire plan voor het transeuropese netwerk (spoorwegnet ). De kennisgeving van dit openbaar werk is inhet Franse Staatsblad van 2 juni 1994 verschenen en er is reeds met de werkzaamheden aangevangen . Verwachtwordt dat een deel van het verkeer (zowel goederen als personen) op termijn per spoor plaats zal vinden in plaatsvan over de weg .

3 en 4 . Krachtens Richtlijn 85/337/EEG van de Raad betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaaldeopenbare en particuliere projecten mag geen enkel plan voor de aanleg van een autosnelweg wordengoedgekeurd tenzij een voorafgaande beoordeling van eventuele verstrekkende gevolgen voor het milieu isgemaakt . Deze beoordeling vindt plaats op basis van gegevens van de voornaamste betrokkenen en wordtzonodig aangevuld met die van de plaatselijke overheden en de bevolking die de gevolgen van het projectkunnen ondervinden .

Er moet echter op worden gewezen dat Richtlijn 85/337/EEG een procedurerichtlijn is en er in het kader daarvanniet kan worden vastgesteld of een project al dan niet geschikt is noch of een goedkeuringsbesluit voldoende isgemotiveerd . Op basis van de bepalingen van deze richtlijn kan wel worden verlangd dat een goedkeurings­besluit wordt voorafgegaan door een beoordeling van de belangrijkste milieu-effecten van het project en dooreen openbare hoorzitting .

De Commissie is op de hoogte gesteld van de problemen die het geachte Parlementslid aan de orde heeft gesteld ,naar aanleiding van klachten die onlangs aan haar zijn voorgelegd betreffende mogelijke inbreuk opRichtlijn 85/337/EEG . Een en ander heeft ten dele betrekking op het traject van de A-51 dat loopt van Grenoblenaar Col de Fau .

5 . De Commissie bestudeert momenteel de ter ondersteuning van de klacht ingediende stukken nauwkeurigalvorens contact op te nemen met de Franse autoriteiten om hun standpunt te vernemen inzake de naar vorengebrachte klachten .

(96/C 385/72) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1823/96

van José Apolinario (PSE) aan de Commissie(5 juli 1996)

Betreft: Nieuwe vissersvaartuigen — Spanje 1994-1999

Kan de Commissie mededelen hoeveel nieuwe vaartuigen in het kader van het CB voor het Koninkrijk Spanjezullen worden gebouwd ( indien mogelijk in aantal en totaal BRT), zodat de bewering van een Portugesevakbondsleider als zou Spanje plannen hebben om 1 .400 nieuwe vissersvaartuigen te bouwen , al dan niet kanworden bevestigd?

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/49

Antwoord van mevrouw Bonino namens de Commissie

(6 september 1996)

In het kader van het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij en het Communautaire Bestekvoor Spanje is een aantal structurele maatregelen ten behoeve van de visserijsector gepland . Deze passen in eenGemeenschapsprogramma dat tussen de Commissie en Spanje is overeengekomen en op partnerschap isgebaseerd . Eén van de maatregelen is de modernisering van de vissersvloot voor in totaal 85 600 brutoregisterton, hetgeen potentieel de bouw van 1 155 nieuwe vissersvaartuigen mogelijk maakt . Het is in elk gevalzo, dat de moderne vaartuigen waarmee de Spaanse vissersvloot eventueel wordt uitgerust , bestaande capaciteitmoeten vervangen, zonder dat dit tot een toename leidt .

SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1828/96(96/C 385/73 )van Ana Miranda de Lage (PSE) aan de Raad

(8 juli 1996)

Betreft: Vertraging bij de tenuitvoerlegging van door het EOF gefinancierde projecten

De samenwerking van de Europese Unie ten behoeve van de ontwikkeling van de ACS-landen geschiedt doormiddel van begrotingsmiddelen en de bijdragen van de lid-staten via het EOF met een tijdschema voorperiodieke bijdragen .

Door de traagheid van de tenuitvoerlegging van de gefinancierde projecten ten laste van het EOF en door het feitdat de Unie de samenwerking met enkele ACS-landen heeft opgeschort wegens het niet-eerbiedigen van demensenrechten ontstaat steeds weer een grote vertraging bij de overdracht van middelen door de lid-staten voorhet EOF.

Kan de Raad mededelen welke gevolgen deze vertraging zal hebben voor de eerste bijdragen die van de nieuwelid-staten Oostenrijk , Finland en Zweden zullen worden gevraagd?

Zou deze situatie ook gevolgen hebben voor het in aanmerking komen van ondernemingen uit deze drielid-staten voor wat betreft uit het EOF gefinancierde projecten ?

Antwoord

(7 november 1996)

Het eerste oproepen van de bijdragen uit hoofde van het 8e EOF zal niet plaatsvinden vóór de overeenkomst totwijziging van de Vierde Overeenkomst van Lomé en het financieel protocol daarbij in werking treden , watbekrachtiging door twee derde van de ACS-Staten en door alle Lid-Staten van de EU vereist . Het lijkt niet ergwaarschijnlijk dat een en ander voor begin 1997 zal zijn gebeurd .

Wat betreft de deelneming van bedrijven uit de drie nieuwe Lid-Staten aan door het EOF gefinancierde projecten ,wordt de aandacht van het Geachte Parlementslid gevestigd op artikel 4 van het Protocol bij de VierdeACS-EG-Overeenkomst van Lomé naar aanleiding van de toetreding van de nieuwe Lid-Staten , waarvan devoorlopige toepassing is voorzien in Besluit nr . 4/95 van de ACS-EG-Raad van Ministers van 3 november1995 ('), dat als volgt luidt : „Onderdanen en vennootschappen of ondernemingen ( in de zin van artikel 274, lid 2 ,van de Overeenkomst) van Oostenrijk , Finland en Zweden en de leveringen van oorsprong uit deze Staten komenniet in aanmerking voor deelname aan aanbestedingen en opdrachten die uitsluitend zijn uitgeschreven door hetEuropees Ontwikkelingsfonds (EOF) waaraan de Staten waarvan zij onderdanen of vennootschappen ofondernemingen zijn , niet hebben bijgedragen ."

De bedoelde ondernemingen zullen dus inderdaad voor deelneming in aanmerking komen wanneer degewijzigde overeenkomst in werking treedt .

(') PB L 317 van 30.12.1995 , blz . 2 .

(96/C 385/74) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1829/96

van Ana Miranda de Lage (PSE) aan de Commissie(5 juli 1996)

Betreft: Vertraging bij de tenuitvoerlegging van door het EOF gefinancierde projecten

De samenwerking van de Europese Unie ten behoeve van de ontwikkeling van de ACS-landen geschiedt doormiddel van begrotingsmiddelen en de bijdragen van de lid-staten via het EOF met een tijdschema voorperiodieke bijdragen .

Nr. C 385/50 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Door de traagheid van de tenuitvoerlegging van de gefinancierde projecten ten laste van het EOF en door het feitdat de Unie de samenwerking met enkele ACS-landen heeft opgeschort wegens het niet-eerbiedigen van demensenrechten ontstaat steeds weer een grote vertraging bij de overdracht van middelen door de lid-staten voorhet EOF.

Kan de Commissie mededelen welke gevolgen deze vertraging zal hebben voor de eerste bijdragen die van denieuwe lid-staten Oostenrijk, Finland en Zweden zullen worden gevraagd?

Zou deze situatie ook gevolgen hebben voor het in aanmerking komen van ondernemingen uit deze drielid-staten voor wat betreft uit het EOF gefinancierde projecten?

Antwoord van de heer Pinheiro namens de Commissie

(8 oktober 1996 )

Zoals het geachte Parlementslid benadrukt , is de politieke en economische situatie in enkele ACS-landen eenmogelijke verklaring voor de vertraging van de steun uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Dievertraging is echter maar tijdelijk en door een terugkeer naar de democratie in de betrokken landen moet hetmogelijk zijn één en ander in te halen op het vlak van het verbruik van de EOF-middelen .

Op dezelfde manier moet de overeenkomst tot wijziging van de Overeenkomst van Lomé IV voor de volgendevijfjaar, die begin november 1995 ondertekend werd op Mauritius , bepaalde starre elementen die eigen zijn aande aard van de communautaire hulp , wegwerken waardoor de omvang ervan aanzienlijk verhoogd kan worden .

In verband met de bijdrage van de drie nieuwe Lid-Staten aan het EOF, is het goed eraan te herinneren dat het8ste EOF pas in werking zal treden na de ratificatie van de overeenkomst tot wijziging van de Overeenkomst vanLomé IV en tot hernieuwing van het Financieel Protocol . Alleswijst erop dat die ratificatie niet voor begin 1997te verwachten is .

Omdat het EOF op dit ogenblik echter met één enkele kas beheerd wordt (wat betekent dat de middelen van het7de EOF opgebruikt moeten zijn voordat de voor het 8e EOF beschikbare middelen aangesproken kunnenworden), is het mogelijk dat de bijdragen voor het 8e EOF later afgeroepen worden . Het is nuttig te vermelden datzo'n vertraging zich ook al voordeed bij de vroegere uitbreiding met Spanje en Portugal .

De ondernemingen uit de drie nieuwe Lid-Staten zullen de facto in aanmerking kunnen komen voor de uit het8ste EOF gefinancierde projecten zodra de herziene Overeenkomst van Lomé IV geratificeerd is .

(96/C 385/75 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1841/96van Raphaël Chanterie (PPE) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Begrotingslijn B3-4104

Kan de Commissie meedelen welke projecten werden gefinancierd door begrotingslijn B3-4104 „Maatregelenten behoeve van ouderen in 1995"?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(5 september 1996)

Met de door de begrotingsautoriteit toegewezen middelen heeft de Commissie vorig jaar haar steun aan acties inde Unie ten behoeve van ouderen en ter bevordering van de solidariteit tussen de generaties voortgezet . Hethoofddoel hiervan was het bevorderen van de overdracht van de beste praktijken ten aanzien van ouderen in deUnie . Een lijst van de uit deze begrotingslijn gesubsidieerde activiteiten is rechtstreeks aan de geachteafgevaardigde en het secretariaat van het Parlement gestuurd .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/51

(96/C 385/76) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1844/96

van Gerardo Fernandez-AIbor (PPE) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Opnamecapaciteit van structuurhulp van bepaalde lid-staten

In een onlangs gehouden toespraak tijdens een colloquium van het Europees Parlement dat in Straatsburg werdgehouden tijdens een plenaire vergadering heeft de voorzitter van de Rekenkamer van de EU bevestigd dat deervaring heeft geleerddat één land slechts voor maximaal 5% van het sociaal produkt structuurhulp kanopnemen . Dit is bijzonder duidelijk in het kader van de structuurhulp voor Zuid-Europa.

In genoemde communautaire regio is het niet mogelijk geweest om concrete projecten naar voren te brengenwaarvoor in het afgelopen jaar structuurhulp was voorzien van 23 miljoen ecu , als gevolg van het ontbreken vande bestaande opnamecapaciteit van deze landen waarvan de overheid niet in staat is om positief te reageren .

Kan de Commissie , gezien de ernst van dit feit dat het ontbreekt aan de nodige capaciteit om de geplandeontwikkeling door middel van genoemde structuurhulp te bereiken , mededelen of deze moeilijkheden zichinderdaad hebben voorgedaan , om welke economische overheden van de Gemeenschap het hier gaat , welkcommentaar zij hierop heeft en welke eventuele oplossingen zij voorstelt ?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

( 16 september 1996)

De Commissie legt er de nadruk op dat de door de Structuurfondsen toegekende middelen voor de huidigeprogrammeringsperiode ( 1994-1999) in geen enkele Lid-Staat de drempel van 5% ten opzichte van het brutobinnenlands produkt (BBP) overschrijden .Voor de meest begunstigde Lid-Staten vertegenwoordigt de structu­rele bijstand van de Gemeenschap namelijk gemiddeld 3,7% van het BBP in Griekenland, 2,6% in Ierland en 4%in Portugal , terwijl deze verhouding in Spanje 1,8% bedraagt .

De Commissie meent dat het door het geachte Parlementslid vermelde bedrag van 23.000 min ecu veeleerbetrekking heeft op het „nog af te wikkelen deel" van alle door de Structuurfondsen aangegane betalingsver­plichtingen, en wel de betalingsverplichtingen voor alle Lid-Staten , doelstellingen en programmeringsperiodensamen . Het bestaan ervan wijst niet op een fundamenteel probleem inzake opnamecapaciteit .

De door de Commissie opgestelde jaarverslagen van de Structuurfondsen beschrijven in detail de verdelingalsook de benutting van de door de Gemeenschap beschikbaar gestelde structurele steun, met inbegrip van hetabsorptietempo per jaar, naar doelstelling en naar Lid-Staat .

Toch wenst de Commissie er, wat de regio 's van doelstelling 1 betreft , en in het bijzonder de regio 's van dezuidelijke Lid-Staten , op te wijzen dat , afgezien van de in 1994 en 1995 geconstateerde vertraging bij deuitvoering van het communautair bestek voor Italië , de regio 's de jaartranches 1994 en 1995 van de kredieten inruime mate hebben gebruikt . Dit is het geval voor Griekenland, Spanje en Portugal , waar tot nog toe geenproblemen in verband met de opnamecapaciteit zijn geconstateerd.

De Commissie constateert dat de door het geachte Parlementslid geformuleerde vrees dus vooralsnog nauwelijksgegrond is .

(96/C 385/77) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1858/96

van Hedwig Keppelhoff-Wiechert (PPE) aan de Commissie(5 juli 1996)

Betreft: Het zoeken naar de oorzaken van multiple sclerose

Multiple sclerose is een in Europa veel voorkomende , vooralsnog ongeneeslijke ziekte . Er bestaat geenmeldingsplicht . Tot dusver kunnen wel de symptonen, maar niet de oorzaken behandeld worden . Registratie zoukunnen bijdragen tot het vinden van de oorzaken , het analyseren van gemeenschappelijke kenmerken en hetnemen van voorzorgsmaatregelen . Reeds bestaande informaties , inzichten en gegevens over geslaagdetherapieën zouden beter uitgewisseld kunnen worden .

1 . Is de Commissie van mening , dat een dergelijke communautaire registratie zou kunnen bijdragen tot hetvinden van de oorzaken?

2 . Zo ja, hoe ziet de Commissie de praktische verwerkelijking van dit register?

Nr. C 385/52 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

3 . Is de Commissie ook van mening dat het aanleggen van dit register zou kunnen bijdragen tot verlaging vande uitgaven voor volksgezondheid , daar de uitwisseling van geneeskundige kennis en dus ook de behandelingverbeterd zou worden?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie

( 10 september 1996)

Multiple sclerose is de meest voorkomende demyelinisatieziekte en behoort tot de meest voorkomende primaireaandoeningen van het centrale zenuwstelsel . Zoals impliciet in de vraag van de geachte afgevaardigde wordtvermeld, bestaat er geen eenvoudige en eenduidige verklaring voor het ontstaan en de vroege pathogenese van deziekte . Voorts wordt algemeen aangenomen dat de ziekte alleen palliatief en niet oorzaakbestrijdend behandeldkan worden .

Monitoring en surveillance van gevallen van multiple sclerose kunnen van grote waarde zijn voor het bepalenvan de frequentie en de geografische spreiding van de ziekte, maar zijn van weinig nut voor het vaststellen van deaetiologie . Bovendien kunnen ziektegevallen pas worden geregistreerd vanaf het moment dat zich klinischesymptomen openbaren , hetgeen in de meeste gevallen pas geruime tijd na het ontstaan van de ziekte gebeurt . Alsgevolg hiervan en door de veelzijdige aard van de aandoening is het nut van registratie voor het vinden van deoorzaken uiterst gering .

Om deze redenen ziet de Commissie vooralsnog geen aanleiding om registratie van gevallen van multiplesclerose te bevorderen . Bovendien kan de ontwikkeling van geschikte indicatoren ten behoeve van de planning ,de financiële ondersteuning en de evaluatie van programma's en activiteiten ook worden ondersteund in hetkader van het voorgestelde programma inzake gezondheidsmonitoring , waarover de Raad reeds een gemeen­schappelijk standpunt heeft goedgekeurd .

Verder wordt , wat het instellen van een meldingsplicht betreft , uitsluitend tot een dergelijke maatregel beslotenwanneer sprake is van een ziekte met een bekende aetiologie en pathogenese . In de meeste gevallen gaat het omoverdraagbare aandoeningen .

De Commissie volgt de ontwikkelingen op dit gebied aandachtig en heeft steun toegezegd voor onderzoek op ditgebied in het kader van de vier programma's voor onderzoek op het gebied van geneeskunde en volksgezondheid(MHR 's ) en de twee specifieke programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied vande medische biologie en de gezondheid (Biomed 1 en 2).

(96/C 385/78 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1867/96

van Nel van Dijk (V) en Magda Aelvoet (V) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Verdieping van de Westerschelde en natuurherstel

De verdieping van de Westerschelde heeft vertraging opgelopen nu de Nederlandse Raad van State de verleendebaggervergunning ongeldig heeft verklaard, op grond van het ontbreken van een milieuvergunning . Voor hetherstel van de schade aan de natuur, die het gevolg zal zijn van de verdieping, dreigt echter een nog veel langeruitstel , wellicht zelfs afstel . Wegens het ontbreken van „maatschappelijk en regionaal politiek-bestuurlijkdraagvlak" heeft de Nederlandse regering de besluitvorming over herstelwerken op de lange baan geschoven (').De regering wacht op het advies van een 'Commissie van wijze personen ', hetgeen een jaar kan duren en dan noggeen enkele garantie biedt voor voldoende draagvlak onder de Zeeuwse bevolking voor ontpoldering , de enigeeffectieve wijze van natuurherstel .

Kan de Commissie in dit verband bevestigen dat zij verdieping van de Westerschelde zonder compensatie van deschade aan de — door vogelrichtlijn (2 ) en habitatrichtlijn (3 ) beschermde — natuur niet zal toestaan ?

Mogen , gezien artikel 6 , leden 3 en 4 van de habitat-richtlijn , de baggerwerkzaamheden beginnen zolangvolstrekt onzeker is of, hoe en wanneer de compensatie voor het natuurverlies vorm zal krijgen?

(') Memorie van antwoord van de minister van Verkeer en Waterstaat aan de Eerste Kamer d.d . 17.5.1996 ; Eerste Kamer, 1995/ 1996 . 24451 ,nr . 234a .

(-) Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand — PB L 103 van 25.4.1979 . blz . I.O Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna — PB L 206 van 22.7.1992. blz . 7 .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/53

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie

(6 september 1996)

De Commissie heeft de Nederlandse autoriteiten om informatie gevraagd over de vergunningsprocedures voorde verdieping van de Westerschelde en over de maatregelen die worden overwogen om schade aan de natuur tevoorkomen , inclusief eventuele compenserende maatregelen .

Volgens de informatie die door deze autoriteiten aan de Commissie werd verstrekt , zouden studies over ditonderwerp begin 1996 zijn afgerond . De Commissie informeerde naar de resultaten van die studies , maar heeftdeze nog niet ontvangen . Zij zal de ontwikkelingen in deze zaak van dichtbij volgen en daarbij rekening houdenmet de door de geachte Parlementsleden aan de orde gestelde aspecten .

(96/C 385/79) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1876/96

van Florus Wijsenbeek (ELDR) aan de Commissie( 11 juli 1996)

Betreft: Wegenbouw Portugal

Is het de Commissie bekend dat er van de zijde van de regionale autoriteiten in de Algarve bezwaren zijn inzakede met Europese steun aangelegde Via do Infante van Vila Real de Santo Antonio naar Lagos in de Algarve inPortugal ?

Kan de Commissie mededelen of deze wegverbinding nog figureert in de voortgezette steunverlening in hetkader van de TEN's en welke de daarbij voorziene beleidsplanning is ?

Is de Commissie niet van oordeel dat in het kader van de door het Parlement bij amendement toegevoegdemilieu-effectoverwegingen eerst een uitgebreid overleg met de lokale en regionale autoriteiten en de bevolkingvereist is?

Wil de Commissie erop toezien dat zulks alsnog gebeurt , zo ja, hoe , zo neen , waarom niet?

Antwoord van de heer Kinnock namens de Commissie

(26 september 1996)

Het geachte Parlementslid verwijst naar de amendementen van het Parlement in het kader van een beschikkingbetreffende richtsnoeren voor de transeuropese ontwikkeling van het transeuropees vervoersnet (TEN). Het zalhem bekend zijn dat de door het bemiddelingscomité goedgekeurde tekst nu verwijst naar de richtlijnen85/337/EEG (') en 92/43/EEG ( 2) en naar de door de desbetreffende nationale autoriteiten te volgen procedure .

De kwaliteitsweg ' Via do Infante ' loopt van Vila Real de Santo António in Portugal (Spaanse grens ) naar Lagos .Het TEN-wegvak van de ' Via do Infante ' loopt van Vila Real de Santo António naar Alcantarilha . Dit vak werdgedeeltelijk gecofinancierd door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling in het kader van hetoperationeel programma Interreg I ( 1989-1993 ). Sinds 1993 werd er geen communautair geld meer geïnvesteerdin deze TEN-wegverbinding ( IP1-A1 ) naar Alcantarilha . Vijf jaar voordat de weg naar Alcantarilha werdafgebouwd, begon een uitgebreid overleg met de betrokken lokale bevolking en autoriteiten .

(')( : )

PB L 175 van 5.7.1985 .PB L 206 van 22.7.1992 .

Nr. C 385/54 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/80) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1882/96

van David Hallam (PSE) aan de Commissie

(11 juli 1996)

Betreft:Tatoeages en de interne markt

Is de Commissie ervan op de hoogte dat de regelgeving inzake het gebruik van kleurstoffen voor tatoeages in deEuropese Unie niet geharmoniseerd is? Dit heeft tot gevolg dat er belemmeringen zijn tussen de lid-staten dieverschillende normen toepassen . Is de Commissie voornemens deze normen te harmoniseren en zo ja, wanneer?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(7 oktober 1996)

Het is de Commissie bekend dat de regelgeving inzake het gebruik van kleurstoffen voor tatoeages opcommunautair niveau niet geharmoniseerd is . Zij herinnert eraan dat, wegens het ontbreken van eencommunautaire harmonisatie , de Lid-Staten nationale bepalingen mogen vaststellen of handhaven, mits deEG-Verdragsregels in acht worden genomen . De door het geachte Parlementslid ter sprake gebrachte verschillenin nationale regelgeving zijn dus op zich niet strijdig met het gemeenschapsrecht , maar mogen niet leiden tot eencompartimentering van de interne markt . Een nationale regelgeving die tot gevolg zou hebben dat hetgoederenverkeer in de interne markt wordt belemmerd, zou derhalve — om in overeenstemming te zijn met deverdragsbepalingen betreffende het vrije verkeer van goederen — gerechtvaardigd moeten zijn door een van de inartikel 36 van het EG-Verdrag aangegeven doelstellingen , de bescherming van de gezondheid bij voorbeeld, enevenredig moeten zijn met deze doelstelling of deze vereiste .

De Commissie verzoekt het geachte Parlementslid haar alle nuttige inlichtingen te verstrekken over de door hemgenoemde belemmeringen waarvan zij niet op de hoogte is , zodat zij hieraan het passendst gevolg kan geven .

(96/C 385/81 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1884/96

van Brigitte Langenhagen (PPE) aan de Commissie( 11 juli 1996)

Betreft:Omzetbelasting bij invoer

EU-zeilers hebben bij overschrijding van de binnengrenzen van de Europese Unie over zee telkenmaleproblemen met de betrokken autoriteiten vooral bij het overleggen van bewijs van betaling van bij invoergeheven omzetbelasting .

Zou ter voorkoming van dergelijke problemen een meertalig internationaal EU-bewijs van betaling van bijinvoer geheven omzetbelasting misschien van nut zijn? Een dergelijk document zou de belastingvrijstelling of devoor het jacht betaalde omzetbelasting met tijdstip, plaats en de hoogte van het bedrag kunnen vermelden .

Is de Commissie voorstander van , of werkt zij wellicht reeds aan een dergelijk meertalig EU-bewijs van betalingvan bij invoer geheven omzetbelasting?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(9 oktober 1996)

Een bewijsstuk dat voor een boot belasting is betaald, kan slechts vereist worden in twee specifieke gevallen : omvast te stellen dat de boten die op 1 januari 1993 onder een nationale regeling voor tijdelijke invoer van eenLid-Staat vielen , vrijstelling van betaling van BTW hebben genoten bij het aflopen van de regelingen voortijdelijke uitvoer (indien de ingebruikstelling dateert van vóór 1 januari 1985); of om na te gaan of de boten die op1 januari 1993 niet onder een nationale regeling voor tijdelijke invoer van een Lid-Staat vielen , verworven ofingevoerd zijn overeenkomstig de algemene voorwaarden voor belastingheffing op de binnenlandse markt vaneen Lid-Staat .

Er is geen reden een dergelijk bewijsstuk te vragen , indien bij het binnenvaren van de territoriale wateren van eenLid-Staat zeer duidelijk blijkt dat een boot rechtstreeks uit een andere Lid-Staat afkomstig is .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/55

De Commissie is niet voor de invoering van een meertalig communautair document als bewijsstuk voorbovengenoemde gevallen . Hier zijn verschillende redenen voor . Specifieke problemen in dit verband doen zichslechts in uitzonderlijke gevallen voor. Elk document dat door een Lid-Staat wordt afgegeven als bewijsstuk datbelasting is betaald, wordt in het algemeen aanvaard door de andere Lid-Staten . Hierbij moet worden opgemerktdat eigenaars van boten op verschillende manieren kunnen bewijzen dat zij BTW hebben betaald : door middelvan een factuur, een door de belastingdienst gewaarmerkte factuur, een T2L douanedocument, of anderedocumenten die in sommige Lid-Staten gebruikt worden . De invoering van een eenvormig communautairdocument kan een systematische controle in hand werken, en voor de betrokkenen meer verplichtingen inhoudendan de huidige situatie . In geval van twijfel kunnen de betrokken diensten nog altijd een beroep doen opwederzijdse bijstand .

Deze aanpak wordt gedeeld door de betrokken overheden in het kader van de werkzaamheden van hetraadgevend comité voor de BTW.

(96/C 385/82) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1885/96van Amedeo Amadeo (NI) aan de Commissie

( 11 juli 1996)

Betreft: Biologische afbraak van olie afkomstig van kerncentrales

In Europa is waarschijnlijk 4.500.000 liter van kerncentrales afkomstige vervuilde olie opgeslagen .

In de VS heeft men afgezien van de verbranding van dergelijke olie en bestaat er belangstelling voor detechnologie van verwijdering van dergelijke olie door middel van biologische afbraak .

In Frankrijk begint Electricité de France met een proef met biologische afbraak van 100.000 liter olie om hetnieuwe systeem te testen .

Wat is het oordeel van de Commissie over verwijdering van vervuilde olie , zowel door middel van verbrandingals door biologische afbraak? Bestaat er een onderzoek dat de weg aangeeft die door de vijftien lid-staten van deUnie moet worden gevolgd? En wat is momenteel het standpunt van de vijftien lid-staten terzake?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(16 september 1996)

In de Lid-Staten wordt met radionucliden verontreinigde olie van kerncentrales gewoonlijk behandeld doorverbranding in installaties die daarvoor de vereiste vergunning hebben . De as, en filters die radionuclidenbevatten worden vervolgens gereed gemaakt voor opslag en verwijdering als radioactief afval . In het kader vanonderzoekprogramma's van de Commissie is biologische afbraak van organisch materiaal onderzocht in relatietot de inwerking van micro-organismen op dergelijke materialen in diepe ondergrondse opslagplaatsen .

Ongeacht het toegepaste proces voor de behandeling van verontreinigde olie , moeten de bijprodukten dieradionucliden bevatten worden geprepareerd voor opslag en verwijdering als radioactief afval . Een en andermoet gebeuren overeenkomstig de voorschriften inzake stralingsbescherming van hoofdstuk III van hetEuratom-Verdrag en de daaruit voortvloeiende wetgeving . De Commissie mengt zich niet in de keuze vantechnische oplossingen door de industrie .

(96/C 385/83 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1886/96van Marianne Thyssen (PPE) aan de Commissie

(11 juli 1996)

Betreft: Sierteelt

De invoer van bloemen en planten uit derde landen in de Europese Unie is sterk gestegen . Tegelijkertijd is hetselectiewerk uit Europa meer en meer verschoven naar lage loonlanden . Naast de concessies die recent werdentoegekend aan Marokko, zijn er steeds meer landen die een uitvoer naar de Europese Unie willen vergroten en diewillen genieten van verminderde tariefrechten of van het nul-tarief. Vandaar mijn vragen:

Nr. C 385/56 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 9 . 12.96

1 . Wat is de evolutie van de invoer van bloemen en planten uit derde landen in de Europese Unie over delaatste twintig jaar en welke hoeveelheden hiervan worden onder het nul-tarief in de Europese Unie ingevoerd ?

2 . Wat is het standpunt van de Commissie tegenover de vraag van derde landen om bijkomendetariefcontingenten te verkrijgen ?

3 . In welke mate is het mogelijk dat derde landen bloemen en planten kunnen invoeren in de Europese Uniezonder aan verplichtingen inzake de internationale erkende kwekersrechten te voldoen , met andere woorden isinvoer mogelijk vanuit de landen die de internationale overeenkomst inzake kwekersrechten (UPOV) niethebben ondertekend?

4 . Stelt de Europese Commissie maatregelen in het vooruitzicht die specifiek tegemoet komen aan de nodenvan de Europese siertelers ?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

( 16 september 1996)

1 . In 1 976 is in de Gemeenschap 42 688 ton bloemen en planten ingevoerd en bedroeg de uitvoer 1 1 7 550 ton .De overeenkomstige cijfers voor 1994 zijn respectievelijk 229 676 ton en 344 958 ton . Er is dus een stijging metrespectievelijk 438 % en 193 % . Momenteel wordt voor snijbloemen 80 % met vrijstelling van douanerechteningevoerd .

2 . De Commissie is zich bewust van de grote kwetsbaarheid van de communautaire markt voor bloemen enplanten . Bij de onderhandelingen met derde landen moet zij de door de Raad vastgestelde richtsnoeren volgen .De Commissie streeft ernaar buitenlandse markten toegankelijker te maken voor communautaire produkten . Alsconcessies worden gedaan , probeert de Commissie bepaalde beperkingen inzake de soorten en de invoerperiodenop te leggen , om het effect van de invoer op de interne markt zo gering mogelijk te houden .

3 . De Commissie verricht momenteel een diepgaand onderzoek in verband met de door het geachteParlementslid aangehaalde kwestie en zal haar zo spoedig mogelijk van de resultaten daarvan in kennis stellen .

4 . Het nieuwe meerjarenschema van algemene tariefpreferenties (') bevat inderdaad maatregelen ten voordelevan de Europese producenten , namelijk een vrijwaringsmaatregel die geldt vanaf 1 januari 1997 . Voorts is deCommissie van plan een communautair programma voor de bevordering van de afzet van bloemen en planten opte zetten . Dit is het gevolg van een verbintenis die op 10 november 1995 in de Raad is aangegaan in het kader vande onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst met Marokko . Voor de invoer van bloemen en planten uitde landen rond de Middellandse Zee bestaat sinds 1987 een regeling waarbij de tariefpreferenties slechts wordentoegekend als bepaalde minimumprijzen in acht worden genomen .

(') Reglement 1256/96 - PB nr L 160 van 29.6.1996 .

(96/C 385/84 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1887/96

van Salvador Jove Peres (GUE/NGL) aan de Commissie

(5 juli 1996)

Betreft: Maatregelen inzake boviene spongiforme encefalopathie (BSE)

In haar antwoord op schriftelijke vraag P-l 164/96 (') zegt de Commissie dat zij in het voorontwerp van debegroting voor 1997 geen enkele herschikking van begrotingslijn B2-51 heeft voorgesteld . Maar in paragraaf2.1.b . van haar voorstel tot herziening van de financiële vooruitzichten (SEC(96)0492 def.) van 28 maart 1996stelt zij zo'n herschikking voor . In mijn vraag werd echter op geen enkel ogenblik gesproken over hetvoorontwerp van begroting .

1 . Waaraan is dit gebrek aan nauwkeurigheid in het antwoord op een parlementaire vraag te wijten?

Beschikking 96/362/EG ( 2 ) verbiedt de uitvoer uit het Verenigd Koninkrijk van materiaal van in het VerenigdKoninkrijk geslachte runderen dat bestemd is voor gebruik in medische , farmaceutische of kosmetischeprodukten .

2 . De restricties voor afgewerkte produkten zijn opgeheven . Welke garanties heeft de Commissie dat deBritse industrie geen gebruik maakt van grondstoffen van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen ?

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/57

Wat de wijziging van de regeling voor gelatine betreft , schijnt de Commissie een verslag van de EuropeseVereniging van Gelatineproducenten (GME) gebruikt te hebben .

3 . Kan de Commissie mij een kopie van dit verslag bezorgen? Had de Commissie opdracht gegeven voor ditverslag? Heeft zij de informatie uit dit verslag vergeleken met andere onafhankelijke wetenschappelijkeverslagen? Garandeert de Commissie dat de gelatine die geproduceerd wordt overeenkomstig de bepalingen vanbeschikking 96/362/EG voor 100 procent veilig is?

4 . Meent de Commissie dat een selectief slachtingsplan betrouwbaar is , als er geen gecentraliseerde registratievan rundvee is?

( ] ) PB C 365 van 6.12.1996, blz . 1 .( : ) PB L 139 van 12.6.1996, blz . 17 .

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

( 18 september 1996)

1 . Met betrekking tot haar antwoord op punt 1 van schriftelijke vraag nr . 1 164/96 wenst de Commissie tepreciseren dat zij er bij de opstelling van het voorstel tot herziening van de financiële vooruitzichten (') van isuitgegaan dat , gezien de toenmalige raming van de ontwikkeling van de landbouwuitgaven in het kader van hetEuropees Ontwikkelings- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie , er in 1997 nog eengeringe marge zou zijn ten opzichte van het maximum van rubriek 1 . Op grond van deze verwachte marge werdvoorgesteld om, met ingang van 1997 , de landbouwuitgaven voor hoofdstuk B2-51 (ongeveer 160 miljoen ecuper jaar aan vastleggingskredieten ) over te dragen van rubriek 3 naar het landbouwrichtsnoer ( rubriek 1 ).

Sedert de goedkeuring van het voorstel tot herziening van de financiële vooruitzichten en ten gevolge van hetuitbreken van de crisis in de rundvleessector is duidelijk geworden dat de te verwachten marge binnen hetlandbouwrichtsnoer voor 1997 volledig moet worden aangewend voor de financiering van nieuwe uitgaven tenlaste van het EOGFL, afdeling Garantie , die verbonden zijn aan de maatregelen voor de uitroeiing van bovienespongiforme encefalopathie (BSE), en van andere met deze ziekte verband houdende kosten . In het voorontwerpvan begroting 1997 is voor de uitgaven van het EOGFL, afdeling Garantie , met inbegrip van een tijdelijkeBSE-reserve van 505 miljoen ecu , een bedrag " aan kredieten opgevoerd dat overeenkomt met het landbouw­richtsnoer, zodat er geen marge resteert voor de uitgaven voor hoofdstuk B2-5 1 onder rubriek 1 van de financiëlevooruitzichten . De voorgenomen overdracht van hoofdstuk B2-51 van rubriek 3 naar rubriek 1 moet bijgevolgworden uitgesteld tot na 1997 .

Voorts heeft de Europese Raad in zijn vergadering van 21-22 juni 1996 in Firenze besloten het toepassingsgebiedvan de landbouwrichtsnoer ongewijzigd te handhaven voor de periode 1997-1999 .

2 . Bepaalde categorieën materiaal bestemd voor gebruik in medische , farmaceutische of kosmetischeprodukten , mogen overeenkomstig het bepaalde in Beschikking 96/362/EG uit het Verenigd Koninkrijk wordenverzonden :

a) overeenkomstig de bijlage bij die beschikking vervaardigde gelatine , talg en daarvan afgeleide produktendie zijn verkregen van materiaal van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen ;

b) materiaal dat is verkregen van niet in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen ;

c ) eindprodukten .

