Boer zoekt Boer Clustering agribusiness in NHN Masterthesis Siebe Visser

156
Boer zoekt Boer Clustering van agribusiness bedrijven in de Greenport Noord-Holland Noord

Transcript of Boer zoekt Boer Clustering agribusiness in NHN Masterthesis Siebe Visser

1

Boer zoekt Boer

Clustering van agribusiness bedrijven in de Greenport Noord-Holland Noord

2

Een onderzoek naar de invloed van lokale relaties op de toekomstige locatiestrategie van

agrarische bedrijven in de Greenport Noord-Holland Noord.

Masterthesis Economische Geografie

Auteur: Siebe Visser

Studentnummer: 3469573

E-mailadres: [email protected]

Datum: 10 oktober 2014

Opleiding: Master Economische Geografie

Instelling: Universiteit Utrecht

Faculteit: Geowetenschappen

Adres: Heidelberglaan 2

3584 CS Utrecht

Begeleider Decisio: Jaap Broer

E-mailadres: [email protected]

Begeleider Universiteit Utrecht: Prof. Dr. V.A.J.M Schutjens

E-mailadres: [email protected]

Omvang thesis: 22,5 ECTS

3

Voorwoord Mijn voorkennis over de agrarische sector beperkte zich voordat ik begon aan deze scriptie grotendeels tot

de beelden die ik kende uit boer zoekt vrouw. Het beeld van een knullige man met een strohalm tussen zijn

tanden is door dit onderzoek voorgoed veranderd. Door dit onderzoek ben ik in gaan zien dat we meer

respect mogen hebben voor de ondernemers die hard werken voor weinig, daarbij veel risico nemen, zodat

wij elke dag onze verse groente op ons bord hebben. Dat is slechts één van de inzichten die deze

masterscriptie mij heeft opgeleverd.

Het onderwerp van deze scriptie werd me aangereikt door Kees van Ommeren en Jaap Broer bij Decisio,

waar ik tijdens het onderzoek stage heb mogen lopen. Ik wil alle collega’s bij Decisio bedanken voor de

gezelligheid en ondersteuning tijdens het schrijven van deze scriptie. Ik heb veel van jullie geleerd en hoop

nog veel te gaan leren de komende tijd. Niet langer SPSS op de universiteit op vrijdag maar kroketjes bij de

lunch! In het bijzonder wil ik Jaap bedanken, die me vanuit Decisio inhoudelijk heeft begeleid tijdens het

onderzoek. Het afgelopen half jaar liep ik vaak even bij Jaaps kantoor binnen om bij te praten over de

voortgang van mijn onderzoek. “En? Is het een cluster?” was dan meestal de eerste vraag die hij stelde.

Mijn antwoord was vaak twijfelend, tot een aantal weken geleden. Toen zei ik heel stoer: “ja, het is een

cluster”. Waarop Jaap antwoordt met de vraag: “één cluster of meerder clusters?” Die had ik niet zien

aankomen dus weer vertwijfeling. Maar ik ben eruit. Het antwoord ga ik nog niet weggeven, daarvoor zult u

echt mijn scriptie moeten lezen. Bedankt Jaap, voor je opbouwende kritiek, het delen van je kennis en

ervaring met dit onderwerp en de waardevolle ingangen bij de Greenport.

Verder wil ik alle ondernemers en andere betrokkenen bij de Greenport bedanken voor het invullen van de

enquête en/of het meewerken aan interviews. Zonder hen was er geen onderzoek geweest. Aan het

thuisfront wil ik Emma bedanken voor haar inhoudelijke adviezen en steun tijdens het zware proces dat het

schrijven van een scriptie soms is. Twee jaar geleden maakte jij het zelfde door, met die ervaring heb je mij

nu goed kunnen helpen.

Ik wil Veronique Schutjens bedanken voor haar immer opbouwende kritiek en nieuwe inzichten

waardoor ik na een bespreking weer met frisse moed verder kon, nee wilde gaan met het onderzoek. In de

goede en gezellige gesprekken die we hadden over mijn stukken die ik niet meer herkende onder de

krabbels, gaf je mij het vertrouwen om door te gaan en meer uit het onderzoek te halen.

Ik hoop dat al haar hameren op het ‘leuker opschrijven’ vruchten heeft afgeworpen en u plezier heeft bij

het lezen van mijn scriptie. Veel leesplezier!

Siebe Visser, oktober 2014, Utrecht

4

Inhoud

Voorwoord ............................................................................................................................................................... 3

Samenvatting ......................................................................................................................................................... 8

1. Inleiding ............................................................................................................................................................ 11

1.1 Aanleiding: Noord-Holland Noord zesde Greenport ................................................................................ 11

1.2 Onderzoeksvragen .................................................................................................................................... 13

1.3 Maatschappelijke relevantie .................................................................................................................... 14

1.4 Wetenschappelijke relevantie .................................................................................................................. 15

1.5 Structuur en leeswijzer ............................................................................................................................. 16

2. Concentratie, clustering en locatiestrategie in theorie .................................................................................. 17

2.1 Inleiding ..................................................................................................................................................... 17

2.2 Geografische concentratie: agglomeratievoordelen ............................................................................... 18

2.2.1 Specialisatie versus diversiteit ......................................................................................................... 18

2.2.2 De gulden middenweg: gerelateerde en ongerelateerde diversiteit .............................................. 19

2.2.3 Conclusie............................................................................................................................................ 20

2.3 Relaties binnen agglomeraties: clusters ................................................................................................. 20

2.3.1 Samenwerking, maar ook concurrentie ........................................................................................... 21

2.3.2 Kennis spillovers ............................................................................................................................... 21

2.3.3 Kennis spillovers in clusters ............................................................................................................. 22

2.3.4 Absorbtive capacity van een regio: Regionaal Innovatie Systeem ................................................. 23

2.3.3 Conclusie............................................................................................................................................ 24

2.4 Locatiestrategie ......................................................................................................................................... 25

2.4.1 Locatietheorieën ................................................................................................................................ 25

2.4.2 Bedrijfsinterne factoren .................................................................................................................... 27

2.4.3 Bedrijfsexterne factoren.................................................................................................................... 28

2.4.4 Locatiefactoren .................................................................................................................................. 29

2.5 Conclusie en conceptueel model ............................................................................................................. 30

2.6 Hypothesen................................................................................................................................................ 31

2.6.1 Concentratie ...................................................................................................................................... 31

2.6.2 Netwerk van bedrijfsrelaties ............................................................................................................. 32

3 Introductie op het onderzoeksgebied en –sector ........................................................................................... 33

3.1 Greenports ................................................................................................................................................. 33

3.1.1 De eerste vijf Greenports in Nederland ................................................................................................ 34

3.1.2 Greenport Noord-Holland Noord ........................................................................................................... 35

3.2 Agribusiness sectoren ............................................................................................................................... 38

3.2.1 Trends de agribusiness ..................................................................................................................... 39

3.2.2 Innovatie in agribusiness sectoren................................................................................................... 40

3.3 Conclusie ................................................................................................................................................... 40

4. Methodologie ................................................................................................................................................... 42

5

4.1 Inleiding ..................................................................................................................................................... 42

4.2 Geografische concentratie: analyse van bestaande data ...................................................................... 42

4.2.1 LISA-bedrijvenregister ....................................................................................................................... 42

4.2.2 Agribusiness in beeld: waardesystemen .......................................................................................... 45

4.2.3 De juiste maat: locatiequotiënt ........................................................................................................ 47

4.2.4 Geografische concentratie: aanwijzingen voor clustervorming? .................................................... 49

4.3 Bedrijfsrelaties en locatiestrategie .......................................................................................................... 49

4.3.1 Operationalisering ............................................................................................................................. 49

4.3.2 Benadering van respondenten ......................................................................................................... 51

4.3.3 Beschrijving van de respons ............................................................................................................. 52

4.3.4 Onderzoeksmethodiek ...................................................................................................................... 55

4.4 Barrières in vorming of versterking cluster ............................................................................................. 55

4.4.1 Selectie van respondenten ............................................................................................................... 56

4.4.2 Interviewtechnieken .......................................................................................................................... 57

4.5 Conclusie ................................................................................................................................................... 59

5. Geografische concentratie van agribusiness bedrijven ................................................................................ 60

5.1 Agribusiness concentratie binnen provincie Noord-Holland?................................................................. 60

5.2 Waardesysteem teelt ................................................................................................................................ 62

5.2.1 Veel grote teeltbedrijven in Noord-Holland Noord ........................................................................... 62

5.2.2 Resources van teeltbedrijven ........................................................................................................... 64

5.2.3 Afnemers van teeltproducten ........................................................................................................... 65

5.3 Waardesysteem dierhouderij ................................................................................................................... 67

5.3.1 Weinig concentratie van dierhouderijen in Noord-Holland Noord .................................................. 67

5.3.2 Afnemers en leveranciers van de dierhouderij ................................................................................ 67

5.3.3 Overige resources dierhouderij ......................................................................................................... 68

5.4 Waardesysteem aquacultuur & visserij ................................................................................................... 69

5.4.1 Aquacultuur & Visserij ....................................................................................................................... 69

5.4.2 Visverwerking & -handel .................................................................................................................... 69

5.5 Waardesysteem zaadveredeling .............................................................................................................. 70

5.5.1 Seed Valley meest gespecialiseerde regio in Nederland ............................................................... 70

5.5.2 Speur- en ontwikkelingswerk ............................................................................................................ 71

5.5.3 Productie- en handel in productiemiddelen ..................................................................................... 72

5.6 Conclusie ................................................................................................................................................... 73

6. Honkvast door lokaal bedrijfsnetwerk? .......................................................................................................... 77

6.1 Afnemers en leveranciers ......................................................................................................................... 78

6.1.1 Afnemers ............................................................................................................................................ 78

6.1.2 Leveranciers ...................................................................................................................................... 82

6.2 Samenwerkingsrelaties ............................................................................................................................ 86

6.3 Bedrijfsnetwerk ......................................................................................................................................... 90

6

6.4 Locatiegedrag en locatiestrategie ............................................................................................................ 92

6.4.1 Locatiegedrag .................................................................................................................................... 92

6.4.2 Verplaatsingsgeneigdheid ................................................................................................................. 93

6.4.3 Toekomstige locatiestrategie ............................................................................................................ 94

6.5 Bedrijfsnetwerk en locatiestrategie ......................................................................................................... 94

6.6 Conclusie ................................................................................................................................................... 97

7. Belanghebbenden aan het woord: vorming & versterking Greenport-cluster .............................................. 99

7.1 Netwerk bedrijfsrelaties ............................................................................................................................ 99

7.1.1 Afnemers ............................................................................................................................................ 99

7.1.2 Leveranciers ................................................................................................................................... 100

7.1.3 Samenwerking ................................................................................................................................ 101

7.1.4 Cross-overs ..................................................................................................................................... 103

7.1.5 Logistieke draaischijf ..................................................................................................................... 105

7.2 Sociaal en zakelijk netwerk en locatiestrategie ................................................................................... 105

7.2.1 Vestigingsklimaat ........................................................................................................................... 106

7.2.2 Locatiegedrag en strategie ........................................................................................................... 107

7.2.3 Sociaal en zakelijk netwerk verankert bedrijven .......................................................................... 108

7.3 Ondernemers, Overheden, Opleidingen en Onderzoek: de vier O’s .................................................... 108

7.3.1 Ondernemers .................................................................................................................................. 109

7.3.2 Opleidingen ..................................................................................................................................... 110

7.3.3 Onderzoek ....................................................................................................................................... 112

7.3.4 Overheid .......................................................................................................................................... 112

7.3.5 Hoe vinden de vier O’s elkaar? ...................................................................................................... 113

7.4 Sterkten en zwaktes .............................................................................................................................. 114

7.4.1 Diversiteit ........................................................................................................................................ 114

7.4.2 Betrokkenheid ................................................................................................................................ 115

7.4.3 Organisatie ...................................................................................................................................... 117

7.4.4 Toegevoegde waarde Greenport ................................................................................................... 118

7.5 Conclusie ................................................................................................................................................ 119

8. Conclusies en aanbevelingen ...................................................................................................................... 121

8.1 Inleiding .................................................................................................................................................. 121

8.2 Geografische concentratie van agribusiness bedrijven in Noord-Holland Noord............................... 121

8.3 Clustering van agribusiness bedrijven in Noord-Holland Noord .......................................................... 122

8.4 Sociaal en zakelijk netwerk houdt agribusiness bedrijven in Noord-Holland Noord ......................... 124

8.5 Vorming en versterking van het Greenport-cluster .............................................................................. 125

8.6 Greenport Noord-Holland Noord: een cluster met potentie ................................................................ 127

8.7 Beleidsaanbevelingen............................................................................................................................ 128

8.8 Onderzoeksaanbevelingen .................................................................................................................... 129

Referenties ........................................................................................................................................................ 131

7

Bijlage I – Sectorindeling .................................................................................................................................. 137

Bijlage II – Geografische concentratie (kaarten) ............................................................................................. 138

Bijlage III – Digitale vragenlijst ......................................................................................................................... 144

Bijlage IV – Topiclijst interviews ....................................................................................................................... 154

Bijlage V - Interviews ......................................................................................................................................... 156

8

Samenvatting Nederland kent zes Greenports; grote tuinbouwclusters waarin planten, bomen, bollen, bloemen en

groenten worden geproduceerd en verhandeld. Het Rijk erkent deze gebieden als van nationaal belang

door ze op te nemen in de Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). Noord-Holland Noord (NHN) herbergt officieel

het zesde tuinbouwcluster van Nederland vanaf eind 2011, toen de Tweede Kamer deze status vaststelde.

Noord-Holland Noord wijkt af van de andere vijf Greenports doordat het in plaats van één agrarische sector,

acht agrarische sectoren bundelt binnen de Greenport.

De Greenport-gedachte is gebaseerd op de clustertheorie van Michael Porter (1990); in een wereld

van ‘afnemend belang van geografische afstand’ zijn de meest competitieve regio’s juist die regio’s waar

een hoge concentratie van bedrijven en instituties in een bepaalde sector aanwezig is. De clustertheorie

bouwt voort op agglomeratietheorieën van Marshall en Jacobs die respectievelijk pleiten voor een

gespecialiseerde en diverse regionale economie. Frenken et al. (2007) stellen dat een diversiteit binnen

een bepaalde specialisatie de beste regionale sectorstructuur is. Bedrijven kunnen dan van elkaar leren

doordat ze elkaar begrijpen, maar verschillen voldoende van elkaar om elkaar nieuwe ideeën bij te brengen

waardoor nieuwe bedrijven en uiteindelijk nieuwe sectoren ontstaan.

Bedrijven in een concentratie profiteren volgens Porter (1990) echter alleen van elkaars nabijheid

wanneer zij relaties met elkaar aangaan. Hieruit blijkt dat veel relaties tussen bedrijven uit verschillende,

maar wel gerelateerde sectoren de sterkste regionale economie oplevert.

Volgens een recent onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (2012) vormt NHN geen ‘echt’

cluster in de sectoren Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Het onderzoek van het PBL schiet

echter op twee punten tekort als het gaat om het aanwijzen van clusters. In deze studie worden deze twee

punten als volgt aangepakt:

1) Geografische concentratie wordt onderzocht op een laag geaggregeerd sector-niveau, waarbij

gebruik is gemaakt van bestaande data uit het LISA-bedrijvenregister.

2) Er wordt onderzoek gedaan naar relaties tussen bedrijven binnen die geografische concentraties,

waarvoor gegevens zijn verzameld middels een enquete onder agrarische ondernemers in NHN.

De ambities van de Greenport spelen op de lange termijn; in 2033 wil de regio een logistieke draaischijf en

verstuin van Noord-West Europa zijn. Daarom wordt in deze studie naast clustering ook de toekomstige

locatiestrategie van agribusiness-bedrijven in Noord-Holland Noord onderzocht. Volgens de literatuurstudie

bestaat er een verband tussen lokale (cluster)relaties van bedrijven en de mate van lokale oriëntatie van

hun locatiestrategie. Hieruit volgt het derde deel van het empirisch onderzoek, waarvoor tevens de

gegevens uit de enquete zijn gebruikt:

3) Bestaat er een verband tussen de locatie van het bedrijfsnetwerk en de oriëntatie van de

locatiestrategie van agrarische bedrijven in NHN?

Het vierde en laatste onderdeel is onderzocht aan de hand van interviews met belanghebbende

ondernemers, onderzoeks- en opleidingsinstellingen en overheid:

4) Wat zijn de barrières in de vorming of versterking van het Greenport-cluster en hoe kunnen deze

worden geslecht?

Geografische concentratie

Alle acht Greenport-sectoren zijn in Noord-Holland Noord bovengemiddeld geconcentreerd (ten opzichte

van Nederland). In de primaire agrarische sectoren telde Noord-Holland Noord in 2012 bijna 3700

vestigingen en ruim 15,5 duizend banen. Inclusief toeleveranciers, dienstverleners en afnemers van de

primaire agrarische sector komt de omvang van de hele agribusiness op 5,5 duizend vestigingen en 28,5

duizend banen. Alleen de Greenport Westland-Oostland kent een grotere werkgelegenheid in de primaire

agrarische sector (16 duizend banen). De concentratie van bedrijven en banen in agribusiness-sectoren is

bovendien toegenomen tussen 2009 en 2012.

Het ruimtelijk spreidingspatroon van agribusiness sectoren volgt daarnaast voor een groot deel het

ruimtelijk spreidingspatroon van de Greenport-sector of sectoren waaraan deze het meest gerelateerd zijn.

9

Zo concentreren de sectoren speur- en ontwikkelingswerk en productie- en handel in productiemiddelen

zich in dezelfde gemeenten als de sector zaadveredeling. Deze concentratie van een gerelateerde variatie

aan sectoren vormt een sterke regionale economie met veel innovatiepotentieel.

Bedrijfsnetwerk & Locatiestrategie

Noord-Holland Noord past in de clusterdefinitie van Porter (2000). Er bestaat binnen de regio een

geografische concentratie van onderling verbonden bedrijven, toeleveranciers, dienstverleners en bedrijven

in gerelateerde sectoren. De Greenport lijkt daarbij een eind op weg naar het ‘ideale Porter-cluster’ waarbij

de hele productie-waardeketen in de regio is gevestigd, al stopt die keten binnen de regio bij het primair

agrarisch bedrijf. Afnemers zijn in beperkte mate binnen de regio te vinden.

Relaties met leveranciers bevinden zich wel voor een groot deel binnen de regio en zijn vaak

gebaseerd op vertrouwen en goed contact. Relaties met leveranciers gaan vaak al ver terug, veel zijn zelfs

opgebouwd door de vader van de huidige ondernemer of diens vader. Agrarische bedrijven werken

daarnaast overwegend samen met bedrijven binnen NHN. Dat oudere bedrijven meer binnen de regio

samenwerken dan jonge bedrijven, duidt erop dat bedrijven een hechter netwerk opbouwen in een regio

naarmate zij hier langer zijn gevestigd (Michelacci & Silva, 2007). Grote bedrijven zoeken vaker

samenwerking buiten de regio en zij gaan vaker een kennis-samenwerking aan. De aansluiting op nationale

en internationale kennisnetwerken lijkt goed op orde door onder andere de aansluiting van de Wageningen

Universiteit bij de stuurgroep en eigen kennisnetwerken van bedrijven.

De verplaatsingsgeneigdheid van agrarische bedrijven in NHN is laag; minder dan 3% van de bedrijven is

van plan de komende vijf jaar de huidige locatie te verlaten. Bovendien is de toekomstige locatiestrategie

bij ruim 80% van de bedrijven op NHN georiënteerd. Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat een lokaal

bedrijfsnetwerk geen invloed heeft op de mate van lokale oriëntatie van het bedrijfsnetwerk. De enige

factor van belang blijkt de leeftijd van bedrijven; jonge bedrijven zijn, tegen de verwachting uit de literatuur

in, vaker op NHN georiënteerd dan oudere bedrijven. Uit de kwalitatieve analyse blijkt echter dat de locatie

van het bedrijfsnetwerk wel bepalend is voor de toekomstige locatiestrategie. De tegenstrijdige uitkomsten

vragen om vervolgonderzoek.

Sterktes & Zwaktes van het cluster

De grootste toegevoegde waarde van de Greenport is haar netwerkfunctie. De uitvoeringsorganisatie van

de Greenport is in het ideale geval de schakel tussen opleidings- en onderzoeksinstellingen en overheden

enerzijds en ondernemers in verschillende Greenport-sectoren anderzijds. De vier kolommen van

ondernemers, overheden, opleidings- en onderzoeksinstellingen komen samen in de stuurgroep van de

Greenport. Toch blijkt dat met name de ondernemers nog te weinig participeren in projecten en zich

aansluiten bij het netwerk dat de Greenport is. Overheden zijn wel sterk vertegenwoordigd in de Greenport.

Ondernemers zien de Greenport daardoor al snel als een verlengstuk van beleid. Ondernemers zelf hebben

ook een verantwoordelijkheid om te participeren. Maar het resultaat van de inspanning wordt vaak pas

zichtbaar na een aantal jaar, wat een lange termijn visie vraagt van ondernemers terwijl die vaak vooral

kijken naar wat iets op de korte termijn voor het bedrijf oplevert.

Cross-overs tussen verschillende Greenport-sectoren binnen Noord-Holland Noord hebben veel

potentie, juist doordat er een grote diversiteit aan agribusiness bedrijven is gevestigd in de regio. Tussen

bedrijven uit verschillende agrarische sectoren is bijvoorbeeld een veel efficiënter gebruik van reststromen

mogelijk, zoals het benutten van plantaardig afval voor het opwekken van energie via biogas.

De diversiteit van de Greenport Noord-Holland Noord kan ook een gevaar vormen. Dat alle

agrarische sectoren in Noord-Holland Noord onderdeel uitmaken van de Greenport maakt het lastig om

ondernemers duidelijk te maken welke specifieke toegevoegde waarde de Greenport voor hen heeft. De

overkoepelende thema’s bieden hier mogelijk een oplossing voor, al is het moeilijk om alle acht sectoren

onder een enkel thema te brengen.

De arbeidsvraag is op dit moment al moeilijk in te vullen en een nog groter tekort op de

arbeidsmarkt dreigt te ontstaan in de toekomst. Dit vormt een potentiele bedreiging voor de ontwikkeling

van het cluster.

10

Beleidsaanbevelingen

Communicatie: Veel ondernemers weten niet van het bestaan van de Greenport af of weten niet wat de

Greenport voor hen kan betekenen. Door beter en meer te communiceren over de lopende projecten van

de Greenport en het succes daarvan, wordt het voor ondernemers duidelijk wat de Greenport is, doet en

kan en zullen er waarschijnlijk vanzelf meer ondernemers ‘aan tafel komen’. Het is daarbij aan te raden om

communicatie naar ondernemers zo veel mogelijk via bestaande kanalen te laten verlopen, zoals de LTO

Noord en de sectorale afdelingen daarbinnen. Het bereik is in dat geval het grootst en de boodschap komt

via een vertrouwd kanaal bij de ondernemers terecht.

De Greenport kan er aan bijdragen aan jongeren te laten zien dat de regio voorop loopt in de

agribusiness in Nederland door te wijzen op succesvolle cross-overs en het belang van de agrarische sector

voor de provincie Noord-Holland als geheel en Nederland. Regionaal is de Greenport goed in beeld bij

overheden. Daarnaast is het zaak om bij de nationale overheid in beeld te blijven en

subsidiemogelijkheden van de Europese Unie aan te grijpen. Richting Europa kan daarbij meer worden

samengewerkt met andere Greenports in Nederland.

Diversiteit kan een kracht of een zwakte zijn. Greenport Noord-Holland Noord is sterk in de volledige

breedte van de agrarische sector en gerelateerde agribusiness-sectoren. De overkoepelende thema’s

waarin de verschillende sectoren samenkomen zijn een goed middel om, ondanks de diversiteit, een

duidelijke boodschap uit te dragen. Dat niet alle acht Greenport-sectoren bij elk thema zijn onder te

brengen is jammer, maar onvermijdelijk; maak keuzes.

Agrarische ondernemers in Noord-Holland Noord werken voornamelijk samen met ondernemers in

de eigen sector en het is zeer gunstig dat deze samenwerking zoveel mogelijk binnen de regio plaatsvindt.

Er worden echter kansen gemist in samenwerking met bedrijven in andere agrarische sectoren.

Ondernemers Ondanks dat ondernemers kansen zien, zoeken zij zelf in beperkte mate contact met

ondernemers in andere sectoren. De Greenport kan hier een stimulerende rol in spelen; een soort ‘boer

zoekt boer’ voor cross-over samenwerking.

Onderzoeksaanbevelingen

Ook voor de andere Greenports in Nederland zou dit een nuttig onderzoek zijn en de basis is in dit

onderzoek gelegd. Geografische concentratie van bedrijven en banen is voor de agrarische sectoren in heel

Nederland geanalyseerd, de individuele Greenports kunnen hier relatief eenvoudig worden uitgelicht.

Vervolgens kan hierop het onderzoek naar netwerken van bedrijfsrelaties, locatiestrategieën en sterkten en

zwaktes in een Greenport worden gebouwd. Daarnaast is het interessant om de clustering van agrarische

sectoren in verschillende Greenports te vergelijken wanneer dit onderzoek in andere regio’s wordt

herhaald.

De Greenports zijn onderdeel van de Ruimtelijke Hoofdstructuur van Nederland, net als de

Mainports en Brainport Eindhoven (Ministerie van VROM, 2004). Een vergelijkbaar cluster-onderzoek naar

deze logistieke en hightech clusters is een interessant vervolgonderzoek.

In volgend onderzoek is het aan te raden om (1) een kortere enquête op te stellen zodat respondenten de

gehele vragenlijst invullen en (2) de belangrijkste vragen die leiden tot de afhankelijke variabele in het

onderzoek vooraan in de vragenlijst te stellen. Daarnaast kan meer aandacht worden besteed aan de

koppeling van databestanden; het LISA-bedrijvenregister, wat de basis is voor de kwantitatieve analyse in

hoofdstuk 5, biedt een schat aan informatie over bedrijven. Wanneer het mogelijk was geweest de respons

op de uitgezette enquête onder agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord te koppelen aan dit LISA-

bestand, had dit gemakkelijk meer informatie opgeleverd over de respondenten. De vragenlijst had dan

korter gekund, waardoor mogelijk meer ondernemers de vragenlijst (volledig) hadden ingevuld.

11

1. Inleiding

1.1 Aanleiding: Noord-Holland Noord zesde Greenport

Nederland kent zes Greenports; grote tuinbouwclusters waarin planten, bomen, bollen, bloemen en

groenten worden geproduceerd en verhandeld. Het greenport-concept werd voor het eerst genoemd in de

Nota Ruimte uit 2004 waarin Greenports, Mainports en Brainport Eindhoven als de Ruimtelijke

Hoofdstructuur (RHS) van Nederland worden aangeduid. Het Rijk erkende deze gebieden daarmee als van

nationaal belang en de Greenports kunnen daardoor rekenen op extra aandacht en ruimte voor

ontwikkeling vanuit de Rijksoverheid. In de nota van 2004 werden vijf Greenports aangewezen; Venlo,

Aalsmeer, de Duin- en Bollenstreek, Boskoop en Westland-Oostland (Ministerie van VROM, 2004). Noord-

Holland Noord (NHN) herbergt officieel het zesde tuinbouwcluster van Nederland vanaf eind 2011, toen de

Tweede Kamer deze status vaststelde (Provincie Noord-Holland, 2012a). Volgens Greenport Holland

(2014), het overkoepelende orgaan voor de zes Greenports, onderhouden toeleveranciers,

productiebedrijven, veilingen en kennisinstellingen binnen deze tuinbouwclusters veel onderlinge relaties

zodat ondernemingen en kennisinstellingen elkaar “stimuleren om topprestaties te leveren”.

De Greenport-gedachte is gebaseerd op de clustertheorie van Michael Porter (1990),

geïntroduceerd in zijn boek “The competitive advantage of nations” (Greenport Holland, 2014). In een

globaliserende economie waarin technologie, kapitaal en andere resources overal ter wereld verkrijgbaar

zijn via wereldwijde markten, verwacht men dat locatie of plaats minder relevant worden in een economie.

Porter (1990) stelt echter dat de meest competitieve regio’s juist die regio’s zijn waar een hoge

concentratie van bedrijven en instituties in een bepaalde sector aanwezig is. Die bedrijven profiteren van

elkaars nabijheid en presteren beter op het gebied van innovatie en groei dan bedrijven die niet in een

cluster zijn gevestigd (Iammarino & McCann, 2006). Naast bedrijven in één bepaalde sector die met elkaar

concurreren en samenwerken, kennen clusters een hoge concentratie van gespecialiseerde

toeleveranciers, dienstverleners, bedrijven in gerelateerde sectoren en (semi-) publieke instellingen met

relevante kennis of diensten (Porter, 2000). Het ‘ideale’ cluster volgens Porter huisvest dus de hele

productie- waardeketen binnen de regio.

Noord-Holland Noord is de noordelijke helft van de

provincie Noord-Holland. Het gebied boven de

denkbeeldige lijn tussen Alkmaar en Hoorn is aan drie

kanten omgeven door water maar is verbonden met

Flevoland en Friesland door de houtribdijk en de

afsluitdijk. Texel behoort ook tot de regio (zie figuur 1.1).

De Greenport Noord-Holland Noord heeft acht

subsectoren bepaald die worden vertegenwoordigd in de

Greenport. Deze acht sectoren zijn te plaatsen in de

topsectoren Tuinbouw en Uitgangsmaterialen en Agri &

Food1 binnen het landelijke topsectoren beleid. Het Rijk

heeft de belangrijkste en krachtigste sectoren van de

Nederlandse economie vastgesteld in dit

topsectorenbeleid en werkt via samenwerking met

onderzoeksinstellingen, ondernemers en overheden op

verschillende schaalniveaus aan de versterking van deze

sectoren (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw

& Innovatie, 2011). De Greenport-sectoren kunnen dus

rekenen op aandacht vanuit het Rijk via het

topsectorenbeleid en de Greenport-status. Binnen de

regionale economie zijn de sectoren ook belangrijke

pijlers. De regionale productiewaarde van de agrarische

1 Zaadveredeling, bollenteelt, akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt, glastuinbouw, dierhouderij, fruitteelt en

aquacultuur & visserij.

Figuur 1.1 De regio Noord-Holland Noord

12

sectoren is 3 tot 3,5 miljard euro per jaar (GreenportNHN, 2014a). Het bruto regionaal product voor alle

economische sectoren in Noord-Holland Noord bedroeg in 2011 ruim 16 miljard euro, de Greenport-

sectoren zorgen dus voor ruim een vijfde daarvan (CBS, 2014a).

Het doel van de provincie Noord-Holland en de uitvoeringsorganisatie van de Greenport is een

logistieke draaischijf en verstuin van Noord-West Europa te zijn in 2033 (Decisio, 2013). Concreter gezegd

wil de Greenport haar concurrentiekracht vergroten door het cluster in de acht sectoren te versterken en

deze sectoren onderling te verbinden door cross-overs tussen sectoren te bewerkstelligen. Wanneer

ondernemers uit verschillende Greenport-sectoren samenwerken kunnen nieuwe producten of efficiëntere

bedrijfsvoering ontstaan. De reststromen van bedrijven in de ene sector kunnen bijvoorbeeld dienen als

grondstof voor bedrijven in een andere Greenport-sector. De ambitie van de Greenport NHN om een

logistieke draaischijf te worden betekent het huisvesten van de volledige voedselproductie- waardeketen

binnen de regio; een ontwikkeling naar het ‘ideale’ Porter-cluster.

Door het toekennen van de Greenport-status aan Noord-Holland Noord, erkent de Rijksoverheid dat de

regio van nationaal belang is voor de concurrentiekracht van de Nederlandse tuinbouwsector. Volgens de

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur & Milieu (2012) concentreren

de topsectoren Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen in deze Greenports en bestaat er binnen de

Greenports een netwerk van producenten, dienstverleners, opleidingen en onderzoeksinstellingen. De

definitie van een Greenport beperkt zich dan ook niet alleen tot geografische concentratie van bedrijven in

deze twee topsectoren (Ministerie van I&M, 2012, p.128):

“Behalve productie en handel is er sprake van een hele keten van activiteiten met onder

andere kassenbouw, techniek, transport, onderwijs, onderzoek en veredeling.”

Volgens een recent onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (2012) naar clustervorming in de

negen topsectoren in Nederland vormt Noord-Holland Noord echter geen ‘echt’ cluster in de sectoren Agro

& Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen (zie figuur 1.2). Beide sectoren clusteren volgens het PBL alleen

in het Westland en omgeving en in mindere mate rondom Wageningen (regio Food Valley). Westland-

Oostland is dus de enige greenport die volgens het PBL een cluster huisvest in de agrarische topsectoren.

Figuur 1.2 Clustering van topsectoren Agro & Food (links) en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen (rechts).

Bron: PBL (2012), p. 30 – 44.

Het PBL (2012) meet geografische concentratie echter op het niveau van topsectoren, wat een brede

verzameling is van meerdere gerelateerde subsectoren. Zo vallen bedrijven in groot- en detailhandel onder

de sector Agro & Food, waardoor juist stedelijke agglomeraties een hoge concentratie laten zien in deze

13

sector. Vanuit het onderzoek van PBL is daarom niets te zeggen over de mate van geografische

concentratie van bedrijven in de aparte Greenport-sectoren zoals zijn vastgesteld door Greenport Noord-

Holland Noord.

Daarnaast onderzoekt het PBL (2012) alleen geografische concentratie van bedrijven en zegt

daarmee niets over relaties tussen bedrijven binnen die concentratie. Van clustering is echter pas sprake

wanneer naast geografische concentratie interactie bestaat tussen bedrijven en instellingen binnen een

regio (Porter, 2000; Geurden-Slis et al., 2013). Het onderzoek van het PBL schiet daarmee op twee punten

tekort als het gaat om het aanwijzen van clusters:

5) Geografische concentratie wordt onderzocht op een hoog geaggregeerd sector-niveau;

6) Er wordt geen onderzoek gedaan naar relaties tussen bedrijven binnen die geografische

concentraties.

In het eerste deel van het empirisch onderzoek (hoofdstuk 5) wordt daarom ingegaan op de vraag in

hoeverre de verschillende Greenport-sectoren en enkele gerelateerde agribusiness-sectoren ruimtelijk

geconcentreerd zijn in Noord-Holland Noord en waar deze concentraties zich in de regio bevinden. Met

agribusiness worden afnemers van en toeleveranciers en dienstverleners aan primair agrarische bedrijven

bedoeld. De sectorindeling van het PBL maakt het onmogelijk om afnemers, leveranciers en primair

agrarische bedrijven te onderscheiden, terwijl inzicht in het ruimtelijk spreidingspatroon van aparte

sectoren belangrijke graadmeters zijn voor de vitaliteit van het cluster: in hoeverre zijn er naast

producerende bedrijven ook leveranciers en afnemers in de regio aanwezig?

In het tweede deel van het empirisch onderzoek (hoofdstuk 6) wordt, in tegenstelling tot het

onderzoek van het PBL (2012), ingegaan op de relaties tussen bedrijven en instellingen binnen de regio.

Van verbindingen tussen bedrijven, overheden en kennisinstellingen wordt immers verwacht dat ze

economische voordelen opleveren zoals spillovers van kennis, technologieën en marktkennis; relaties

tussen geografisch geconcentreerde bedrijven maken een cluster (Porter, 2000).

De horizon van de ambitie van de Greenport Noord-Holland Noord ligt in 2033. De strategie van de regio

moet dus toekomstbestendig zijn en haar ontwikkelingsdoelen spelen op de lange termijn (GreenportNHN,

2014a). Geografische concentratie van bedrijven in de Greenport-sectoren alsmede relaties tussen die

bedrijven op dit moment, geven geen garantie voor de toekomst. Wanneer bedrijven de regio verlaten,

neemt de concentratie immers af en wordt de basis voor lokale relaties kleiner. De locatiestrategie van een

bedrijf of ondernemer wordt op haar beurt beïnvloed door het netwerk van dat bedrijf. De locatiekeuze van

ondernemers wordt sterk beïnvloed door waar hun sociale (Dahl & Sorensen, 2009) en zakelijke netwerk

(Michelacci & Silva, 2007) zich bevindt. Ondernemers vestigen hun bedrijf vaak in de regio waar men de

meeste sociale en zakelijke contacten heeft. Vertaald naar de toekomstige locatiestrategie van bedrijven,

betekent een groot sociaal en zakelijk netwerk binnen de regio dat de locatiestrategie vaak binnen de regio

georiënteerd zal zijn (Stam, 2007).

In het tweede deel van het empirisch onderzoek (hoofdstuk 6) wordt daarom het verband tussen

de eerder genoemde relaties tussen bedrijven en de mate van lokale oriëntatie van de locatiestrategie van

bedrijven onderzocht. De mate waarin de locatiestrategie van bedrijven in de Greenport lokaal is

georiënteerd, zegt iets over de toekomstige ontwikkeling van het cluster.

1.2 Onderzoeksvragen

Het begrip cluster zoals Porter (1990) het introduceert bestaat in grote lijnen uit twee componenten,

overeenkomstig met de twee ‘tekortkomingen’ van het PBL onderzoek:

(1) geografische concentratie van bedrijven in een bepaalde sector, leveranciers en afnemers;

(2) relaties tussen deze bedrijven, bedrijven in aanverwante sectoren en kennisinstellingen.

Alleen wanneer ook de tweede component aanwezig is, spreekt men van clustering. Dit onderzoekt brengt

in kaart in hoeverre beide componenten aanwezig zijn in Noord-Holland Noord en maakt hierin een

vergelijking tussen de acht Greenport-sectoren. Voor de toekomst van het Greenport-cluster is het

daarnaast belangrijk om te weten in hoeverre bedrijven in de Greenport-sectoren ‘honkvast’ zijn. De drie

14

componenten – geografische concentratie, netwerk van bedrijfsrelaties en toekomstige locatiestrategie –

komen samen in de hoofdvraag van dit onderzoek:

In hoeverre is er sprake van geografische concentratie en clustering van bedrijven in de acht sectoren die

de Greenport Noord-Holland Noord vormen, in hoeverre hangt dit samen met de lokale oriëntatie van hun

toekomstige locatiestrategie en hoe kan de vorming of versterking van het cluster worden gestimuleerd?

Om verwachtingen uit te kunnen spreken over de concentratie van en relatie tussen bedrijven in het

Greenport-cluster wordt eerst de bestaande clusterliteratuur verkend. De eerste deelvraag in dit onderzoek

luidt daarom als volgt:

(1) Wat zegt de economisch-geografische literatuur over geografische concentratie, clustering en

locatiestrategieën van bedrijven?

Zoals gezegd is een onderzoek naar clustering grofweg in tweeën te delen; het bepalen van de mate van

geografische concentratie en het bepalen van relaties tussen bedrijven die zich geografisch concentreren.

Het eerste deel wordt behandeld door deelvraag twee. De derde deelvraag gaat vervolgens in op de

aanwezigheid van relaties tussen bedrijven en instellingen binnen die concentraties.

(2) In hoeverre is er sprake van geografische concentratie van bedrijven en werkgelegenheid in de

acht Greenport-sectoren en aanverwante agribusiness sectoren in de regio Noord-Holland Noord

en in hoeverre is dit ruimtelijk spreidingspatroon constant door de tijd?

(3) In hoeverre bestaan er relaties tussen bedrijven uit de greenport-sectoren en toeleveranciers,

kennisinstellingen en overheden binnen de regio Noord-Holland Noord?

Voor de toekomstige economische groei van de Greenport is het van belang dat de concentratie van

agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord behouden blijft. De mate waarin de locatiestrategie van

bedrijven in de greenport-sectoren lokaal is georiënteerd wordt daarom behandeld in de vierde deelvraag.

De invloed die het netwerk van bedrijfsrelaties heeft op die locatiestrategie staat daarbij centraal. Ten

slotte wordt vanuit een abstracter perspectief naar de Greenport gekeken door sterkten en zwaktes van het

cluster in beeld te brengen en naar oplossingen te zoeken voor de zwakke punten. Dit staat centraal in de

vijfde en laatste deelvraag.

(4) In hoeverre hangt de mate van lokale oriëntatie van de locatiestrategie van bedrijven in de

greenport-sectoren samen met de aanwezigheid van relaties met bedrijven, kennisinstellingen en

overheden binnen de regio Noord-Holland Noord?

(5) Wat zijn volgens belanghebbenden barrières in de vorming of versterking van het greenport-cluster

in de regio Noord-Holland Noord en hoe kunnen deze worden geslecht?

1.3 Maatschappelijke relevantie

De grote aandacht voor clusters in beleid komt voort uit de vermeende positieve effecten van hoge

ruimtelijke concentraties bedrijven binnen een sector waartussen veel relaties bestaan (Puga, 2010).

Bedrijven die in een cluster zijn gevestigd zouden harder groeien, meer winst maken en meer innoveren

dan bedrijven die niet in een cluster zijn gevestigd (Iammarino & McCann, 2006). Volgens Porter (1990)

vergroot clustering daarom de concurrentiekracht van bedrijven in het cluster. De mate van clustering in

een regio heeft een positief effect op economische groei, werkgelegenheid en innovatie in de regio, in ieder

geval op de korte termijn (Menzel & Fornahl, 2010). Dit verklaart de grote aandacht voor het fenomeen in

regionaal economisch beleid en onderstreept het belang van onderzoek naar mate van clustering en

clustervorming.

In de provincie Noord-Holland is clustervorming en versterking van bestaande clusters een van de

belangrijkste ambities binnen de economische agenda, met het agricluster als een van de belangrijkste

clusters in de provincie (provincie Noord-Holland, 2012b). Ook op nationaal niveau krijgen agrarische

clusters veel aandacht. In de Nota Ruimte (2004) werden de Greenports, toen nog zonder Noord-Holland

Noord, aangeduid als clusters van nationaal belang. Eind 2011 kreeg ook Noord-Holland Noord de

Greenport-status, daarmee verzekerd van meer aandacht van het Rijk. Het blijft echter zaak om het cluster

15

op de agenda te houden in Den Haag. Dit onderzoek biedt hier handvatten voor.

Voor Noord-Holland Noord specifiek is dit onderzoek op drie punten van belang. Ten eerste vormt

dit onderzoek een reflectie op de huidige ontwikkelingsstrategie van de Greenport Noord-Holland Noord. In

hoeverre sluit de strategie aan bij de economische realiteit? Het onderzoek biedt daarbij handvatten om

realiteit en ambitie dichter bij elkaar te brengen. Het onderzoek laat zien in hoeverre sprake is van

clustering in de acht Greenport-sectoren, de omvang van het cluster en welke barrières de vorming of

versterking van dit cluster in de weg staan. Dit helpt beleidsmakers en de uitvoeringsorganisatie om gericht

te werken aan het wegnemen van deze barrières en zodoende het cluster te versterken of de vorming

hiervan te versnellen.

Ten tweede geeft onderzoek naar het verband tussen lokale bedrijfsrelaties en locatiestrategie van

bedrijven in de greenport-sectoren inzicht in de “verankering” van bedrijven in Noord-Holland Noord. Het

geeft daarmee antwoord op de vraag of stimuleren van clusterrelaties indirect kan bijdragen aan het

vasthouden van bedrijven in de regio.

In de derde plaats kan dit onderzoek als input fungeren bij het bepalen van de smart specialisation

strategie voor de regio. De Europese Unie vraagt iedere Europese regio een dergelijke specialisatie

strategie op te stellen, wat inhoudt dat regio’s vanuit de bestaande economische structuur een of

meerdere sectoren kiezen om verder in te specialiseren en daaromheen het regionaal economisch beleid

te bouwen (SSP, 2013). De toekenning van cohesie- en structuurfondsen aan regio’s wordt in het nieuwe

beleid gebaseerd op deze smart specialisation strategie. Het op een goede manier opstellen van deze

strategie is voor regio’s dus erg belangrijk omdat de toekenning van Europees geld hiervan afhankelijk is

(Edzes et al., 2012). Dit onderzoek geeft de provincie Noord-Holland input voor haar smart specialization

strategie en de positie van Noord-Holland Noord daarbinnen.

1.4 Wetenschappelijke relevantie

Binnen de economische geografie bestaat allerminst eenduidigheid over wat clusters zijn, hoe clusters

ontstaan en waarom ze ontstaan. De introductie van het begrip cluster door Porter (1990), gebaseerd op

eerdere agglomeratietheorieën van Marshall (1920) en Jacobs (1969), heeft onder wetenschappers een

discussie op gang gebracht over de precieze werking van verschillende agglomeratievoordelen waardoor

bedrijven zich geografisch concentreren (Beaudry & Schiffauerova, 2009; Frenken et al., 2007) en het

ruimtelijke patroon van kennis en innovatie (Gertler, 2003; Bathelt et al., 2004; Breschi & Lissoni, 2003).

Geurden-Slis et al. (2013) geven in hun methodologische studie over het onderzoeken van clusters

richtingen van vervolgonderzoek aan, waarvan één in dit onderzoek wordt behandeld: “Het nader inzicht

geven in interacties tussen bedrijven binnen clusters” (p. 30). Zij benadrukken dat alleen van een cluster

gesproken kan worden wanneer er interactie plaatsvindt tussen bedrijven in een concentratie, terwijl in

cluster-onderzoek vaak alleen naar concentratie wordt gekeken. Deze interactie vindt niet alleen plaats

tussen bedrijven uit dezelfde sector, maar juist ook tussen bedrijven uit gerelateerde sectoren. Door middel

van een vragenlijst onder land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Holland Noord wordt daarom in beeld

gebracht waar de bedrijven gevestigd zijn waarmee zij relaties hebben en in welke sector die bedrijven

actief zijn.

Het onderzoek bekijkt daarnaast welke soorten clusterrelaties belangrijk zijn voor verschillende

sectoren. Verschillende onderzoeken focussen op een bepaalde vorm van clusterrelaties of

clustervoordelen, zoals lokale kennisrelaties of spillovers (Breschi & Lissoni, 2003), relaties met andere

schakels in de productie- of waardeketen (Gertler, 2003), relaties buiten het cluster (Bathelt et al., 2004) of

relaties met concurrenten (Porter, 1990). Dit onderzoek bekijkt welke van deze relaties voor bedrijven in

het Greenport-cluster het meest belangrijk zijn en of dit verschilt naar sector.

Dit onderzoek draagt bij aan de discussie over het ontstaan en ontwikkelen van clusters door het

verband tussen netwerken van bedrijfsrelaties en de mate van lokale oriëntatie van locatiestrategieën

empirisch te onderzoeken. Er bestaan studies naar de relatie tussen clustering en locatiekeuze, maar deze

focussen zich met name op de aantrekkingskracht van clustervoordelen op bedrijven of spin-off bedrijven

binnen een cluster. Dit onderzoek gaat in op het verband tussen clusterrelaties en de toekomstige

locatiestrategie van bedrijven die al in een cluster gevestigd zijn. Dit onderwerp is tot nog toe onderbelicht

in de economische geografische literatuur.

16

1.5 Structuur en leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de economisch geografische literatuur over agglomeraties, clusters en

locatiestrategieën van bedrijven verkend om verwachtingen uit te kunnen spreken over de uitkomst van het

empirisch onderzoek. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens een inleiding op het onderzoeksgebied en schetst de

institutionele context: welke partijen zijn betrokken bij de ontwikkeling van de Greenport en wat is hun rol?

Daarnaast worden kort de trends in de agrarische sectoren geschetst. Het vierde hoofdstuk bespreekt de

aanpak van het onderzoek: welke methoden zijn gebruikt voor de verzameling en analyse van de gegevens

en waarom? En welke keuzes zijn gemaakt ten aanzien van het afbakenen van sectoren en het

onderzoeksgebied en hoe zijn respondenten voor de enquête en interviews geselecteerd?

De hoofdstukken 5, 6 en 7 laten de resultaten zien van de drie delen van het empirisch onderzoek:

In hoofdstuk 5 wordt de geografische concentratie van bedrijven in agribusiness sectoren in kaart gebracht;

de eerste component van een cluster (zie figuur 1.2). In het zesde hoofdstuk worden eerst de netwerken

van bedrijfsrelaties van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord onderzocht; in hoeverre gaan

bedrijven relaties aan binnen Noord-Holland Noord? Daarmee wordt beantwoord of ook de tweede cluster-

component aanwezig is.

In hoofdstuk 6 wordt vervolgens onderzocht of het netwerk van bedrijfsrelaties verband houdt met

de oriëntatie van de locatiestrategie van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord (zie dikgedrukte pijl

in figuur 1.2). De uitkomsten van hoofdstuk 6 worden vervolgens met behulp van interviews gecontroleerd

in hoofdstuk 7. Dit hoofdstuk draait daarnaast om het achterhalen van barrières bij de vorming en

versterking van het cluster. In hoofdstuk 8 komen alle resultaten samen in een conclusie en worden

aanbevelingen gedaan voor beleid en volgend onderzoek.