Onder a) genoemd materiaal moet komen van onder officiële veterinaire controle staande inrichtingen waarvan isgebleken dat zij overeenkomstig de in de bijlage vermelde eisen werken en die zijn opgenomen in een door hetVerenigd Koninkrijk mee te delen lijst van inrichtingen . Deze voorschriften gelden ook voor materiaal dat isbestemd om in eigen land te worden gebruikt of verhandeld .

Bij Beschikking 96/362/EG wordt niet voorzien in specifieke controles voor de andere twee categorieën . In deoverwegingen van de beschikking wordt evenwel verwezen naar een verklaring van het Verbindingscomité vande Europese industriële verenigingen voor parfumerie en cosmetica (COLIPA) waarin staat dat zijn leden geenuit het Verenigd Koninkrijk afkomstige grondstoffen gebruiken , alsmede naar de constatering dat het EuropeesBureau voor de Geneesmiddelenbeoordeling van alle communautaire houders van vergunningen om de bedoeldeprodukten op de markt te brengen de bevestiging heeft gekregen dat de betrokken produkten (voor geneeskundigen voor farmaceutisch gebruik ) geen runderweefsel van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk bevatten . Dezegaranties gelden zowel voor producenten in het Verenigd Koninkrijk als voor die in de andere Lid-Staten .

Van alle maatregelen die in het Verenigd Koninkrijk in verband met BSE zijn getroffen , wordt de toepassinggeregeld door de Gemeenschap gecontroleerd . Vooral betreffende deze maatregelen zullen door de Commissiecontroles worden verricht , en als een overtreding wordt ontdekt , zal onmiddellijk worden opgetreden .

Nr. C 385/58 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12.96

3 . Bij Beschikking 96/362/EG van de Commissie wordt de methode vastgelegd voor de produktie vangelatine bestemd voor verzending uit het Verenigd Koninkrijk .

De publikatie en de verspreiding van het tussentijds verslag van Inveresk over de „Validatie van de eliminatievan scrapie bij de produktie van gelatine" zijn , op verzoek van de Commissie , toegestaan door degelatineproducenten van Europa op 18 april 1996 . In het Wetenschappelijk Veterinair Comité van 26 april 1996is hiervan nota genomen als onderdeel van de informatie om de veiligheid van gelatine te evalueren . Hettussentijds verslag is intussen vervangen door het eindverslag, dat op 14 juni 1996 is ingediend en waarbij hettussentijds verslag is ingetrokken . Uit de studie kunnen geen definitieve conclusies worden getrokkenbetreffende de mate van inactivering van het scrapie-agens bij de bereiding van gelatine . De mate waarin hetagens in de verschillende fasen van de bereiding van gelatine kan worden geïnactiveerd , wordt daarom nuonderzocht door het Wetenschappelijk Veterinair Comité en door het Multidisciplinair Comité . Uit anderewetenschappelijke gegevens zou evenwel blijken dat de chemische behandelingen en de warmtebehandelingendie worden toegepast bij de vervaardiging van gelatine wel degelijk bijdragen tot de inactivering van elkeventueel aanwezig agens .

Een van de belangrijkste criteria bij de evaluatie van de veiligheid van gelatine is de herkomst van de grondstof.Bijgevolg wordt alle weefsel waarvan gebleken is dat het besmet zou kunnen zijn met of aangetast door hetbesmettelijke agens , geweerd ; het gaat hierbij om de schedel , de wervelkolom, de hersenen , het ruggemerg , deogen, de tonsillen, de zwezerik, maag en darmen en de milt . Huiden en beenderen die voor de vervaardiging vangelatine mogen worden gebruikt , leveren slechts een gering risico op uit een oogpunt van besmettelijkheid .

Krachtens Beschikking 96/362/EG mag verzending van gelatine uit het Verenigd Koninkrijk evenwel pasplaatsvinden nadat de Commissie de nodige inspecties heeft verricht en heeft geconstateerd dat de produktievoldoet aan het bepaalde in deze beschikking . Daartoe moet het wetenschappelijk advies eerst worden toegelicht .

4 . De tenuitvoerlegging van een selectief slachtprogramma is eenvoudiger wanneer er een centraal registervan alle dieren en van alle verplaatsingen van dieren is . Het selectieve slachtprogramma in het kader waarvanrunderen waarvan is geconstateerd dat zij mogelijk zijn blootgesteld aan het agens , versneld worden geslacht , isgebaseerd op de identificering van groepen dieren die zijn geboren in hetzelfde jaar als dieren waarvan gewetenis dat zij besmet zijn . Deze informatie is in het Verenigd Koninkrijk sedert 1988 opgeslagen in een centraalcomputersysteem. Er zijn evenwel geen centrale databanken voor verplaatsingen van dieren . Daarom moetworden gewerkt met de op het bedrijf bijgehouden stamboeken , de door fokkers en handelaars geregistreerdegegevens , enz . De betrokken registers zijn wettelijk vereist in het Verenigd Koninkrijk maar zijn toch minderbetrouwbaar dan een centraal systeem. De door de Commissie goedgekeurde regeling wordt evenwel beschouwdals een afdoende methode om een zeer hoog percentage van de dieren die met besmet voeder zijn gevoederd, tekunnen identificeren .

(') SEC(96)492 def.

(96/C 385/85 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1894/96

van Anita Pollack (PSE) aan de Commissie

(11 juli 1996)

Betreft: Stadsbarometer

In haar gids voor innovatieve acties voor regionale ontwikkeling heeft de Commissie een idee gelanceerd vooreen „stadsbarometer", waarmee de levenskwaliteit in steden kan worden gemeten en uitgedrukt in een index vanbijzonder significante indicatoren . Is dit idee al verder uitgewerkt? Wat is de huidige stand van zaken?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(5 september 1996)

De Commissie hecht veel belang aan informatie over de sociaal-economische toestand en de milieusituatie in desteden , om aan de hand daarvan het effect van het huidige beleid te kunnen nagaan en de ontwikkeling van delevenskwaliteit in stadsgebieden goed te kunnen volgen . Voor de door het geachte Parlementslid genoemde„stadsbarometer" -een van de ideeën die in deze context zijn geopperd — moet een aantal gegevens over deverschillende aspecten van de levensomstandigheden in onze steden worden verzameld en geanalyseerd .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/59

De Commissie heeft een werkprogramma met betrekking tot stadsindicatoren vastgesteld waarvoor eenaanbesteding zal worden uitgeschreven . Het gaat hierbij om een experiment dat in een groot aantal Europesesteden zal worden uitgevoerd. De aanbesteding wordt naar verwachting aan het begin van het najaar 1 996 in hetPublikatieblad aangekondigd .

(96/C 385/86) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1895/96van Isidoro Sánchez García (ARE) aan de Commissie

( 11 juli 1996)

Betreft:Aanpassing van de bijzondere voorzieningsregelingen voor de ultraperifere gebieden vervat in dePOSEI-programma' s

De aankondiging door de Commissie dat het niet mogelijk was om het permanente statuut van de ultraperiferegebieden in de Europese Unie op de agenda van de komende topconferentie van Florence te zetten , doetvermoeden dat de speciale maatregelen die voor genoemde ultraperifere gebieden gelden , met de POSEI­programma' s van kracht blijven .

De toepassing van het GATT-akkoord heeft de speciale voorzieningsregelingen vervat in de POSEI­programma' s vrijwel geheel op losse schroeven gezet vanwege de verlaging van met name de restituties voorbepaalde produkten (in hoofdzaak bepaalde veevoeders , levensmiddelen en bepaalde produkten van deagro-alimentaire industrie ). Dit maakt een gedetailleerde aanpassing door middel van spoedmaatregelen nodigdie niet kan worden uitgesteld totdat de uitgebreide procedure voor wijziging van het Unieverdrag is afgerond ,als we tenminste niet willen dat zich ernstige verstoringen van de economie in de ultraperifere gebiedenvoordoen ten gevolge van de kostenstijging van de agro-alimentaire produktie en een sterke stijging van deprijzen van consumptiegoederen .

Overweegt de Commissie derhalve spoedmaatregelen , in het kader van de verordeningen tot vaststelling vandiverse speciale voorzieningsregelingen , waardoor in de ultraperifere gebieden de toelevering van veevoeder,levensmiddelen en bepaalde produkten van de agro-alimentaire industrie tegen redelijke prijzen mogelijk blijft ?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(5 september 1996)

Bij de Verordeningen (EEG) nrs . 3763/91 ('), 1600/92 (2 ) en 1601 /92 (-) van de Raad (de respectievebasisverordeningen voor de programma's POSEIDOM, POSEIMA en POSEICAN) is een specifieke voorzie­ningsregeling ingesteld in het kader waarvan , afhankelijk van de plaatselijke behoefte (voor rechtstreeksverbruik of voor de verwerkingssector), in ultraperifere gebieden produkten uit derde landen vrij vandouanerechten kunnen worden ingevoerd of voor de levering van communautaire produkten voorwaardengelden die even voordelig zijn als de vrijstelling van invoerrechten voor produkten van de wereldmarkt .Daarvoor wordt steun verleend .

De Commissie is bijzonder gevoelig voor de gevolgen van de huidige regeling zoals die zijn beschreven door hetgeachte Parlementslid .

Daarom heeft de Commissie een ad hoc-discussiegroep ingesteld om mettertijd oplossingen te vinden terverbetering van de huidige regeling en om tevens te voorkomen dat situaties die zo nadelig zijn voor deeconomieën van de bewuste regio 's zich opnieuw voordoen .

Voorts heeft de Commissie recentelijk in de graansector de Verordeningen (EG) nrs . 1203/96 (3 ), 1204/96 (3 ) en1205/96 ( 3 ) goedgekeurd tot aanpassing van de steunbedragen .

O( : )(-')

PB L 356 van 24.12.1991 .PB L 173 van 27 . 6.1992 .PB L 161 van 29 . 6.1996 .

Nr. C 385/60 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/87 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1905/96

van Erich Schreiner (NI) aan de Commissie

( 11 juli 1996)

Betreft: Rangorde van het Raadgevend Comité voor de menselijke voeding tussen de andere raadgevendewetenschappelijke comités in verband met de besluiten van de Commissie inzake Bovine SpongiformeEncephalopathie (BSE)

De Commissie kan bij haar besluiten het advies van wetenschappelijke comités inwinnen .

1 . Wat is het oordeel over de kwaliteit van het werk van de wetenschappelijke comités als in verband metBovine Spongiforme Encephalopathie (BSE) een interdisciplinair comité moet worden ingeschakeld?

2 . Wat is het nut van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding als de Commissie in strijdhandelt met de aanbevelingen van dit Comité o.a . inzake BSE en bijprodukten van runderen ?

3 . Hoe kwam de Commissie tot het inzicht dat de consumptie van Britse runderprodukten geheel zonder risicowas ?

4 . Over welke bijzondere know-how beschikt de Commissie dat zij het wetenschappelijk advies van hetComité voor menselijke voeding naast zich neer kan leggen ?

5 . Aangezien de Commissie kennelijk over alomvattende kennis beschikt, zijn er eigenlijk geen raadgevendecomités meer nodig . Is overwogen om gezien de BSE-ervaring het werk en de structuur van de raadgevendewetenschappelijke comités te herzien en bestaat het voornemen om de betrokken comités , of althans hetkennelijk overbodige Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding op te heffen ?

6 . Waarom heeft de Commissie, toen zij van de aanbeveling van het Wetenschappelijk Comité voor demenselijke voeding betreffende de BSE-problematiek van 8 maart 1996 kennis nam, wekenlang nietsondernomen om de gezondheid van de Europese consumenten doeltreffend te beschermen?

7 . Welke Commissiediensten waren verantwoordelijk voor dit onverantwoordelijke optreden?

8 . Zal de Commissie voortaan — in soortgelijke gevallen — de gezondheid van de consument weer alsvoorwerp van onderhandeling beschouwen en aanbevelingen van de bevoegde raadgevende wetenschappelijkecomités zoals b.v . het Permanent Veterinair Comité naast zich neerleggen?

9 . Welke maatregelen treft de Commissie tegen lid-staten die de bescherming van de gezondheid serieusnemen en die aan een invoerverbod voor rundvlees willen vasthouden?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

( 11 september 1996)

1 , 5 en 8 . De Commissie heeft altijd het grootste belang gehecht aan de werkzaamheden en de adviezen vanhaar wetenschappelijke comités en zij zal dat blijven doen . Het Interdisciplinair Comité is opgericht om debeschikbare kennis die in diverse wetenschappelijke disciplines voorhanden is met betrekking tot , in eersteinstantie , boviene spongiforme encefalopathie (BSE), bijeen te brengen in één comité . Dat comité komt niet in deplaats van de bestaande comités en het zal steeds nauw met die andere comités samenwerken . Voor deCommissie is de gezondheid van de consument altijd van het grootste belang geweest en zij heeft deaanbevelingen van de betrokken Wetenschappelijke Comités nooit naast zich neergelegd .

2 , 4 , 6 en 7 . De Commissie heeft vooral steeds zeer veel aandacht besteed aan de adviezen van hetWetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding en zij is voornemens dat ook in de toekomst te doen . Zoheeft de Commissie de door het Comité in zijn advies inzake BSE van 8 maart 1996 voorgestelde maatregelenonverkort toegepast . In dat advies erkende het Comité dat , op grond van de huidige kennis , nog geen definitiefadvies betreffende de risico 's van BSE voor de gezondheid van de mens kon worden gegeven . Het Comité namkennis van de door het Wetenschappelijk Veterinair Comité verrichte werkzaamheden en verleende daaraan zijnvolledige steun . Ook werd de Commissie met aandrang verzocht het verdere verloop van de situatie metbetrekking tot BSE en de verdere ontwikkelingen op het gebied van de wetenschappelijke kennis met betrekkingtot BSE en de risico 's voor de gezondheid van de mens van nabij te volgen en de op grond daarvan nodig geachtemaatregelen te treffen . In de voorbije jaren had de Commissie reeds een aantal maatregelen getroffen terbescherming van de gezondheid van mens en dier tegen BSE . Op 28 maart 1996 heeft de Commissie, op grondvan een advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité over de verklaring van de Britse regering inzake hetmogelijke verband tussen BSE en een nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob, de nodigemaatregelen getroffen om de consument te beschermen .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/61

3 . De Commissie heeft nooit verklaard dat de consumptie van Britse rundvleesprodukten absoluut geen enkelgevaar inhoudt voor de gezondheid . Wel heeft de Commissie sedert 1990 maatregelen getroffen om deblootstelling aan BSE zoveel mogelijk te beperken .

9 . Aangezien de communautaire maatregel waarbij verzending van Brits rundvlees naar andere Lid-Staten ofnaar derde landen is verboden , nog steeds van kracht is , is dit probleem niet aan de orde . De Commissie zal ingeen geval voorstellen indienen om de huidige voorschriften te wijzigen , tenzij dat kan gebeuren zonder dat deveiligheid in het gedrang komt.

(96/C 385/88 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1908/96van Nikitas Kaklamanis (UPE) aan de Commissie

(11 juli 1996)

Betreft: Cohesiefonds

Kan de Commissie in vervolg op haar antwoord van 14.6.1996 op mijn vraag E- 1 093/96 (') van 17.04.1996betreffende de financiering van watervoorzieningswerken , opnieuw antwoorden op bepaalde vragen , aangezienuit het antwoord van de Commissie niet duidelijk valt op te maken hoe zij deze kwestie heeft aangepakt?

De Commissie heeft in oktober 1993 haar goedkeuring gegeven voor bepaalde fasen van de werken die inoktober 1995 werden afgerond . Kan de Commissie inlichtingen geven over de inhoud van de aanvragen van juli1994 en november 1995 die door de Griekse overheid zijn ingediend, en met name wat betreft de steden waaropdeze aanvragen betrekking hebben?

Kan de Commissie ook antwoorden op de volgende vragen :1 . In december 1995 hebben de diensten van de Commissie aan de Griekse overheid medegedeeld datbepaalde projecten geen prioriteit vormden . Een aantal van deze projecten waren aan de Commissie voorgelegdin de aanvraag van juli 1994 . Waarom duurde het dan 17 maanden voor de Commissie haar antwoord gaf?2 . Valt het vastleggen van de prioriteiten voor de financiering van werken binnen het bevoegdheidsterrein vande lid-staten die middelen uit het Cohesiefonds krijgen toegewezen? Zo niet , hoe en door wie worden deprioriteiten bepaald?3 . In haar antwoord zegt de Commissie dat het Cohesiefonds voor wat betreft de genoemde projecten nietover een aanvraag van de Griekse overheid beschikt in het kader van de groep van soortgelijke projecten . Is dezeopmerking niet volledig strijdig met wat eerder gezegd is over de aanvragen die door de Griekse overheid zijningediend in juli 1994 en november 1995 ?4 . In haar antwoord stelt de Commissie ook dat zij de betreffende dossiers opnieuw had kunnen onderzoekenindien de Griekse overheid een aanvraag had ingediend . Kan de Commissie dit punt verduidelijken in het lichtvan wat hoger is gezegd over het vastleggen van prioriteiten? Indien er een aanvraag was ingediend zou deCommissie dan de prioriteiten naast zich kunnen neerleggen? Indien het zo is dat de aanvraag verworpen werdvanwege de gestelde prioriteiten , dan moet de laatste opmerking van het antwoord van de Commissie alsongegrond worden beschouwd .

(') PB C 297 van 8.10.1996, hlz . 82 .

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(9 september 1996)

In 1993 hechtte de Commissie overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EEG) nr . 792/93 van de Raad van30 maart 1993 tot instelling van een cohesie-financieringsinstrument ('), haar goedkeuring aan de eerste stadiavan een reeks watervoorzieningsprojecten in Griekenland . De desbetreffende beschikkingen werden in hetPublikatieblad bekendgemaakt ( 2 ).

In juni 1994 en in november 1995 diende Griekenland bij de Commissie een voorstel in betreffende demedefinanciering door het Cohesiefonds , op grond van artikel 3 , lid 1 , van Verordening (EG) nr . 1 164/94 van deRaad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (3 ), van de verdere stadia van de afzonderlijkingediende projecten op het gebied van watervoorziening in de steden Thessaloniki , Larissa , Volos , Patras ,Chania, Ptolemaida, Giannitsa, Veria, Trikala , Florina, Argos , Tripolis en Voio .

De Commissie keurde op grond van artikel 10 , lid 1 , van Verordening (EG) nr . 1 164/94 de grootste van dezeprojecten goed : dat van Thessaloniki op 20 november 1995 , Larissa op 21 maart 1996 , Volos op 1 maart 1996 ,Patras op 29 februari 1996 en Chania op 30 november 1995 .

Nr. C 385/62 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

De andere watervoorzieningsprojecten, waarmee een bedrag gemoeid was dat ver onder het in artikel 10, lid 3 ,van Verordening (EG) nr. 1164/94 vastgestelde minimum van 10 miljoen ecu lag, konden niet als prioritairworden beschouwd . De Commissie deelde dit in december 1995 aan de Griekse autoriteiten mede . Omdat deGriekse autoriteiten aandringen op financiering van deze tweede reeks kleinere projecten heeft de Commissiezich opnieuw over de projecten gebogen: zij bestudeert ze opnieuw, voor iedere stad afzonderlijk en te zamenmet de projecten op het gebied van afvalwaterzuivering in diezelfde steden . Een dergelijke groepering vanprojecten is niet door de Griekse autoriteiten voorgesteld .

Tot nu toe konden deze kleinere projecten echter nog niet worden goedgekeurd omdat de middelen aan andereprioritaire projecten waren besteed . De Commissie heeft verschillende malen gevraagd dat er vergaderingen metde Griekse autoriteiten zouden worden georganiseerd om de niet-prioritaire projecten te bespreken . Aan ditverzoek is nog niet voldaan .

De Commissie preciseert dat Griekenland alle kredieten die in de periode 1993-1995 aan dat land warentoegekend , heeft ontvangen (60 % in de milieusector, 40 % in de vervoersector).

Er zij op gewezen dat de prioriteiten van de Commissie ten aanzien van de steunmaatregelen van hetCohesiefonds in de milieusector betrekking hebben op de grote drinkwatervoorzienings-, afvalwaterzuiverings­en afvalverwerkingsprojecten .

(') PB L 79 van 1.4.1993 .O PB L 63 van 7.3.1994 ; PB L 118 van 7.5.1994 ; PB L 218 van 23 . 8.1994 .O PB L 130 van 25.5.1994 .

(96/C 385/89) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1910/96van Anita Pollack (PSE) aan de Commissie

( 11 juli 1996)

Betreft: Richtlijn 92/43/EEG (Habitat)

Welke lid-staten hebben richtlijn 92/43/EEG (') nog niet volledig in nationale wetgeving omgezet?

(') PB L 206 van 22.7.1992, blz . 7 .

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(19 september 1996)

Vier Lid-Staten (Duitsland , Griekenland , Italië en Portugal ) hebben geen nationale uitvoeringsmaatregelen metbetrekking tot de richtlijn meegedeeld .

De andere Lid-Staten hebben nationale uitvoeringsmaatregelen meegedeeld , maar in sommige gevallen is deomzettingswetgeving inhoudelijk of wat de territoriale werkingssfeer betreft onvolledig .

(96/C 385/90) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1911/96van Anita Pollack (PSE) aan de Commissie

( 11 juli 1996)

Betreft: Milieu-effectbeoordeling en projecten voor transeuropese netwerken

Welke maatregelen neemt de Commissie om er, gezien het feit dat de bescherming van het milieu in het gevalvan de transeuropese netwerken afhankelijk is van de vraag of de lid-staten richtlijn 85/337/EEG (')over demilieu-effectbeoordeling en richtlijn 92/43/EEG (2) over de habitat naleven,, voor te zorgen dat deze tweerichtlijnen volledig in de nationale wetgeving van alle lid-staten worden omgezet?

(') PB L 175 van 5.7.1985 , blz . 40 .( 2 ) PB L 206 van 22.7.1992 , blz . 7 .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/63

Antwoord van mevrouw Bierregaard namens de Commissie

( 19 september 1996)

De Commissie heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 169 van het EG-Verdrag omgerechtelijke stappen te ondernemen tegen Lid-Staten die geen mededeling hebben gedaan van enige wetgevingin verband met beide richtlijnen .

De Commissie tracht er tevens voor te zorgen dat alle ter zake dienende wetgeving waarvan zij door deLid-Staten in kennis wordt gesteld in overeenstemming is met genoemde richtlijnen . Waar onvolkomenheden inde nationale wetgeving werden geconstateerd, zijn gerechtelijke procedures ingeleid .

(96/C 385/91 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1912/96

van Gastone Parigi (NI) aan de Commissie(11 juli 1996)

Betreft: Milieuramp in Carnia

Gezien het uitzonderlijk zwaar noodweer dat dezer dagen heeft gewoed in Carnia, Friuli , en dat enorme schadeheeft toegebracht aan de plaatselijke en internationale verbindingen , zowel wegen als spoorlijnen , en aanbruggen, woningen , landerijen en fabrieken ;

gezien het feit dat er slachtoffers zijn gevallen en dat vele bewoners van het gebied gedwongen waren huntoevlucht te zoeken in de door de Bescherming Bevolking ingerichte opvangcentra ;

gezien het feit dat de Italiaanse overheid weliswaar snel financiële hulp heeft verleend, maar dat deze volstrektonvoldoende is om alle schade die is berokkend aan het milieu en de bevolking te dekken ;

vraag ik de Commissie of zij het niet noodzakelijk acht met spoed communautaire middelen ter beschikking testellen voor het herstel en de wederopbouw van de getroffen gebieden?

Antwoord van de heer Santer namens de Commissie

(13 september 1996)

De Commissie leeft sterk mee met de Italianen die zwaar zijn getroffen door het noodweer dat in juni 1996 eenstreek in het noordelijk deel van Friuli heeft verwoest .

De Commissie betreurt dat het communautaire noodhulpprogramma voor slachtoffers van rampen in deGemeenschap, dat juist ten doel heeft snel en op tastbare wijze hulp te verlenen aan Europese burgers die wordengetroffen door zulke uitzonderlijk zware rampen , voor dit jaar niet over kredieten beschikt daar dedesbetreffende begrotingspost (B4-3400) bij de goedkeuring van de begroting 1996 door het Parlement werdvoorzien van de vermelding „p.m.". In juni 1996 heeft de Commissie de begrotingsautoriteit voorgesteld aan ditbegrotingsonderdeel bij uitzondering 1 miljoen ecu toe te kennen , maar de begrotingscommissie van hetParlement beperkte deze overschrijving tot 300 000 ecu , die zij wil toewijzen aan Ierland vanwege de ernstigeoverstromingen van januari 1996 .

Wat betreft de mogelijkheid van steunverlening uit de structuurfondsen aan de gebieden die in aanmerkingkomen voor doelstelling 5b, moet erop worden gewezen dat de middelen van de Gemeenschap, ongeacht debijzondere aandacht van de Commissie voor natuurrampen , voor de periode 1994-1999 definitief zijn toegekenden dat geen financiële reserve is aangelegd om de toewijzing aan een bepaald programma eventueel te verhogen .In het enig programmeringsdocument voor de voor doelstelling 5b in aanmerking komende gebieden van deregio Friuli-Venezia Giulia heeft de Gemeenschap voor de periode 1994-1999 44 miljoen ecu aan subsidiestoegekend ; enkel door de indexering van de toewijzing van de Gemeenschap kunnen extra middelen -momenteel 921 000 ecu - worden toegekend .

Gezien de verwoestingen door deze rampzalige overstromingen is de Commissie bereid in het kader van hetpartnerschap en met name van het toezichtcomité voor het enig programmeringsdocument de voorstellen van deItaliaanse overheid te onderzoeken om het herstel van het beschadigde land- en bosbouwareaal , de beschermingvan het milieu, het behoud van het platteland en de verbetering van de plattelandsinfrastructuur geheel ofgedeeltelijk te financieren met de middelen die beshikbaar komen bij indexering of door een aanpassing van hetenig programmeringsdocument , waardoor bedragen die aan de huidige maatregelen zijn toegekend kunnenworden overgedragen .

Nr. C 385/64 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Bovendien bestemt het enig programmeringsdocument voor de periode 1994-1999 reeds 1 1,38 miljoen ecu aanopenbare middelen (waarvan 2,84 miljoen van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw —Afdeling Oriëntatie) voor maatregelen tot bescherming van de bodem en ter voorkoming van hydrogeologischeschade en hoge waterstanden . In het kader van het partnerschap kan de Commissie instemmen met een voorstelvan de Italiaanse overheid om de programmeringsperiode te vervroegen .

(96/C 385/92) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1921/96

van Wolfgang Kreissl-Dörfler (V) aan de Commissie( 16 juli 1996)

Betreft: Veevervoer — Beieren : Transportbedrijven die slachtvee vervoeren

Is er reeds aangifte gedaan of lopen er reeds rechtszaken wegens overtreding van de veevervoer-richtlijn?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(16 september 1996)

De Commissie heeft een groot aantal klachten ontvangen over inbreuken op Richtlijn 91 /628/EEG van de Raadinzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (')•

Wanneer zij dergelijke klachten ontvangt , neemt de Commissie contact op met de autoriteiten van de betrokkenLid-Staten . De Commissie houdt met de klachten ook rekening bij het organiseren van inspectiereizen . Inbepaalde gevallen ,wanneer er problemen waren met de correcte toepassing van de richtlijn , heeft de Commissieaanbevelingen gedaan aan de autoriteiten van de Lid-Staten . Een aantal dossiers is nog hangende in afwachtingvan nader onderzoek of verdere bezoeken . De Commissie zal zeker passende nieuwe maatregelen nemen , enzonodig de inbreukprocedure in het kader van artikel 169 van het EG-Verdrag inleiden , indien in een Lid-Staathet welzijn van de vervoerde dieren voortdurend onder het op grond van de richtlijn vereiste peil blijft .

De Commissie heeft tegen enkele Lid-Staten reeds inbreukprocedures ingeleid omdat zij de richtlijn niet opadequate wijze in hun nationale wetgeving hadden omgezet .

(') PB L 340 van 1 1.12.1991 , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/29/EG van 29 juni 1995 , PB L 148 van 30 . 6.1995 .

(96/C 385/93 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1924/96van Jesús Cabezón Alonso (PSE) aan de Commissie

( 16 juli 1996)

Betreft: Cohesiefonds en Spanje

Kan de Commissie de volgende gegevens bevestigen :1 . dat Spanje in 1995 1.183 miljoen ecu uit het Cohesiefonds heeft ontvangen ;2 . dat 48% van die som bestemd was voor de medefinanciering van milieuprojecten en de rest voor

vervoerinfrastructuur?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(5 september 1996)

In 1995 bedroegen de vastleggingskredieten uit het Cohesiefonds ten behoeve van Spanje 1.184 miljoen ecu ,waarvan

574 miljoen ecu (48,5% ) voor milieu en610 miljoen ecu (51,5%) voor vervoerinfrastructuur .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/65

(96IC 385/94) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1927/96

van Ana Miranda de Lage (PSE) aan de Commissie( 16 juli 1996)

Betreft: Vertragingen bij de uitvoering van door het EOF gefinancierde projecten

De Europese Unie heeft aanzienlijke inspanningen geleverd om de kwantiteit en de kwaliteit van haarontwikkelingssamenwerking met Latijns-Amerika te vergroten .

Daardoor is het imagó van de EU in de regio gevoelig verbeterd .

De moeilijkheden met de Amerikaanse begroting, historische vooroordelen en bepaalde houdingen van deNoordamerikaanse overheid hebben ertoe geleid dat een aantal Latijnsamerikaanse landen zich weigerachtigopstellen tegenover de VS .

Kan de Commissie aangeven welke maatregelen zij denkt te treffen om te vermijden dat de ontwikkeling van detransatlantische dialoog tussen de VS en de EU, die overigens onontbeerlijk is , negatieve gevolgen heeft vooreen aantal landen die meer rechtstreeks de gevolgen hebben gevoeld van de vaststelling van die maatregelen ,zoals bijvoorbeeld extra- territorialiteitswetten, het intrekken van certificaten , enz?

Antwoord van de heer Leon Brittan namens de Commissie

(7 oktober 1996)

De Commissie deelt de mening van het geachte Parlementslid over de kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringvan de samenwerking van de Gemeenschap met Latijns- Amerika . Ze meent ook dat het imago van deGemeenschap in de ogen van de Latijnsamerikaanse regeringen en bevolking verbeterd is dank zij dekwalitatieve vooruitgang van de betrekkingen tussen beide regio 's .

De Commissie zal dus de verdieping van de bestaande relaties tussen de Gemeenschap en Latijns-Amerikavoortzetten op basis van het onafhankelijke en specifieke model dat ze voor hun betrekkingen vooropgesteldhebben en dat berust op dialoog , samenwerking en naleving van de internationale wetten .

In haar mededeling van juli 1995 ('), zet de Commissie gedetailleerd de noodzaak uiteen om het up-to-datemaken van de betrekkingen tussen de Gemeenschap en de Verenigde Staten te intensiveren . Er is geen redenwaarom dit een negatieve invloed zou hebben op derde landen .

(') Doe . COM(95)41 1 def.

(96/C 385/95 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1942/96

van Irene Crepaz (PSE) aan de Commissie( 16 juli 1996)

Betreft: „Runder-Aids'

Volgens een nieuwsbericht van de ARD zouden in Groot-Brittannië gevallen van met aids besmette runderen zijngesignaleerd waarvan de melk wordt uitgegoten over de velden omdat de coöperatieven deze melk niet opkopen .

1 . Zijn er resultaten beschikbaar van onderzoekingen over besmetting door het virus ten gevolge van deconsumptie van melk of vlees van zodanig besmette koeien?

2 . Welke maatregelen overweegt de Commissie in deze aangelegenheid? (Naar verluidt vormt dit virus eengroter gevaar dan BSE)

3 . Wat is er voor de veiligheid van de consument gedaan? Welke voorlichting wordt hierover gegeven?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

( 17 september 1996)

De geachte Afgevaardigde doelt er waarschijnlijk op dat op een landbouwbedrijf in het Verenigd Koninkrijk eenBIV-achtig virus is aangetroffen .

Nr. C 385/66 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Het BIV (boviene-immunodeficiëntievirus) is een virus dat behoort tot de groep retrovirussen , waarvan ook hethumane-immunodeficiëntievirus (HIV) deel uitmaakt . Een kenmerk van retrovirussen is dat zij soortspecifiekzijn , dat wil zeggen dat zij onder natuurlijke omstandigheden niet op een andere soort kunnen wordenovergedragen . Deze groep virussen omvat onder andere ook een kattenvirus en een schapenvirus .

Er zijn tekenen die erop wijzen dat het BIV-virus over de hele wereld voorkomt, maar op het Noordamerikaansecontinent iets meer dan elders . Tot dusverre is het in Europa nog niet geïsoleerd, en is het enige bewijs van hetvoorkomen de serologische indicatie .

Er zijn duidelijke aanwijzingen dat BIV en de andere dierlijke retrovirussen niet van betekenis zijn voor devolksgezondheid . De ziekte wordt niet gezien als een belangrijke bedreiging voor rundveebeslagen , hoewel uitAmerikaanse rapporten blijkt dat zij gepaard gaat met een chronische slechte gezondheidstoestand van de dieren .Het is zeer misleidend om deze ziekte bovien verworven-immunodeficiëntiesyndroom (AIDS) te noemen ,aangezien ze geen AIDS-achtige symptomen veroorzaakt . Niettemin is verder onderzoek noodzakelijk om na tegaan hoe belangrijk dit virus is .

De Commissie en de Lid-Staten zullen toekomstig bewijsmateriaal aan een onderzoek onderwerpen , vooral tenaanzien van de gevaren voor de mens, en zij zullen in voorkomend geval onverwijld de noodzakelijkemaatregelen treffen om de consument te beschermen . De Commissie voert een beleid dat gericht is opduidelijkheid en transparantie ten aanzien van volksgezondheidsvraagstukken en zal ervoor zorgen dat vrijelijkover alle informatie kan worden beschikt .

(96IC 385/96) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1946/96van Hiltrud Breyer (V) aan de Commissie

(16 juli 1996)

Betreft: BSE en moedermelk

1 . Is het de Commissie bekend dat studies hebben aangetoond dat bij een zwangere vrouw die door deBSE-verwekker de Creutzfeld-Jakobziekte kreeg , deze verwekker ook in de moedermelk werd aangetroffen?

2 . Hoe beoordeelt de Commissie het gevaar van overbrenging van de BSE-verwekker via de moedermelk?

3 . Hoe beoordeelt de Commissie het feit dat ook in het weefsel van de baarmoeder de verwekker isaangetroffen , alhoewel de incubatie in de baarmoeder in de regel langer duurt?

4 . Is de Commissie van mening dat de overbrenging van de BSE-verwekker via de moedermelk onmogelijkis ?

5 . Kan de Commissie de verzekering geven dat verticale infectie is uitgesloten ?

6 . Beschikt de Commissie over studies of onderzoekingen en zo ja, welke?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie( 15 oktober 1996 )

1 . De Commissie is niet op de hoogte van een geval waarin bovine spongiforme encefalopathie (BSE) op eenzwangere vrouw is overgedragen . In een artikel in de New Engeland Journaal of Medicine wordt gezegd dat hetin een geval mogelijk is gebleken de ziekte van Creutzfeld Jacob (CJD) door middel van enkele weefsels envloeistoffen die afkomstig waren van een zwangere vrouw die aan CJD was overleden, over te dragen op muizen .Een van die vloeistoffen was colostrum. Uit andere epidemiologische gegevens van zwangere vrouwen die aanCJD en Kuru leden, valt niet af te leiden dat melk het agens overbrengt .

2.-4 . Een risico-evaluatie van mogelijke gebeurtenissen na overbrenging van BSE op mensen is niet mogelijk,aangezien er tot nu toe geen overdracht van BSE op de mens is bevestigd .

5 . Het is bekend dat verticale overdracht van overdraagbare spongiforme encefalopathie plaatsvindt bijschapen (scrapie). Er zijn recente statistische aanwijzingen dat verticale transmissie van BSE kan voorkomen ,hoewel er momenteel nog geen biologische verklaring is voor de wijze van overdracht . Als zich inderdaadverticale overdracht van koe op kalf voordoet , geschiedt dat waarschijnlijk op betrekkelijk laag niveau .

De overdracht van overdraagbare spongiforme encefalopathieën op de mens is nog niet bevestigd en er bestaangeen studies met betrekking tot verticale transmissie bij de mens . De Commissie kan dus niet zeggen of eendergelijke overdracht mogelijk is .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/67

6. Op communautair niveau zijn zes onderzoeknetwerken opgericht , die zich bezighouden met het toezicht opCJD, de harmonisatie van neuropathologische diagnostische criteria, de identificatie van het agens , dedoelmatigheid van de barrière tussen de soorten en de ontwikkeling van geharmoniseerde procedures voor hetidentificeren en karakteriseren van de ziekte .

(96/C 385/97 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1954/96

van Hiltrud Breyer (V) aan de Commissie( 16 juli 1996)

Betreft: Gevolgen van octrooien op dieren

Welke gevolgen heeft een octrooi op dieren voor de afzetmarkten , bij voorbeeld de geneesmiddelenmarkt?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

( 11 oktober 1996)

In antwoord op de door het geachte Parlementslid gestelde vraag geeft de Commissie als haar mening te kennendat het verlenen van octrooien op dieren geen ongunstige invloed zal hebben op de geneesmiddelenmarkt , zowelten aanzien van de prijzen , als van de kwaliteit of verscheidenheid van de geneesmiddelen . Integendeel , deCommissie is van oordeel dat de desbetreffende uitvindingen waarschijnlijk het op de markt brengen van nieuwegeneesmiddelen zullen bevorderen, met name doordat researchwerkers bepaalde ziekten beter kunnenonderzoeken aan de hand van transgene dieren die daartoe als model dienen .

(96/C 385/98 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1957/96van Hiltrud Breyer (V) aan de Raad

( 17 juli 1996)

Betreft: Sluikhandel met plutonium

1 . Hoe verklaart de Raad de tegenstrijdigheden in het geval van de plutoniumsmokkel naar München in 1 994?

2 . Euratom beweert op 10 augustus 1994 door de Bondsregering te zijn ingelicht . De Bondsregering beweertdaarentegen dat zij Euratom reeds op 27 juli 1994 heeft geïnformeerd . Wie heeft gelogen? De Bondsregering ofEuratom?

3 . Hoe verklaart de Raad het feit dat slechts in 12 lid-staten sluikhandel in Plutonium heeft plaatsgevonden ,waarvan de Bondsrepubliek een eclatant voorbeeld is?

4 . Kan de Raad uitsluiten dat in de Bondsrepubliek door de Federale Nieuwsdienst bewust gesimuleerdeplutoniumsmokkel heeft plaatsgevonden?

Antwoord

(7 november 1996)

De Raad vestigt de aandacht van het Geachte Parlementslid op het antwoord op schriftelijke vraag nr . E-3082/95betreffende de inbeslagname van plutonium op de luchthaven van München (PB C 1 12 van 17.04.1996, blz . 21 ).

Nr. C 385/68 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/99) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1960/96

van Richard Howitt (PSE) aan de Commissie( 16 juli 1996)

Betreft: Deregulering van de arbeidsmarkt

Is de Commissie ervan op de hoogte dat tijdelijke arbeidskrachten die via uitzendbureaus zijn aangenomenaansprakelijk kunnen worden gesteld bij financiële vorderingen die tegen het bedrijf waarvoor zij werkenworden ingesteld , terwijl dit niet geldt voor personeel met een vast dienstverband bij hetzelfde bedrijf?

Is de Commissie op de hoogte van soortgelijke uit de toegenomen deregulering van de arbeidsmarktvoortvloeiende problemen in andere lid-staten ? Wordt er op basis van het Sociaal Protocol beschermendewetgeving op Europees niveau verwacht waarmee deze vorm van discriminatie kan worden voorkomen?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(5 september 1996)

De Commissie is niet op de hoogte van het door de geachte afgevaardigde aan de orde gestelde probleem vanuitzendkrachten die financieel aansprakelijk kunnen worden gesteld in het kader van door derden ingesteldevorderingen tegen het bedrijf waarvan zij door een uitzendbureau ter beschikking zijn gesteld . Overigens is bijgebrek aan communautaire regelgeving inzake deze speciale kwestie een onderzoek daarvan volgens deCommissie in de eerste plaats een zaak van de Lid-Staten .

Wat het algemenere probleem van de flexibilisering van de arbeidsmarkt betreft , ziet de Commissie erop toe datdit proces gepaard gaat met de nodige garanties voor de betrokken werknemers .

Dit streven naar een evenwicht tussen de sociale en economische aspecten heeft ten grondslag gelegen aanRichtlijn 91 /383/EEG van 25 juni 1991 ter aanvulling van de maatregelen ter bevordering van de verbetering vande veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd ofuitzendarbeid-betrekkingen ('). Het staat ook centraal in het recente initiatief van de Commissie op grond van deOvereenkomst betreffende de sociale politiek met betrekking tot de flexibiliteit van de arbeidstijd en dezekerheid van de werknemers .

(') PB L 206 van 29.7.1991 .

(96/C 385/ 100) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1963/96

van Shaun Spiers (PSE) aan de Commissie( 16 juli 1996)

Betreft: Welzijn van slachtkuikens

Is de Commissie , mede gezien de ongerustheid die door dierenbeschermingsorganisaties wordt geuit ,voornemens te komen met regelgeving waarmee slachtkuikenbedrijven worden verplicht een einde te maken aande tendens tot steeds snellere gewichtstoename van slachtkuikens en getracht wordt de genetische selectie — dieheeft geleid tot gezondheidsproblemen, zoals zwakke poten en buikwaterzucht (ascites ) bij slachtkuikens van 6 a7 weken oud, terug te draaien?

Kan de Commissie bevestigen dat aan deze en andere gezondheidsproblemen van op intensieve wijze gefokteslachtkuikens aandacht zal worden besteed in het herziene verslag van het Veterinair Comité over het welzijn vankippen , alsook in de voorstellen voor een verordening van de Raad die de Commissie naar verwachting voor eind1996 zal voorleggen?

(96/C 385/ 101 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1964/96

van Shaun Spiers (PSE) aan de Commissie( 16 juli 1996)

Betreft: Slachtkuikens

Welke stappen is de Commissie voornemens te ondernemen tegen de huidige praktijk om slachtkuikens (van eensoort dat genetisch wordt geselecteerd op een „gezonde" eetlust ) op te kweken in een staat van chronischehonger?

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/69

Gecombineerd Antwoord

van de heer Fischler amens de Commissieop de schritftelijke vragen E-1963/96 en E-1964/96

( 17 september 1996)

Momenteel is er geen communautaire wetgeving inzake het houden en fokken van slachtpluimvee . Wel heeft deCommissie steun verleend en actief deelgenomen aan de initiatieven in het kader van het Europees Verdrag terbescherming van landbouwhuisdieren , dat de Gemeenschap mede heeft ondertekend . Alle Lid-Staten hebben ditVerdrag bekrachtigd .

Het Permanent Comité dat in het kader van dit Europees Verdrag is opgericht , heeft een aanbeveling vastgesteldmet betrekking tot als landbouwhuisdier gehouden pluimvee . Deze aanbeveling heeft o.a . betrekking op puntenwaarvoor het geachte Parlementslid bijzondere belangstelling heeft , met name de ontwikkeling van pluimvee­rassen die minder problemen inzake dierwelzijn zouden opleveren .

Ten aanzien van de door het geachte Parlementslid vermelde praktijk waarbij voor het fokken van slachtkuikensgehouden kippen slechts zoveel voer krijgen dat zij chronisch honger lijden , is in de bovenbedoelde aanbevelinguitdrukkelijk bepaald dat de aan fokpluimvee gegeven hoeveelheid voer niet zo gering mag zijn dat de dierenleed wordt berokkend .

De Commissie onderzoekt momenteel hoe deze aanbeveling in de Gemeenschap het beste ten uitvoer kanworden gelegd .

(96/C 385/ 102 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1982/96

van Hiltrud Breyer (V) aan de Commissie( 17 juli 1996)

Betreft: Gegevens over rundvlees

1 . Hoe luiden de produktie-, export- en importcijfers voor rundvlees per lid-staat?

2 . Uit welke landen en lid-staten is het in de afzonderlijke lid-staten verkrijgbare rundvlees afkomstig?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(5 september 1996)

1 . Produktie en in- en uitvoer van rundvlees per Lid-Staat in 1995(x 1000 ton )

Lid-Staat ProduktieUitvoer( raming )

Invoer

( raming )

België 349 47 2

Denemarken 185 38 1

Duitsland 1 407 259 109

Griekenland 70 2 7

Spanje 508 34 5

Frankrijk 1 686 181 13

Ierland 480 421 1

Italië 1 181 34 78

Luxemburg 7 0 0

Nederland 580 107 39

Oostenrijk 196 15 1

Portugal 104 0 5

Finland 96 3 0

Zweden 143 1 6

Verenigd Koninkrijk 975 68 158

Gemeenschap 7 967 1 210 425

Nr. C 385/70 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

2 . Met betrekking tot de in de handel beschikbare voorraden rundvlees heeft de Commissie slechts informatieover de voorraden waarvoor steun voor de particuliere opslag verleend werd en over de bij de interventiebureausopgeslagen voorraden . Op 31 december 1995 bedroegen deze interventievoorraden :

(x ton )

Lid-Staat

Denemarken 103

Duitsland 93

Ierland 8 014

Italië 607

Verenigd Koninkrijk 9 577

Gemeenschap 18 394

(96/C 385/ 103) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1985/96

van Hiltrud Breyer (V) aan de Commissie

(17 juli 1996)

Betreft: Boviene spongiforme encefalopathie (BSE)

1 . Is er een gedetailleerde studie verricht naar de concrete wijzigingen in slachtafvalverwerkingsmethodes inde periode 1975-1985 , niet alleen in het Verenigd Koninkrijk , maar ook in de overige Europese landen en in deVS ?

Als de slachtafvalverwerkingsmethodes overal in Europa en daarbuiten grosso modo op hetzelfde moment als inhet Verenigd Koninkrijk zijn aangepast , zoals algemeen wordt aangenomen , hoe kan besmet voedsel uit het VKdan worden beschouwd als de enige oorzaak van BSE?

2 . Is er ooit een gecoördineerde, paneuropese studie naar het aantal gevallen van scrapie verricht? Hoeveelgevallen werden per lid-staat geconstateerd? In welke mate en waar komen scrapiestammen in Europa voor?

3 . Is er ooit diepgaand onderzoek verricht naar de uiteindelijke bestemming van in het VK vervaardigd vleesen beendermeel , vooral wat de periode 1975-1985 betreft , en bijvoorbeeld naar de verkoop (als zodanig of alscomponent van kant-en-klaar voeder) aan landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, teneinde opinternationaal niveau te zoeken naar een verband tussen de gevallen van BSE en het voederen van vlees enbeendermeel aan vee?

4 . Is er voldoende aandacht besteed aan de door de autoriteiten van het VK gehanteerde methodes bij hetverrichten van epidemiologische studies? Zo neen , kan er dan zomaar van worden uitgegaan dat dezeepidemiologische studies volledig betrouwbaar zijn , vooral als we bedenken dat heel wat veehouders in het VKdie gevallen van BSE in hun kuddes hebben gehad staande houden dat hun dieren nooit vlees en beendermeel alsvoeder hebben gekregen?

5 . Is er ooit een aparte studie verricht om na te gaan of de in eerste instantie naar voren geschoven stelling datBSE wordt veroorzaakt door met scrapie besmet voeder nog geloofwaardig is?

6 . Waarom heeft de Commissie niet gevraagd (of geëist) dat het VK toezeggingen doet in verband met detenuitvoerlegging van een degelijk opgezet programma voor onderzoek naar de mogelijke oorzaken van BSE,zodat met name de desbetreffende stellingen van de heer Koch bevestigd of ontkracht kunnen worden? Als zo'nprogramma nog niet bestaat, kan de Commissie het VK dan op het goede spoor zetten?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

( 16 september 1996)

1 . Er is een retrospectieve studie naar de destructiemethoden in het Verenigd Koninkrijk verricht , maar deCommissie is niet op de hoogte van enige soortgelijke studie die ten aanzien van de rest van Europa of van deVerenigde Staten is verricht . Een in 1990 aan de hand van een vragenlijst uitgevoerd onderzoek heeft elders inEuropa geen vergelijkbare trends aan het licht gebracht .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/71

Het is derhalve niet bekend of elders tegelijkertijd dezelfde veranderingen in de destructiemethoden hebbenplaatsgevonden . Zelfs indien dit wel het geval was , sluit dat niet uit dat er op het desbetreffende moment in hetVerenigd Koninkrijk een agens aanwezig was, dat elders niet aanwezig was .

2 . Neen . Het aantal gevallen van scrapie bij kudden is niet bekend, noch de spreiding van de stammen . Voorscrapie bestaat geen aangifteplicht bij de Commissie, zodat er op het niveau van de Gemeenschap geen officiëlestatistieken worden bijgehouden .

3 . Neen . Er bestond geen wettelijke verplichting om daarvan een administratie bij te houden , zodat eendergelijke studie geen betrouwbare informatie zou kunnen opleveren .

4 . De Britse wetenschappers hebben altijd nadere bijzonderheden verschaft over de methodologieën die zij bijhun epidemiologische studies toepassen . Het betreft bekende, in gezaghebbende wetenschappelijke tijdschriftengepubliceerde standaard-methodologieën , en er is geen reden om aan de wetenschappelijke nauwkeurigheidervan te twijfelen . De Commissie weet dat enkele boeren beweren dat sommige runderen met bovienespongiforme encefalopathie (BSE) niet aan vleesbeendermeel zijn blootgesteld , maar dergelijke beweringen zijnzeldzaam en moeilijk te controleren .

5 . Er bestaan tenminste twee hypothesen over de oorsprong van BSE; ofwel BSE vindt zijn oorsprong ingeïnfecteerd materiaal van schapen , ofwel in geïnfecteerd materiaal van runderen met een voorheen nietonderkende ziekteverwekker bij runderen . De beide hypothesen kunnen niet duidelijk worden onderscheiden , envoor beide is op basis van de beschikbare gegevens evenveel te zeggen . Het is niet duidelijk wat het geachteParlementslid bedoelt met een „aparte" studie .

6 . Er worden momenteel verscheidene studies verricht naar de pathogenese en overbrenging van BSE, en deCommissie wordt op de hoogte gehouden van de resultaten daarvan . Deze studies voldoen aan de wet van Koch ,voor zover deze in de moderne biologie kan worden toegepast . Bovendien heeft de Commissie een werkgroepopgericht die tot taak heeft haar van advies te dienen over verder benodigd onderzoek . Professor Weissmann , eeninternationaal deskundige op het gebied van door prionen veroorzaakte ziekten , is voorzitter van dezewerkgroep .

(96/C 385/ 104) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1987/96

van Nikitas Kaklamanis (UPE) aan de Commissie

(17 juli 1996)

Betreft: Commissievoorstellen inzake emissies en brandstoffen

Het is bekend dat de Commissie onlangs heeft medegedeeld welke haar doelstellingen zijn in verband met devermindering van de uitstoot van verontreinigende stoffen en de verbetering van de kwaliteit van brandstoffen .

Het is voorts bekend dat personenwagens en bedrijfswagens in heel wat lid-staten van de EU met ouderetechnologieën zijn vervaardigd . Dit zorgt voor heel wat beroering , aangezien het niet duidelijk is in hoeverredeze wagens nog gebruikt mogen worden als uitvoering wordt gegeven aan de Commissievoorstellen .

Kan de Commissie meedelen of er stimulansen zullen worden geboden om oude personen- en bedrijfswagens tevervangen door nieuwe , die met kwalitatief hoogwaardiger en milieuvriendelijker brandstoffen wordenaangedreven?

Kan zij voorts meedelen of is becijferd welke brandstofheffing zal worden toegepast op dieselvoertuigen dieworden gebruikt voor het vervoer van personen en goederen?

Antwoord van de heer Bangemann namens de Commissie( 10 september 1996)

De voorstellen inzake vermindering van de uitstoot van nieuwe voertuigen en verbetering van de kwaliteit van debrandstoffen, die op 18 juni 1996 door de Commissie zijn goedgekeurd ('), alsook de aangekondigdeaanvullende voorstellen die een goed onderhoud van de zich reeds in het verkeer bevindende voertuigen moetenwaarborgen, zullen geen specifieke aanpassingen aan reeds in bedrijf zijnde voertuigen noodzakelijk maken .

De voorgestelde maatregelen met betrekking tot de kwaliteit van de brandstoffen zullen in de eerste plaatsinvesteringen in modernisering van de raffinage-installaties vereisen . De nieuwe brandstoffen zullen zondertechnische problemen door zowel nieuwe als oudere voertuigen kunnen worden gebruikt .

Nr. C 385/72 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

De Commissie is zich er echter van bewust dat in enkele Lid-Staten nog een aanzienlijk aantal zeer oudevoertuigen in gebruik is en dat deze een technische belemmering kunnen gaan vormen voor de totale afschaffingvan loodhoudende benzine in het jaar 2000 . Daarom heeft de Commissie, ook al dienen zich voorlopig geenernstige problemen aan , in de mogelijkheid voorzien Lid-Staten die bijzondere moeilijkheden ondervinden , eenvrijstelling van twee jaar te verlenen .

In ieder geval zal , gezien de aanwezigheid van dit bestand van oudere voertuigen , het in de handel brengen vanspeciale brandstoffen die de verontreiniging kunnen terugdringen een hele opgave zijn voor de door het geachteParlementslid bedoelde Lid-Staten . Bij de aanpak van deze specifieke situatie moeten de nationale overhedenzich inspireren op de maatregelen die overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel in de overige Lid-Staten zijngenomen .

De extra kosten die verbonden zijn aan de verbetering van dieselolie overeenkomstig het voorstel van deCommissie worden geraamd op gemiddeld 1,8 ecu per 1000 liter en zullen de brandstofkosten dus slechts inbescheiden mate doen stijgen .

(') COM(96)248 .

(96/C 385/ 105 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1988/96

van Peter Crampton (PSE) aan de Commissie(17 juli 1996)

Betreft: Afwijkingen op richtlijn 91 /497/EEG

In haar antwoord op mijn schriftelijke vraag E- 1233/96 (')over de afwijkingen op richtlijn 91 /497/EEG (2) in delid-staten deelt de Commissie onder meer mee dat zij nog niet van alle lid-staten een lijst heeft ontvangen van deinrichtingen die van het bepaalde in bovengenoemde richtlijn mogen afwijken .

Kan de Commissie meedelen welke lid-staten haar wel een lijst hebben bezorgd van de inrichtingen die vanbovengenoemde richtlijn mogen afwijken en om hoeveel afwijkingen het telkens gaat?

(') PB C 305 van 15.10.19%. blz . 68 .( 2 ) PB L 268 van 24.9.1991 , blz . 69 .

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(5 september 1996)

De Commissie heeft nog niet van alle Lid-Staten een lijst ontvangen van de inrichtingen die van het bepaalde inRichtlijn 91 /497/EEG mogen afwijken .

Zodra zij over de nodige gegevens beschikt zal zij het geachte Parlementslid de gevraagde informatie meedelen .

(96/C 385/ 106) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1989/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie( 17 juli 1996)

Betreft: De mensenrechtensituatie in China

Onder verwijzing naar haar antwoord op mijn vraag E-1053/96 (') wil ik de Commissie vragen of zij in detoekomst de dialoog tussen de EU en China zal benutten om een soortgelijke houding aan te nemen ten aanzienvan alle schendingen van de mensenrechten in China en of zij bereid is ter plekke samen te werken met andereNGO's , teneinde de evolutie naar een burgermaatschappij in China in de hand te werken?

(') PB C 297 van 8.10.1996 . blz . 78 .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/73

(96/C 385/107 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1990/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

( 17 juli 1996)

Betreft: Weeshuizen in China

Onder verwijzing naar haar antwoord op mijn vraag E- 1053/96 (') wil ik de Commissie vragen welke conclusieszij heeft getrokken uit het onderzoek dat zij samen met de ter plekke actieve NGO's heeft ingesteld naar delamentabele situatie in de Chinese weeshuizen . Welke maatregelen zal zij treffen om in deze situatie veranderingte brengen?

(') PB C 297 van 8.10.1996 , blz . 78 .

Gecombineerd Antwoord

van Sir Leon Brittan namens de Commissieop de schritfteliike vragen E-1989/96 en E-1990/96

(7 oktober 1996)

Ter aanvulling op haar antwoord van 2 augustus 1996 ('), is de Commissie nu in staat om volgende informatie tegeven .

Uit de besprekingen van de Commissie met de niet-gouvernementele organisaties (NGO's ) die zich in Chinabezighouden met het probleem van de weeshuizen , is inderdaad gebleken dat de vastgestelde moeilijkheden tewijten zijn aan belangrijke structurele problemen die hoofdzakelijk te maken hebben met een gebrek aanaangepaste structuren en met een tekort aan personeel dat bekwaam is op het gebied van sociale bijstand .

In het besef dat zulke problemen alleen opgelost kunnen worden door een permanente aanwezigheid naast delokale werkers , verbindt de Commissie zich ertoe , om in samenwerking met de Lid-Staten en de NGO's diewerkzaam zijn op dat terrein , de inspanningen van de Chinese overheid te ondersteunen met twee soorten acties .Enerzijds biedt zij haar steun aan regionale projecten voor personeel sopleiding voor de opvang en verzorgingvan en sociale bijstand aan wezen en gehandicapten . Anderzijds werkt de Commissie mee bij het opzetten vaninformatienetwerken tussen alle organen die in die sector werken .

(') PB C 322 van 28.10.1996, blz . 110 .

(96/C 385/ 108 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1992/96van Mary Banotti (PPE) aan de Commissie

(17 juli 1996)

Betreft: Werkzaamheden op het gebied van public relations

Onder verwijzing naar haar aanvullend antwoord op mijn vraag E-0561 /96 (') wil ik de Commissie nog vragen ofzij kan meedelen waarom in haar lijst geen offertes van afzonderlijke DG's of EU-organen zijn opgenomen , metname in het geval van paneuropese werkzaamheden , hetgeen logischer zou zijn dan opdrachten toe te wijzen aanafzonderlijke landen?

Wat valt volgens de Commissie onder het begrip public relations ?

Uit het antwoord op mijn vorige vraag blijkt dat heel wat opdrachten werden toegewezen aan kandidaten die opjuridisch gebied actief zijn .

(') PB C 297 van 8.10.1996 . blz . 8 .

Antwoord van de heer Santer namens de Commissie

(30 september 1996)

In haar antwoord op vraag E-561 /96 en de tabel die aan het geachte Parlementslid en aan het secretariaat-generaalvan het Parlement is toegezonden , heeft de Commissie informatie verstrekt over de public-relationscontractendie zij heeft gesloten in verband met haar eigen voorlichtingswerkzaamheden die worden beheerd door hetdirectoraat-generaal Voorlichting, communicatie , cultuur en audiovisuele sector . De Commissie hanteert geenspecifieke classificatie voor public relations in haar verschillende contracten voor externe werkzaamheden .

Nr. C 385/74 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/ 109) SCHRIFTELIJKE VRAAG E- 1994/96

van Odile Leperre-Verrier (ARE) aan de Raad( 18 juli 1996)

Betreft: Statuut van het verplegend psychiatrisch personeel

Kan de Raad mededelen op welke wijze hij denkt het verplegend psychiatrisch personeel in Frankrijk eenberoepsstatuut te geven?

Welke mogelijkheden bieden daartoe met name de richtlijnen 89/48/EEG (') en 92/51 /EEG (2)?

(') PB L 19 van 24.1.1989 , blz . 16 .r- ) PB L 209 van 24.7.1992 . blz . 25

Antwoord

(7 november 1996)

De erkenning op communautair niveau van de diploma's ziekenverpleger die niet vallen binnen de werkingssfeervan de Richtlijnen 77/452/EEG (') en 77/453/EEG (2) geschiedt hetzij in het kader van het eerste algemeen stelselvan erkenning van diplona 's (3), namelijk wanneer het gaat om een hoger-onderwijsopleiding van ten minste driejaar, hetzij , in andere gevallen , in het kader van het tweede algemeen stelsel (4).

De erkenning geschiedt op basis van een vergelijking van het diploma waarvan de betrokkene houder is met hetdiploma dat vereist is in de ontvangende Lid-Staat , waarbij aanpassingsmechanismen worden toegepast indien er„wezenlijke verschillen" bestaan tussen de opleiding van de betrokkene en de opleiding in de Lid-Staat inkwestie . Richtlijn 92/51 /EEG voorziet trouwens in een stelsel van „bruggen" voor de gevallen waarin in die eneLid-Staat voor de uitoefening van een beroep een hoger-onderwijsdiploma vereist is , terwijl dat in de andereLid-Staat niet het geval is .

Uit het bovenstaande moge blijken dat beide algemene stelsels niet beschouwd kunnen worden als een„Europees beroepsstatuut" voor de beroepen die binnen de werkingssfeer van deze stelsels vallen , maar dat zijenkel erkenningsstelsels vormen waarin rekening gehouden wordt met eventuele inhoudelijke en niveauver­schillen in de betrokken opleidingen . Bij de huidige stand van het communautair recht valt het beroepsstatuutvan het verplegend psychiatrisch personeel derhalve volleldig onder de bevoegdheden van de bevoegdeinstanties van de afgzonderlijke Lid-Staten .

(') Richtlijn 77/452/EEG van de Raad van 27 juni 1977 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's , certificaten en andere titels vanverantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening vanhet recht op vestiging en vrij verrichten van diensten .

( 2 ) Richtlijn 77/453/EEG van de Raad van 27 juni 1977 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffendede werkzaamheden van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger .

(') Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma'swaarmee beroepsopleidingen van ten minste driejaar worden afgesloten (PB L 19 van 24.01.1989 . blz . 16 ).

( 4 ) Richtlijn 92/51 /EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen , teraanvulling van Richtlijn 89/48/EEG (PB L 209 van 24.07.1992 , blz . 25 ).

(96/C 385/ 1 10) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1996/96

van Per Gahrton (V) aan de Commissie

( 17 juli 1996)

Betreft: Gekke-koeienziekte in EU-landen buiten Groot-Brittannië

Volgens berichten in de massamedia is berekend dat tienduizenden koeien zijn geëxporteerd naar de overigeEU-landen in de jaren dat het gevaar voor een verspreiding van BSE bijzonder groot was . Volgens statistischeramingen in een tijdschrift voor diergeneeskunde moet dit geleid hebben tot een aanzienlijk aantal (duizenden)gevallen van BSE in de overige EU-landen , hetgeen dan aanzienlijk meer zou zijn dan wordt aangegeven .

Is de Commissie hiervan op de hoogte? Acht zij deze cijfers betrouwbaar? Zo neen , waarom niet? Indien deCommissie de cijfers wel betrouwbaar acht , welke maatregelen zijn dan genomen , c.q . zullen worden genomen?

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/75

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(2 oktober 1996)

Een groot aantal runderen is inderdaad van het Verenigd Koninkrijk naar andere Lid-Staten en derde landenverzonden, voordat men zich bewust was van het gevaar voor boviene spongiforme encefalopathie (BSE).Waarschijnlijk waren een aantal van die runderen besmet . Hoeveel van die dieren daadwerkelijk BSE gekregenhebben , kan moeilijk worden geschat, omdat veel dieren gestorven of geslacht zijn , voordat de ziekte zich konmanifesteren

Voor BSE bestaat meldingsplicht in de Gemeenschap en de Commissie heeft geen grond om aan te nemen datverdachte gevallen niet aan de autoriteiten van de Lid-Staten worden gemeld .

(96/C 385/ 1 1 1 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1999/96

van Karin Riis-j0rgensen (ELDR) aan de Commissie

(12 juli 1996)

Betreft: Definitie van „secondaire grondstof ' en „afvalstof '

In richtlijn 91 / 156/EEG (') wordt een definitie gegeven van „afvalstof', maar de definitie van „secondairegrondstof" ontbreekt volledig . De huidige definitie van „afvalstof ' is onbruikbaar gebleken omdat zij veel teruim is (50% van de grondstoffen voor de metaalbedrijven , gieterijen en papierfabrieken wordt erdoor gedekt).

Kan de Commissie meedelen wat zij voornemens is te ondernemen om de definitie „afvalstoffen" te corrigerenen te verduidelijken en wanneer?

Is zij bereid om richtlijn 91 / 156 te wijzigen en daarin een definitie van „secondaire grondstoffen" op te nemen?

Het vrij verkeer van risicoloze grondstoffen is van vitaal belang voor de industrie in de gehele wereld .

Kan de Commissie bevestigen dat de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening niet van toepassing zijn opsecondaire grondstoffen, die de belangrijkste grondstof vormen voor staalfabrieken, gieterijen en papierfabrie­ken in de hele wereld?

Richtlijn 91 / 156 omvat verschillende bepalingen met betrekking tot de ondernemingen die handelingenverrichten die kunnen leiden tot terugwinning (recycling), in tegenstelling tot die ondernemingen diehandelingen verrichten ter verwijdering van afvalstoffen . Kan de Commissie bevestigen dat dit verschil thansdienovereenkomstig in alle lid-staten wordt toegepast?

(') PB L 78 van 26.3.1991 , blz . 32 .

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie

(9 september 1996)

Ofschoon het begrip „secundaire grondstoffen" in artikel 3 , lid 1 , sub b), punt i ), van Richtlijn 75/442/EEG, alsgewijzigd bij Richtlijn 91 / 156/EEG, weliswaar wordt genoemd, is het in deze richtlijn niet gedefinieerd .

Sinds de goedkeuring van Richtlijn 91 / 156/EEG loopt er een discussie over de vraag of de definitie van afvalstofin artikel 1 , sub a), van die richtlijn moet worden verduidelijkt en eventueel aangepast . Met de Lid-Staten zijn inhet kader van het comité voor de technische aanpassing van de afvalstoffenwetgeving besprekingen gevoerdover de definitie van het begrip afvalstof. Zo heeft een speciale ad hoc-werkgroep van het comité , die op voorstelvan de Commissie werd ingesteld , drie vergaderingen aan dit onderwerp gewijd .

De delegaties binnen dit comité hebben zich op 25 januari 1995 evenwel ervoor uitgesproken de activiteit op hetniveau van de Gemeenschap te staken in afwachting van de resultaten van de besprekingen over dit onderwerp inander verband, aangezien er geen wezenlijke vooruitgang was geboekt . Op basis van de eventuele resultaten vanandere forums , zou dan kunnen worden overwogen de besprekingen op Gemeenschapsniveau te heropenen .

Nr. C 385/76 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Een besluit hierover is nog niet genomen , aangezien de besprekingen in ander verband, met name dat van deOrganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), nog niet zijn afgerond . Daarom acht deCommissie de tijd nog niet rijp om een uitspraak te doen over de vraag of zij bereid is Richtlijn 75/442/EEG, alsgewijzigd bij Richtlijn 91 / 156/EEG, aan te passen met het oog op de invoering van een definitie van „secundairegrondstoffen", aangezien zij van mening is dat zij , zolang de besprekingen met de Lid-Staten hierover nog nietzijn afgerond, niet over alle noodzakelijke elementen beschikt om een weloverwogen beslissing over denoodzaak van een dergelijke aanpassing te nemen .

Wat het grensoverschrijdend vervoer van afvalstoffen betreft , gelden de beginselen van nabijheid enzelfverzorging volgens de regeling van Verordening (EEG) nr . 259/93 van de Raad betreffende toezicht encontrole óp de overbrenging van afvalstoffen binnen , naar en uit de Europese Gemeenschap (') alleen voor afvaldat met het oog op definitieve verwijdering wordt vervoerd . Bij de verordening is echter ook een kennisgevings­en controleregeling ingevoerd voor afval dat wordt vervoerd ten behoeve van terugwinning .

In dit verband is het vervoer van in bijlage II van deze verordening opgenomen afvalstoffen (de zogenaamde„groene lijst") in principe uitgezonderd van deze controleprocedures , als zij zijn bestemd voor terugwinnings­activiteiten . De meeste afvalstoffen die als secundaire grondstof in terugwinningsinstallaties kunnen wordengebruikt , zoals schroot , glas en papier zijn in bijlage II opgenomen . Wanneer dergelijk materialen ten behoevevan terugwinning worden vervoerd tussen de Lid-Staten of de lidstaten van de OESO, is geen kennisgeving ofvoorafgaande toestemming vereist . Bij uitvoer van dergelijke stoffen naar niet OESO-landen kan de toepassingvan controleprocedures verplicht zijn op grond van artikel 17 van Verordening (EEG) nr . 259/93 .

De Commissie bevestigt dat de Lid-Staten overeenkomstig artikel 1 1 , lid 1 , sub b), van Richtlijn 75/442/EEG, alsgewijzigd bij Richtlijn 91 / 156/EEG, onder bepaalde omstandigheden een vrijstelling kunnen verlenen voorinstallaties waarin afvalstoffen worden teruggewonnen , zodat voor deze installaties de in het algemeen voorverwijderingsinstallaties vereiste vergunning niet nodig is . De Lid-Staten die van deze mogelijkheid gebruikmaken , dienen de Commissie daarvan in kennis te stellen .

Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt wordt dit onderscheid niet in alle Lid-Staten gemaakt .De meeste Lid-Staten hebben deze bepaling bij de omzetting van Richtlijn 75/442/EEG in de nationalewetgeving opgenomen , zij het dat zij alle hun eigen specifieke voorwaarden hebben vastgesteld waaronder dezevrijstelling wordt verleend . Een aantal Lid-Staten (bijvoorbeeld België , Duitsland en Portugal ) hebben dezefacultatieve mogelijkheid niet in hun wetgeving opgenomen .

(') PB L 30 van 6.2.1993 .

(96/C 385/ 1 12 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2000/96

van Mirja Ryynänen (ELDR) aan de Commissie

( 12 juli 1996)

Betreft: Milieubescherming en landbouw

De milieuproblemen in gebieden waar intensieve landbouw wordt bedreven zijn groot . Het komt vaak voor datwaterwingebieden zijn vervuild, omdat het nitraatgehalte te hoog is . Anderzijds is de agrarische produktie in deperifere gebieden van de EU in wezen milieuvriendelijk . De lagere opbrengsten ten gevolge van de natuurlijkeomstandigheden , bijvoorbeeld in Finland , verslechteren echter de concurrentiepositie .

Welke maatregelen kunnen genomen worden om de duurzame landbouw in beide soorten gebieden teverwezenlijken ? Is de Commissie van plan om de duurzame produktie van levensmiddelen te stimuleren doorbijvoorbeeld kwaliteitseisen in te voeren en de milieuvriendelijke landbouw te steunen?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(1 augustus 1996)

De Commissie is zich ten volle bewust van de belangrijke rol die de landbouw speelt in de stijging van hetnitraatgehalte van de watervoorraden . Dit besef heeft trouwens geleid tot de vaststelling van Richtlijn 91 /676/EEG ('), de zogenoemde „nitraatrichtlijn". Deze richtlijn legt een aantal beperkingen op, met name in dedoor de Lid-Staten aangewezen kwetsbare zones . De effecten van deze maatregel zullen echter eerst op langetermijn merkbaar worden .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/77

De landbouw in de Gemeenschap wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid die leidt tot milieusituatieszoals die welke het geachte Parlementslid heeft beschreven . Enerzijds is er zeer intensieve landbouw die somsnegatieve gevolgen heeft, en anderzijds is er extensieve landbouw die van nature milieuvriendelijker is . Erbestaan reeds allerlei communautaire instrumenten om hetzij een betere bescherming van het milieu tebevorderen, hetzij het concurrentievermogen van de betrokken gebieden te verbeteren , al naar de behoefte .

Dergelijke instrumenten zijn bij voorbeeld Verordening (EEG) nr. 2078/92 ( 2), op grond waarvan steun wordtverleend voor landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming , envoor natuurbeheer, verder Verordening (EEG) nr. 2092/91 ( 3 ), die betrekking heeft op de biologischeproduktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen , en tenslotteRichtlijn 75/268/EEG (4) betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden . In ditverband dient ook te worden gewezen op de belangrijke rol die de Structuurfondsen spelen via de voor deperifere subarctische gebieden ingestelde doelstelling 6 , en op de bijdrage die het communautaire onderzoek aande definitie van een duurzame landbouw levert .