Figuur 1.2 Schematische leeswijzer van deze thesis

GEOGRAFISCHE CONCENTRATIE (H5)

ORIENTATIE VAN DE LOCATIESTRATEGIE

(H6)

NETWERK VAN BEDRIJFSRELATIES

(H6)

CLUSTER

THEORETISCH KADER (H2)

Op zoek naar verklaringen voor en inzicht in geografische concentratie, netwerken van bedrijfsrelaties en locatiestrategie van bedrijven in economisch geografische literatuur.

vOR

MIN

G E

N V

ER

STE

RK

ING

CLU

STE

R (H

7)

Co

ntr

leva

n b

evin

din

ge

n h

oo

fdstu

k 6

e

n

ba

rrie

res v

oo

rd

e v

orm

ing o

f ve

rste

rkin

g v

an

he

t clu

ste

r i

n b

ee

ld

bre

nge

n e

n o

plo

ssin

ge

n h

ierv

oo

r a

an

dra

ge

n.

AANPAK VAN HET ONDERZOEK (H4)

Opzet van het onderzoek, gebruikte methoden en operationalisering

INTRODUCTIE ONDERZOEKSGEBIED (H3)

Betrokken organisaties bij Greenport Noord-Holland Noord & trends in agribusiness sectoren

CONCLUSIE (H8)

Conclusies , aanbevelingen en reflectie op onderzoeksproces en -methoden.

17

2. Concentratie, clustering en locatiestrategie in theorie

2.1 Inleiding

Locatiegedrag van bedrijven is een centraal thema binnen de economische geografie. De laatste decennia

is in economisch geografisch onderzoek veel aandacht voor bedrijven die ervoor kiezen zich te vestigen

nabij veel concurrenten of in agglomeraties met een concentratie van bedrijven uit diverse sectoren.

Waarom kiezen bedrijven voor een locatie waar veel van hun concurrenten zijn? En waarom ontstaan

clusters van bedrijven wel in de ene regio en niet in de andere? Waarvan is de locatiestrategie van

bedrijven van afhankelijk? Dit hoofdstuk behandelt deze vragen door antwoord te geven op de eerste

deelvraag:

Wat zegt de economisch-geografische literatuur over geografische concentratie, clustering en

locatiestrategieën van bedrijven?

De drie aspecten worden achtereenvolgens behandeld in paragraaf twee, drie en vier. Via geografische

concentratie van (2.2) en relaties tussen bedrijven naar clusters (zie figuur 2.1). In de vierde paragraaf

wordt vervolgens in de economisch geografische literatuur gezocht naar factoren die de locatiestrategie

van bedrijven beïnvloeden; relaties van bedrijven – het bedrijfsnetwerk – is één van die factoren.

De vijfde paragraaf verbindt de drie aspecten, visueel weergegeven in een conceptueel model. Het

conceptueel model laat zien welke factoren van invloed zijn op geografische concentratie, clustering en de

locatiestrategie van bedrijven en hoe deze drie concepten zich tot elkaar verhouden. In de laatste

paragraaf van dit hoofdstuk wordt dit vertaald naar concrete verwachtingen over de uitkomst van het

empirisch onderzoek; hypothesen.

Figuur 2.1 Plaats van dit hoofdstuk binnen de thesis en structuur van hoofdstuk 2

CLUSTERING

GEOGRAFISCHE CONCENTRATIE (H5)

ORIENTATIE VAN DE LOCATIESTRATEGIE

(H6)

NETWERK VAN BEDRIJFSRELATIES

(H6)

CLUSTER

THEORETISCH KADER (H2)

Op zoek naar verklaringen voor en inzicht in geografische concentratie, netwerken van bedrijfsrelaties en locatiestrategie van bedrijven in economisch geografische literatuur.

vOR

MIN

G E

N V

ER

STE

RK

ING

CLU

STE

R (H

7)

Co

ntr

leva

n b

evin

din

ge

n h

oo

fdstu

k 6

e

n

ba

rrie

res v

oo

rd

e v

orm

ing o

f ve

rste

rkin

g v

an

he

t clu

ste

r i

n b

ee

ld

bre

nge

n e

n o

plo

ssin

ge

n h

ierv

oo

r a

an

dra

ge

n.

AANPAK VAN HET ONDERZOEK (H4)

Opzet van het onderzoek, gebruikte methoden en operationalisering

INTRODUCTIE ONDERZOEKSGEBIED (H3)

Betrokken organisaties bij Greenport Noord-Holland Noord & trends in agribusiness sectoren

CONCLUSIE (H8)

Conclusies , aanbevelingen en reflectie op onderzoeksproces en -methoden.

2.2 Geografische concentratie

2.3 Relaties binnen agglomeraties: clusters

2.4 Locatiestrategie

2.6 Hypothesen2.5 Conclusie +

Conceptueel Model

18

2.2 Geografische concentratie: agglomeratievoordelen

Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw bestaat een hernieuwde aandacht voor economische geografie en

agglomeratietheorie in het bijzonder. Deze aandacht is voor een groot deel te verklaren doordat traditionele

economische theorieën geen verklaring bieden voor het verschil in welvaart tussen regio’s (De Bok & van

Oort, 2001). De “New Economic Geography”, zoals geïntroduceerd door Krugman (1991) stelt dat

agglomeraties met een hoge concentratie van economische activiteit productiever zijn dan minder

geconcentreerde gebieden en daardoor alleen maar meer economische activiteit aantrekken. In plaats van

een gelijke spreiding van economische activiteiten, zoals voorspelt door (neo-) klassieke economische

theorieën, concentreren bedrijven zich meer en meer in regio’s waar al een hoge concentratie van bedrijven

is. Krugman (1998) erkent dat een hoge concentratie van economische activiteit ook nadelen oplevert

waardoor sommige bedrijven er juist voor kiezen om zich niet binnen de agglomeratie te vestigen

(“centrifugale factoren”). Zo zijn in agglomeraties huurprijzen en lonen relatief hoog, ontstaat congestie en

bevindt een deel van de markt zich nog steeds buiten de agglomeratie.

Toch hebben agglomeraties een aantrekkingskracht op bedrijven, omdat de productiviteit van

werknemers in agglomeraties zo veel hoger is dan buiten agglomeraties dat dit opweegt tegen de hogere

kosten voor loon en huur (Puga, 2010). Voor deze productiviteitsstijging binnen agglomeraties bestaan

uiteenlopende verklaringen. Frenken et al. (2007) onderscheiden vier verschillende mechanismen die

zorgen dat vestiging in een agglomeratie leidt tot voordelen voor een bedrijf:

1. Voordelen die alle bedrijven binnen één bepaalde sector genieten, ook wel localization economies

of Marshall externalities genoemd. Door een hoge concentratie van bedrijven in één sector

vestigen specialistische toeleveranciers zich in de agglomeratie en ontstaat een pool van arbeid

met relevante kennis voor die sector.

2. Voordelen die alle bedrijven uit alle sectoren genieten en worden veroorzaakt door een hoge

(stedelijke) dichtheid, ook wel urbanization economies genoemd. Door de hoge stedelijke dichtheid

bestaat een goede fysieke en communicatie-infrastructuur, nabijheid tot een grote markt (veel

mensen) en toegang tot specialistische dienstverleners (Beaudry & Schiffauerova, 2009).

3. Voordelen die alle bedrijven binnen de agglomeratie genieten en voortkomen uit een hoge variatie

aan sectoren, ook wel Jacobs externalities genoemd. Een grote diversiteit aan mensen en

bedrijven zorgt volgens Jacobs voor het ontstaan van nieuwe producten en diensten door het

combineren van bestaande ideeën.

Agglomeratievoordelen gelden alleen voor alle bedrijven die gevestigd zijn in een agglomeratie. Het is dus

een ruimtelijk fenomeen; de vestigingslocatie binnen een concentratie van bedrijven beïnvloedt de

prestatie van bedrijven. Het verschil tussen de hier boven genoemde mechanismen achter

agglomeratievoordelen is de sectorale samenstelling binnen de agglomeratie. Er bestaat een rijk debat in

de economische geografie over de vraag of agglomeratievoordelen met name optreden in regio’s met een

hoge concentratie bedrijven in dezelfde sector of in regio’s met een grote variatie aan sectoren. Beadry &

Schiffauerova (2009) vatten dit debat in hun gelijknamige artikel samen met de vraag “who’s right,

Marshall or Jacobs?”. Die vraag wordt hieronder eerst verder uitgediept waarna het antwoord, de theorie

van Frenken et al. (2007), voor beide blijkt te kiezen.

2.2.1 Specialisatie versus diversiteit

De New Economic Geography (NEG) zorgde voor een hernieuwde aandacht voor agglomeratietheorieën

doordat het een verklaring bood voor de ongelijke ruimtelijke spreiding van economische activiteit

(Krugman, 1991). De agglomeratietheorie werd al in 1890 geïntroduceerd door Marshall en heeft

sindsdien door verschillende wetenschappers een nieuwe impuls gekregen (Beaudry & Schiffauerova,

2009). Marshall stelde dat wanneer een hoge concentratie van bedrijven in dezelfde sector binnen een

regio aanwezig is, specifieke voordelen ontstaan die buiten die regio niet gelden. Wanneer veel bedrijven

uit dezelfde sector zich bij elkaar vestigen, levert dat een pool van gespecialiseerde arbeid, relevante

kennis en specialistische toeleveranciers op waar bedrijven in elkaars nabijheid van kunnen profiteren.

Binnen een gespecialiseerde regio wisselen bedrijven kennis en informatie uit, worden producten en

processen gemakkelijk overgenomen door imitatie en wisselen werknemers gemakkelijk tussen

werkgevers waardoor kennis en vaardigheden verspreid worden over bedrijven binnen de regio. Marshall

19

stelt dat deze uitwisselingen en interacties tussen bedrijven alleen mogelijk zijn wanneer bedrijven tot

dezelfde sector behoren (Beaudry & Schiffauerova, 2009).

Een theorie die vaak als tegenhanger van Marshall wordt aangehaald is die van stadsgeografe

Jane Jacobs. Zij stelt in haar boek “The death and life of great American cities” uit 1969 dat niet

specialisatie, maar diversiteit juist zorgt voor agglomeratievoordelen. Nieuwe producten en diensten

ontstaan doordat door een grote variëteit aan mensen en economische activiteiten steeds nieuwe markten

ontstaan (Jacobs, 1969). Juist wanneer mensen of bedrijven met verschillende activiteiten of kennis elkaar

ontmoeten, ontstaan nieuwe combinaties van ideeën wat resulteert in nieuwe bedrijven. Waar Marshall dus

stelt dat kennis en informatie uitsluitend kan worden uitgewisseld tussen bedrijven binnen een bepaalde

sector, ziet Jacobs juist de uitwisseling van kennis, ideeën en informatie tussen bedrijven uit verschillende

sectoren als belangrijkste bron van innovatie (Beaudry & Schiffauerova, 2009).

Volgens de eerder genoemde New Economic Geography (NEG) zorgt de concentratie van bedrijven

en mensen die bij die bedrijven werken, voor een aantrekkingskracht op nog meer mensen (Fujita &

Krugman, 2010). Daardoor groeit het aantal consumenten en daarmee de ‘markt’ in een regio voor een

diversiteit aan producten. Hierdoor ontstaan agglomeraties met een diverse sectorstructuur maar het

betekent vooral dat regio’s met een voorsprong deze uitbouwen ten koste van regio’s met een achterstand.

Voor zowel een gespecialiseerde als een diverse regionale economie zijn argumenten te geven. In een

economie waar veel bedrijven uit dezelfde sector aanwezig zijn, ontstaan de door Marshall benoemde

specialisatie voordelen die leiden tot een stijging van de productiviteit. Een gespecialiseerde economie is

echter erg kwetsbaar voor externe schokken in de sector waarin de regio gespecialiseerd is (Kemeny &

Storper, 2014). Voor een stabielere werkgelegenheid lijkt een diverse sectorstructuur dus gunstiger, al is

de productiviteitsgroei hier lager.

2.2.2 De gulden middenweg: gerelateerde en ongerelateerde diversiteit

Marshall en Jacobs zien agglomeratievoordelen dus ontstaan in respectievelijk een gespecialiseerde of een

diverse regionale economie. Volgens Frenken et al. (2007) kan diversiteit niet alleen gezien worden als een

diverse sectorstructuur (zoals Jacobs), maar ook als diversiteit binnen sectoren. De zogenaamde Jacobs’

externaliteiten, de voordelen van een diverse economie binnen een agglomeratie, ontstaan volgens

Frenken et al. alleen als de sectoren binnen de agglomeratie enigszins gerelateerd zijn aan elkaar. Er is

dan sprake van regionale specialisatie op niet gedetailleerd sectorniveau, maar divers op een gedetailleerd

sectorniveau. De regio huisvest bijvoorbeeld relatief veel bedrijven in de agrarische sector met een grote

variatie aan veehouders, glastuinbouwbedrijven, vollegrondsgroentetelers en bedrijven uit andere branches

binnen die sector. De combinatie van gerelateerde sectoren levert innovaties op die nieuwe markten

aanboren, waardoor nieuwe bedrijven ontstaan en banen worden gecreëerd. Een regio met een hoge mate

van gerelateerde diversiteit kent daardoor een relatief hoge werkgelegenheidsgroei. De

agglomeratievoordelen van Jacobs, waarbij de ideeën van diverse mensen of bedrijven gecombineerd

worden tot nieuwe producten of diensten, wordt hier in principe geplaatst binnen de specialistische

agglomeratie van Marshall. Op een geaggregeerd sectorniveau is de regio immers nog steeds

gespecialiseerd (Kemeny & Storper, 2014). Daarnaast blijkt dat Marshalls externaliteiten binnen een

agglomeratie voornamelijk gelden voor bedrijven die technologisch gerelateerd zijn aan elkaar (Potter &

Watts, 2014).

In het geval van een diverse sectorstructuur spreken Frenken et al. (2007) van unrelated variety:

een diversiteit aan sectoren die geen of weinig overeenkomsten kennen. Een dergelijke economische

structuur kent minder innovaties doordat bedrijven binnen de regio geen of weinig overeenkomsten hebben

in technologische of cognitieve zin (Boschma, 2005). Waar bedrijven uit gerelateerde sectoren of dezelfde

sector raakvlakken hebben op het gebied van de technologie, processen, netwerk en vaktermen die zij

gebruiken, ontbreken deze raakvlakken bij bedrijven uit niet gerelateerde sectoren. Regio’s met een

ongerelateerde diversiteit aan sectoren kennen dus een lager innovatiepotentieel en productiviteitsstijging,

maar zijn wel schokbestendiger dan regio’s met een grote variatie aan gerelateerde sectoren. Een

specifieke crisis in een bepaalde sector waardoor werkgelegenheid in die sector krimpt, kan immers

worden opgevangen door de overige sectoren die hierdoor niet worden geraakt (Frenken et al., 2007).

Op de lange termijn is het echter wel noodzakelijk dat er in een regio nieuwe sectoren ontstaan of

worden gecreëerd. In volwassen of verouderde sectoren daalt over het algemeen de werkgelegenheid

20

doordat de productiviteit stijgt of doordat de vraag naar producten uit die sectoren verzadigt. De creatie van

nieuwe sectoren is noodzakelijk om deze werkgelegenheid weer in te vullen. Nieuwe sectoren komen

echter vaker op in stedelijke gebieden terwijl de daling van werkgelegenheid in volwassen sectoren juist

vaker in rurale gebieden voorkomt. Migratie van mensen van rurale naar urbane gebieden en migratie van

bedrijven (in nieuwe sectoren) vanuit urbane naar rurale gebieden biedt hier deels een natuurlijke

oplossing voor (Frenken et al., 2007).

2.2.3 Conclusie

De New Economic Geography (NEG) zorgde voor een hernieuwde aandacht voor agglomeratietheorieën

doordat het een verklaring bood voor de ongelijke ruimtelijke spreiding van economische activiteit.

Agglomeraties waar al veel economische activiteit is en waar de productiviteit hoog is, trekken volgens de

NEG alleen maar meer bedrijven aan waardoor deze regio’s nog sterker worden ten koste van perifere

regio’s. Die aantrekkingskracht wordt veroorzaakt door agglomeratievoordelen; een grote concentratie van

bedrijven zorgt voor een pool van gespecialiseerde toeleveranciers, arbeid en kennis (Marshall) of een

diversiteit die innovaties stimuleert (Jacobs).

Veelal worden specialisatie en diversiteit recht tegen elkaar afgezet in theorieën over regionale

economische ontwikkeling en agglomeraties. Specialisatie leidt via incrementele- en procesinnovaties tot

productiviteitsgroei, terwijl diversiteit via radicale innovaties leidt tot de creatie van nieuwe markten en

sectoren en zodoende een positieve invloed heeft op werkgelegenheidsgroei. Frenken et al. (2007) laten

echter zien dat de grootste agglomeratievoordelen optreden wanneer binnen een gespecialiseerde

economie een bepaalde mate van diversiteit bestaat. Voor perifere regio’s lijkt het creëren van een

sectorstructuur die zich laat kenmerken door een gerelateerde diversiteit de oplossing. Binnen een

geografische concentratie van bedrijven binnen een sector (specialisatie) bestaat dan voldoende variatie

aan subsectoren (diversiteit), waardoor nieuwe bedrijven in nieuwe sectoren ontstaan. De subsectoren zijn

echter wel dermate gerelateerd dat zij kunnen profiteren van een gedeelde pool van arbeid, technologische

spillovers en gespecialiseerde toeleveranciers, de agglomeratievoordelen van Marshall (Kemeny & Storper,

2014; Potter & Watts, 2014).

2.3 Relaties binnen agglomeraties: clusters

Agglomeratietheorieën trachten de voordelen te verklaren die bedrijven ondervinden van vestiging nabij

veel andere bedrijven, zij het in dezelfde sector (Marshall) uit verschillende sectoren (Jacobs), of uit

verschillende subsectoren binnen een sector (Frenken et al.). Agglomeratievoordelen overstijgen het niveau

van een individueel bedrijf. De algehele productiviteit, werkgelegenheidsgroei of aantal nieuwe bedrijven

binnen agglomeraties is hoger dan daarbuiten. Daarnaast wordt verondersteld dat bedrijven binnen

agglomeraties beter presteren dan bedrijven daarbuiten (Puga, 2010). Maar wat verklaart dat bedrijven

beter presteren wanneer zij gevestigd zijn nabij andere bedrijven? De agglomeratietheorieën in de vorige

paragraaf stellen dat binnen elke concentratie van bedrijven van een bepaalde samenstelling voordelen

optreden. Michael Porter stelt in zijn boek “The competitive advantage of nations” (1990) dat alleen

wanneer bedrijven die geconcentreerd zijn in een agglomeratie onderling relaties aangaan, sprake zal zijn

van betere prestaties, een hogere economische groei en meer innovaties. Naast de voordelen van een

concentratie van bedrijven in dezelfde sector die Marshall noemt, stelt Porter dat competitie en

samenwerking tussen die bedrijven belangrijke mechanismen zijn waardoor bedrijven beter presteren dan

bedrijven buiten het cluster. Porter definieert een cluster als:

“een geografische concentratie van onderling verbonden bedrijven, gespecialiseerde toeleveranciers,

dienstverleners, bedrijven in gerelateerde sectoren en relevante instellingen (universiteiten,

handelsorganisaties) die met elkaar concurreren maar ook samenwerken” (Porter, 2000, pp. 15).

Naast relaties met andere bedrijven, zijn relaties met universiteiten, handelsorganisaties en andere

relevante instellingen van belang. Een cluster is dus een agglomeratie van bedrijven en instellingen waar

tussen een hecht lokaal netwerk bestaat. Een sterk lokaal netwerk van dergelijke instellingen en bedrijven

vergroot het innovatiepotentieel van een regio en wordt daarom ook wel een Regionaal Innovatie Systeem

(RIS) genoemd (Boschma & Iammarino, 2009). De concepten cluster en RIS hebben veel gemeen, toch

bestaan er enkele wezenlijke verschillen. Beide theorieën worden hier uitgediept, op zoek naar een

21

antwoord op de vraag waarom bedrijven (en uiteindelijk regio’s) profiteren van een hoge concentratie

bedrijven en gerelateerde instellingen waartussen relaties bestaan.

2.3.1 Samenwerking, maar ook concurrentie

Porter’s clustertheorie sluit voor een groot deel aan bij de ideeën van Marshall; een concentratie van

bedrijven in dezelfde sector levert bedrijven voordelen op die bedrijven buiten de agglomeratie niet

genieten. Kennisuitwisseling is volgens Marshall alleen mogelijk tussen bedrijven uit dezelfde sector. Porter

voegt hieraan toe dat ook veel kennis wordt uitgewisseld tussen bedrijven die deel uit maken van dezelfde

productieketen (Porter, 2000, pp 19.). Een andere belangrijke toevoeging van Porter is dat de concurrentie

tussen bedrijven in een cluster tot innovaties leidt. Doordat binnen een cluster een bovenmatige

concentratie van bedrijven uit dezelfde sector bestaat, is de concurrentie eveneens hoger dan buiten een

cluster. De concurrentie stimuleert bedrijven zich te differentiëren ten opzichte van concurrenten waardoor

bedrijven nieuwe producten en diensten ontwikkelen. Binnen gespecialiseerde regionale economieën

treedt dus toch een mate van diversiteit op, doordat bedrijven zich willen onderscheiden ten opzichte van

lokale concurrenten.

Porter, Marshall en Jacobs hebben alle drie een verschillende kijk op de mechanismen waardoor

binnen agglomeraties voordelen ontstaan (zie tabel 2.1). Jacobs gelooft dat diversiteit leidt tot nieuwe

producten, diensten en bedrijvigheid doordat verschillende ideeën en kennis bij elkaar komen. Porter stelt

juist dat bedrijven nieuwe ideeën en kennis zullen ontwikkelen wanneer de concurrentie met bedrijven uit

dezelfde sector hoog is. Hij sluit daarnaast aan bij het idee van Marshall dat bedrijven voordelen behalen

door vestiging binnen een gespecialiseerde agglomeratie. Marshall stelt dat een gespecialiseerde

sectorstructuur zorgt voor een pool van gespecialiseerde arbeid en toeleveranciers en dat bedrijven er

kunnen profiteren van kennis spillovers (Beadry & Schiffeaurova, 2009).

Tabel 2.1 Bron van externaliteiten volgens Marshall, Jacobs en Porter.

Jacobs Marshall Porter

Specialisatie Nee Ja Ja

Diversiteit Ja Nee Nee

Competitie Nee Nee Ja

Bron: Beaudry & Schiffauerova (2009, p. 320).

Concurrentie wordt door Porter anders gezien dan binnen de (neo)klassieke economie, waar concurrentie

met name draait om minimale factorkosten. Een bedrijf gaat binnen die benadering op zoek naar een

locatie waar de kosten van productie het laagst zijn of waar men de grootste schaalvoordelen kan behalen.

Volgens Porter draait concurrentie juist om vernieuwing en strategisch veranderen ten opzichte van

concurrenten (Porter, 2000).

Een cluster kan volgens Porter (2000) van verschillende geografische omvang zijn. Volgens hem

bestaan clusters zowel op nationale, regionale als lokale schaal en soms zelfs over landsgrenzen heen. In

de meeste onderzoeken worden clusters echter op regionale schaal bekeken (Huber, 2010; Giuliani, 2007;

Beaudry & Breschi, 2003; Bathelt et al., 2004).

2.3.2 Kennis spillovers

In de huidige economie, die ook wel wordt omschreven als knowledge-based, staat de productie,

aantrekking, absorptie en verspreiding van kennis aan de basis van het concurrerend vermogen van

bedrijven en regio’s (Gertler, 2003; Boschma, 2005; Wang & Wang, 2012). Bedrijven vestigen zich daarom

graag nabij veel andere bedrijven, omdat zij onder andere verwachten te kunnen profiteren van kennis

spillovers (Porter, 1990). Om te innoveren en op lange termijn te overleven is het voor bedrijven namelijk

van essentieel belang om toegang tot externe kennis te krijgen en te houden (Fritsch & Kauffeld-Monz,

2010). Binnen de economische geografie bestaan verschillende gedachten over hoe kennis spillovers

werken en wat het belang van geografische nabijheid daarbij is.

Het idee van kennis spillovers is dat wanneer bedrijven investeren in nieuwe kennis of technologie,

dit ook kansen oplevert voor andere bedrijven of ondernemers, doordat de kennis naar hen ‘doorsijpelt’

(Acs et al., 2009). Binnen de neoklassieke economie wordt kennis, gemeten in investeringen in research &

development (R&D), gezien als productiefactor vergelijkbaar met arbeid, kapitaal en huur of pacht. De

kennis-productie-functie ziet kennis daarmee als input voor een individueel bedrijf, dat voor dat bedrijf leidt

22

tot een hogere productiviteit of omzet via nieuwe producten. Audretsch (1998) stelt echter dat een hogere

uitgave aan R&D op bedrijfsniveau niet altijd tot meer innovaties van dat bedrijf hoeft te leiden. Kleine

bedrijven investeren namelijk nauwelijks in R&D, maar zorgen wel voor veel innovatie (Anderson & Lööf,

2012). Blijkbaar pikken die kleine bedrijven kennis spillovers op of komen op een andere manier aan

kennis.

Het ‘wegvloeien’ van kennis gebeurt op twee manieren. Ten eerste kunnen bedrijven processen en

producten kopiëren van het bedrijf dat deze als eerste implementeert of produceert. Daarnaast bevindt

kennis zich niet in een bedrijf maar in een persoon, die zichzelf gemakkelijk kan verplaatsen naar een

ander bedrijf of zelf een bedrijf kan starten om zijn of haar kennis te commercialiseren. Deze individuen

kunnen de kennis bovendien verspreiden via hun sociale netwerk (Breschi & Lissoni, 2003).

Er kunnen twee soorten kennis worden onderscheiden; codified knowledge en tacit knowledge (Bathelt et

al., 2004). De eerste vorm van kennis is overdraagbaar zonder face-to-face contact tussen zender en

ontvanger, geografische nabijheid is dus niet van belang voor de uitwisseling van dergelijke kennis. Het

gaat hier bijvoorbeeld om kennis die op internet te vinden is en door bedrijven over de hele wereld te

gebruiken is, zonder contact te hebben met de bron van die kennis. In tegenstelling tot het overbrengen

van gecodificeerde kennis is het bij tacit knowledge, oftewel impliciete kennis, noodzakelijk voor zender en

ontvanger om elkaar herhaaldelijk te ontmoeten voordat kennis door de ontvanger kan worden gebruikt. Dit

gaat uit van de gedachte dat mensen meer kunnen weten dan ze in woorden kunnen uitdrukken en

vaardigheden kunnen bevatten die zijn terug te leiden naar kennis die men onbewust bezit, waardoor het

overbrengen van dergelijke vaardigheden of kennis veel tijd en face-to-face contact vereist (Howells, 2012).

Dit is een belangrijke reden voor bedrijven om zich in de geografische nabijheid te vestigen van bedrijven

die specifieke impliciete kennis in huis hebben die voor hen waardevol is (Bathelt et al., 2004).

Geografische nabijheid is echter niet de enige voorwaarde die uitwisseling van impliciete kennis

mogelijk maakt. Boschma (2005) onderscheidt vijf vormen van nabijheid tussen actoren die de uitwisseling

van kennis beïnvloeden. Geografische nabijheid is één van die nabijheden en vormt volgens Boschma geen

noodzakelijke en zeker geen voldoende voorwaarde om kennisuitwisseling tussen twee actoren mogelijk te

maken. Ook de mate van sociale, institutionele, organisationele en cognitieve nabijheid bepaalt de

waarschijnlijkheid van kennisuitwisseling tussen twee actoren. De cognitieve nabijheid is hierbij bepalend

voor de mate waarin een kennisuitwisseling tussen twee partijen innovaties op kan leveren. Wanneer beide

partijen namelijk al exact dezelfde kennisbasis bezitten (te grote nabijheid), is het lerend vermogen van een

uitwisseling nihil en treedt een situatie van lock-in op; er ontstaan geen nieuwe ideeën. Wanneer twee

actoren helemaal geen overeenkomsten vertonen in hun kennisbases, is de cognitieve nabijheid echter te

klein en is kennisuitwisseling onwaarschijnlijk doordat men elkaar niet begrijpt. Van een optimale

cognitieve afstand is sprake wanneer actoren elkaar wel nieuwe kennis kunnen bieden, maar waarbij de

nieuwe kennis tevens aansluit bij de bestaande kennisbasis van de ontvanger. De mate waarin de

kennisbasis van een bedrijf voldoende is om nieuwe kennis op te nemen, wordt absorptive capacity

genoemd (Berchicci et al., 2012). De overige vier dimensies van nabijheid zorgen ervoor dat actoren elkaar

al dan niet ontmoeten om kennis over te dragen of uit te wisselen.

Een gedeelde sociale en institutionele context en een niet al te groot verschil in

organisatiestructuur vergemakkelijkt de uitwisseling van impliciete kennis, omdat dergelijke kennis erg

gebonden is aan de context waarin het gebruikt wordt (Boschma, 2005). Het feit dat deze context vaak per

regio of locatie verschilt, onderstreept echter weer het belang van geografische afstand voor

kennisuitwisseling (Gertler, 2003).

2.3.3 Kennis spillovers in clusters

Middelgrote- en kleine bedrijven (MKB) hebben vaak niet de middelen in huis om vanuit eigen

investeringen in R&D tot innovatie te komen. Door te participeren in innovatienetwerken kunnen kleine

bedrijven toch veel kennis en informatie verkrijgen die tot innovaties kan leiden (Batterink et al., 2010;

Anderson & Lööf, 2012). Binnen een innovatie- of kennisnetwerk nemen bedrijven met de grootste

bestaande kennisbasis een centrale positie in. Vaak zijn dit grotere bedrijven met meer middelen en

personeel. Deze technical leaders, of leader firms kunnen door andere bedrijven in het netwerk worden

benaderd bij gebrek aan bepaalde kennis of vaardigheden (Giuliani, 2007).

23

Bedrijven gaan echter vaker kennisrelaties aan wanneer de cognitieve afstand tussen hen niet te

groot is (Boschma, 2005). Een grotere kennisbasis en daarmee een grotere absorbtive capacity van een

bedrijf, zorgt ervoor dat de cognitieve afstand tot een ander bedrijf sneller kleiner is (De Jong & Freel,

2010). Een grotere kennisbasis zorgt er daardoor voor dat bedrijven eerder lokaal de juiste kennis kunnen

vinden. Dit komt overeen met de conclusie die Beaudry & Breschi (2003) trekken uit hun onderzoek naar

innovatieprestaties van bedrijven in clusters in Italië en het Verenigd Koninkrijk. Zij tonen aan dat

agglomeratievoordelen alleen uitgaan van innovatieve bedrijven in een cluster, omdat die een grote

kennisbasis hebben en daardoor met veel bedrijven in de nabije omgeving kunnen samenwerken. Het MKB

dat vaak een minder grote kennisbasis heeft, kan daarom innovatiebemiddelaars zoals

handelsorganisaties inschakelen om de behoeften van bedrijven scherp te krijgen, hen aan de juiste

partners te verbinden en samenwerking te coördineren (Batterink et al., 2010).

Eisingerich et al. (2010) laten in hun vergelijkend onderzoek naar sociale netwerken in acht Oostenrijkse

en Canadese clusters zien dat een sterk sociaal netwerk binnen een cluster leidt tot betere prestaties van

dat cluster. Wanneer ondernemers of werknemers van bedrijven binnen een cluster elkaar makkelijker

aanspreken wordt gemakkelijker kennis uitgewisseld waardoor bedrijven innovatiever kunnen zijn, wat de

prestaties van het cluster als geheel ten goede komt. Giuliani (2007) laat in haar empirisch onderzoek naar

drie wijnclusters echter zien dat het kennisnetwerk in clusters niet altijd overeenkomt met het business

netwerk. Wanneer bedrijven uit een bepaalde sector bovenmatig geografisch geconcentreerd zijn in een

regio, is de kans groter dat ondernemers of werknemers van verschillende bedrijven elkaar ontmoeten. Zo

ontstaan bedrijfsnetwerken binnen clusters. De relatie tussen actoren binnen een dergelijk netwerk zijn

echter niet altijd onmiddellijk van toegevoegde waarde voor die bedrijven. Kennisrelaties tussen bedrijven

binnen een cluster verschillen dus wezenlijk van andere soorten clusterrelaties.

2.3.4 Absorbtive capacity van een regio: Regionaal Innovatie Systeem

De absorbtive capacity, de mate waarin een bedrijf in staat is nieuwe kennis en informatie op te nemen en

te gebruiken, bestaat ook op regionaal niveau. Het gaat dan om de verspreiding van kennis tussen

bedrijven en instellingen binnen de regio. De inrichting van het netwerk tussen die bedrijven en

instellingen, het zogenaamde regionaal innovatie systeem (RIS), bepaalt in hoeverre deze verspreiding

succesvol is (Boschma & Iammarino, 2009).

Het concept van een ruimtelijk gedefinieerd innovatiesysteem werd in de jaren ’90

geïntroduceerd als een nationaal innovatiesysteem (Cooke et al., 1997). Al is de nationale schaal belangrijk

voor innovatie, een regionale benadering van innovatie werkt volgens Tödtling & Trippl (2005) beter. Zij

geven hier drie redenen voor in hun onderzoek naar verschillende regionale innovatiesystemen en daarbij

passend regionaal beleid. Ten eerste hebben regio’s een erg verschillende mate van sectorale specialisatie

en innovatieprestatie. Daarnaast spelen kennis spillovers vaak op regionale schaal en, in het verlengde

daarvan, is impliciete kennis (tacit knowledge) van steeds groter belang voor innovatie.

De innovatiesysteem benadering bouwt voort op de evolutionaire benadering van innovatie als een

niet-lineair proces waarbij interactie tussen mensen en bedrijven een grote rol speelt. De evolutionaire visie

wordt gecombineerd met clustertheorie die stelt dat geografische nabijheid tot bedrijven, sociale contacten,

interactie met lokale organisaties (anders dan bedrijven) en kennis spillovers belangrijk zijn voor innovatie

(Belussi et al., 2010).

Bedrijven kunnen volgens Marshall in een agglomeratie profiteren van andere bedrijven of

onderzoeksinstellingen binnen het cluster, zonder een expliciete relatie met die organisatie te hebben.

Geografische nabijheid van beide organisaties zorgt ervoor dat ‘pure’ kennis spillovers optreden,

onbewuste verspreiding van kennis; kennis hangt als het ware ‘in de lucht’. Het innovatiesysteem gaat er

net als de clusterbenadering vanuit dat voor de overdracht van kennis contact nodig is tussen zender en

ontvanger, een netwerkrelatie. De geografische nabijheid is dus niet in de eerste plaats het belangrijkste

voor de uitwisseling van kennis, maar het contact dat plaatsvindt binnen deze geografische nabijheid (Frits

& Kauffeld-Monz, 2010).

Een regionaal innovatiesysteem bestaat volgens Tödtling & Trippl (2005) uit twee subsystemen die

respectievelijk kennis (1) genereren en verspreiden en (2) toepassen en exploiteren. Kennisinstellingen en

opleidingsinstellingen bevinden zich in het ene subsysteem en bedrijven bevinden zich in het andere

subsysteem. In het ideale geval bestaan er veel en intensieve relaties tussen beide subsystemen. Een

24

cluster vormt eigenlijk het subsysteem waarbinnen kennis wordt toegepast en geëxploiteerd. Een RIS is dus

een breder concept, waar meerdere clusters deel van uit kunnen maken en waarbinnen instituties

belangrijker zijn. Met instituties worden voor innovatie relevante organisaties, regels en gedrag bedoeld

(Tödtling & Trippl, 2005).

2.3.3 Conclusie

Een cluster kan volgens Porter (2000) van verschillende geografische omvang zijn. Naast geografische

grenzen kent een cluster ‘grenzen’ van deel-sectoren die deel uitmaken van een cluster. Porter (2000) stelt

dat een cluster te breed gedefinieerd is als de sector op een te geaggregeerd niveau wordt afgebakend,

bijvoorbeeld als “dienstverlening” of “high-tech”. Aan de andere kant is een cluster met slechts één

branche of deelsector te smal afgebakend, omdat cruciale verbindingen met andere branches en

instellingen dan worden gemist. De ideale samenstelling van een cluster lijkt een gerelateerde variatie aan

sectoren, zodat bedrijven van elkaar kunnen leren en nieuwe verbindingen kunnen worden gelegd

(Frenken et al, 2007; Boschma, 2005).

Zowel Porter (1990) als Frenken et al. (2007) geven aan dat alleen geografische concentratie van

bedrijven niet voldoende is om agglomeratievoordelen te laten ontstaan. Het gaat volgens hen om de

overeenkomsten in activiteiten van die bedrijven en de relaties die tussen de bedrijven bestaan. Die

relaties hoeven niet altijd formele relaties te zijn tussen leveranciers, afnemers of samenwerkingspartners.

Juist de sociale relaties tussen werknemers van verschillende bedrijven in een cluster, zorgen voor de

lokale verspreiding van kennis (Audretsch, 1998; Eisingerich et al., 2010). De regionaal

innovatiesysteembenadering gelooft minder in het ‘doorsijpelen’ (spill over) van kennis en stelt dat kennis

wordt uitgewisseld wanneer er expliciete relaties bestaan tussen partijen (Fritsch & Kauffeld-Monz, 2010).

Binnen een regionaal innovatiesysteem kunnen meerdere clusters bestaan. Het cluster is daarom

het juiste analyseniveau voor dit onderzoek, waarbinnen alleen de agrarische sector centraal staat in een

enkele regio. Daarbij staat de vraag centraal of met name bedrijven uit gerelateerde sectoren binnen die

agrarische sector met elkaar verbonden zijn.

Door agglomeratievoordelen en kennis spillovers hebben clusters aantrekkingskracht op bedrijven wanneer

zij een locatiekeuze maken, of het bindt hen juist door de voordelen zoals hierboven genoemd. De

locatiestrategie van bedrijven staat centraal in de volgende paragraaf.

25

2.4 Locatiestrategie

Toegang tot kennis, gespecialiseerde toeleveranciers en dienstverleners is een belangrijke factor in de

locatiekeuze van bedrijven. Waar laten bedrijven zich verder door leiden wanneer zij op zoek gaan naar een

vestigingsplaats, bij verhuizing of opening van een nieuwe vestiging?

Bij een locatiekeuze laten bedrijven zich leiden door bedrijfsinterne en bedrijfsexterne factoren. De

voorkeuren van de ondernemer of prestatie van het bedrijf zijn voorbeelden van interne factoren die de

locatiestrategie beïnvloeden. Bedrijfsexterne factoren, zoals de infrastructuur of de aanwezigheid van

geschikt en juist geschoold personeel op een locatie vormen de aantrekkingskracht van een bepaalde

locatie op bedrijven (Atzema et al., 2002). Bedrijven zijn op zoek naar een locatie waarbij de bedrijfsexterne

omgeving zo goed mogelijk aansluit op de bedrijfsinterne omgeving. Locatietheorieën trachten deze

wisselwerking tussen bedrijfsinterne en externe factoren op de locatiebeslissing van bedrijven te verklaren

(Atzema et al., 2002).

De locatiestrategie of het locatiegedrag van bedrijven is echter meer dan alleen de locatiekeuze

van de hoofdvestiging van een bedrijf. Stam (2007) heeft het in zijn onderzoek naar het locatiegedrag van

snel groeiende ondernemingen in Nederland, in het geval van locatiekeuze of verplaatsing van de

hoofdvestiging over locational flexibility. Locatiegedrag bestaat volgens hem daarnaast uit locational

adjustment; het openen en sluiten van nevenvestigingen. Onder locatiestrategie worden hier alle

beslissingen ten aanzien van verhuizingen van de enige of een vestiging van een bedrijf bedoeld, alsmede

de beslissing tot het openen van een eerste of nieuwe vestiging buiten de hoofdvestiging. De locatiekeuze

van nieuwe bedrijven wordt door andere factoren beïnvloed dan de locatiestrategie van bestaande

bedrijven. In dit onderzoek wordt alleen naar de locatiestrategie van bestaande bedrijven gekeken, in deze

paragraaf staan die locatiestrategieën dan ook centraal.

2.4.1 Locatietheorieën

De theorieën binnen de economische geografie die het locatiegedrag van bedrijven trachten te verklaren,

gaan met name in op de locatiekeuze van nieuwe bedrijven. Bij relocatie, verhuizing van een bestaande

vestiging, speelt de historie van een bedrijf een belangrijke rol waar dit voor de vestiging van een nieuw

bedrijf niet het geval is (Pellenbarg et al., 2002). Er bestaan echter geen overheersende theorieën voor

relocatie van bedrijven, dus worden hier eerst enkele toonaangevende locatietheorieën besproken.

De minimale kostenbenadering of klassieke locatietheorie stelt dat de locatiekeuze van bedrijven bepaald

wordt door waar de combinatie van productiefactoren (loon, rente, pacht of huur) en transportkosten het

laagst is. De prijs van productiefactoren bepaalt de hoogte van de productiekosten, deze prijs is niet op

elke locatie hetzelfde. De afstand tot de markt bepaalt vervolgens de transportkosten. De locatiekeuze van

bedrijven is volgens de neoklassieke locatietheorie een afweging van deze kosten (Atzema et al., 2002).

Neoklassieke theorieën gaan er vanuit dat bedrijven kunnen variëren in welke mate zij bepaalde

productiefactoren inzetten. Wanneer op een bepaalde locatie de factor arbeid duur is, kunnen bedrijven

deze vervangen door kapitaal. Deze factorsubstitutie zorgt ervoor dat de locatiekeuze op een andere

manier wordt beïnvloed door productiefactoren (Atzema et al., 2002). Voor elk bedrijf zijn op basis van de

aanwezigheid van productiefactoren ruimtelijke grenzen van winstgevendheid te bepalen; voor elke locatie

is uit te rekenen in hoeverre een bedrijf in staat is daar winst te maken (Pellenbarg et al., 2002).

Daarnaast verlegt de neoklassieke benadering de focus naar maximalisering van opbrengsten in plaats van

minimalisering van kosten en is er ruimte voor interne schaalvoordelen, de mogelijkheid om door grotere

productie meer markten te bereiken. De neoklassieke theorieën stellen ook dat de markt een belangrijkere

invloed heeft op het ruimtelijk gedrag van bedrijven, doordat zij hun markt meestal willen uitbreiden

(Atzema et al., 2002).

De locatie van concurrenten wordt daardoor eveneens belangrijk binnen de neoklassieke

benadering. In tegenstelling tot de klassieke theorieën gaan de neoklassieken er vanuit dat er meer

marktvormen bestaan dan vrije mededinging. Binnen het principe van ruimtelijke duopolie van Hotelling

beïnvloedt het locatiegedrag van de concurrent de marktpositie van een bedrijf, waardoor bedrijven moeten

inspelen op de verwachting die zij hebben van het (ruimtelijk) gedrag van de concurrent (Atzema et al.,

2002). Binnen de klassieke benadering vestigen concurrerende aanbieders zich gelijkmatig over de ruimte

en kiest elke aanbieder het centrum van zijn marktgebied. Volgens Hotelling zullen concurrerende

26

aanbieders zich juist geclusterd vestigen om zo de markt van de concurrent te kunnen bedienen (Atzema et

al., 2002).

De ruimtelijke grenzen van winstgevendheid blijken in de praktijk vaag, waardoor voor elk bedrijf veel

locaties mogelijk zijn. De behaviorale locatietheorie kijkt daarom meer naar de interne kenmerken van

bedrijven in het verklaren van locatiekeuzen (Pellenbarg et al., 2002). De behaviorale theorie ziet bedrijven

als sociale organisaties en zien ondernemers niet als volledig rationele personen. Vestigingsplaatskeuzen

zijn volgens deze benadering dan ook niet de uitkomst van berekeningen maar van een

besluitvormingsproces (Atzema et al., 2002). Binnen deze benadering worden ook meer zachte factoren

aangehaald die de locatiekeuze van bedrijven kunnen beïnvloeden, zoals de emotionele binding van een

ondernemer met een bepaalde regio. Voor dergelijke factoren is in de huidige economie ook meer ruimte

gekomen, omdat bedrijven zich door technologische vooruitgang op veel meer plaatsen kunnen vestigen

zonder daarmee de winstgevendheid van de onderneming te schaden (Pellenbarg et al., 2002).

Voor grote bedrijven met vaak meer dan één locatie is de behaviorale theorie vaak niet toereikend

(Atzema et al., 2002). De strategische keuzebenadering of geography of enterprise stelt dat voor grote

bedrijven de vestigingsplaatskeuze een strategische keuze is. Beslissingen van grote bedrijven om nieuwe

vestigingen te openen of vestigingen te verplaatsen naar nieuwe landen, maken onderdeel uit van de

bedrijfsstrategie. De keuze voor het land van vestiging gebeurt op andere gronden dan in de voorgaande

theorieën. De locatie binnen dat land wordt vervolgens veelal bepaald door motieven uit de voorgaande

drie benaderingen. De strategische keuzebenadering gaat dus meer in op de locatiestrategie van bedrijven,

waartoe ook het openen en sluiten van vestigingen van het bedrijf behoort.

De evolutionaire economische geografie (EEG) stelt dat de ideale locatie niet bestaat omdat de externe

omgeving van bedrijven constant aan verandering onderhevig is. In tegenstelling tot de neoklassieke

benadering gaat de evolutionaire benadering er van uit dat ondernemers niet volledig geïnformeerd zijn en

niet volledig rationeel handelen, er is sprake van bounded rationality (Boschma et al., 2002). Net als in de

behaviorale locatietheorie is er dus ruimte voor zachte locatiefactoren als de emotionele of sociale binding

van een ondernemer met een regio.

Kennis en innovatie zijn centrale begrippen in de evolutionaire economische geografie. De analogie

met de evolutietheorie van Darwin bestaat er uit dat bedrijven zich, net als diersoorten, steeds zullen

aanpassen aan hun veranderende omgeving. De genen die bij dieren zorgen voor bepaalde eigenschappen

waardoor de soort wel of niet overleeft, zijn te vergelijken met de organisatorische routines en processen

waarmee bedrijven werken. Innoveren betekent het aanpassen van routines aan nieuwe omstandigheden,

iets wat moeilijk is doordat de routines het DNA vormen van een bedrijf. De EEG spreekt hierbij van

padafhankelijkheid; het gedrag en succes van bedrijven nu en in de toekomst wordt bepaald door de

routines die het bedrijf in het verleden heeft opgebouwd (Boschma & Frenken, 2006).

Voor innovatie is dan ook externe kennis nodig die aansluit bij de bestaande routines en

kennisbasis van het bedrijf (Boschma, 2005). Innoveren is desalniettemin noodzakelijk voor bedrijven om

te overleven omdat er, net als in de biologische evolutietheorie, sprake is van een selectiemechanisme

waarbij alleen de bedrijven met de sterkste routines (genen) zullen overleven. Selectie is hier concurrentie

tussen bedrijven, wat bedrijven dus stimuleert tot innoveren.

De locatiestrategie van bedrijven wordt volgens de EEG sterk beïnvloed door de lokale of regionale

relaties van het bedrijf of de ondernemer. In de eerste plaats ontstaan bedrijven vaak doordat werknemers

besluiten een eigen bedrijf te starten, waarbij zij de routines van het ‘moederbedrijf’ meenemen. Deze spin-

off bedrijven vestigen zich meestal in de nabijheid van de oude werkgever omdat het sociale netwerk van

de ondernemer zich in deze regio bevindt. Ook wanneer bedrijven niet voortkomen uit een bestaand bedrijf,

of wanneer een relocatie beslissing wordt genomen, wordt het locatiegedrag sterk bepaald door relaties

van het bedrijf in haar directe omgeving. De historische context van de ondernemer of het bedrijf, de keuze

voor een woonplaats of werkgever in het verleden, is bepalend voor de latere locatiekeuze van het bedrijf.

De kans dat een bedrijf de regio van vestiging verlaat neemt met de tijd af. Enerzijds doordat het bedrijf

een lokaal netwerk opbouwt van afnemers en leveranciers en anderzijds doordat het bedrijf steeds hogere

sunk costs heeft op haar locatie. Het bedrijf heeft bijvoorbeeld geïnvesteerd in een pand of machines die

moeilijk te verplaatsen zijn, maar ook haar werknemers die de routines van het bedrijf eigen hebben

27

gemaakt verhuizen niet gemakkelijk mee naar een nieuwe locatie. Het toenemen van de gebondenheid van

een bedrijf aan haar locatie door de tijd wordt locational inertia genoemd (Boschma & Frenken, 2006).

Deze gebondenheid aan de locatie is groter in ‘traditionele’ sectoren als de industrie en agrarische sector

waar investeringen in productiemiddelen (sunk costs) veel groter zijn dan in sectoren als de zakelijke

dienstverlening (Pellenbarg et al., 2005).