Voorts wordt in herinnering gebracht dat alle landbouwprodukten uit de Gemeenschap voldoen aan striktekwaliteitsnormen, met name op het gebied van residuen van gewasbeschermingsmiddelen . Bovendien is deCommissie voornemens maximumtoleranties vast te stellen voor sommige verontreinigingen in levensmiddelen ,waaronder nitraten in sommige groentesoorten .

Om te kunnen komen tot een landbouw die echt duurzaam is , d.w.z . geen schade toebrengt aan de natuurlijkehulpbronnen, zijn rol als beheerder van de ruimte vervult en concurrerend is , zijn nieuwe aanpassingen nodig .Het is niet de bedoeling te streven naar een duale landbouw waarbij twee typen van landbouw, twee typen vanontwikkeling en twee typen van natuurgebieden tegenover elkaar zouden staan . In een dergelijke situatie zou hetmilieu systematisch in elk gebied als een belemmering worden ervaren , hetzij als gevolg van strengeremilieuwetgeving in de gebieden met intensieve landbouw, hetzij door de natuurlijke handicap waarmee deprobleemregio 's dan in vergelijking met de andere gebieden blijven kampen . Het is integendeel de bedoeling vande Commissie om op het hele grondgebied een beter evenwicht te bevorderen tussen de landbouw, de overigeeconomische activiteiten op het platteland en de instandhouding van de natuurlijke hulpbronnen . Met name zijndaarvoor de volgende maatregelen nodig : het marktbeleid en het beleid inzake inkomenssteun in de landbouwmoeten worden gedifferentieerd , er dient een centrale plaats te worden gegeven aan een geïntegreerdplattelandsbeleid , de landbouw moet een multifunctionele rol krijgen en tenslotte moet de geldende regelgevingworden vereenvoudigd en sterker worden gedecentraliseerd .

Alleen via dit geïntegreerde beleid waarin de milieu-, de economische en de sociale doelstellingen in het kadervan de ontwikkeling van het platteland worden bijeengebracht , kan de door het geachte Parlementslid bedoeldeduurzame landbouw worden bereikt .

Tenslotte wordt erop gewezen dat het voorstel voor een besluit van het Parlement en de Raad betreffende deherziening van het vijfde milieu-actieprogramma (5) met name moet bewerkstelligen dat meer samenhang tussende instrumenten voor de landbouwmarkten en de milieu-eisen wordt ontwikkeld , dat rapporten wordenuitgebracht over de door de milieu-eisen veroorzaakte belemmeringen en over de effecten van landbouw­methoden op het milieu, dat duurzame produktiemethoden worden bevorderd en dat alomvattende benaderingenop het gebied van plattelandsontwikkeling worden geconcipieerd .

') PB L 375 van 31.12.1991 .2 ) PB L 215 van 30.7.1992 .') PB L 198 van 22.7.1991 .4 ) PB L 128 van 19.5.1975 .5 ) dok . COM(95) 647 .

(96/C 385/113 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2005/96

van Irene Crepaz (PSE) aan de Commissie(17 juli 1996)

Betreft: Aanstellingen bij instellingen van de EU

1 . Kan de Commissie mededelen waarom de leeftijdsgrenzen bij de aanstellingsprocedures bij de EuropeseInstellingen verder worden gehandhaafd? Is dit te verenigen met het principe van de non-discriminatie?Overweegt de Commissie niet om deze leeftijdsgrenzen op te heffen?

2 . Kan de Commissie, aangezien in sommige lid-staten de verplichting bestaat tot het aanwerven vangehandicapte personen (bijv . Oostenrijk : wet inzake de aanstelling van gehandicapte personen) mededelen of eriets vergelijkbaars bestaat voor de instellingen van de Europese Unie ? Zo niet , om welke redenen?

Nr. C 385/78 NL Piiblikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Antwoord van de heer Lnkanen namens de Commissie

(27 september 1996)

1 . Ingevolge bijlage III van het Statuut blijft de leeftijdsgrens voor deelneming aan vergelijkendeonderzoeken met het oog op aanwerving van kracht . De ervaring leert dat deze leeftijdsgrenzen voor een beterevenwicht zorgen bij de deelneming aan de vergelijkende onderzoeken , niet alleen in geografisch opzicht maarook wat betreft de verhouding tussen mannen en vrouwen .

Wat voorts gehandicapten betreft herinnert de Commissie eraan dat in de kennisgevingen van vergelijkendonderzoek een verhoging met 3 jaar van de leeftijdsgrens wordt toegestaan voor kandidaten met een lichamelijkehandicap welke door het daartoe bevoegde orgaan officieel als zodanig is erkend .

De Commissie verwijst het geachte Parlementslid voorts naar het antwoord op de schriftelijke vragen 355/96 (')en 1167/96 (2 ).

2 . Kandidaten kunnen alleen bij de Commissie , evenals bij de andere Europese instellingen , wordenaangesteld indien zij met goed gevolg de examens van een vergelijkend aanwervingsonderzoek hebben afgelegden zij zijn opgenomen in een lijst van geschikte kandidaten .

Ingevolge het Statuut , de verorderingen en regelingen van toepassing op de ambtenaren en anderepersoneelsleden van de Gemeenschappen voert de Commissie , evenals de andere Europese instellingen , eenaanwervingsbeleid dat gebaseerd is op het beginsel van gelijke kansen , zonder onderzoek ten aanzien van ras ,geloof of geslacht . Volgens het Statuut kunnen er dus geen quota 's worden toegepast .

Voorts stelt de Commissie alles in het werk om de deelneming van gehandicapten aan haar vergelijkendeonderzoeken te vergemakkelijken . De bedoeling is ervoor te zorgen dat de gehandicapten onder dezelfdevoorwaarden aan vergelijkende onderzoeken kunnen deelnemen als andere kandidaten .

De Commissie verwijst het geachte Parlementslid voorts naar het antwoord op de schriftelijke vragen 1847/95 (3)en 724/96 (4), en herinnert er met name aan dat op het ogenblik een ontwerp-gedragscode bij verschillendediensten van de Commissie aan een analyse wordt onderworpen en als ontwerp reeds aan de personeelsverte­genwoordiging is voorgelegd . Wanneer deze interne procedures zijn beëindigd zal deze ontwerp-gedragscodeaan de andere instellingen worden voorgelegd met het oog op de goedkeuring van een definitieve gezamenlijketekst .

(') PB C 137 van 8.5.1996 .( : ) PB C 280 van 25.9.1996 .(-') PB C 91 van 27.3.1996 .( 4 ) PB C 297 van 8.10.1996 .

(96/C 385/ 1 14) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2016/96van Concepcio Ferrer (PPE) aan de Commissie

( 17 juli 1996)

Betreft: Overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen

Naar aanleiding van het antwoord van de Commissie op vraag E-0235/96 (') over de bepalingen ten aanzien vande overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen wordt gezegd dat de Commissie heeft vastgesteld datenkele lid-staten reeds bepaalde maatregelen hebben goedgekeurd zonder verder een toelichting te geven over deaard van deze goedgekeurde maatregelen .

Kan de Commissie op duidelijke en gedetailleerde wijze mededelen welke maatregelen door de lid-staten zijngenomen met betrekking tot de overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen en welke lid-staten dezemaatregelen hebben goedgekeurd?

(') PB C 137 van 8.5.1996 , blz . 50 .

Antwoord van de heer Papoutsis namens de Commissie(10 oktober 1996)

De informatie over de nationale maatregelen op het gebied van de overdracht van ondernemingen waarover deCommissie momenteel beschikt, is te fragmentarisch en onvolledig om een samenhangend verslag te kunnenpubliceren . Bovendien is deze informatie grotendeels uit officieuze bronnen afkomstig en nog niet officieel dooralle Lid-Staten bevestigd .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/79

De Commissie wil dus nog niet vooruitlopen op de officiële verslagen van de Lid-Staten . Op 31 december 1996loopt de uiterste termijn af waarbinnen zij de tekst van de belangrijkste bepalingen , die zij hebben aangenomenom de Aanbeveling van de Commissie van 7 december 1 994 inzake de overdracht van kleine en middelgroteondernemingen (') uit te voeren , aan de Commissie moeten mededelen .

Hierna zal de Commissie een samenvattend verslag opstellen over alle wettelijke en bestuursrechtelijkemaatregelen die de Lid-Staten in dit kader hebben genomen . Het verslag zal met alle belanghebbenden wordenbesproken tijdens een conferentie die begin 1997 wordt georganiseerd en ten doel heeft de vorderingen van deLid-Staten te evalueren en de beste praktijken op dit gebied te definiëren .

(') PB L 385 van 31.12.1994 .

(96/C 385/ 1 15 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2024/96

van Francesco Baldarelli (PSE) aan de Commissie

( 19 juli 1996)

Betreft: BTW-tarief voor het openbare vervoer in Italië

Verordening (EEG) nr . 1893/91 van de Raad van 20 juni 1991 (') schrijft het principe voor van dehandelsautonomie van het openbaar personenvervoer . Natuurlijk moeten de ondernemingen die openbarevervoersdiensten in en buiten de steden verrichten in staat zijn dit volgens de beginselen van de vrijeconcurrentie en onder voor elk gelijke operationele omstandigheden te doen .

De Italiaanse ondernemingen zijn sterk benadeeld ten opzichte van de ondernemingen in de andereEU-lid-staten, omdat in Italië de BTW ( 19%) op de aankoop van goederen en diensten niet wordt vergoed enextra lasten meebrengt voor de dienst bij de produktiekosten . Aangezien de inkomsten uit de verkoop vankaartjes bij de Italiaanse wet (artt . 10 en 19 , derde alinea, van het Presidentieel Besluit van 26.10.1972 nr. 633 )zijn vrijgesteld , is het krachtens deze wet niet mogelijk teruggave te krijgen van de BTW die voorheen wasbetaald voor de ankoop van de produktie-elementen , ook als het hier om investeringen gaat . In praktisch allelid-staten van de EU zijn er echter betere voorwaarden en wordt de BTW op investeringen terugbetaald .

Is de Commissie van deze situatie die in strijd is met het concurrentieprincipe op de hoogte en meent zij niet datzij met het oog op de liberalisatie van de markt maatregelen moet treffen om de voorwaarden voor deopenbaar-vervoersondernemingen in de EU-lid-staten te harmoniseren ?

(') PB L 169 van 29.6.1991 . blz . 1 .

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(9 oktober 1996)

Het is de Commissie bekend dat Italië het openbaar personenvervoer in steden vrijstelt van BTW zonder dat ersprake is van recht op aftrek van de BTW op inkopen .

De verstrekking van openbare personenvervoersdiensten is een economische activiteit die onderworpen is aan debelasting over de toegevoegde waarde (BTW) en Lid-Staten mogen te dien aanzien het gewone of het verlaagdetarief hanteren . Ondernemingen die openbaar-vervoersdiensten aanbieden , hebben derhalve in het algemeenrecht op aftrek van de BTW op inkopen . De Zesde BTW-richtlijn ( 388/77/EEG) (') geeft de Lid-Staten echter hetrecht om, als een tijdelijke maatregel , voor het openbaar personenvervoer een vrijstelling toe te passen , zonderdat er sprake is van recht op aftrek . Dit heeft tot gevolg dat leveranciers van dergelijke van BTW vrijgesteldediensten geen recht hebben op teruggave van de belasting over de toegevoegde waarde die zij hebben betaald opinkopen die samenhangen met deze verstrekkingen .

Momenteel kennen twee Lid-Staten , Ierland en Denemarken, een vrijstelling voor alle soorten openbarepersonenvervoersdiensten, terwijl Italië de vrijstelling op selectieve wijze toepast , namelijk alleen op hetopenbaar vervoer in steden .

Nr. C 385/80 NL 19 . 12 . 96Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

Het is de Commissie bekend dat de toepassing van een BTW-vrijstelling voor het personenvervoer leidt totconcurrentievervalsing tussen de verschillende soorten vervoer . Zij stelt alles in het werk om te komen tot eenverdere harmonisatie van de manier waarop de BTW wordt toegepast op personenvervoersdiensten en , in hetbijzonder, de afschaffing van de vrijstelling . De Commissie zal deze aangelegenheid opnieuw onderzoeken inhet kader van het werkprogramma ter voorbereiding van een nieuw gemeenschappelijk BTW-stelsel voor deinterne markt . In de tussentijd is het aan Italië om te besluiten of het de vrijstelling voor openbaar­vervoersdiensten in steden wel of niet handhaaft .

(') PB L145 van 1 1.6.1977 , zoals gewijzigd bij Richtlijn 96/42/EG van de Raad van 25.6.1996, PB L 1 70 , 9.7.1996 .

(96/C 385/ 1 16) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2025/96van Antonio Taiani (UPE) aan de Commissie

( 19 juli 1996)

Betreft: Gevolgen van de privatisering van het internationale concern Thomson voor de produktie van hetbedrijf Videocolor te Anagni

Kan de Commissie ,

— overwegende dat de Franse regering He privatisering van het Thomson-concern heeft aangekondigd,— overwegende dat het bedrijf Videocolor in Anagni (FR) — het enige bedrijf in Italië dat sedert 1971 buizen

voor kleurentelevisie produceert — in het bezit van Thomson is ,— overwegende dat Videocolor 2.400 personen in dienst heeft , waarbij nog 3.000 anderen van de

toeleveringsbedrijven komen , de omzet per jaar ongeveer 1.200 miljard lire bedraagt en duidelijk bijdraagttot de balans van Thomson , aldus een tegenwicht vormend tegen de negatieve balans van andere bedrijvenvan het concern , dat het de eerste fabriek ter wereld is voor de produktie van grootbeeld-schermen met eenproduktievermogen van ongeveer 4 miljoen stuks per jaar en in de loop van de tijd verschillende vormen vanfinanciering met rentevergoeding kreeg zowel van de Italiaanse regering als van de EEG en de EIB , ten eindede noodzakelijke investeringen voor het behoud van de werkgelegenheid te waarborgen .

— overwegende dat er ten gevolge van de privatisering van Thomson het risico is dat technologieën enproduktie van Videocolor te Anagni kunnen worden overgedragen naar andere bedrijven van het Franseconcern in de EU of in derde landen , met een automatische inkrimping van de investeringen en deproduktieniveaus en derhalve een groot gevaar voor het voortbestaan van het Italiaanse bedrijf,

mededelen of zij het niet wenselijk acht erop toe te zien en maatregelen te treffen , opdat het Italiaanse personeelkan worden beschermd en zijn werk kan blijven doen?

Antwoord van de heer van Miert namens de Commissie

( 13 september 1996)

De Commissie beschikt momenteel nog niet over inlichtingen betreffende de toekomst van het bedrijfVideocolor te Agnani in verband met de voorgestelde privatisering van de Franse groep Thomson .

Uit de door geacht parlementslid gepresenteerde informatie blijkt niet dat de Europese wetgeving geschondenwordt en er bestaat dus geen reden om in dezen op te treden . De Commissie begrijpt dat geacht parlementslidbezorgd is over de eventuele gevolgen van een wijziging in de bestaande situatie voor het personeel van hetbedrijf, maar ziet momenteel geen aanleiding om stappen te ondernemen .

(96/C 385/ 1 17 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2026/96

van Angela Billingham (PSE) aan de Commissie( 12 juli 1996)

Betreft: Britse wet op de nationaliteit 1981

Vóór de invoering van de Britse wet op de nationaliteit van 1981 , die in 1983 van kracht werd, kon een kind deBritse nationaliteit alleen van zijn vader krijgen , niet van zijn moeder . Deze wet heeft geen terugwerkendekracht .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/81

Mij is een geval bekend geworden van een Britse vrouw, getrouwd met een Soedanees , die niet het Britseburgerschap of een Brits paspoort kan krijgen voor haar in 1962 geboren zoon , omdat zij geen Brits paspoortvoor hem heeft aangevraagd voordat hij 16 werd .

Vandaar dat de Britse wet van vóór 1981 nog steeds rechtstreeks op haar van toepassing is . Was haar zoon na1981 geboren of was zij een „mannelijk" Brits onderdaan geweest gehuwd met een buitenlandse vrouw, dan zouhaar zoon recht hebben op het Britse staatsburgerschap ondanks het feit dat zij geen Brits paspoort voor hemheeft aangevraagd voordat hij 16 werd .

Ziet de Commissie hierin niet een voorbeeld van directe discriminatie op grond van geslacht?

Kent de Commissie soortgelijke gevallen? Bestaan er Europese waarborgen of maatregelen om de burgers tebeschermen tegen dit soort discriminatie als gevolg van het feit dat de Britse wet op de nationaliteit van 1981geen terugwerkende kracht heeft of is de Commissie voornemens dergelijke waarborgen in te voeren?

Antwoord van mevrouw Gradin namens de Commissie

( 16 september 1996)

De Commissie is niet bevoegd voor de regels waarbij de nationaliteit van een Lid-Staat wordt verleend .

Volgens Verklaring nr. 2 , gehecht aan het EG-Verdrag , wordt , telkens wanneer in het Verdrag sprake is vanonderdanen van de Lid-Staten , de vraag of een persoon de nationaliteit van deze of gene Lid-Staat bezit ,uitsluitend geregeld door verwijzing naar het nationale recht van de betrokken staat . Het komt de Commissiederhalve niet toe op te treden op de door het geachte Parlementslid voorgestelde wijze .

(96/C 385/ 1 18 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2030/96

van Michael Spindelegger (PPE) aan de Commissie( 19 juli 1996)

Betreft: Verschillende grensformaliteiten voor burgers van de EU bij reizen binnen de Gemeenschap

Bij de verwezenlijking van de in artikel 7A bedoelde totstandkoming van een ruim zonder binnengrenzen metname voor het personenverkeer worden tot op heden grote moeilijkheden ondervonden .

Ter illustratie volgt hier het concrete geval waarbij een Oostenrijkse vakantieganger die in het westen vanOostenrijk woonachtig is voor zijn vakantie in Ierland als luchthaven van vertrek München had gekozen . Op hetvliegveld van München werd hem echter de reis uit Duitsland geweigerd omdat hij „slechts" een Oostenrijksidentiteitsbewijs en geen officiële pas bij zich had .

Betrokkene kon derhalve zijn geplande vakantiereis niet maken . Bedoelde reiziger kon bij zijn laatste vakantie inIerland zonder problemen met zijn Oostenrijks identiteitsbewijs in Ierland binnenkomen waarbij de reis in ditgeval eveneens zonder moeilijkheden en alleen met een identiteitsbewijs vanuit Zwitserland kon wordenbegonnen . De situatie is derhalve zo dat voor Oostenrijkse staatsburgers in geval van een reis naar Ierland hetOostenrijkse identiteitsbewijs als een geldig reisdocument wordt beschouwd voor het overschrijden van de grenshetgeen helaas niet het geval is wanneer de reis in Duitsland wordt begonnen .

Is de Commissie niet voornemens om maatregelen te treffen om, zolang de vollledige afschaffing van degrenscontrole binnen de Gemeenschap nog geen feit is geworden , althans te zorgen voor een gelijke behandelingvan de burgers uit de Europese Unie wat betreft de vereiste documenten voor een grensoverschrijding binnen deGemeenschap?

Antwoord van de heer M. Monti namens de Commissie

(3 oktober 1996)

De Commissie wenst eraan te herinneren dat de burgers van de Unie , overeenkomstig het van kracht zijndeGemeenschapsrecht inzake het vrije verkeer van personen , het recht hebben het grondgebied van een Lid-Staat teverlaten om zich naar een andere Lid-Staat te begeven . Zij hebben het recht het grondgebied van een Lid-Staat tebetreden op vertoon van een geldige identiteitskaart of geldig paspoort (zie in het bijzonder artikel 2, lid 1 , enartikel 3 , lid 1 , van Richtlijn 68/360/EEG) (').

Nr. C 385/82 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Het geachte Parlementslid wordt verzocht de Commissie de nodige informatie te verschaffen over de aan de ordegestelde feiten . Na onderzoek van de klacht zal zij , indien nodig , de zaak onderzoeken in het kader van deprocedure die is vastgelegd in artikel 169 van het EG-verdrag .

O PB L 257 van 19.10.1968 .

(96/C 385/ 1 19 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2034/96van Cristiana Muscardini (NI) aan de Commissie

(19 juli 1996)

Betreft: Vrouwen en mannen op één afdeling in Milanese kliniek

De directie van de de Policlinico di Milano heeft in verband met personeelsgebrek wegens vakantie besloten demannen- en vrouwenafdelingen Algemene Chirurgie tijdelijk samen te voegen , zodat er vijf bedden voorvrouwen zijn geplaatst in twee kamertjes die grenzen aan de mannenkamer.

De vrouwelijke patiënten moeten van dezelfde sanitaire voorzieningen gebruik maken als de mannen , hetgeennatuurlijk buitengewoon onaangenaam is voor de patiënten .

Kan de Commissie stappen ondernemen om te voorkomen dat gezondheidsproblemen als een lachertje wordenafgedaan doordat serieuze menselijke noden en absurde functionele criteria op een onzinnige manier door elkaarworden gehaald , wetende dat de functionele problemen het gevolg zijn van onverstandige vakantieplannen dieveelal zijn ingegeven door zucht naar plezier — hetgeen in schril contrast staat tot de situatie die daaruitvoortvloeit . Acht de Commissie het ook. niet noodzakelijk dat deze problematiek aangepakt wordt met eenrichtlijn om gezondheidswerkers te verhinderen dergelijke toestanden te veroorzaken?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(6 september 1996)

Vragen met betrekking tot de organisatie van diensten en personeel in individuele ziekenhuizen in de Lid-Statenressorteren onder de desbetreffende lokale , regionale of nationale gezondheidsautoriteiten . De Commissie is nietbevoegd om in dergelijke aangelegenheden op te treden .

(96/C 385/ 120) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2035/96van Cristiana Muscardini (NI) aan de Commissie

( 19 juli 1996)

Betreft: Behoud van het Italiaans kunstbezit

Zoals bekend bevindt meer dan de helft van het historisch kunstbezit ter wereld zich in Italië . Desondanks is deItaliaanse overheid blijkbaar niet in staat deze kunstschatten volledig te inventariseren , zulks ondanks de 100.000dossiers die in 1994 zijn aangelegd en de computerisering van de bestaande archieven . Een en ander is mede tewijten aan de talrijke diefstallen (alleen vorig jaar al zijn er meer dan 2000 kunstwerken verdwenen , waarmee hettotale aantal verduisterde kunstwerken op 34.000 is gekomen , terwijl het in 1994 nog 32.500 bedroeg ), ondanksde voortdurende inzet van de politie om de gestolen werken terug te vinden .

Wie doordrongen is van de onschatbare waarde van het kunstbezit beseft welk een ontzaglijke schade er wordtveroorzaakt door al deze gevallen van diefstal , heling , illegale opgraving en illegale verkoop van kunstwerken ,waarvan niet alleen Italië de dupe is , maar ook de rest van de wereld de gevolgen ondervindt .

Kan de Commissie maatregelen nemen om tot een betere controle te komen en daarmee tot een beter behoud vanhet Italiaanse kunstbezit , bij voorbeeld via een soort „Europese screening" van de kunstwerken door delid-staten, zodat ze gemakkelijker te identificeren zijn , waardoor illegaal geëxporteerde kunstwerken eerderopvallen ?

Antwoord van de heer Oreja namens de Commissie(3 oktober 1996)

Overeenkomstig artikel 36 van het EG-Verdrag en binnen de grenzen van dat artikel is het de verantwoorde­lijkheid van elke Lid-Staat om maatregelen te nemen ter bescherming van zijn nationaal artistiek , historisch enarcheologisch bezit , en met name om daarvan een inventaris te maken .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/83

Met het oog op de voltooiing van de interne markt heeft de Raad op 9 december 1992 Verordening (EEG) nr.3911 /92 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen (') goedgekeurd en op 15 maart 1993 Richtlijn 93/7/EEGbetreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van eenLid-Staat zijn gebracht ( 2 ).

Begin 1996 is in het kader van het vierde kaderprogramma voor onderzoek een driejarig project (Grasp) van startgegaan met als doel een telematicasysteem te ontwikkelen waarmee verloren of gestolen goederen kunnenworden geregistreerd en waarmee de onderlinge bijstand en de samenwerking tussen de politiediensten vanenkele Lid-Staten kunnen worden versterkt .

In het kader van het communautaire programma voor de uitwisseling van gegevens tussen overheidsdiensten inde Gemeenschap (IDA), dat op 6 november 1 995 door de Raad werd goedgekeurd (Besluit 95/468/EG van deRaad (3)), zal de Gemeenschap een project inzake de illegale handel in cultuurgoederen ondersteunen . Ditproject, dat voortbouwt op de resultaten van Grasp, heeft als doel een telematicasysteem bedrijfsklaar te makendat een dergelijke illegale handel kan helpen voorkomen .

In het kader van de Intergouvernementele Conferentie en in de context van de overheveling van bepaaldebeleidsterreinen naar de communautaire pijler, wil de Commissie de fraudebestrijding efficiënter maken . Zij steltdaarom voor een juridische grondslag op te stellen waarvan het doel niet alleen de bescherming van de financiëlebelangen van de Gemeenschap is , maar ook de bestrijding van fraudes die afbreuk doen aan de juiste toepassingvan de communautaire wetgeving (bij voorbeeld de regelgeving op het gebied van de uitvoer vancultuurgoerderen ) .

(') PB L 395 van 31.12.1992 .( 2 ) PB L 74 van 27.3.1993 .O PB L 269 van 11.11.1995 .

(96/C 385/ 1 2 1 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2036/96van Cristiana Muscardini (NI) aan de Commissie

( 19 juli 1996)

Betreft: Piraterij in de tv-sector

Het is de Commissie ongetwijfeld bekend dat vele Europese landen geen wettelijke regeling kennen op hetgebied van gescramblede uitzendingen . Maar ook tussen de landen die wel — uit de jaren tachtig stammende —wetten op dit gebied hebben , bestaan er grote verschillen wat betreft de aanpak van piraterij en wat betreft desancties .

Aangezien er in Europa steeds meer zenders komen die gecodeerde programma's uitzenden en er steeds meerdecoders verkocht worden waarmee deze programma's clandestien kunnen worden bekeken , is het zaak dat deCommissie onverwijld stappen onderneemt om de nationale wetgevingen te harmoniseren , in dier voege dat delid-staten voldoende afschrikwekkende (gevangenis)straffen stellen op clandestien decoderen, teneinde detoekomst van de audiovisuele sector in Europa veilig te stellen .

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(23 september 1996)

Overeenkomstig het actieplan met betrekking tot de informatiemaatschappij (') heeft de Commissie op6 maart 1996 een groenboek goedgekeurd over de rechtsbescherming van geëncrypteerde diensten op de internemarkt (2). In het groenboek worden de oplossingen behandeld die in de nationale regelgeving zijn gegeven aanhet probleem van de piraat-ontvangst (ontvangst zonder betaling van een vergoeding) van geëncrypteerdediensten, alsmede de noodzaak van een communautair initiatief. Naast de producenten van officiëledecodeerinrichtingen bestaat er namelijk een bloeiende industrie van niet-erkende fabrikanten . Dezenproduceren en verkopen illegale decodeerinrichtingen (decoders , ' smart cards ') waarmee de dienst kan wordenontvangen zonder betaling van een vergoeding .

Om aan deze situatie een einde te maken , hebben sommige Lid-Staten sinds het einde van de jaren tachtigspecifieke regelgeving vastgesteld voor de bescherming tegen de illegale ontvangst van geëncrypteerde diensten .In andere Lid-Staten loopt de procedure voor het vaststellen van bepalingen in deze zin . Ten slotte zijn er enkeleLid-Staten die nog niet over specifieke regelgeving beschikken .

Na onderzoek van de manier waarop de Lid-Staten dit probleem met regelgeving aanpakken , besluit hetgroenboek dat het ontbreken van een gelijkwaardig beschermingsniveau in alle Lid-Staten de werking van deinterne markt verstoort . Het leidt tot bepaalde belemmeringen voor het vrije verkeer van geëncrypteerde dienstenen decodeerinrichtingen en in veel opzichten tot concurrentievervalsing tussen de marktdeelnemers in

Nr. C 385/84 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

verschillende Lid-Staten . De huidige diversiteit in de regelgeving wordt door de betrokken kringen ervaren alseen belangrijke hinderpaal voor de ontwikkeling van een Europese markt van nieuwe geëncrypteerde diensten .

Tegen deze achtergrond wordt in het groenboek overwogen dat de Commissie een voorstel indient voor eeninitiatief tot harmonisatie van de nationale wettelijke bepalingen terzake . Een dergelijk initiatief dient een verbodte behelzen op de vervaardiging , de verkoop, de import uit een derde land , het bezit voor commerciële ofprivé-doeleinden , alsmede de installatie of het via reclame aanprijzen van decodeerinrichtingen die bestemd zijnom de toegang tot geëncrypteerde diensten mogelijk te maken zonder toestemming van de encrypterendeorganisatie . Ook zou er een verbod komen op het decoderen zonder toestemming van de encrypterende dienstenals zodanig . De Lid-Staten zouden verplicht worden doelmatige , evenredige en ontmoedigende sancties opinbreuken vast te stellen ; bovendien zou elke belanghebbende partij de mogelijkheid geboden moeten wordeneen rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen .

Over het groenboek is momenteel een brede raadpleging van de belanghebbenden aan de gang , hetgeen deCommissie in staat moet stellen vóór eind 1996 een definitief besluit te nemen over de noodzaak en de aard vaneen eventueel optreden van de Gemeenschap .

(') Europa op weg naar de informatiemaatschappij : een actieplan — COM(94 ) 347 .( 2 ) De rechtsbescherming van geëncrypteerde diensten op de interne markt . Raadpleging over de noodzaak van een communautaire maatregel- COM(96 ) 76 .

(96/C 385/ 122 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2037/96van Cristiana Muscardini (NI) aan de Commissie

( 19 juli 1996)

Betreft: Fraude jegens personen met een ziekte- en ongevallenverzekering

Kan de Commissie mededelen of het waar is dat veel verzekeringsmaatschappijen bij ziekte of ongeval weigerenuit te keren als de verzekerde aids-patiënt is en bij voorbeeld kanker krijgt , waarbij van de betrokkene wordtverlangd aan te tonen dat hij genezen is !

Als dit waar is , is er dan geen sprake van fraude jegens deze verzekerden? Welke stappen denkt de Commissienaar aanleiding daarvan te ondernemen?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(9 oktober 1996)

De vraag of verzekerden die aan AIDS lijden , aanspraak kunnen maken op betalingen door hun verzekeringwanneer zij ziektes als kanker krijgen , hangt af van de inhoud van de contracten die met de ziekte- enongevallenverzekeraars zijn gesloten .

Aangezien er geen Gemeenschapswetgeving bestaat ten aanzien van de dekking die ziekteverzekeraars moetenbieden, zijn de condities van verzekeringspolissen in beginsel vrij (Artikel 29 van Richtlijn 92/49/EEG (') van deRaad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directeverzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche , en houdende wijziging van deRichtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (Derde Richtlijn Schadeverzekering)).

De inhoud van dergelijke contracten zou wel getoetst kunnen worden aan de Richtlijn betreffende oneerlijkebedingen in consumentenovereenkomsten (93/ 13/EEG) (2). Dit zou dan door de nationale rechtbanken moetenworden gedaan . De Commissie heeft niet de bevoegdheid om de formulering van bestaande particulierecontracten te interpreteren of strafbare handelingen te onderzoeken .

O( 2)

PB L 228 , 11.08.1992 .PB L 95 , 21.04.1993 .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/85

(96/C 385/ 123 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2038/96van Cristiana Muscardini (NI) aan de Commissie

(19 juli 1996)

Betreft: Uitbuiting van bedelkinderen van buiten de EG

In Italië ziet men, voornamelijk bij stoplichten, steeds jongere, vuile en haveloze kinderen bedelen , die net als deautoruitenwassertjes het slachtoffer van uitbuiting zijn .

De laatste tijd is dit leger van armoedzaaiers nog versterkt door Albanese kindertjes , die soms nog geen tien jaaroud zijn .

Kan de Commissie er bij de regeringen op aandringen dat er aan alle mogelijke grenzen strenger gecontroleerdwordt?

Antwoord van mevrouw Gradin namens de Commissie

(20 september 1996)

De Commissie is het met het geachte Parlementslid eens dat het probleem van de uitbuiting van staatsburgers vanderde landen , en vooral de uitbuiting van minderjarigen , althans ten dele aangepakt moet worden door gepastemaatregelen aan de buitengrenzen van de Lid-Staten .

Luidens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de voorschriften met betrekking tot deoverschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten door personen en de uitoefening van de controle daaropdoor de Lid-Staten beschouwd als aangelegenheden van gemeenschappelijk belang . Op grond daarvan diende deCommissie in 1993 een ontwerp-overeenkomst (') in , die daarvoor gemeenschappelijke regels voorstelde . Hetvoorzitterschap heeft daarover het advies van het Parlement gevraagd en ontvangen . Ondanks herhaaldaandringen van de Europese Raad (laatst nog op zijn bijeenkomst in Florence in juni 1 996) heeft de Raad over dieontwerp-overeenkomst helaas nog geen akkoord bereikt . De controles worden dan ook nog steeds uitgevoerd inovereenstemming met nationale voorschriften of internationale afspraken tussen twee of meer Lid-Staten .

De Raad heeft evenwel , op voorstel van de Commissie gebaseerd op artikel 100 C van het EG-Verdrag ,Verordening (EG) 2317/95 vastgesteld ter bepaling van de derde staten waarvan de onderdanen bijoverschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten in het bezit moeten zijn van een visum ( 2). Albanië ,waarnaar het geachte Parlementslid in het bijzonder verwijst , komt voor op die lijst .

(') PB C 11 van 15.1.1994 .( : ) PB L 234 van 3.10.1995 .

(96/C 385/ 124) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2039/96van Jaak Vandemeulebroucke (ARE) aan de Commissie

( 19 juli 1996)

Betreft: Witboek 1985

Mag ik van de Commissie vernemen welke lid-staten de in het Witboek 1985 opgenomen maatregelen nog niethebben omgezet in nationaal recht . Kan de Commissie mij hierbij een gedetailleerd overzicht geven?

Welke zijn volgens de Commissie de belangrijkste gevolgen van deze nalatigheid ?

Overweegt de Commissie maatregelen tegen deze lid-staten en , zo ja, welke?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(3 oktober 1996)

Alle Lid-Staten hebben vertraging bij het nemen van de nationale uitvoeringsmaatregelen voor de richtlijnen vanhet witboek „De voltooiing van de interne markt" ('). Volgens de laatste statistieken die aan de Raad zijnvoorgelegd, is 7,4% van de nationale maartegelen ter omzetting van de reeds van kracht zijnde richtlijnen nogsteeds niet aan de Commissie gemeld . Nadere inlichtingen vindt geacht parlementslid in een rechtstreeks aanhem en aan het Secretariaat generaal van het Parlement toegezonden overzicht .

Nr. C 385/86 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12.96

De vertraging bij de omzetting van de richtlijnen van het witboek en meer in het algemeen van de richtlijnen inverband met de interne markt , leidt in eerste instantie tot rechtsonzekerheid voor bedrijfsleven en particulierendie daardoor niet ten volle van de voordelen van de interne markt kunnen profiteren .

De Commissie ziet er stelselmatig op toe , dat richtlijnen snel en correct worden omgezet met name via bilateralecontacten met de Lid-Staten . Zodra een Lid-Staat niet binnen de gestelde termijn melding maakt van deomzettingsmaatregelen, leidt de Commissie een inbreukprocedure in op basis van artikel 169 van hetEG-Verdrag . De Europese Raad van Florence heeft de Commissie op dit punt een steun in de rug gegeven doornadrukkelijk bij de Lid-Staten aan te dringen op een snelle omzetting van de interne-marktrichtlijnen .

(>) Doe . COM(85)310 def.

(96/C 385/ 125 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2040/96van Kirsten Jensen (PSE) aan de Commissie

(19 juli 1996)

Betreft: Informatie over homoseksuelen bij de Commissie

„Égalité", een organisatie die zich inzet voor de rechten van homoseksuele EU-ambtenaren , heeft van een grootaantal personen en organisaties verzoeken ontvangen om informatie over het beleid van de Commissie metbetrekking tot homoseksuelen .

Deze verzoeken zijn afkomstig van mensen die zich eerst zonder resultaat tot de Commissie zelf hebben gewend .Het is toch wel vreemd dat men inlichtingen over het officiële beleid van de Commissie moet inwinnen bij eenorganisatie die niets met de Commissie te maken heeft .

„Égalité" heeft zelfs een verzoek om informatie gekregen van DG X. De betrokkene had vergeefs ominlichtingen gevraagd betreffende het beleid van de Commissie bij DG V en DG IX .

De vraag is nu welk DG zich bezighoudt met het officiële beleid van de Commissie inzake homoseksuelen .

Antwoord van de heer Lnkanen namens de Commissie

(23 september 1996)

De Commissie wijst het geachte Parlementslid erop dat er op gemeenschapsniveau geen officieel beleid tenaanzien van homosexuelen bestaat .

De Commissie streeft er in het kader van haar bevoegdheden op de verschillende gebieden van hetgemeenschapsbeleid naar iedere discriminatie tussen personen op grond van ras , geloof, geslacht of sexuelegerichtheid uit te schakelen .

Ten aanzien van de aspecten die het personeel van de instelling betreffen is DG IX het bevoegdedirectoraat-generaal . In de context van het personeelsbeleid heeft de Commissie op 9 juli 1996 een mededelinggoedgekeurd betreffende de nieuwe maatregelen ten behoeve van de ambtenaren en andere personeelsleden dieongehuwd met een partner samenwonen .

Volgens deze nieuwe maatregelen, die zonder onderscheid van toepassing zijn op ongehuwd samenwonendeheterosexuelen of homosexuelen, kunnen de partners van ambtenaren of andere personeelsleden , volgens hetbeginsel van behandeling op voet van gelijkheid met echtgenoten , bepaalde administratieve faciliteiten genietendie geen statuutswijziging vereisen .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/87

(96/C 385/126) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2048/96

van Nuala Ahern (V) aan de Commissie

(19 juli 1996)

Betreft: Storting van munitie in Cardigan Bay

In een brief van de heer Howe, de Britse minister van Defensie tevens verantwoordelijk voor milieuzaken , vanmei aan het Britse parlementslid Cynog Dafis werd onthuld dat na de Tweede Wereldoorlog enige brandbommenop niet-officiële wijze in Cardigan Bay zijn gedumpt . Deze munitie werd gestort tijdens maximaal 36 vluchtennaar het zogeheten „afwerpgebied".

Is de Commissie , gezien het feit dat het Britse Ministerie van Defensie toegeeft dat er geen volledige historischedossiers over deze stortingen beschikbaar zijn , voornemens actie te ondernemen om te helpen bij de lokalisatie ,het toezicht en indien noodzakelijk het opruimen van deze munitie , teneinde het mariene milieu te beschermentegen mogelijke verontreiniging?

Antwoord van mevrouw Bierregaard namens de Commissie(1 october 1996)

De Commissie was er niet van op de hoogte dat er munitie is gedumpt in Cardigan Bay maar weet wel dat er inhet verleden munitie in zee is gedumpt in de wateren van diverse Lid-Staten . Het dumpen van munitie valt alszodanig niet onder de bevoegdheid van de Gemeenschap . Zo er actie nodig is , ziet de Commissie het als de taakvan de betrokken Lid-Staten is om te bepalen welke maatregelen er in deze precies moeten worden genomen .

(96/C 385/127) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2054/96

van Jesüs Cabezón Alonso (PSE) aan de Commissie(19 juli 1996)

Betreft: Europees jaar van racismebestrijding

Het jaar 1997 is uitgeroepen tot Europees jaar van strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat . Wat vindt deCommissie van de zoveel mogelijk geheim gehouden uitwijzing uit Spanje volgens een spoedprocedure van 103illegale Afrikaanse immigranten , iets waartegen verschillende NGO's èn de Spaanse ombudsman hebbengeprotesteerd?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(9 september 1996)

De Commissie wenst de geachte afgevaardigde, eraan te herinneren dat de procedures voor de uitwijzing vanillegale immigranten onder de uitsluitende bevoegdheid van de Lid-Staten vallen .

Aangezien echter volgens Artikel K.l van Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie het beleid tenaanzien van onderdanen van derde landen als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang wordtbeschouwd, heeft de Raad een aantal teksten inzake de samenwerking ter zake van de verwijdering van illegaalop het grondgebied op de Lid-Staten verblijvende personen goedgekeurd . Hoewel deze teksten niet bindend zijn ,stellen zij de gemeenschappelijke beginselen vast waaraan de Lid-Staten personen worden verzocht zich tehouden, overeenkomstig hun nationale wetgeving . Enkele beginselen zijn het recht van met uitwijzing bedreigdepersonen om tegen deze beslissing in beroep te gaan , alsmede de eerbiediging van de internationale verdragen totbescherming van de mensenrechten .

Nr. C 385/88 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/ 128 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2059/96

van Markus Ferber (PPE) en Detlev Samland (PSE) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: Uitbetaling van bedragen voor contracten in het kader van het THERMIE-programma

Steeds weer worden wij er door kleine en middelgrote ondernemingen op gewezen dat in het kader van hetTHERMIE-programma gesloten contracten uiterst traag worden afgewikkeld . De uitbetaling van de in decontracten vastgestelde bedragen zou bijvoorbeeld niet binnen twee maanden plaatsvinden , maar vaak pas nadrie tot zes maanden , dus 12 tot 18 maanden nadat de opdracht is uitgevoerd . Dit zou voor de meestal minderdraagkrachtige kleine en middelgrote ondernemingen inderdaad een ontoelaatbare belasting ten opzichte vangrote bedrijven betekenen .

Kan de Commissie onverwijld antwoord geven op de volgende vragen :1 . Hoe is het gesteld met de afwikkeling van de contracten voor de OPET, die op basis van de op 3 1 december

1994 afgelopen THERMIE-verordening zijn gefinancierd en die binnen de aangegeven periode opdrachtenmet betrekking tot begeleidende maatregelen hebben uitgevoerd?

2 . Welke verklaring heeft de Commissie voor de vertraging bij de betalingen die zij moet uitvoeren ; houdt dezevertraging verband met de door de Europese Rekenkamer in haar ontwerp-verslag 1995 , hoofdstuk 9 ,paragraaf 9.8 , bekritiseerde onterechte afrekening op basis van de reële kosten?

3 . Wat denkt de Commissie te ondernemen om een einde te maken aan deze wantoestand?

4 . Beschikt de Commissie over informatie of de vertraging bij de uitbetaling voor de betrokken kleine enmiddelgrote bedrijven nadelige gevolgen heeft gehad, tot en met insolventie ?

Antwoord van de heer Papoutsis namens de Commissie( 16 september 1996)

1 . De uitgaven in verband met de contracten Instanties ter bevordering van energietechnologie (OPET) die inhet kader van het Thermie-programma worden gefinancierd , worden onderworpen aan een audit . Deze audit isnoodzakelijk gezien de complexe structuur van het OPET-netwerk en de grote verscheidenheid van acties dieworden ondersteund, en wordt uitgevoerd in samenwerking met de Financiële controle van de Commissie en eenexterne adviseur. Om de betrokken bedrijven niet te benadelen zijn de OPET-contracten voorzien van eenaanhangsel dat het mogelijk maakt voor de uitgaven die worden ingediend alvast 95% van de bijdrage van deCommissie uit te betalen . Naar verwachting zullen de resultaten van de audit weldra bekend zijn .

2 . Contracten op basis' van de reële kosten worden gebruikt wanneer het gaat om bijdragen van aanzienlijkeomvang . Bij dit soort contracten kan de Commissie vrij nauwkeurig de juistheid van de door de contractantingediende kosten nagaan . Het is echter niet uitgesloten dat in bepaalde gevallen , wanneer er geringere bedragenin het geding zijn , wordt gekozen voor contracten op basis van overeengekomen forfaitaire kosten .

3 . In het kader van het programma Joule-Thermie ( 1 995 - 1 998 ) worden voor begeleidende acties van type B —waarvoor vroeger OPET-contracten werden gesloten — voortaan contracten voor een lager bedrag en van kortereduur opgesteld , zodat beter toezicht kan worden gehouden op de besteding van de door de Commissietoegekende middelen .

4 . De Commissie is niets bekend van contractanten voor wie deelneming aan het Thermie-programmanadelige gevolgen heeft gehad .

(96/C 385/ 129) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2061/96

van Glyn Ford (PSE) aan de Commissie(26 juli 1996)

Betreft: Milieuvriendelijke dieselbrandstof

Kan de Commissie nadere informatie verstrekken over de maatregelen die zij treft om het gebruik vanmilieuvriendelijke dieselbrandstof, zoals City Diesel , te bevorderen?

Is het de bedoeling dit bij de onderhandelingen over een milieubelasting te betrekken?

Welke rol heeft de Commissie zich toegedacht in deze actieve maatregel ter bescherming van het milieu?

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/89

Antwoord van de heer Papoutsis namens de Commissie(16 september 1996)

De Commissie heeft op 18 juni 1996 een nieuwe strategie voor de vermindering van de emissies van hetwegvervoer vastgesteld (') waarmee wordt beoogd stringente luchtkwaliteitsnormen te halen met betrekking totkoolmonoxide , benzeen , stikstofdioxide , zwevende deeltjes en troposferisch ozon .

Door deze strategie zullen de door het wegvervoer veroorzaakte emissies in de periode tot 2010 met 60% a 70%kunnen worden teruggebracht . Zij omvat een voorstel ter vermindering van de emissies van personenauto 's eneen voorstel inzake de kwaliteit van de brandstoffen . Andere , uit het Auto/olieprogramma voortvloeiende ,wetgevingsvoorstellen voor lichte en zware vrachtwagens , alsook inzake de periodieke keuring, zullen in 1996en 1997 worden ingediend .

Wat het bevorderen van schone dieselbrandstof betreft , voorziet het voorstel inzake de kwaliteit van debrandstoffen in een ontheffing voor de Lid-Staten die het hun mogelijk moet maken het in de handel brengen van„speciale brandstoffen" te eisen voor gebieden waar de luchtkwaliteitsnormen niet met behulp van decommunautaire maatregelen alleen kunnen worden gehaald .

Momenteel kunnen de Lid-Staten ter bevordering van de ontwikkeling van schone brandstoffen gedifferentieer­de accijnstarieven toepassen . Daartoe moet hun door de Raad ontheffing worden verleend op grond van artikel 8 ,lid 4 , van Richtlijn 92/81 /EEG (2 ). Verschillende Lid-Staten werden zo reeds gemachtigd om gunstigeraccijnstarieven toe te passen voor milieuvriendelijker dieselbrandstof.

Na het vastlopen van de onderhandelingen over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn inzake eenC02-/energieheffing van mei 1995 ( 3), heeft de Raad Ecofin van 11 maart 1996 de Commissie opgedragennieuwe voorstellen voor de belasting van energieprodukten op te stellen . In haar toekomstige voorstellen zal deCommissie ten volle rekening houden met de noodzaak de toepassing door de Lid-Staten van naar demilieukwaliteit van de produkten gedifferentieerde tarieven te vergemakkelijken .

O COM(96) 248 .( 2 ) PB L 316 van 31.10.1992 .O COM(95 ) 172 .

(96/C 385/ 130) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2062/96

van Glyn Ford (PSE) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: Criteria voor de milieu-effectbeoordeling

Kan de Commissie nadere informatie verstrekken over de nieuwe richtsnoeren voor de richtlijn over demilieu-effectbeoordeling?

Met name, welke criteria met betrekking tot de schaal van geplande gebouwen of openbare werken zijn volgensde nieuwe richtlijn bepalend voor de vraag of er een milieu-effectbeoordeling moet worden uitgevoerd?

Antwoord van mevrouw Bierregaard namens de Commissie( 16 september 1996)

Projecten als bedoeld in bijlage II van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad betreffende de milieu-effectbeoorde­ling van bepaalde openbare en particuliere projecten moeten krachtens de richtlijn aan een milieu­effectbeoordeling worden onderworpen , wanneer zij volgens de Lid-Staten een aanzienlijk milieu-effect kunnenhebben . Het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG voegt aan de richtlijn van 1985een nieuwe bijlage toe die een lijst bevat van selectiecriteria aan de hand waarvan de Lid-Staten bepalen welkebijlage Il-projecten op hun milieu-effect moeten worden beoordeeld . De lijst bevat echter geen specifiekeschaaldrempels voor dergelijke projecten . De Raad nam op 25 juli 1996 betreffende dit voorstel eengemeenschappelijk standpunt aan , dat voor tweede lezing aan het Parlement is toegezonden .

Daarnaast publiceerde de Commissie een aantal informele gidsen met praktische informatie voor de autoriteitendie betrokken zijn bij de screening van bijlage Il-projecten en de scoping en evaluatie van milieuverklaringen .

Nr. C 385/90 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19. 12 . 96

(96/C 385/ 1 3 1 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2070/96

van Honório Novo (GUE/NGL) aan de Commissie

(16 juli 1996)

Betreft: Betaling van schadevergoedingen aan Portugese vissers

In besluit 95/45 1 /EG (') heeft de Raad een voorstel van de Commissie goedgekeurd om vergoedingen uit te kerenaan vissers die gedwongen zijn hun visserijactiviteiten in de wateren van Marokko te staken — CC)M(95)0469def.

Op grond van dit besluit ontvangen de betrokken vissers de volgende compensatie :— van 1.5.1995 tot 31.8.1995 — 454 ecu per maand (+ 90.000 escudos per maand)— van 1.9.1995 tot 31.12.1995 — 620 ecu per maand (+ 120.000 escudos per maand)

Tijdens de plenaire vergadering van april 1996 in Straatsburg heb ik mevrouw Bonino, lid van de Commissie,tijdens het debat over het nieuwe visserijakkoord tussen de EU en Marokko vragen gesteld over de modaliteitenvan de uitbetaling van deze schadevergoedingen in Portugal . Mevrouw Bonino verklaarde toen dit niet te wetenmaar beloofde mij de Portugese autoriteiten hierover om inlichtingen te vragen .

Aangezien mevrouw Bonino mij nog steeds niet heeft geantwoord, probeer ik nu via deze schriftelijke vraagalsnog een antwoord op mijn vraag te krijgen .

Mij is bekend dat de Portugese regering over de 2de periode ( 1.9.1995 — 30.1 1.1995 , toen de visserijactiviteitenwerden hervat) de vissers alle verschuldigde bedragen heeft uitbetaald .

Voor de periode 1.5.1995 — 31.8.1995 heeft de Portugese regering eerst iedere visser per maand slechts 52.000escudos uitbetaald . Later werd op grond van een Portugees besluit (van 19.4.1996) nog eens 18.832 escudos pervisser per maand uitbetaald . De regering staat dus nog steeds voor 4 maanden van deze periode voor ca . 18.000escudos per maand bij de betrokken vissers in het krijt .

Kan de Commissie deze situatie bevestigen? Zo ja, welke dringende maatregelen zal de Commissie treffen omervoor te zorgen dat de Portugese vissers het totale geplande bedrag ontvangen , zoals bijvoorbeeld reeds langgeleden in het geval van hun Spaanse collega 's is gebeurd?

(') PB L 264 van 7.11.1995 , blz . 28 .

Antwoord van mevrouw Bonino namens de Commissie

(5 september 1996)

Op grond van artikel 4 van Beschikking 95/45 1 /EG van de Raad van 26 oktober 1995 (') heeft Portugal eenprogramma voor de twee betrokken periodes opgesteld :— voor de eerste periode (van 1 mei 1995 tot en met 3 1 augustus 1995 ) wordt aan de vissers een vergoeding van

70.070 ESC/man/maand toegekend ;

— voor de tweede periode (van 1 september 1995 tot en met 30 november 1995 ) wordt aan de vissers eenvergoeding van 120.000 ESC/man/maand toegekend .

Tijdens die twee periodes ontvangen de reders op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 3699/93 (2) depremie voor tijdelijke stillegging van vissers- vaartuigen .

De inachtneming van de vastgestelde voorwaarden en de betaling van de vastgestelde vergoedingen vallen onderde bevoegdheid van de Lid-Staat .

(') PB L 264 van 7 . 11.1995 .( 2 ) PB L 346 van 31.12.1993 .

19 . 12 . 96 NL Nr. C 385/91Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

(96/C 385/ 132) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2072/96

van Franz Linser (NI) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: Uitvoerrestituties voor Griekse tabak

Een groot deel van de Turkse minderheid in Bulgarije leeft sinds jaar en dag van de tabakteelt . Als gevolg van hetEU-beleid van uitvoersubsidie voor Griekse tabak is het verkoopresultaat voor deze tabaktelers de afgelopenjaren zo sterk teruggelopen, dat er nu sprake is van de teloorgang van een landbouwsector die zelfs decollectivisatiepogingen van vroegere regimes heeft overleefd en die een duidelijk stempel heeft gedrukt op detraditionele leefwijze van de Bulgaarse Turken . Ca. 25.000 (van de in totaal 80.500) Turkse gezinnen in dezesector hebben hun levensonderhoud reeds verloren . (Zie ook „Mittel- und Osteuropa auf dem Weg in dieEuropaische Union", Bericht zum Stand der Integrationsfahigkeit , Werner Weidenfeld (Uitg .), Strategien fürEuropa)

Hoeveel geld heeft de Commissie sinds 1 990 voor subsidie aan de uitvoer van Griekse tabak uitgegeven?

Hoeveel geld is voor de uitvoer naar Bulgarije en traditionele Bulgaarse exportmarkten voor tabak uitgegeven?

Wanneer denkt de Commissie deze concurrentievervalsende en asociale subsidie stop te zetten en niet alleenplechtige verklaringen af te geven over de concrete bescherming van minderheden, maar deze zelf ook in depraktijk te brengen?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(18 september 1996)

De Commissie kan het geachte Parlementslid meedelen dat sedert 1990 aan uitvoerrestituties voor uitGriekenland uitgevoerde tabak de volgende bedragen zijn uitgegeven :

Begrotingsjaar 1990 1991 1992 1993 1994 1995

Uitvoerrestituties(in min begrotingsecu's )

22,67 25,42 19,50 13,78 24,94 23,20 (*)

(*) In 1994 uitgevoerde en gesubsidieerde tabak waarvoor de restituties uit boekhoudkundig oogpunt op het begrotingsjaar 1995 zijngeregistreerd .

Anderzijds moet er op worden gewezen dat de communautaire begrotingsnomenclatuur niet zo gedetailleerd isdat aan de hand daarvan de uitvoerbestemming van de gesubsidieerde tabak kan worden bepaald .

Ten slotte wenst de Commissie het geachte Parlementslid erop te wijzen dat bij de in 1992 vastgesteldehervorming van de marktordening voor ruwe tabak, de uitvoerrestituties in deze sector zijn afgeschaft . Alleen devóór de hervorming van de sector geoogste tabak kon na 1992 nog worden gesubsidieerd . Deze mogelijkheidgold tot einde 1994 en sedertdien kan geen tabak meer voor de uitvoerrestitutie in aanmerking komen .

(96/C 385/ 133) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2085/96

van Glyn Ford (PSE) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: Vrij verkeer van personen

Aangenomen mag worden dat de inzet voor het vrije verkeer van burgers van lid-staten van de Unie ook blindepersonen geldt .

Welke actie is de Commissie voornemens te ondernemen tegen de regering van het Verenigd Koninkrijk, dieblinde mensen die naar het Verenigd Koninkrijk reizen verbiedt hun geleidehond het Verenigd Koninkrijkbinnen te brengen? Dit is feitelijk een beperking van het vrije verkeer van personen .

Nr. C 385/92 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(3 oktober 1996)

De verplichting om vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie te garanderen geldt uiteraard ook voorblinde personen . In dit geval wordt niet de bewegingsvrijheid van blinde personen als dusdanig beperkt , maarwel die van de geleidehond, waarvoor momenteel in het Verenigd Koninkrijk quarantainevoorschriften geldenter bescherming tegen rabies .

Er is al een aantal initiatieven genomen, waaronder ook de verlenging van communautaire bijstand voor eenprogramma voor de uitroeiing van rabies , waarvan de uitvoering naar tevredenheid vordert , en er is eenalternatief quarantainesysteem goedgekeurd voor het binnenbrengen in het Verenigd Koninkrijk van honden enkatten die zich in het handelsverkeer bevinden . De Commissie verbindt zich ertoe te gelegener tijd passendevoorstellen te doen voor honden en katten die een reiziger vergezellen .

(96/C 385/ 134) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2088/96

van Angela Billingham (PSE) aan de Commissie(26 juli 1996)

Betreft: Radongas

Radongas in het milieu wordt in het Verenigd Koninkrijk erkend als een belangrijke veroorzaker van kanker .Kan de Commissie informatie verstrekken over de huidige normen die in de EU worden gehanteerd metbetrekking tot het niveau van dit gas dat aanvaardbaar wordt geacht in de nabijheid van woonhuizen?

Is de Commissie bereid wetgeving op dit gebied te overwegen , teneinde de burgers van de Europese Unie opafdoende wijze te beschermen tegen deze bedreiging van de gezondheid?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie( 16 september 1996 )

De Commissie heeft op 21 februari een Aanbeveling inzake de bescherming van de bevolking tegen blootstellingaan radon binnenshuis gedaan (90/ 143/EURATOM ('))• Daarin wordt als referentieniveau een radongasconcen­tratie van 400 Bq/m3 voorgesteld voor correctieve maatregelen in bestaande gebouwen en een richtwaarde van200 Bq/in ' voor nieuwbouw .

De Lid-Staten hebben op verschillende manieren op deze aanbeveling gereageerd, onder andere afhankelijk vande specifieke omstandigheden en vorm waarin radon op hun grondgebied in het milieu voorkomt . Waarreferentieniveaus zijn ingevoerd zijn deze over het algemeen in overeenstemming met de aanbeveling .Aangezien de juridische status en de praktische implicaties van deze referentieniveaus onderling verschillendzijn , is een vergelijking op basis van aantallen alleen niet zinvol .

De Commissie volgt nauwlettend hoe in de diverse Lid-Staten gevolg aan haar aanbeveling wordt gegeven . Hetbehoort echter uitsluitend tot de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten om ter bescherming van hetpubliek een radonbeheersingsbeleid te ontwikkelen in het kader van de algemene zorg voor de volksgezondheid .

De onlangs herziene richtlijn van de Raad tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van degezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (96/29/EURATOM (2)) geldt onder andere voor natuurlijke stralingsbronnen , inclusief bronnen van radonstraling,met name wat blootstelling op de werkplek betreft , maar is niet van toepassing op radon in woningen , dat onderbovengenoemde aanbeveling valt .

(') PB L 80 van 27.3.1990 .(-) PB L 159 van 29.6.1996 .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr . C 385/93

(96/C 385/135) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2097/96

van Eryl McNally (PSE) aan de Commissie( 16 juli 1996)

Betreft: Financiële implicaties van nog meer officiële talen bij de EU

Kan de Commissie meedelen wat de financiële implicaties zouden zijn wanneer er door toetreding van nieuwelid-staten tot de Europese Unie , nog meer officiële talen bijkomen?

Antwoord van de heer Liikanen namens de Commissie

(9 september 1996)

De Commissie is van mening dat een nauwkeurig antwoord op de vraag van het geachte Parlementslid in ditstadium voorbarig is daar de toekomstige uitbreiding van de Europese Unie wegens het aantal kandidaat­Lid-Staten en nieuwe talen vele vragen over het talenbeleid oproept .

Tot nu toe heeft iedere uitbreiding op taalgebied geleid tot een uitbreiding van het statutaire personeel in detalendiensten , een verhoging van de kredieten voor free-lance vertalers en tolken en voor cursussen om denieuwe talen te leren , en extra uitgaven voor publikaties en voor de nodige aanpassingen aan roerende enonroerende infrastructuur (onderbrenging van personeel en uitrusting van vergaderzalen).

Er dient op te worden gewezen dat een groot deel van de vertaal - en publikatiekosten (met name voor hetPublikatieblad van de Europese Gemeenschappen) verband houdt met het feit dat de meeste communautairebesluiten rechtstreeks toepasselijk zijn in de Lid-Staten en dus in de officiële taal van elk van de Lid-Statenmoeten worden verspreid .

(96IC 385/136) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2099/96

van Roberta Angelilli (NI) aan de Commissie(26 juli 1996)

Betreft: Inspectie van de regio Lazio door DG XX

Kan de Commissie mededelen — onder verwijzing naar mijn schriftelijke vragen E-2387/95 (') van 1 september1995 en E-3649/95 (2) van 12 januari 1996 betreffende de inspectie van de kantoren van de FILAS van de regioLazio door het Directoraat financiële controle van DG XX, die van 9 tot en met 13 januari 1995 heeftplaatsgevonden, en overwegende dat de nationale autoriteiten nog geen officiële mededelingen ter zake hebbenontvangen en dat er relatief veel tijd is verstreken sinds het verzoek om inlichtingen — hoe het met het onderzoekstaat en wanneer het zal zijn afgerond?

(') PB C 311 van 22.11.1995 , blz . 52 .( 2 ) PB C 1 12 van 14.4.1996, blz . 56 .

Antwoord van mevrouw Gradin namens de Commissie

(7 oktober 1996)

Zoals reeds medegedeeld in het antwoord van de Commissie op de schriftelijke vragen van het geachteParlementslid E-2387/95 en E-3649/95 zijn de resultaten van de door de Commissie ingevolge artikel 23 vanVerordening (EEG) nr . 4253/88 van de Raad , gewijzigd bij Verordening (EEG) nr . 2082/93 (') van de Raad ,uitgevoerde controles vervat in een vertrouwelijk verslag van de Commissie, waarvan een afschrift aan deRekenkamer wordt toegezonden .

Over de bevindingen van de controle ter plaatse die werd uitgevoerd in de regio Lazio is een tussentijds verslagopgesteld, dat nog nader moet worden bestudeerd .

Het eindverslag betreffende deze controle zal aan de Rekenkamer worden toegezonden , en de conclusies van ditverslag zullen aanleiding zijn tot vervolgmaatregelen van de Commissie en de desbetreffende organen in deLid-Staat met het oog op de regularisatie van eventuele fouten of onregelmatigheden .

(') PB L 193 van 31.7.1993 .

Nr. C 385/94 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/ 137 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2101/96van Jan Mulder (ELDR) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: Uitvoering van budgetlijn BI -381 (begroting 1995 ), studie door de Europese Commissie naar dehaalbaarheid van een Europees kwaliteitskeurmerk voor agrarische produkten

In de begroting voor 1995 was op initiatief van het Europees Parlement een deel van de 10 miljoen ecu van debudgetlijn BI -381 beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van een Europees kwaliteitskeurmerk vooragrarische produkten . Ondanks herhaaldelijke verzoeken van de zijde van het Parlement bleken de diensten vande Commissie niet bereid om inhoud te geven aan het initiatief van het Parlement .

In antwoord op een brief van de Landbouwcommissie verzekerde commissaris Fischler echter in zijn brief van 5oktober 1995 (kenmerk SG(95)D/ 12447)dat hij achter het Parlementsinitiatief stond .

Citaat uit deze brief:

Uw suggestie om een inventaris van deze keurmerken op te stellen , kan de werkzaamheden voor deCommissie vergemakkelijken dankzij een beter inzicht in de praktijk en de opgedane ervaringen in de lid-staten .Ik ben derhalve voornemens een gunstig gevolg te geven aan dit voorstel .Ten aanzien van het voorstel om na te gaan of het mogelijk is voor bepaalde produkten een gemeenschap­

pelijk Europees kwaliteitskeurmerk vast te stellen , en dit met zoveel mogelijk betrokkenen , ben ik het met u eensdat dit nadien moet worden behandeld .

Nu , 9 maanden later, is het nog steeds niet duidelijk, hoe ver de Commissiediensten zijn met de daadwerkelijkeuitvoering van deze toezegging . Zeker nu door de BSE-crisis de Europese consument steeds meer informatievraagt over zijn voedsel , heb ik de volgende vragen :1 . Wat heeft de Commissie tot nu toe in het algemeen ondernomen sinds de toezegging van commisssaris

Fischler van 5 oktober 1995 ?

2 . Hoe ver is de Commissie gevorderd met het maken van een inventarisatie van de verschillendelandbouwkwaliteitskeurmerken in de lid-staten?

3 . In het licht van de BSE-crisis , is de Commissie van plan om op korte termijn te komen met eenkwaliteitskeurmerk wat op vergelijkbare normen berust voor alle lid-staten van de Unie? Kan de Commissieinzicht geven hoe ver zij reeds is met de ontwikkeling van dit kwaliteitskeurmerk?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(12 september 1996)

Zoals het geachte Parlementslid in zijn vraag vermeldt , heeft de Commissie geconstateerd dat een inventarisatievan de kwaliteitskeurmerken in de diverse Lid-Staten moet worden gemaakt . Pas daarna zal de instelling van eencommunautair kwaliteitskeurmerk worden onderzocht .

Met het oog op de uitvoering van deze verbintenis heeft de Commissie de inhoud van deze inventarisatiegepreciseerd met als hoofddoel enerzijds grondig op de hoogte te komen van de verschillende keurmerkrege­lingen in de Lid-Staten en de recente ontwikkelingen en anderzijds de verwachtingen van de sociaal­economische actoren uit de agro-levensmiddelensector ten aanzien van deze regelingen te peilen .

Naar aanleiding van de bezorgdheid van het geachte Parlementslid over gemakkelijke keuzes voor deconsumenten , zal er met name naar worden gestreefd om verwarring te voorkomen over de aard van dezekeurmerken en de regels die zij inhouden . Deze regels omvatten met name voorschriften betreffende de in delandbouw toegepaste produktiemethode, waarop het geachte Parlementslid wijst in verband met de crisis in derundveesector ten gevolge van de boviene spongiforme encefalopathie .

Een bericht van aanbesteding voor de uitvoering van de inventarisatie is gepubliceerd in het Publikatieblad C 226van 3 augustus 1996 ; het beschrijft omstandig de inhoud .

Ontwerp-verordeningen voor de identificatie en de registratie van runderen en de etikettering van rundvlees enrundvleesprodukten zijn momenteel in voorbereiding en zullen binnenkort door de Commissie wordenaangenomen en als voorstellen bij de Raad worden ingediend. Deze verordeningen zullen de traceerbaarheid vande dieren en van het vlees garanderen en zullen zo een solide basis verschaffen voor een aanbod van rundvlees enrundvleesprodukten waarin de consument vertrouwen kan hebben .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/95

(96/C 385/ 138 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2102/96

van Jan Mulder (ELDR) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: Quotaregelingen voor de producenten van melk

De huidige quotumregelingen voor melk gelden voor één jaar, namelijk voor de periode van 1 april van ieder jaartot en met de 31e maart van het daaropvolgende jaar.

Leasen , het tijdelijk overdragen van het melkquotum tussen producenten , is echter alleen mogelijk voor eenperiode van 9 maanden , namelijk van 1 april van ieder jaar tot en met 31 december van hetzelfde jaar .

In toenemende mate vragen melkveeproducenten om meer flexibiliteit en daarom om het gelijkstellen van deleaseperiode met de periode van de melkquotering zelf.

1 . Is de Commissie bereid een positief gevolg te geven aan deze suggestie?

2 . Kan de Commissie een met redenen omkleed antwoord verstrekken ?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

( 11 september 1996)

Bij de herziening van de melkquotaregeling in 1992 is de tijdelijke overdracht van melkquota voor een periodevan twaalf maanden toegestaan tot en met 3 1 december, dit is drie maanden vóór het einde van het quotajaar . Omstructurele ontwikkelingen en aanpassingen te vergemakkelijken of om dwingende administratieve redenenmochten de Lid-Staten evenwel ook beslissen om de regeling inzake de tijdelijke overdracht van quota niet toe tepassen .

Tijdelijke overdracht is een middel om, hetzij op nationaal , hetzij op individueel niveau , optimaal gebruik temaken van het toegewezen quotum. Volgens de Commissie kan een te ruim gebruik van de regeling evenwel eenbelemmering vormen voor structurele wijzigingen , namelijk als het grootste deel van de producenten die hunquotum niet volledig gebruiken een inkomen uit de tijdelijke overdracht van grond met bijbehorend quotumverkiezen boven de verkoop van deze grond aan andere bedrijven die streven naar structuurverbetering .

Tijdelijke overdracht toestaan tot en met 31 maart zou het goede beheer van de quotaregeling in gevaar brengenen het met name voor de koper moeilijk maken om vóór 15 mei van elk jaar de gegevens over de individueleproducenten mee te delen .

De Commissie is derhalve van mening dat het voor het beheer van de quotaregeling niet dienstig is de voor detijdelijke overdracht van quota vastgestelde datum te wijzigen .

(96/C 385/ 139) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2106/96

van Karla Peijs (PPE) aan de Commissie

( 16 juli 1996)

Betreft: Het verbod op doorlopende zekerheid bij bepaalde transacties

1 . Heeft de Commissie onderzocht op welke wijze het doel van de fraudebestrijding met de bepalingen van decommunautaire douanewetgeving bereikt kan worden met maatregelen die het bonafide bedrijfsleven minderhard treffen dan het verbod op de doorlopende zekerheid als gevolg van de beschikking nr . 96/EG (')' van20 december 1995 ? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst?

2 . Heeft de Commissie tevens onderzocht of andere variabelen die van invloed zijn op het risico in defraudebestrijdingsmaatregelen kunnen worden betrokken , zoals de bestemming van de goederen of de identiteitvan de ontvanger en de commerciële betalings- en leveringscondities (al dan niet contante betaling versusrekening-courant en doorlopend leveringscontract?)

3 . Moet de inkorting van de geldigheidstermijn van het zogenaamde Tl -document van 8 naar 2 dagen gezienworden als een anti-fraudemaatregel die een eventuele verlenging van het verbod op doorlopende zekerheid nietlanger noodzakelijk maakt?

Nr. C 385/96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

4 . Kan de Commissie aangeven waarom zij bij deze beschikking verder is gegaan dan het advies van deEuropese Rekenkamer (PB EG C 303 van 14 november 1995 ) om alleen bij niet zuivering van de documenten enbij een vermoeden van fraude de 100% zekerheidsstelling te eisen ?

5 . Hoe gaat de Commissie de eerste maanden van het verbod op de doorlopende zekerheid evalueren?

6 . Wanneer en met welke criteria zal deze evaluatie plaats hebben?

7 . Zal het reguliere verkeer met T2 goederen binnenkort ook onder het verbod vallen?

(') PB L 10 van 13.01.1996 , blz . 44 .

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

( 17 september 1996)

Gezien de problemen bij de toepassing van de regeling douanevervoer, die aanleiding hebben gegeven tot deMededelingen van de Commissie „Fraude in het douanevervoer — voorgestelde oplossingen en toekomstpers­pectieven" van 29 maart 1995 (') en „Maatregelen van de Commissie ter bestrijding van de fraude in hetdouanevervoer" van 3 april 1 996 (2), werd een werkgroep opgericht om het geheel van voorschriften op hetgebied van het douanevervoer te analyseren en voorstellen te doen voor een herziening van de regelingen .

De groep heeft in het kader van zijn werkzaamheden , waaraan de Lid-Staten deelnemen en waarover ook hetbedrijfsleven zal worden geraadpleegd, al enkele voorstellen uitgewerkt betreffende de toegang tot de regelingen de selectie van bedrijven die voor bijzondere faciliteiten in aanmerking komen en waarop de strengeremaatregelen om de financiële belangen van de Lid-Staten en de Gemeenschap te beschermen niet van toepassingzullen zijn .

De maatregelen ter bestrijding van de fraude in het douanevervoer , of deze nu preventief of correctief zijn , zijnzeer uiteenlopend en hebben betrekking op een groot aantal voorschriften en procedures . Zij moeten bovendienop een allerlei vormen van fraude zijn afgestemd. Wat de risico 's in het douanevervoer betreft , heeft deCommissie er bij de Lid-Staten op aangedrongen gebruik te maken van risicoanalysemethodes zodat specifiekecontrolemaatregelen bij vertrek en bij bestemming meer in het bijzonder op fraudegevoelige partijen wordengericht . Bij de toepassing van dergelijke methodes worden talrijke criteria gehanteerd die niet alleen op degoederen zelf betrekking hebben (aard, oorsprong en toepasselijke rechten ) maar ook de de betrokken bedrijven ,de omstandigheden , de partijen bij de handelstransactie en de geografische aspecten van het vervoer .