Daarnaast blijkt dat wanneer bedrijven verplaatsen dit vaak over relatief korte afstand gebeurt.

Een verplaatsing vindt vaker binnen een regio dan tussen regio’s plaats (Pellenbarg & van Steen, 2003). Uit

een onderzoek van Van Oort et al. (2007) naar bedrijfsverplaatsingen en werkgelegenheidsgroei in

Nederland blijkt dat 94 procent van de bedrijfsverplaatsingen in Nederland binnen de regio en 75% binnen

dezelfde gemeente plaatsvindt.

2.4.2 Bedrijfsinterne factoren

Locatietheorieën geven op abstract niveau verklaringen voor locatiegedrag van bedrijven. In empirisch

onderzoek wordt dit vertaald naar concrete factoren die een locatiebeslissing beïnvloeden, waarbij

onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijfsinterne en bedrijfsexterne factoren. Eerst worden hier de

kenmerken van een bedrijf, de interne factoren die van invloed zijn op haar locatiegedrag, besproken.

De locatiekeuze van bedrijven verschilt sterk per sector. Daar waar in sectoren als landbouw en

industrie transportkosten nog een grote rol spelen bij locatiekeuze van bedrijven, overheerst bij bedrijven in

de zakelijke dienstverlening de zoektocht naar kennis en klanten (Christensen & Drejer, 2005). Keeble &

Nachum (2002) concluderen in hun empirisch onderzoek naar clustering van zakelijke dienstverleners in

Londen dat bedrijven in deze sector vaak een locatie in het centrum prefereren omdat ze hier beter

toegang hebben tot lokaal en internationaal gevestigde klanten, lokale kennis spillovers en werknemers

met relevante kennis (omdat ze bijvoorbeeld eerder bij een concurrent hebben gewerkt). In minder kennis

intensieve sectoren of wanneer een locatie veel ruimte vraagt (zoals in de agrarische sector), ligt een

locatie in stedelijk gebied minder voor de hand (Bhat et al., 2014).

Naast een verschil tussen sectoren verschilt de locatiekeuze van bedrijven erg per type activiteit

(Christensen & Drejer, 2005). Bedrijven waarvan de activiteiten in hoge mate gestandaardiseerd zijn,

zoeken bij hun locatiekeuze naar goedkope arbeid, grondstoffen en markttoegang. Wanneer activiteiten

echter minder gestandaardiseerd zijn wordt de locatiekeuze van bedrijven veel meer bepaald door

immateriële factoren zoals kennis. Weinig gestandaardiseerde activiteiten of innovatieve activiteiten zijn

veel meer geografisch geconcentreerd dan gestandaardiseerde activiteiten, doordat face-to-face contact

noodzakelijk is bij het uitwisselen van kennis en kunde (immateriële factoren).

Stam (2007) toont aan dat kleine, weinig groeiende bedrijven (rupsen) een erg statisch

locatiegedrag laten zien. Zij verplaatsen zich niet of weinig en openen ook geen meerdere vestigingen. Snel

groeiende bedrijven (vlinders) zijn juist erg dynamisch in hun locatiegedrag. De groei van een bedrijf

bepaalt dus mede haar locatiegedrag. Het locatiegedrag van groeiende bedrijven hangt nauw samen met

de verschillende groeifasen; verplaatsingen en opening of sluiting van nevenvestigingen vinden plaats op

momenten dat het bedrijf groeit of juist krimpt. Maar ook het verplaatsen van de hoofdvestiging gebeurt

vaker wanneer bedrijven groeien (Pellenbarg & van Steen, 2003). Door de groei van een bedrijf wordt het

pand of de locatie waar het gevestigd is simpelweg te klein en gaat men op zoek naar een nieuwe locatie

(Pellenbarg et al., 2002).

In de regel verlaten groeiende bedrijven de regio van oprichting echter niet. Sociale en emotionele

factoren en een waardevolle basis van menselijk kapitaal binden de ondernemer en daarmee het bedrijf

aan de regio (Stam, 2007). Naarmate een ondernemer langer in een regio woont bouwt hij sociaal kapitaal

op dat gebonden is aan de regio. Wanneer de ondernemer zich zou verplaatsen, blijven de sociale

contacten in de oude regio gevestigd. Dahl & Sorensen (2012) laten in hun onderzoek naar Deense start-

ups zien dat de locatiekeuze van ondernemers sterk wordt beïnvloed door waar zijn of haar sociale kapitaal

het grootst is. Daarnaast laten zij zien dat de prestatie van bedrijven groeit naarmate de ondernemer langer

in de regio woont, omdat men dan meer sociale contacten heeft in de regio. De regionale gebondenheid

heeft volgens Michelacci & Silva (2007) te maken met het feit dat ondernemers met een langere

geschiedenis in een regio (ze zijn er geboren of wonen er al geruime tijd) makkelijker aan financiering

kunnen komen dan ondernemers van elders die zich in de regio vestigen.

Er lijkt sprake te zijn van een Local Bias in Entrepreneurship (LBE); ondernemers vestigen zich

vaak in de regio waar men geboren is of al geruime tijd woont (Michelacci & Silva, 2007; Dahl & Sorensen,

28

2012). De woonplaats van de ondernemer beïnvloedt de locatiekeuze van een bedrijf dus in sterke mate.

Voor het starten van een onderneming zijn veel middelen nodig in de vorm van financiering,

toeleveranciers, klanten, strategische partners en adviseurs. Het sociale en zakelijke netwerk van een

ondernemer is daarom erg belangrijk bij de start van een bedrijf. Dat netwerk concentreert zich vaak in de

regio waar de ondernemer woont, waardoor het bedrijf zich vaak zal vestigen in de ‘thuisregio’ van de

ondernemer (Dahl & Sorensen, 2012; Michelacci & Silva, 2007). Potentiële financiers, toeleveranciers,

klanten, partners en adviseurs bevinden zich echter niet in elke regio in dezelfde mate, waardoor niet in

elke regio een even waardevol netwerk valt op te bouwen. Volgens Stuart & Sorensen (2003) verklaart dit

deels waarom in de ene regio meer bedrijven worden opgericht dan in andere regio’s. Stam (2007) laat

echter zien dat ook na de oprichting van een bedrijf het sociale netwerk en emotionele binding van een

ondernemer met zijn of haar ‘thuisregio’ er voor zorgt dat het bedrijf in de regio blijft.

De Local Bias in Entrepreneurship is ook te zien in clusters, wanneer werknemers van daar gevestigde

bedrijven besluiten om zelf een bedrijf op te richten. Deze ondernemers nemen kennis mee van de oude

werkgever om een nieuw bedrijf op te richten, wat spin-off bedrijven worden genoemd (Koster, 2007). Deze

ondernemers hebben een sociaal en zakelijk netwerk opgebouwd binnen de regio in de tijd als werknemer

(vaak woont men in dezelfde regio als waar men werkt), wat hen bindt aan de regio. Spin-off bedrijven

kunnen zich echter om emotionele reden ook juist buiten een cluster vestigen, omdat een meer perifere

locatie een aantrekkelijkere leefomgeving kan vormen of omdat men al buiten het cluster woonde en men

de werk- en leefomgeving meer samen wil brengen (Keeble & Nachum, 2002).

2.4.3 Bedrijfsexterne factoren

Naast bedrijfskenmerken of interne factoren wordt de locatiestrategie van bedrijven beïnvloed door externe

factoren, waarop het bedrijf of de ondernemer zelf geen invloed heeft. Kenmerken van de huidige

vestigingsplaats kunnen een bedrijf doen besluiten weg te gaan (push-factoren) of kenmerken van een

andere, betere locatie kunnen aantrekkingskracht hebben (pull-factoren) op een bedrijf (Pellenbarg et al.,

2002).

Transportkosten zijn door technologische ontwikkelingen de afgelopen decennia sterk gedaald. Met name

in sectoren als de agrarische sector, handel in grondstoffen en industrie zijn transportkosten per product

sterk gedaald. Het locatiegedrag van bedrijven in deze sectoren is hierdoor erg veranderd. De klassieke

locatietheorieën zijn voor het verklaren van locatiegedrag van bedrijven in deze volwassen sectoren nog

steeds bruikbaar (Christensen & Drejer, 2005). Voor deze daling van transportkosten werd de locatiekeuze

van bedrijven in deze volwassen sectoren bepaald door de locatie van benodigde grondstoffen enerzijds en

de locatie van de markt anderzijds, omdat de transportkosten dan zo laag mogelijk worden gehouden

(Atzema et al., 2002). Kostenvoordelen op transport worden tegenwoordig behaald wanneer bedrijven zich

vestigen nabij afnemers of distributeurs, door zich te vestigen in een specialistische agglomeratie. Doordat

bedrijven zich snel moeten kunnen aanpassen aan een veranderende marktvraag, is het gunstig om

dichtbij klanten gevestigd te zijn (Holl, 2008).

Doordat transportkosten zijn gedaald, is dit als locatiefactor minder belangrijk geworden binnen

veel sectoren. De nadruk bij een locatiekeuze ligt meer op arbeid en kennis, aspecten die mensen met zich

meedragen (Almazan et al., 2007). Bedrijven baseren hun locatiekeuze daarom mede op de aanwezigheid

van mensen met relevante kennis (potentiële werknemers, wetenschappers, toeleveranciers, klanten) in

een locatie, omdat: “It is essentially free to move goods, but expensive to move people” (Glaeser &

Kohlhase, 2004, p. 197).

Bedrijven vestigen zich graag in agglomeraties of clusters omdat daar (veel) mensen aanwezig zijn die

bepaalde kennis of kunde bezitten waarnaar het bedrijf op zoek is (Almazan et al., 2007). Een lokaal

’collectief leerproces’ treedt op doordat werknemers op lokale schaal wisselen van werkgever en op die

manier kennis verspreiden onder bedrijven binnen een regio (Keeble & Nachum, 2002). Het hebben van

dezelfde leveranciers en afnemers of sociale relaties tussen werknemers van verschillende bedrijven kan

ook kennisverspreiding op lokale schaal opleveren (Alcacer & Chung, 2007).

Een hoge concentratie van bedrijven uit een sector zorgt veelal voor een pool van gespecialiseerde

arbeidskrachten waaruit alle bedrijven kunnen putten. De kosten van arbeid stijgen hierdoor eveneens,

29

doordat meerdere bedrijven concurreren om dezelfde mensen (Combes & Duranton, 2006). Bij de

locatiekeuze maakt een bedrijf een afweging tussen deze voor- en nadelen. Per sector verschilt het

relatieve belang van arbeidskosten en de kennisintensiviteit van arbeid en daarmee de rol die deze factor

speelt in een locatiekeuze. Agglomeratievoordelen gelden dus niet in dezelfde mate voor bedrijven in

verschillende sectoren (Combes & Duranton, 2006).

Suire & Vicente (2008) constateren in hun onderzoek naar de relatie tussen clusters en

locatiegedrag twee motieven bij bedrijven om zich te vestigen op plaatsen waar veel bedrijven uit de eigen

sector zijn gevestigd. Zoals eerder genoemd willen bedrijven profiteren van de toegang tot kennis en

netwerken die clusters hen bieden. Daarnaast hebben clusters een aantrekkingskracht op bedrijven

wanneer hier een zogenaamd symbolical capital is opgebouwd. Wanneer op een bepaalde locatie een

aantal bedrijven zijn gevestigd die marktleider of technologisch leidend zijn binnen een sector, geeft dit het

cluster een bepaald imago, of geografisch charisma. Bedrijven willen graag profiteren van dit goede imago

van een locatie en onzekerheid zorgt ervoor dat zij zich graag nabij concurrenten vestigen.

De toegang tot gekwalificeerd personeel is één van de agglomeratievoordelen die bedrijven genieten

wanneer zij zich vestigen nabij bedrijven in dezelfde of aanverwante sectoren. Daarnaast wordt verwacht

dat op dergelijke locaties een grote kans is op waardevolle kennisspillovers (Audretsch, 1998).

Binnen een sector bestaat een diversiteit aan bedrijven; divers in welke producten of diensten ze

leveren en divers op het vlak van absorbtive capacity (Alcacer & Chung, 2007). Deze capaciteit om nieuwe

kennis op te nemen in een bedrijf, of de technologische positie, bepaalt welke rol kennis spillovers spelen

in de locatiekeuze van het bedrijf. Wanneer een bedrijf een hoge absorbtive capacity heeft, is het gebaat bij

een locatie nabij concurrenten doordat het kan profiteren van diens kennis. Een grote kennisbasis betekent

echter ook dat een bedrijf al veel kennis (en technologie) bezit die potentieel kan wegvloeien naar andere

bedrijven in haar nabijheid. Voor dergelijke leader firms wordt de keuze voor locatie binnen een cluster of

daarbuiten voor een groot deel bepaald door de afweging van voor- en nadelige kennis spillovers (Alcacer &

Chung, 2007). Wanneer een bedrijf een kleinere kennisbasis heeft, zijn de voordelen van vestiging in een

cluster lager. Het kan immers in beperkte mate profiteren van kennis spillovers. Daarnaast zijn de grond-

huur- en arbeidkosten in clusters hoger, doordat de vraag naar deze productiefactoren in dergelijke

gebieden relatief groot is (Atzema et al., 2002).

Een andere belangrijke factor die van invloed is op het locatiegedrag van bedrijven is de locatie van

relevante klanten en toeleveranciers (Keeble & Nachum, 2002). De mate waarin nabijheid tot klanten en

toeleveranciers van belang is voor de locatiestrategie van bedrijven is mede afhankelijk van de rol die

transportkosten voor een bedrijf spelen (Suire & Vicente, 2008). Voor een bedrijf dat voor haar productie

afhankelijk is van grondstoffen of halffabricaten van een of meerdere toeleveranciers is een locatie nabij

die toeleveranciers belangrijker dan voor een adviesbureau dat naast arbeid vrijwel geen fysieke input kent

voor haar diensten. Specifiek voor de locatiekeuze van zakelijke dienstverleners geldt dat de vraagzijde net

zo belangrijk is als de aanbodzijde (Keeble & Nachum, 2002). De nabijheid van klanten is voor

dienstverlenende bedrijven belangrijker dan nabijheid van toeleveranciers. Clustering van bedrijven in één

sector zal dus voor verschillende sectoren tot verschillende clustervoordelen leiden (BRON). Welke

bedrijfsrelaties een bedrijf het liefst in de nabije omgeving heeft, verschilt per sector (BRON).

2.4.4 Locatiefactoren

De locatiestrategie van bedrijven wordt beïnvloed door bedrijfsinterne en bedrijfsexterne factoren. De

agglomeratievoordelen en voordelen van vestiging in een cluster zijn voornamelijk bedrijfsexterne factoren,

al valt het sociale en zakelijke netwerk van een ondernemer of bedrijf onder de bedrijfsinterne factoren. Dit

netwerk is erg belangrijk in het oppikken van kennis spillovers binnen een cluster, een steeds belangrijkere

factor binnen de locatiestrategie van bedrijven, in een economie waarin kennis en innovatie essentieel zijn

voor de prestatie van bedrijven (Wang & Wang, 2012). Figuur 2.1 geeft een overzicht van alle

bedrijfsinterne en bedrijfsexterne factoren die volgens de empirische literatuur van invloed zijn op de

locatiestrategie van bedrijven.

30

Figuur 2.1 Bedrijfsinterne en bedrijfsexterne factoren beïnvloeden de locatiestrategie.

2.5 Conclusie en conceptueel model

Dit hoofdstuk vormt het theoretisch kader van deze thesis en geeft antwoord op de eerste deelvraag:

Wat zegt de economisch-geografische literatuur over geografische concentratie, clustering en

locatiestrategieën van bedrijven?

De tweede paragraaf van dit hoofdstuk liet zien hoe geografische concentratie van bedrijven

agglomeratievoordelen opleveren, waarvan bedrijven binnen die concentratie profiteren. In de economisch-

geografische literatuur over agglomeratievoordelen wordt een debat gevoerd over de vraag of een

geografische concentratie van bedrijven uit de zelfde sector (specialisatie) of verschillende sectoren

(diversiteit) de meeste voordelen voor bedrijven oplevert (Beaudry & Schiffauerova, 2008). Een middenweg

werd gevonden door Frenken et al. (2007), die stellen dat een diversiteit binnen een bepaalde specialisatie

de beste regionale sectorstructuur is. Bedrijven kunnen dan van elkaar leren doordat ze elkaar begrijpen

(Boschma, 2005), maar verschillen voldoende van elkaar om elkaar nieuwe ideeën bij te brengen waardoor

nieuwe bedrijven en uiteindelijk nieuwe sectoren ontstaan (Frenken et al., 2007).

Het cluster van Porter (1990, 2000) gaat verder dan enkel een geografische concentratie van

bedrijven. Alleen wanneer naast bedrijven ook relevante onderzoeksinstellingen en andere organisaties

geclusterd zijn in een regio en er interactie bestaat tussen al die partijen, ontstaan er voordelen die buiten

die regio niet bestaan. Een sociaal en zakelijk netwerk van bedrijven zorgt ervoor dat zij kennis oppikken

die binnen een cluster ‘circuleert’, en niet daarbuiten. Die kennis is echter alleen nuttig als een bedrijf deze

ook kan benutten, omdat het de kennisbasis heeft om er iets mee te doen en het voldoende vernieuwend

is ten opzichte van wat het al deed (Boschma, 2005; Frenken et al., 2007). Een cluster waarbinnen een

gerelateerde diversiteit aan bedrijven bestaat lijkt dus de ideale vorm.

Dergelijke voordelen die binnen een cluster zijn te behalen hebben een aantrekkingskracht op

bedrijven; het beïnvloedt hun locatiestrategie. Agglomeratievoordelen als de aanwezigheid van een pool

van relevante arbeid en kenniswerkers, klanten en toeleveranciers zorgen voor lagere kosten of een hoger

innovatiepotentieel dan buiten de agglomeratie. Daarnaast kan het imago dat een cluster in een bepaalde

sector heeft een aantrekkingskracht zijn op bedrijven. Binnen een ideaal cluster bestaat daarnaast een

hecht netwerk van ondernemers, instellingen en werknemers. De economisch geografische literatuur wees

uit dat dit zakelijke en sociale netwerk een belangrijke factor is bij de locatiestrategie van bedrijven.

Onderstaand conceptueel model vat deze bevindingen samen en laat zien welke verbanden tussen de

besproken concepten zijn. De dikgedrukte pijlen zijn de verbanden die centraal staan in het empirisch

onderzoek. De volgende paragraaf presenteert de verwachte uitkomsten van dat empirisch onderzoek op

basis van dit theoretisch kader.

Bedrijfsintern Bedrijfsextern

Sector

Transportkosten

Type activiteit Locatiestrategie

Arbeidskosten/ geschikt personeel

Leeftijd (mate van lokale

oriëntatie van de Kennis spillovers

Grootte (werknemers) locatiestrategie)

Kwaliteit en prijs grond/pand

Groei

= agglomeratievoordelen

Locatie van sociaal

en zakelijk netwerk

31

Bedrijfsintern Bedrijfsextern

Sector

Transportkosten

Type activiteit Locatiestrategie

Arbeidskosten/ geschikt personeel

Leeftijd (mate van lokale

oriëntatie van de Kennis spillovers

Grootte (werknemers) locatiestrategie)

Kwaliteit en prijs grond/pand

Groei

Locatie van sociaal Geografische concentratie van

en zakelijk netwerk bedrijven binnen een sector

(hypothesen 4 & 5) (hypothesen 1 & 3)

Geografische concentratie van

bedrijven in gerelateerde sectoren

(hypothese 2)

hypothese 6

Figuur 2.2 Conceptueel model; schematische weergave van de onderzochte verbanden in hoofdstuk 5 tot

en met 7.

2.6 Hypothesen

Vanuit de verkenning van de economisch geografische literatuur ten aanzien van agglomeraties, clusters

en locatiestrategieën zijn verwachtingen uit te spreken over de uitkomsten van het empirisch onderzoek.

2.6.1 Concentratie

Het Greenport-concept is gebaseerd op de clustertheorie van Porter (1990). Vanuit de gegeven definitie

van een dergelijk cluster is de verwachting dat er een bovengemiddelde concentratie van bedrijven in de

Greenport-sectoren aanwezig is in de regio. De Greenport Noord-Holland Noord wil zich specialiseren in alle

agrarische sectoren en zet in op verbindingen tussen de verschillende sectoren. De literatuur ondersteunt

deze visie; de grootste agglomeratievoordelen treden op wanneer binnen een gespecialiseerde regio een

diversiteit bestaat van gerelateerde subsectoren (Frenken et al., 2007). Voor de Greenport Noord-Holland

Noord kan daarom de volgende verwachting worden uitgesproken, over de concentratie van bedrijven in de

verschillende Greenport-sectoren:

H1: Elke Greenport-sector heeft in minstens twee gemeenten in Noord-Holland Noord een bovengemiddeld

aandeel in de gemeentelijke economie ten opzichte van het nationale aandeel van deze sectoren.

Wanneer agglomeratievoordelen optreden op het moment dat binnen een regio een hoge concentratie van

bedrijven bestaat uit gerelateerde sectoren, valt te verwachten dat de verschillende Greenport-sectoren

zich daar concentreren waar de gerelateerde sectoren zich ook concentreren. Kortom, het ruimtelijk

spreidingspatroon van Greenport-sectoren volgt het spreidingspatroon van hieraan gerelateerde sectoren.

Om gerelateerde sectoren te bepalen worden de waardesystemen van de afzonderlijke Greenport-sectoren

geschetst (zie 4.2.1).

H2: Het ruimtelijk spreidingspatroon van een deelsector komt overeen met het ruimtelijk spreidingspatroon

van de deelsector(en) waaraan ze het meest gerelateerd is.

Volgens de New Economic Geography oefenen agglomeraties een aantrekkingskracht uit op bedrijven

waardoor de bestaande concentratie van bedrijven zich verder uitbreidt ten koste van regio’s met al een

lagere concentratie (Krugman, 1991). Wanneer de Greenport een agglomeratie is die zich specialiseert in

een variatie van agrarische sectoren, is de verwachting dat de geografische concentratie van bedrijven in

agribusiness sectoren toeneemt.

H3: De concentratie van bedrijven in greenport-sectoren is tussen 2009 en 2012 toegenomen.

32

2.6.2 Netwerk van bedrijfsrelaties

Een concentratie van bedrijven maakt nog geen cluster. Wanneer bedrijven binnen een concentratie van

bedrijven uit dezelfde of gerelateerde sectoren interacties aangaan met elkaar, overheden,

onderzoeksinstellingen en opleidingen ontstaan er voordelen die buiten die regio niet bestaan. Volgens

Porter (1990) bestaan er in een cluster in de eerste plaats lokale relaties tussen afnemers en

toeleveranciers. Uit de bestaande theorie en empirisch onderzoek naar clusters is geen ‘grens’ af te leiden

van een aandeel lokale relaties om een regio tot cluster te benoemen. Wanneer meer dan de helft van de

afnemers en leveranciers van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord zich binnen de regio bevinden,

wordt dat in dit onderzoek bestempeld als een grote ‘verbondenheid tussen geconcentreerde bedrijven’

(Porter, 2000). Wanneer bedrijven langer op een locatie zijn gevestigd of ouder worden, blijkt dat bedrijven

een steeds hechter lokaal netwerk opbouwen (Dahl & Sorensen, 2012). Daarnaast is de verwachting dat

de mate waarin bedrijven zaken doen met afnemers en leveranciers binnen de regio verschilt naar grootte

en sector van bedrijven. De eerste hypothese ten aanzien van het netwerk van bedrijfsrelaties van

agribusiness bedrijven in de Greenport Noord-Holland Noord is daarom de volgende:

H4: Het merendeel (> 50%) van de afnemers en toeleveranciers van bedrijven in Noord-Holland Noord

bevindt zich binnen de regio Noord-Holland Noord, maar dit aandeel verschilt naar grootte, sector, leeftijd

van het bedrijf en het aantal jaren van vestiging in de regio.

Daarnaast dragen contacten van bedrijven met overheden, onderzoeksinstellingen en opleidingen bij aan

het innovatiepotentieel van een cluster doordat kennis vanuit onderzoek en opleidingen wordt omgezet in

nieuwe producten of diensten of bedrijven efficiënter laat werken. Zowel binnen de theorie van het

Regionaal Innovatiesysteem als de clustertheorie van Porter (1990) wordt het belang van een sterk

netwerk tussen deze partijen benadrukt. Ook voor samenwerkingsrelaties geldt dat hoe langer bedrijven op

een locatie zijn gevestigd, hoe meer relaties zij lokaal opbouwen (Michelacci & Silva, 2007). De mate

waarin bedrijven binnen de regio samenwerken, wordt volgens de literatuur ook beïnvloed door de grootte

van bedrijven, de sector waarin ze actief is en de leeftijd van het bedrijf (Giuliani, 2007). Op het netwerk

van relaties van Greenport-bedrijven wordt daarom de volgende hypothese getoetst:

H5: Het merendeel (> 50%) van de samenwerkingsrelaties met bedrijven, onderzoeksinstellingen,

overheden en opleidingen onderhouden bedrijven in de Greenport met organisaties binnen Noord-Holland

Noord, maar dit verschilt naar grootte, sector, leeftijd en aantal jaren van vestiging in de regio.

Waar zou een bedrijf naar toe verplaatsen als het de huidige vestigingsplaats moest verlaten? Op welke

plaats of regio een bedrijf zich in zo’n geval oriënteert, wordt hier de oriëntatie van de locatiestrategie

genoemd. Deze wordt volgens de literatuur beïnvloed door enkele bedrijfsinterne en bedrijfsexterne

factoren. Bedrijven van verschillende grootte en leeftijd oriënteren zich anders en de oriëntatie verschilt

tussen sectoren en bedrijven met verschillende typen activiteiten en verschillende groeicijfers.

De oriëntatie van het bedrijfsnetwerk heeft naar verwachting ook een grote invloed op de

locatiestrategie van een bedrijf. De locatiestrategie is veelal gericht op de plaats waar een ondernemer zijn

of haar sociale en zakelijke netwerk heeft (Dahl & Sorensen, 2012; Michelacci & Silva, 2007). De volgende

verwachting is daarmee uit te spreken over de toekomstige locatiestrategie van agrarische bedrijven in de

Greenport:

H6: De locatiestrategie van bedrijven in de Greenport Noord-Holland Noord is lokaler georiënteerd

naarmate het netwerk van bedrijfsrelaties lokaler is, en verschilt naar sector, type activiteit, leeftijd, grootte

en groei van bedrijven.

33

3 Introductie op het onderzoeksgebied en –sector De clustertheorie uit het vorige hoofdstuk wordt in de praktijk vaak in verband gebracht met regio’s die zich

specialiseren rondom een bepaald thema en daar een merk aan hangen. Zo kent Nederland onder andere

regio Food Valley rondom Ede en Wageningen, Seed Valley in Noord-Holland Noord en Energy Valley in

Groningen. In de Nota Ruimte van 2004 worden deze valleys, samen met de mainports, greenports en

brainports bestempeld als van nationale betekenis (Ministerie van VROM, 2004). Ook het Greenport-

concept plakt een label op regio’s waar veel agribusiness bedrijven zich concentreren en richt vervolgens

organisaties in om samenwerking en de economische structuur binnen deze regio’s te verbeteren. Dit

hoofdstuk schetst de beleidscontext van het Greenport-concept, geeft een introductie in het

onderzoeksgebied Noord-Holland Noord en hoe het Greenport-concept daar is ingericht. In paragraaf 3.2

wordt daarnaast kort ingegaan op kenmerken van en een aantal trends in de agribusiness sector. De

theoretische inzichten in het vorige hoofdstuk gaan immers over bedrijven en clusters in het algemeen.

Inzicht in de agribusiness sector in het bijzonder is nodig om de verbanden en hypothesen de juiste context

te geven. Naast ‘deskresearch’ zijn voor dit hoofdstuk in maart 2014 verkennende gesprekken gevoerd

met de provincie Noord-Holland en de uitvoeringsorganisatie Greenport (zie bijlage V).

3.1 Greenports

Het concept Greenport werd geïntroduceerd in de Nota Ruimte uit 2004, waarin Greenports, Mainports en

Brainport Eindhoven als de Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS) van Nederland worden aangeduid. Het Rijk

erkent daarmee dat deze gebieden van nationaal economisch belang zijn en de Greenports kunnen

daardoor rekenen op extra aandacht en ruimte voor ontwikkeling vanuit de Rijksoverheid. In de nota van

2004 werden vijf Greenports aangewezen; Venlo, Aalsmeer, de Duin- en Bollenstreek, Boskoop en

Westland-Oostland (Ministerie van VROM, 2004). Eind 2011 stelde de Tweede Kamer vast dat Noord-

Holland Noord hier als zesde Greenport werd toegevoegd (Provincie Noord-Holland, 2012a). De zes

Greenports zijn verenigd in een nationale organisatie, Greenport Holland.

Greenport Holland is een organisatie met vertegenwoordigers van verschillende agrarische

sectoren, overheden (rijk, provincie en gemeenten) en kennisinstellingen. Dit overkoepelende orgaan geeft

opdracht onderzoek uit te voeren naar thema’s of problemen die in alle greenports spelen en adresseert

gezamenlijke belangen bij de nationale overheid. Zo is in opdracht van de Greenport Holland in 2013 een

onderzoek uitgevoerd naar de toegevoegde waarde van het netwerk van Greenports en Mainports in

Nederland (BCI et al., 2013).

Binnen Greenport Holland komen vertegenwoordigers van drie ‘kolommen’ samen, die ook op de

regionale schaal van de individuele Greenports bestaan; Overheid, Onderzoek en Ondernemers (zie figuur

3.1). De overheids- en onderzoekskolom is goed georganiseerd binnen de Greenport Holland, de kolom van

het bedrijfsleven is minder goed georganiseerd. Hierin zijn met name belangenorganisaties

vertegenwoordigd die Greenport Holland gebruiken om belangen van een bepaalde agrarische sector of

groep bedrijven te behartigen. De vierde O, de opleidingsinstellingen, zijn geen onderdeel van Greenport

Holland. Binnen de Greenport Noord-Holland Noord is wel een ‘opleidingskolom’ betrokken.

34

Greenport Greenport Greenport Greenport Greenport Greenport

Westland-Oostland Venlo Aalsmeer Duin- en Bollenstreek Boskoop Noord-Holland Noord

Greenport Holland

Overheid Onderzoek Ondernemers

Figuur 3.1 “de drie O’s” vanuit de land- en tuinbouwsector zijn verenigd in Greenport Holland, net als de

zes Greenports.

3.1.1 De eerste vijf Greenports in Nederland

De oorspronkelijke vijf Greenports zoals aangewezen in de RHS van Nederland in 2004, zijn clusters van

één bepaalde agrarische sector en daaraan gerelateerde bedrijven en onderzoeksinstellingen (Ministerie

van VROM, 2004). Alleen Greenport Venlo zet net als Noord-Holland Noord in op een breder gedefinieerde

sector Agro & Food en betrekt ook de logistieke sector in het Greenport-cluster.

Tabel 3.1 De eerste vijf Greenports en de sector waarin zij gespecialiseerd zijn2

Greenport Sector

Aalsmeer Sierteelt

Westland-Oostland Glastuinbouw

Greenport Venlo Agro & Food en logistiek

Greenport Boskoop Boomteelt

Greenport Duin- en Bollenstreek Sier- en bollenteelt

Bron: Greenport Aalsmeer (2014); Greenport Westland-Oostland (2014); Greenport Venlo (2014);

Greenport Regio Boskoop (2014); Greenport Duin- en Bollenstreek (2014).

2 De Greenport Westland-Oostland beslaat de gemeenten Westland, Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Midden-

Delfland, Zuidplas, Barendrecht en Waddinxveen. De Greenport Aalsmeer bestaat uit de gemeenten Nieuwkoop, Kaag

en Braassem, Uithoorn, Haarlemmermeer, Amstelveen, De Ronde Venen en Aalsmeer. De Greenport Venlo bestaat uit

de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Venlo, Venray. De Greenport Boskoop

bestaat uit de gemeenten Alphen aan de Rijn, Boskoop, Rijnwoude, Waddinxveen en Bodegraven Reeuwijk. De

Greenport Duin- en Bollenstreek bestaat uit de gemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en

Teylingen.

35

3.1.2 Greenport Noord-Holland Noord

De eerste vijf Greenports zijn dus clusters van een bepaalde agrarische sector en de ketenrelaties van die

sector, aangevuld met relevante onderzoeksinstellingen. De Greenport Noord-Holland Noord (NHN) wijkt af

van de eerste vijf Greenports; het bevat clusters van acht verschillende agrarische sectoren, ketenrelaties

van die sectoren en relevante onderzoeks- en opleidingsinstellingen. De Greenport NHN is ontstaan vanuit

een publiek-private samenwerking (PPS) die vanaf 2009 was georganiseerd in de “Agriboard”, een groep

mensen uit bedrijfsleven, overheid en kennis- en opleidingsinstellingen. De Agriboard was in eerste

instantie alleen een overlegorgaan maar vormde wel een eerste stap richting het ontstaan van de

Greenport. Deze board moest met name in kaart brengen welke relaties binnen en tussen sectoren al

aanwezig waren in de regio.

Begin 2014 is de Agriboard veranderd in een stuurgroep en is een uitvoeringsorganisatie opgericht

die concrete programma’s opstelt. De projecten die onder die programma’s vallen, komen echter nog

steeds uit de stuurgroep. Dus ondernemers, overheid, kennis- en opleidingsinstellingen bepalen welke

projecten nodig zijn en worden uitgevoerd. De uitvoeringsorganisatie greenport zorgt voor de ‘paraplu’,

waaronder die projecten zijn te plaatsen.

Sectoren

Zoals gezegd wordt de Greenport Noord-Holland Noord gevormd door clusters van acht agrarische

sectoren. De Greenport zet in op cross-overs tussen die sectoren. Het combineren van ideeën, het

gezamenlijk oplossen van problemen die over meer dan een sector bestaan of het oplossen van problemen

in de ene sector met behulp van kennis, producten of reststromen uit een andere sector, moet leiden tot

innovaties (Fytagoras, 2012). De Greenport zet dan ook in op verbinden van sectoren om kennis uit te

wisselen en innovatiekansen te vergroten (Greenport NHN, 2014c). De acht sectoren die de Greenport

vormen zijn:

- Zaadveredeling

- Aquacultuur en visserij

- Dierhouderij

- Bollenteelt

- Fruitteelt

- Glastuinbouw

- Vollegrondsgroenteteelt

- Akkerbouw

De Nederlandse zaadveredelingsector is koploper in de wereld, met multinationale ondernemingen die

vanuit Nederland hun zaden over de hele wereld verkopen. De Nederlandse sector is tevens bijzonder

innovatief, doordat concurrerende bedrijven met elkaar samenwerken en gezamenlijk onderzoek

organiseren en financieren (WUR, 2013). Zaadveredelaars zijn bezig het uitgangsmateriaal van telers te

beïnvloeden, zodat de geteelde gewassen betere eigenschappen krijgen:

Het doel van veredeling is het aanpassen van gewassen aan de wensen zoals die worden gesteld door

schakels in de productie- en verwerkingsketen tot en met de eindconsument (AgentschapNL, 2012, p. 12-

13).

Het creëren van nieuwe rassen gebeurt dus aan de hand van wensen van telers, handelaren en uiteindelijk

consumenten. Door eigenschappen van gewassen te veranderen maken veredelaars het mogelijk dat

gewassen in meerdere klimaat omstandigheden zijn te telen, gewassen lekkerder (groenten) of mooier

(bloemen) worden of dat gewassen resistent zijn tegen bepaalde ziektes (Seed Valley, 2014b). De sector

zaadveredeling is in Noord-Holland Noord verenigd in de stichting Seed Valley, waarin bedrijven

samenwerken aan het verbeteren van het imago van de sector richting jeugd en politiek.4

Zaadveredeling staat daarom aan het begin van de productie-waardeketen van plantaardige

landbouwproducten (zie figuur 3.3). De veredelde zaden worden vermeerderd en dienen vervolgens als

grondstof voor akkerbouwers, fruittelers, glastuinders en vollegrondsgroentetelers. De geteelde gewassen

gaan vervolgens via een groothandel of veiling naar detailhandelaren die het afzetten bij de consument. De

36

sector bollenteelt kan op twee plekken in de productiewaardeketen staan; in de vermeerderingskolom

wanneer bollen worden geteeld om in kassen verder te worden gebroeid of in het geval van het broeien

staat de sector in de teeltkolom.

De Nederlandse visserijsector behoort tot de vijf grootste in Europa. De opbrengsten in deze sector zijn over

het algemeen laag ten opzichte van de kosten, waardoor het voor bedrijven lastig is om te investeren in

bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen (Provincie Noord-Holland, 2014). Naar verwachting groeit de

aquacultuur sector ten opzichte van traditionele visserij, om in de groeiende vraag op de wereld

voedselmarkt te kunnen voorzien. BluePort Noord-West Nederland behartigt de belangen van ondernemers

in de sectoren visserij en aquacultuur, faciliteert samenwerking binnen de sector en ondersteunt

ondernemers in de zoektocht naar financiering en in innovatietrajecten (BluePort NWN, 2014). Via de

provincie Noord-Holland komen de BluePort en Greenport samen, de provincie ziet het als haar taak

verbindingen tussen deze partijen te leggen (Greenport NHN, 2014d). De sector dierhouderij bestaat uit een aantal deelsectoren. De Land- en Tuinbouw Organisatie

(LTO) onderscheidt melkvee-, varkens-, pluimvee-, schapen-, melkgeieten-, paarden- en vleesveehouders

(LTO, 2014). In heel Nederland bestaan ruim 41 duizend dierhouderij bedrijven (LEI, 2014). In Noord-

Holland Noord zijn dat ruim 3500 bedrijven, waarvan een kwart in West-Friesland is gevestigd. De

ondernemersgroep ‘dierhouderij’ binnen de Greenport NHN moet cross-overs met andere sectoren

ondersteunen (GreenportNHN, 2014b). De sectoren aquacultuur & visserij en dierhouderij hebben een aparte productie-waardeketen die

niet direct verweven is met de andere agrarische sectoren (zie figuur 3.2). Beide sectoren staan aan het

begin van de productiewaardeketen.

Figuur 3.2 productie-waardeketens van de aquacultuur & visserij (links) en de dierhouderij (rechts).

In de bollenteelt is Nederland wereldwijd marktleider; 65 procent van de productie en 75 procent van de

handel in bollen vindt plaats in Nederland (LTO, 2014). Het areaal bollenteelt is het grootst in de Kop van

Noord-Holland, onderdeel van de Greenport Noord-Holland Noord. In de Kop van Noord-Holland zijn ook

met name teelt-bedrijven gevestigd, bedrijven die alleen bollen telen. Vervolgens worden bollen verder

“gebroeid” tot bloemen, wat veelal in kassen gebeurt. De regio West-Friesland, tevens onderdeel van de

Greenport, kent de grootste “broeiproductie” van Nederland (Wildschut, 2013).

In Nederland wordt op ruim 19 duizend hectaren fruit geteeld. Het grootste deel daarvan wordt

ingenomen door de teelt van appels en peren (Wageningen UR, 2014). Dit areaal is verdeeld over bijna

1500 bedrijven (LEI, 2012). De Nederlandse Fruit Organisatie is de nationale belangenbehartiger van

fruittelers. Zij hebben mede het samenwerkingsverband Inovafruit opgezet met een aantal Nederlandse en

Belgische partijen om nieuwe appel- en peersoorten te ontwikkelen op basis van consumentenvoorkeuren

(Inovafruit, 2014). Fruittelers in Nederland zijn vooral sterk verenigd op nationale schaal en zijn tot nu toe

minder betrokken bij de Greenport Noord-Holland Noord.

In Noord-Holland Noord zijn drie glastuinbouwclusters die bekend staan als ‘Alton’, ‘Grootslag’ en

Consument

Detailhandel

Visverwerking, Groothandel

Aquacultuur & Visserij

Consument

Detailhandel

Groothandel, voedselverwerking

Dierhouderij

37

‘Agriport A7’. Alton is 216 hectaren groot, waarvan 95 hectaren met glas bebouwd. In dit gebied zijn 36

glastuinbouwbedrijven gevestigd (Grontmij, 2013). In Grootslag is ongeveer 250 hectaren met glas

bebouwd. Agriport A7 heeft een oppervlakte van 830 hectaren beschikbaar voor glastuinbouw

(AgriportA7.nl, 2014). De sector heeft een eigen kennisplatform opgericht door LTO; LTO Noord Glaskracht.

Deze organisatie heeft een sectie Noord-Holland Noord, die voornamelijk bezig is met (duurzame) energie

projecten zoals warmte-uitwisseling, toegang tot aardwarmte en terug levering van elektriciteit aan het net

(LTONoord Glaskracht, 2014).

In Nederland zijn ongeveer 4000 vollegrondsgroentetelers actief (LEI, 2014). 700 daarvan zorgen

voor 85% van de omzet in de sector en zijn beeldbepalend. Zij hebben de laatste jaren hun bedrijven

uitgebreid tot grote, vaak sterk gespecialiseerde ondernemingen met stabiele relaties in de markt (LTO,

2014). Vollegrondsgroentebedrijven telen gewassen als asperges, diverse koolsoorten, prei, sla en witlof

(LEI, 2012). De LTO heeft een kennisplatform opgericht voor vollegrondsgroentetelers in heel

Nederland (vollegrondsgroentenet.com).

Onder akkerbouw worden landbouwbedrijven verstaan die gewassen telen in de open lucht.

Akkerbouwbedrijven telen met name granen, aardappelen, suikerbieten (productschapakkerbouw, 2014).

Van alle agrarische sectoren is de productiviteit in de akkerbouwsector het hoogst (LEI, 2012).

Figuur 3.3 Productiewaardeketen van plantaardige landbouwproducten (Greenport-sectoren in groene

letters).

Bron: Kocsis et al., 2013, p. 9; eigen bewerking.

Ambitie van de Greenport

De Greenport NHN stelt zichzelf als doel om over 20 jaar een “internationale regio voor uitgangsmateriaal”

(zaden) te zijn en het wil zich onderscheiden door “innovatie in het samenspel van veredeling,

vermeerdering en productie en door de draaischijf van handel en logistiek” (Greenport NHN, 2014a). Waar

in andere Greenports de focus ligt op samenwerking en stimuleren van vooruitgang binnen een enkele

agrarische sector, denkt de Greenport NHN juist dat door samenwerking tussen de verschillende agrarische

sectoren leidt tot innovaties en zodoende een goede regionale concurrentiepositie.

Consument

Detailhandel

Veiling, Groothandel

Akkerbouw, Fruitteelt, Glastuinbouw, Vollegrondsgroenteteelt, Bollenteelt

Vermeerdering, Bollenteelt

Zaadveredeling

38

Naast het inzetten op “kennis en innovatie”, die een centrale rol vervullen in bovenstaande visie,

behoren het verbeteren van het vestigingsklimaat en positionering en imagoverbetering van de regio tot de

doelen van de Greenport (Decisio, 2013). Verbetering van het vestigingsklimaat behelst onder andere het

uitbouwen van bereikbaarheid door oost-west verbindingen te verbeteren en het verbeteren van de

“synchromodaliteit” door aan te sluiten op havens en de luchthaven Schiphol (Decisio, 2013). Het

vestigingsklimaat overlapt daarmee deels met de ambitie van logistieke draaischijf. Een aantrekkelijk

woon- en leefklimaat valt tevens onder het werken aan een beter vestigingsklimaat, maar heeft ook te

maken met de agenda voor kennis en innovatie. Een aantrekkelijk woonklimaat is immers nodig om

kenniswerkers te binden aan een regio (AWT, 2013).

Organisatie

Net als in de organisatie van Greenport Holland, zijn in de Greenport Noord-Holland Noord de drie O’s

vertegenwoordigd. Een vierde O moet daar in Noord-Holland Noord nog aan worden toegevoegd; het

onderwijs. De ondernemers, overheden, onderzoeksinstellingen zijn weer voor te stellen als kolommen,

waarbinnen verschillende organisaties zijn aangesloten bij de Greenport (zie figuur 3.4).

Elke kolom is vertegenwoordigd in de stuurgroep, die een aantal keer per jaar samenkomt om

voortgang van projecten te bespreken, strategie te bepalen en beslissingen te nemen. Projecten die

worden bedacht door deze stuurgroep worden vervolgens uitgevoerd onder leiding van een projectleider uit

één van de kolommen, vanuit een organisatie die direct betrokken is bij het project. De

uitvoeringsorganisatie legt verbindingen, faciliteert projecten en ziet toe op de voortgang daarvan. Waar

nodig kunnen via de uitvoeringsorganisatie of de stuurgroep verbindingen worden gelegd met partijen die

meer flexibel bij de Greenport betrokken zijn. Ook buiten de regio bestaan links met zulke organisaties,

zoals met de Greenport Aalsmeer en Greenport Holland.

Figuur 3.4 Organisatiestructuur Greenport Noord-Holland Noord

3.2 Agribusiness sectoren

Volgens PBL (2012) laat Noord-Holland Noord géén clustering zien in de twee agrarische topsectoren (agro

& food, tuinbouw & uitgangsmaterialen). Noord-Holland Noord kent echter het grootste aaneengesloten

concentratiegebied van bollenteelt ter wereld (het Noordelijk Zandgebied), grote concentratiegebieden van

glastuinbouwbedrijven en een concentratie van zaadveredelaars dat wereldwijd koploper is in de

zaadveredelingsector (Seed Valley).

Export is zeer belangrijk voor de economie van Noord-Holland Noord en voor de agrarische

39

sectoren in het bijzonder (ING, 2014). In Noord-Holland Noord zijn veel kleine MNO’s gevestigd die kunnen

profiteren van een groeiende export. Groei in aantal werknemers is echter moeilijk te bereiken voor deze

bedrijven in Noord-Holland Noord omdat de bevolking licht krimpt en vergrijst. In de Economische Agenda

2012-2015 geeft de provincie dan ook aan dat groei met name door innovatie moet komen (provincie

Noord-Holland, 2011, p. 31):

“Demografische ontwikkelingen zorgen ervoor dat groei op de manier zoals de afgelopen decennia heeft

plaatsgevonden niet meer zal plaatsvinden. Economische groei in Noord-Holland Noord zal niet meer

eenvoudig gerealiseerd kunnen worden door de groei van het aantal werkenden. Innovatie is een manier

om groei te realiseren dan wel productie te behouden.”

De provincie hoopt dat in Noord-Holland Noord meer innovaties gaan plaatsvinden wanneer clustervorming

wordt versterkt. Binnen clusters komen innovaties sneller tot stand; doordat bedrijven gaan diversifiëren

door naar concurrenten te kijken en doordat contact tussen bedrijven nieuwe combinaties opleveren

(Provincie Noord-Holland, 2011). De Greenport is volgens de provincie het belangrijkste cluster in Noord-

Holland Noord.

De agrarische sectoren zijn belangrijk voor de economie van Noord-Holland Noord en voor de gehele

provincie. Terwijl het oppervlakte glastuinbouw in Nederland daalt, wordt het areaal glastuinbouw in Noord-

Holland Noord juist uitgebouwd. Dit komt onder meer doordat het een overloopgebied vormt voor

glastuinbouw in Zuid-Holland, waar geen ruimte is voor uitbreiding en een ruimtedruk is op de huidige

glastuinbouwgebieden (Provincie Noord-Holland, 2014a). Daarnaast vindt ruim 60 procent van de

bollenteelt in Nederland in Noord-Holland plaats (Provincie Noord-Holland, 2014b).

Zoals eerder aangegeven, zijn de zaadveredelingsbedrijven in de Seed Valley wereldwijd

toonaangevend. In 2010 werd uit Nederland voor ruim 872 miljoen euro aan tuinbouwzaden geëxporteerd

(LEI, 2011), het belangrijkste cluster van zaadveredelaars bevindt zich in Noord-Holland Noord. Nederland

is wereldwijd marktleider in land- en tuinbouwzaden (Provincie Noord-Holland, 2014c).

3.2.1 Trends de agribusiness

Het aantal bedrijven in de land- en tuinbouwsectoren is de afgelopen decennia gedaald, terwijl de productie

is toegenomen (CBS, 2010) In de agrarische sector is dus sprake van schaalvergroting. Daarnaast breiden

bedrijven hun activiteiten uit door meerdere schakels uit de keten te integreren in hun bedrijf. Naast het

produceren van groenten gaat een bedrijf bijvoorbeeld ook de verwerking en transport van deze groente

zelf uitvoeren.

De productie-waardeketen verandert ook op een andere manier. Doordat de tussenhandel

(veilingen) in steeds vaker uit de keten worden weggelaten, wordt de keten korter. Grote producenten

sluiten steeds vaker rechtstreekse contracten met afnemers, zoals grote supermarktketens. Deze trend

kan zich de komende jaren doorzetten van een vraaggerichte voedsel-waardeketen naar een

aanbodgerichte keten. De ‘macht’ verschuift dan van de supermarkt naar de producent. Deze verandering

zet alleen door wanneer producenten zich op sectoraal of regionaal niveau organiseren. Een organisatie als

de greenport of branche-organisaties kunnen een rol spelen bij de organisatie en belangenbehartiging van

producenten. Deze ontwikkeling betekent dat de veilingen een minder centrale plaats in gaan nemen in de

productiewaardeketen van agrarische producten.

Figuur 3.3 schept het beeld dat de productie- waardeketen een statische keten is waarin de stromen één

richting opgaan, dit is de “algemene bedrijfskolom van land- en tuinbouw” (Kocsis et al., 2013, p. 9). In

werkelijkheid werkt de keten soms ook opwaarts, wanneer een groenteteler bijvoorbeeld een nieuw ras

ontdekt en deze gaat vermeerderen of dit laat doen door een ander bedrijf. Daarnaast zijn binnen de keten

veel horizontale relaties denkbaar, naast de hier weergegeven verticale relaties. Zo zijn er dienstverleners

die zich speciaal op de agrarische sector richten. Ook werken bedrijven soms samen met concurrenten, dus

binnen de eigen ‘schakel’ in de keten, bijvoorbeeld bij de veredeling van nieuwe rassen (Bejo, 2014).

Daarnaast is het mogelijk dat de ketens van de dierhouderij en productie van plantaardige

landbouwproducten elkaar raken, bijvoorbeeld wanneer mest uit de dierhouderij gebruikt wordt om

40

landbouwgrond te bemesten, of wanneer reststromen uit de akkerbouw gebruikt wordt als diervoeder

(Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2007).

Elke sector heeft haar eigen problematiek en kansen. Glastuinbouw gebruikt bijvoorbeeld veel energie,

waarvan de prijzen stijgen, dus bedrijven zoeken naar alternatieve energieoplossingen (CBS, 2012). De

bollenteelt heeft problemen met watervervuiling. De problemen in verschillende agrarische sectoren zijn

divers, maar soms kunnen cross-overs problemen oplossen. Een aantal voorbeelden zijn het opvangen van

CO2 van koeienmest voor gebruik in kassen (waar het nodig is voor fotosynthese), het gebruiken van

mestafval uit de veehouderij in akkerbouw en tuinbouw en het toepassen van wisselteelt om

bodemuitputting te voorkomen (bv. Afwisselend bollenteelt en akkerbouw). Het ideaalbeeld van de

Greenport NHN is om de cirkel te kunnen sluiten. Afval uit de ene sector dient dan als input voor de andere

sector.

3.2.2 Innovatie in agribusiness sectoren

Innoveren wordt steeds belangrijker voor agrarische bedrijven (Van de Meer & van Galen, 2013).

Consumenten hebben steeds meer te kiezen als het gaat om voeding en worden daardoor kritischer op

productkwaliteit en diversiteit. Daarnaast neemt de concurrentie uit het buitenland toe en stelt de overheid

steeds strengere eisen aan kwaliteit en het toedienen van meststoffen. Bovendien heeft de financiële crisis

gezorgd voor een lagere vraag naar producten en financiële problemen in veel agrarische sectoren (Van de

Meer & van Galen, 2013). Innoveren is noodzaak om te voldoen aan deze strengere eisen, kritischere

vraag en scherpere prijzen en toch winstgevend te zijn.

Innovatienetwerken worden daarom steeds belangrijker binnen agribusiness sectoren. Maar met

name het MKB heeft moeite om van deze netwerken te profiteren. Bedrijven in agribusiness sectoren

kennen bepaalde specifieke barrières tot innovatie; zo ontbreekt het vaak aan kennis over het

innovatieproces (Batterink et al., 2010). De Europese voedingsindustrie is conservatief in vergelijking met

andere sectoren (Costa & Jongen, 2006). De R&D-uitgaven in deze sector zijn erg laag en er worden weinig

radicaal nieuwe producten op de markt gebracht. Veel nieuwe producten in de agribusiness sector

verschillen niet of nauwelijks van bestaande producten (Costa & Jongen, 2006).

Nieuwe producten in de voedingsindustrie hebben daarnaast een erg lage kans op succes. Doordat

voedingspatronen en –gewoonten erg langzaam veranderen en consumenten over het algemeen afwijzend

staan tegenover veranderingen in voedingsmiddelen, bestaat er een grote barrière voor bedrijven in

voedselsectoren tot innoveren (Costa & Jongen, 2006). Innovatie betekent niet alleen het op de markt

brengen van nieuwe producten. Procesinnovatie is een belangrijke vorm van innovatie, waarbij de manier

waarop een product wordt geproduceerd wordt verbeterd (van der Meer & van Galen, 2013).

Costa & Jongen (2006) pleiten voor meer inter-organisationele samenwerking op innovatiegebied

in Europese agri-food sectoren, tussen bedrijven en onderzoeksinstellingen. Innovatiebemiddelaars zouden

de samenwerking tussen partijen kunnen faciliteren en begeleiden (Batterink et al., 2010).

Onderzoek van het Landbouw- Economisch Instituut (LEI) laat zien dat 2% van de land- en

tuinbouwbedrijven in Nederland in het jaar 2011 een innovatie doorvoerde (van der Meer & van Galen,

2013). Een groter deel was wel als vernieuwer te typeren, maar volgde daarin een ander bedrijf dat de

innovatie al had doorgevoerd. Het aandeel innovatoren in de agrarische sector is al geruime tijd stabiel,

maar het aantal volgers is na 2009 sterk gedaald.

3.3 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn het onderzoeksgebied en de agrarische sector die in het onderzoek centraal staat

geïntroduceerd. Noord-Holland Noord is een van de zes Greenports in Nederland, waarmee het in

verbinding staat via de overkoepelende organisatie Greenport Holland. Noord-Holland Noord wijkt af van de

andere Greenports doordat het niet één agrarische sector centraal stelt maar een cluster wil zijn van alle

agrarische sectoren. De ambitie is dan ook om bedrijven uit die verschillende sectoren te laten

samenwerken zodat innovaties ontstaan op het grensvlak van sectoren. Innoveren wordt belangrijker in de

agrarische sector om winstgevend te blijven onder scherpe prijzen, kritische consumenten en strenge

regelgeving. Samenwerking is daarvoor van belang; met bedrijven uit dezelfde sector, binnen de

productiewaardeketen of met horizontale relaties. In hoofdstuk 6 worden de relaties van agrarische

41

bedrijven binnen Noord-Holland Noord onderzocht.

De agrarische sector kent een dalend aantal bedrijven bij een groter wordende productie. Een

steeds kleinere groep bedrijven verdeelt dus als het ware een groter wordende productiewaarde. Hoe pakt

deze ontwikkeling uit voor Noord-Holland Noord? In dit hoofdstuk kwam naar voren dat de regio in de

glastuinbouwsector grote bedrijven aantrekt, met name uit Zuid-Holland. In hoofdstuk 5 wordt de

concentratie van vestigingen en banen in alle Greenport-sectoren en de agribusiness daaromheen bekeken

om hierop een antwoord te kunnen geven.

In het laatste empirische hoofdstuk wordt met belanghebbenden naar het cluster gekeken; hoe is

het gesteld met samenwerking? Tussen bedrijven en tussen de vier O’s? Wat zijn barrières in de vorming

en versterking van het cluster en hoe kunnen die worden opgelost? Hierbij is tevens aandacht voor de

organisatiestructuur van de Greenport; functioneert die goed en waar moet de uitvoeringsorganisatie (nog)

meer aandacht aan besteden? Het volgende hoofdstuk licht allereerst de methoden toe die worden

gebruikt in het empirisch onderzoek in de hoofdstukken 5, 6 en 7.

42

4. Methodologie

4.1 Inleiding

Hoofdstuk 2 beantwoordde de eerste deelvraag en mondde uit in een conceptueel model die de relaties

tussen theoretische concepten duidelijk maakt. Vervolgens zijn hypothesen geformuleerd; verwachtingen

over de uitkomst van het empirisch onderzoek. Dit hoofdstuk gaat in op de verschillende methoden die zijn

gebruikt om de empirische onderzoeksvragen te beantwoorden. Het empirische deel van dit onderzoek

kent drie delen:

(1) In kaart brengen van geografische concentratie van bedrijven in greenport-sectoren in Noord-

Holland Noord aan de hand van locatiequotiënten met behulp van bestaande data. Deelvraag twee

staat hierbij centraal:

- In hoeverre is er sprake van geografische concentratie van bedrijven en werkgelegenheid in de

acht Greenport-sectoren en aanverwante agribusiness sectoren in de regio Noord-Holland Noord

en in hoeverre is dit ruimtelijk spreidingspatroon constant door de tijd?

(2) Onderzoeken van bedrijfsrelaties en locatiestrategie van agrarische bedrijven in de greenport met

behulp van een enquête onder 1110 bedrijven in Noord-Holland Noord. Daarnaast wordt in

interviews bij een aantal ondernemers verder doorgevraagd naar bedrijfsrelaties en

locatiestrategie. In dit deel worden de volgende twee deelvragen beantwoord:

- In hoeverre bestaan er relaties tussen bedrijven uit de greenport-sectoren en toeleveranciers,

kennisinstellingen en overheden binnen de regio Noord-Holland Noord?

- In hoeverre hangt de mate van lokale oriëntatie van de locatiestrategie van bedrijven in de

greenport-sectoren samen met de aanwezigheid van relaties met bedrijven, kennisinstellingen en

overheden binnen de regio Noord-Holland Noord?

(3) In beeld brengen van barrières bij de vorming of versterking van het Greenport-cluster en hoe deze

barrières te slechten aan de hand van semi-gestructureerde interviews met belanghebbenden bij

de 4 O’s. De laatste deelvraag wordt in dit deel beantwoord:

- Wat zijn volgens belanghebbenden barrières in de vorming of versterking van het greenport-

cluster in de regio Noord-Holland Noord en hoe kunnen deze worden geslecht?

De methoden voor het empirisch onderzoek worden achtereenvolgens toegelicht in paragraaf 4.2, 4.3 en

4.4. De laatste paragraaf geeft een korte samenvatting en zet de samenhang tussen de drie onderdelen

uiteen.

4.2 Geografische concentratie: analyse van bestaande data

Het eerste deel van het empirisch onderzoek richt zich op het beantwoorden van de eerste deelvraag: In

hoeverre is er sprake van geografische concentratie van bedrijven in de acht greenport-sectoren in de

regio Noord-Holland Noord en in hoeverre is dit ruimtelijk spreidingspatroon constant door de tijd?

Geografische concentratie van bedrijven in een sector is op verschillende manieren te meten (Geurden-Slis

et al., 2013). Een aantal van die methoden komt aan bod in de argumentatie voor de maat die in dit

onderzoek wordt gebruikt. De gebruikte maat, de locatie quotiënt, wordt in 4.2.3 toegelicht. Vervolgens

wordt het gebruikte databestand toegelicht, het LISA-bedrijvenregister. Maar allereerst wordt ingegaan op

de afbakening van deelsectoren binnen de Greenport. Hiervoor wordt het waardesysteem van de

agrarische sectoren gedefinieerd.

4.2.1 LISA-bedrijvenregister

Om de concentratie van bedrijven in de Greenport-sectoren in Noord-Holland Noord te berekenen zijn

gegevens nodig over het aantal bedrijven in die sectoren per gemeente. Het vestigingenregister van

stichting LISA bevat deze gegevens. Stichting LISA heeft als doel “het bijeenbrengen van regionale

vestigingenregistraties met daaraan gekoppelde werkgelegenheidsgegevens tot een integraal,

43

landsdekkend, uniform en consistent vestigingenregister” (LISA, 2013, p. 3). Regionale registraties worden

bijgehouden door provincies, gemeenten of andere regionale overheden; de registerhouders.

Daarnaast bevat het LISA-register gegevens over het aantal banen per vestiging, waardoor tevens

de betekenis van een sector in termen van werkgelegenheid voor een gemeente kan worden bekeken.

Vestiging

Een vestiging wordt in het LISA-register opgenomen wanneer er sprake is van een permanent adres, er op

of vanuit dat adres een economische activiteit of zelfstandig beroep wordt uitgeoefend en er minimaal door

één persoon gewerkt wordt (LISA, 2013, p. 6). Zodoende worden geen vestigingen opgenomen die enkel

een juridische entiteit zijn, zoals holdings. En wanneer een bedrijf meerdere vestigingen heeft, worden die

vestigingen dus apart geregistreerd, tenzij het gaat om een vestiging waar niemand werkzaam is. De

registerhouders, die de gegevens verzamelen, houden wel bij om welk soort vestiging het gaat

(hoofdvestiging, nevenvestiging) maar die indeling is niet opgenomen in het complete LISA-register (LISA,

2013). Eenheid van onderzoek is hier dan ook de vestiging.

Banen

Jaarlijks wordt door de registerhouders van het LISA een werkgelegenheidsenquête uitgestuurd naar een

deel van de vestigingen in de desbetreffende regio. Daarin wordt gevraagd naar het aantal werkzame

personen op die vestiging, waarbij de volgende definitie wordt aangehouden voor een werkzaam persoon

(LISA, 2013, p. 17):

“Arbeidskracht die beroepsmatig (een) betaalde activiteit(en) verricht op of vanuit de vestiging:

meewerkende ondernemer/eigenaar (directeur, bedrijfshoofd), meewerkend gezinslid, zelfstandig

beroepsbeoefenaar, werknemer, uitzendkracht.”

Uitzendkrachten, gedetacheerden en payrollmedewerkers worden dus geteld op de vestiging waar zij

daadwerkelijk werkzaam zijn. Agrarische bedrijven maken veel gebruik van flexibele arbeidskrachten

(AgriHolland, 2013). Deze arbeidskrachten worden meegeteld in het totaal aantal banen van een vestiging.

Sectorindeling

Het LISA-bedrijvenregister deelt bedrijven in op basis van klassen uit de standaard bedrijfsindeling (SBI)

van het CBS. Binnen deze indeling is het niet mogelijk alle acht Greenport-sectoren apart te onderscheiden

met SBI-klassen. De sectoren akkerbouw, glastuinbouw, bollenteelt, vollegrondsgroenteteelt en fruitteelt

vallen deels binnen dezelfde SBI-klassen. Van bedrijven binnen de SBI-klasse “teelt van overige eenjarige

gewassen” is bijvoorbeeld niet te zeggen tot welk van deze vijf teelt-sectoren zij behoort. De overeenkomst

tussen deze vijf sectoren is het telen van plantaardige gewassen, daarom worden deze sectoren in deze

studie samengevoegd tot de onderzoekssector “teelt” (zie tabel 4.1). De geaggregeerde Greenport-sectoren

worden aangeduid met ‘Greenport-onderzoekssector.

Tabel 4.1 Indeling van Greenport-sectoren in groepen van SBI-klassen.

Greenport-sector Greenport-onderzoekssector SBI-Klassen

Zaadveredeling Zaadveredeling 01.64, 46.21.2

Akkerbouw Teelt 01.11, 01.13, 01.16, 01.19, 01.21,

01.24, 01.25, 01.27, 01.28, 01.29,

01.30 Glastuinbouw

Bollenteelt

Vollegrondsgroenteteelt

Fruitteelt

Dierhouderij Dierhouderij 01.41, 01.42, 01.43, 01.45, 01.46,

01.47, 01.49, 01.50

Aquacultuur & Visserij Aquacultuur & Visserij 03.11, 03.12, 03.21, 03.22

Naast het onderzoeken van geografische concentratie van bedrijven in de Greenport-sectoren, is het van

belang om te onderzoeken of ook leveranciers, afnemers en bedrijven uit aanverwante sectoren zich

clusteren binnen Noord-Holland Noord. Wanneer bijvoorbeeld een hoge concentratie

44

landbouwdienstverleners binnen Noord-Holland Noord aanwezig is, naast een hoge concentratie teelt- en

dierhouderijbedrijven, kan dit duiden op clustering. Het tweede deel van deze studie gaat hierop dieper in

door te onderzoeken of er daadwerkelijk lokale relaties bestaan tussen die dienstverleners en telers of

dierhouderijen (zie 4.2).

Naast de SBI-klassen in tabel 4.1 is een breder cluster van agribusiness-sectoren gedefinieerd (zie

bijlage I). Ook voor de agribusiness ‘rondom’ de Greenport-sectoren zijn onderzoekssectoren samengesteld

van SBI-klassen. In de volgende paragraaf wordt de verhouding van alle agribusiness-sectoren ten opzichte

van de Greenport-sectoren duidelijk gemaakt door middel van waardesystemen.

De sector speur- en ontwikkelingswerk omvat alleen sectoren die (biotechnologisch) speur- en

ontwikkelingswerk verrichten op het gebied van agrarische producten en processen (72.11.1), gezondheid

en voeding (72.11.2 & 72.19.3) en landbouw en visserij (72.19.1). Andere speur- en ontwikkelingssectoren

zijn hier dus niet in opgenomen.

Landbouwtellingen

Voor 2009 werden vestigingen van land- en tuinbouwbedrijven en veehouderijbedrijven niet geregistreerd

in het LISA-register. Voor die tijd werden deze gegevens daarom vanuit de landbouwtellingen van het CBS

aan het register toegevoegd, waardoor een onzuiverheid optrad in de registratie van deze agrarische

sectoren.3 Vanaf 2009 tellen de regionale registerhouders van het LISA zelf de vestigingen en banen in

deze sectoren. Sinds 2009 worden dus dezelfde definities gebruikt voor landbouw-vestigingen als voor

vestigingen in overige sectoren. Daarom is gekozen om data van het laatst beschikbare jaar 2012, te

vergelijken met data van 2009.

Gemeenten

De gegevens voor de analyse van geografische concentratie zijn op gemeenteniveau verzameld. Een

grotere regionale indeling (bijvoorbeeld Corop-regio’s) geeft te weinig inzicht in waar welke agribusiness

sector zich concentreert. Een nog kleinere ruimtelijke indeling (woonplaatsen of postcodegebieden)

daarentegen maakt het onmogelijk om concentratie van agrarische bedrijven duidelijk in beeld te brengen.

Enkele bedrijven in dezelfde sector binnen een postcodegebied duiden al op een oververtegenwoordiging

van die sector.

Door de Greenport wordt Noord-Holland Noord omschreven als het gebied boven ‘de lijn Alkmaar-Hoorn’.

Een aantal gemeenten ligt deels onder de denkbeeldige lijn tussen Alkmaar en Hoorn, maar worden wel

geheel meegenomen in de analyse.4 Doordat de LISA-gegevens voor de analyse van geografische

concentratie tot en met 2012 beschikbaar waren, is dit het meest recente jaar in de analyse. Hierdoor is de

gemeentelijke indeling van 2012 aangehouden, waardoor de gemeenten Schagen, Harenkarspel en Zijpe

apart zijn opgenomen in de analyse. Sinds 1 januari 2013 zijn deze drie gemeenten opgegaan in de nieuwe

gemeente Schagen. De regio Noord-Holland Noord bestaat in het onderzoek daardoor uit negentien

gemeenten; Texel, Den Helder, Schagen, Harenkarspel, Hollands Kroon, Medemblik, Enkhuizen, Stede

Broec, Drechterland, Hoorn, Koggenland, Opmeer, Heerhugowaard, Alkmaar, Langedijk, Bergen, Heiloo,

Schermer en Zijpe.

In het onderzoek naar geografische concentratie worden vergelijkingen gemaakt met de overige vijf

Greenports in Nederland; Westland-Oostland, Boskoop en Duin- en Bollenstreek, Aalsmeer en Venlo.5

3 SBI-klassen 011, 012, 013, 014 en 015 4 Gemeente Bergen, Heiloo, Schermer en Koggenland.

5 De Greenport Westland-Oostland beslaat de gemeenten Westland, Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Midden-

Delfland, Zuidplas, Barendrecht en Waddinxveen. De Greenport Aalsmeer bestaat uit de gemeenten Nieuwkoop, Kaag

en Braassem, Uithoorn, Haarlemmermeer, Amstelveen, De Ronde Venen en Aalsmeer. De Greenport Venlo bestaat uit

de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Venlo, Venray. De Greenport Boskoop

bestaat uit de gemeenten Alphen aan de Rijn, Boskoop, Rijnwoude, Waddinxveen en Bodegraven Reeuwijk. De

Greenport Duin- en Bollenstreek bestaat uit de gemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en

Teylingen.

45

4.2.2 Agribusiness in beeld: waardesystemen

Bedrijven binnen de acht aangewezen Greenport-sectoren hebben naast relaties met bedrijven uit dezelfde

sector en bedrijven uit andere Greenport-sectoren ook relaties met dienstverleners, leveranciers en

afnemers die niet tot één van de Greenport-sectoren behoren. Een waardesysteem geeft alle mogelijke

relaties weer van bedrijven uit een bepaalde sector. Hierbij worden vijf kolommen in de waardeketen

onderscheiden, waarin steeds waarde wordt toegevoegd van resources tot gebruik. Hierdoor wordt het

cluster rondom een sector zichtbaar (Atzema et al., 2011).

Voor de vier onderzoekssectoren binnen de Greenport (zaadveredeling, dierhouderij, aquacultuur &

visserij en teelt) zoals gedefinieerd in tabel 4.1 is een apart waardesysteem te maken. Het waardesysteem

van de sector zaadveredeling is relatief eenvoudig (zie figuur 4.1). Speur- en ontwikkelingsbedrijven en

producenten en handelaren van productiemiddelen leveren resources waarmee zaadveredelaars hun

productieproces inrichten en verbeteren. De oorspronkelijke grondstof voor de zaadveredelaars,

plantenzaden, zijn afkomstig uit de teelt. De afnemers van zaden bevinden zich eveneens in het

onderzoekscluster teelt, met name akkerbouw-, glastuinbouw- en vollegrondsgroentebedrijven.

Figuur 4.1 Waardesysteem rondom de onderzoekssector zaadveredeling

De onderzoekssector teelt is dus begin- en eindstation voor de zaadveredeling. Een waardesysteem met de

teeltsector als uitgangspunt plaatst onderzoekssector teelt in de productiekolom en laat een complexer

‘web’ van input- en outputrelaties zien (zie figuur 4.2). Zoals ook in het waardesysteem van de

zaadveredeling te zien is, levert de zaadveredeling grondstoffen voor de teelt en andersom. Eenzelfde

relatie is te zien met de dierhouderij, die mest als resource levert aan de teeltsector en soms rest-afzet van

de teelt gebruikt als diervoeder. Binnen het waardesysteem van de teelt bevinden zich dus twee andere

Greenport-sectoren (dierhouderij en zaadveredeling). Daarnaast krijgt de teeltsector, net als de

zaadveredeling, input van speur- en ontwikkelingswerk en producenten van en handelaren in

productiemiddelen. De onderzoekssector dienstverlening landbouw, gespecialiseerde dienstverleners voor

de landbouw, geven ook resources aan teeltbedrijven. De gewassen uit de teeltsectoren worden ofwel

verwerkt en vervolgens verhandeld, of direct verhandeld. Voor het grootste deel komen de producten uit de

teeltsectoren uiteindelijk bij de consument terecht.

Teelt

Teelt

Speur- en Zaadveredeling (Akkerbouw)

Ontwikkelingswerk (Glastuinbouw)

(Bollenteelt)

(Vollegrondsgroenteteelt)

(Fruitteelt)Productie en handel

in productiemiddelen

Resources Productie Verwerking Logistiek Gebruik

= Onderzoekssectoren binnen 'kern' van Greenport (8 Greenport-sectoren samengevoegd tot 4 onderzoekssectoren)

= agribusiness onderzoekssectoren 'rondom' de Greenport-sectoren

46

Figuur 4.2 Waardesysteem rondom de onderzoekssector teelt

Zoals het waardesysteem van de teeltsector laat zien, neemt de dierhouderij resources (restafzet) van de

teeltsector af en levert de dierhouderij resources (mest) aan de teeltsector. De overige resources van de

dierhouderij komen van landbouwdienstverleners, speur- en ontwikkelingsbedrijven, producenten van en

handelaren in productiemiddelen en leveranciers van de dierhouderij (zie figuur 4.3). Zoals uitgelegd in

4.2.1 vormen deze leveranciers samen met de afnemers van de dierhouderij een onderzoekssector. Deze

onderzoekssector valt daarom zowel in de resources-kolom, als de verwerking- en logistiek-kolom. Binnen

deze sector vallen namelijk zowel vervaardigers van veevoeder en andere dienstverleners aan de input-

zijde van de waardekolom, als slachterijen en groothandelaren in dierlijke producten. Direct, of via een

afnemer van de dierhouderij komen de producten uit de dierhouderij terecht bij de

voedselverwerkingsector, of ze gaan direct naar de onderzoekssector handel in voedings- en

genotsmiddelen. Het grootste deel van de eindproducten binnen deze keten komen terecht bij de

consument.

Figuur 4.3 Waardesysteem rondom de sector dierhouderij

De sector aquacultuur & visserij komt niet voor in één van de overige waardesystemen en is daarmee de

meest “geïsoleerde” Greenport-sector. Resources komen van producenten en handelaren in

productiemiddelen en uit speur- en ontwikkelingswerk (zie figuur 4.4). De afzet komt via een aantal

mogelijke kanalen bij de consument terecht; via de visverwerking- en handel, via de handel in voedings- en

genotsmiddelen of via beide.

Dierdouderij

Teelt Handel in voedings-

Zaadveredeling (Akkerbouw) en genotsmiddelen

(Glastuinbouw) Verwerking Consument

Dienstverlening (Bollenteelt) Voedsel

Landbouw (Vollegrondsgroenteteelt) Handel in

(Fruitteelt) Landbouwproducten

Dierhouderij

Zaadveredeling

Speur- en

Ontwikkelingswerk

Productie en handel

in productiemiddelen

Resources Productie Verwerking Logistiek Gebruik

Teelt Teelt

Dienstverlening Dierhouderij Verwerking Handel in voedings- Consument

Landbouw Voedsel en genotsmiddelen

Speur- en

Ontwikkelingswerk

Productie en handel

in productiemiddelen

Resources Productie Verwerking Logistiek Gebruik

Leveranciers / afnemers

Dierhouderij

Leveranciers / afnemers Dierhouderij

47

Dierdouderij

Teelt Handel in voedings-

(Akkerbouw) Verwerking en genotsmiddelen Consument

Dienstverlening (Glastuinbouw) Voedsel

Landbouw (Bollenteelt) Handel in

(Vollegrondsgroenteteelt) Landbouwproducten

(Fruitteelt)

Speur- en Zaadveredeling

Ontwikkelingswerk

Aquacultuur &

Visserij

Productie en handel

in productiemiddelen

Resources Productie Verwerking Logistiek Gebruik

Leveranciers / afnemers

DierhouderijLeveranciers / afnemers Dierhouderij

Visverwerking en -handel

Figuur 4.4 Waardesysteem rondom de sector aquacultuur & visserij

Deze vier waardesystemen zijn te combineren tot één gezamenlijk waardesysteem voor het hele Greenport-

cluster (zie figuur 4.5). Hierin is te zien dat de Greenport-onderzoekssectoren alle binnen de

productiekolom vallen, al bestaan er tussen deze sectoren wel afnemer-leverancier relaties. Aan de

resource kant van het waardesysteem maken de Greenport-sectoren veel gebruik van dezelfde soort

leveranciers (dienstverlening landbouw, productie- en handel in productiemiddelen en speur- en

ontwikkelingswerk). De verwerking en logistiek van producten uit de verschillende Greenport-sectoren

gebeurt veelal binnen de onderzoekssectoren verwerking voedsel en handel in voedings- en

genotsmiddelen. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht of deze sterk verweven waardesystemen ook

leiden tot een ruimtelijke clustering van de verschillende Greenport-sectoren en agribusiness sectoren

binnen het waardesysteem.

Figuur 4.5 Waardesysteem van het gehele Greenport-cluster

4.2.3 De juiste maat: locatiequotiënt

Geografische concentratie van bedrijven is op meerdere manieren te onderzoeken. Geurden-Slis et al.

(2013) zetten in een methodologische studie van het CBS een aantal methoden tegen elkaar af. De Gini-

index en Ellison-Glaeser index zijn niet geschikt om de locatie van concentraties aan te wijzen. Deze maten

laten alleen zien of er ergens een hoge concentratie in een sector aanwezig is, maar niet waar deze zich

bevindt. Deze maten zijn dan ook niet geschikt voor het in kaart brengen van de geografische concentratie

per gemeente. De Hirschman-Herfindahl index geeft aan welk aandeel van de nationale omvang van een

bepaalde sector in een regio aanwezig is. Deze maat zegt dus wel iets over de concentratie van een sector

ten opzichte van andere regio’s, maar relateert dit niet aan de rest van de economie. Een maat die dat wel

doet is de locatiequotiënt. Deze maat relateert het aandeel van een sector in de regionale economie aan

Handel in

Speur- en Aquacultuur & Leveranciers / afnemers DierhouderijVoedings- en Consument

Ontwikkelingswerk Visserij Genotsmiddelen

Productie en handel

in productiemiddelen

Resources Productie Verwerking Logistiek Gebruik

Visverwerking en -handel

48

het aandeel dat deze sector heeft in de nationale economie. Het aandeel van een sector wordt berekend

door het aantal vestigingen in een sector binnen een gemeente te delen door het totaal aantal vestigingen

in die gemeente (in de gehele economie). Op dezelfde manier wordt het aandeel van deze sector in de

nationale economie berekend. Het gemeentelijk aandeel wordt vervolgens gedeeld door het nationale

aandeel. De formule voor het berekenen van de locatiequotiënt voor een bepaalde regio r en sector s, ziet

er als volgt uit (Geurden-Slis et al., 2013, p.8):

Hierbij is Xrs het aantal vestigingen in regio r en sector s. Xr is het totaal aantal vestigingen in regio r. Xs is

het aantal vestigingen in sector s in heel Nederland en X het totaal aantal vestigingen in Nederland. Het

aantal vestigingen betreft alle vestigingen in een sector, één bedrijf kan meer dan één vestiging hebben

(zie 4.2.1). Een locatiequotiënt lager dan 1 betekent dat de betreffende sector is ondervertegenwoordigd in

een regio; het aandeel van die sector is lager dan het aandeel dat deze sector in de nationale economie

heeft. Een locatiequotiënt hoger dan 1 betekent een oververtegenwoordiging van de sector en dus een

regionale specialisatie in die sector. De locatiequotiënt is dus eigenlijk een specialisatiemaat.

Dezelfde berekening wordt gemaakt voor de concentratie van werkgelegenheid, waarbij het aantal

vestigingen in een sector wordt vervangen door het aantal banen in een sector. Door de locatiequotiënten

van vestigingen en banen naast elkaar te leggen, is te zien of binnen een sector in een gemeente

gemiddeld relatief grote of kleine bedrijven aanwezig zijn. Wanneer de locatiequotiënt van het aantal banen

hoger is dan het aantal vestigingen duidt dit op relatief grote bedrijven. Wanneer de locatiequotiënt van het

aantal bedrijven hoger is, duidt dit op relatief kleine bedrijven.

Een nadeel van locatiequotiënten is dat een concentratie van bedrijven binnen een sector in grote

gemeenten minder zichtbaar kan zijn doordat het hoge totale aantal bedrijven het relatieve aandeel van die

sector laag houdt. Hierdoor laat de locatiequotiënt geen oververtegenwoordiging van de sector zien, terwijl

er wel een grote concentratie van bedrijven aanwezig kan zijn. Omgekeerd kunnen slechts een aantal

bedrijven in dezelfde sector in een kleine gemeente al zorgen voor een hoge locatiequotiënt, omdat het

totaal aantal bedrijven hier klein is. Als in dat geval een sector landelijk gezien een klein aandeel heeft in

de totale economie, leidt dit al snel tot een oververtegenwoordiging van die sector in een kleine gemeente.

Een andere kanttekening bij de locatiequotiënt is dat deze niet automatisch rekening houdt met de

verschillende ruimtelijke spreidingspatronen van sectoren. Locatiequotiënten van de ene sector zijn

daardoor niet een op een te vergelijken met locatiequotiënten van een andere sector. Daarom wordt in

deze studie voor elke gemeente de specialisatie in een sector uitgedrukt in aantal standaarddeviaties,

zogenaamde Z-scores. De standaarddeviatie geeft de spreiding van locatiequotiënten aan over alle

gemeenten in Nederland. Een hoge standaarddeviatie betekent dat er veel spreiding is van

locatiequotiënten van een bepaalde sector, wat betekent dat een relatief klein aantal gemeenten sterk

gespecialiseerd is in die sector. Door de over- of ondervertegenwoordiging van een sector in aantallen

standaardeviaties (z-score) uit te drukken is de specialisatie in die sector te vergelijken met de mate van

specialisatie in een andere sector.

Een nadeel van alle besproken maten, dus ook van de locatiequotiënt, is het zogenaamde

Modifiable Areal Unit Problem (MAUP). Dit betekent dat het kiezen van een bepaalde regionale indeling de

uitkomsten van de maat beïnvloedt (Geurden-Slis et al., 2013). De ruimtelijke schaal waarop de gegevens

zijn verzameld bepaalt meestal welke ruimtelijke indeling in het onderzoek gebruikt kan worden. In dit

onderzoek wordt gebruik gemaakt van gegevens uit het LISA-bedrijvenregister (zie 4.2.2), waar bedrijven

staan geregistreerd op adresniveau, postcodegebied, woonplaats en gemeente. Dit geeft de vrijheid om de

regionale indeling zelf te bepalen. Omdat het onderzoeksgebied voornamelijk rurale gebieden betreft en de

onderzochte sectoren zich laten kenmerken door bedrijven met een relatief groot ruimtegebruik, is gekozen

voor het gemeentelijk schaalniveau (zie hoofdstuk 3). Een lager schaalniveau zou er immers voor zorgen

49

dat in veel gebieden een enkele vestiging zorgt voor een oververtegenwoordiging van een sector. Een

hoger schaalniveau, bijvoorbeeld de corop-regio, geeft minder inzicht in de ruimtelijke spreiding van

sectoren binnen de regio Noord-Holland Noord. Dit onderzoek tracht juist inzicht te bieden in die ruimtelijke

spreiding.

4.2.4 Geografische concentratie: aanwijzingen voor clustervorming?

Het eerste deel van het empirisch onderzoek bestaat uit het analyseren van locatiequotiënten van het

aantal vestigingen en banen in de agribusiness. Deze worden voor alle gemeenten in Nederland berekend

aan de hand van data uit het LISA-bedrijvenregister, om de gemeenten in Noord-Holland Noord af te

kunnen zetten tegen de rest van Nederland en de vijf overige Greenports in het bijzonder. De acht

Greenport-sectoren zijn ingedeeld in de vier onderzoekssectoren zaadveredeling, teelt, dierhouderij en

aquacultuur & visserij. Daarnaast wordt de geografische concentratie van 8 andere agribusiness-sectoren

onderzocht, om te zien of er aanwijzingen zijn voor clustervormingen en waar in de regio dit het geval is.

Hoofdstuk 5 geeft de resultaten van deze analyse.

4.3 Bedrijfsrelaties en locatiestrategie

Het tweede empirische deel van deze studie is eveneens kwantitatief van aard maar maakt gebruik van

primaire data, verzameld middels een enquête onder agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord. Dit deel

dient ter beantwoording van de derde en vierde deelvraag:

(3) In hoeverre bestaan er relaties tussen bedrijven uit de greenport-sectoren en toeleveranciers,

kennisinstellingen en overheden binnen de regio Noord-Holland Noord?

(4) In hoeverre hangt de mate van lokale oriëntatie van de locatiestrategie van bedrijven in de

greenport-sectoren samen met de aanwezigheid van relaties met bedrijven, kennisinstellingen en

overheden binnen de regio Noord-Holland Noord?

Om deze vragen te kunnen beantwoorden, zijn gegevens nodig over de bedrijfsrelaties van bedrijven in de

greenport-sectoren in Noord-Holland Noord en over de locatiestrategie van deze bedrijven. Deze gegevens

zijn verzameld met behulp van een enquête onder een deel van de agrarische bedrijven in Noord-Holland

Noord.

Door voor een grote groep bedrijven de bedrijfsrelaties en locatiestrategie te inventariseren, is het

mogelijk op kwantitatieve wijze de hypothesen uit paragraaf 2.6 te toetsen. Kwantitatief onderzoek maakt

het mogelijk het verband tussen de twee variabelen netwerk van bedrijfsrelaties en toekomstige

locatiestrategie te onderzoeken (Bryman, 2008). Vervolgens zijn diepte-interviews gehouden met een

aantal respondenten van de enquête en vertegenwoordigers van de vier O’s binnen de Greenport om dit

verband kwalitatief verder uit te diepen (zie 4.3).

4.3.1 Operationalisering

De uitspraken in de hypothesen 4 tot en met 6, die een verwachting vormen over de uitkomsten van het

tweede kwantitatieve deel van deze studie, zijn vertaald naar meetbare variabelen waarmee een

kwantitatieve analyse kan worden verricht. De samenstelling van die variabelen wordt in deze paragraaf

toegelicht. De hypothesen bij dit empirische deel van de studie naar bedrijfsrelaties en locatiestrategie van

agrarische ondernemers in Noord-Holland Noord luiden:

H4: Het merendeel (> 50%) van de afnemers en toeleveranciers van bedrijven in Noord-Holland Noord

bevindt zich binnen de regio Noord-Holland Noord, maar dit verschilt naar grootte, sector, leeftijd en aantal

jaren van vestiging in de regio.

H5: Het merendeel (> 50%) van de samenwerkingsrelaties met bedrijven, onderzoeksinstellingen,

overheden en opleidingen onderhouden bedrijven in de Greenport met organisaties binnen Noord-Holland

Noord, maar dit verschilt naar grootte, sector, leeftijd en aantal jaren van vestiging in de regio.

H6: De locatiestrategie van bedrijven in de Greenport Noord-Holland Noord is lokaler georiënteerd

naarmate het netwerk van bedrijfsrelaties lokaler is, en verschilt naar sector, type activiteit, leeftijd, grootte

en groei van bedrijven.

50

Netwerk van bedrijfsrelaties: afnemers, leveranciers en samenwerkingspartners

Hypothesen 4 en 5 testen of het aandeel van respectievelijk afnemers, toeleveranciers en

samenwerkingsrelaties binnen de regio Noord-Holland Noord groter is dan het aandeel relaties buiten de

regio. Daarnaast is onderzocht welke factoren de mate van lokale oriëntatie van deze bedrijfsnetwerken

beïnvloeden. De afhankelijke of te verklaren variabele is hier dus respectievelijk de oriëntatie van het

netwerk van leveranciers en afnemers en de oriëntatie van het netwerk van samenwerkingsrelaties. Deze

variabelen zijn opgebouwd uit de volgende factoren waarnaar de bedrijven is gevraagd in de enquête (zie

bijlage III) zijn de volgende:

- Plaats van vestiging van de drie belangrijkste afnemers (afnemer 1, 2 en 3)

- Deel van de afzet dat deze afnemers afnemen (aandeel 1, 2, 3)

- Plaats van vestiging van de drie belangrijkste leveranciers (leverancier 1, 2 en 3)

- Plaats van vestiging van de drie belangrijkste samenwerkingspartners (samenwerking 1, 2 en 3)

Behalve het aandeel van de afzet kunnen deze variabelen alle plaatsnamen in Nederland en buitenland

bevatten. De plaatsnamen zijn vervolgens geaggregeerd tot de regio Noord-Holland Noord en vier regio’s

die als ‘ringen’ om Noord-Holland Noord vallen. De meest lokale relaties, die gevestigd zijn binnen Noord-

Holland Noord, krijgen een score 5 en de minst lokale relaties, die gevestigd zijn in het buitenland, een

score 1 (zie figuur 4.6).

Figuur 4.6 Indeling locatie bedrijfsrelaties in vijf regio’s.

In het geval van de afnemers is deze score vermenigvuldigd met het aandeel dat een afnemer heeft in de

afzet (aandeel 1, 2, 3). Zo ontstaat een gewogen score voor de mate van lokale oriëntatie van een bedrijf

ten aanzien van afnemers.

Op dezelfde manier zijn scores toegekend aan de locatie van de drie belangrijkste leveranciers en

samenwerkingspartners van de bedrijven, al is bij deze relaties niet gevraagd naar het aandeel van deze

relaties in het totale leveranciers- of samenwerkingsnetwerk van het bedrijf. De scores voor de leveranciers

zijn opgeteld en door drie gedeeld, resulterend in een score voor de mate van lokale oriëntatie ten aanzien

van leveranciers. Op dezelfde manier is de mate van lokale oriëntatie ten aanzien van

samenwerkingspartners berekend.

Oriëntatie van de locatiestrategie

Vervolgens is ingegaan op de vraag of de oriëntatie van het bedrijfsnetwerk van invloed is op de

toekomstige locatiestrategie van agrarische bedrijven in de regio Noord-Holland Noord. De oriëntatie van de

locatiestrategie is daarbij de afhankelijke of te verklaren variabele.

Om de oriëntatie van de locatiestrategie te bepalen, is in de enquête gevraagd waar het bedrijf zich

Buitenland

Tweede ring provincies Groningen

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Noord-Brabant

Limburg

Zeeland

Eerste ring provincies Friesland

Flevoland

Utrecht

Zuid-Holland

Provincie Noord-Holland

Noord-Holland Noord

Buitenland

Tweede ring provincies

Eerste ring provincies

Provincie Noord-Holland

Noord-Holland Noord

5

4

3

1

2

51

zou vestigen wanneer het zich zou verplaatsen (zie bijlage III). De plaatsnamen die hierop zijn geantwoord

zijn ingedeeld in twee categorieën; binnen Noord-Holland Noord (1) en buiten Noord-Holland Noord (0).

Verklarende factoren voor oriëntatie bedrijfsnetwerk

De mate waarin bedrijfsnetwerken lokaal zijn, hangen volgens de literatuur samen met de grootte, sector,

leeftijd van het bedrijf en de periode van vestiging op de huidige locatie. De grootte van bedrijven wordt hier

bepaald aan de hand van het aantal banen per bedrijf gemeten in full time employment arbeidsplaatsen

(fte). Parttime banen tellen hierbij voor een halve fulltime baan. Vervolgens zijn de bedrijven ingedeeld naar

categorieën van grootteklassen, waarbij de gemiddelde grootte in aantal banen (6 fte) leidend is.

Voor de indeling in sectoren worden dezelfde ‘onderzoekssectoren’ aangehouden als in de analyse

van geografische concentratie (zie 4.2.2); zaadveredeling, teelt, dierhouderij en aquacultuur & visserij. De

steekproef bevat alleen bedrijven binnen deze vier Greenport-onderzoekssectoren. Met deze indeling is het

bovendien gemakkelijker om bedrijven aan een van de sectoren toe te kennen. Binnen de

onderzoekssector teelt zijn veel bedrijven namelijk gemengd; ondernemers geven dan bijvoorbeeld aan tot

de sector akkerbouw én vollegrondsgroenteteelt te behoren. Deze bedrijven behoren allemaal tot de telt

onderzoekssector.

De leeftijd van bedrijven is berekend door het oprichtingsjaar af te trekken van het jaar waarin de

gegevens zijn verzameld; 2014 – oprichtingsjaar. Vervolgens zijn de leeftijden van bedrijven ingedeeld in

categorieën waarbij het gemiddelde (58 jaar) leidend is; ‘jonge bedrijven’ van 58 jaar of jonger en ‘oudere

bedrijven’ ouder dan 58 jaar.

Een zelfde berekening is gemaakt om de periode van vestiging op de huidige locatie te bepalen. En

voor de indeling in klassen is wederom het gemiddelde gebruikt (46 jaar). Daarvan is licht afgeweken om

een betere verdeling van de respons over de klassen te realiseren. De bedrijven zijn ingedeeld in klassen

van 0-25, 25-50 en langer dan 50 jaar gevestigd.

Verklarende factoren voor oriëntatie van de locatiestrategie

De zesde hypothese spreekt van een verband tussen de locatie van het bedrijfsnetwerk (leveranciers,

afnemers en samenwerkingspartners) en de mate van lokale oriëntatie van de locatiestrategie. De

ruimtelijke spreiding van het bedrijfsnetwerk is te bepalen met behulp van de eerder toegelichte scores

voor de mate van lokale oriëntatie ten aanzien van afnemers, leveranciers en samenwerkingspartners.

Deze drie scores worden opgeteld en door drie gedeeld, resulterend in een waarde tussen 0 en 5 voor de

mate van lokale oriëntatie van het bedrijfsnetwerk. Vervolgens is een tweedeling gemaakt in lokaal

georiënteerde netwerken (score 4-5) en niet-lokaal georiënteerde netwerken (score 0-4).

Daarnaast volgt uit de literatuurstudie in hoofdstuk 2 dat de oriëntatie van de locatiestrategie

wordt beïnvloed door dezelfde factoren die de oriëntatie van het bedrijfsnetwerk beïnvloeden:

- Grootte van het bedrijf; ingedeeld in eenmanszaken (0 fte), kleine bedrijven (0,5 – 5,5 fte) en

grotere bedrijven (6 fte of meer).

- Sector waarin het bedrijf actief is; ingedeeld in onderzoekssectoren zaadveredeling, teelt,

dierhouderij en aquacultuur & visserij.

- Leeftijd van het bedrijf; ingedeeld in jonge bedrijven (< 58 jaar) en oudere bedrijven (> 58 jaar).

- Periode van vestiging op huidige de locatie; ingedeeld in kort (0-25 jaar), middellang (25-50 jaar)

en lang (> 50 jaar) gevestigd.

4.3.2 Benadering van respondenten

Om de hiervoor beschreven gegevens te verzamelen is een enquête uitgezet onder 1110 agrarische

bedrijven in Noord-Holland Noord. Er is een digitale vragenlijst opgesteld zodat de bedrijven gemakkelijk via

e-mail konden worden benaderd en de respons eenvoudig en snel kan worden verwerkt (zie bijlage III). De

enquête is begin mei 2014 verstuurd naar de 1110 ondernemers, waarop binnen twee weken 43

ondernemers reageerden. Vervolgens is een herinnering verstuurd, waarna nog 74 reacties kwamen. De

totale respons komt daarmee op 117 (11%).

Voor de verspreiding van de enquête is gebruik gemaakt van het ledenbestand van LTO Noord.

Hierin zijn alle leden geselecteerd die gevestigd zijn in één van de zestien gemeenten binnen de Greenport

52

Noord-Holland Noord.6 De 1110 ondernemers binnen het ledenbestand van de LTO Noord die aan dit

criteria voldoen vormen de steekproef voor dit deel van de studie.

Tabel 4.3 laat de verdeling van vestigingen in Greenport-sectoren over de gemeenten zien in het gebruikte

adressenbestand en de volledige bedrijvenpopulatie in de regio Noord-Holland Noord (op basis van het

LISA-bedrijvenregister). Met name de stedelijke gemeenten (Alkmaar, Den Helder, Enkhuizen en Hoorn) zijn

ondervertegenwoordigd in het ledenbestand van LTO Noord. De gemeenten Hollands Kroon en in mindere

mate Drechterland, Koggenland, Opmeer, Schermer, Stede Broec en Texel zijn oververtegenwoordigd in het

ledenbestand. Deze onder- en oververtegenwoordiging van bepaalde gemeenten in de benaderde

ondernemers zorgt mogelijk voor een bias in de resultaten. Wanneer ondernemers in de stedelijke

gemeenten bijvoorbeeld een locatiestrategie hebben die verschilt van ondernemers in meer rurale

gemeenten (zoals Hollands Kroon) geven de resultaten geen representatief beeld over alle agrarische

ondernemers in Noord-Holland Noord. De zelfde vooringenomenheid (bias) kan optreden wanneer

bedrijven in bepaalde sectoren of bedrijven van bepaalde omvang zijn onder- of oververtegenwoordigd in

de getrokken steekproef. Van de ondernemers in het ledenbestand is echter alleen de gemeente van

vestiging bekend, zodat de representativiteit van de steekproef op deze factoren niet gecontroleerd kan

worden. Bij de beschrijving van de respons in paragraaf 4.3.3 wordt wel gecontroleerd of de kenmerken

van de respons (de 117 ondernemers die de enquête hebben ingevuld) representatief zijn voor de

populatie (alle agrarische ondernemers in het LISA-bestand in 2012).

Tabel 4.3 relatieve aantal vestigingen per gemeente in alle Greenport-sectoren in het ledenbestand van

LTO Noord en de volledige bedrijvenpopulatie.