De termijn waarbinnen onder de regeling douanevervoer geplaatste goederen bij de douane moeten wordenaangeboden is afhankelijk van het af te leggen traject (vervoerwijze en reisduur). Om praktische redenen is vooreen basistermijn van acht dagen gekozen , behalve voor gevoelige goederen waarvoor de termijn steedsafhankelijk van de af te leggen afstand moet worden vastgesteld . Deze maatregel , waardoor de bewegingen vangevoelige goederen beter gecontroleerd kunnen worden , vormt in feite een aanvulling op het tijdelijke verbod ophet gebruik van de doorlopende zekerheid dat is ingesteld om ervoor te zorgen dat de invordering van detraditionele eigen middelen van de Gemeenschap en van de nationale belastingen niet in gevaar komt .

Zoals het geachte parlementslid reeds eerder werd medegedeeld, in het antwoord op de schriftelijke vraagP-491 /96 ( 3), heeft de Commissie , door Spanje en Duitsland toestemming te geven het gebruik van dedoorlopende zekerheid voor een aantal fraudegevoelige produkten in de gehele Gemeenschap tijdelijk teverbieden , artikel 360 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van 2 juli 1993 (bij Verordening (EG) nr . 482/96 van19 maart 1996 (4) vervangen door artikel 362) toegepast , nadat ze de gegrondheid van deze verzoeken eerstdiepgaand heeft onderzocht en de gevolgen van de fraude bij het vervoer van deze produkten in termen vangederfde eigen middelen en nationale belastingen heeft vastgesteld . Het was in het licht van de steedstoenemende fraudegevallen bij het vervoer van gevoelige produkten geheel en al verantwoord deze maatregel tenemen . De Commissie heeft niet alleen rekening gehouden met de opmerkingen van de Rekenkamer over deontoereikende aard van de zekerheidstelling bij gebruik van de regeling douanevervoer (punt 1.36 van hetjaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 1994 (5)), maar zij heeft ook de verantwoordelijkhedenop begrotingsgebied op zich genomen die de Raad haar op grond van de artikelen 205 en 209 van het EG-Verdragheeft toevertrouwd .

Het tijdelijke verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheid zal op 31 december 1996 vervallen, tenzij hetwordt verlengd . De Commissie is momenteel bezig criteria uit te werken aan de hand waarvan de gevolgen vandit tijdelijke verbod geëvalueerd kunnen worden , zowel wat de bescherming van de financiële belangen van deGemeenschap en de Lid-Staten betreft als de activiteiten van de bedrijven die bedoelde produkten verhandelen .Zij is bezig met het inwinnen van inlichtingen bij de Lid-Staten en bij bedrijven en met het onderzoek van debeschikbare gegevens .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/97

De Commissie heeft niet het voornemen het tijdelijke verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheid totT2-verkeer uit te breiden .

') Doe . CC)M(95)108def.2 ) Doe . SEC(96)290def.') PB C 173 van 17.6.19964 ) PB L 70 van 20.3.1996 .5 ) PB C 303 van 14.11.1995 .

(96/C 385/ 140) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2109/96van Carlos Pimenta (PPE) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: De Alqueva-dam

De Commissie overweegt momenteel de mogelijkheid om de bouw van een grote nieuwe stuwdam, deAlqueva-dam, te financieren en een van de sterkste argumenten daarvoor is dat het water voor irrigatie moetdienen . Maar de kosten voor irrigatie met water uit het Alqueva-stuwmeer zullen veel hoger liggen dan de kostenvoor de bouw van de dam . Indien het water echter niet voor irrigatie wordt gebruikt zullen de belangrijkstedoelstellingen van het project niet worden verwezenlijkt .

Is de Commissie voornemens dit reusachtige irrigatieproject te financieren of heeft de Portugese overheid latenweten dat zij dit project zal financieren?

Of zal de Commissie het risico nemen om alleen het eerste deel van het project te financieren, zonder te wetenwaar de enorme bedragen die nodig zijn voor de voortzetting ervan , vandaan zullen komen?

Antwoord van mevrouw Wulf-Mathies namens de Commissie

(23 september 1996)

De Commissie heeft het overleg inzake een mogelijke communautaire financiering van de stuwdam van Alquevanog niet afgerond . Bij dit overleg wordt rekening gehouden met alle elementen die verband houden met deuitvoering van het project .

(96/C 385/ 141 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2112/96van Carlos Pimenta (PPE) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: De Alqueva-dam

Richtlijn 85/337/EEG (') bepaalt dat milieu-effectrapporten de indirecte gevolgen van projecten op het milieumoeten beoordelen .

In de bestaande studies over het Alqueva-project wordt geen rekening gehouden met de gevolgen van de transfervan het water naar het Sado-bekken , wat toch een van de hoofddoelstellingen van het project is . Dit is eenbijzonder zware tekortkoming aangezien het estuarium van de Sado een belangrijke bijzondere beschermings­zone is .

Zal de Commissie eisen dat een rapport wordt gemaakt van deze en andere indirecte gevolgen van het project , ofzal zij deze in de richtlijn genoemde vereiste naast zich neerleggen?

(') PB L 175 van 5.7.1985 , blz . 40 .

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(30 septemb2er 1996)

Geraamd wordt dat de aanleg van de totaliteit van de infrastructuren van het investeringsproject Alqueva 30 jaarzal duren .

Nr. C 385/98 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

De Commissie acht het noodzakelijk dat er voor de onderdelen van het project die na het jaar 2002 moetenworden gerealiseerd (de zones van het irrigatieplan , de nieuwe stuwdammen en de irrigatiekanalen alsmede debeoogde transfer van water uit de Guardiana naar het Sado-bekken) milieu-effect beoordelingen worden gemaaktovereenkomstig Richtlijn 85/337/EEG.

(96/C 385/ 142 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2118/96

van José Valverde López (PPE) aan de Commissie(26 juli 1996)

Betreft: Beperking van de verantwoordelijkheid op het gebied van het vrij verkeer van goederen bij de handel indiermeel op basis van slachtafvallen van runderen die met BSE zijn besmet

Het vrij verkeer van goederen op de interne markt vereist een geheel van garantiemaatregelen voor deconsument . Voor de goede werking van deze markt is het noodzakelijk dat men zich houdt aan de technischenormen en aan het vereiste van de verantwoordelijkheid van de fabrikant voor produkten met gebreken , hetgeeneen civiele en strafrechtelijke verantwoordelijkheid veronderstelt .

Om de toegang van de consumenten tot de justitie te vergemakkelijken zou de Commissie de consumentenor­ganisaties en verenigingen van veehouders , die zijn getroffen door de besmetting van meel door de BSE-ziekte ,in het leven moeten roepen .

Kan de Commissie een gids met richtsnoeren opstellen waarmee rechtsvorderingen voor schadevergoedingenkunnen worden ingediend?

Antwoord van mevrouw Bomno namens de Commissie

( 11 september 1996)

Consumentenorganisaties hebben in de Gemeenschap nog niet het recht op te treden in een geval zoals in devraag beschreven . Een op dit ogenblik bij het Parlement liggende ontwerp-richtlijn (') en een daarmeesamenhangend actieplan inzake verhaalsmogelijkheden beogen een dergelijk recht in te voeren .

Individuele consumenten kunnen echter onderzoeken of er krachtens Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen derLid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor produkten met gebreken ( 2 ) mogelijkheden bestaan om fabrikantenaansprakelijk te stellen .

(') PB C 107 van 13.4.1996 .(-) PB L 210 van 7.8.1985 .

(96/C 385/ 143 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2124/96van Giuseppe Rauti (NI) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: Sluiting van FISONS-Italië door Rhöne-Poulenc

Is de Commissie voornemens stappen te ondernemen — ten minste in de vorm van een gedegen onderzoek, zoniet van eventuele passende maatregelen — ten einde de werkelijke motieven van Rhöne-Poulenc-Rorer teachterhalen om FISONS-Italië volledig op te doeken? Naar verluidt worden bij de verkoopafdeling 133werknemers ontslagen en bij de vestiging in Rome (die zal worden gesloten) nog eens 37 werknemers .Bovendien hangt 77 werknemers van de vestiging in Pomezia, die zal worden verkocht , ontslag boven het hoofd .

Het Franse farmaceutische concern is , na de overname van FISONS-Internazionale voor een bedrag van 5.000miljard lire , bezig met het opdoeken van FISONS-Italchimie Spa, een levensvatbaar concern met een schat aantechnologische en wetenschappelijke vakkennis van de eerste orde . Het betreft hier een louche „zet" op hoogfinancieel niveau ( in het kader van een bedrijfsconcentratie die een enorme schade aan de werkgelegenheid enhet bedrijfsleven in Italië toebrengt) waarop de communautaire instanties kunnen en moeten reageren .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/99

Antwoord van de heer Van Miert namens de Commissie

(30 september 1996)

De Commissie heeft op 21 september 1995 een beschikking gegeven waarbij de overname van de groep Fisonsplc door Rhöne Poulenc Rorer Inc . verenigbaar met de gemeenschappelijke markt werd verklaard . Dezebeschikking werd gegeven op grond van de concentratieverordening nr . 4064/89 betreffende de controle vanconcentraties met communautaire dimensie (')•

Bij het onderzoeken van concentraties wil de Commissie in de eerste plaats nagaan of deze kunnen leiden tot hetontstaan of versterken van een machtspositie op de markt . In haar beoordeling baseert de Commissie zich op hetalgemene kader van de fundamentele doelstellingen van het Verdrag , de versterking van de economische ensociale samenhang inbegrepen .

Na een grondig onderzoek van de overname van Fisons plc door Rhóne Poulenc Rorer is de Commissie tot devaststelling gekomen dat deze overname niet geleid heeft tot het ontstaan of versterken van een machtspositievan Rhóne Poulenc Rorer. De overname is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard, aangezienoverwegingen van economische en sociale samenhang slechts in aanmerking kunnen worden genomen , indiendoor de overname problemen ontstaan voor de mededinging .

Op grond van bovengenoemde bepalingen kan geen onderzoek worden ingesteld naar de latere sluiting vanFisons Italchimici S.p.A. De Commissie is niet bevoegd deze sluiting te beoordelen , aangezien het niet om eenovername gaat .

(') PB L 395 van 30.12.1989 .

(96/C 385/144) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2125/96van Gianni Tamino (V) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: Vuilstortplaats van Grumolo delle Abbadesse (Veneto)

De regio Veneto heeft op 30 mei 1995 bij besluit nr . 3092 het plan voor een stortplaats voor huishoudelijk enklein chemisch afval in het dorp Sarmego, gemeente Grumolo delle Abbadesse, definitief goedgekeurd .

Het plan voor deze stortplaats was reeds op 30 juli 1993 goedgekeurd, maar op 24 november 1994 door deregionale administratieve rechtbank van de Veneto geblokkeerd , een arrest dat vervolgens op 7 april 1995 doorde Staatsraad is bekrachtigd , in het licht van het volgende :— er was niet gedacht aan een plan om de bodem ondoorlaatbaar te maken en dus ook niet aan een adequate

bescherming van de watervoerende laag die hoger reikt dan het laagste niveau van de stortplaats ;— de milieu-effectrapportage strookte niet met decreet nr . 559/87 van de minister van Milieubeheer tot

omzetting van richtlijn 85/337/EEG (') over de milieu-effectbeoordeling .

Het nieuwe besluit is gebaseerd op een latere studie , die niet voldoet aan de eisen van de richtlijn over demilieu-effectbeoordeling en de vorige studie klakkeloos overneemt, hetgeen de regionale administratieverechtbank van de Veneto noopte op 27 maart 1996 andermaal het besluit van de regio te schorsen .

Welke initiatieven denkt de Commissie te ontplooien , nu de Regioraad van de Veneto te kennen heeft gegevenkoste wat kost de stortplaats te willen aanleggen , om ervoor te zorgen dat het plan voor de stortplaatsbeantwoordt aan zowel de richtlijn over de milieu-effectbeoordeling als aan richtlijn 92/ 156/EEG (2) overafvalstoffen , die met ingang van 1 april 1993 in werking had moeten treden?

Hoe denkt zij in het algemeen ervoor te zorgen dat Italië zich houdt aan de twee genoemde richtlijnen waaraan alvaak is voorbijgegaan?

(') PB L 175 van 5.7.1985 , blz . 40.( 2 ) PB L 78 van 26.3.1991 , blz . 32 .

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(20 september 1996)

Afgaand op de door het geachte Parlementslid verstrekte gegevens stelt de Commissie vast dat de Italiaanserechterlijke instanties tot tweemaal toe de besluiten van de regio Veneto betreffende de bewuste stortplaatshebben geschorst. Zij zal de Italiaanse autoriteiten over deze zaak aanspreken en zo nodig in elk geval het dossierblijven volgen .

Nr. C 385/100 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Voor wat betreft Richtlijn 91 / 156/EEG heeft de Commissie de inbreukprocedure van artikel 169 van hetEG-Verdrag tegen Italië ingeleid .

(96/C 385/ 145 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2128/96van Freddy Blak (PSE) en Niels Sindal (PSE) aan de Commissie

(3 augustus 1996)

Betreft: Vervoer over de weg

Een groot aantal Deense eigenaars van vrachtauto 's hebben zich anoniem tot de stellers van deze vraag gewendin de hoop hulp te ontvangen bij ondervonden moeilijkheden .

Kan de Commissie mededelen wat zij denkt te doen opdat vrachtauto 's in de EU niet langer met overgewichtrijden? Het is bekend dat dit herhaaldelijk voorkomt. Transportfirma's en personen die vervoersdiensten kopendwingen eigenaars van vrachtwagens hiertoe . Dit draagt er wederom in hoge mate toe bij dat de veiligheid op deEuropese wegen minder wordt .

Kan de Commissie de lid-staten verzoeken om het gewicht dat vrachtauto 's vervoeren , te controleren?

Antwoord van de heer Kmnock namens de Commissie

(23 september 1996)

Alle Lid-Staten hebben in hun nationale wetgeving gewichtmaxima voor vrachtwagens op hun grondgebiedvastgesteld . In het internationale vervoer is dit maximaal toegestane gewicht van vrachtwagens in communau­taire wetgeving geharmoniseerd .

De handhaving en de controle van gewichtmaxima vallen volledig onder de verantwoordelijkheid van deLid-Staten . Zij in de eerste plaats hebben , om redenen van verkeersveiligheid en bescherming van huninfrastructuur tegen overmatige slijtage , belang bij een verbod op het rijden met overgewicht .

Een meer systematische controle van het gewicht van voertuigen wordt wellicht mogelijk wanneer moderneautomatische systemen voor het wegen van rijdende vrachtwagens op grotere schaal in gebruik zijn . DeCommissie heeft de ontwikkeling van systemen die bijdragen tot de effectieve handhaving van gewichtmaximasteeds gesteund en blijft dat doen .

(96/C 385/ 146) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2134/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(3 augustus 1996)

Betreft: Mensenrechtensituatie in de Indiase staat Punjab

Mij zijn aantijgingen ter ore gekomen inzake schendingen van de mensenrechten , „verdwijningen" enmishandeling van advocaten en mensenrechtenactivisten in Punjab , o.a . het geval van de Sikh Jaswant SinghKhalra, die zich voor de mensenrechten inzet .

Welke maatregelen neemt de Gemeenschap om ervoor te zorgen dat de fundamentele mensenrechten in de staatPunjab worden beschermd en dat individuele gevallen van schending van die rechten en „verdwijning", zoals inhet geval van Jaswant Singh Khalra, grondig en van onafhankelijke zijde worden onderzocht?

Antwoord van de heer Marin namens de Commissie

( 13 september 1996)

De Commissie en alle Lid-Staten hechten zeer veel belang aan het vraagstuk van de mensenrechten, vooralingeval van contractuele banden met derde landen . In dit licht volgt de Commissie de ontwikkelingen in deIndiaase staat Punjab van nabij en zal zij bij haar betrekkingen met de Indiaase overheid alles wat in haar machtligt blijven doen om volledige transparantie en de respectering van de rechtsstaat te bevorderen .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 101

Zoals in de recente mededeling „Versterking partnerschap EU-India" (') staat vermeld, is de handhaving van depolitieke dialoog tussen de Gemeenschap en India een prioriteit . Volgens de Commissie dienen kwesties zoalsdie welke door het geachte Parlementslid worden opgeworpen in dat kader te worden besproken en uitgediept ,zoals ook in het verleden is gedaan .

(') COM(96 275 def.

(96/C 385/ 147) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2135/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(3 augustus 1996)

Betreft: Pluralisme in de media

Kranten en tijdschriften met een kleine oplage in het Verenigd Koninkrijk, zoals de Methodist Recorder, Tribuneen Morning Star, vrezen dat hun verspreiding ernstig zal worden beperkt als gevolg van de voorstellen die zijngedaan door krantenuitgevers en de distributiebedrijven WH Smith in Engeland en Menzies in Schotland .Daardoor zou het voor een Europese burger die in het Verenigd Koninkrijk verblijft, zeer moeilijk kunnenworden kranten uit zijn eigen lid-staat te krijgen .

Wat wil de Commissie voorstellen om ervoor te zorgen dat beperkende maatregelen van Britse krantenuitgeversen distributeurs geen afbreuk doen aan het pluralisme in de media en de verspreiding van kranten uit landen vande Unie ?

Welke stappen onderneemt de Commissie om ervoor te zorgen dat de uitgevers en distributeurs met hun optredenniet indruisen tegen het communautaire mededingingsbeleid, met name de artikelen 85 en 86 van het Verdrag , enniet eventueel beperkingen opleggen aan het vrije verkeer van personen?

Antwoord van de heer Van Miert namens de Commissie

( 13 september 1996)

De Commissie werkt thans aan een mogelijk initiatief (') betreffende de harmonisatie van specifieke nationalevoorschriften inzake media-eigendom die beogen het pluralisme in stand te houden . Die voorschriften regelenechter niet de gedragingen van de economische subjecten op de krantendistributiemarkt .

Daarnaast is het op het ogenblik niet de bedoeling van de Commissie om uit hoofde van de communautairemededeingingsregels (de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag) een onderzoek in te stellen naar de weigeringvan distributeurs om uitgaven met een beperkte oplage voor detailhandelverkoop . Hiervoor zijn er verschillenderedenen .

In de eerste plaats zijn er geen aanwijzingen dat de handel tussen de Lid-Staten ongunstig wordt beïnvloed . Hetgaat hier om de vraag of Europese burgers die in het Verenigd Koninkrijk verblijven kranten uit hun eigenLid-Staat kunnen krijgen, gelet op het distributiebeleid van de Britse krantenuitgevers en distributeurs . Depublikaties waarnaar wordt verwezen , de Methodist Recorder, de Tribune en de Morning Star, zijn alle titels diein Groot-Brittannië worden uitgegeven , zodat de gedragingen waarnaar wordt verwezen beperkt lijken tot éénLid-Staat , het Verenigd Koninkrijk . De Commissie heeft noch van de uitgevers van die bladen , noch van enigeandere publikatie uit de Gemeenschap met een kleine oplage , klachten ontvangen dat de handel tussen deLid-Staten ongunstig zou kunnen worden beïnvloed door het distributiebeleid van de Britse uitgevers endistributeurs .

Beschuldigingen van concurrentiebeperkende gedragingen binnen één Lid-Staat moeten worden onderzochtdoor de nationale mededingingsautoriteiten . Nadat de Monopolies and Mergers Commission (MMC) indecember 1993 een rapport had gepubliceerd over de distributie van kranten , werden in het Verenigd Koninkrijkeen aantal oplossingen voorgesteld om een aantal mededingingsproblemen die door de MMC waren vastgesteldte verhelpen . Het Office of fair trading heeft toezicht gehouden op de veranderingen die sindsdien hebbenplaatsgevongen in de distributie van de publikaties in het algemeen .

In de tweede plaats hebben de recente technologische ontwikkelingen, zoals desk-top-publishing , geleid tot eenverveelvoudiging van het aantal voor de klanten beschikbare titels . Derhalve moeten commerciële keuzesworden gemaakt in verband met de vraag welke titels economisch rendabel zijn voor kleinhandeldistributie enderhalve moeten voorradig zijn in kleinhandelszaken waar de uitstalruimte beperkt is .

Ofschoon het mogelijk is dat een aantal uitgaven met een kleine oplage niet langer via de gebruikelijke winkelsworden verkocht, is het normalerwijs toch mogelijk om die titels rechtstreeks van de krantenuitgevers of hundistributeurs te verkrijgen door een abonnement te nemen .

Nr. C 385/102 \ NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 9 . 12 . 96

Om die redenen en bij ontstentenis van hiermee strijdige gegevens is een onderzoek naar de naleving van decommunautaire mededingingsvoorschriften in dit geval niet gerechtvaardigd .

(') Pluralisme en mediaconcentratie in de interne markt : beoordeling van de noodzaak van communautair beleid (CC)M(92)480def.).Te nemenmaatregelen naar aanleiding van de raddpleging over het groenboek „Pluralisme en mediaconcentratie in de interne markt : beoordeling vande noodzaak een communautair beleid" (COM(94)353def.)

(96/C 385/148 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2137/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(3 augustus 1996)

Betreft: Arbeidscontract van het personeel bij de vertegenwoordigingen in de lid-staten

Kan de Commissie ,

— overwegende dat zij in haar vertegenwoordigingen in de lid-staten , in tegenstelling tot de andere instellingenvan de Europese Unie, nog steeds plaatselijk personeel zonder vaste aanstelling in dienst heeft dat volgens hetcontract handenarbeid verricht , die echter in feite hoofdarbeid is ,

— overwegende dat dit personeel de verantwoordelijkheid heeft voor het beheer van sommige diensten van devertegenwoordigingen ,

— overwegende dat het vaste personeel dat dezelfde taken verricht een veel gunstiger contract en een veelhoger salaris heeft ,

mededelen ,

1 . of zij deze houding geen uitbuiting van de intellectuele capaciteiten acht van het plaatselijk personeel datdan ook nog een salaris krijgt dat niet overeenkomt met hun beroepskwalificaties en -ervaring ,

2 . of zij het niet noodzakelijk vindt ter gelegenheid van de aanpassing van het kadercontract van hetplaatselijk personeel deze situatie van discriminatie van haar eigen personeel te verhelpen , zoals ook hetEuropees Parlement reeds heeft gedaan?

Antwoord van de heer Liikanen namens de Commissie

(9 oktober 1996)

Het geachte Parlementslid verwijst naar het personeel bij de vertegenwoordigingen van de Commissie in deLid-Staten waarop de arbeidsvoorwaarden voor plaatselijke functionarissen van toepassing zijn, die zijngebaseerd op Verordening (EGKS , EEG, Euratom) nr . 2615/76 (') inzake de regeling welke van toepassing is opde andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen , en de latere wijzigingen daarvan . Artikel 4, eerstealinea, van deze regeling bevat een expliciete verwijzing naar het personeel dat is aangesteld om uitvoerend werkte verrichten bij de kantoren die momenteel de Bureaus in de Gemeenschap worden genoemd .

Rekening houdend met deze juridische grondslag heeft de Commissie op 26 april 1989 ( 2 ) besloten deambtenaren van categorie C geleidelijk te vervangen door plaatselijke functionarissen .

De arbeidsvoorwaarden van dit plaatselijke personeel vallen in elke Lid-Staat onder een specifieke regeling dieals doel heeft rekening te houden met de aspecten die niet zijn opgenomen in de hierboven genoemdeverordening en de sociale voorwaarden en de bezoldiging aan te passen aan het nationale referentiesysteem,waarbij de doelstelling om tot de beste werkgevers te blijven behoren altijd centraal staat .

De regelingen inzake de arbeidsvoorwaarden in de afzonderlijke Lid-Staten worden aangepast om rekening tehouden met wijzigingen van de nationale wetgeving en om de salarissen van de plaatselijke functionarissenregelmatig te kunnen bijstellen .

Momenteel onderzoekt een werkgroep of het zinvol is om bepaalde arbeidsvoorwaarden voor alle plaatselijkefunctionarissen die bij de Bureaus in de Gemeenschap werkzaam zijn in een nieuwe kaderregeling teharmoniseren . Deze kaderregeling zou per standplaats worden aangevuld met bijzondere arbeidsvoorwaardenom rekening te houden met de situatie ter plaatse . Zij zou het tevens mogelijk maken een loopbaanstructuur in tevoeren die is aangepast aan de taken die krachtens de regeling welke van toepassing is op de anderepersoneelsleden van de Europese Gemeenschappen door het plaatselijke personeel worden vervuld .

Dit onderzoek vindt plaats met de permanente medewerking van de vertegenwoordigers van het personeel .

(') PB L 299 van 29.10.1976 .( 2 ) doe . SEC(89)662 .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 103

(96/C 385/149) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2155/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(2 augustus 1996)

Betreft: Ontwijking van voorschriften voor tabaksreclame

In België zijn onlangs grote reclameborden verschenen waarop een internationaal vliegerfestival wordtaangeprezen dat gedurende de zomer in Knokke plaatsvindt . Hoewel deze borden bedoeld lijken om reclame temaken voor een sportief gebeuren, wordt circa een vijfde van het aanplakbiljet bestreken door de naam PeterStuyvesant . Voorts bevat het aanplakbiljet geen waarschuwing met betrekking tot de gezondheidsrisico 's .

Is de Commissie voornemens actie te ondernemen om een eind te maken aan deze flagrante schending van dereclamevoorschriften ?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(6 september 1996)

Er bestaat geen communautaire wetgeving die een waarschuwing met betrekking tot de gezondheidsrisico 's opaanplakbiljetten voor tabaksprodukten verplicht stelt , ofschoon die krachtens een richtlijn van de Raad welverplicht is op verpakkingen van tabaksprodukten ('). Een gewijzigd voorstel van de Commissie voor eenrichtlijn van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingenvan de Lid-Staten inzake reclame voor tabaksprodukten (2 ) beoogt een algeheel verbod op de door de geachteafgevaardigde bedoelde buitenreclame .

(') Richtlijn 89/622/EEG van de Raad, zoals gewijzigd bij Richtlijn 92/41 /EEG, PB L 359 van 8.12.1989 en PB L 158 van 11.6.1992 .( 2 ) PB C 129 van 21.5.1992 .

(96/C 385/ 150) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2160/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(2 augustus 1996)

Betreft: Controle op het uit de markt nemen van groenten en fruit in Griekenland

Gedurende de door de Rekenkamer uitgevoerde controles , waarvan deze instelling in haar jaarverslag over detenuitvoerlegging van de begroting van 1 994 melding maakt , wordt opgemerkt dat in Griekenland de controleursgeen kwaliteitscontroles hebben uitgevoerd en dat geen onderzoek is gedaan naar de resultaten van dewerkzaamheden ten aanzien van het uit de markt nemen van groenten en fruit , hetgeen wil zeggen dat er geencontrole noch documentatie bestond over de eventuele bestemming van de uit de markt genomen produkten .

Kan de Commissie , gezien het antwoord van de Commissie aan de Rekenkamer dat haar controleurs zullenovergaan tot een nauwgezet onderzoek van deze feiten , meedelen welke resultaten deze inspecties hebbenopgeleverd en welke maatregelen zijn genomen om de situatie te corrigeren ?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(9 september 1996)

Uit de opmerkingen van de Rekenkamer blijkt dat het noodzakelijk is bepaalde aspecten te regelen van demethode die de Lid-Staten voor het uit de markt nemen van groenten en fruit gebruiken .

Dat kwaliteitstests niet worden geregistreerd , is beslist een tekortkoming . Door de Rekenkamer is echter geenenkel rechtstreeks verband aangetoond met de aanvaarding van partijen die niet aan de voorschriften voldoen .

Met betrekking tot afgewezen produkten die het eigendom van de telersvereniging zijn, geldt dat alleen dezelaatste verantwoordelijk is voor de afzet ervan . Een afgewezen partij kan na herverpakking opnieuw wordenaangeboden om te worden verkocht dan wel uit de markt te worden genomen .

Bij de volgende controle in de betrokken Lid-Staat zal dit onderwerp worden onderzocht . Voor elkegeconstateerde onregelmatigheid zullen de financiële consequenties worden toegepast in het kader van degoedkeuring van de rekeningen over het begrotingsjaar 1994 .

Nr. C 385/ 104 NL 19 . 12 . 96Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

(96/C 385/ 151 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2161/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(2 augustus 1996)

Betreft: Controle op het uit de markt nemen van groenten en fruit in Frankrijk

Gedurende de door de Rekenkamer uitgevoerde controles , waarover deze instelling in haar jaarverslag over hetbegrotingsjaar 1994 melding maakt, wordt vastgesteld dat in Frankrijk geen enkele controle op dit gebied isverricht voor wat betreft de gratis verdeling van de uit de markt genomen produktie van groenten en fruit waarbijde voorafgaande controle op de betaling van de steun wordt gebaseerd op de overlegging van een bewijsstukdoor de ontvangende organisatie . Er bestaan evenmin systematische officiële controles om ervoor te zorgen datde produkten die als ontvangen werden aangegeven door de begunstigden werden gebruikt of aan de normaleverkopen werden toegevoegd .

Kan de Commissie , gezien het antwoord van de Commissie aan de Rekenkamer dat haar controleurs eennauwgezet onderzoek zullen instellen naar deze feiten , meedelen welke de resultaten van deze controles zijngeweest , wat de genomen maatregelen zijn om deze situatie te corrigeren en wat de financiële consequentieshiervan zullen zijn?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(9 september 1996)

De Commissie heeft geen bewijzen dat bij de gratis uitreiking in deze Lid-Staat communautaire voorschriftenzouden zijn overtreden .

Voorts wil de Commissie erop wijzen dat de Rekenkamer niet heeft gesuggereerd dat de beweerdetekortkomingen tot financiële correcties moeten leiden .

Toch zal deze kwestie bij de volgende controles ter plaatse in deze Lid-Staat worden onderzocht en , als blijkt datfinanciële consequenties gerechtvaardigd zijn , zullen die worden vastgesteld in het kader van de goedkeuringvan de rekeningen over 1994 .

(96/C 385/ 152) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2165/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(2 augustus 1996)

Betreft: Kritiek van Magnus Lemmel op de Commissie

Op 5 juli 1996 leverde de onderdirecteur-generaal bij DG 3 , Magnus Lemmel , in de Zweedse krant DagensPolitik kritiek op de werkwijze van de Commissie . Volgens de uitgave van 9 juli 1996 van dezelfde krant heeftdit er thans toe geleid dat Magnus Lemmel „ter verantwoording is geroepen bij een van de naaste medewerkersvan Commissievoorzitter Santer". Gezien de slechte reputatie van de Commissie op het vlak van openheid endoorzichtigheid en het door Zweden aangehangen streven om de openheid binnen het gehele EU-systeem tevergroten is het bijzonder ernstig als een Zweedse functionaris het slachtoffer wordt van een poging van deCommissie om haar medewerkers monddood te maken .

Kan de Commissie daarom mededelen of het waar is dat Magnus Lemmel „ter verantwoording is geroepen" bijeen vertegenwoordiger van de Commissie ? Zo ja, om welke reden is dat dan gebeurd? Is de Commissie vanoordeel dat medewerkers binnen de Commissie niet het recht op een normale omgang met de buitenwereldhebben? Heeft de Commissie iets te verbergen? Wat speelt zich eigenlijk achter de gesloten deuren van deCommissie af?

Antwoord van de heer Lukanen namens de Commissie

(1 oktober 1996)

In 1 994 heeft de Commissie samen met de Raad een gezamenlijke gedragscode goedgekeurd , die garandeert dathet publiek een zo groot mogelijke toegang tot documenten heeft . Dienovereenkomstig moet elke weigering vantoegang tot een document uitdrukkelijk worden gemotiveerd .

Wat betreft de prestaties van de ambtenaren van de Commissie , zijn hun rechten en plichten neergelegd in hetStatuut van de ambtenaren . Zoals elke werkgever verwacht de Commissie van haar ambtenaren dat zij zichinspannen om zo goed mogelijke resultaten te behalen op het gebied van beleid en beheer .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 105

Daarom stimuleert de Commissie haar ambtenaren om hervormingen voor te stellen . In het bijzonder hogeambtenaren zijn verantwoordelijk voor het doen van voorstellen en het ten uitvoer leggen van veranderingen .Hierbij kan een openbare discussie interne hervormingsprocedures aanvullen, maar niet vervangen .

Voorts heeft de Commissie onlangs verschillende belangrijke initiatieven ontplooid om de doelmatigheid van hetbeheer te vergroten . Het programma ter bevordering van een gezond en doelmatig beheer (SEM 2000), waartoede leden van de Commissie Liikanen en Gradin het initiatief hebben genomen , heeft als doel de kwaliteit van hetbeheer van de Commissie op lange termijn te verbeteren .

(96/C 385/153 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2168/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(26 juli 1996)

Betreft: Illegale invoer en „communautair maken" van Argentijnse citroenen

Uit betrouwbare bron is ons gebleken dat een zeer groot aantal uit Argentinië afkomstige citroenen illegaal zijnen worden ingevoerd op communautair grondgebied en wel via Spaanse en Portugese havens . In deze landenworden de citroenen „communautair gemaakt" door ze ten onrechte in de handel te brengen als Spaanse ofPortugese produkten .

Deze feiten zijn buitengewoon ernstig en schaden de belangen van de Gemeenschap . De produktie van anderelid-staten lijdt daardoor onder oneerlijke concurrentie gezien de lage prijzen van Argentijnse citroenen waarvande produktiekosten veel lager liggen dan die voor Europese citroenen . Bovendien loopt de gezondheid van deconsumenten gevaar doordat in Argentinië anti-parasiet- en conserveringsmiddelen worden gebruikt die in deGemeenschap al lang verboden zijn .

Op grond hiervan luidt de vraag aan de Commissie :1 . of zij bekend is met deze ernstige schendingen van de communautaire wetgeving ;2 . welke maatregelen zij nu onmiddellijk wil nemen en welke andere zij aan de lid-staten wil voorstellen om er

onmiddellijk een eind aan te maken ;3 . of zij het niet noodzakelijk acht om de communautaire producenten die zo ernstig zijn geschaad , al was het

maar indirect schadeloos te stellen?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(9 september 1996)

De door het geachte Parlementslid vermelde feiten zijn de Commissie niet bekend . Tot dusver heeft deCommissie niets vreemds geconstateerd met betrekking tot de hoeveelheden die in het kader van een contingentworden ingevoerd, en heeft zij evenmin een belangrijke daling van de invoerprijs voor het betrokken produktgenoteerd .

Uiteraard zou de Commissie zich er bij de Spaanse en de Portugese autoriteiten van willen vergewissen of decommunautaire bepalingen in hun Lid-Staten worden nageleefd wat de betrokken invoer betreft .

Om een constructief en doeltreffend optreden van de Commissie bij de nationale autoriteiten mogelijk te makenen meer duidelijkheid te verkrijgen over de aard van de betrokken problemen die het functioneren van de internemarkt zouden kunnen belemmeren , is het uitermate wenselijk dat het geachte Parlementslid de door hemgenoemde klachten preciseert door aan te geven over welke concrete informatie hij beschikt .

Nr.C 385/ 106 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/154) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2169/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(2 augustus 1996)

Betreft: Caleidoscoop — mijn schriftelijke vraag nr . E-0 187/96

Het zal de Commissie opgevallen zijn dat het oogmerk van mijn bemoeiingen is een nauwkeuriger specificatievan de beheerskosten van het Caleidoscoop-programma, en met name van de personeelskosten , te verkrijgen .

1 . In haar antwoord op mijn schriftelijke vraag E-0187/96 (') verklaart de Commissie onder punt 1 dat hetCaleidoscoop-programma nu wordt beheerd door een „senior-adviseur", een „junior-adviseur" en eenC3-ambtenaar, onder leiding van het hoofd van de eenheid . Om de uitgaven voor het genoemde personeel tekunnen berekenen , verzoek ik de Commissie mij alle daarvoor benodigde gegevens ( inschaling , echelon , enz .) tedoen toekomen .

2 . Hoeveel extern personeel wordt gebruikt om het werk van de drie ambtenaren van de Commissie teondersteunen, en welke kosten ontstaan daardoor?