Gemeente Ledenbestand LTO Noord (N=1110) Volledige populatie (N=3686)

Alkmaar 0,27% 0,5%

Bergen (NH.) 3,24% 3,6%

Den Helder 0,72% 3,1%

Drechterland 7,57% 7,9%

Enkhuizen 0,36% 1,2%

Heerhugowaard 3,69% 4,6%

Heiloo 0,99% 1,4%

Hollands Kroon 29,64% 22,4%

Hoorn 0,27% 1,0%

Koggenland 8,83% 8,7%

Langedijk 1,35% 1,5%

Medemblik 13,60% 14,3%

Opmeer 4,77% 3,3%

Schagen 6,49% 12,8%

Schermer 6,04% 3,8%

Stede Broec 3,24% 2,5%

Texel 8,92% 7,6%

Totaal 100,00% 100,00%

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

4.3.3 Beschrijving van de respons

Uiteindelijke hebben 117 ondernemers de enquête ingevuld. De onderzoekssectoren zaadveredeling en

teelt zijn oververtegenwoordigd in de respons en dierhouderij en aquacultuur & visserij zijn

ondervertegenwoordigd ten opzichte van de sectorverdeling in de populatie in Noord-Holland Noord (zie

tabel 4.4). Een goodness of fit test wijst uit dat de sectorverdeling van de respons niet representatief is

voor de populatie (alle agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord).

6 Het ledenbestand van LTO Noord maakt gebruik van de nieuwe gemeentelijke indeling, waarin een aantal

gemeenten zijn samengevoegd ten opzichte van de gemeentelijke indeling in 2012 zoals gebruikt voor de analyse van geografische concentratie (waarbij de Greenport bestond uit 19 gemeenten).

53

Tabel 4.4 Aantal vestigingen per sector in de respons en de bedrijvenpopulatie (LISA, 2012), absoluut en

relatief.

Sector Respons Relatief (%) Populatie Relatief (%)

Zaadveredeling 5 3,6 48 1,3

Teelt 91 66,4 2207 59,9

Dierhouderij 38 27,7 1230 33,4

Aquacultuur & Visserij 3 2,2 201 5,5

Totaal 137 100,0 3686 100,0

Chi2 = 10,088 ; sig. = 0,018

Het aantal fulltime banen per bedrijf is gemiddeld het hoogst in de glastuinbouwsector. Ook het aantal

parttime banen is in deze sector het hoogst (zie tabel 4.5). Bij dierhouderijbedrijven werken gemiddeld het

minste mensen; op dierhouderijbedrijven zijn gemiddeld minder dan één fulltime en minder dan één

parttime banen beschikbaar. Gemiddeld hebben bedrijven in Noord-Holland Noord 2,3 mensen fulltime in

dienst en 8,2 mensen op parttime basis.

Tabel 4.5 gemiddeld aantal fulltime en parttime banen per bedrijf naar sector

Sector Fulltime banen7 Parttime banen

Zaadveredeling 2,6 13

Bollenteelt 2,1 13,5

Akkerbouw 1 2

Vollegrondsgroenteteelt 3,3 8,6

Glastuinbouw 12,3 34,5

Dierhouderij 0,5 0,67

Fruitteelt 1 6

Aquacultuur & Visserij 4 2,7

Overig 1 5,3

Totaal 2,3 8,2

Non-respons en representativiteitsanalyse

De verdeling van de respons over de gemeenten en sectoren wordt vergeleken met de werkelijke verdeling

van de bedrijven in Noord-Holland Noord. Eerst wordt in een non-respons analyse gekeken of de respons

representatief is voor de getrokken steekproef, het ledenbestand van LTO Noord. Hiermee is te bepalen of

de leden die de enquête niet hebben ingevuld, niet tot één bepaalde groep behoren waardoor een

vertekening optreed in de resultaten (Bryman, 2008).

De stedelijke gemeenten (Alkmaar en Enkhuizen) zijn in de respons lichtelijk oververtegenwoordigd

ten opzichte van de steekproef (zie tabel 4.6). Een aantal gemeenten is erg ondervertegenwoordigd in de

respons; Schermer en Koggenland. Verder wijkt de ruimtelijke verdeling van de respons niet erg af van de

ruimtelijke verdeling van de steekproef.

7 Onder fulltime wordt een baan verstaan van 35 uur of meer per week (CBS, 2014c).

54

Tabel 4.6 Vergelijking van de ruimtelijke verdeling in de respons met de ruimtelijke verdeling in de

steekproef (het ledenbestand van LTO Noord).8

Gemeente Respons Relatief Steekproef (ledenbestand) Relatief

Alkmaar 1 1,1% 3 0,3%

Bergen 3 3,2% 36 3,3%

Drechterland 7 7,5% 84 7,7%

Enkhuizen 2 2,2% 4 0,4%

Heerhugowaard 6 6,5% 41 3,8%

Heiloo 1 1,1% 11 1,0%

Hollands Kroon 34 36,6% 329 30,4%

Koggenland 3 3,2% 98 9,0%

Medemblik 13 14,0% 151 13,9%

Opmeer 7 7,5% 53 4,9%

Schagen 5 5,4% 72 6,6%

Schermer 2 2,2% 67 6,2%

Stede Broec 3 3,2% 36 3,3%

Texel 6 6,5% 99 9,1%

Totaal (N) 93 100% 1084 100%

Wanneer de ruimtelijke verdeling van de respons wordt vergeleken met de ruimtelijke verdeling van de

populatie (alle agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord), blijkt dat Alkmaar als stedelijke gemeente nu

is ondervertegenwoordigd (zie tabel 4.7). De respons in Enkhuizen komt overeen met het aandeel van

agrarische bedrijven in Enkhuizen in de populatie. De gemeente Hollands Kroon is sterk

oververtegenwoordigd in de respons, net als de gemeente Opmeer. Op deze verdeling is geen goodness of

fit toets toe te passen om de representativiteit statistisch te controleren, vanwege een te lage respons in

veel gemeenten.9

Tabel 4.7 Vergelijking van de ruimtelijke verdeling in de respons met de ruimtelijke verdeling in de

populatie (LISA, 2012).

Gemeente Respons Relatief Populatie (LISA, 2012) Relatief

Alkmaar 1 1,1% 154 3,1%

Bergen 3 3,2% 226 4,5%

Drechterland 7 7,5% 394 7,9%

Enkhuizen 2 2,2% 112 2,2%

Harenkarspel 3 3,2% 296 5,9%

Heerhugowaard 6 6,5% 253 5,1%

Heiloo 1 1,1% 91 1,8%

Hollands Kroon 34 36,6% 1127 22,6%

Koggenland 3 3,2% 409 8,2%

Medemblik 14 15,1% 718 14,4%

Opmeer 6 6,5% 180 3,6%

Schagen 1 1,1% 58 1,2%

Schermer 2 2,2% 168 3,4%

Stede Broec 3 3,2% 153 3,1%

Texel 6 6,5% 358 7,2%

Zijpe 1 1,1% 299 6,0%

Totaal (N) 93 100,0% 4996 100,0%

Om de sectorverdeling in de respons vergelijkbaar te maken met de sectorverdeling in de populatie, is in de

respons dezelfde vierdeling in Greenport-sectoren aangehouden zoals beschreven in 4.2. Vervolgens is een

8 Niet alle bedrijven hebben de huidige plaats van vestiging ingevuld in de enquête, waardoor de N hier lager is

dan de totale respons. 9 Bij een goodness of fit toets moet voor minstens 75% van de categorieën de minimale verwachte celvulling 5

zijn.

55

goodness of fit-test uitgevoerd op sectorverdeling (zie tabel 4.8). Hieruit blijkt dat de verdeling in de

respons niet representatief is voor de gehele populatie (bij significantieniveau van 0,05).

Tabel 4.8 Goodness of fit-test aan de hand van sectorverdeling in de respons en de verwachte waarde op

basis van de sectorverdeling in de populatie (LISA, 2012).

Onderzoekssector Aantal in steekproef Verwachte waarde (o.b.v. steekproef) Residu (afwijking)

Zaadveredeling 5 1,5 3,5

Teelt 69 66,4 2,6

Dierhouderij 34 37,0 -3,0

Aquacultuur & Visserij 3 6,1 -3,1

Totaal (N) 111 111

Chi2 = 10,088 ; sig. 0,0178

Dit wordt met name veroorzaakt doordat zaadveredelingbedrijven zijn oververtegenwoordigd en bedrijven in

aquacultuur & visserij zijn ondervertegenwoordigd. Doordat onderzoekssector als variabele wordt

meegenomen in de analyse van factoren die verband houden met de locatie van het bedrijfsnetwerk en de

oriëntatie van de locatiestrategie, wordt er geen weegfactor toegepast om voor de scheve sectorverdeling

te compenseren. Doordat de sectoren zaadveredeling en aquacultuur & visserij te weinig respons bevatten

om in een statistische analyse mee te nemen, bestaat de variabele sector in hoofdstuk 6 alleen uit de

onderzoekssectoren teelt en dierhouderij.

4.3.4 Onderzoeksmethodiek

De samenhang tussen de variabelen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1 wordt statistisch onderzocht met

behulp van kruistabellen, waarop een chi-kwadraat toets wordt toegepast (De Vocht, 2007). De waarde van

de Chi-kwadraat verwijst naar een kans (een waarde tussen 0 en 1) dat de verdeling in de kruistabel op

toeval berust. Wanneer deze kans (weergegeven onder de tabel achter ‘sig.’) lager is dan 0,1 kan met 90%

zekerheid worden geconcludeerd dat de gevonden samenhang niet op toeval berust en dat er dus sprake is

van een statistisch significant verband tussen de twee variabelen in de kruistabel. Wanneer de sig.-waarde

lager is dan 0,05 is de zekerheid van een significant verband 95%. Bij een sig.-waarde lager dan 0,01 is de

zekerheid zelfs 99%.

De sterkte van de samenhang tussen twee variabelen in een kruistabel is te bepalen met behulp

van de waarde van de statistische maat Cramer’s V. De waarde van Cramer’s V wordt alleen gegeven

wanneer er een significant verband wordt gevonden tussen twee variabelen en neemt een waarde aan

tussen 0 en 1. Hierbij staat 0 voor geen verband en 1 voor een perfect verband. Een verband is dus sterker

naarmate de Cramer’s V dichter bij 1 komt (De Vocht, 2007).

4.4 Barrières in vorming of versterking cluster

Om de laatste deelvraag te kunnen beantwoorden zijn semigestructureerde interviews afgenomen bij

ondernemers en anderzijds betrokkenen bij de Greenport. Dit laatste empirische deel brengt op

kwalitatieve wijze de sterke en zwakke punten van het Greenport-cluster in beeld. In de interviews met

ondernemers is daarnaast gezocht naar een verklaring voor de oriëntatie van het bedrijfsnetwerk en naar

de factoren die de locatiestrategie beïnvloeden. Waarom doet een agrarisch ondernemer met name zaken

met leveranciers uit de regio? Of juist daarbuiten? En heeft dit invloed op de locatiestrategie van de

ondernemer en op welke manier? De interviews met ondernemers bieden een diepgaander inzicht in de

resultaten van de kwantitatieve analyse en daarmee aan het beantwoorden van de vierde deelvraag:

In hoeverre hangt de mate van lokale oriëntatie van de locatiestrategie van bedrijven in de greenport-

sectoren samen met de aanwezigheid van relaties met bedrijven, kennisinstellingen en overheden binnen

de regio Noord-Holland Noord?

56

Uit de interviews met vertegenwoordigers van de overige drie O’s – overheid, onderzoek en onderwijs –

ontstaat een beeld van sterke en zwakke punten van het cluster. Deze geïnterviewden dragen, net als de

ondernemers, oplossingen en ideeën aan om zwakke punten te versterken en sterke punten (nog) beter te

benutten. Hiermee wordt in hoofdstuk 7 een antwoord gevonden op de vijfde en laatste deelvraag:

Wat zijn volgens belanghebbenden barrières in de vorming of versterking van het greenport-cluster in de

regio Noord-Holland Noord en hoe kunnen deze worden geslecht?

4.4.1 Selectie van respondenten

Aan het einde van de vragenlijst onder bedrijven in Noord-Holland Noord is de vraag gesteld of

respondenten mee wilden werken aan een interview en of men in dat geval een telefoonnummer achter

wilde laten. Twintig respondenten gingen in op dit verzoek, waaruit door de onderzoeker vier ondernemers

zijn geselecteerd, zodat de vier onderzoekssectoren zaadveredeling, teelt, dierhouderij en aquacultuur &

visserij (zie tabel 4.1) en bedrijven van verschillende omvang zijn vertegenwoordigd. Zo zijn twee kleine

bedrijven geïnterviewd met 2 en 3 werknemers, een middelgroot bedrijf met 15 werknemers en een groter

bedrijf met 84 werknemers. Deze ondernemers zijn benaderd voor een interview; alle vier de ondernemers

gingen daarop in. De interviews met deze ondernemers in de vier Greenport-onderzoekssectoren dienen in

de eerste plaats om de uitkomsten van het kwantitatieve onderzoek naar de locatie van bedrijfsnetwerken

en de invloed hiervan op bedrijfsnetwerken op een kwalitatieve manier te valideren. Deze

onderzoeksmethode waarbij kwalitatief en kwantitatieve onderzoeksmethoden worden gecombineerd om

de validiteit van de onderzoeksresultaten te vergroten wordt methodologische triangulatie genoemd (Guion

et al., 2011).

Naast deze vier bedrijven zijn nog twee agribusiness ondernemers geïnterviewd die zijn benaderd

via de uitvoeringsorganisatie Greenport. Het gaat daarbij om een groot verwerkingsbedrijf van groente en

fruit - een bedrijf in de afnemerskolom van het waardesysteem van de agribusiness - en een

zaadveredelingsbedrijf dat lid is van stichting Seed Valley – een bedrijf in de leveranciers- en

productiekolom van het waardesysteem. Via interviews met deze bedrijven wordt getracht een compleet

beeld te krijgen van de afnemers- en leveranciersrelaties binnen het waardesysteem; in hoeverre

concentreren deze zich binnen Noord-Holland Noord? Deze twee ondernemers hebben tevens zitting in de

stuurgroep van de Greenport, waardoor hen ook naar een visie op de organisatiestructuur kon worden

gevraagd. Binnen de ondernemerskolom zijn daarnaast een financiële dienstverlener geïnterviewd die ook

zitting heeft in de stuurgroep van de Greenport en een vertegenwoordiger van de zaadveredelingssector in

Noord-Holland Noord (Seed Valey).

Naast de ondernemers en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zijn een betrokken

onderzoeksinstelling en een opleidingsinstelling geïnterviewd en zijn in de beginfase van het onderzoek

verkennende gesprekken gevoerd met de provincie Noord-Holland en de uitvoeringsorganisatie van de

Greenport Noord-Holland Noord. Zodoende wordt van alle vier kolommen binnen de organisatiestructuur

van de Greenport een visie op de vorming en versterking van het cluster in beeld gebracht (zie figuur 4.8).

57

Figuur 4.8 Geïnterviewden verdeeld over de vier O’s en, indien relevant, het aantal werknemers per bedrijf.

In totaal zijn er dus 10 interviews afgenomen. De verkennende gesprekken met de provincie,

uitvoeringsorganisatie en LTO Noord vonden plaats in de periode van half februari tot half maart 2014. Een

tweede reeks interviews met Wageningen University & Research Centre, Clusius College, stichting Seed

Valley en een groenteverwerker in Noord-Holland Noord vond plaats halverwege mei 2014. Begin juni

2014, in de laatste twee weken van de enquête, zijn de overige interviews gehouden met de ondernemers.

Zo kon worden doorgevraagd op de antwoorden die ondernemers in de enquête hadden gegeven.

4.4.2 Interviewtechnieken

De interviews zijn semigestructureerd, wat betekent dat er gebruik is gemaakt van een topic list als

leidraad voor het gesprek (zie bijlage IV), maar dat daarnaast ruimte blijft om door te vragen naar

meningen, gevoelens, wensen en behoeften van de respondenten. Deze interviewtechniek staat flexibiliteit

toe; de interviewer kan reageren en doorvragen op antwoorden van respondenten (Bryman, 2008).

Daarnaast is wel enige structuur in de verschillende interviews gewenst, zodat de antwoorden van

respondenten met elkaar kunnen worden vergeleken. De topic list (of interview guide) biedt deze structuur

(Bryman, 2008, p. 472).

Naast de topic list is gebruik gemaakt van ondersteunend materiaal om de respondenten hun blik

op lokale relaties tussen bedrijven binnen en tussen sectoren te laten visualiseren (zie figuur 4.9). De

‘strookjes’ met sectoren zijn bedoeld om de geïnterviewden aan het denken te zetten over samenwerking

binnen en tussen de verschillende Greenport-sectoren.

Figuur 4.9 de respondenten is gevraagd deze ‘strookjes’ met

Greenport-sectoren in volgorde te leggen van dichtste lokale

bedrijfsnetwerk (bovenaan) tot minst dichte lokale bedrijfsnetwerk

(onderaan).

Als eerste is de respondenten gevraagd de het strookjes met de

Greenport-sectoren op volgorde te leggen met bovenaan de sector

waarbinnen volgens hem of haar bedrijven de meeste onderlinge

relaties hebben. Onderaan ligt dan de sector waarbinnen volgens de

respondent de minste relaties zijn. Vervolgens is gevraagd:

- waarom men denkt dat er juist in die sector veel of juist

weinig relaties bestaan;

- en of het wenselijk zou zijn om in de sectoren die onderaan

liggen meer relaties te stimuleren en waarom.

Overheid Onderzoek Onderwijs Ondernemers

Provincie Noord-Holland Wageningen University Clusius College 6 agrarische ondernemers:

Uitvoeringsorganisatie & Researche Centre Zaadveredeling (470 werknemers)

Greenport Glastuinbouw (84 werknemers)

Vollegrondsgroenteteelt/

Akkerbouw (3 werknemers)

Dierhouderij (2 werknemers)

Glastuinbouw / Aquacultuur / Bollenteelt

(15 werknemers)

Groenteverwerking / handel (1200 medewerkers)

1 financiele dienstverlener

Rabobank Kop van Noord-Holland

2 vertegenwoordigers van ondernemers

Stichting Seed Valley

LTO Noord

Greenport Noord-Holland Noord

58

Ten tweede is de respondenten gevraag de strookjes van Greenport-sectoren bij elkaar te leggen waarvan

men denkt dat bedrijven uit die verschillende sectoren veel relaties met elkaar aangaan. Bij het

neergelegde plaatje is vervolgens weer gevraagd:

- waarom men denkt dat er juist tussen bedrijven uit die sectoren relaties bestaan;

- en of het wenselijk is tussen bepaalde sectoren (die elkaar in het plaatje nu niet raken) meer

relaties te stimuleren en waarom.

Ten slotte zijn nog een aantal strookjes neergelegd van organisaties die betrokken zijn bij de Greenport en

binnen een van de overige 3 O’s zijn te plaatsen (overheid, opleidingen en onderzoek). De respondenten is

wederom gevraagd de strookjes bij elkaar te leggen waarvan men denkt dat tussen die (groepen)

organisaties en sectoren veel relaties bestaan. Bij het neergelegde beeld is weer gevraagd:

- waarom men denkt dat er juist tussen die sectoren en organisaties relaties bestaan;

- en of het wenselijk is tussen bepaalde sectoren of organisaties (die elkaar in het plaatje nu niet

raken) meer relaties te stimuleren en waarom.

Van elk neergelegd plaatje (relaties binnen een sector, tussen sectoren en met de overige 3 O’s) is een foto

gemaakt. Naast de antwoorden op de vragen die na het neerleggen van de strookjes zijn gesteld vormen

deze foto’s een aparte bron van empirisch materiaal.

De interviews zijn opgenomen met een recorder en naderhand uitgewerkt tot transcripts; een letterlijke

uitwerking van het interview. De tien interviews zijn geanalyseerd aan de hand van vier thema’s; netwerken

van bedrijfsrelaties, het verband tussen het sociaal en zakelijk netwerk van bedrijven en hun

locatiestrategie, samenwerking tussen de vier O’s en sterktes en zwaktes van het Greenport-cluster. Per

thema zijn weer een aantal onderwerpen bepaald die door de tien interviews heen aan de orde zijn

gekomen. Vervolgens zijn de relevante fragmenten van elk interview voor elk onderwerp naast elkaar

gelegd, waarvan de overeenkomsten en verschillen zijn verwerkt tot de resultaten in hoofdstuk 7. De

‘boom’ van thema’s en onderwerpen is weergegeven in figuur 4.10.

Figuur 4.10 Analyseboom met thema’s (donkergroen) en daar onder ‘hangende’ onderwerpen (lichtgroen).

Netwerk van bedrijfsrelaties Verband sociaal en zakelijk netwerk

en locatiestrategie

Relaties met afnemers Vestigingsklimaat

Relaties met leveranciers Locatiegedrag en strategie

Samenwerkingsrelaties Sociaal en zakelijk netwerk

verankert bedrijven

Cross-overs (relaties met

bedrijven in andere sectoren)

Logistieke draaischijf

(clustering van afnemers, leveranciers

en producenten)

De vier O's Sterktes en zwaktes

Ondernemers Diversiteit

Opleidingen Betrokkenheid

Onderzoek Organisatie

Overheid Toegevoegde waarde

Greenport

Hoe vinden de vier O's

elkaar

59

Naast de analyse van de transcripts van de interviews volgens bovenstaande analyseboom, is een analyse

gedaan van de foto’s van de neergelegde strookjes door de respondenten. De volgorde van sectoren met

de meeste relaties naar sectoren met de minste onderlinge relaties van de tien respondenten is met elkaar

vergeleken, waarbij met name is gefocust op de verschillen in de neergelegde beelden door respectievelijk

ondernemers en respondenten van de overige 3 O’s (overheid, opleidingsinstelling en

onderzoeksinstelling). Hierbij zijn per respondent rangscores toegekend voor elke sector; een 1 wanneer

een sector bovenaan is geplaatst tot een 8 wanneer een sector onderaan is geplaatst. De verschillende

rangorde van sectoren van meeste onderlinge naar minste onderlinge relaties is vervolgens voor beide

groepen vergeleken.

De beelden van de relaties tussen verschillende sectoren en relaties met organisaties binnen de

overige 3 O’s zijn ook op overeenkomsten en verschillen geanalyseerd. Hiervan is een kwalitatieve

beschrijving gemaakt.

4.5 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn de methoden toegelicht die zijn gebruikt voor het empirisch onderzoek. Dat empirisch

onderzoek bestaat uit drie delen, waarvan de eerste twee kwantitatieve methoden gebruiken en het laatste

kwalitatief van aard is. In de volgende drie hoofdstukken worden de resultaten van de drie typen empirisch

onderzoek geanalyseerd, te beginnen met het onderzoek naar geografische concentratie van agribusiness

bedrijven in Noord-Holland Noord, aan de hand van bestaande data. Hoofdstuk 6 analyseert vervolgens de

resultaten van de zelf verzamelde kwantitatieve data en geeft antwoord op de derde en vierde deelvraag

waarin respectievelijk het bedrijfsnetwerk en de locatiestrategie van agrarische ondernemers in Noord-

Holland Noord centraal staan. In het zevende hoofdstuk wordt de laatste deelvraag beantwoord door de

kwalitatieve gegevens uit de interviews te analyseren.

60

5. Geografische concentratie van agribusiness bedrijven In het vorige hoofdstuk is een afbakening gemaakt van de sectoren die volgens het ‘waardesysteem’ tot de

agribusiness behoren (zie paragraaf 4.2.1). De sectoren binnen dit waardesysteem vormen potentieel een

cluster. Dat bestaat volgens de definitie van Porter immers uit toeleveranciers, dienstverleners en bedrijven

in gerelateerde sectoren: “een geografische concentratie van onderling verbonden bedrijven,

gespecialiseerde toeleveranciers, dienstverleners, bedrijven in gerelateerde sectoren en relevante

instellingen (universiteiten, handelsorganisaties) die met elkaar concurreren maar ook samenwerken”

(Porter, 2000, p. 15).

In dit hoofdstuk wordt in kaart gebracht in hoeverre de verschillende onderzoekssectoren binnen

het cluster geografisch geconcentreerd zijn in Noord-Holland Noord en hoe deze concentratie zich heeft

ontwikkeld tussen 2009 en 2012. Zodoende wordt bepaald in hoeverre Noord-Holland Noord voldoet aan

het eerste component van een cluster; geografische concentratie. Naast concentratie van vestigingen

wordt gekeken naar concentratie van werkgelegenheid. Per waardesysteem wordt hieronder ingegaan op

de derde deelvraag van dit onderzoek:

In hoeverre is er sprake van geografische concentratie van bedrijven en werkgelegenheid in de acht

Greenport-sectoren en aanverwante agribusiness sectoren in de regio Noord-Holland Noord en in hoeverre

is dit ruimtelijk spreidingspatroon constant door de tijd?

De eerste drie hypothesen doen, op basis van het theoretisch kader, uitspraken over het verwachte

antwoord op die vraag en worden in dit hoofdstuk getoetst.

H1: Elke deelsector heeft in minstens twee gemeenten in Noord-Holland Noord een bovengemiddeld

aandeel in de gemeentelijke economie ten opzichte van het nationale aandeel van deze sectoren.

H2: Het ruimtelijk spreidingspatroon van een deelsector komt overeen met het ruimtelijk spreidingspatroon

van de deelsector(en) waaraan ze het meest gerelateerd is.

H3: De concentratie van bedrijven in greenport-sectoren is tussen 2009 en 2012 toegenomen.

Figuur 5.1 Onderzoek naar geografische concentratie van agribusiness-sectoren

5.1 Agribusiness concentratie binnen provincie Noord-Holland?

Noord-Holland Noord huisvest ruim een vijfde van de inwoners in de provincie Noord-Holland (CBS, 2014d).

Binnen de agribusiness heeft de regio echter een aandeel van ruim twee vijfde in de werkgelegenheid in de

provincie. Noord-Holland Noord huisvest bijna de helft van alle bedrijven in de agribusiness in Noord-

Holland (zie tabel 5.1). De primaire agrarische sectoren teelt, dierhouderij en aquacultuur & visserij,

zorgden in 2012 voor bijna 14 duizend banen in Noord-Holland Noord. De totale agribusiness in Noord-

Holland Noord is goed voor bijna 28,5 duizend banen. De agribusiness maakt daarmee 10% van de

economie van Noord-Holland Noord uit gemeten in aantal vestigingen en zorgt voor bijna 11% van de

werkgelegenheid in de regio. Dit aandeel is hoger dan in Nederland als geheel, daar is 8% van het aantal

vestigingen actief binnen de agribusiness-sectoren en slechts 6,4% van de werkgelegenheid.

Geografische concentratie van Geografische concentratie van

bedrijven binnen een sector bedrijven binnen een sector

Geografische concentratie van

bedrijven binnen een sector

Ontwikkeling concentratie2009 - 2012

Komen spreidingspatroonvan gerelateerde sectoren overeen?

2009 2012

61

In de acht Greenport-sectoren, hier samengevoegd tot de vier onderzoekssectoren zaadveredeling,

teelt, dierhouderij en aquacultuur & visserij (zie paragraaf 4.2.2), is het aandeel van Noord-Holland Noord

in de Noord-Hollandse economie relatief het grootst. Bijna 70% van de vestigingen in de Greenport-

sectoren staat in Noord-Holland Noord, samen goed voor 72% van de werkgelegenheid in die sectoren in

de provincie (zie tabel 5.1).

Tabel 5.1 Vestigingen en banen in de agribusiness in Noord-Holland Noord en de provincie Noord-Holland.

Sector Vestigingen Banen

Noord-

Holland

Noord

Provincie

Noord-

Holland

Aandeel

Noord-Holland

Noord

Noord-Holland

Noord

Provincie

Noord-

Holland

Aandeel

Noord-Holland

Noord

Zaadveredeling 48 75 64,00% 1.771 1.863 95,10%

Teelt 2.207 2.985 73,90% 10.396 14.404 72,20%

Dierhouderij 1.230 2.037 60,40% 2.885 4.687 61,60%

Aquacultuur & Visserij 201 250 80,40% 516 669 77,10%

Productie (Greenport-

sectoren) 3.686 5.347 68,90% 15.568 21.623 72,00%

Handel voedings- en

genotsmiddelen 368 1.983 18,60% 2.230 10.628 21,00%

Verwerking voedsel 188 747 25,20% 4.439 12.469 35,60%

Handel

landbouwproducten 409 1.236 33,10% 2.180 11.507 18,90%

Leveranciers/afnemers

dierhouderij 97 308 31,50% 958 2.587 37,00%

Visverweking en –

handel 52 213 24,40% 336 1.735 19,40%

Verwerking/logistiek 1.114 4.487 24,80% 10.143 38.926 26,10%

Productie/handel

productiemiddelen 85 152 55,90% 915 2.232 41,00%

Speur- en

ontwikkelingswerk 40 217 18,40% 350 2.681 13,10%

Dienstverlening

landbouw 537 820 65,50% 1.498 2.448 61,20%

Resources 662 1.189 55,70% 2.763 7.361 37,50%

Totaal Greenport-

cluster 5.462 11.023 49,60% 28.474 67.910 41,90%

Totaal economie 54.982 266.078 20,70% 263.510 1.435.494 18,40%

Aandeel agribusiness 9,90% 4,14% 10,80% 4,70%

Bron: LISA (2012); CBS statline (2014); eigen bewerking

De onderzoekssector teelt, die wordt gevormd door de Greenport-sectoren akkerbouw,

vollegrondsgroenteteelt, glastuinbouw, bollenteelt en fruitteelt, telt absoluut het grootste aantal vestigingen

en banen in Noord-Holland Noord. De bedrijven in Noord-Holland Noord in de teelt-sector zijn relatief groot

(zie figuur 5.2). Gemiddeld in Nederland zijn per vestiging bijna 4 banen beschikbaar, in Noord-Holland

Noord is dit 4,7.

Figuur 5.2 Gemiddelde grootte van bedrijven (in aantal banen) per agribusiness-sector in 2012.

62

De zaadveredelingsector in Noord-Holland Noord kent eveneens relatief grote bedrijven. Waar het

gemiddeld aantal banen per vestiging in Nederland 15,3 is, zijn bij zaadveredelaars in Noord-Holland Noord

bijna 37 banen per vestiging beschikbaar. De aanwezigheid van veel grote multinationale zaadveredelaars

in de regio verklaart dit hoge gemiddelde. Ruim 95% van de Noord-Hollandse werkgelegenheid in de

zaadveredeling wordt gecreëerd door bedrijven in Noord-Holland Noord.

Ook de dierhouderij in Noord-Holland concentreert zich in de regio Noord-Holland Noord met ruim

60% van het aantal vestigingen en bijna 62% van de werkgelegenheid in de sector. Naast de ondernemers

werken relatief weinig mensen in deze sector. Zowel landelijk als in Noord-Holland Noord is het gemiddeld

aantal banen per vestiging 2,3. Voor Greenport-sector aquacultuur & visserij is Noord-Holland Noord ook

het belangrijkste concentratiegebied binnen de provincie Noord-Holland. Meer dan 80% van het aantal

vestigingen en ruim 77% van de banen in de provincie bevinden zich in Noord-Holland Noord.

De overige sectoren uit het waardesysteem van de agribusiness concentreren zich binnen de provincie

Noord-Holland in mindere mate in Noord-Holland Noord, al is er een groot verschil tussen de input-relaties

(resources) en output-relaties (verwerking/logistiek) van de Greenport-sectoren. In de sectoren verwerking

en logistiek van agrarische producten bevindt ongeveer een kwart van de vestigingen en banen in de

provincie zich in Noord-Holland Noord. De input-sectoren voor de Greenport-sectoren, in het

waardesysteem en tabel 5.1 aangeduid met resources, concentreren zich wel in grotere mate in Noord-

Holland Noord. Meer dan de helft van de vestigingen en bijna twee vijfde van de banen in de provincie

bevindt zich in Noord-Holland Noord. De leveranciers van de Greenport-sectoren lijken zich dus in grotere

mate te concentreren in Noord-Holland Noord.

Van de overige vijf Greenports in Nederland telt alleen de Greenport Westland-Oostland meer banen in de

Greenport-sectoren dan Noord-Holland Noord (zie tabel 5.2). Het grootste deel van die werkgelegenheid

betreft banen in de teelt-sector in de gemeente Westland; ruim 10 duizend banen.

Tabel 5.2 werkgelegenheid in de Greenport-sectoren in de zes Greenports in Nederland

Greenport Banen in Greenport-sectoren

Westland-Oostland 16.054

Aalsmeer 5.300

Venlo 10.207

Boskoop 12.616

Duin- en Bollenstreek 1.793

Noord-Holland Noord 15.568

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

5.2 Waardesysteem teelt

Het waardesysteem van de teeltsector raakt veel aan het waardesysteem van de zaadveredeling. Zo zijn

zaadveredelaars afnemer en leverancier van teeltbedrijven en hebben bedrijven in beide sectoren relaties

met dezelfde sectoren in de resource-kolom; speur- en ontwikkelingswerk en productie- en handel in

productiemiddelen (zie paragraaf 4.2.2). De vraag is of deze verwevenheid van waardesystemen ook

betekent dat het ruimtelijk spreidingspatroon van de teeltsector lijkt op dat van de zaadveredelingsector?

De verwerking en logistiek kolom in het waardesysteem kent voor de teeltsector drie schakels;

verweking voedsel, handel in voedings- en genotsmiddelen en handel in landbouwproducten. De volgende

vragen zullen in deze paragraaf beantwoord worden: hoe ziet het ruimtelijk spreidingspatroon van deze

sectoren eruit? En lijkt dat op het spreidingspatroon van de teeltsector? Hoe verhoudt de concentratie van

teelt-bedrijven zich tot de rest van Nederland en in het bijzonder tot de andere vijf Greenports?

5.2.1 Veel grote teeltbedrijven in Noord-Holland Noord

De teeltsector is in veel Nederlandse gemeenten geconcentreerder aanwezig dan in gemeenten in Noord-

Holland Noord. Dit geldt in het bijzonder voor de greenport-gemeenten in Nederland, zoals weergegeven in

figuur 5.3. Greenport Boskoop in Zuid-Holland blijkt het meest gespecialiseerd in de teeltsector, zowel in

termen van vestigingen als werkgelegenheid. In het Westland zijn in absolute aantallen de meeste

bedrijven (1.206) en banen (10.087) te vinden in de teeltsector; daarmee kent ook deze gemeente een

63

grotere specialisatie dan Noord-Holland Noord. Tot slot is ook Greenport Venlo terug te vinden tussen de

concentratiegebieden in de teeltsector, de werkgelegenheid in deze sector is in de gemeente Horst aan de

Maas bijna vier standaarddeviaties hoger dan gemiddeld in Nederland. In alle Greenports bestaat een

bovengemiddelde concentratie van vestigingen en banen in de teeltsector (zie tabel 5.3). Andere gebieden

waar zich veel teeltbedrijven en –banen bevinden zijn de gemeente Noordoostpolder en vrijwel de hele

provincie Zeeland.

Tabel 5.3 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector teelt in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt vestigingen

(z-score)

Gemeente Locatiequotiënt banen (z-

score)

Boskoop 7,81 Boskoop 7,18

Noordoostpolder 3,99 Westland 4,70

Zundert 3,80 Zundert 4,61

Borsele 3,64 Horst aan de Maas 3,83

Drechterland 3,78

Hollands Kroon 2,29 Hollands Kroon 3,18

Drechterland 2,08 Koggenland 2,77

Zijpe 2,05 Stede Broec 2,75

Harenkarspel 1,76 Zijpe 2,61

Medemblik 1,49 Medemblik 2,34

Koggenland 1,39 Harenkarspel 1,81

Schermer 1,59

Heerhugowaard 1,10

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

In absolute aantallen telt de gemeente Hollands Kroon het op twee na hoogste aantal bedrijven in de

teeltsector van alle Nederlandse gemeenten en slechts vier gemeenten tellen meer banen in de teeltsector

dan Hollands Kroon. Ook relatief gezien is Noord-Holland Noord gespecialiseerd in de teeltsector. Zes van

de negentien gemeenten in de regio hebben een locatiequotiënt voor het aantal vestigingen die meer dan

een standaarddeviatie hoger is dan het gemiddelde in Nederland. Gemeten in werkgelegenheid zijn dit

negen gemeenten. Opvallend is ook dat de z-score van de locatiequotiënt voor het aantal banen in al deze

negen gemeenten hoger is dan de z-score van de locatiequotiënt voor het aantal vestigingen. Dit betekent

dat de bedrijven in Noord-Holland Noord gemiddeld relatief groot zijn (zie ook figuur 5.2).

De specialisatie van Noord-Holland Noord als geheel in de sector teelt is toegenomen. De locatiequotiënten

voor het aantal vestigingen en het aantal banen is in 2012 hoger dan in 2009. Ten opzichte van de rest

van Nederland is de specialisatie in aantal vestigingen juist iets minder geworden (z-score van 0,35 naar

0,32). Wat betreft banen is de specialisatie van Noord-Holland Noord juist verder toegenomen, de z-score

stijgt namelijk van 0,46 in 2009 naar 0,66 in 2012. Dit betekent dat andere gemeenten in Nederland

relatief meer zijn gegroeid in aantal vestigingen, maar dat Noord-Holland Noord relatief meer

werkgelegenheid heeft gecreëerd in de teeltsector. De vestiging van een aantal grote

glastuinbouwbedrijven in de AgriPort is hier mogelijk de oorzaak van. Eerder werd ook al aangegeven dat

teeltbedrijven in Noord-Holland Noord relatief groot zijn. Als de hier beschreven trend van schaalvergroting

zich doorzet, zal de omvang van bedrijven nog verder toenemen.

64

Figuur 5.3 Geografische concentratie van vestigingen in de sector teelt in 2012, in Z-scores van

locatiequotiënten per gemeente.

5.2.2 Resources van teeltbedrijven

Zoals eerder beschreven, volgt de ruimtelijke spreiding van de sector productie en handel in

productiemiddelen voor een groot deel het patroon van de zaadveredelingsector binnen Noord-Holland

Noord. Landelijk gezien is echter alleen een grote regionale specialisatie te zien in Noordoost Nederland.

Daarnaast zijn een aantal gemeenten in of rond de Greenport Venlo gespecialiseerd in deze sector en is

een concentratie waar te nemen in de Hoeksche Waard, een eiland in Zuid-Holland.

Binnen Noord-Holland Noord is wel een overeenkomst zichtbaar tussen de ruimtelijke spreiding

van de bedrijven en banen in deze sector en in de teeltsector. In de gemeenten waarbinnen een

bovengemiddelde concentratie bedrijven aanwezig is dat productiemiddelen voor de landbouw produceert

of verhandelt, blijkt tevens een bovengemiddelde concentratie van teeltbedrijven aanwezig te zijn. Voor de

werkgelegenheid in beide sectoren geldt eenzelfde verband, de gemeente Enkhuizen vormt hierin een

uitzondering (hier is de zaadveredelingsector sterk geconcentreerd). De locatiequotiënt voor Noord-Holland

Noord als geheel is bovengemiddeld wat betreft het aantal banen, maar is lager dan gemiddeld wat betreft

het aantal vestigingen.

De dienstverlenende sectoren die zich richten op de landbouwsectoren volgen voor een groot deel

het ruimtelijk spreidingspatroon van de teeltsector. In het westen van Nederland, waar de teeltsectoren

voornamelijk geconcentreerd zijn, bevinden zich ook veel dienstverleners van de landbouw.

In negen van de negentien Greenport-gemeenten is sprake van een bovengemiddelde specialisatie

van de gemeentelijke economie in dienstverlening aan landbouw. Gemeten in werkgelegenheid zijn dit acht

Greenport Duin- en

Bollenstreek

Greenport Venlo

Greenport Boskoop

Greenport Aalsmeer

Greenport Westland-Oostland

65

gemeenten. De dienstverlening aan de landbouw kent binnen Noord-Holland Noord de hoogste

concentratie van vestigingen en banen in de gemeenten Hollands Kroon en Zijpe (zie tabel 5.4). De z-score

van de locatiequotiënt van Noord-Holland Noord als geheel is echter alleen voor het aantal banen positief.

De Greenport telt in deze sector dus minder vestigingen dan gemiddeld, maar kent wel een

bovengemiddeld aantal banen. Ook voor de dienstverlening aan landbouw geldt dus dat bedrijven in Noord-

Holland Noord relatief groot zijn.

Tabel 5.4 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) per

gemeente in 2012 voor de sector dienstverlening aan de landbouw.

Gemeente Locatiequotiënt

vestigingen (z-score)

Gemeente Locatiequotiënt

banen (z-score)

Westland 4,72 Lochem 10,09

Midden-Delfland 3,70 Olst-Wijhe 3,95

Neder-Betuwe 3,28 Schermer 3,88

Hollands Kroon 2,45 Zijpe 2,57

Schermer 1,68 Hollands Kroon 1,82

Zijpe 1,61 Drechterland 1,01

Texel 1,22

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

5.2.3 Afnemers van teeltproducten

Het cluster teelt omvat vijf van de acht Greenport-sectoren en levert daarmee het grootste deel van de

productie van landbouwproducten binnen de regio. Zoals uit het waardesysteem blijkt (zie paragraaf 4.2.2)

worden deze producten in enkele gevallen rechtstreeks aan de consument geleverd, maar veelal worden

deze producten eerst verwerkt of verkocht via groothandelaren. Binnen de clusters handel in voedings- en

genotsmiddelen en handel in landbouwproducten zijn alle bedrijven opgenomen die producten uit de teelt-

sectoren verhandelen, direct van het land of na verwerking.

Handel in voedings- en genotsmiddelen

De handelssectoren in voedings- en genotsmiddelen zijn minimaal geconcentreerd in de regio Noord-

Holland Noord. In absolute aantallen bevinden de meeste vestigingen en werkgelegenheid in deze sector

zich in de grote steden. Specialistische gemeenten voor handel in voedings- en genotsmiddelen zijn

Bunschoten, Renswoude, Veghel en Oostzaan (zie tabel 5.5). Renswoude en Bunschoten liggen relatief

dicht bij elkaar, maar van een ruimtelijke concentratie in een bepaalde regio is in deze sector geen sprake.

Tabel 5.5 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector handel in voedings- en genotsmiddelen in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt vestigingen

(z-score)

Gemeente Locatiequotiënt banen

(z-score)

Bunschoten 17,35 Renswoude 14,11

Edam-Volendam 3,80 Veghel 5,53

Aalburg 2,93 Bunschoten 4,45

Enkhuizen 0,55 Hoorn 0,74

Stede Broec 0,25 Alkmaar 0,54

Opmeer 0,24

Bron: LISA (2012); eigen bewerking.

Handel in landbouwproducten

De concentratie van handelsbedrijven in landbouwproducten strookt met de locaties van veilingen in

Nederland. De gemeenten Aalsmeer, Westland, Boskoop en Barendrecht, waar veilingen voor

landbouwproducten zijn gevestigd, laten een bovengemiddelde concentratie van vestigingen en banen in

de sector handel in landbouwproducten zien. In Aalsmeer, in werkgelegenheid het meest gespecialiseerd in

deze sector, worden met name bloemen en planten verhandeld. De veilingen in het Westland en in

Barendrecht zijn het grootst in de handel in groente en fruit. Naast de gemeente Aalsmeer is in de

gemeenten Lisse en Noordwijkerhout een bovengemiddelde concentratie aanwezig van bedrijven en banen

66

in de sector handel in landbouwproducten. De Greenport Aalsmeer kent wat deze sector betreft een hogere

specialisatiegraad dan de Greenport Noord-Holland Noord.

Tabel 5.6 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector handel in landbouwproducten in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt vestigingen

(z-score)

Gemeente Locatiequotiënt banen

(z-score)

Katwijk 10,54 Aalsmeer 12,26

Aalsmeer 9,74 Uithoorn 7,57

Aalburg 7,79 Katwijk 6,30

Uithoorn 4,74 Aalburg 4,81

Noordwijkerhout 3,72 het Bildt 4,26

Westland 3,44 Westland 4,14

Boskoop 3,38 Bodegraven-Reeuwijk 3,91

Barendrecht 1,56 Barendrecht 3,10

Stede Broec 1,39 Stede Broec 2,29

Drechterland 1,24 Enkhuizen 0,96

Harenkarspel 1,15 Drechterland 0,81

Drie gemeenten in de Greenport Noord-Holland Noord kennen een concentratie van vestigingen in de

sector handel in landbouwproducten die meer dan een standaarddeviatie afwijkt van het Nederlandse

gemiddelde. Wat betreft werkgelegenheid kent echter alleen Stede Broec een concentratie die meer dan

een standaardafwijking hoger is dan gemiddeld in Nederland (zie tabel 5.6). Toch is de Greenport als

geheel relatief sterk gespecialiseerd in deze sector. Tien van de negentien gemeenten in de regio

huisvesten een bovengemiddeld aantal handelsbedrijven in landbouwproducten. In termen van

werkgelegenheid zijn 9 van de Greenport-gemeenten bovengemiddeld gespecialiseerd. De regio als geheel

is eveneens bovengemiddeld gespecialiseerd in aantal vestigingen en aantal banen. In absolute aantallen

telt de Greenport Noord Holland Noord meer vestigingen in deze sector dan de Greenport Aalsmeer, 357

ten opzichte van 276. De werkgelegenheid die deze vestigingen voortbrengen is in Greenport Aalsmeer

echter meer dan twee keer zo groot dan in Greenport Noord-Holland Noord.

Verwerking voedsel

In de sector voedselverwerking is enkel de gemeente Harenkarspel in Noord-Holland Noord erg

gespecialiseerd, dit betreft wel alleen werkgelegenheid (zie tabel 5.7). In deze gemeente is namelijk een

groot voedselverwerkingsbedrijf gevestigd, waardoor de gemeente in aantal banen naar voren komt als

gespecialiseerd, maar niet gemeten naar aantal vestigingen. De gemeente Langedijk kent wel een

bovengemiddelde concentratie van zowel vestigingen als banen in de sector voedselverwerking, de

gemeente Koggenland is enkel in werkgelegenheid gespecialiseerd. De regio Noord-Holland Noord als

geheel kent geen bovengemiddelde concentratie van vestigingen in deze sector, maar wel van

werkgelegenheid. Dit duidt op relatief grote bedrijven in deze sector in deze regio.

Landelijk gezien concentreren de grootste absolute aantallen vestigingen en banen in de

voedselverwerkingsector zich in stedelijke gemeenten, Zaanstad is daarvan de meest gespecialiseerde.

Deze relatief kleine stad heeft met ruim 2500 banen na Rotterdam de grootste werkgelegenheid in deze

sector, verspreid over 50 vestigingen.

Tabel 5.7 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector voedselverwerking in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt vestigingen

(z-score)

Gemeente Locatiequotiënt banen

(z-score)

Schiermonnikoog 6,58 Ferwerderadiel 9,13

Ferwerderadiel 6,07 Harenkarspel 7,42

Terschelling 3,89 Bernisse 4,79

Opmeer 1,31 Langedijk 2,12

Langedijk 1,25 Koggenland 1,68

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

67

5.3 Waardesysteem dierhouderij

Naast de teeltsector, maakt ook de dierhouderij deel uit van de primaire agrarische sector. Het

waardesysteem laat zien dat de dierhouderij rechtstreeks met de voedselverwerkingsindustrie of handel in

voedingsmiddelen verbonden kan zijn, maar dat er ook een aparte onderzoekssector gedefinieerd is met

afnemers en leveranciers van de dierhouderij. De vraag is of deze gerelateerde sectoren, dierhouderij en de

leveranciers en afnemers daarvan, zich ook ruimtelijk in dezelfde gemeenten concentreren.

5.3.1 Weinig concentratie van dierhouderijen in Noord-Holland Noord

De sector dierhouderij concentreert zich binnen Noord-Holland Noord het meest in de gemeente Schermer,

waar het aantal vestigingen in de sector bijna twee standaardafwijkingen hoger is dan gemiddeld in

Nederland (zie tabel 5.8). Het aantal banen is daarbij bijna vier standaardafwijkingen hoger dan gemiddeld.

Naast Schermer hebben nog zes gemeenten in de Greenport Noord-Holland Noord een bovengemiddelde

concentratie werkgelegenheid in de dierhouderij. In aantal vestigingen zijn dat vier gemeenten.

Landelijk

gezien kent Sint Anthonis de grootste relatieve concentratie dierhouderij bedrijven en banen. In absolute

aantallen kennen de gemeenten Tubbergen en Sudwest Fryslan de hoogste concentratie bedrijven en

banen in de dierhouderij. Over het algemeen concentreert de sector dierhouderij zich met name in het

oosten en noordoosten van Nederland (zie figuur 5.4).

Tabel 5.8 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector dierhouderij in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt vestigingen

(z-score)

Gemeente Locatiequotiënt banen

(z-score)

Sint Anthonis 4,30 Sint Anthonis 5,02

Tubbergen 4,15 Littenseradiel 4,07

Staphorst 3,89 Tubbergen 3,95

Dinkelland 3,58 Schermer 3,92

Schermer 1,88

5.3.2 Afnemers en leveranciers van de dierhouderij

Het is de vraag of de verbondenheid binnen het waardesysteem ook zorgt voor een ruimtelijke

verbondenheid tussen de dierhouderij en de leveranciers en afnemers daarvan. Het landelijke beeld

bevestigt in ieder geval een concentratie van afnemers en leveranciers van bedrijven in de dierhouderij.

Deze sector concentreert zich eveneens in het oosten en noordoosten van Nederland.

Binnen de regio Noord-Holland Noord is hetzelfde ruimtelijk spreidingspatroon te zien. Enkel de

gemeenten Schermer en Opmeer laten een bovengemiddelde concentratie van bedrijven zien die leveren

aan en afnemen van de dierhouderij. In deze gemeenten is ook een bovengemiddelde concentratie

dierhouderijen gevestigd (zie figuur 5.4). Alleen in de gemeente Opmeer levert dit ook een

bovengemiddelde concentratie van werkgelegenheid op in deze sector (zie tabel 5.9).

Tabel 5.9 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector afnemers en leveranciers van de dierhouderij in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt vestigingen

(z-score)

Gemeente Locatiequotiënt banen

(z-score)

Tubbergen 4,61 Scherpenzeel 10,35

Zederik 4,27 Olst-Wijhe 6,27

Ommen 3,32 Grootegast 5,72

Opmeer 0,91 Opmeer 4,37

Schermer 0,22

68

Figuur 5.4 Geografische concentratie van vestigingen in de sector

dierhouderij (links), afnemers en leveranciers van de dierhouderij

(rechtsboven) en dienstverlening landbouw (rechtsonder) in 2012,

in z-scores van locatiequotiënten per gemeente.

5.3.3 Overige resources dierhouderij

De sector productie en handel in productiemiddelen voor de landbouw concentreert zich veelal in

noordoosten van Nederland (zie figuur 5.4). De sector dierhouderij laat deels de zelfde ruimtelijke spreiding

zien, veel gemeenten in het oosten en noordoosten van Nederland zijn gespecialiseerd in dierhouderij (zie

figuur 5.4). In Noord-Holland Noord is de gemeente Drechterland het meest gespecialiseerd in deze sector,

zowel in aantal vestigingen als aantal banen (zie tabel 5.10). Drechterland huisvest ook een

bovengemiddelde concentratie dierhouderijen.

De sector dienstverlening landbouw volgt zoals eerder aangegeven voornamelijk het ruimtelijk

spreidingspatroon van de teeltsector. Toch is er ook veel overlap met het spreidingspatroon van de

dierhouderij (zie figuur 5.4). Binnen Noord-Holland Noord zijn beide sectoren geconcentreerd in de

aangrenzende gemeenten Schermer, Koggenland, Opmeer, Zijpe en Texel. Het spreidingspatroon van de

dierhouderij en de sectoren die hier input aan leveren, duidt wel op een clustering van het waardesysteem

dierhouderij. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht of er ook daadwerkelijk relaties bestaan tussen

bedrijven in de gevonden concentraties.

Tabel 5.10 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector productie- en handel in productiemiddelen in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt vestigingen

(z-score)

Gemeente Locatiequotiënt banen

(z-score)

Mill en Sint Hubert 4,19 Oostzaan 13,61

Staphorst 3,97 Oude Ijsselstreek 6,55

Drechterland 1,36 Drechterland 0,92

Schermer 0,89 Heerhugowaard 0,49

Hollands Kroon 0,63 Hollands Kroon 0,37

Opmeer

Schermer

69

5.4 Waardesysteem aquacultuur & visserij

De sector aquacultuur & visserij ontleent haar resources aan speur- en ontwikkelingswerk en producenten

en handelaren van productiemiddelen voor de landbouw. Producten komen bij de consument via

visverwerking en –handel en handel in voedings- en genotsmiddelen. Deze paragraaf geeft antwoord op de

volgende vraag: in welke gemeenten concentreren vestigingen en werkgelegenheid in aquacultuur en

visserij zich en hoe verhoudt dit zich tot het ruimtelijk spreidingspatroon van de andere sectoren binnen het

waardesysteem?

5.4.1 Aquacultuur & Visserij

De sector aquacultuur & visserij concentreert zich met name in gemeenten langs de kust van Nederland.

Ook binnen Noord-Holland Noord is de sector aquacultuur & visserij geconcentreerd in de gemeenten die

grenzen aan de Noordzee of het Ijsselmeer. De gemeente Texel kent op vier Nederlandse gemeenten na de

hoogste specialisatie in deze sector. In Texel is het aantal vestigingen en banen vijf standaardafwijkingen

hoger dan gemiddeld in Nederland.

Relatief gezien is Texel van alle gemeenten in de Greenport dus het meest gespecialiseerd in

aquacultuur & visserij. In de gemeente Hollands Kroon is het absolute aantal vestigingen echter wel hoger.

Het aantal banen is in absolute aantallen op Texel het hoogst (185). Naast Texel en Hollands Kroon is de

gemeentelijke economie van Den Helder, Enkhuizen en Bergen bovengemiddeld gespecialiseerd in

aquacultuur & visserij. Aquacultuur & visserij is de enige Greenport-sector waarin Den Helder een

bovengemiddelde concentratie heeft.

De sector aquacultuur & visserij is landelijk gezien de kleinste van alle onderzochte agribusiness

sectoren, met ruim 3200 banen in heel Nederland. Met ruim 500 banen is bijna een zesde daarvan te

vinden in Noord-Holland Noord. De z-score van de locatiequotiënt voor aantal vestigingen en banen voor

heel Noord-Holland Noord wijst dan ook uit dat de sector bovengemiddeld geconcentreerd is in de regio.

Tabel 5.11 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector aquacultuur & visserij in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt vestigingen (z-

score)

Gemeente Locatiequotiënt banen

(z-score)

Urk 14,44 Urk 15,46

Reimerswaal 8,18 Goedereede 7,64

Goedereede 6,77 Reimerswaal 7,58

Texel 5,06 Texel 4,91

Hollands Kroon 1,96 Hollands Kroon 1,97

Den Helder 1,34

5.4.2 Visverwerking & -handel

De visverwerking en –handel laat landelijk hetzelfde ruimtelijke spreidingspatroon zien als de sector

aquacultuur & visserij (zie figuur 5.5). Ook in Noord-Holland Noord is dit patroon zichtbaar. De gemeenten

Enkhuizen, Texel, Den Helder en Hollands Kroon huisvesten zowel een bovengemiddelde concentratie

aquacultuur & visserijbedrijven als bedrijven in de visverwerking en –handel. Ook in de gemeente Hoorn is

een bovengemiddeld aantal vestigingen en banen in de visverwerking en –handelsector te vinden.

Tabel 5.12 Aantal banen in de sectoren Aquacultuur & Visserij en Visverwerking & -Handel in Noord-

Holland Noord, provincie Noord-Holland en Nederland.

Aquacultuur & Visserij Visverwerking & -handel

Noord-Holland Noord 516 336

Provincie Noord Holland 669 1735

Aandeel Noord-Holland Noord 77,10% 19,40%

Nederland 3255 10706

Aandeel Noord-Hollland Noord 15,90% 3,10%

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

70

Figuur 5.5 Geografische concentratie van vestigingen in de sector aquacultuur & visserij (links), afnemers

en visverwerking & -handel (rechts) in 2012, in z-scores van locatiequotiënten per gemeente.

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

Landelijk is de sector visverwerking en –handel in aantal banen ruim drie keer zo groot als de sector

aquacultuur & visserij. Binnen Noord-Holland Noord zijn echter minder mensen aan het werk binnen de

verwerking en handel van vis, dan binnen de aquacultuur & visserij (zie tabel 5.12). De verwerking van en

handel in vis uit Noord-Holland Noord lijkt dus met name buiten de regio plaats te vinden. In de provincie

Noord-Holland vindt wel veel verwerking van en handel in vis plaats, in de sector zijn ruim 1700 banen. Het

aandeel van de regio Noord-Holland Noord in deze werkgelegenheid is minder dan 20%, terwijl gemiddeld

42% van de banen in agribusiness sectoren in Noord-Holland in Noord-Holland Noord zijn te vinden.

5.5 Waardesysteem zaadveredeling

Noord-Holland Noord staat bekend om haar vele multinationale bedrijven in de zaadveredelingsector, die

gevestigd zijn in het gebied tussen Enkhuizen en Warmenhuizen. Deze bedrijven hebben zelf de regio tot

Seed Valley benoemd. De vraag of er een concentratie van vestigingen en banen in deze sector aanwezig is

in Noord-Holland Noord kent daarom een weinig verrassend antwoord.

5.5.1 Seed Valley meest gespecialiseerde regio in Nederland

De sector zaadveredeling is sterk geconcentreerd in de regio Noord-Holland Noord, in het bijzonder in de

gemeenten Enkhuizen, Harenkarspel en Drechterland. In totaal bevindt 15% van het totaal aantal

vestigingen in de sector zaadverdeling in Nederland zich in Noord-Holland Noord, dat geldt bovendien voor

30% van de banen. Nationaal ligt het zwaartepunt van de zaadveredelingssector dus in Noord-Holland

Noord. Een groep van 48 bedrijven zorgt voor 1771 banen in de regio, de zaadveredelingsbedrijven zijn dus

relatief groot met gemiddeld 37 werknemers.

De economieën van de gemeenten Enkhuizen, Drechterland, Medemblik en Harenkarspel zijn

bovengemiddeld gespecialiseerd in zaadveredeling. Het aandeel van de vestigingen in de sector is in deze

vier gemeenten meer dan 2,5 standaarddeviaties hoger dan het nationale gemiddelde (zie tabel 5.13). De

concentratie is in Drechterland en Medemblik lager wanneer gekeken wordt naar het aandeel dat de sector

heeft in de gemeentelijke werkgelegenheid, al is dit nog steeds bovengemiddeld. Enkhuizen is de meest

gespecialiseerde regio in zaadveredeling van Nederland, zowel in aantal vestigingen als in aantal banen.

71

Tabel 5.13 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector zaadveredeling in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt

vestigingen (z-score)

Gemeente Locatiequotiënt banen (z-

score)

Enkhuizen 10,77 Enkhuizen 17,47

Oostflakkee 5,17 Harenkarspel 6,48

Kapelle10 4,82 Kapelle 5,58

Drechterland 3,94 Leudal 4,31

Medemblik 2,92 Drechterland 0,73

Harenkarspel 2,51 Medemblik 0,15

De concentratie van het aantal vestigingen in de zaadveredeling is in Enkhuizen, Drechterland en

Harenkarspel toegenomen ten opzichte van 2009. Enkel in Medemblik is het relatieve aandeel van het

aantal vestigingen licht afgenomen. Kijkend naar de regio als geheel, is zowel het aantal vestigingen als het

aantal banen in absolute aantallen toegenomen (zie tabel 5.14). De z-score van de locatiequotiënt voor

Noord-Holland Noord als geheel laat zien dat de relatieve specialisatie in zaadveredeling in 2012 in aantal

vestigingen is toegenomen ten opzichte van 2009, maar gemeten in werkgelegenheid juist afgenomen. Het

gemiddeld aantal werknemers per vestiging is in deze drie jaren gedaald van ruim 43 tot bijna 37. Zoals

gezegd zijn de bedrijven nog steeds relatief groot en ook de specialisatie van de regio in zaadveredeling is

nog bovengemiddeld, zowel in aantal vestigingen als in werkgelegenheid.

Tabel 5.14 Ontwikkeling van aantal vestigingen en banen in de zaadveredeling tussen 2009 en 2012 voor

de regio Noord-Holland Noord.

2009 2012 Verschil

Vestigingen (absoluut) 36 48 12

Banen (absoluut) 1563 1771 208

Z-score vestigingen 0,789 0,995 0,206

Z-score banen 0,633 0,418 -0,215

5.5.2 Speur- en ontwikkelingswerk

Een van de belangrijkste input-relaties in het waardesysteem voor de onderzoekssector zaadveredeling is

de sector speur- en ontwikkelingswerk. Net als de zaadveredeling concentreert het merendeel van de

vestigingen en banen in de sector speur- en ontwikkelingswerk zich in een beperkt aantal gemeenten in

Nederland. De meest gespecialiseerde gemeente in speur- en ontwikkelingswerk voor de landbouw is

Wageningen, waar de enige land- en tuinbouw georiënteerde universiteit van Nederland is gevestigd. Zowel

in aantal vestigingen als in aantal banen kent Wageningen de grootste relatieve concentratie in de sector

speur- en ontwikkelingswerk (zie tabel 5.15). Daarnaast bevindt zich een relatief hoge concentratie in

Leiden en Leiderdorp, waar zich een life sciences cluster bevindt, en in De Bilt waar het KNMI is gevestigd.

Na deze gemeenten volgt Enkhuizen als meest gespecialiseerd in speur- en ontwikkelingswerk.

10

De hoge locatiequotiënt voor de gemeente Kapelle geeft een vertekend beeld, de totale bedrijvenpopulatie in deze

gemeente telt slecht 950 bedrijven welke gezamenlijk goed zijn voor ruim 4000 banen. De hoge score wordt met name

veroorzaakt door de geringe omvang van de economie van Kapelle en de aanwezigheid van drie middelgrote bedrijven

die samen 200 mensen in dienst hebben.

72

Tabel 5.15 Z-scores van locatiequotiënten van het aantal vestigingen (links) en aantal banen (rechts) voor

de sector speur- en ontwikkelingswerk in 2012.

Gemeente Locatiequotiënt vestigingen

(z-score)

Gemeente Locatiequotiënt banen (z-

score)

Wageningen 15,68 Wageningen 15,13

Leiden 5,37 De Bilt 11,67

Enkhuizen 2,71 Leiderdorp 4,87

Hollands Kroon 0,59 Enkhuizen 1,54

Zijpe 0,48 Harenkarspel 0,61

Harenkarspel 0,27 Medemblik 0,06

Medemblik 0,22

Texel 0,13

Ook de andere twee gemeenten binnen Noord-Holland Noord met een bovengemiddelde concentratie van

speur- en ontwikkelingswerkbedrijven en –banen, zijn zeer gespecialiseerd in zaadveredeling. Het gaat om

de gemeenten Harenkarspel en (in mindere mate) Medemblik. In de Seed Valley concentreren zich naast

zaadveredelaars dus ook andere kennisintensieve bedrijven. Of het bestaan van relaties tussen bedrijven

uit beide sectoren een verklaring biedt voor dit gezamenlijke concentratiepatroon wordt onderzocht in de

volgende twee hoofdstukken.

5.5.3 Productie- en handel in productiemiddelen

In alle vier de waardesystemen is de sector productie- en handel in productiemiddelen een van de

resource-leverende sectoren. De sector lijkt zich, net als speur- en ontwikkelingswerk, te concentreren in

dezelfde gemeenten als de zaadveredeling, of in aangrenzende gemeenten (zie figuur 5.6). De gemeente

Drechterland is binnen Noord-Holland Noord het meest gespecialiseerd in de productie en handel in

productiemiddelen. Deze gemeente heeft eveneens een hoge z-score voor de locatiequotiënten van

vestigingen en banen in de zaadverdeling.

Ook de gemeenten Hollands Kroon en Opmeer huisvesten zowel een bovengemiddeld aantal

vestigingen in de sector zaadveredeling als in de productie- en handel in productiemiddelen. De gemeente

Zijpe heeft eveneens een bovengemiddelde concentratie vestigingen in deze sector en grenst aan de Seed

Valley.

73

Figuur 5.6 Geografische concentratie van vestigingen in de sector zaadveredeling (links), speur- en

ontwikkelingswerk (rechtsboven) en productie- en handel in productiemiddelen (rechtsonder). In Z-scores

van locatiequotiënten per gemeente in 2012.

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

5.6 Conclusie

In dit eerste deel van het empirisch onderzoek is onderzocht in hoeverre Noord-Holland Noord voldoet aan

de eerste vereiste van een cluster; een geografische concentratie van bedrijven binnen een sector,

toeleveranciers, afnemers en anderzijds gerelateerde bedrijvigheid. De eerste hypothese die hierover in

hoofdstuk 2 werd gepresenteerd is de volgende:

H1: Elke deelsector heeft in minstens twee gemeenten in Noord-Holland Noord een bovengemiddeld

aandeel in de gemeentelijke economie ten opzichte van het nationale aandeel van deze sectoren.

Voor elke sector binnen het agribusiness waardesysteem geldt dat twee of meer gemeenten een

bovengemiddelde concentratie hebben van aantal vestigingen en aantal banen. De eerste hypothese kan

dus worden aangenomen. Er bestaat een bovengemiddelde concentratie van agribusiness sectoren in

Noord-Holland Noord. De Greenport-sectoren zaadveredeling en teelt steken daarbij boven de andere

sectoren uit. Respectievelijk 12 en 11 van de 19 gemeenten in Noord-Holland Noord kennen een

bovengemiddelde concentratie van banen in deze sectoren. Bij de zaadveredeling is de Seed Valley

duidelijk terug te zien in het ruimtelijk spreidingspatroon, de teeltsector is meer verspreid over de regio.

Ook andere Greenports in Nederland kennen hoge concentraties van vestigingen en banen in deze sector.

De dierhouderij concentreert zich in het zuiden van de Noord-Holland Noord en op Texel. De sector

aquacultuur & visserij is landelijk en in Noord-Holland Noord geconcentreerd in de kustgemeenten.

Alleen in de gemeente Schagen is geen enkele agribusiness sector bovengemiddeld

geconcentreerd. De overige gemeenten kennen in minstens een van de sectoren binnen het

waardesysteem van de Greenport een bovengemiddeld aantal vestigingen. De gemeenten Hollands Kroon

en Opmeer zijn daarmee het meest gespecialiseerd in de agribusiness, met een bovengemiddeld aantal

vestigingen in de acht sectoren (zie figuur 5.10).

Drechterland

Enkhuizen

Enkhuizen

Harenkarspel

Harenkarspel

Hollands Kroon

Medemblik

74

Figuur 5.7 Aantal agribusiness-sectoren met een bovengemiddeld aantal vestigingen, per gemeente in

2012

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

Vervolgens is per Greenport-sector onderzocht waar de gerelateerde sectoren uit het waardesysteem zich

ruimtelijk concentreren en of dit dezelfde of aangrenzende gemeenten zijn als de Greenport-sectoren zelf.

Vanuit de literatuur werd daarover de volgende verwachting uitgesproken:

H2: Het ruimtelijk spreidingspatroon van een deelsector komt overeen met het ruimtelijk spreidingspatroon

van de deelsector(en) waaraan ze het meest gerelateerd is.

De sectoren speur- en ontwikkelingswerk en productie- en handel in productiemiddelen voor de landbouw

concentreren zich inderdaad in dezelfde of aangrenzende gemeenten als de zaadveredeling. Het ruimtelijk

spreidingspatroon komt voor het gehele waardesysteem van de zaadveredeling dus overeen.

De sector productie- en handel in productiemiddelen concentreert zich in dezelfde gemeenten als

de zaadveredeling, maar toont ook overeenkomsten met het ruimtelijk spreidingspatroon van de

teeltsector. De sector dienstverlening landbouw volgt landelijk gezien het spreidingspatroon van de

teeltsector. Ook binnen Noord-Holland Noord hebben de gemeenten met de hoogste concentratie

dienstverleners ook de hoogste concentraties teeltbedrijven. De afnemers van teeltproducten concentreren

zich nationaal gezien rondom de veilingen in Aalsmeer, Barendrecht en Naaldwijk. Toch is er een

bovengemiddelde concentratie van de sectoren handel in landbouwproducten, voedselverwerking en in

mindere mate handel in voedings- en genotsmiddelen waar te nemen in Noord-Holland Noord. De

voedselverwerkingsector concentreert zich met name in het westen van de regio; de handelaren in

landbouwproducten zijn, net als teeltbedrijven, meer verspreid over de regio.

75

Figuur 5.8 Belangrijkste Greenport-sector per gemeente en concentratie van de overige agribusiness

sectoren in Noord-Holland Noord.

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

De sector dierhouderij is slechts in enkele gemeenten in Noord-Holland Noord bovengemiddeld

geconcentreerd. Opmerkelijk is dat de afnemers en leveranciers van de dierhouderij slechts in twee

gemeenten in Noord-Holland Noord bovengemiddeld geconcentreerd zijn; Schermer en Opmeer. Hier

bevindt zich ook de hoogste concentratie van dierhouderijen in de regio. Een kleine overlap van

concentraties bestaat ook met de productie- en handel in productiemiddelen, die zich net als de

dierhouderij concentreert in de gemeente Drechterland.

Binnen het waardesysteem van aquacultuur & visserij is tenslotte te zien dat de specifieke

afnemers van de visserij zich net als de sector zelf concentreren in de kustgemeenten. Dat geldt voor heel

Nederland en dus ook voor Noord-Holland Noord. Het is daarbij opmerkelijk dat de sector aquacultuur &

visserij relatief sterk aanwezig is in de Greenport, maar dat er relatief weinig vestigingen en banen zijn in de

sector visverwerking en –handel.

Overkoepelend kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijk spreidingspatroon van agribusiness-

sectoren het spreidingspatroon volgt van de sectoren waaraan de sector het meest gerelateerd is binnen

het waardesysteem. De tweede hypothese wordt bevestigd.

Omdat de Greenport een lange termijn visie kent (2033), is ook onderzocht hoe de concentratie van

vestigingen en werkgelegenheid van de agribusiness sectoren zich door de tijd heeft ontwikkeld. Aan het

begin en einde van een periode van drie jaar is de geografische concentratie daarom vergeleken, waarover

de volgende verwachting is uitgesproken:

Speur- en

Ontwikkelingswerk

Productie- en handel in

productiemiddelen

Verwerking voedings- en

genotsmiddelen

Handel in

landbouwproducten

Dienstverlening

Landbouw

76

H3: De concentratie van bedrijven in greenport-sectoren is tussen 2009 en 2012 toegenomen.

In aantal vestigingen is de concentratie van een aantal sectoren licht afgenomen ten opzichte van 2009,

kijkend naar de opgetelde verschillen in z-scores van locatiequotiënten van alle gemeenten. Van de

primaire Greenport-sectoren is dit het geval voor de teelt, al is de concentratie in aantal banen gemiddeld

wel toegenomen in deze sector. De dierhouderij laat als enige primaire agrarische sector een dalende

concentratie van werkgelegenheid zien, bij een toegenomen concentratie vestigingen. Dit zou kunnen

duiden op kleiner wordende dierhouderijbedrijven, tegenover groter wordende teeltbedrijven. De

concentratie van de sectoren zaadveredeling en aquacultuur & visserij is in 2012 zowel in vestigingen als

werkgelegenheid toegenomen ten opzichte van 2009.

Tabel 5.16 Gemiddelde z-score van locatiequotiënten van aantal vestigingen en banen voor alle

agribusiness sectoren samen voor heel Noord-Holland Noord in 2009 en 2012.

Z-score 2009 Z-score 2012 Verschil

Gemiddelde concentratie vestigingen -0,042 -0,009 0,033

Gemiddelde concentratie banen 0,012 0,319 0,306

Bron: LISA (2012); eigen bewerking

De gemiddelde concentratie van alle agribusiness-sectoren samen voor heel Noord-Holland Noord is zowel

in aantal vestigingen als in aantal banen toegenomen (zie tabel 5.17). De derde hypothese wordt dus ook

bevestigd.

Tabel 5.17 Overzicht getoetste hypothesen in hoofdstuk 5.

H1: Elke deelsector heeft in minstens twee gemeenten in Noord-Holland Noord een

bovengemiddeld aandeel in de gemeentelijke economie ten opzichte van het nationale aandeel

van deze sectoren.

Bevestigd

Teelt en zaadveredeling hoogste concentraties en grootst aantal gemeenten gespecialiseerd in deze sectoren

H2: Het ruimtelijk spreidingspatroon van een deelsector komt overeen met het ruimtelijk

spreidingspatroon van de deelsector(en) waaraan ze het meest gerelateerd is.

Bevestigd

Relatief weinig visverwerking- en handel in NHN, speur- en ontwikkelingswerk en productie- en handel

productiemiddelen volgen zaadveredeling, dienstverlening landbouw en handel landbouwproducten volgen teelt.

H3: De concentratie van bedrijven in greenport-sectoren is tussen 2009 en 2012 toegenomen. Bevestigd

Teelt lagere concentratie vestigingen, dierhouderij lagere concentratie banen. Daarnaast alle Greenport-sectoren

hogere concentratie van vestigingen en banen. Duidt op groter wordende teeltbedrijven en kleiner wordende

dierhouderijen.

77

6. Honkvast door lokaal bedrijfsnetwerk? In het vorige hoofdstuk is de eerste component van het cluster onderzocht, de geografische concentratie

van vestigingen en banen in de agribusiness sectoren. Wanneer bedrijven ook binnen Noord-Holland Noord

relaties met elkaar aangaan, kan de Greenport een cluster worden genoemd. In dit hoofdstuk wordt in de

eerste drie paragrafen de derde deelvraag beantwoord:

(3) In hoeverre bestaan er relaties tussen bedrijven uit de greenport-sectoren en toeleveranciers,

kennisinstellingen en overheden binnen de regio Noord-Holland Noord?

Vervolgens wordt ingegaan op de centrale vraag in dit onderzoek; heeft een lokaal georiënteerd netwerk

van bedrijfsrelaties invloed op de oriëntatie van de locatiestrategie. Met andere woorden, wanneer een

bedrijf lokaal veel relaties heeft, is het dan meer geneigd op de huidige locatie te blijven of zou het zich dan

eerder binnen de regio verplaatsen wanneer verplaatsing nodig is? Op deze vraag wordt ingegaan in 6.5 en

een kwalitatieve verdieping volgt in hoofdstuk 7. Hiermee wordt de vierde deelvraag beantwoord:

(4) In hoeverre hangt de mate van lokale oriëntatie van de locatiestrategie van bedrijven in de

greenport-sectoren samen met de aanwezigheid van relaties met bedrijven, kennisinstellingen en

overheden binnen de regio Noord-Holland Noord?

Het verband tussen de locatie van het sociaal en zakelijk netwerk en de locatiestrategie van agrarische

bedrijven in Noord-Holland Noord en andere variabelen die daar mogelijk op van invloed zijn is schematisch

weergegeven in figuur 6.1.

Figuur 6.1 Welke factoren beïnvloeden de locatiestrategie van agrarische bedrijven in Noord-Holland

Noord?

Bedrijfsintern Bedrijfsextern

Sector

Transportkosten

Type activiteit Locatiestrategie

Arbeidskosten/ geschikt personeel

Leeftijd (mate van lokale

oriëntatie van de Kennis spillovers

Grootte (werknemers) locatiestrategie)

Kwaliteit en prijs grond/pand

Groei

Locatie van sociaal

en zakelijk netwerk

78

6.1 Afnemers en leveranciers

Binnen het netwerk van bedrijfsrelaties wordt allereerst gekeken naar waar de belangrijkste afnemers en

leveranciers van bedrijven in Noord-Holland Noord zijn gevestigd. Vanuit de bestudeerde literatuur is

daarover de volgende hypothese geformuleerd:

H4: Het merendeel (> 50%) van de afnemers en toeleveranciers van bedrijven in Noord-Holland Noord

bevindt zich binnen de regio Noord-Holland Noord, maar dit aandeel verschilt naar grootte, sector, leeftijd

van het bedrijf en het aantal jaren van vestiging in de regio.

6.1.1 Afnemers

Zoals toegelicht in hoofdstuk 4, zijn de vestigingsplaatsen van afnemers ingedeeld in vijf categorieën met

een score van 1 (buitenland) tot 5 (Noord-Holland Noord). Gecombineerd met het aandeel van de eerste,

tweede en derde afnemer in de afzet is een score berekend die aangeeft in welke mate een bedrijf lokaal

georiënteerd is voor haar afnemers. Het gemiddelde van alle bedrijven op deze score is 2,65. Agrarische

bedrijven in Noord-Holland Noord kiezen dus in beperkte mate hun afnemers lokaal, een product uit Noord-

Holland Noord wordt gemiddeld gezien afgezet tussen de eerste en tweede ‘ring’ provincies rondom Noord-

Holland.

Voor de afnemers van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord geldt dat bijna 40% van de

eerste, tweede en derde belangrijkste afnemers binnen Noord-Holland Noord gevestigd zijn (zie tabel 6.1).

Bijna 18% van de afnemers is gevestigd binnen de provincie Noord-Holland, maar buiten de regio Noord-

Holland Noord. Daarvan gaat 7,4% naar Aalsmeer, waar een van de grootste veilingen van Nederland is

gevestigd. In totaal is dus bijna 60 % van de afnemers binnen de provincie gevestigd. De afzet van

agrarische bedrijven in de regio gaat met name naar afnemers binnen Nederland, slechts 4% van de

directe afnemers is in het buitenland gevestigd. Dit betekent niet dat de producten niet indirect

geëxporteerd worden. De bedrijven hebben benoemd waar zij hun producten afzetten, de afnemer kan het

product al dan niet verwerkt wel exporteren. Het merendeel van de ondervraagde bedrijven zijn actief in de

primaire agrarische sector. Wanneer handelsbedrijven en verwerkers van landbouwproducten meer

vertegenwoordigd zouden zijn in de respons, was de verdeling in tabel 6.1 waarschijnlijk meer naar buiten

de regio en provincie gericht.

Tabel 6.1 Vestigingsplaats van eerste, tweede en derde belangrijkste afnemers van agrarische bedrijven in

Noord-Holland Noord.

Vestigingsplaats afnemer Aantal Relatief (%)

Noord-Holland Noord 88 39,3

Noord-Holland 40 17,9

Eerste ring provincies 57 25,5

Tweede ring provincies 30 13,4

Buitenland 9 4,0

Totaal (N) 224 100

In de ruimtelijke spreiding van de afnemers van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord zijn de

veilingen van agrarische producten duidelijk terug te zien (zie figuur 6.2). Veel van de afnemers zijn

weliswaar buiten Noord-Holland Noord, maar op relatief korte geografische afstand van de regio gevestigd.

Plaatsen in Noord-Holland (buiten Noord-Holland Noord) en Zuid-Holland worden relatief vaak genoemd als

vestigingsplaats van de eerste, tweede of derde belangrijkste afnemer. Ook is te zien dat plaatsen in de

Greenport Venlo een aantal keren wordt genoemd als vestigingsplaats van een afnemer.

79

Figuur 6.2 Vestigingsplaats van de eerste, tweede en derde belangrijkste afnemers van agrarische

bedrijven in Noord-Holland Noord (buitenlandse afnemers niet weergegeven).

Bron: GoogleMaps; eigen bewerking

Een relatief groot aandeel van de belangrijkste afnemers is actief in de verwerking van landbouwproducten

tot voedsel (samen 23,4%) en ruim een kwart van de belangrijkste afnemers zijn bloemen- of

bloembollenexporteurs, groothandels of veilingen (handel in voedings- en genotsmiddelen/

landbouwproducten in tabel 6.2). Een groot aandeel van de belangrijkste afnemers behoort echter tot de

acht Greenport-sectoren, samen goed voor 43%. Akkerbouw en dierhouderij zijn daarbinnen de sectoren

waar de meeste afnemers toe behoren (samen 30,9%). Voor alle afnemers die deel uitmaken van een

Greenport-sector geldt dat 60% binnen Noord-Holland Noord is gevestigd. Van de tweede en derde afnemers behoort de grootste groep tot de sector akkerbouw,

respectievelijk 17 en 19 procent. De tweede en derde belangrijkste afnemers zijn relatief vaker export-

georiënteerd. Respectievelijk 7 en 9 procent van de tweede en derde belangrijkste afnemers behoren tot

de sectoren bloem(bollen) export en overige export.

Veiling Barendrecht

Veiling Aalsmeer

Veiling Naaldwijk

Greenport Venlo

Aantal keer genoemd

80

Tabel 6.2 Sector van de eerste, tweede en derde belangrijkste afnemers.

Sector afnemer Afnemer 1 Relatief Afnemer 2 Afnemer 3 Totaal Relatief

Handel in voedings- en genotsmiddelen/

landbouwproducten 30 26,90% 29 15 74 30,80%

Verwerking voedsel 26 23,40% 15 14 55 23,10%

Akkerbouw 18 16,30% 13 10 41 17,10%

Dierhouderij 16 14,60% 9 1 26 10,90%

Bollenteelt 5 4,60% 5 5 15 6,20%

Vollegrondsgroenteteelt 5 4,30% 1 0 6 2,40%

Glastuinbouw, Fruitteelt, Zaadveredeling 4 3,10% 2 5 11 4,30%

Anders 8 6,90% 1 3 12 4,90%

Totaal 112 100,00% 74 53 239 100,00%

Binnen Greenport-sectoren 48 42,90% 29 21 98 41,10%

Een groot deel van de afnemers van agrarische bedrijven in de Greenport behoort tot de akkerbouw (zie

tabel 6.2). Specifiek zijn akkerbouwbedrijven relatief vaak de belangrijkste afnemer voor de sectoren

aquacultuur & visserij, zaadveredeling, vollegrondsgroenteteelt, dierhouderij en de akkerbouw zelf (zie

figuur 6.3). Een dierhouderij-bedrijf kan bijvoorbeeld mest leveren aan een akkerbouwbedrijf waarmee die

haar land bemest.

Figuur 6.3 Schema met belangrijkste afnemers-relaties per sector11. Percentages zijn aandelen in de

belangrijkste afnemer van een sector.

De helft van de akkerbouwers geeft aan dat de belangrijkste afnemer een akkerbouwbedrijf is. Maar niet

alleen bij akkerbouwbedrijven is de belangrijkste afnemer vaak actief in de eigen sector. Binnen alle

Greenport-sectoren, met uitzondering van de aquacultuur & visserij, gaat een deel van de afzet naar

11

Vanwege een lage respons in de sectoren zaadveredeling en aquacultuur & visserij zijn deze sectoren niet in dit schema opgenomen.

Anders

Verwerking van land-

Akkerbouw en tuinbouwproducten

Groothandel

Bollenteelt Vollegrondsgroenteteelt

Supermarkten Anders

Bloem(bollen) Dierhouderij

export

Verwerking zuivel-

producten

Glastuinbouw

Veilingen

49%20%

11%

3%

3%

11%

19%

31%

31%

13%

6%

13%

8%

8%

v

17%

21%

25%

17%

25%

17%8%

2% 33%

10%38%

14%4%

13%

81

bedrijven uit de eigen sector. In het volgende hoofdstuk wordt naar een verklaring hiervoor gezocht.

Verder is in figuur 6.3 te zien dat de afnemers van de bollenteelt en de glastuinbouw veel in

dezelfde sectoren zijn te vinden. De veilingen, supermarkten, bloem(bollen) export en groothandel wordt

door bedrijven uit beide sectoren veel genoemd als belangrijkste afnemer. Glastuinbouwbedrijven zijn

onder te verdelen in sierteelt-bedrijven en groenteteelt-bedrijven, waarvan de eerste groep veel

overeenkomsten vertoont met de bollensector. Bollen zijn immers ook sierteelt-producten en worden door

dezelfde afnemers afgenomen als sierteelt-producten uit de glastuinbouw.

Verklaring voor locatie van het bedrijfsnetwerk

Hypothese vier stelt ook dat de locatie van afnemers van een bedrijf afhankelijk is van de grootte van een

bedrijf, de sector waarin zij actief is en de leeftijd van het bedrijf en de tijd dat het bedrijf binnen Noord-

Holland Noord gevestigd is. De grootte van een bedrijf heeft inderdaad invloed op waar haar afnemers zich

bevinden; de afzet van grotere bedrijven gaat relatief vaker naar afnemers buiten de regio dan bij kleinere

bedrijven (zie tabel 6.3). Het verband is tamelijk zwak (zie Cramer’s V in tabel 6.3). Een mogelijke verklaring

hiervoor is dat grotere bedrijven ook meer afzet hebben, die ze niet volledig bij afnemers binnen Noord-

Holland Noord kunnen afzetten. Kleine bedrijven kunnen hun kleinere productie soms nog wel binnen de

regio afzetten, maar bedrijven met meer dan 6 fte hebben al hun afnemers buiten Noord-Holland Noord.

Tabel 6.3 locatie van afnemers naar grootte van bedrijven in aantal banen.

Binnen Noord-Holland Noord Buiten Noord-Holland Noord Totaal

0 fte Abs. 11 23 34

Rel. (%) 32,4% 67,6% 100,0%

0,5 – 5,5 fte Abs. 5 36 41

Rel. (%) 12,2% 87,8% 100,0%

6 fte of meer Abs. 1 29 30

Rel. (%) 3,3% 96,7% 100,0%

Totaal Abs. 17 88 105

Rel. (%) 16,0% 84,0% 100,0%

Chi2 = 10,638 ; sig. 0,005 ; Cramer’s V = 0,319

Vanuit de literatuur is de verwachting dat wanneer bedrijven ergens langer gevestigd zijn, zij een netwerk

van afnemers, leveranciers en samenwerkingspartners opbouwen in de nabijheid van die locatie. Er

bestaat echter geen verband tussen de periode van vestiging op de huidige locatie en de locatie van de

afnemers van agrarische bedrijven (zie tabel 6.4). Een mogelijke verklaring hiervoor is de relatief lage

concentratie van bedrijven in sectoren in de verwerking- en logistieke kolom van het waardesysteem (zie

hoofdstuk 5). Al zouden bedrijven lokaal op zoek gaan naar afnemers vinden ze deze niet omdat ze maar in

beperkte mate aanwezig zijn in Noord-Holland Noord.

Tabel 6.4 locatie van afnemers naar periode van vestiging op de huidige locatie.

Binnen NHN Buiten NHN Totaal

Korter dan 50 jaar Abs. 13 53 66

Rel. (%) 19,7% 80,3% 100,00%

Langer dan 50 jaar Abs. 5 42 47

Rel. (%) 10,6% 89,4% 100,00%

Totaal Abs. 18 95 113

Rel. (%) 15,9% 84,1% 100,00%

Chi2 = 1,682 ; sig. 0,195

Ook de leeftijd van het bedrijf houdt geen verband met de locatie van de afnemers van agrarische bedrijven

in Noord-Holland Noord (zie tabel 6.5). Hiervoor geldt dezelfde verwachting als de periode van vestiging op

de huidige locatie; naarmate een bedrijf ouder is wordt verwacht dat zij meer lokale relaties onderhoudt.

Dat beide verbanden niet worden gevonden valt deels te verklaren door de categorisering van de

variabelen; bedrijven die ergens korter dan 50 jaar zijn gevestigd kunnen al een sterk lokaal netwerk

hebben opgebouwd – hetzelfde geldt voor bedrijven die al 30 jaar bestaan.

82

Tabel 6.5 locatie van afnemers naar leeftijd van het bedrijf.

Binnen NHN Buiten NHN Totaal

Jonger dan 30 jaar Abs. 6 25 31

Rel. (%) 19,40% 80,60% 100,00%

30 - 59 jaar Abs. 7 32 39

Rel. (%) 17,90% 82,10% 100,00%

60 jaar of ouder Abs. 4 37 41

Rel. (%) 9,80% 90,20% 100,00%

Totaal Abs. 17 94 111

Rel. (%) 15,30% 84,70% 100,00%

Chi2 = 1,576 ; sig. 0,455

De locatie van afnemers verschilt ook niet per onderzoekssector, waar dit wel de verwachting was (zie tabel

6.6). Vanwege de lage respons van bedrijven in de sectoren zaadveredeling en aquacultuur & visserij is hier

alleen het verschil tussen dierhouderij en teelt onderzocht. Dit verklaart mogelijk dat er geen verschil wordt

gevonden, omdat de producten van teelt- en dierhouderijbedrijven deels naar afnemers in dezelfde

sectoren in het waardesysteem gaan (zie waardesysteem in 4.2.1).

Tabel 6.6 locatie van afnemers naar onderzoekssector.

Binnen NHN Buiten NHN Totaal

Teelt Abs. 8 61 69

Rel. (%) 11,60% 88,40% 100,00%

Dierhouderij Abs. 7 27 34

Rel. (%) 20,60% 79,40% 100,00%

Totaal Abs. 15 88 103

Rel. (%) 14,60% 85,40% 100,00%

Chi2 = 1,481 ; sig. 0,224

6.1.2 Leveranciers

In tegenstelling tot de afnemers van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord, bevindt het merendeel

van de leveranciers zich binnen de regio Noord-Holland Noord (zie tabel 6.7). Het vorige hoofdstuk wees al

uit dat leveranciers van de Greenport-sectoren meer het ruimtelijk spreidingspatroon van deze sectoren

volgen dan de afnemers. Het beeld van afnemers en leveranciers van de ondervraagde bedrijven duidt ook

op een groter aantal leveranciers dan afnemers in Noord-Holland Noord.

Voor de vestigingsplaatsen van leveranciers is een score berekend die de mate van lokale

oriëntatie op leveranciers aangeeft (zie 4.3.2, p. 45-46). Het gemiddelde van 3,75 op deze score bevestigt

dat bedrijven in de Greenport meer lokaal zijn georiënteerd met betrekking tot leveranciers dan bij de afzet

van producten.

Tabel 6.7 Vestigingsplaats van de eerste, tweede en derde belangrijkste leverancier van agrarische

bedrijven in Noord-Holland Noord.

Vestigingsplaats leverancier Aantal Relatief (%)

Noord-Holland Noord 163 74,0

Noord-Holland 10 4,6

Eerste ring provincies 26 11,8

Tweede ring provincies 20 9

Buitenland 1 0,5

Totaal (N) 220 100

Wieringerwerf en Zwaagdijk komen naar voren als de plaatsen waar de meeste bedrijven een leverancier

hebben (zie figuur 6.4). In Wieringerwerf is Agrotheek gevestigd, een grote leverancier van

gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, zaden, veevoeders en bollennetten (Agrotheek.nl, 2014). Een

aantal bedrijven noemt deze leverancier ook expliciet. In Zwaagdijk is ook een coöperatie gevestigd waarin

boeren en tuinders hun inkoopkracht hebben gebundeld, Agrifirm genaamd (Agrifirm.com, 2014). Buiten

Noord-Holland Noord is een clustertje van plaatsen in de Greenport Westland-Oostland te zien waar

leveranciers van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord zich bevinden (zie figuur 6.4).

83

Figuur 6.4 Vestigingsplaats van de eerste, tweede en derde belangrijkste leverancier van agrarische

bedrijven in Noord-Holland Noord.12

Bron: GoogleMaps; eigen bewerking

De belangrijkste reden om voor een leverancier buiten Noord-Holland Noord te kiezen is de kwaliteit van

het product of dienst van die leverancier (zie figuur 6.5). Die reden wordt relatief minder vaak genoemd bij

leveranciers die in Noord-Holland Noord zijn gevestigd. Daarbij worden vertrouwen in de leverancier en

goed contact met de ondernemer of werknemers van de leverancier net zo vaak als reden genoemd om

zaken te doen met een bedrijf binnen Noord-Holland Noord (24%). Bij een vijfde van de leveranciers uit

Noord-Holland Noord wordt het feit dat dat bedrijf dichtbij is gevestigd als reden gegeven om zaken te

doen.

Figuur 6.5 Belangrijkste reden om zaken te doen met de eerste, tweede en derde belangrijkste leverancier,

naar vestigingsplaats van de leverancier.

Relaties met leveranciers uit de regio lijken dus een andere motivatie te hebben dan relaties met

leveranciers buiten de regio. Vertrouwen en goed contact met het bedrijf spelen inderdaad een grotere rol

12

Alleen de Nederlandse leveranciers zijn hier weergegeven

Aantal keer genoemd

Agrotheek,

Wieringerwerf

Agrifirm,

Zwaagdijk

Greenport

Westland-

Oostland

84

dan de kwaliteit van product of dienst wanneer de leverancier binnen Noord-Holland Noord is gevestigd (zie

tabel 6.8). Dit verband is wel relatief zwak (zie Cramer’s V in tabel 6.8).

Tabel 6.8 Belangrijkste reden om zaken te doen met de belangrijkste leverancier, naar locatie van de

leverancier

Vertrouwen of goed contact Andere reden Totaal

Binnen Noord-Holland Noord Abs. 31 32 63

Rel. (%) 49,2% 50,8% 100,0%

Buiten Noord-Holland Noord Abs. 8 26 34

Rel. (%) 23,5% 76,5% 100,0%

Totaal Abs. 39 58 97

Rel. (%) 40,2% 59,8% 100,0%

Chi2 = 6,056 ; sig. 0,014 ; Cramer’s V = 0,250

Uit de literatuur blijkt dat bedrijven meer en meer relaties opbouwen die zich laten kenmerken door

vertrouwen en goed contact naarmate een bedrijf ergens langer is gevestigd. Het scheppen van een

vertrouwensband kost nu eenmaal tijd. Het noemen van vertrouwen of goed contact als reden om zaken te

doen met de belangrijkste leverancier wanneer deze in Noord-Holland Noord is gevestigd, wordt dan ook

vaker genoemd door bedrijven die tussen de 26 en 50 jaar op de huidige locatie zijn gevestigd (zie tabel

6.9). Er kan echter niet geconcludeerd worden dat vertrouwen of goed contact een belangrijkere rol spelen

voor zaken doen binnen de regio naarmate een bedrijf langer op de huidige locatie is gevestigd. Bedrijven

die langer dan 50 jaar op de huidige locatie zijn gevestigd, noemen immers vaker een andere reden dan

vertrouwen of goed contact. Het verband is dan ook relatief zwak (zie Cramer’s V in tabel 6.9).

Tabel 6.9 De reden om zaken te doen met de belangrijkste leverancier naar lengte van vestiging op de

huidige locatie.

Vertrouwen of goed contact Andere reden Totaal

< 25 jaar gevestigd Abs. 11 16 27

Rel. (%) 40,7% 59,3% 100,0%

26 – 50 jaar gevestigd Abs. 19 12 31

Rel. (%) 61,3% 38,7% 100,0%

> 50 jaar gevestigd Abs. 14 33 47

Rel. (%) 29,8% 70,2% 100,0%

Totaal Abs. 44 61 105

Rel. (%) 41,9% 58,1% 100,0%

Chi2 = 7,635 ; sig. 0,022 ; Cramer’s V = 0,270

Bovendien blijkt het verband tussen reden van zaken doen met een leverancier en de locatie van die

leverancier alleen te gelden voor bedrijven die korter dan 50 jaar op de huidige locatie zijn gevestigd en

niet voor bedrijven die langer op de huidige locatie zijn gevestigd (zie tabel 6.10). Het verband voor

bedrijven korter dan 50 jaar gevestigd op de huidige locatie is echter relatief zwak.

Tabel 6.10 De reden om zaken te doen met de belangrijkste leverancier naar locatie van de leverancier.

Alleen bedrijven korter dan 50 jaar gevestigd op de huidige locatie zijn hier geselecteerd.

Goed contact of vertrouwen Andere reden Totaal

Binnen Noord-Holland Noord Abs. 19 18 37

Rel. (%) 51,4% 48,6% 100,00%

Buiten Noord-Holland Noord Abs. 3 17 20

Rel. (%) 15,0% 85,0% 100,00%

Totaal Abs. 22 35 57

Rel. (%) 38,6% 61,4% 100,00%

Chi2 = 7,239 ; sig. 0,007 ; Cramer’s V = 0,356

Ook wanneer hetzelfde verband wordt getoetst voor bedrijven jonger of ouder dan 60 jaar (de gemiddelde

leeftijd), blijkt dat alleen bij de jongere bedrijven geldt dat vertrouwen of goed contact vaker een rol speelt

bij leveranciers die dichtbij zijn gevestigd (zie tabel 6.11). Voor oudere bedrijven geldt dit verband niet. Een

mogelijke verklaring hiervoor is dat bedrijven ouder dan 60 jaar een opvolging hebben gehad, vaak door de

zoon van de vorige ondernemer, waardoor een vertrouwensband met leveranciers weer opnieuw moet

85

worden opgebouwd. Wanneer de opvolger dezelfde leverancier(s) aanhoudt als de vorige ondernemer,

geeft de ondernemer misschien niet als belangrijkste reden om zaken te doen goed contact of vertrouwen

op omdat de belangrijkste reden is dat de leveranciersrelatie al bestond.

Tabel 6.11 De reden om zaken te doen met de belangrijkste leverancier naar locatie van de leverancier.

Alleen bedrijven jonger dan 60 jaar zijn hier geselecteerd.

Goed contact of vertrouwen Andere reden Totaal

Binnen Noord-Holland Noord Abs. 19 21 40

Rel. (%) 47,50% 52,50% 100,00%

Buiten Noord-Holland Noord Abs. 3 17 20

Rel. (%) 15,00% 85,00% 100,00%

Totaal Abs. 22 38 60

Rel. (%) 36,70% 63,30% 100,00%

Chi2 = 6,065 ; sig. 0,014

Ook de grootte van bedrijven heeft invloed op de locatie van haar leveranciers (zie tabel 6.12). Verrassend

doen de kleinste bedrijven (zonder werknemers) het meest zaken met leveranciers buiten de regio (zie

tabel 6.6). De locatie van leveranciers van bedrijven met werknemers is vrijwel gelijk onder bedrijven met

0,5 tot 5,5 fte en bedrijven met 6 fte of meer. Het verband tussen grootte van bedrijven en de locatie van

haar belangrijkste leverancier is dan ook zwak (zie Cramer’s V in tabel 6.12).

Tabel 6.12 Locatie van de belangrijkste leverancier naar grootte van bedrijven in aantal banen.