3 . Hoe kan de Commissie een bedrag van 130.000 ecu noemen en tegelijk verklaren dat „... geen nauwkeurigbedrag kan worden genoemd"?

(') PB C 161 van 5.6.1996 , blz . 46 .

Antwoord van de heer Oreja namens de Commissie(20 september 1996)

1 en 2 . Voor het Caleidoscoop-programma zal de Commissie in 1 996 inderdaad een beroep gedaan hebben opvolgende personen : gedurende zes maand op een „senior-advispur" (25.000 ecu), gedurende een jaar op een„junior-adviseur" (30.000 ecu) en een C3-ambtenaar (37.000 ecu) en gedurende drie maanden ook op externemedewerkers (21.000 ecu).

3 . Het geachte Parlementslid zal inzien dat de organisatie van het Caleidoscoop-programma voortdurend ensnel verandert en dat de Commissie hiervoor slechts over een beperkt aantal personeelsleden beschikt . Hetprogramma werd immers van 1991 tot 1995 beheerd als modelproject , waarbij het openstond voor eerst twaalf endaarna vijftien Lid-Staten . In 1996 werd het inderdaad voor de eerste keer georganiseerd als communautairprogramma, dat in het vervolg , en wel vanaf 1997 , zal openstaan voor 30 landen ( 15 Lid-Staten ,drie EVA-EER-landen , tien landen van Midden-Europa, Cyprus en Malta). Bovendien heeft de werkwijze voor1996 een bijzonder karakter omdat het programma laattijdig aangenomen is , waardoor de Commissie voor haarwerkzaamheden slechts weinig tijd had en een beroep moest doen op de medewerking van alle leden van debetreffende eenheid .

Hoewel de Commissie zo uitvoerig mogelijk geantwoord heeft op de verschillende vragen van het geachteParlementslid is het , om alle redenen die al genoemd zijn in haar vorige antwoorden (SV nrs . 332/95 ('),2128/95 ( 2 ) en 187/96), dan ook nuttig te vermelden dat de kostenraming voor 1994 nog altijd indicatief blijft endat de kosten voor de volgende jaren nog zullen veranderen . Daarom moge de Commissie het geachteParlementslid verwijzen naar het indicatieve financieel memorandum bij haar eerste voorstel voor hetCaleidoscoop-programma (COM(94) 356 def.).

(') PB C 175 van 10.7.1995 .0 PB C 340 van 18.12.1995 .

(96/C 385/ 155 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2180/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(2 augustus 1996)

Betreft: Klacht nr . P/93/4742 — Trage behandeling van het dossier

De firma Wesco uit Cérizay , Frankrijk, heeft bij schrijven van 28 juli 1993 de Commissie een klacht toegezondenbetreffende de problemen die zij heeft gehad met de Italiaanse autoriteiten met betrekking tot het posttarief voorde verzending van een postordercatalogus . DG XV van de Commissie heeft hierop geantwoord in mei 1996 .

Heeft de Commissie werkelijk 3 jaar nodig om antwoord te geven op vragen van burgers?

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 107

In uw antwoord aan deze firma zegt u : „Ingeval u met nieuwe elementen komt waarmee het bestaan van eennieuwe overtreding kan worden aangetoond, zal een nieuwe klacht worden geregistreerd en met de nodige spoedworden behandeld ."

Betekent „de nodige spoed" opnieuw een periode van 3 jaar?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(3 oktober 1996)

De onderneming Wesco heeft bij schrijven van 28 juli 1993 de aandacht van de Commissie gevestigd opcirculaire nr . 13 prot . DCSP/ 1 / 1 / 1594/ST/76 van het Italiaanse Ministerie van Posterijen van 21 augustus 1978 . Indeze circulaire was bepaald dat een aanvrager , die in aanmerking wilde komen voor een voorkeurtarief voorpostorderverkoop, een certificaat moest voorleggen van de Italiaanse Kamer van Koophandel , dat daadwerkelijkaantoonde dat hij een dergelijke activiteit uitoefende . Dit schrijven is als klacht geregistreerd op 7 september1993 .

Men kon een certificaat van de Italiaanse Kamer van Koophandel verkrijgen op voorwaarde dat men beschikteover een wettelijke vertegenwoordiger of vestiging in Italië . Die voorwaarde was in strijd met artikel 30 van hetEG-Verdrag . De Commissie heeft herhaaldelijk contact opgenomen met de Italiaanse autoriteiten om hen tewijzen op het feit dat bovengenoemd circulaire in strijd was met het Verdrag . In het kader daarvan heeft zijverschillende brieven gestuurd naar de Italiaanse autoriteiten over deze zaak en haar als agendapunt opgenomenvoor de „pakket"-vergadering van 3 en 4 oktober 1 994 en vervolgens voor de „follow-up"-vergadering van 1 6 en17 januari 1995 tussen vertegenwoordigers van de Commissie en de Italiaanse autoriteiten .

Met haar optreden heeft de Commissie ervoor gezorgd dat de door de klager aangevochten circulaire gewijzigd isbij circulaire nr . DSP/ 1 / 12724/ 102/95 van 2 augustus 1995 . In deze circulaire is bepaald dat bedrijven met eenzetel in een andere Lid-Staat voortaan in aanmerking kunnen komen voor bovengenoemd voorkeurtarief, indienzij een certificaat kunnen overleggen van hun eigen Lid-staat , dat equivalent is aan het certificaat dat Italiaansebedrijven moeten overleggen .

Met deze circulaire , waarvan de Italiaanse autoriteiten de Commissie op de hoogte hebben gebracht in hunschrijven van 9 januari 1996, is het probleem van de klager opgelost . De Commissie heeft daarom besloten hetdossier van de klacht te sluiten . In haar schrijven van 23 maart 1996 heeft zij de klager medegedeeld dat het doorhem voorgelegde probleem was opgelost en het dossier was gesloten , maar dat hij zich altijd tot haar kon wendenindien hij andere problemen mocht ondervinden met betrekking tot zijn commerciële activiteiten .

(96/C 385/ 156) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2188/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(2 augustus 1996)

Betreft: Uitbreiding golfterrein in Buckroney Marsh, bij Brittas Bay , Co Wicklow, Ierland

Ongeveer twee en een half jaar geleden is een klacht ingediend bij de Commissie inzake milieubederf in eenduingebied in Buckroney Marsh, bij Brittas Bay , Co Wicklow, Ierland .

Er heeft een uitbreiding van het golfterrein aldaar plaatsgevonden . Ook is voor het golfterrein eenEFRO-subsidie van IR £ 337.000 verleend .

Heeft de Commissie enigerlei officiële stukken ontvangen betreffende deze uitbreiding? Zo ja, kan zij daar danbijzonderheden over geven?

Heeft de Park and Wildlife Service in Ierland de Commissie enige informatie verstrekt over aantasting vannatuurlijke habitats in het omliggend gebied? Zo ja, kan de Commissie daar bijzonderheden over geven?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(16 september 1996)

In 1994 deelden de Ierse autoriteiten de Commissie per brief mee dat de National parks and wildlife service metde ontwikkelaar van een door de Gemeenschap gecofinancierd golfterrein in Buckroney , graafschap Wicklow,hadden afgesproken dat er aan de zandduinen ten zuiden van de rivier de Buckroney niet zou worden geraakt . Zijverklaarden verder dat een schuldbekentenis van 19 december 1992 in verband met de toekenning vancommunautaire cofinanciering een specifieke voorwaarde omvatte om het gebied ten zuiden van de rivier en alleland ten zuiden van de rivier dat door de ontwikkelaar kon worden opgekocht effectief te beschermen . Ditbetekende dat voor de ontginning van deze terreinen de goedkeuring vooraf nodig was van Bord Failte en deNational parks and wildlife service .

Nr. C 385/ 108 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

De Ierse National parks and wildlife service heeft de Commissie sindsdien geen schade gemeld aan natuurlijkehabitats rond de golfbaan . De Commissie heeft over deze zaak navraag gedaan bij de Ierse autoriteiten .

(96/C 385/ 157 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2190/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(2 augustus 1996)

Betreft: Veiligheid in het luchtverkeer

De laatste tijd kan bij vluchten weer worden vastgesteld dat veel passagiers ondanks de bestaande voorschriftenmeer dan een stuk handbagage , vaak van aanzienlijke afmetingen , mee de cabine innemen . Hierdoor ontstaat inhet geval van een noodlanding of paniek door verstopping van de doorgangen gevaar voor alle passagiers .

Dienen de luchtvaartmaatschappijen er niet aan te worden herinnerd dat zij verplicht zijn de bestaandevoorschriften toe te passen?

Zou niet moeten worden overwogen een communautaire richtlijn ter zake op te stellen?

Antwoord van de heer Kinnock namens de Commissie

( 16 september 1996)

De veiligheidsproblemen rond handbagage in vliegtuigcabines zijn de Commissie bekend . Er zijn echter geengegevens die erop wijzen dat een beperking van het toegestane aantal stukken handbagage de veiligheid zouverbeteren , aangezien factoren zoals omvang , gewicht en de wijze van opslag een veel grotere rol spelen .Wanneer luchtvaartmaatschappijen bij voorbeeld voor een geschikte en goed beschermde opslagruimte in decabine zorgen , is er op zichzelf geen reden om de hoeveelheid , de omvang of het gewicht van de in de cabinetoegestane bagage te beperken .

Dit verklaart waarom de meeste Lid-Staten op dit gebied geen gedetailleerde voorschriften kennen en alleen deeis stellen dat luchtvaartmaatschappijen voor een goed veiligheidsniveau in de cabines zorgen .

Invoering van communautaire wetgeving zal alleen worden overwogen wanneer de huidige bepalingen enpraktijken ontoereikend zouden blijken om de veiligheid van de reizigers te waarborgen .

(96/C 385/ 158 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2193/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(26 juli 1996)

Betreft: BSE-destructors

Is de Commissie op de hoogte van enig risico voor de gezondheid van mensen of dieren of voor het milieu in deonmiddellijke nabijheid van een destructor waarin met BSE besmette dieren worden verbrand , hetzij via lucht ,water of contact met personen of dieren die geregeld zijn blootgesteld aan rook of afval van dergelijkedestructors , of aan de verbrandingsprodukten daarvan bij storting op stortplaatsen?

Is de Commissie op de hoogte van verschillen van mening in de wetenschappelijke gemeenschap over deveiligheid van verbranding van met BSE besmet materiaal ?

Welke emissies kunnen er worden verwacht van een destructor waarin met BSE besmette dieren wordenverbrand?

Zijn er door de Commissie of door andere bij de Commissie bekende organisaties onderzoeken uitgevoerd naarde gevolgen van verbranding van met BSE besmet materiaal en de daaropvolgende behandeling van deverbrandingsresten voor :— nabijgelegen stedelijke gebieden , met name voor de gezondheid van mensen en dieren en de veiligheid van

het lokale grondwater ;— nabijgelegen plattelandsgebieden , met name voor de gezondheid van mensen en dieren en de veiligheid van

de landbouwprodukten ;

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 109

— de werknemers in een BSE-destructor ;

— de grondwaterspiegels ;— de voedselketen ?

Zijn er door de Commissie of door andere bij de Commissie bekende organisaties onderzoeken uitgevoerd naarde geur van brandende met BSE besmette kadavers ?

Kan de Commissie de teksten van dergelijke onderzoeken verstrekken?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

( 17 september 1996)

De Commissie beschikt niet over voldoende betrouwbare informatie over de vraag of aan de bedoeldeverrichtingen al dan niet risico 's zijn verbonden . Verbranding houdt evenwel in dat een temperatuur van meerdan 800° C wordt bereikt , gewoonlijk in ovens met een tweefasenbrander . Het is bekend dat de betrokkentemperaturen eiwitten volledig denatureren . Het wordt derhalve onwaarschijnlijk geacht dat enig besmettelijkorganisme deze temperaturen overleeft .

Er is geen reden om aan te nemen dat met boviene spongiforme encefalopathie besmette kadavers bijverbranding anders zouden ruiken dan andere dode dieren of dierlijk afval .

(96/C 385/ 159 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2204/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(2 augustus 1996)

Betreft: Het in omloop brengen van de euro in de Noordfranse stad Le Havre

Bij een recent Frans experiment in de Noordfranse stad Le Havre is de munt van de Europese Unie , de euro, vooreen periode van twee weken in omloop gebracht , aldus bronnen van het Franse Ministerie van Economie enFinanciën .

Dit experiment, dat in hoofdzaak een pedagogisch karakter had, moest de burgers bewust maken aangaande degenoemde monetaire eenwording .

Heeft de Commissie , gezien dit interessante en originele experiment , gedetailleerde informatie ontvangen overde resultaten ervan en zo ja, acht zij het dan gezien de opgedane ervaring wenselijk om dit experiment tot anderecommunautaire gebieden en onderdanen uit te breiden als een middel om de burger bewust te maken van demonetaire eenwording die binnenkort voor het gehele grondgebied van de Unie zal gelden ?

Antwoord van de heer de Silguy namens de Commissie(26 september 1996)

De Commissie heeft wel degelijk kennis genomen van het experiment in de stad Le Havre , waar in de periodevan 25 juni tot en met 9 juli 1996 muntstukken van de euro in omloop zijn gebracht .

Dit experiment was van pedagogische aard en is uitgevoerd op initiatief van het stadsbestuur en denumismatische vereniging van Le Havre om de bevolking vertrouwd te maken met de toekomstige Europesemunt .

De Commissie prijst zich gelukkig met dergelijke spontane initiatieven die , met de invoering van de euro in hetvooruitzicht , in de verschillende Lid-Staten nu steeds vaker van de grond komen .

Zij volgt dergelijke experimenten aandachtig , aangezien ze interessant en stimulerend zijn met het oog op devoorlichting en bewustmaking van de Europese burger .

Nr. C 385/ 1 O NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 9 . 12 . 96

(96/C 385/ 160) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2206/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(2 augustus 1996)

Betreft: Bijdrage van de Europese Unie aan het Joegoslavië-Tribunaal

De Europese Unie heeft een indirecte bijdrage geleverd aan het Joegoslavië-Tribunaal door subsidies teverstrekken aan verenigingen die het Tribunaal ondersteunen , en wel via begrotingshoofdstuk B7-70 „Europeesinitiatief voor de democratie en de bescherming van de mensenrechten", en vooral artikel B7-707 „Steun voorrevalidatiecentra voor slachtoffers van martelingen en voor organisaties die concrete hulp verlenen aanslachtoffers van schendingen van de mensenrechten".

Kan de Commissie gegevens verstrekken omtrent :1 . het bedrag dat voor het instellen en functioneren van het Tribunaal aan de bedoelde verenigingen is

toegewezen en uitgekeerd ;2 . de controleregelingen welke moeten waarborgen dat de gelden goed en wel degelijk voor het vooropgestelde

doel gebruikt worden?

Antwoord van de heer Van den Broek namens de Commissie

(30 september 1996)

De Commissie kan het geachte Parlementslid mededelen dat sinds 1994 in het kader van de communautairebegroting 2 miljoen ecu beschikbaar is gesteld voor projecten ter ondersteuning van het InternationaalJoegoslavië-tribunaal krachtens begrotingslijnen B7-5240 en B7-527 ( thans begrotingslijnen B7-7040 enB7-7070).

Wat betreft de controlemechanismen om te zorgen voor een correcte aanwending van de middelen , ondertekentiedere begunstigde alvorens hij de betaling van het voorschot ontvangt ( normaal 80% ) een verbintenis krachtenswelke hij verplicht is na voltooiing van het project gedetailleerde financiële en beschrijvende verslagen in tedienen . Bovendien stemmen de begunstigden eveneens in met een inspectie door de dienst financiële controlevan de Commissie of door de Rekenkamer, indien zulks nodig zou worden geacht . Ingeval onregelmatighedenworden vastgesteld , kan de schenking geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd .

Er moet ook melding worden gemaakt van de evaluatie die vóór het financieringsbesluit door de Commissiewordt verricht en waarin rekening wordt gehouden met de betrouwbaarheid van de potentiële begunstigde , dekwaliteit van de eerder uitgevoerde projecten en de specifieke deskundigheid in verband met het InternationaalJoegoslavië - tribunaal .

(96/C 385/ 161 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2208/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(9 augustus 1996)

Betreft: Speciale heffingen van de Verenigde Staten op de invoer van Italiaanse voedingsdeegwaren

Overwegende dat de Commissie voor internationale handel van de Verenigde Staten twee derde van de Italiaansepasta-invoer in de USA belast met heffingen van 2,8% tot 46.6% ,

overwegende dat Italië in 1995 goed was voor 10% tot 15% van de Amerikaanse behoefte aan pasta o.t.w . zo'n161.000 ton met een totale waarde van 147 miljoen dollar en dat het land daarmee de grootste buitenlandseleverancier was ,

overwegende dat het pastagebruik in Noord-Amerika jaarlijks met 5% toeneemt,

overwegende dat het Amerikaanse besluit in feite neerkomt op een protectionistische maatregel die deAmerikaanse multinationals voortrekt boven de Italiaanse industrie ,

luidt de vraag welke politieke , economische en juridische initiatieven de Commissie van de Europese Unie opkorte termijn denkt te nemen ter verdediging van de Italiaanse en communautaire belangen .

Antwoord van Sir Leon Brittan namens de Commissie

(9 oktober 1996 )

In juli 1996 besloten de handelsautoriteiten van de Verenigde Staten in de context van paralelle anti-dumping ensubsidie-onderzoeken dat invoer van deegwaren uit Italië had plaatsgevonden met dumping en schade hadberokkend aan de Amerikaanse industrie . Vervolgens werden derhalve anti-dumpingrechten en compenserenderechten opgelegd .

19 . 12 . 96 f NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 111

Omdat de Commissie alle anti-dumping en subsidie-onderzoeken volgt die door derde landen worden ingeleidmet betrekking tot produkten uit de Lid-Staten , volgde zij dit onderzoek inzake deegwaren op de voet . Met namemet betrekking tot het subsidie-onderzoek hield de Commissie zich samen met Italië actief bezig met hetbeantwoorden van de vragenlijsten van de autoriteiten van de Verenigde Staten en het aanvechten van demaatregelen in verschillende overlegbijeenkomsten overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst van deWereldhandelsorganisatie (WTO) inzake subsidies . Sommige argumenten werden aanvaard hetgeen resulteerdein lagere rechten dan anders het geval zou zijn geweest . Bij anti-dumpingonderzoeken is het de taak van deCommissie de procedures van het derde land te onderzoeken in het licht van de relevante multilateraleovereenkomsten binnen de context van de WTO . Of er sprake is van dumping hangt samen met het gedrag en hetprijsbeleid van elke afzonderlijke communautaire exporteur en de Commissie zou derhalve normaal gesprokenniet betrokken worden bij de beoordeling van de situatie van dergelijke exporteurs behalve wanneer het om eenovertreding van de WTO-regels gaat .

De Commissie bekijkt momenteel de besluiten van de Verenigde Staten om maatregelen in te stellen metbetrekking tot Italiaanse deegwaren . Het instellen van rechten naar aanleiding van anti-dumping of anti-subsidieonderzoeken is op zich legitiem maar dient te geschieden in overeenstemming met de internationale in deWTO-overeenkomsten vervattte voorschriften . Wanneer de Commissie van mening is dat genoemde overeen­komsten niet in acht zijn genomen dan zal zij in overleg met de Lid-Staten actie ondernemen tegen eventueleschendingen . Ondertussen is de Commissie voornemens verder overleg te voeren met de regering van deVerenigde Staten om opheldering te krijgen over bepaalde aspecten van deze maatregelen .

( 96/C 385/ 162 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2226/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(9 augustus 1996)

Betreft: Uitvoering van het communautaire programma tegen de armoede in Camara de Lobos — Madeira —Portugal

Het communautaire programma ter bestrijding van de armoede is onder meer bedoeld voor vissers uit Camara deLobos — Madeira — Portugal en hun gezinnen .

Deze vissers , die moesten verhuizen naar een woonwijk, die weliswaar verder afgelegen was , maar beterewoonomstandigheden bood dan zij vroeger hadden , had te lijden onder een gebrek aan commerciëleinfrastructuur en onder het feit dat er geen concrete maatregelen waren genomen ter bevordering van deintegratie in de nieuwe natuurlijke en sociale omgeving .

Wij hebben onlangs deze woonkern bezocht . Zonder ons een boekhoudkundig oordeel te willen aanmatigen , inweerwil van de omvang van de bestede en te besteden bedragen , maar met het oog op de bijna beangstigendeindruk die wij kregen toen wij het verval van de gebouwen en bijgebouwen zagen en opmerkten dat er nog steedsgeen sociale infrastructuur bestaat , hoewel het programma ter bestrijding van de armoede al bijna zes jaar loopt ,en ook met het oog op de expliciete doelstellingen van dit programma, vraag ik de Commissie1 . in hoeverre er sprake was van „betrokkenheid van de bevolking bij het vaststellen van de doelstellingen" en

welke „lokale sociale netwerken" er werden ontwikkeld ;

2 . hoeveel „projectleiders" werden opgeleid en hoeveel er werden ingezet voor dit project?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie( 16 oktober 1996)

De vissersbevolking van Camara de Lobos heeft niet deelgenomen aan het derde programma voor bestrijdingvan armoede ( 1989-1994). De Commissie heeft dus geen activiteiten ten behoeve van deze bevolking in decontext van dat programma geëvalueerd .

De geachte afgevaardigden zijn rechtstreeks op de hoogte gesteld van het adres van de Portugese dienst waarmeezij mogelijk in contact willen treden ; dezelfde mededeling is aan het secretariaat-generaal van het Parlementgedaan .

Nr. C 385/ 1 12 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/ 163 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2247/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(9 augustus 1 996)

Betreft: Verlenging van de levensduur van kerncentrales in Calder Hall te Sellafield en Chapelcross te Annan(beide in het Verenigd Koninkrijk )

Op 3 juli 1996 heeft de Britse inspectie voor kerncentrales (Nuclear Installations Inspectorate (NII )) besloten datde kerncentrales van Calder Hall te Sellafield en Chapelcross te Annan veilig genoeg waren om nog 10 jaarlanger bedreven te worden . Beide centrales hebben Magnox-reactoren die voor een levensduur van 40 jaargeconcipieerd zijn .

Hebben de NII of andere Britse autoriteiten de Commissie enige informatie verstrekt over de redenen van hetbesluit ? Kan de Commissie bijzonderheden meedelen over veiligheidsgegevens van deze centrales , die zij van deNII of andere autoriteiten ontvangen zou hebben? Kan de Commissie bijzonderheden geven over inspecties diezijzelf in deze centrales heeft uitgevoerd en kan zij verklaren of zij naar genoegen heeft vastgesteld dat dezecentrales in het verleden aan de communautaire en internationale veiligheidsnormen voldaan hebben?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(9 oktober 1996)

De afgifte van vergunningen voor nucleaire installaties valt onder de exclusieve bevoegdheid van de regulerendeinstanties in de Lid-Staten . Het besluit tot verlenging van de gebruiksduur van de kerncentrale in Calder Hall endie in Chapelcross is genomen door de controledienst voor nucleaire installaties in het Verenigd Koninkrijk— nuclear installations inspectorate (NII ) —, die erop moet toezien dat de toestand en het gebruik van dezecentrales geschiedt overeenkomstig het ontwerp, de nationale veiligheidsvoorschriften en de exploitatievoor­waarden .

NII is niet gehouden de Commissie op de hoogte te stellen van de redenen die aan het besluit ten grondslagliggen ; de enige verplichtingen op dit gebied vloeien voort uit artikel 37 (plan voor de lozing vanradioactieve afvalstoffen ) en artikel 41 ( investeringsprojecten voor nieuwe installaties ) van het Euratom­Verdrag .

De inspectie van kerninstallaties ten einde de veiligheid daarvan te evalueren valt onder de bevoegdheid van deCommissie en het kader daarvoor is vastgelegd in het Euratom-Verdrag .

(96/C 385/ 164) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2275/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(27 augustus 1996)

Betreft: Situatie in Myanmar

In juni 1996 is de Deense consul van Griekse afkomst, de heer Nichols , onder vreemde omstandigheden in eenBirmaanse gevangenis overleden . Hij was door de Birmaanse autoriteiten veroordeeld tot drie jaar gevangenis­straf, nadat hij was gearresteerd met twee fax-apparaten , waarvan het bezit in Myanmar alleen met een specialevergunning is toegestaan . Volgens de Birmaanse autoriteiten had zijn dood een natuurlijke oorzaak , maar zijweigerden elke samenwerking bij het onderzoek naar de precieze doodsomstandigheden .

Dit voorval staat in Myanmar niet op zichzelf. De mensenrechtensituatie in dit land verslechtert voortdurend .Dagelijks arresteren de Birmaanse autoriteiten tientallen leden van de National League for Democracy endwangarbeid is inmiddels een wijdverbreid verschijnsel .

Op 20 januari 1996 besloot de Europese Commissie een onderzoek in te stellen naar de dwangarbeid en desituatie op het gebied van de mensenrechten in Myanmar, omdat dit land profiteert van het communautaire stelselvan algemene preferenties . Denemarken heeft reeds voorgesteld een lijst op te stellen van de eventueel door deEuropese Unie op te leggen sancties .

Kan de Commissie meedelen hoe het door haar uitgevoerde onderzoek tot dusverre is verlopen en wanneer zijdenkt dit onderzoek af te ronden en haar conclusies te presenteren ?

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 1 13

Antwoord van de heer Mann namens de Commissie

(3 oktober 1996)

Met het door de Commissie ingestelde onderzoek — het allereerste in zijn soort — wordt vooruitgang geboektonder strikte naleving van de bepalingen van Verordening (EEG) nr . 3281 /94 ('). In het huidige stadium van dejuridische en factuele analyse van de gelaakte praktijken , kan de Commissie niet vooruit lopen op het preciezeverloop van dit onderzoek en op het resultaat van de voor eind september geplande hoorzittingen . De Commissieheeft zich ten doel gesteld zo snel mogelijk te handelen , zonder evenwel haar plicht om de geldende proceduresstrikt in acht te nemen te verzaken . In ieder geval vestigt de Commissie de aandacht van het geachteParlementslid op het feit dat het ingestelde onderzoek uitsluitend op het aspect „dwangarbeid" gericht is , metuitzondering van alle andere overwegingen , en dat andere aspecten in verband met de schending vanmensenrechten , hoe laakbaar ook, daarbij niet officieel in aanmerking mogen worden genomen .

(') PB L .348 van 31.12.1994 .

(96/C 385/ 165 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2277/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(27 augustus 1996)

Betreft: Steun aan Bhutan

Kan de Commissie meedelen hoeveel steun en bijstand Bhutan in ieder van de afgelopen vijfjaren precies heeftontvangen?

Antwoord van de heer Mann namens de Commissie

(25 september 1996)

In ieder van de afgelopen vijf jaren heeft Bhutan de volgende steun ontvangen :m ecu

1991 1992 1993 1994 1995

Ontwikkelingshulp - (') 1 1 600 000 ( 2 ) 100 000 C ) 250 000 —

Indirecte voedselhulp 20 000 168 301 39 401 125 946 -

Niet-gouvernementele organisaties 10 800 5 520 - - -

Economische samenwerking - - - - (4 ) 710 000

Totaal 30 800 11 773 821 139 401 375 946 710 000

(') Project inzake ontwikkeling van het menselijk potentieel 5.500.000 ecuGeïntegreerde bestrijding van plagen 2.600.000 ecuTeelt van medicinale planten 3.500.000 ecu

( 2 ) Project inzake plantenbescherming : aanvullende middelen .(') Stimulering van activiteiten ter ondersteuning van de landbouw : aanvullende middelen .( 4 ) Project inzake exportdiversificatie .

(96/C 385/ 166) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2291/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(30 juli 1996)

Betreft: Herstel van de oude stadskern van Valencia

Ter gelegenheid van het vijfde eeuwfeest van de Universiteit van Valencia, die oorspronkelijk als „EstudiGeneral" van start ging , en in het vooruitzicht van het derde millennium heeft een groep van particuliere enoverheidsorganisaties het project „Vives" opgezet met als doel het oude centrum van Valencia te restaureren enhet te ontwikkelen tot een cultureel centrum op basis van de modernste informatietechnologieën .

Nr. C 385/ 1 14 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Aan het door de Universiteit van Valencia gecoördineerde project wordt deelgenomen door de FundaciónUniversidad-Empresa van Valencia, de gemeente Valencia, het provinciebestuur , het provinciaal departementvan cultuur en onderwijs , het Ministerie van Cultuur en talloze Europese universiteiten zoals die van Salamanca,Toulouse , Catania en Bologna.

Naast de feitelijke renovatie van een aantal gebouwen van de Universiteit van Valencia heeft het project ook totdoel een cultuur- en onderwijscomplex te creëren waar een goed beeld kan worden geschetst van de geschiedenisvan de universiteiten , de invloed die zij uitoefenen op hun omgeving en de betekenis die zij hebben metbetrekking tot het behoud van het cultureel erfgoed . De initiatiefnemers denken daarbij aan de oprichting van eenuniversiteitsmuseum en een permanente tentoonstellingsruimte , de samenstelling van een CD-ROM over oudeuniversiteiten , de uitwerking van pedagogisch materiaal voor onderwijs op het gebied van het cultuurbeheer ende vorming van een op Internet aangesloten informatienetwerk ten einde de Europese universiteiten bij hetproject te betrekken .

Het project „Vives" sluit naadloos aan op de prioritaire doelstellingen van het „Witboek" over groei enwerkgelegenheid, nl . bevordering van de technologische innovatie en de informatiemaatschappij , het creëren vannieuwe werkgelegenheidsmogelijkheden en met name het scheppen van werk in de eigen omgeving enbevordering van gelijke kansen . De doelstellingen met betrekking tot versterking van de culturele dimensie en demaatschappelijke rehabilitatie van een in verval geraakt gedeelte van Valencia zijn twee hoofdpunten van hetproject .

Welk soort maatregelen is de Commissie van plan te nemen ter ondersteuning van dit groots opgezette project datis gericht op de culturele en maatschappelijke rehabilitatie van het belangrijkste oude stadscentrum van Spanje ?

Antwoord van de heer Oreja namens de Commissie(1 okober 1996)

Door middel van initiatieven zoals het interessante project om het oude centrum van Valencia te restaureren enhet te ontwikkelen tot een cultureel centrum op basis van de modernste informatietechnologieën pakt deCommissie enkele problemen aan waarmee het architectonisch erfgoed van Europa te kampen heeft .

Hiertoe verleent de Commissie , op grond van artikel 1 28 , lid 4 , van het Verdrag betreffende de Europese Unie enartikel 10 van de EFRO-Verordening, steun aan samenwerkingsprojecten die als doel hebben het Europeesarchitectonisch erfgoed in cultureel , sociaal en economisch opzicht nieuw leven in te blazen , zoals het initiatiefdat door het geachte Parlementslid wordt ondersteund .

Voorts deelt de Commissie het geachte Parlementslid mede dat het betrokken project in aanmerking kan komenvoor steun in het kader van het Raphaël-programma, nadat dit door het Parlement en de Raad is goedgekeurd .Aan de voorwaarden om in aanmerking te komen en de aanvraagprocedure zal de grootst mogelijke bekendheidworden gegeven in de vorm van oproepen tot het indienen van voorstellen , die in het Publikatieblad zullenworden gepubliceerd .

(96/C 385/ 167 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2300/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(27 augustus 1996)

Betreft: Recht van gehandicapten om deel te nemen aan de voornaamste programma's

In hoever worden de rechten van gehandicapten om deel te nemen aan de voornaamste programma's in achtgenomen voor LEONARDO, SOCRATES , PHARE, TACIS en andere programma's van de Gemeenschap?

Welke stappen onderneemt de Commissie om de situatie te verbeteren in toekomstige oproepen omsubsidie-aanvragen in te dienen?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie( 18 oktober 1996)

In alle communautaire programma's op het gebied van onderwijs en opleiding zijn maatregelen gepland om dedeelneming van gehandicapten zeker'te stellen .

Het programma Jeugd voor Europa heeft tot doel de deelneming van kansarme jongeren, onder wie ooklichamelijk of geestelijk gehandicapte jongeren , te stimuleren . Een derde van de jaarlijkse begroting van hetprogramma is gereserveerd voor projecten waarbij kansarme jongeren zijn betrokken .

Overeenkomstig het besluit tot vaststelling van het Socrates-programma wordt aan de behoeften van degehandicapten tegemoetgekomen door een reeks positieve maatregelen , met name door de toekenning vanprioriteit aan projecten betreffende het onderwijs aan gehandicapte jongeren .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 1 15

In het besluit tot vaststelling van het Leonardo-programma wordt eveneens bepaald dat een van de doelstellingenvan het programma de bevordering is van gelijke toegang voor gehandicapten tot een initiële of voortgezetteopleiding . De gehandicapten behoren dus tot de doelgroepen van acties van het programma en genietenprioritaire aandacht . Zo zijn in 1995 17 projecten die specifiek aan gehandicapten waren gewijd , goedgekeurd .

In het raam van de programma's Phare en Tacis zijn specifieke acties gelanceerd ten behoeve van gehandicaptendoor middel van acties die ontwikkeld zijn krachtens de subprogramma's Democratie en Lien . Met dezeinitiatieven worden met name projecten gefinancierd die opgezet zijn door niet-gouvernementele organisaties entot doel hebben bij te dragen tot de bestrijding van de discriminatie en tot de maatschappelijke integratie vangehandicapten .

Tenslotte is de Commissie van plan om in het raam van haar nieuwe strategie voor gelijke kansen voorgehandicapten in de verschillende communautaire beleidsmaatregelen algemeen gesproken meer rekening tehouden met de rechten en behoeften van gehandicapten . Met dit doel is een reeks initiatieven genomen .

(96/C 385/ 168 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2302/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(27 augustus 1996)

Betreft: Interne groep gehandicapten

DG V heeft onlangs verklaard en toegezegd dat het de interne groep voor het gehandicaptenbeleid sterker wiluitbouwen . Kan de Commissie aangeven wanneer de interne groep voor het laatst bijeengekomen is , waarover ergesproken is , en wanneer de volgende bijeenkomst is en wat er op de agenda staat?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie( 16 oktober 1996 )

De vorige vergadering van de interne groep die zich met de integratie van gehandicapten bezighoudt , is op 29november 1995 gehouden . Tijdens deze vergadering zijn de volgende onderwerpen besproken : de activiteiten tenaanzien van gehandicapten van verschillende directoraten-generaal , het concept van het tussentijds evaluatie­verslag over Helios II , de mogelijkheid een Europees raadgevend comité van gehandicapten op te richten ,sectorale verantwoordelijkheden in de situatie na Helios II , een concept van een praktijkrichtlijn voor detewerkstelling van gehandicapten bij de Commissie en de wederzijdse erkenning van parkeervergunningen voorgehandicapten .

Tijdens de volgende vergadering in oktober 1996 zullen onder meer de maatregelen worden besproken diemoeten worden getroffen in het licht van de mededeling van de Commissie betreffende gelijke kansen voorgehandicapten ('), die op 30 juli 1996 is goedgekeurd , en zal tevens worden gediscussieerd over methoden om deacties op dit gebied in alle relevante beleidsmaatregelen en acties van de Commissie op dit gebied te versterken .

In de tussenliggende periode hebben frequente bilaterale contacten plaatsgevonden .

(') COM(96) 406 def.

(96/C 385/ 169 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2304/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(27 augustus 1996)

Betreft: Invloed van telecommunicatiemasten voor mobilofoonbedrijven op veiligheid en gezondheid

Weet de Commissie dat veel mensen zich zorgen maken over de invloed van het toenemend aantaltelecommunicatiemasten , die opgericht worden door mobilofoonbedrijven , op de gezondheid en de veiligheid?

Uit onafhankelijke gezondheidsrapporten blijkt dat blootstelling aan microgolven vooral gevaarlijk is bij hogestralingsdichtheid, en dat de grootste dichtheid en stralingskracht zich voordoet op afstanden van + 30 tot 270meter van dergelijke masten . Op 2.700 meter afstand en meer valt de straling dan tot het minimumniveau terug .