Binnen Noord-Holland Noord Buiten Noord-Holland Noord Totaal

0 fte Abs. 13 15 28

Rel. (%) 46,4% 53,6% 100,0%

0,5 – 5,5 fte Abs. 26 10 36

Rel. (%) 72,2% 27,8% 100,0%

6 fte of meer Abs. 19 8 27

Rel. (%) 70,4% 29,6% 100,0%

Totaal Abs. 58 33 91

Rel. (%) 63,7% 36,3% 100,0%

Chi2 = 5,265 ; sig. 0,072; Cramer’s V = 0,241

Wanneer gecorrigeerd wordt voor sector, blijkt echter dat dit effect voornamelijk veroorzaakt wordt door de

kleine dierhouderij-bedrijven waarvan meer dan 80 procent haar belangrijkste leverancier buiten de regio

Noord-Holland Noord heeft (zie tabel 6.13). Dierhouderijen zonder werknemers doen significant meer

zaken met leveranciers buiten Noord-Holland Noord dan grotere dierhouderij-bedrijven. Mogelijk vormen de

kleine dierhouderijen (of een groot deel daarvan) een aparte niche binnen de dierhouderij, waarvoor geen

leveranciers binnen de regio aanwezig zijn.

Tabel 6.13 Locatie van de belangrijkste leverancier van dierhouderij-bedrijven, naar grootte (in fte).

Binnen Noord-Holland Noord Buiten Noord-Holland Noord Totaal

0 fte Abs. 3 13 16

Rel. (%) 18,8% 81,3% 100,0%

0,5 – 5,5 fte Abs. 7 5 12

Rel. (%) 58,3% 41,7% 100,0%

Totaal Abs. 10 18 28

Rel. (%) 35,7% 64,3% 100,0%

Chi2 = 4,680 ; sig. 0,031

Teelt-bedrijven doen, onafhankelijk van de grootte van het bedrijf, vaker zaken met leveranciers binnen

Noord-Holland Noord dan daarbuiten (zie tabel 6.14). Van bijna 72 procent van de teelt-bedrijven in Noord-

Holland Noord is de belangrijkste leverancier binnen de regio gevestigd. Zoals tabel 6.13 laat zien geldt

met name voor kleine dierhouderij-bedrijven, zonder werknemers, dat zij hun belangrijkste leverancier

buiten de regio Noord-Holland Noord hebben. Maar voor dierhouderij-bedrijven in het algemeen geldt dat zij

voor hun leveranciers minder op Noord-Holland Noord georiënteerd zijn dan teelt-bedrijven.

86

Tabel 6.14 locatie van de belangrijkste leverancier naar onderzoekssector.

Binnen Noord-Holland Noord Buiten Noord-Holland Noord Totaal

Teelt Abs. 41 16 57

Rel. (%) 71,90% 28,10% 100,00%

Dierhouderij Abs. 12 19 31

Rel. (%) 38,70% 61,30% 100,00%

Totaal Abs. 53 35 88

Rel. (%) 60,20% 39,80% 100,00%

Chi2 = 9,251 ; sig. 0,002

Het grootste aandeel leveranciers vervaardigt of handelt in productiemiddelen voor de land- en tuinbouw of

dierhouderij (zie tabel 6.15). Dit zijn bijvoorbeeld producenten van landbouwmachines, handelaren in

kunstmest of diervoeder. Dienstverleners voor de landbouw zijn ook een belangrijke groep leveranciers,

gevolgd door akkerbouwbedrijven en dierhouderijen. Deze twee sectoren hebben daarmee een centrale

positie in het gehele waardesysteem van de agribusiness in Noord-Holland Noord, aangezien bedrijven uit

deze sectoren ook vaak als afnemer werden genoemd.

Tabel 6.15 Verdeling van eerste, tweede en derde belangrijkste leveranciers naar sector.

Sector Afnemer 1 Relatief Afnemer 2 Afnemer 3 Totaal Relatief (%)

Productiemiddelen land- en

tuinbouw en dierhouderij

44 40,3% 32 18 94 37,9%

Dienstverlening voor land- en

tuinbouw en dierhouderij

15 13,5% 20 25 59 24,0%

Akkerbouw 15 14,0% 10 3 28 11,2%

Dierhouderij 14 13,0% 5 2 21 8,7%

Bollenteelt 7 6,3% 3 2 12 4,8%

Zaadveredeling 2 1,8% 1 0 3 1,2%

Glastuinbouw 2 1,8% 1 0 3 4,8%

Vollegrondsgroenteteelt 0 0,0% 1 0 1 4,1%

Anders 10 9,3% 6 3 19 3,5%

Totaal (N) 108 100,0% 79 54 248 100,0%

6.2 Samenwerkingsrelaties

Naast afnemers en leveranciers kunnen bedrijven samenwerken met andere bedrijven, kennisinstellingen,

opleidingsinstellingen of overheden. Wanneer er veel van dergelijke samenwerkingsrelaties bestaan binnen

een regio, naast een hoge concentratie van bedrijven en instellingen uit het zelfde waardesysteem

(hoofdstuk 5), kan van een cluster worden gesproken. Om Noord-Holland Noord als agribusiness cluster te

benoemen en om het volledige netwerk van bedrijfsrelaties in kaart te krijgen, wordt daarom onderzocht of

ook de volgende hypothese bevestigd kan worden:

H5: Het merendeel (> 50%) van de samenwerkingsrelaties met bedrijven, onderzoeksinstellingen,

overheden en opleidingen onderhouden bedrijven in de Greenport met organisaties binnen Noord-Holland

Noord, maar dit verschilt naar grootte, sector, leeftijd en aantal jaren van vestiging in de regio.

Het merendeel van de samenwerkingspartners van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord is

inderdaad gevestigd binnen de regio (zie figuur 6.7). Slechts drie op de tien samenwerkingspartners is

buiten de regio Noord-Holland Noord gevestigd. De score voor mate van lokale oriëntatie van het netwerk

87

van samenwerkingsrelaties van bedrijven in Noord-Holland Noord is gemiddeld 4,47. De bedrijven zoeken

en vinden hun samenwerkingspartners dus overwegend binnen de regio.

Bedrijven werken het meest samen met andere bedrijven (80%), gevolgd door kennis- en

opleidingsinstellingen (12%) en slechts minimaal met overheden (2%). Ondernemers zoeken dus met name

samenwerking met ondernemers, of “boer zoekt boer” in dit geval. Bedrijven werken bijvoorbeeld met

elkaar samen op het gebied van kennisuitwisseling of verkoop, het delen van machines of arbeid, of ze

werken samen aan (duurzame) energieoplossingen. Er wordt in de meeste gevallen samengewerkt met

bedrijven uit de zelfde sector (57%), maar er bestaan ook cross-overs met bedrijven uit andere Greenport-

sectoren (15%) en agribusiness sectoren (28%).

Vestigingsplaats samenwerkingspartners Aantal Relatief (%)

Buitenland 0 0,0

Tweede ring provincies 7 7,2

Eerste ring provincies 15 15,7

Noord-Holland 6 6,4

Noord-Holland Noord 67 70,7

Totaal (N) 95 100,0

Figuur 6.7 Vestigingsplaats van de eerste, tweede en derde

belangrijkste samenwerkingspartners van agrarische bedrijven

in Noord-Holland Noord (links) en soort organisatie (rechts).

Met kennisinstellingen bestaat de samenwerking uit het uitvoeren van proeven of testen of gezamenlijk

uitvoeren van onderzoek. Met opleidingsinstellingen wordt met name samengewerkt door het bieden van

stageplaatsen. Kennisrelaties kunnen samenwerkingsrelaties met kennis- of opleidingsinstellingen zijn,

maar bedrijven kunnen ook kennis uitwisselen met andere bedrijven. Uit de literatuur blijkt dat grotere

bedrijven gemakkelijker kennisrelaties aangaan. Omdat zij al een grotere kennisbasis hebben, kunnen

grote bedrijven gemakkelijker nieuwe kennis ‘absorberen’ dan kleinere bedrijven die deze kennisbasis niet

of minder hebben. Voor agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord geldt dit ook; grotere bedrijven gaan

vaker kennisrelaties aan dan kleine bedrijven. Dit verband is echter wel relatief zwak (zie tabel 6.16).

Tabel 6.16 Wel of geen kennisrelaties in het bedrijfsnetwerk, naar grootte van bedrijven

Nee Ja Totaal

Minder dan 6 fte Abs. 63 11 74

Rel. (%) 85,1% 14,9% 100,0%

6 fte of meer Abs. 21 9 30

Rel. (%) 70,0% 30,0% 100,0%

Totaal Abs. 84 20 104

Rel. (%) 80,8% 19,2% 100,0%

Chi2 = 3,148 ; sig. 0,076 ; Cramer’s V = 0,174

Bedrijven is ook gevraagd wat de voornaamste reden is om juist met dit bedrijf samen te werken (zie figuur

6.8). Daarbij valt op dat vertrouwen en goed contact met de ondernemer of het bedrijf relatief vaker wordt

genoemd wanneer deze binnen de provincie Noord-Holland is gevestigd of in Noord-Holland Noord. Bij een

kortere afstand tot de samenwerkingspartner lijken deze aspecten eerder op te treden, zoals ook bij

leveranciersrelaties zichtbaar is. Een groep bedrijven geeft ook aan dat een samenwerkingspartner tevens

88

afnemer of leverancier is. Dit is minder vaak het geval wanneer de samenwerkingspartner binnen Noord-

Holland Noord is gevestigd.

Figuur 6.8 Redenen om samen te werken met een samenwerkingspartner, naar vestigingslocatie van de

samenwerkingspartner.

Bij de relaties met leveranciers blijkt dat vertrouwen en goed contact met bedrijven binnen Noord-Holland

Noord vaker een rol spelen bij bedrijven die tussen de 26 en 50 jaar op de huidige locatie zijn gevestigd. Bij

samenwerkingsrelaties bestaat er echter geen verband tussen aantal jaren van vestiging op de huidige

locatie en de reden van samenwerking (zie tabel 6.17). De tijd van vestiging is hier echter gesplitst in korter

en langer dan 50 jaar, omdat er te weinig samenwerkingsrelaties met bedrijven zijn om drie categorieën

aan te houden. Mogelijk bestaat er wel een verschil in de eerste groep bedrijven, maar om dit te toetsen

zijn meer gegevens nodig over samenwerkingsrelaties.

Tabel 6.17 Reden van samenwerken naar lengte van vestiging op de huidige locatie.

Vertrouwen of goed contact Andere reden Totaal

Korter dan 50 jaar 7 14 21

33,3% 66,7% 100,0%

Langer dan 50 jaar 6 14 20

30,0% 70,0% 100,0%

Totaal 13 28 41

31,7% 68,3% 100,0%

Chi2 = 0,053 ; sig. 0,819

In het algemeen geldt dat het merendeel van de samenwerkingsrelaties in Noord-Holland Noord gevestigd

zijn. Zoals hypothese 5 stelt is de verwachting dat dit binnen de bedrijvenpopulatie wel verschilt naar

sector, grootte, lengte van vestiging op de huidige locatie en leeftijd van bedrijven. Vanuit de locatie van de

drie belangrijkste samenwerkingspartners van bedrijven is een score berekend tussen 1 en 5. Een score

van 5 betekent dat alle samenwerkingspartners zich binnen Noord-Holland Noord bevinden, een 1

betekent dat alle samenwerkingspartners in het buitenland zijn gevestigd. Om te onderzoeken of er

verschillen bestaan in netwerkoriëntatie tussen verschillende typen bedrijven, wordt op een aantal factoren

getoetst of bepaalde groepen bedrijven (bijvoorbeeld grote bedrijven), meer of minder relaties hebben op

regionale schaal (score 4,1 tot 5).

Eenmanszaken en kleine bedrijven hebben significant meer relaties op regionale schaal dan

grotere bedrijven (zie tabel 6.18). Dit bedrijf is relatief zwak (zie Cramer’s V in tabel 6.18). Bedrijven met 6

of meer fulltime banen zoeken hun samenwerkingspartners voor bijna 60% buiten de regio. Kleine

89

bedrijven tot 5,5 fulltime banen hebben echter wel meer regionale relaties dan eenmanszaken. Er bestaat

dus geen evenredig verband tussen grootte van bedrijven en locatie van samenwerkingspartners.

Tabel 6.18 Locatie van samenwerkingspartners naar grootte van bedrijven.

Regionaal (4,1 – 5) Extra-regionaal (1 – 4) Totaal

0 fte Abs. 7 3 10

Rel. (%) 70,0% 30,0% 100,0%

0,5 – 5,5 fte Abs. 18 4 22

Rel. (%) 81,8% 18,2% 100,0%

6 fte of meer Abs. 6 10 16

Rel. (%) 37,5% 62,5% 100,0%

Totaal Abs. 31 17 48

Rel. (%) 64,6% 35,4% 100,0%

Chi2 = 8,116 ; sig. 0,017 ; Cramer’s V = 0,411

Wanneer bedrijven ouder zijn, of ergens langer zijn gevestigd, wordt verwacht dat zij meer lokale of

regionale relaties opbouwen. Voor leveranciersrelaties wordt echter geen verband gevonden tussen leeftijd

en locaties van leveranciers of tussen lengte van vestiging en locaties van leveranciers. Bij

samenwerkingsrelaties is dit verband er wel, al is dit verband relatief zwak (zie tabel 6.19). Oudere

bedrijven zoeken hun samenwerkingspartners meer regionaal dan jongere bedrijven; meer dan 90 procent

van de samenwerkingsrelaties van oudere bedrijven is regionaal.

Tabel 6.19 Locatie van samenwerkingspartners naar leeftijd van bedrijven.

Regionaal (4,1 – 5) Extra-regionaal (1 - 4) Totaal

58 jaar of jonger Abs. 15 15 30

Rel. (%) 50,0% 50,0% 100,0%

Ouder dan 58 jaar Abs. 21 2 23

Rel. (%) 91,3% 8,7% 100,0%

Totaal Abs. 36 17 53

Rel. (%) 67,9% 32,1% 100,0%

Chi2 = 10,194 ; sig. 0,001 ; Cramer’s V = 0,439

De tijd dat een bedrijf op de huidige locatie is gevestigd heeft echter geen effect op waar haar

samenwerkingspartners zijn gevestigd (zie tabel 6.20).

Tabel 6.20 Locatie van samenwerkingspartners naar periode van vestiging op de huidige locatie.

Regionaal (4,1 – 5) Extra-regionaal (1 – 4) Totaal

Korter dan 25 jaar Abs. 13 5 18

Rel. (%) 72,2% 27,8% 100,00%

26 – 50 jaar Abs. 6 5 11

Rel. (%) 54,50% 45,50% 100,00%

Langer dan 50 jaar Abs. 19 7 26

Rel. (%) 73,1% 26,9% 100,00%

Totaal Abs. 38 17 55

Rel. (%) 69,1% 30,9% 100,00%

Chi2 = 1,366 ; sig. 0,505

Ook tussen sectoren bestaan geen verschillen in waar de samenwerkingspartners van bedrijven zijn

gevestigd (zie tabel 6.21). Dierhouderij-bedrijven zijn even regionaal georiënteerd op

samenwerkingsrelaties als teelt-bedrijven.

90

Tabel 6.21 Locatie van samenwerkingspartners naar onderzoekssector.

Regionaal Extra-regionaal Totaal

Teelt Abs. 21 10 31

Rel. (%) 67,70% 32,30% 100,00%

Dierhouderij Abs. 11 7 18

Rel. (%) 61,10% 38,90% 100,00%

Totaal Abs. 32 17 49

Rel. (%) 65,30% 34,70% 100,00%

Chi2 = 0,221 ; sig. 0,638

6.3 Bedrijfsnetwerk

Het netwerk van leveranciers, afnemers en samenwerkingsrelaties samen vormt het totale bedrijfsnetwerk

van de agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord. De gecombineerde score voor dit netwerk (zie 4.3.2)

laat zien dat een derde van de bedrijven een regionaal bedrijfsnetwerk hebben (zie tabel 6.22). Dat

betekent dat de meeste relaties zich binnen Noord-Holland Noord bevinden en soms enkele daarbuiten.

Ruim een derde van de bedrijven heeft een iets wijder netwerk, waarbij de meeste relaties zich binnen de

provincie Noord-Holland bevinden en enkele daarbuiten. Een vijfde van de bedrijven is nationaal

georiënteerd, waarbij nog steeds een deel van de relaties zich binnen Noord-Holland Noord bevinden. Een

klein deel van de bedrijven is voornamelijk nationaal of internationaal georiënteerd.

Ook de totaalscore van het bedrijfsnetwerk wijst dus op een sterk regionale oriëntatie van de

agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord. Afnemers bevinden zich in mindere mate binnen de regio,

maar voor leveranciers en samenwerkingspartners zijn agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord zeer

regionaal georiënteerd.

Tabel 6.22 Totaalscore voor de mate van lokale oriëntatie van het bedrijfsnetwerk van agrarische bedrijven

in Noord-Holland Noord.

Netwerkoriëntatie Afnemers

(rel.)

Leveranciers

(rel.)

Samenwerking

(rel.)

Totaal

(abs.)

Totaal (rel.)

Internationaal 0-1 20,5% 15,4% 0,0% 9 7,8%

1-2 13,7% 2,6% 3,6% 6 5,2%

2-3 25,6% 6,0% 9,1% 22 19,0%

3-4 24,8% 18,8% 18,2% 40 34,5%

Regionaal 4-5 15,4% 57,3% 69,1% 39 33,6%

Totaal 100,0% 100,0% 100,0% 116 100,0%

Er bestaat geen significant verband tussen grootte van bedrijven en de mate van lokale oriëntatie van het

bedrijfsnetwerk (zie tabel 6.23). Een mogelijke verklaring hiervoor zijn de verschillende gevonden

verbanden van bedrijfsgrootte met afnemers (kleine bedrijven meest lokale relaties), leveranciers

(middelgrote bedrijven meest lokale relaties) en samenwerkingspartners (middelgrote bedrijven meest

lokale relaties). Wanneer deze relaties worden samengevoegd tot een bedrijfsnetwerk verschillen de

grootteklassen daardoor niet.

91

Tabel 6.23 Mate van lokale oriëntatie van het totale bedrijfsnetwerk naar grootte van het bedrijf.

Regionaal Extra-regionaal Totaal

0 fte Abs. 12 22 34

Rel. (%) 35,3% 64,7% 100,00%

0,5 - 5,5 fte Abs. 16 25 41

Rel. (%) 39,0% 61,0% 100,00%

6 fte of meer Abs. 7 23 30

Rel. (%) 23,3% 76,7% 100,00%

Totaal Abs. 35 70 105

Rel. (%) 33,3% 66,7% 100,00%

Chi2 = 2,006 ; sig. 0,367

Ook de onderzoekssector waarin een bedrijf actief is houdt geen verband met de locatie van haar

bedrijfsnetwerk (zie tabel 6.24). Alleen de onderzoekssectoren teelt en dierhouderij zijn hierin

meegenomen, vanwege een te lage respons in de sectoren zaadveredeling en aquacultuur & visserij.

Mogelijk lijken de bedrijfsnetwerken van dierhouderij-bedrijven en teelt-bedrijven veel op elkaar omdat

beide primaire agrarische sectoren zijn; eerder werd al aangegeven dat bedrijven in beide sectoren

afnemers hebben in dezelfde onderzoekssctoren in de verwerking en logistiek kolom binnen het

waardesysteem.

Tabel 6.24 Mate van lokale oriëntatie van het totale bedrijfsnetwerk naar sector.

Regionaal Extra-regionaal Totaal

Teelt Abs. 20 46 66

Rel. (%) 30,30% 69,70% 100,00%

Dierhouderij Abs. 13 24 37

Rel. (%) 35,10% 64,90% 100,00%

Totaal Abs. 33 70 103

Rel. (%) 32,00% 68,00% 100,00%

Chi2 = 0,254 ; sig. 0,614

Voor het totale bedrijfsnetwerk geldt ook niet dat oudere bedrijven of bedrijven die langer op de huidige

locatie zijn gevestigd meer lokaal een netwerk hebben opgebouwd (zie tabel 6.25). Voor beide variabelen

wordt geen verband gevonden met de mate van lokale oriëntatie van het bedrijfsnetwerk. Een mogelijke

verklaring hiervoor is de diversiteit binnen het netwerk van een bedrijf; het afnemersnetwerk kan volledig

buiten de regio zijn gevestigd terwijl een bedrijf haar leveranciers en samenwerkingspartners overwegend

binnen de regio heeft. Het is mogelijk dat de verwachting dat oudere en/of langer gevestigde bedrijven een

groter lokaal netwerk hebben hierdoor niet opgaat.

Tabel 6.25 Mate van lokale oriëntatie van het totale bedrijfsnetwerk naar leeftijd (links) en periode van

vestiging op de huidige locatie (rechts).

Leeftijd Regio-

naal

Extra-

regionaal Totaal

Periode

vestiging

Regio-

naal

Extra-

regionaal Totaal

< 30 jaar Abs. 6 25 31 < 25 Abs. 7 20 27

Rel. (%) 19,40% 80,60%

100,00

%

Rel. (%) 25,90% 74,10%

100,00

%

30 - 59 jaar Abs. 16 22 38 26 – 50

jaar

Abs. 14 18 32

Rel. (%) 42,10% 57,90%

100,00

% Rel. (%) 43,80% 56,30%

100,00

%

> 60 jaar Abs. 15 27 42 > 50 jaar Abs. 11 31 42

Rel. (%) 35,70% 64,30%

100,00

%

Rel. (%) 26,20% 73,80%

100,00

%

Totaal Abs. 37 74 111 Totaal Abs. 32 69 101

Rel. (%) 33,30% 66,70%

100,00

%

Rel. (%) 31,70% 68,30%

100,00

%

Chi2 = 4,149 ; sig. 0,126 Chi2 = 3,152 ; sig. 0,207

92

6.4 Locatiegedrag en locatiestrategie

In de enquête is aan agrarische bedrijven gevraagd naar hun locatiegedrag in het verleden en naar hun

locatiestrategie voor de toekomst. In deze paragraaf wordt eerst een beschrijving gegeven van het

locatiegedrag en de locatiestrategie, in de volgende paragraaf wordt onderzocht waar die strategie door

wordt beinvloed.

6.4.1 Locatiegedrag

Het merendeel van de ondervraagde bedrijven is nooit verhuisd en is dus sinds oprichting al op de huidige

locatie gevestigd (zie figuur 6.9). Van de bedrijven die voor de huidige locatie ergens anders gevestigd

waren, is 11 procent afkomstig van buiten Noord-Holland Noord. Bijna 90 procent van de ondervraagde

bedrijven is al sinds de oprichting binnen Noord-Holland Noord gevestigd.

Dat uitbreiding niet mogelijk was op de vorige locatie is de meest genoemde reden tot het verlaten

van die locatie. Beslissingen van de gemeente zoals herverkaveling of verandering van bestemmingsplan is

een veelgenoemde reden, net als de aanwezigheid van betere of goedkopere grond elders.

Figuur 6.9 Vestigingsplaats voor huidige locatie (links, N=110) en reden tot verhuizing van vorige locatie

(rechts, N=62).

Nabijheid van sociale contacten en familie wordt het meest genoemd als reden voor vestiging op de huidige

locatie (zie tabel 6.26). De kwaliteit van de bodem, het bedrijfspand of kantoor wordt eveneens veel

genoemd. In veel gevallen hebben de huidige ondernemers het bedrijf overgenomen en stond het dus al op

de huidige locatie. De vorige eigenaar is vaak een familielid (69%), maar niet altijd (31%).

Een aantal respondenten geeft aan eerst als werknemer te hebben gewerkt bij een bedrijf nabij de

huidige locatie. Deze spin-off bedrijven zijn allemaal actief in dezelfde sector als het moederbedrijf. Het

gaat om een akerbouwbedrijf, drie dierhouderijen, een bollenteler en een fruitteler.

Bedrijven die hebben aangegeven dat clustering van bedrijven in dezelfde sector reden was om

zich op de huidige locatie te vestigen, is doorgevraagd naar de achterliggende redenen; zij geven aan dat

het imago dat de regio heeft voor de sector waarin het actief is en de mogelijkheid tot kennisuitwisseling

hun locatiebeslissing heeft beïnvloed. Al gaat het slechts om enkele bedrijven, het Greenport-cluster lijkt

dus een aantrekkingskracht te hebben op bedrijven in de vorm van geografisch charisma en potentiele

kennis spillovers.

93

Tabel 6.26 Belangrijkste redenen van vestiging op de huidige locatie (N=164)

Reden Aantal keer genoemd Relatief (%)

Sociale contacten/familie 39 23,8%

Kwaliteit bodem, bedrijfspand of kantoor 32 19,4%

Overgenomen van familie 24 14,7%

Prijs grond, bedrijfspand of kantoor 16 9,6%

Overname (buiten familie) 11 6,7%

Dichtbij de woonplaats van de ondernemer 10 6,0%

Bereikbaarheid 8 5,0%

Anders 7 4,3%

Spin-off 6 3,8%

Dichtbij afnemers/leveranciers/samenwerkingspartners 4 2,4%

Clustering van eigen sector 3 1,8%

Beschikbaarheid personeel 2 1,2%

Ruilverkaveling 2 1,2%

6.4.2 Verplaatsingsgeneigdheid

De verplaatsingsgeneigdheid is klein onder agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord. Bijna 90 procent

van de bedrijven is niet van plan om binnen vijf jaar te verplaatsen. Drie bedrijven geven aan binnen een

jaar of binnen 5 jaar te verplaatsen (zie tabel 6.27). Nog negen bedrijven willen misschien verplaatsen in

binnen 5 jaar. Daarmee is 11 procent van de bedrijven (enigszins) verplaatsingsgeneigd. Redenen om te

verplaatsen zijn de onmogelijkheid van uitbreiding op de huidige locatie, een privé-verhuizing of betere of

goedkopere grond en/of arbeid elders.

Tabel 6.27 Verplaatsingsgeneigdheid van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord.

Binnen 1 jaar Binnen 5 jaar

Nee 105 95,5% 96 89,7% Niet verplaatsingsgeneigd 98 89,1%

Misschien 4 3,6% 9 8,4% (Enigszins) verplaatsingsgeneigd 12 10,9%

Ja 1 0,9% 2 1,9%

Totaal 110 100,0% 107 100,0% 110 100,0%

De mate van lokale oriëntatie van het bedrijfsnetwerk heeft geen invloed op de verplaatsingsgeneigdheid

van bedrijven (zie tabel 6.28). Uit de literatuur blijkt dat bedrijven met een sterk lokaal netwerk minder

geneigd zijn te verplaatsen dan bedrijven met een minder sterk lokaal netwerk. Voor agrarische bedrijven in

Noord-Holland Noord geldt dat dus niet.

Tabel 6.28 Verplaatsingsgeneigdheid naar mate van lokale oriëntatie van het bedrijfsnetwerk.

Niet verplaatsingsgeneigd (Enigszins) verplaatsingsgeneigd Totaal

Regionaal Abs. 33 4 37

Rel. (%) 89,2% 10,8% 100,00%

Extra-regionaal Abs. 65 8 73

Rel. (%) 89,0% 11,0% 100,00%

Totaal Abs. 98 12 110

Rel. (%) 89,1% 11,9% 100,00%

Chi2 = 0,001 ; sig. 0,981

Ook het aantal jaren van vestiging op de huidige locatie heeft geen invloed op de verplaatsingsgeneigdheid

van bedrijven (zie tabel 6.29). Tegen verwachting, aangezien bedrijven in de loop der tijd ‘geworteld’ raken

op een locatie door het opbouwen van een sociaal en zakelijk netwerk en door investeringen in de

vestiging. Wellicht speelt deze factor geen rol omdat agrarische bedrijven hun locatie in meer dan de helft

van de gevallen verlaten vanwege redenen die min of meer buiten hun macht liggen, zoals de

onmogelijkheid van uitbreiding op een locatie of een beslissing van de gemeente (zie figuur 6.8 in

paragraaf 6.4.1). Bedrijven willen in die gevallen misschien niet verplaatsen, maar kunnen niet anders.

94

Tabel 6.29 Verplaatsingsgeneigdheid naar periode van vestiging op de huidige locatie.

Niet verplaatsingsgeneigd (Enigszins) verplaatsingsgeneigd Totaal

Korter dan 50 jaar Abs. 57 6 63

Rel. (%) 90,5% 9,5% 100,00%

Langer dan 50 jaar Abs. 41 6 47

Rel. (%) 87,2% 12,8% 100,00%

Totaal Abs. 98 12 110

Rel. (%) 89,1% 10,9% 100,00%

Chi2 = 0,291 ; sig. 0,589

6.4.3 Toekomstige locatiestrategie

Een klein deel van de bedrijven overweegt dus een verplaatsing. Door de bedrijven te vragen waar zij zich

zouden vestigen als ze zouden moeten verplaatsen, is toch voor alle bedrijven de oriëntatie van hun

locatiestrategie bepaald. Voor ruim 80 procent van de bedrijven is die gericht op Noord-Holland Noord (zie

figuur 6.10). Opvallend is dat het aandeel bedrijven dat hun oriëntatie bij verplaatsing op het buitenland

heeft, groter is dan het aandeel bedrijven dat op de ‘eerste ring provincies’ in Nederland is gericht, in

Noord-Holland wil blijven of naar de tweede ring provincies zou verhuizen. De bedrijven die bij verplaatsing

de regio zouden verlaten, vertrekken relatief vaak ook uit Nederland. Het vestigingsklimaat in Noord-

Holland Noord lijkt de agrarische bedrijven dus tevreden te stemmen en wanneer dit niet het geval is, zijn

er maar weinig locaties binnen Nederland met een beter vestigingsklimaat. Wanneer de oriëntatie van de

locatiestrategie buiten Noord-Holland maar binnen Nederland ligt, gaat het in alle gevallen om locaties in

Flevoland (4), Groningen (2), en Friesland (1). De andere Greenports in Nederland, die in de provincies

Noord-Holland, Zuid-Holland en Limburg liggen, hebben dus geen aantrekkingskracht op de bedrijven in

Noord-Holland Noord.

Figuur 6.10 Oriëntatie van de locatiestrategie van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord.

6.5 Bedrijfsnetwerk en locatiestrategie

Het bedrijfsnetwerk van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord en hun locatiestrategie is over het

algemeen erg lokaal georiënteerd. Toch zijn er enkele bedrijven die zich bij een verplaatsing niet opnieuw in

Noord-Holland Noord zouden vestigen en zijn sommige bedrijven veel meer naar buiten de regio gericht in

het zaken doen met afnemers, leverancier en samenwerkingspartners dan andere bedrijven. In de zesde

Buitenland

Tweede ring provincies Groningen

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Noord-Brabant

Limburg

Zeeland

Eerste ring provincies Friesland

Flevoland

Utrecht

Zuid-Holland

Provincie Noord-Holland

Noord-Holland Noord

Buitenland

Tweede ring provincies

Eerste ring provincies

Provincie Noord-Holland

Noord-Holland Noord

66 (82,5%)

2 (2,5%)

4 (5,0%)

5 (6,3%)

3 (3,8%)

95

hypothese wordt de verwachting uitgesproken dat de oriëntatie van het bedrijfsnetwerk die van de

locatiestrategie beïnvloedt:

H6: De locatiestrategie van bedrijven in de Greenport Noord-Holland Noord is lokaler georiënteerd

naarmate het netwerk van bedrijfsrelaties lokaler is georiënteerd.

Het totale netwerk van afnemers, leveranciers en samenwerkingsrelaties is afgezet tegen de oriëntatie van

de locatiestrategie. Bij de locatie van het bedrijfsnetwerk wordt onderscheid gemaakt tussen regionaal

georienteerde netwerken (score 4,1 – 5) en extra-regionale netwerken (score 0 – 4). Bij de oriëntatie van

de locatiestrategie wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijven die zich bij verplaatsing weer binnen

Noord-Holland Noord zouden vestigen en bedrijven die hun oriëntatie buiten de regio hebben. Er bestaat

geen significant verband tussen de mate van lokale oriëntatie van het bedrijfsnetwerk en de mate van

lokale oriëntatie van de locatiestrategie (zie tabel 6.30). De zesde hypothese wordt niet bevestigd.

Tabel 6.30 Oriëntatie van de locatiestrategie naar mate van lokale oriëntatie van het bedrijfsnetwerk.

Buiten Noord-Holland Noord Binnen Noord-Holland Noord Totaal

Regionaal

bedrijfsnetwerk

Abs. 6 21 27

Rel. (%) 22,2% 77,8% 100,0%

Extra-regionaal

bedrijfsnetwerk

Abs. 9 38 47

Rel. (%) 19,1% 80,9% 100,0%

Totaal Abs. 15 59 74

Rel. (%) 20,3% 79,7% 100,0%

Chi2 = 0,100 ; sig. 0,752

Het netwerk van bedrijfsrelaties heeft dus geen samenhang met de oriëntatie van de locatiestrategie van

agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord. Welke factoren bepalen dan de oriëntatie van de

locatiestrategie? Vanuit de literatuur is de verwachting dat een aantal bedrijfsspecifieke eigenschappen de

locatiestrategie van bedrijven bepalen.

De oriëntatie van de locatiestrategie verschilt ook niet significant voor grote en kleine bedrijven (zie

tabel 6.31). Van grote bedrijven wordt verwacht dat deze meer gebonden zijn aan hun locatie doordat zij

simpelweg meer personeel in dienst hebben die ze bij een verplaatsing verder weg mee zouden moeten

nemen of opnieuw op zoek moeten naar personeel. Dit verband wordt dus niet gevonden voor agrarische

bedrijven in Noord-Holland Noord.

Tabel 6.31 Oriëntatie van de locatiestrategie naar grootte van bedrijven.

Buiten Noord-Holland Noord Binnen Noord-Holland Noord Totaal

Minder dan 6 fte Abs. 9 39 48

Rel. (%) 18,8% 81,3% 100,0%

6 fte of meer Abs. 4 16 20

Rel. (%) 20,0% 80,0% 100,0%

Totaal Abs. 13 55 68

Rel. (%) 19,1% 80,9% 100,0%

Chi2 = 0,014 ; sig. 0,905

Ook de sector waarin het bedrijf actief is hangt niet samen met de oriëntatie van de locatiestrategie van

agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord (zie tabel 6.32). Hier geldt weer dat alleen de

onderzoekssectoren teelt en dierhouderij zijn meegenomen, vanwege een te lage respons in de sectoren

zaadveredeling en aquacultuur & visserij. Een mogelijke verklaring voor het feit dat hier geen verband

wordt gevonden is dat teelt en dierhouderij-bedrijven veelal dezelfde eisen stellen aan een locatie.

96

Tabel 6.32 Oriëntatie van de locatiestrategie naar onderzoekssector.

Buiten Noord-Holland Noord Binnen Noord-Holland Noord Totaal

Teelt Abs. 9 36 45

Rel. (%) 20,0% 80,0% 100,0%

Dierhouderij Abs. 5 21 26

Rel. (%) 19,2% 80,8% 100,0%

Totaal Abs. 14 57 71

Rel. (%) 19,7% 80,3% 100,0%

Chi2 = 0,006 ; sig. 0,937

De leeftijd van bedrijven heeft wel invloed op de locatiestrategie, maar niet volgens de verwachting uit de

literatuur. Jongere bedrijven zijn in hun toekomstige locatiestrategie vaker op een locatie binnen Noord-

Holland Noord georiënteerd dan oudere bedrijven (zie tabel 6.16). Dit verband is wel relatief zwak. Met

jonge bedrijven worden hier bedrijven jonger dan 58 jaar bedoeld, een groter onderscheid in leeftijd is niet

te maken omdat de respons in de afzonderlijke groepen dan te laag is. Mogelijk oriënteren de oudere

bedrijven in de jongste groep zich wel meer op Noord-Holland Noord dan de oudere bedrijven daarbinnen,

om dit te toetsen zijn gegevens nodig van een grotere groep bedrijven.

Tabel 6.33 Oriëntatie van de locatiestrategie naar leeftijd van bedrijven.

Buiten Noord-Holland Noord Binnen Noord-Holland Noord Totaal

58 jaar of jonger Abs. 6 42 48

Rel. (%) 12,5% 87,5% 100,0%

Ouder dan 58 jaar Abs. 9 15 24

Rel. (%) 37,5% 62,5% 100,0%

Totaal Abs. 15 57 72

Rel. (%) 20,8% 79,2% 100,0%

Chi2 = 6,063 ; sig. 0,014 ; Cramer’s V = 0,290

De toekomstige locatiestrategie wordt dus in beperkte mate verklaard door bedrijfsspecifieke

eigenschappen. Alleen de leeftijd van bedrijven heeft invloed. Vormt het locatiegedrag uit het verleden

wellicht een verklaring? Zijn meer mobiele bedrijven (al eerder verplaats) meer buiten de regio gericht? Zijn

bedrijven die altijd al in Noord-Holland Noord zijn gevestigd meer gebonden aan de regio?

Het antwoord op beide vragen is negatief. Zowel het vestigingsverleden als de mobiliteit van

bedrijven in het verleden hebben geen invloed op de oriëntatie van de toekomstige locatiestrategie (zie

tabel 6.34 en 6.35)

Tabel 6.34 Oriëntatie van de locatiestrategie naar vestigingsverleden.

Buiten Noord-Holland Noord Binnen Noord-Holland Noord Totaal

Altijd binnen Noord-Holland Noord Abs. 13 53 66

Rel. (%) 19,7 80,3 100,0

Van buiten Noord-Holland Noord Abs. 2 6 8

Rel. (%) 25,0 75,0 100,0

Totaal Abs. 15 59 74

Rel. (%) 20,3 79,7 100,0

Chi2 = 0,124 ; sig. 0,725

97

Tabel 6.35 Oriëntatie van de locatiestrategie naar mobiliteit in het verleden.

Buiten Noord-Holland Noord Binnen Noord-Holland Noord Totaal

Nooit verplaatst Abs. 10 31 41

Rel. (%) 24,4% 75,6% 100,0%

Eerder verplaatst Abs. 5 28 33

Rel. (%) 15,2% 84,8% 100,0%

Totaal Abs. 15 59 74

Rel. (%) 20,3% 79,7% 100,0%

Chi2 = 0,966 ; sig. 0,326

6.6 Conclusie

Dit hoofdstuk ging in op het netwerk van bedrijfsrelaties van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord,

hun locatiegedrag in het verleden en de toekomstige locatiestrategie. Het netwerk van bedrijfsrelaties is bij

het merendeel van de bedrijven lokaal georiënteerd. Tussen de soorten bedrijfsrelaties bestaat wel een

verschil; afnemers bevinden zich slechts voor 40 procent binnen de regio, terwijl ruim 70 procent van de

leveranciers en samenwerkingspartners binnen de regio is gevestigd. De reden hiervoor is waarschijnlijk

dat de veilingen in Aalsmeer, Barendrecht en Naaldwijk een groot deel van de afzet voor hun rekening

nemen. Noord-Holland Noord mist een grote veiling in land- en tuinbouwproducten. Kleine bedrijven

kunnen hun producten nog binnen de regio kwijt, maar hoe groter het bedrijf (in aantal banen) hoe meer de

afnemers zich buiten Noord-Holland Noord bevinden.

De inventarisatie van netwerken van bedrijfsrelaties geeft desalniettemin aanleiding te

concluderen dat de Greenport Noord-Holland Noord een cluster is; er is een bovengemiddelde concentratie

van primair agrarische en agribusiness bedrijven gevestigd (hoofdstuk 5), er bestaan veel relaties binnen

de regio en er wordt samengewerkt met bedrijven en instellingen binnen de regio. Bedrijven werken niet

alleen samen met bedrijven uit hun eigen sector, maar ook met bedrijven uit andere Greenport-sectoren

(cross-overs) en agribusiness sectoren. Dergelijke samenwerkingen zorgen potentieel voor nieuwe

producten en diensten doordat kennis uit verschillende sectoren wordt gecombineerd (Frenken et al.,

2007).

Vertrouwen en goed contact is vaak een reden om zaken te doen met een lokale leverancier, terwijl

bij leveranciers van verder weg de kwaliteit van het product of de dienst het belangrijkst is. Dit duidt erop

dat bedrijven het liefst zo lokaal mogelijk zaken doen en een leverancier buiten de regio zoeken wanneer

de kwaliteit dichtbij huis niet toereikend is. Hetzelfde geldt voor samenwerkingsrelaties, al zoekt men hier

met name binnen de gehele provincie Noord-Holland. Daarnaast blijkt dat bedrijven die wat langer op de

huidige locatie zijn gevestigd, vaker leveranciersrelaties op basis van goed contact of vertrouwen aangaan

dan bedrijven die kort op de huidige locatie zijn gevestigd. Maar voor bedrijven die langer dan 50 jaar op de

huidige locatie zijn gevestigd geldt dit echter niet.

Verder blijkt dat teelt-bedrijven vaker hun leveranciers binnen Noord-Holland Noord hebben dan

dierhouderij-bedrijven, wat wordt veroorzaakt door de eenmanszaken in de dierhouderij die voor een groot

deel hun leveranciers buiten de regio hebben. Mogelijk gaat het hier om een bepaalde groep dierhouderijen

die niet in Noord-Holland Noord terecht kunnen voor leveranciers.

98

Tabel 6.36 Overzicht toetsing hypothesen 4 en 5.

H4: Het merendeel (> 50%) van de afnemers en toeleveranciers van bedrijven in Noord-Holland Noord bevindt zich

binnen de regio Noord-Holland Noord, maar dit verschilt naar grootte, sector, leeftijd en aantal jaren van vestiging in de

regio.

Locatie afnemers 40% binnen Noord-Holland Noord

Bedrijfsgrootte (aantal banen) Groter bedrijven minder afnemers binnen NHN

Locatie leveranciers 74% binnen Noord-Holland Noord

Vertrouwen en goed contact Spelen een rol bij zaken doen binnen NHN

Bedrijfsgrootte (aantal banen), sector Eenmanszaken in dierhouderij vaker leveranciers buiten NHN

H5: Het merendeel (> 50%) van de samenwerkingsrelaties met bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheden en

opleidingen onderhouden bedrijven in de Greenport met organisaties binnen Noord-Holland Noord, maar dit verschilt

naar grootte, sector, leeftijd en aantal jaren van vestiging in de regio.

Locatie samenwerkingspartners 71% binnen Noord-Holland Noord

Bedrijfsgrootte (aantal banen) Grotere bedrijven meer kennisrelaties, werken vaker samen buiten NHN

Leeftijd Oudere bedrijven vaker relaties binnen NHN

Van de ondervraagde bedrijven is bijna 90 procent al sinds oprichting binnen Noord-Holland Noord

gevestigd, waarvan een derde ooit binnen de regio Noord-Holland Noord is verhuisd. Het lijkt er dan ook op

dat de agrarische bedrijven tevreden zijn met het vestigingsklimaat van de Greenport, ongeveer 10 procent

is (enigszins) geneigd de komende vijf jaar te verplaatsen. En ruim 80 procent van de bedrijven zou zich

opnieuw binnen Noord-Holland Noord vestigen als zij zich zouden moeten verplaatsen. Daarna heeft het

buitenland de meeste aantrekkingskracht op de bedrijven. Geen enkel bedrijf geeft aan zich graag in een

andere Greenport te vestigen; binnen Nederland zijn Flevoland, Friesland en Groningen het meest populair.

Het gemiddeld sterk lokaal georiënteerde netwerk van de bedrijven is niet direct de oorzaak van de

lokaal georiënteerde locatiestrategie. Er wordt geen verband gevonden tussen de mate van lokaal

georiënteerde bedrijfsnetwerken en de mate van lokaal georiënteerde locatiestrategieën. Ook andere

locatiefactoren bieden geen verklaring voor de lokale oriëntatie van de toekomstige locatiestrategie. Alleen

de leeftijd van bedrijven heeft hier invloed op; jongere bedrijven zijn meer op Noord-Holland Noord gericht

dan oudere bedrijven. Met ‘jonge’ bedrijven worden bedrijven jonger dan 58 jaar bedoeld.

In het volgende hoofdstuk worden deze uitkomst kwalitatief gecontroleerd. In interviews wordt

ondernemers gevraagd in hoeverre een lokaal netwerk van bedrijfsrelaties de onderneming ‘bindt’ aan de

huidige locatie.

Tabel 6.37 Overzicht empirisch onderzoek naar oriëntatie van de toekomstige locatiestrategie

H6: De locatiestrategie van bedrijven in de Greenport Noord-Holland Noord is lokaler georiënteerd naarmate het netwerk

van bedrijfsrelaties lokaler is.

Oriëntatie bedrijfsnetwerk Heeft geen invloed op oriëntatie toekomstige locatiestrategie

Leeftijd Jonge bedrijven meer gericht op NHN dan oudere bedrijven

99

7. Belanghebbenden aan het woord: vorming & versterking Greenport-cluster

Greenport Noord-Holland Noord is een cluster, zo blijkt uit de vorige twee hoofdstukken. Naast geografische

concentratie en netwerken van bedrijfsrelaties is de locatiestrategie van agrarische bedrijven in Noord-

Holland Noord onderzocht. De volgende deelvraag stond daarbij centraal:

(1) In hoeverre hangt de mate van lokale oriëntatie van de locatiestrategie van bedrijven in de

Greenport-sectoren samen met de aanwezigheid van relaties met bedrijven, kennisinstellingen en

overheden binnen de regio Noord-Holland Noord?

De kwantitatieve analyse in het vorige hoofdstuk vond geen verband tussen netwerken van bedrijfsrelaties

en de locatiestrategie. In de literatuur wordt hier wel op gewezen; een bedrijf zou meer en meer gebonden

raken aan een locatie wanneer men hier langer is gevestigd en daarbij een groter netwerk in de regio

opbouwt. Voor agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord geldt juist dat jongere bedrijven in hun

locatiestrategie meer georiënteerd zijn op Noord-Holland Noord. Aan de hand van interviews met

ondernemers worden deze uitkomsten gecontroleerd en wordt dieper ingegaan op de relatie tussen sociale

en zakelijke netwerken en locatiestrategie.

In de interviews met ondernemers is tevens gevraagd naar hun visie op het Greenport-cluster,

sterke en zwakke punten daarvan en de gewenste rol van de uitvoeringsorganisatie Greenport. Hierbij

wordt tevens de respons van het laatste deel van de enquête gebruikt waarin een reflectie op het werk van

de Greenport en haar gewenste rol aan bod kwam (zie bijlage III). Daarnaast zijn vertegenwoordigers van de

overige 3 O’s geïnterviewd, om ook hun visie hierop in beeld te brengen en zo tot een antwoord te komen

op de laatste deelvraag in dit onderzoek:

(2) Wat zijn volgens belanghebbenden barrières in de vorming of versterking van het Greenport-cluster

in de regio Noord-Holland Noord en hoe kunnen deze worden geslecht?

7.1 Netwerk bedrijfsrelaties

De kwantitatieve analyse van de netwerken van bedrijfsrelaties in hoofdstuk 6 wees uit dat agrarische

bedrijven in Noord-Holland Noord met name zaken doen met leveranciers en samenwerkingspartners

binnen de regio en dat afnemers zich veelal buiten de regio bevinden. Waarom doen bedrijven al dan niet

zaken met bedrijven of andere partijen binnen de regio? Spelen sociale contacten of de lengte van

vestiging in de regio hierbij een rol? Met deze vragen worden de uitkomsten uit het kwantitatieve onderzoek

gevalideerd, daarnaast wordt dieper ingegaan op de relaties tussen afnemers en leveranciers. Hebben

afnemers invloed op het geleverde product of dienst? Werken leveranciers samen met hun afnemers om

hun producten of diensten te verbeteren? En gebeurt dit vaker en soepeler tussen bedrijven die binnen de

regio Noord-Holland Noord zijn gevestigd dan wanneer bedrijven verder van elkaar gevestigd zijn?

7.1.1 Afnemers

De geïnterviewde ondernemers in de primair agrarische sectoren geven veelal aan dat er inderdaad weinig

afnemers voor hun producten binnen Noord-Holland Noord zijn te vinden. Dat komt deels door de

geografische ligging; het is een geïsoleerde regio omgeven door water, waardoor verwerkers van bepaalde

landbouwproducten of andere afnemers zich er minder snel vestigen. Ze kunnen er immers moeilijk

‘sourcen’ vanuit andere gebieden wanneer het aanbod binnen Noord-Holland Noord niet voldoende is. Er

valt dus te zeggen dat er te weinig massa is van primaire agrarische bedrijven binnen één specifieke

deelsector (bijvoorbeeld aardappelboeren) om aantrekkelijk te zijn voor grote afnemers (bijvoorbeeld een

patatfabriek).

“Die gaan natuurlijk liever ergens midden in de Flevopolder zitten, want dan kunnen ze overal die

aardappelen vandaan krijgen. Daar kunnen wij dus niet zelf komen dan, dus dat vind ik een nadeel.”