Nr. C 385/ 1 16 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Door de deregulering van de telecommunicatie door de Britse regering nemen verschillende ondernemingen zichvoor om masten te plaatsen binnen een bepaald gebied van 1 mijl in Taverham, bij Norwich in Norfolk . Deburgers zijn er uiterst ongerust over de mogelijke gevaren van zo'n concentratie voor de gezondheid , maar deplaatselijke planvoorschriften kunnen geen bescherming bieden , en het gaat hier duidelijk om een situatie zoalsze zich in toenemende mate in heel Europa kan voordoen .

Welke gegevens bezit de Commissie over de invloed van dergelijke masten op de veiligheid en gezondheid, enhoe denkt ze gebruik te maken van haar bevoegdheid om de bevolking te beschermen?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie( 15 oktober 1996)

De Commissie is inderdaad op de hoogte van de ongerustheid die onder de bevolking bestaat over de mogelijkegevolgen voor de gezondheid en veiligheid van radiofrequente uitzendingen in de sector van de mobilofonie ,waaronder die via telecommunicatiemasten . In 1 995 heeft de Commissie besloten de mogelijke gevolgen voor degezondheid en veiligheid van het gebruik van mobiele telefoons te onderzoeken . De Commissie heeft derhalveeen prominente groep internationaal erkende , onafhankelijke deskundigen uit verschillende instituten in deGemeenschap verzocht vast te stellen op welke gebieden reeds onderzoek wordt verricht en een uitgebreidonderzoek voor te stellen op gebieden die mogelijk nog niet worden bestreken .

De Commissie wil de geachte afgevaardigde tevens verwijzen naar haar antwoord op schriftelijke vraagE-737/96 van mevrouw Malone (').

(') PB C 217 van 26.7.19% .

(96/C 385/ 170 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2311/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(27 augustus 1996)

Betreft: Benaming van de onderverdelingen van de euro

In het kader van de invoering van de euro , de toekomstige eenheidsmunt, heeft het Monetair comité van deEuropese Unie in zijn vergadering van 9 april 1996 in Brussel besloten stukken van één , twee, vijf, tien , twintig ,vijftig,... cent uit te geven .

In de Franstalige landen heeft het woord „cent" uiteraard geen enkele betekenis en dreigt het overigens ongeveerals „sans" te zullen worden uitgesproken .

Het systeem lijkt bovendien gekopieerd te zijn van de onderverdeling van de dollar , beslist geen goedreferentiepunt voor de Europese eenheidsmunt .

Kan de Commissie zeggen of deze onderverdeling van de euro in centen officieel en definitief is?

Wie heeft er mogelijkerwijs aldus beslist?

Moet er niet naar een benaming worden gezocht die voor alle lid-staten aanvaardbaar is , zoals dat voor de eurohet geval is geweest?

Antwoord van de heer de Silguy namens de Commissie(26 september 1996)

Op 13 april 1996 hebben de ministers van Economische Zaken en Financiën in Verona gedebatteerd over debenaming van het éénhonderdste deel van de euro en zich uitgesproken voor het woord „cent".

Dit eerste debat was een voorbereiding op het besluit dat door de Staatshoofden en regeringsleiders genomen zalworden . De benaming van de onderverdeling van de euro zal worden vastgesteld op het einde van het jaarwanneer de Europese Raad een communautaire verordening zal vaststellen waarin de juridische status van deeuro vanaf 1 januari 1999 zal worden vastgelegd .

Zoals het geval was bij de benaming van de eenheidsmunt zal de uiteindelijke keuze moeten vallen op een bijvoorkeur korte , eenvoudige benaming , die in alle talen van de Europese Unie gemakkelijk uit te spreken is .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 1 17

Hoewel alle ministers zich hebben uitgesproken voor het woord „cent", waren zij van mening dat deze keuze hetbehoud van nationaal gangbare varianten niet uitsluit . Zo zouden de Franstaligen de onderverdeling van de euro„centime" moeten kunnen noemen .

(96/C 385/ 171 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2325/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(27 augustus 1996)

Betreft: Pensioenen en gelijke kansen

Naar aanleiding van het feit dat een groep Italiaanse vrouwen die worden benadeeld door de wet 503/95 ( art . 4)die voor de pensioenuitkering het principe van de cumulatie tussen vrouw en man heeft ingevoerd , bij hetEuropees Parlement een verzoekschrift ( nr . 221 /94) heeft ingediend , heeft de Commissie verzoekschriftenindieners geantwoord meermaals de Italiaanse regering om opheldering te hebben gevraagd over de onderhavigekwestie die de reeds verworven positie van de gelijke kansen ernstig aantast , en dat zij in haar laatste brief van 4mei 1995 er bij de Italiaanse regering op heeft aangedrongen binnen een maand na ontvangst te antwoorden op alhaar brieven , hetgeen echter tot nu toe nog niet is gebeurd .

Kan de Commissie op de wijze die zij het meest wenselijk acht de Italiaanse regering ertoe brengen aan haarverplichtingen te voldoen?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(15 oktober 1996)

Naar aanleiding van het door het geachte parlementslid aangehaalde verzoekschrift , dat is ingediend door zesItaliaanse vrouwen wegens vermeende discriminatie ten aanzien van Richtlijn 79/7/EEGO ) van de Raadbetreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwenop het gebied van de sociale zekerheid , heeft de Commissie navraag gedaan bij de Italiaanse regering , wierantwoord zij op 15 juni 1995 , vergezeld van de desbetreffende wetsteksten , heeft ontvangen .

Uit dit antwoord blijkt dat wet nr . 503 van 30 december 1992 waarop dit verzoekschrift betrekking heeft , het totdan toe in Italië geldende pensioenstelsel heeft gewijzigd , waardoor in het bijzonder strengere voorwaardenbetreffende de bijdragen worden gesteld . Met name in artikel 2 wordt de periode gedurende welke bijdragenmoeten worden gestort om een ouderdomspensioen te kunnen ontvangen , progressief verlengd . Dit principegeldt voor alle verzekerde personen zonder discriminatie op grond van geslacht . Anderzijds wordt met deprogressieve verhoging van de pensioenleeftijd , die door de indieners niet wordt aangevochten , wel het vroegerreeds bestaande verschil van vijfjaar tussen mannen en vrouwen gehandhaafd . Dit is conform de doelstellingenvan de richtlijn die de Lid-Staten de bevoegdheid geeft om de vaststelling van de pensioenleeftijd van haarwerkingssfeer uit te sluiten .

Uit het dossier blijkt dat de Italiaanse werkneemsters die zich tot het Parlement hebben gewend, veeleer dediscriminatie wilden aanklagen tussen ongehuwde en gehuwde vrouwen inzake de toekenning van het recht opeen minimumpensioen . In artikel 4 van de bovengenoemde wet nr . 503/92 worden inderdaad nieuweinkomensgrenzen vastgelegd om de minimumuitkering te kunnen ontvangen , waarbij ook met het inkomen vande echtgenoot rekening wordt gehouden . De Commissie is derhalve van oordeel dat deze maatregelen niet instrijd zijn met de in richtlijn 79/7/EEG vastgestelde beginselen , omdat het maatregelen betreft voor derationalisatie van het pensioenstelsel , die op alle verzekerden van toepassing zijn .

(') PB L 6 van 10.1.1979 .

(96/C 385/ 172 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2334/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(27 augustus 1996)

Betreft: Pornografische industrie

Is de Commissie ervan op de hoogte dat vanuit Nederland hard-core pornofilms naar het Verenigd Koninkrijkworden uitgezonden via het Eurotica-kanaal ?

Nr. C 385/ 1 18 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Welke maatregelen zal de Commissie nemen om een oplossing te vinden voor dit probleem in het licht van decommunautaire televisierichtlijn , waar in artikel 22 wordt gesteld dat in tv-uitzendingen geen programma 's metpornografische scènes mogen voorkomen?

Antwoord van de heer Oreja namens de Commissie

(20 september 1996)

De door het geachte Parlementslid aan de orde gestelde kwestie , nl . pornografie op televisie , valt inderdaad onderartikel 22 van Richtlijn 89/552 ('), dat bepaalt dat de Lid-Staten passende maatregelen nemen om ervoor tezorgen dat in televisie-uitzendingen van onder hun bevoegdheid vallende omroeporganisaties geen programma'svoorkomen die de lichamelijke , geestelijke of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen ernstig zouden kunnenaantasten , inzonderheid programma's met pornografische scènes of met nodeloos geweld . Het VerenigdKoninkrijk en Nederland hebben de noodzakelijke maatregelen genomen om deze bepaling om te zetten innationaal recht .

De Commissie zal samen met de nationale autoriteiten controleren of het Eurotica-kanaal volledig voldoet aan deregelgeving .

De richtlijn bepaalt ook dat de Lid-Staten de doorgifte van televisie-uitzendingen op hun grondgebied mogenschorsen indien er herhaaldelijk en duidelijk inbreuk gepleegd is op de voorschriften aangaande de beschermingvan minderjarigen . Artikel 2 , lid 2 , voorziet in een specifieke procedure , die wordt ingeleid wanneer debetreffende Lid-Staat zijn voornemen bekend maakt de doorgifte van televisie-uitzendingen te schorsen . DeCommissie moet erop toezien dat de daartoe genomen maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht .De Lid-Staten moeten echter zelf oordelen over de morele normen en over de manier waarop die in de nationalesystemen worden opgenomen .

Tot op heden heeft de Commissie nog geen kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk over dit onderwerpontvangen .

(') Richtlijn van de Raad 89/552/EEG van 3 oktober 1 989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingenin de Lid-Staten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten ( PB L 298 , 17.10.1989 ).

(96/C 385/ 173 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2351/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(8 augustus 1996)

Betreft: Toepassing van de vogelbeschermingsrichtlijn 79/409/EEG en de habitatrichtlijn 92/43/EEG op dekanalisering van de Donau tussen Straubing en Vilshofen

1 . Is het de Commissie bekend dat de Bondsrepubliek Duitsland onder schending van artikel 4, leden 1 en 2van de communautaire vogelbeschermingsrichtlijn 79/409/EEG (') het Donaudal tussen Regensburg enVilshofen en het mondingsgebied van de Isar niet als beschermingszone in de zin van deze richtlijn heeftaangewezen?

2 . Wat denkt de Commissie te doen om te bewerkstelligen dat dit alsnog onverwijld gebeurt?

3 . Is het de Commissie bekend dat de Bondsrepubliek Duitsland (Bondsministerie van Vervoer) en deVrijstaat Beieren onder schending van artikel 4, lid 4 van de communautaire vogelbeschermingsrichtlijn enartikel 6 , lid 4 van de habitatrichtlijn 92/43/EEG ( 2 ) tussen Straubing en Vilshofen het laatste grotere deel van deBeierse Donau , waarover de rivier nog vrij stroomt, in een reeks stuwen willen veranderen?

4 . Wat denkt de Commissie te doen om de bouw van de stuwen Osterhofen en Waltendorf te voorkomen?

5 . Is de Commissie voornemens tegen de Bondsrepubliek een schendingsprocedure overeenkomstig artikel169 van het EG-Verdrag aanhangig te maken ?

(')( 2 )

PB L 103 van 25.4.1979 , blz . 1 .PB L 206 van 22.7.1992 . blz . 7 .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 1 19

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie(30 september 1996)

1 . De Commissie is ervan op de hoogte dat de gebieden „Donau-Tal : Regensburg — Vilshofen" en „Isartal :Gottfried — Plattling einschlieBlich Isar-Mündungsbereich", beide in Beieren , in de literatuur als belangrijkevogelgebieden gelden , maar nog niet als speciale beschermingszones overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn79/409/EEG zijn aangewezen .

2 en 5 . Tegen Duitsland loopt met betrekking tot de aanwijzing van speciale beschermingszones overeen­komstig artikel 4 van Richtlijn 79/409/EEG in het algemeen een inbreukprocedure , omdat naar het oordeel vande vogelkenners , en de Commissie deelt hun mening , Duitsland en met name Beieren de meest in aanmerkingkomende gebieden nog niet als speciale beschermingszone heeft aangewezen

3 . De Commissie kreeg van het project in kwestie weet door een recente klacht . Zij beseft dat zware ingrepenin delen van de Donau waar de rivier nog vrij stroomt grote problemen kunnen veroorzaken voor alluvialebossen, die in de habitatrichtlijn gedeeltelijk als prioritaire habitats worden aangemerkt . Zij zal bij de Duitseautoriteiten dan ook nadere gegevens inwinnen over het project en de potentiële implicaties ervan ten aanzienvan de vogel - en habitatrichtlijn .

4 . Verdere maatregelen zullen van het antwoord van de Duitse autoriteiten op de in 3 bedoelde vraagafhangen .

(96/C 385/ 1 74 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2359/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(27 augustus 1996)

Betreft: Voorontwerp van begroting 1997

Ik wens de Commissie geluk met haar besluit om de volledig nieuwe begrotingspost A-3014 „Ons Europa"(„Notre Europe") in te stellen om de vereniging met dezelfde naam te helpen van start te gaan , maar kan deCommissie haar verlangen om die vereniging in de startfase te ondersteunen ook verantwoorden , en is de steuneen vorm van medefinanciering of vormt hij de enige bron van inkomsten van de vereniging ?

Antwoord van de heer Santer namens de Commissie

( 10 oktober 1996)

Het werk van de vereniging „Ons Europa" houdt rechtstreeks verband met de doelstellingen van de EuropeseUnie . De Commissie is van mening dat zij , door een dergelijk initiatief te steunen , een positieve bijdrage levertaan de bezinning over de Europese opbouw en de uitstraling van de Europese gedachte . Deze steun wordtverleend in de vorm van medefinanciering .

( 96/C 385/ 175 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2363/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(27 augustus 1996)

Betreft: Mensenrechten in de Verenigde Staten

In het antwoord op een vraag die ik eerder dit jaar aan de Commissie heb gesteld ( nr . E-0681 /96 (')), verklaardede heer Marin dat „in elke samenwerkingsovereenkomst (...) een uitdrukkelijke verwijzing (moet ) wordenopgenomen naar de eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten (...). Het verband tussendeze beginselen en het strafrecht , met name wat het procedurele aspect daarvan betreft , ligt voor de hand ."

Is de Commissie , gezien het feit dat de Internationale Commissie van Juristen de toepassing van de doodstraf inde Verenigde Staten „willekeurig en discriminerend op grond van ras" noemt , voornemens deze ernstigeschending van de mensenrechten tijdens toekomstige onderhandelingen over de handel aan de orde te stellen , ofworden dergelijke maatregelen alleen als gepast beschouwd als het om armere derde landen gaat?

(') PB C 185 van 25.6.1996 . blz . 79 .

Nr. C 385/ 120 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Antwoord van Sir Leon Brittan namens de Commissie

(4 oktober 1996 )

Ook de Commissie is de mening toegedaan dat de doodstraf een belangrijke aangelegenheid is en dat de in hetInternationale Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten en andere internationale instrumenten vastgelegdegaranties moeten worden geëerbiedigd .

Zij is evenwel niet van mening dat deze zaak moet worden opgenomen met de Verenigde Staten , waargerechtigheid met name wordt gewaarborgd door het recht op verdediging en het bestaan van beroepsprocedu­res .

(96/C 385/ 176) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2375/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(27 augustus 1996)

Betreft: Voorontwerp van begroting 1997

Kan de Commissie op grond van de verdeling van de kredieten van begrotingslijn B7-702 mensenrechten endemocratie in de ontwikkelingslanden aangeven wanneer en hoe zij besluit op te treden ( selectie van deprojecten , begunstigden , de middelen die door de EU en/of door derden ter beschikking worden gesteld , enz .)?

Antwoord van de heer Pinheiro namens de Commissie

(8 oktober 1996)

Bij het in werking treden van het Verdrag betreffende de Europese Unie kwam er een nauwe verbondenheid totstand tussen het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap en de consolidatie van de democratie en derechtsstaat , evenals de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden .

De Gemeenschap treedt met betrekking daartoe actief op door genoemde waarden te bevorderen en alle op deontwikkeling en versterking van de democratie of de rechtsstaat gerichte maatregelen te ondersteunen . Alslogisch uitvloeisel van dat standpunt kan zij eveneens negatieve maatregelen nemen indien de rechten van demens ernstig worden geschonden en het democratisch process wordt gehinderd .

De Gemeenschap heeft zich , met het oog op de tenuitvoerlegging van dit beleid, voorzien van verschillendefinanciële instrumenten bestaande uit speciale begrotingslijnen , middelen voor de financiële samenwerking metderde landen , het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en tegenwaardemiddelen . De Gemeenschap beschouwtde geïntegreerde aanwending van deze instrumenten en een politieke dialoog met de partnerstaten als de idealemethode voor het ten uitvoer leggen van dat beleid .

Bij het kiezen van de te financieren maatregelen houdt de Commissie derhalve rekening met de door ieder landopgezette ontwikkelingsstrategie en gaat zij na of de voorgelegde projecten beantwoorden aan die strategie enaan de prioritaire thema 's ( verkiezingen , steun voor het justitieel apparaat , waarnemers met betrekking tot deeerbiediging van de mensenrechten ). Bovendien probeert de Commissie haar middelen te concentreren in alsprioritair aangewezen en zelfs door een hoge risicofactor gekenmerkte landen zoals Mozambique , Rwanda,Haïti , en Burundi in 1995 en 1996 . Voor dergelijke landen organiseert de Commissie eerst waarnemingsmissiesaan de hand waarvan de situatie in het land nader wordt onderzocht en de behoeften op het gebied van demensenrechten en de democratie ter plaatse worden waargenomen . De missies moeten het mogelijk maken vastte stellen welke maatregelen voor financiering in aanmerking komen en welke organisaties voor detenuitvoerlegging ervan de meest geschikte zijn .

De diverse besproken en aangewezen projecten worden nader onderzocht op hun kwaliteit , overeenstemmingmet de financieringscriteria voor de begrotingslijn en met de thematische prioriteiten , de kosten/baten­verhouding , de ervaring van de aanvragende organisatie op het betrokken gebied , de politieke wenselijkheid vande verwezenlijking ervan en de prioriteitsfactor in het kader van de behoeften van het begunstigde land . Indien debeoordeling gunstig is , wordt door de Commissie een definitieve beslissing genomen . Zodra de maatregel doorde Commissie is goedgekeurd , wordt voor de uitvoering ervan een overeenkomst opgesteld en worden deovereenkomstige financiële verbintenissen aangegaan .

19.12.96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 121

(96/C 385/ 177 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2376/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(27 augustus 1996)

Betreft: Voorontwerp van begroting 1997

Kan de Commissie in verband met begrotingslijn A-1520 Tijdelijk bij de Instelling gedetacheerde nationale eninternationale ambtenaren en werknemers uit de particuliere sector per lid-staat en per directoraat-generaal eenoverzicht van de gedetacheerde nationale ambtenaren geven ?

Antwoord van de heer Liikanen namens de Commissie

(7 oktober 1996)

De kredieten betreffende post A-1520 van de begroting 1996 komen overeen met een toewijzing van 592manjaren .

In het kader van de toewijzing van de middelen heeft de Commissie dit globale bedrag verdeeld zoalsaangegeven in de tabel die zij rechtstreeks aan het geachte Parlementslid en aan het Secretariaat-generaal van hetParlement toezendt .

Ten aanzien van de gedetacheerde nationale deskundigen die in augustus 1996 „fysiek" aanwezig waren wordtde verdeling per directoraat-generaal en nationaliteit in dit zelfde document gegeven .

Opgemerkt zij dat er enerzijds sprake is van toewijzingen in manjaren en anderzijds van „fysiek" aanwezigepersonen . Een overzicht van de werkelijke consumptie in manjaren zal eerst achteraf kunnen worden opgesteld .

(96/C 385/ 178 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2389/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(6 september 1996)

Betreft: Verspreiding van kranten

Heeft de Commissie kennis genomen van de bevindingen van het onderzoek van de Commissie monopolies enfusies van 1993 naar de verspreiding van kranten ?

Is de Commissie in het licht van de bestaande wetgeving in andere EU-lid-staten van plan om stappen teondernemen naar aanleiding van haar bevindingen ?

Antwoord van de heer Van Miert namens de Commissie

(2 oktober 1996)

Het verslag dat de Monopolies and Mergers Commission in december 1993 bekendmaakte , had betrekking op dekrantendistributie in het Verenigd Koninkrijk . Beschuldigingen in verband met concurrentiebeperkendegedragingen in afzonderlijke Lid-Staten , dienen , in zoverre deze gedragingen het handelsverkeer tussenLid-Staten niet ongunstig beïnvloeden , door de nationale mededingingsautoriteiten te worden onderzocht , en nietdoor de Commissie . Destijds waren er geen aanwijzingen dat het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstigwerd beïnvloed als gevolg van het beleid of praktijken in de sector van de krantendistributie in het VerenigdKoninkrijk .

Het verslag van de Monopolies and Mergers Commission heeft geleid tot het introduceren van oplossingen voorde problemen inzake mededinging die in het Verenigd Koninkrijk aan het licht waren gekomen . Sindsdien houdthet Office of Fair Trading toezicht op de veranderingen die meer in het algemeen in de distributie van publikatiesplaatsvonden .

Aangezien het beleid en de praktijken inzake de krantendistributie in afzonderlijke Lid-Staten geen ongunstigeinvloed hebben op het handelsverkeer tussen Lid-Staten , is de Commissie niet voornemens een nader onderzoekin te stellen . Mocht er nieuwe informatie aan het licht komen , dan zal de Commissie , zoals steeds , haar standpuntopnieuw bepalen .

Nr. C 385/ 122 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

(96/C 385/ 179) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2392/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(6 september 1996)

Betreft: Goedwil in de markthandel

Beschikt de Commissie over bijzonderheden betreffende de rechten van marktkooplieden in de vijftien lid-statenom hun klantenbestand als goedwil door te verkopen bij de verkoop van hun stands ?

Antwoord van de heer Papoutsis namens de Commissie(15 oktober 1996)

De Commissie volgt de sector van de ambulante handel aandachtig , aangezien deze sector wegens zijnvanzelfsprekende geografische mobiliteit een actief onderdeel van de interne markt is .

Reizende handelaren oefenen hun activiteiten uit op de openbare weg of op markten die over het algemeen deeluitmaken van de openbare ruimte die onder de bevoegdheid van nationale of lokale overheden valt . Deoverheden reserveren deze ruimte meestal tijdelijk voor de verkoop tegen betaling van een standgeld of eenspecifieke heffing . In deze context regelen de nationale of lokale voorschriften , met name op het gebied van hetgebruik van de openbare ruimte, de manier waarop reizende handelaren hun activiteiten uitoefenen . Wat heteventuele bestaan van goodwill of een klantenbestand, de voorwaarden voor de verkoop hiervan of vooreventuele overdracht van toegekende rechten voor het gebruik van openbare ruimte betreft , verschilt de situatiedus van Lid-Staat tot Lid-Staat .

De Commissie beschikt niet over een volledige studie van de nationale of regionale voorschriften op ditspecifieke punt .

Bij gebrek aan duidelijke aanwijzingen over de gevolgen van wettelijke, reglementaire en administratieveverschillen tussen de Lid-Staten voor de vrijheid van vestiging en de werking van de interne markt , is deCommissie in dit stadium niet van plan maatregelen ter harmonisatie voor te stellen . De Commissie blijft er welop toezien dat deze wettelijke, reglementaire en administratieve voorschriften niet in tegenspraak zijn met debepalingen van het EG-Verdrag .

(96/C 385/ 180) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2449/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(23 september 1996)

Betreft: Medische keuringen en attesten in de sport

Vooropgesteld dat de voetballer Nwankwo Kanu , uit het olympisch kampioenselftal van Atlanta , zijn leven tedanken heeft aan een grondig medisch onderzoek waartoe de voetbalclub Inter zijn spelers verplicht voordat zijkunnen worden opgesteld,

aangezien de ernstige hartafwijking waaraan Kanu lijdt , tevoren nooit was geconstateerd, omdat de Nederlandseclub Ajax onvoldoende medisch onderzoek heeft laten verrichten ,

aangezien er tot op de dag van vandaag geen communautaire wetgeving bestaat die voor alle leden vansportclubs een grondig medisch onderzoek verplicht stelt,

luidt de vraag of de Commissie het niet tot haar plicht rekent om in de gehele Europese Unie zowel voorprofessionels als amateurs medisch onderzoek verplicht te stellen ter wille van de gezondheid van elke Europeseburger die sport beoefent .

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(25 oktober 1996)

De kwestie van medische keuringen van sportlieden , ongeacht of het om professionals of om leden van eensportvereniging gaat , valt onder de bevoegdheid van de Lid-Staten .

Krachtens artikel 1 18 van het EG-Verdrag resp . artikel 31 en 32 van het Euratom-Verdrag is echter het toezichtop de gezondheid van werknemers en de medische controle van bepaalde categorieën werknemers wel het doelvan communautaire bepalingen .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 123

(96/C 385/ 181 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2466/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(23 september 1996)

Betreft: Situatie van de kleine kinderen

Kan de Commissie , gezien het feit dat er in Europa 120 miljoen kinderen zijn waarover in het Verdrag van deEuropese Unie geen enkele bepaling is opgenomen en mede gezien het feit dat een groeiend aantal kinderenbedreigd wordt met sociale uitsluiting mededelen of zij voornemens is programma's op te stellen of bestaandeprogramma's te oriënteren op een levenswaardig bestaan voor kleine kinderen , onafhankelijk van de situatie vanhun ouders op de arbeidsmarkt?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(16 oktober 1996)

In de Mededeling van de Commissie betreffende het gezinsbeleid (') is voorgesteld regelmatig op communautairniveau overleg te plegen over de impact op het gezin van andere communautaire maatregelen over hetgezinsbeleid , met name ten aanzien van de kinderbescherming en rekening te houden met activiteiten binnen deRaad van Europa en andere internationale organisaties , met name betreffende de Internationale conventie voorde rechten van het kind .

Uit de begroting (B3-4100, gezinsbeleid) financiert de Commissie het Europees netwerk voor het gezinsbeleid .Het jaarverslag van dit netwerk bevat hoofdstukken over gezinnen onder stress , waaronder kindermishandeling(meestal binnen het gezin ) en geweld in het gezin . Deze verslagen worden verspreid onder belangrijke personenop politiek en maatschappelijk terrein in alle Lid-Staten .

Via dezelfde begrotingspost is bovendien een aantal projecten gecofinancierd, waaronder onderzoek naar desituatie van kinderen in Europa alsmede de steun voor een aantal niet-gouvernementele organisaties die op ditterrein werkzaam zijn .

Via begrotingspost B3-4103 (armoede en maatschappelijke uitsluiting) heeft de Commissie een aantalmodelacties en projecten ondersteund , die erop gericht waren kinderen te helpen die onder maatschappelijkeuitsluiting te lijden hadden .

In hoofdzaak zijn echter de autoriteiten van de Lid-Staten verantwoordelijk voor de bestrijding vanmaatschappelijke uitsluiting en voor de bevordering van het gezinsbeleid .

(') COM(89) 363 def.

(96/C 385/ 182) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2473/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(23 september 1996)

Betreft: Schending van de WHO-voorschriften door Indonesië

Het is algemeen bekend dat de produktie- en financieringsvoorwaarden van het automerk „Timor", dat inZuid-Korea wordt vervaardigd door Indonesië , de voorschriften schenden van de Wereldhandelsorganisatie(WHO) en de concurrentiepositie van de Europese bedrijven van deze sector op de Aziatische markt ernstig ingevaar brengen . Welke initiatieven heeft de Commissie genomen of denkt zij te nemen in het kader van de WHOom een onderzoek naar deze aangelegenheid te laten starten ?

Antwoord van Sir Leon Brittan namens de Commissie

(21 oktober 1996)

De Commissie is van mening dat de door Indonesië in het kader van het nationale autoprogramma aan bepaaldebinnenlandse bedrijven gegeven stimulansen strijdig zijn met een aantal WTO-bepalingen en de belangen van deGemeenschap schaden .

Nr. C 385/ 124 I NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

De Commissie heeft bij verschillende gelegenheden met de Indonesische autoriteiten over deze kwestiegesproken , met name op het hoogste politieke niveau tijdens de ontmoeting op 23 april 1996 tussen device-voorzitter van de Commissie , die verantwoordelijk is voor de handelspolitiek , en president Soeharto . Inaansluiting hierop voerde de Commissie in juli informele besprekingen met Indonesië waarin geen overeen­stemming werd bereikt ; op 3 oktober 1996 , onmiddellijk na de inklaring van de eerste partij voertuigen die onderdiscriminerende preferentiële voorwaarden uit Korea werd ingevoerd , verzocht de Gemeenschap om formeelWTO-overleg .

(96/C 385/ 183 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2474/96van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie

(23 september 1996)

Betreft : Smokkel van verdovende middelen

Voordat Zweden tot,de EU toetrad bestond er onder de Zweden de vrees dat aan de vroeger zo strenge bewakingvan de grenzen een abrupt einde zou komen . Men vreesde niet het minst voor een toenemende smokkel vanverdovende middelen . Thans zegt de Zweedse politie te merken dat er meer drugs op de markt zijn uitOost-Europa, en vooral uit Polen .

Het is een ernstige zaak als het de douanediensten van de Gemeenschap niet lukt paal en perk aan de illegalehandel te stellen . Wat doet de Commissie ter vermindering van de toevloed van verdovende middelen uit ondermeer Polen en is zij tevreden over de doeltreffendheid van het optreden van de douanediensten aan de externegrenzen?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(22 oktober 1996)

De strijd tegen de illegale handel in verdovende middelen valt onder de derde pijler van het Verdrag betreffendede Europese Unie en behoort tot de verantwoordelijkheid van de diensten die zich in de Lid-Staten bezighoudenmet de ordehandhaving . Hoewel de smokkel van verdovende middelen vanuit Oost-Europa over debuitengrenzen van de Gemeenschap , naar verluidt, recentelijk toegenomen is , beschikt de Commissie dan ookniet over feitelijk statistisch bewijsmateriaal om de beweringen van de Zweedse politie te staven .

Binnen de grenzen van haar bevoegdheid staat de Commissie van haar kant de douanediensten van de Lid-Statenop alle haar ten dienste staande wijzen bij de controle van de buitengrenzen bij , in het bijzonder via hetMatthaeus-programma, dat opleidingen verstrekt aan Europese douaneambtenaren door middel van seminaries ,uitwisseling van ambtenaren en de ontwikkeling van gemeenschappelijke opleidingsprogramma 's . Ook stemdezij ermee in het krachtens de Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied (') van 1995ingestelde douane-informatiesysteem te beheren , zodra die overeenkomst in werking treedt . Wat de wederzijdsebijstand tussen de douaneadministraties betreft , is de Commissie bezig de Gemeenschapswetgeving te herzien ener vinden bij de Raad parallelle werkzaamheden voor de bijwerking van de overeenkomst van Napels van 1967plaats . Al die maatregelen beogen de controles aan de buitengrenzen te versterken .

Wat met name Polen betreft , werd er in het kader van het Phare-programma bijstand verleend , inclusieftechnische bijstand bij het opstellen van een passende wetgeving inzake verdovende middelen en de levering vanopsporingsapparatuur . Er bestaat ook een associatie-overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hunLid-Staten , enerzijds , en de Republiek Polen , anderzijds ( 2 ), waarin onder meer , in de belangrijkste artikelen enprotocol nr . 6 (dat ondersteund wordt door een gemeenschappelijke verklaring(nr . 15 )), beleidsmaatregelen ziijnvervat inzake samenwerking op het gebied van douane en verdovende middelen en maatregelen om de aanvoervan en illegale handel in verdovende middelen tegen te gaan .

(') PB C 316 van 27.11.1995 .( 2 ) PB L 348 van 31.12.1993 .

19 . 12 . 96 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 385/ 125

(96/C 385/184) SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2522/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(25 september 1996)

Betreft: Toeristenbussen in Florence

Het gemeentebestuur van Florence heeft onlangs een gemeenteverordening uitgevaardigd om de toegang vantoeristenbussen tot de stad te beperken . Door deze verordening moet een gedifferentieerd tarief worden betaaldom naar het centrum van de stad te mogen rijden waarbij deze toestemming slechts wordt verleend aan een deelvan de tientallen bussen die dagelijks voor de poorten van Florence verschijnen . Deze maatregel kan voor eenaanzienlijk aantal toeristen discriminerend werken omdat ze niet kunnnen deelnemen aan een programma datwerd opgesteld toen genoemde beperkingen nog niet bestonden . De betreffende verordening werd uitgevaardigdin het hoogseizoen van het toerisme zonder enige voorafgaande informatie en druist in tegen de economischebelangen in het algemeen en tegen die van de reisbureaus in het bijzonder . Kan de Commissie , gezien devoorzienbare schade die aan de economie van Florence wordt aangericht maatregelen treffen zodat iedere toeristvolledig van zijn elementaire rechten gebruik kan maken en zonder dat er onderscheid wordt gemaakt bij debehandeling van personen die de stad wensen te bezoeken?

Antwoord van de heer Papoutsis namens de Commissie(15 oktober 1996)

Aan de hand van de informatie van het geachte Parlementslid over gemeentelijke bepalingen ter beperking vande toegang van toeristenbussen tot de stad is het niet mogelijk vast te stellen of er sprake is van discriminatie ofbeperking van het vrije verkeer die onverenigbaar is met het communautair recht .

(96/C 385/ 185 ) SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2523/96

van Susan Waddington (PSE) aan de Commissie(23 september 1996)

Betreft: Onwettige toekenning van pensioenen aan burgers van het voormalige Joegoslavië

Op 18 november 1976 liet Afdeling II DS van het Italiaanse Ministerie van Arbeid onder het nummer E1 /37/81 189 een interpretatieve circulaire van de toenmalige minister van Arbeid, Tina Anselmi (tegen wie nu eenonderzoek door de officier van justitie in Rome loopt), uitgaan waarbij ook voor buitenlanders (in dit geval inIstrië en Dalmatië wonende Joegoslavische burgers) sociale bijdragen worden doorberekend voor de periode datzij in Italië hun militaire dienstplicht vervulden). Deze circulaire steunde op een vreemde interpretatie vanverordening (EEG) nr . 1408/71 ('), met name artikel 13 , lid 2 , sub d , betreffende de toepassing van desociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen .

Kan de Commissie nagaan of deze interpretatie van bovengenoemde communautaire verordening correct enwettig is , als blijkt dat deze interpretatie heeft geleid tot het doorberekenen niet alleen van de reguliere militairedienst (zoals in de verordening uitdrukkelijk staat), maar ook van het lidmaatschap van een partizanengroepzonder te preciseren (zoals voor inwoners van Alto Adige die in het Duitse leger hebben gediend) dat debetrokkene zich niet aan terreurdaden of wreedheden schuldig mag hebben gemaakt , zoals het geval is voor eenaantal partizanen die op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië verblijven en van Italië eenoorlogspensioen uitbetaald krijgen hoewel zij schuldig bevonden zijn en sommigen ook bij verstek veroordeeldzijn wegens de zogenaamde „foibe" (massa-executies ten tijde van de tweede wereldoorlog)?

(') PB L 149 van 5.7.1971 , blz . 2 .

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie(16 oktober 1996)

De Commissie wenst het Geachte Parlementslid te attenderen op het feit dat de in zijn vraag aangehaaldeVerordening (EEG) nr. 1408/71 (') van de Raad ten doel heeft de toepassing van de verschillendesociale-zekerheidsregelingen in de Gemeenschap te coördineren en geen enkele afbreuk doet aan de vrijheid vanelke Lid-Staat om zijn eigen sociale-zekerheidsstelsel te regelen .

Nr. C 385/ 126 NL Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 . 12 . 96

Bovendien is deze verordening , uit hoofde van artikel 2 , niet van toepassing op de onderdanen van derde landendie geen gezinslid van een onderdaan van een Lid-Staat zijn .De rechtspositie van deze categorie van personen op het vlak van sociale zekerheid wordt bepaald door denationale wetgeving en de door de Lid-Staten gesloten overeenkomsten .Wat echter de betrekkingen met derde landen betreft , houdt niets de Lid-Staten tegen om in de bilateraleovereenkomsten die op de onderdanen van derde landen van toepassing zijn , regels vast te stellen die analoogaan de bepalingen in het Gemeenschapsrecht zijn .De door het Geachte Parlementslid gestelde vraag heeft derhalve betrekking op het nationale en niet hetcommunautaire recht .

( ! ) PB L 149 van 5.7.1971 ; Geconsolideerde versie PB C 325 van 10.12.1992 .