(akkerbouwer over vestigingsplaats van patatfabrieken).

Een van de geïnterviewde bedrijven is hierop een uitzondering. Een grote verwerker van groente en fruit

neemt namelijk wel veel producten binnen Noord-Holland Noord af. Dit bedrijf neemt echter veel diverse

producten af en heeft dus juist behoefte aan een enigszins divers teeltgebied. Het bedrijf is daarnaast al

meer dan honderd jaar op de huidige locatie gevestigd en heeft deze plek niet gekozen vanwege die

100

vestigingsfactoren. De grote afnemers die in het gebied zijn gevestigd, zijn dat al van oudsher. Twee

daarvan hebben wel kunnen uitgroeien tot de grootste groente- en fruitverwerkers van Nederland. Voor

afnemers van diverse agrarische producten heeft Noord-Holland Noord een goed vestigingsklimaat, voor

verwerkers van specifieke agrarische producten is de regio minder aantrekkelijk. Het beeld over afnemers

van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord in het vorige hoofdstuk wordt door de geïnterviewden

bevestigd.

In het vorige hoofdstuk kwam naar voren dat de sectoren dierhouderij en akkerbouw een centrale

plek innemen in het waardesysteem van de agribusiness, deze sectoren werden relatief vaak als afnemer

en leverancier genoemd. Uit de interviews blijkt dat binnen de dierhouderij tussen ondernemers regelmatig

vee wordt verhandeld, koeien gaan bijvoorbeeld van de ene melkveehouder naar de andere. Ook tussen

akkerbouw en dierhouderijen bestaan afnemers en leveranciers-relaties. Akkerbouwers leveren

bijvoorbeeld maïs als diervoeder aan dierhouderijen en de mest van dierhouderijen kan door akkerbouwers

worden gebruikt om het land te bemesten.

Relaties met afnemers gaan bij veel ondernemers ver terug, de relaties bestonden soms al toen

hun vader nog ondernemer was. De ondernemers hebben een vertrouwensband opgebouwd met deze

ondernemers of vertegenwoordigers van grote afnemers, maar geven vaak ook als reden: “ik weet niet

anders.” (akkerbouwer). Voor de glastuinbouwbedrijven zijn afnemers vaak handelaren of exporteurs die op

of rondom de veilingen zijn gevestigd en de producten over de hele wereld afzetten. Hoewel deze bedrijven

zich niet binnen Noord-Holland Noord bevinden, bestaan er wel hechte relaties met deze afnemers.

De ‘macht’ ligt bij de afnemers

De geïnterviewde groente- en fruitverwerker geeft aan invloed te hebben op de bedrijfsvoering van haar

leveranciers. Het bedrijf maakt vooraf afspraken met telers over de af te nemen hoeveelheden product.

Daarop bepalen de telers hoeveel ze van welk gewas inzaaien. Afnemers hebben vaker invloed op de

bedrijfsvoering van bedrijven, bijvoorbeeld in de melkveehouderij. Een ondernemer in die sector geeft aan

dat zijn afnemer strenge eisen stelt aan de kwaliteit van zijn melk en weidegang stimuleert door een hogere

prijs te betalen voor melk van koeien die veel buiten hebben gelopen. De afnemer stimuleert daarnaast

kennisuitwisseling door punten toe te kennen aan melkveehouders wanneer zij deelnemen aan

studiegroepen. Met die punten waarborgt het bedrijf dat het binnen een bepaalde kwaliteitsklasse blijft. De

afnemer dwingt zo min of meer af dat haar leveranciers werken aan innovatie, duurzaamheid en

dierenwelzijn.

7.1.2 Leveranciers

Agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord doen in de meeste gevallen zaken met leveranciers uit de

regio, zo bleek in hoofdstuk 6. Vertrouwen en goed contact spelen daarbij een rol. De interviews met

ondernemers bevestigen dit beeld; de meeste bedrijven geven aan dat men het liefst zaken doet met

leveranciers in de nabije omgeving. Deels komt dit dus doordat men in de directe omgeving meer mensen

kent en relaties met leveranciers vaak lang terug gaan, en daardoor een vertrouwensband is opgebouwd.

Maar leveranciers en dienstverleners die dichtbij gevestigd zijn bieden vaak ook de beste prijs, omdat de

transportkosten (of voorrijkosten) het laagst zijn.

Soms gaat een relatie met een leverancier verder dan alleen het afnemen van een product of

dienst en werkt men samen aan het ontwikkelen van een machine of werkt men samen aan benutten van

reststromen. Een van de ondernemers is zelfs parttime aan het werk als vertegenwoordiger voor een van

zijn leveranciers in de omgeving van zijn bedrijf.

Ook voor leveranciers geldt dat relaties vaak al lang bestaan. Bedrijven weten niet beter dan met

deze bedrijven zaken te doen, al kijkt men wel degelijk kritisch naar leveranciers en zoekt men naar de

beste kwaliteit. Met name met uitgangsmateriaal is men hier erg kritisch op:

“Daar moet je geen risico’s bij nemen, die plant je voor tien jaar. Dan moet het plantje wel goed zijn. Ieder

jaar wordt die plant groter. Het duurt vier jaar voordat die plant volwassen is, dat je maximale productie

hebt. Daar gaat wel een geld in zitten hoor. Eerste jaar oogst je niks, tweede jaar verdien je je

plantmateriaal terug en het derde jaar kom je pas aan je overige kosten toe, als huur en arbeid. Derde jaar

101

kom je als de prijzen goed zijn in de plus. En na vier jaar, vijf jaar ga je verdienen.”

(Glastuinbouwondernemer over uitgangsmateriaal pioenrozen).

Zoals in hoofdstuk 5 naar voren kwam, komt het ruimtelijk spreidingspatroon van de zaadveredelingsector

overeen met dat van producenten en handelaren in productiemiddelen en speur- en ontwikkelingswerk.

Voor leveranciers van zaadveredelaars geldt dat zij inderdaad hun klanten volgen in hun locatiegedrag en

het neerzetten van het cluster onder de noemer Seed Valley helpt daar bij:

“Die wil daar ook heel erg graag bij. En wat je namelijk ziet is dat met die groei van zaadbedrijven is er ook

veel behoefte aan allerlei installatietechnici, werktuigbouwkundigen, ingenieurs. We willen dus als regio

ook aantrekkingskracht hebben op die competenties.” (stichting Seed Valley).

De zaadveredelaars geven daarnaast dus aan dat ze haar toeleveranciers graag dichtbij hebben en doen er

moeite voor om die aan te trekken. Want naast het feit dat leveranciers vaak goedkoper zijn als ze van

dichterbij komen, kunnen bedrijven makkelijker invloed uitoefenen op het product of dienst en kan men

makkelijker profiteren van de kennis die leveranciers bezitten. Een vertrouwensband of goed contact met

de leverancier speelt hierbij ook mee. Zo geeft een dierhouder aan dat de voerleverancier waar hij tevens

voor werkt als vertegenwoordiger, sneller nieuwe producten door hem laat testen dan door andere

bedrijven:

“Ja, ze kennen het bedrijf ook. En ze vinden het wel leuk om dat bij mij te doen. Als het bij mij werkt, weten

ze ook dat ik wel enthousiast ben bij mijn klanten. Dat werkt voor hun dubbel.”

7.1.3 Samenwerking

Zoals in het vorige hoofdstuk blijkt, werken agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord het meest samen

met bedrijven binnen de regio Noord-Holland Noord. Zoals de zaadveredelingbedrijven die gezamenlijk

werken aan een beter arbeidsmarktimago en het cluster op de kaart willen zetten bij beleidsmakers.

Grote bedrijven zetten makkelijker de stap naar samenwerking dan kleinere bedrijven, zo blijkt uit

het ontstaan van stichting Seed Valley. De grootste bedrijven namen daarin het initiatief en het grootste

deel van de budgettering voor hun rekening, waardoor het voor de kleinere bedrijven makkelijker werd om

aan te sluiten. Dergelijke leader firms blijken nodig te zijn om ontwikkelingen in een cluster op gang te

helpen.

Bij samenwerking om kennis zijn bedrijven vaker gedwongen om buiten de regio te kijken. Een van de

ondernemers die bezig is met het opwekken van biogas door agrarische reststromen te vergisten, geeft aan

dat bedrijven die dit ook doen met name in Noord-Oost Nederland zijn gevestigd. Voor kennisuitwisseling is

hij dan ook aangewezen op deze ondernemers. Dat in Noord-Oost Nederland veel dierhouderijen zijn

gevestigd (zie hoofdstuk 5) biedt een verklaring voor de aanwezigheid van veel ‘vergisters’. Mest is namelijk

een veelgebruikte brandstof in dit proces.

Ondernemers geven ook vaak aan waar kansen zijn in meer samenwerking, maar waar zij om

uiteenlopende redenen nog niet de stap toe hebben gezet. Kansen zijn er bijvoorbeeld in samenwerking

tussen de groenteverwerking en de zaadveredeling. Bij groenteverwerkers komen bepaalde vragen op over

producten, bijvoorbeeld of een gewas zo geteeld kan worden dat het langer houdbaar is, waar de

zaadveredeling mogelijk oplossingen voor kan uitvinden.

Een dierhouder geeft aan dat hij meer in contact zou willen treden met ondernemers in andere

agrarische sectoren, bijvoorbeeld in de glastuinbouw, om kennis en ervaring te delen over bedrijfsvoering

en ondernemerschap. Dat zijn volgens hem thema’s die in elke sector spelen en los staan van de

kernactiviteit van een bedrijf:

“Ik denk dat je met alle bedrijven contact kunt hebben, en dan met name over ondernemerschap. Dingen

die je tegen komt. Gewoon simpel ondernemerschap; waarom doe je dat? Wat is je doel?”

102

Netwerk van bedrijfsrelaties

Voor alle bedrijfsrelaties geldt dat ondernemers deze het liefst zo dicht mogelijk bij de eigen locatie zoeken,

maar met name afnemers zijn moeilijk te vinden in de regio Noord-Holland Noord. Ondernemers geven aan

voornamelijk contact te hebben met collega-ondernemers in de zelfde agrarische sector. Om inzicht te

krijgen binnen welke Greenport-sector ondernemers het meest samenwerken, is aan elke geïnterviewde

gevraagd de acht Greenport-sectoren op volgorde te leggen van de sector met de meeste relaties tussen

ondernemers onderling tot de sector met de minste relaties (zie tabel 7.1).

Ondernemers geven hier een ander beeld af dan de vertegenwoordigers van de overige 3 O’s;

opleidingen, onderzoek en overheid. De 3 O’s zien de meeste samenwerking binnen de zaadveredeling en

wijzen daarbij op de vereniging van vrijwel alle zaadveredelaars in Noord-Holland Noord in stichting Seed

Valley. Bij ondernemers komt de sector vrijwel onderaan te liggen. Zij wijzen daarbij met name op de

gevoeligheid van kennis over innovaties binnen de zaadbedrijven waardoor bedrijven naast het verbeteren

van het imago van de sector juist weinig contact hebben over wat ze doen. Volgens alle geïnterviewden

wordt er veel samengewerkt binnen de bollenteelt. Een van de ondernemers geeft aan dat de bedrijven in

die sector relatief wat kleinschaliger zijn waardoor de bedrijven onderling meer contact hebben.

Ook de glastuinbouw wordt unaniem bovenaan in het lijstje geplaatst. Zowel ondernemers als

vertegenwoordigers van de overige 3 O’s geven aan dat glastuinbouwbedrijven vaak samenwerken aan een

gezamenlijke energievoorziening. Met name op het grootste glastuinbouwgebied, de AgriPort, werken

bedrijven nauw samen aan duurzame energieprojecten. Vollegrondsgroenteteelt wordt door ondernemers

en andere geïnterviewden op dezelfde plaats ingedeeld. Zoals eerder aangegeven zijn ondernemers in deze

sector vaak zelfs gedwongen om samen te werken, zodat zij gezamenlijk een grote hoeveelheid van een

bepaald gewas kunnen aanbieden.

Akkerbouwers werken volgens ondernemers veel meer samen dan vanuit de optiek van de overige

3 O’s. De geïnterviewde akkerbouwer geeft aan dat het hierbij met name gaat om het delen van kennis en

ervaring over bedrijfsvoering en het bijeenkomen in studieclubs. Deze relaties zijn blijkbaar minder

zichtbaar voor de buitenwereld. Ook de dierhouderij wordt door de overige 3 O’s lager in het rijtje geplaatst

dan door ondernemers. Samenwerking tussen dierhouders betreft dezelfde thema’s als bij akkerbouwers;

het delen van kennis en ervaring over bedrijfsvoering en organiseren van studieclubs.

De meeste geïnterviewden zien bedrijven in de sectoren fruitteelt en aquacultuur & visserij als

geïsoleerd en weinig communicerend met collega-ondernemers. Een aantal geïnterviewden wijzen echter

wel op een sterke samenwerking van fruittelers op het gebied van vermarkten van specifieke gewassen en

geven aan dat andere sectoren hieraan een voorbeeld kunnen nemen.

Tabel 7.1 Gemiddelde volgorde van sectoren met meeste relaties binnen de sector.

Gemiddelde (van alle respondenten) Ondernemers Overige 3 O’s

Bollenteelt Bollenteelt Zaadveredeling

Glastuinbouw Glastuinbouw Bollenteelt

Vollegrondsgroenteteelt Akkerbouw Glastuinbouw

Zaadveredeling Vollegrondsgroenteteelt Vollegrondsgroenteteelt

Akkerbouw Dierhouderij Fruitteelt

Dierhouderij Fruitteelt Dierhouderij

Fruitteelt Zaadveredeling Aquacultuur & Visserij

Aquacultuur & Visserij Aquacultuur & Visserij Akkerbouw

103

7.1.4 Cross-overs

Een van de speerpunten van de Greenport is het stimuleren van cross-overs tussen verschillende

Greenport-sectoren. Zoals ook in de literatuur blijkt, komen de meest innovatieve nieuwe producten of

diensten tot stand uit samenwerking op het raakvlak van twee sectoren. In de interviews is daarom ook

aandacht besteed aan samenwerking tussen ondernemers uit verschillende sectoren. In hoeverre werken

bedrijven al samen over de sector-grenzen heen? Of welke combinaties van sectoren hebben de meeste

potentie op innovatieve samenwerking?

Het benutten van reststromen in de ene agrarische sector door bedrijven in een andere agrarische sector is

een cross-over die veel voorkomt en die lokaal veel kostenvoordelen en een duurzamere bedrijfsvoering tot

gevolg heeft. De geïnterviewde groenteverwerker recyclet bijvoorbeeld bijna al haar afval, waarvan het

meeste als diervoeder wordt gebruikt door dierhouderijen in de omgeving. Hij geeft daarbij ook aan dat het

afval zo dicht mogelijk bij huis moet worden afgezet bij dierhouders, anders is het minder duurzaam en

worden de kosten te hoog.

De vertegenwoordiger van een onderzoeksinstelling geeft aan dat de agrarische sectoren echter

nog vrij geïsoleerd zijn. Binnen sectoren weten bedrijven elkaar goed te vinden, maar cross-overs komen

moeizaam op gang. Ook het topsectoren-beleid zet in op cross-overs omdat de meeste innovaties juist

ontstaan op punten waar sectoren elkaar raken.

“De belangrijkste stap hierin is van het benoemen van kansen naar acties. Het geeft een heel verschillend

beeld of je naar de koplopers kijkt, de bedrijven die de eerste stap zetten. Daarna volgt een bredere groep

die bepaalde innovaties implementeert, dan wordt het een heel andere benadering.”

(onderzoeksinstelling).

Een aantal respondenten geeft hierbij aan dat er verbindingen bestaan tussen dierhouderij en aquacultuur

& visserij. Voorbeeld hiervan is het kweken van kroost op water, dat als voeding voor dieren kan worden

gebruikt omdat het veel eiwitten bevat. Een van de geïnterviewde ondernemers is hier in samenwerking

met een aangrenzend dierhouderijbedrijf mee bezig, maar loopt daarbij tegen regelgeving aan die het

project moeilijk maken:

“Kroost moet GMP waardig worden, dan mag ik het pas aan derden verkopen. Maar dat GMP waardig

worden is een dure aangelegenheid. Dus ik heb alles, de mogelijkheid om kroost te kweken, om duurzaam

eiwit te maken voor koeien. Maar we komen er niet verder mee.” (glastuinbouwondernemer)

Dit voorbeeld geeft aan dat er in potentie veel cross-overs mogelijk zijn tussen agrarische bedrijven, zeker

in Noord-Holland Noord waar concentraties van alle agrarische sectoren aanwezig zijn (zie hoofdstuk 5).

Volgens de geïnterviewden zijn er bijvoorbeeld kansen in samenwerking tussen dierhouderij, aquacultuur &

visserij en glastuinbouw, omdat bedrijven in deze sectoren voor een groot deel elkaars reststromen

kunnen benutten. Ook zijn er kansen in samenwerking tussen de zaadveredeling en groente- en

fruitverwerking, om gezamenlijk na te denken over de beste eigenschappen van gewassen.

Wat minder innovatief zijn samenwerkingen tussen akkerbouwers, vollegrondsgroentetelers,

bollentelers en dierhouderijen waarbij stukken land worden uitgewisseld. De structuur van Noord-Holland

Noord, met een hoge dichtheid aan diverse agrarische bedrijven, maakt dit wisselende landgebruik veel

gemakkelijker dan in andere regio’s. Het uitwisselen van land tussen bedrijven in verschillende sectoren

gebeurt al veel in Noord-Holland Noord. Zo spreken geïnterviewden van “de reizende bollenkraam”, waarbij

bollen op verschillende stukken land worden opgekweekt om uiteindelijk te worden “gebroeid” in kassen.

Naast het uitwisselen van land spreken de geïnterviewden ook over de mogelijkheid om personeel

uit te wisselen tussen bedrijven uit verschillende sectoren. In de meeste agrarische sectoren worden

namelijk seizoensproducten geteeld waardoor de vraag naar arbeid op bepaalde momenten hoog is maar

de rest van het jaar laag. Een van de geinterviewde glastuinbouwondernemers ziet een ‘cirkeltje’ voor zich

van bedrijven in verschillende sectoren:

“Bedrijven gaan seizoensproducten kiezen. Maar dat is voor de werkgelegenheid natuurlijk funest in dit

gebied. Want als iemand maar drie weken werk heeft daar, en vijf weken werk heeft daar. Dan zou je

104

eigenlijk een heel cirkeltje moeten hebben; ik werk zoveel weken daar en zoveel weken daar en uiteindelijk

kom ik het hele jaar rond.” (glastuinbouwondernemer)

Voor veel bedrijven zou een dergelijke samenwerking gunstig zijn. Toch gebeurt dit nog niet veel. Op de

vraag waarom ondernemers dit nog weinig doen geven zij aan dat de coördinatie hiervan nog ontbreekt en

dat daar behoefte aan is. Iemand moet de pieken en dalen in de vraag naar arbeid per bedrijf in kaart

brengen en de uitwisseling begeleiden. Hiervoor zien de ondernemers mogelijk wel een rol voor de

uitvoeringsorganisatie Greenport.

Figuur 7.1 Relaties tussen bedrijven uit verschillende sectoren volgens stichting Seed Valley (boven), een

akkerbouwondernemer (midden) en een dierhouderij-ondernemer (onder).

105

Over de huidige samenwerking tussen bedrijven uit verschillende sectoren wordt door de geïnterviewden

verschillend gedacht. Op de vraag de Greenport-sectoren in clusters van samenwerkingen te leggen,

ontstaan uiteenlopende plaatjes (zie figuur 7.1). Aquacultuur & visserij wordt vaak als een geïsoleerde

sector gezien, al geven enkele geïnterviewden aan dat met name de aquacultuur wel veel relaties heeft

met de dierhouderij en glastuinbouw. Zaadveredelaars hebben volgens de meeste geïnterviewden relaties

met de glastuinbouw, vollegrondsgroenteteelt en bollenteelt als leverancier van uitgangsmateriaal of door

het gebruik van kassen voor zaadteelt (glastuinbouw).

Door meerdere ondernemers en vertegenwoordigers van de overige 3 O’s wordt aangegeven dat

bedrijven uit verschillende sectoren meer van elkaar zouden kunnen leren over bedrijfsvoering,

ondernemerschap, financiering en marketing. Deze kennisuitwisseling zou volgens ondernemers mede

gefaciliteerd kunnen worden door de Greenport.

7.1.5 Logistieke draaischijf

De waardeketen is aan verandering onderhevig. Er wordt veel gedacht over het verkorten van de keten,

zodat producten direct van een teler naar de consument gaan. Op die manier kan de producent een hogere

prijs ontvangen, maar ontstaat tegelijkertijd meer onzekerheid. Nu hebben telers vaak vaste contracten

met supermarkten of groothandelaren waardoor ze verzekerd zijn van een bepaalde afzet tegen een vooraf

afgesproken prijs.

De gesproken groente- en fruitverwerker heeft een speciale supply chain met haar belangrijkste afnemer,

een grote supermarktketen in Nederland. Wanneer in de supermarkt een bepaald product opraakt, komen

er signalen bij het distributiecentrum van de supermarkt binnen, maar ook direct bij de groenteverwerker.

Deze volgt de voorraden in de distributiecentra van de supermarkt en zorgt dat die gevuld blijven met verse

producten. Verder in de keten vraagt dat ook om flexibiliteit bij de telers waar die verse producten vandaan

komen. Verse producten liggen maximaal 24 uur in het magazijn bij de verwerker, waardoor telers elke dag

moeten aanleveren, ook in het weekend.

Noord-Holland Noord zou volgens de uitvoeringsorganisatie meer gezien moeten worden als de

verstuin of achtertuin van Amsterdam. Volgens een vertegenwoordiger van een opleidingsinstelling hebben

ondernemers in de regio steeds minder moeite met die stempel. Het geeft de regio immers internationaal

meer aanzien, wat uiteindelijk beter is voor de afzet en het imago van de regio. Hij stelt ook voor om

producten meer onder één merk in de markt te gaan zetten (regiomarketing), zoals de

ontwikkelingsmaatschappij Noord-Holland Noord nu al doet met andere soorten producten onder de naam

“van Hollandse bodem”.

Greenport heeft de ambitie om “logistieke draaischijf en verstuin van Noordwest Europa” te worden. Voor

gesneden groente en fruit geldt een maximale actieradius van 6 a 7 uur rijden van de locatie van

verwerking. De mogelijkheden van logistieke draaischijf voor bewerkte versproducten in Noord-Holland

Noord is daardoor beperkt. Voor onbewerkte landbouwproducten is de actieradius wel wat groter en zou de

regio deze functie meer kunnen vervullen. Deze producten worden echter vooral verhandeld via veilingen

en groothandelaren buiten Noord-Holland Noord. Zoals ook hoofdstuk 5 en 6 laten zien, zijn de afnemers

van landbouwproducten niet in hoge mate binnen de regio aanwezig. Een logistieke draaischijf duidt ook op

de instroom van landbouwproducten van elders die via Noord-Holland Noord naar de consument of

detailhandel gaan. Ondernemers geven aan dat dit niet of nauwelijks in Noord-Holland Noord gebeurt, de

twee grote groente- en fruitverwerkers uitgezonderd. De regio is dus nog geen logistieke draaischijf en lijkt

hier ook niet echt naar toe te groeien.

7.2 Sociaal en zakelijk netwerk en locatiestrategie

In het vorige hoofdstuk bleek dat het netwerk van bedrijfsrelaties geen invloed heeft op de locatiestrategie

van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord. Alleen de leeftijd van bedrijven bleek van invloed op de

locatiestrategie. Om een bredere verklaring te vinden voor de oriëntatie van de locatiestrategie is in de

interviews verder doorgevraagd naar de factoren die de bedrijven aan Noord-Holland Noord binden en door

welke facetten zij de regio mogelijk zouden willen verlaten.

106

7.2.1 Vestigingsklimaat

Bedrijven in Noord-Holland Noord zullen in de toekomst mogelijk problemen ondervinden op de

arbeidsmarkt. Met een licht krimpende bevolking ontstaat naar verwachting krapte op de arbeidsmarkt,

met name hoogopgeleid personeel wordt schaarser. Is dit in de toekomst ook reden om de regio te

verlaten?

De zaadveredelaars, die de grootste vraag naar hoogopgeleid personeel hebben, zijn volgens de

geïnterviewden erg geworteld in Noord-Holland Noord en zullen niet snel vertrekken. De zaadbedrijven

zetten zich dan ook hard in om de regio op de kaart te zetten bij jongeren, met name hoogopgeleiden. De

voornaamste reden om stichting Seed Valley op te richten was het verbeteren van het arbeidsmarktimago.

Dat imago is inmiddels verbeterd, maar de arbeidsvraag van zaadveredelaars groeit nog steeds en zij

stellen steeds hogere eisen aan mensen. De sector is de afgelopen decennia steeds technischer geworden,

waardoor de vraag naar mensen is veranderd; er is meer vraag naar wetenschappelijk opgeleide

plantendeskundigen. Tegelijkertijd zorgt de hoge dichtheid van wereld leidende zaadbedrijven in Noord-

Holland Noord ook voor een aantrekkingskracht op zaadbedrijven van buitenaf.

De vertegenwoordiger van de WUR geeft aan dat Noord-Holland Noord voor agrarische bedrijven een

aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft vergeleken met de rest van Nederland. Er zijn nog relatief grote kavels

beschikbaar, waar elders geen of weinig ruimte meer is voor agrarisch landgebruik. Veel bedrijven uit het

Westland zijn de afgelopen jaren dan ook verplaatst, veel hebben zich in Noord-Holland Noord gevestigd.

Voor agrarische bedrijven is de kwaliteit van grond een van de belangrijkste factoren in het

vestigingsklimaat. Noord-Holland Noord kent verschillende grondtypen, waardoor de regio voor diverse

agrarische sectoren aantrekkelijk is. Het noordelijk zandgebied is aantrekkelijk voor bollenteelt, de

kleigrond in het oosten is erg geschikt voor akkerbouw en dierhouderij.

Niet in alle delen van Noord-Holland Noord is veel ruimte voor agrarische bedrijven. Een dierhouder in de

Wieringermeer geeft aan dat gemeente en provincie in dat gebied met name het kleinschalig landschap

willen behouden. De economische ontwikkeling naar minder bedrijven die steeds groter worden past daar

moeilijk in. Hij verwacht dan ook dat dit in de toekomst tot frictie kan leiden en geeft aan dat het gebied

daardoor een minder aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft.

Arbeidsmarkt

De bevolking van Noord-Holland Noord krimpt licht. Men verwacht dat er werkgelegenheid genoeg zal zijn in

de toekomst en dat het aanbod van arbeid eerder tekort zal schieten bij de vraag. Het Clusius geeft aan dat

het op dit moment al drie of vier keer zo veel jongeren zou kunnen opleiden voor de agribusiness sector

dan dat het nu doet. Dit werk wordt nu veelal ingevuld door MOE-landers, met name Polen en Bulgaren.

Bedrijven geven daarnaast aan dat het vinden van technisch geschoold personeel is nu al een

probleem is en ondernemers zien dit probleem in de toekomst groter worden. Hierbij gaat het naast

hoogopgeleide mensen vooral ook om mensen met een technische MBO-opleiding:

“Mensen die de techniek doen, engineers, technische dienst mensen – bijna niet aan te komen. En daar

moeten we echt heel veel moeite voor doen om die naar binnen te krijgen. En dat merk ik ook bij collega-

bedrijven, die hikken er allemaal tegen aan. Dus als je een advies moet geven; techniek, techniek,

techniek.”

De ontwikkelingsmaatschappij Noord-Holland Noord is mede hierom een regiomarketing campagne gestart;

“van Hollandse bodem”. Door de regio meer als achtertuin van Amsterdam neer te zetten, kan de regio met

name buitenlanders makkelijker naar de regio trekken. De oud-directeur van een zaadbedrijf maakt zich

daarentegen geen zorgen over de aantrekkelijkheid van de regio als woonregio, maar meer over de

instroom van jongeren in opleidingen die relevant zijn voor de zaadveredelingsector. Dit probleem speelt in

alle agrarische sectoren, met name aan mensen met een bèta-opleiding is een tekort. De promotie van de

sector, zoals stichting Seed Valley doet, is daarom erg belangrijk. Alle Greenport-sectoren zouden hierin

meer samen kunnen optrekken volgens hem.

107

7.2.2 Locatiegedrag en strategie

Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk werd verplaatsen agrarische bedrijven niet veel en zijn ze weinig

verplaatsingsgeneigd. Een van de geïnterviewde ondernemers geeft hiervoor een verklaring:

“Als ik geen gaatje zie, dan ziet een nieuwe ondernemer dat ook niet, dus aan wie verkoop je het dan? …

Iemand met andere doelstellingen dan ik in ieder geval. Want ik ga dan weg voor de belemmeringen. Dan

zou je helemaal in de natuur moeten gaan, dan zou je een heel ander idee moeten hebben. Maar die zijn

zeldzamer.”

Agrarische bedrijven zitten vrij gebonden aan hun vestigingslocatie door de hoge investeringen in grond en

gebouwen en vaak ook ruimtelijke beperkingen. Zoals de ondernemer hierboven aangeeft zijn beperkingen

van de huidige locatie veelal de reden voor een verplaatsing. Maar om te kunnen verplaatsen moet de

grond en gebouwen op de huidige locatie wel eerst verkocht worden. Kopers staan echter niet in de rij, om

dezelfde reden dat de ondernemer daar weg zou willen. In de glastuinbouwsector komt daar bij dat veel

bedrijven hoge schulden hebben door een waardedaling van grond en kassen tijdens de crisis:

“In 2008 zijn de glastuinbouwbedrijven in waarde meer dan gehalveerd. Bij de huizenmarkt was dat 25%,

maar in de glastuinbouw praat je over 50% van de grondwaarde en de waarde van de

glastuinbouwbedrijven. Dus de meeste glastuinbouwbedrijven staan onder water zeg maar.”

De bedrijven die wel verplaatst zijn in het verleden deden dit in alle gevallen vanwege een beslissing van de

gemeente; een herstructurering van een glastuinbouwgebied of gedwongen verplaatsing vanwege dorps- of

stadsuitbreiding. Bij het zoeken naar een nieuwe locatie is het aanbod meestal leidend, zij het binnen een

bepaalde straal rondom de oude locatie. “Nou, hier stond een bedrijf te koop” is een veel genoemde reden

voor het vestigen op de huidige locatie. De meeste bedrijven geven daarnaast aan dat hun vestiging in

Noord-Holland Noord voor een groot deel historisch bepaald is. Ook de oriëntatie van hun toekomstige

locatiestrategie wordt beïnvloed door de historie van het bedrijf; de locatiestrategie is pad-afhankelijk (zie

kader hieronder).

Ook de vestiging van de groenteverwerker in Warmenhuizen is pad-afhankelijk te noemen. Het bedrijf komt

voort uit een aantal zuurkoolfabrieken, die van oudsher in de regio gevestigd waren omdat daar veel kool

Pad-afhankelijkheid: het ontstaan van Seed Valley

Om zaad te telen is een langer seizoen nodig, omdat de planten langer op het land moeten staan; koele zomers en

milde winters zijn een perfect klimaat om zaad te telen. In het gebied rondom Andijk in Noord-Holland Noord

heerste zo’n klimaat en waren een aantal families die hier dankbaar gebruik van maakten en naast hun gewassen

een deel van het land reserveerden om zaad te telen. Uit een aantal families ontstonden rondom Andijk talloze

zaadbedrijfjes, door afsplitsingen, fusies en overnames.

Op een bepaald moment werd een spoorverbinding aangelegd tussen Enkhuizen en de rest van Holland,

waarna veel van die zaadbedrijven zijn verhuisd van Andijk naar Enkhuizen, om een snellere verbinding met het

achterland te hebben. Deze bedrijven rond Enkhuizen zijn tegenwoordig uitgegroeid tot de grootste

zaadveredelaars ter wereld. In Warmenhuizen is ook nog een multinational gevestigd, die ook is ontstaan uit twee

familiebedrijven.

Op een bepaald moment in de geschiedenis hebben de bedrijven rond Enkhuizen en Warmenhuizen een

dermate grote voorsprong genomen op zaadveredelaars in de rest van Nederland en de wereld, die nooit meer

werd ingehaald. Er vestigden zich specialistische toeleveranciers of die ontstonden uit zaadbedrijven en er

ontstond kennis die nergens anders aanwezig is, waardoor de toegevoegde waarde van vestiging in dit zaad-

cluster almaar groter werd voor de zaadveredelaars.

Zo zorgt het ‘toeval’ van het gunstige klimaat rond Andijk ervoor dat er veel zaadveredelingsbedrijfjes bij

elkaar ontstaan. Door spin-offs en aantrekkingskracht op bedrijven van buitenaf, groeit dit uit tot een cluster dat

door haar voorsprong op andere gebieden telkens meer bedrijven blijft aantrekken. De zaadveredelingsbedrijven

die hier hun oorsprong hebben zullen de regio daardoor ook niet snel verlaten – ze hebben in de loop der tijd een

vestigingsklimaat gecreëerd dat nergens beter is.

(Op basis van interview met Stichting Seed Valley)

108

wordt geteeld. Ondanks dat het bedrijf nu niet of nauwelijks nog kool verwerkt, is het in Warmenhuizen

gebleven en organisch gegroeid op dezelfde locatie. Nu is het een fabriek van 40.000 vierkante meter waar

ruim 1200 mensen werken, een vestiging die zich moeilijk laat verplaatsen door de hoge investeringen in

gebouwen, machines en infrastructuur. Het bedrijf is van plan om op de huidige locatie nog verder uit te

breiden, omdat het samen met haar afnemer werkt aan een groei van 250 miljoen naar 330 miljoen

eenheden per jaar.

Bovendien geeft het bedrijf aan dat de locatie erg gunstig is, omdat het midden in een teelt-gebied

is, waardoor veel groente van dichtbij kan worden ingekocht. Mede om deze reden zitten de twee grootste

groente- en fruitverwerkers van Nederland in Noord-Holland Noord. Maar wat het bedrijf bindt aan de

locatie zijn met name de hoge investeringen in de locatie, de zogenaamde sunk costs die moeilijk of niet

zijn te verplaatsen. Het netwerk met lokale leveranciers is volgens het bedrijf ergens anders zo weer op te

bouwen.

7.2.3 Sociaal en zakelijk netwerk verankert bedrijven

In tegenstelling tot de uitkomsten van het kwantitatieve onderzoek in hoofdstuk 6 laten ondernemers in de

interviews weten dat hun netwerk binnen de regio Noord-Holland Noord wel degelijk invloed heeft op hun

locatiestrategie. Een van de ondernemers geeft aan dat het netwerk van afnemers van zijn producten

nergens in Nederland zo aanwezig is als in Noord-Holland Noord:

“Maar dat is natuurlijk gewoon dat hier dat is, dat was ook een reden dat ik niet naar de andere kant van

het land wou, want daar is het niet… je hebt daar ook geen handel voor de kool-afzet. Dat is daar

niet.”(akkerbouwer)

Veel relaties met afnemers en leveranciers of vertegenwoordigers daarvan bestaan al zo lang dat een

hechte vertrouwensband is opgebouwd die men niet gemakkelijk weer opbouwt op een nieuwe locatie. De

ondernemers geven aan dat dit ook bij vestiging op de huidige locatie een rol speelde.

Naast de gebondenheid door sociaal en zakelijk netwerk speelt ook de emotionele binding met de

locatie in het algemeen een rol. Bijvoorbeeld omdat men, zoals deze ondernemer, het bedrijf eigenhandig

heeft opgebouwd:

“Nee, familie, vrienden en zakelijke contacten, je weet hier hoe het allemaal werkt. En je bent in principe

ook wel gehecht aan je stekkie. Dit bedrijf heb ik zelf gemaakt, hier was niks.” (dierhouder)

Een van de ondernemers geeft daarnaast aan een nieuwe vestiging te willen openen en dat deze ook in

Noord-Holland Noord zal komen. Het bedrijf heeft al meerdere vestigingen binnen de regio en de

ondernemer geeft aan dat het gemakkelijker is om vanuit één locatie de vestigingen aan te kunnen sturen

wanneer deze dichtbij zijn gevestigd.

7.3 Ondernemers, Overheden, Opleidingen en Onderzoek: de vier O’s

Naast relaties tussen bedrijven binnen een sector en afnemers, leveranciers en samenwerkingspartners

bestaat binnen een cluster ook een netwerk met overheden, onderzoeks- en opleidingsinstellingen. Binnen

dit netwerk van ‘de vier O’s’ wordt kennis uitgewisseld, werkt men gezamenlijk aan een betere aansluiting

tussen opleidingen en arbeidsmarkt of werken aan oplossingen voor gezamenlijke problemen. Volgens de

vertegenwoordiger van een onderzoeksinstelling is dit netwerk tussen de O’s van oudsher sterk ontwikkeld:

“De agrarische sector is groot geworden met de gouden driehoek – overheid, onderzoek, ondernemers.

Agrarische ondernemers zien elkaar heel erg als collega’s en hebben altijd al kennis en problemen gedeeld

en besproken in studieclubs. Van oudsher is er heel veel collectief in deze sector. Voorbeelden daarvan zijn

de Rabobank, de veiling en gezamenlijke inkoop.” (WUR).

In deze paragraaf wordt de betrokkenheid van de verschillende O’s bij de Greenport uitgelicht en wordt

ingegaan op relaties met de overige drie O’s. Hierbij is met name aandacht voor mogelijke barrières voor

een hechter netwerk tussen de vier O’s en oplossingen daarvoor, om antwoord te vinden op de laatste

deelvraag:

109

(5) Wat zijn volgens belanghebbenden barrières in de vorming of versterking van het greenport-cluster

in de regio Noord-Holland Noord en hoe kunnen deze worden geslecht?

7.3.1 Ondernemers

Ondernemers werken vooral samen met andere ondernemers. Met opleidingen en onderzoeksinstellingen

wordt ook nog regelmatig samengewerkt, maar met overheden hebben de meeste ondernemers nauwelijks

contact. De grotere bedrijven die zijn geïnterviewd hebben wel vaker contact met overheden, met name

gemeenten, omdat zij meer impact hebben op ruimtelijke ordeningsvraagstukken en belangrijk zijn voor

werkgelegenheid. De kleinere bedrijven hebben een overwegend negatief beeld van de overheid en voelen

vaker weerstand dan aanmoediging voor hun onderneming. Met name bij uitbreidingsplannen of bij

innovaties waarvoor vergunningen nodig zijn, zien de ondernemers de overheid meer als vijand dan als

vriend. Een ondernemer geeft aan dat hij hierdoor terughoudender is met ontwikkelingen in zijn bedrijf,

omdat hij bang is voor tegenwerking van de gemeente. Het beeld van de gemeente is vanuit de meeste

kleine ondernemers gezien niet erg positief:

“Er wordt niet echt meegedacht. Toen de boel eindelijk af was zei de gemeente; er is nu een ruimte voor

ruimte regeling, kunnen jullie niet verkassen? Toen had ik net 6 miljoen euro geïnvesteerd.”

(glastuinbouwbedrijf).

Een andere ondernemer geeft daarentegen juist aan dat de gemeente waar hij is gevestigd iemand in

dienst heeft die de ondernemers helpt bij dit soort ontwikkelingen en aangeeft wat wel en niet kan. Deze

ondernemer is daar zeer tevreden over. De relatie tussen overheid en ondernemers verschilt dus sterk per

gemeente, in bepaalde gemeenten vormt deze een barrière voor de vorming of versterking van het cluster.

Gemeenten zouden hierin van elkaar kunnen leren. De Greenport zou dit mogelijk kunnen faciliteren.

Alle geinterviewde ondernemers hebben wel eens contact met opleidingsinstellingen, waarbij de

agrarische opleidingsinstelling het Clusius College het meest wordt genoemd. Bij de kleinere bedrijven

beperkt het contact zich tot het aanbieden van stageplaatsen. De grotere bedrijven hebben een

diepgaandere samenwerking. Zo ontwikkelt de groente- en fruitverwerker samen met opleidingsinstellingen

in de regio een eigen intern opleidingsprogramma en werken de zaadveredelaars veel samen met het

Clusius College op zowel het promoten van de sector onder jongeren als inhoudelijke onderzoeksprojecten.

Contacten met onderzoeksinstellingen zijn eveneens regelmatiger bij grote bedrijven dan bij kleine

bedrijven. De grote bedrijven hebben regelmatig behoefte aan kennis die niet binnen het bedrijf aanwezig

is en zij hebben hier veelal vaste contacten voor, met universiteiten in binnen- en buitenland. Die contacten

lopen via de ondernemer zelf of werknemers van het bedrijf, die allemaal weer een eigen netwerk hebben:

“We doen heel veel projecten samen met de universiteit van Gent, die heel erg op

voedingsmiddelentechnologie is gespecialiseerd, die doen heel veel onderzoek voor ons. … dat zijn

contacten die zijn gegroeid vanuit het verleden – tussen personen vaak.” (groente- en fruitverwerker).

Participatie Greenport

Bijna een vijfde van de geënquêteerde ondernemers heeft weleens geparticipeerd in een Greenport-project

(19,5%), vier vijfde dus niet. Veel ondernemers weten dan ook niet goed wat de Greenport doet of voor hen

kan betekenen. Volgens de uitvoeringsorganisatie Greenport zijn bepaalde sectoren meer betrokken bij de

Greenport dan anderen. De glastuinbouw, bollenteelt, vollegrondsgroenteteelt, akkerbouw en

zaadveredeling zijn goed vertegenwoordigd, zowel in de stuurgroep als bij bijeenkomsten en projecten.

Aquacultuur & visserij is minder betrokken, net als de dierhouderij en fruitteelt. Voor de fruitteelt geldt dat

de sector op landelijk niveau goed georganiseerd is, waardoor ondernemers misschien minder behoefte

hebben aan een regionaal en sector overschrijdend orgaan. Dit geldt deels ook voor de dierhouderij, waar

veel melkveehouders zijn aangesloten bij een coöperatie die contact tussen haar leden stimuleert en

gezamenlijke problemen oppakt.

110

Figuur 7.2 Antwoorden op de stelling: de Greenport is van toegevoegde waarde voor de agrarische sector

in Noord-Holland Noord.

Ondanks het relatief lage aandeel ondernemers dat participeert in projecten van de Greenport, is de helft

van de ondernemers van mening dat de Greenport van toegevoegde waarde is voor de agrarische sector in

Noord-Holland Noord (zie figuur 7.2). Een van de ondernemers geeft daarbij de toelichting:

“Groot belang van samenwerking in de agrofoodsector om gepaste aandacht en ondersteuning in de

breedte van de samenleving te krijgen”

Niet veel ondernemers vinden dat de Greenport geen toegevoegde waarde heeft, maar veel ondernemers

antwoorden hierop neutraal, omdat men onvoldoende bekend is met wat de Greenport voor hen kan

betekenen.

Veel ondernemers hebben nog weinig benul van wat de Greenport is, wat de uitvoeringsorganisatie

doet en wat de Greenport voor hen kan betekenen. Het betrekken en inlichten van ondernemers bij en over

de kansen die de Greenport biedt kan dan ook beter, een taak die met name bij de uitvoeringsorganisatie

ligt volgens de respondenten. Daarbij moet worden gewaakt voor het organiseren van teveel losse

bijeenkomsten om verwarring te voorkomen. Volgens de vertegenwoordiger van de bank is het beter om

hiervoor bestaande podia te benutten, zoals bijeenkomsten en communicatiemiddelen van LTO Noord.

7.3.2 Opleidingen

In Noord-Holland Noord is een opleidingsinstelling gevestigd die zich speciaal richt op ‘groene opleidingen’,

het Clusius College. Dit zijn naast agrarische opleidingen bijvoorbeeld ook opleidingen tot dierenarts of

bloemist, maar de nadruk van deze opleidingsinstelling ligt bij de agrarische opleidingen:

“Wij vallen onder het ministerie van EZ, het vroegere ministerie van Landbouw, met onze bekostiging. … We

heten niet voor niets ‘agrarisch’ opleidingscentrum, wij hebben het tegenwoordig over ‘groene

opleidingen’. Maar als wij niet meer zouden opleiden voor de land- en tuinbouw en de veehouderij dan

zouden we eigenlijk geen bestaansrecht hebben. Dat zijn toch de roots waar je uit voortkomt, dat

onderscheidt je.

Opvolging is voor veel ondernemers een probleem of het is onduidelijk of hun kinderen het bedrijf later over

willen nemen. Volgens de uitvoeringsorganisatie moet hiervoor de verbinding worden gelegd met

praktijkopleidingen van het Clusius en technische opleidingen. Als meer jongeren voor een agrarische

opleiding kiezen, wordt de kans groter dat nieuwe ondernemers bedrijven van oude ondernemers

overnemen. In de interviews blijkt dat ondernemers in de eerste plaats hun hoop toch hebben gevestigd op

hun kinderen, meestal zonen, als het gaat om opvolging in het bedrijf. Zij geven daarbij aan dat het

tegenwoordig financieel erg lastig is voor een startend agrarisch ondernemer om een bedrijf over te nemen

wanneer deze geen familie is van de vorige eigenaar. Maar niet elke ondernemer heeft kinderen die het

bedrijf kunnen of willen overnemen en zijn daarmee toch aangewezen op een overname van buitenaf. In

de enquête geeft vijf procent van de ondernemers aan de komende vijf jaar al op zoek te gaan naar een

opvolger.

Het project AgriTech campus is onder andere op dit thema gericht; het opleiden van nieuwe

agrarische ondernemers. De projectleider is een medewerker van het Clusius College. Deze AgriTech

campus vormt de Human Capital Agenda van de Greenport:

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Helemaal mee eens

Mee eens

Neutraal

Mee oneens

Helemaal mee oneens

111

“Dat is in feite hoe zorgen we dat we voldoende kwantitatieve en kwalitatieve instroom hebben in die

sectoren. Hoe zorgen we dat die mensen voldoende opgeleid zijn, hoe zorg je dat er goede

nascholingsmogelijkheden zijn.”

Binnen de AgriTech Campus wordt nauw samengewerkt met bedrijven. Zo is er het Clusius Lab gebouwd,

een kas waar experimenten worden uitgevoerd en waar leerlingen praktijkonderwijs krijgen. Hierdoor komt

het onderwijs dicht bij de praktijk van het bedrijfsleven, maar het moet leerlingen ook enthousiast maken

voor het werk in de agribusiness.

Het vergroten van de arbeidsmarkt voor agribusiness-bedrijven zal voor het grootste deel moeten

gebeuren door het animo voor deze opleidingen binnen de regio te vergroten. MBO-studenten en voor een

groot deel ook HBO-studenten reizen niet of nauwelijks voor hun opleiding. Het Clusius College geeft dan

ook aan dat het haar groei voornamelijk binnen de regio moet behalen, dus het marktaandeel in alle

opleidingen te vergroten. Noord-Holland Noord is daarbij een overzichtelijk afgebakende regio, omringd

door water. Er is maar één agrarisch opleidingscentrum in de regio en dat kent iedereen.

Noord-Holland Noord is een van de regio’s in Nederland “waar het gebeurt als het gaat over agri-

business”. Daar heeft het college veel profijt van als het gaat om leerlingen aantrekken en toegang tot

landelijke subsidies en programma’s. Dat de regio tot Greenport is benoemd werkt met name dat laatste in

de hand. Binnen de regio zorgt het er tevens voor dat het Clusius makkelijk aan tafel komt en vaak wordt

uitgenodigd om mee te praten of te denken over opleiding gerelateerde vraagstukken:

“Je hebt het helder, een hele overzichtelijke regio, je wordt overal uitgenodigd om mee te denken, mee te

praten en aan tafel te zitten. En zeker als je je daar zelf nog een beetje actief in opstelt.”

Het Clusius College krijgt door haar landbouwonderwijs financiering van het ministerie van Economische

Zaken, in plaats van via het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit onderstreept het

economisch belang van de opleidingsinstelling en onderscheidt haar van andere opleidingsinstellingen. Dit

zorgt er volgens het Clusius ook mede voor dat de school “een speler van belang is in de regio”. Daarnaast

is de bestuursvoorzitter van de opleidingsinstelling persoonlijk erg betrokken bij de Greenport en voorheen

de Agriboard.

Opleidingen – Ondernemers

Het Clusius College heeft sector-raden opgericht, waar ondernemers uit de agrarische sectoren hun sturing

kunnen geven aan het onderwijs zodat het goed blijft aansluiten op wat van studenten gevraagd wordt als

ze aan het werk gaan. Dit zorgt er volgens Clusius voor dat het onderwijs up-to-date blijft en geeft ruimte

voor adviezen, klachten en ideeën uit bedrijfsleven. Een ondernemer geeft juist aan dat deze raden volgens

hem moeizaam functioneren omdat hier vooral kleine, weinig innovatieve ondernemers zitting hebben.

Deze ondernemer spreekt ook zijn onvrede uit over het lage niveau op “de landbouwschool”,

omdat jongeren hier te weinig praktijkvaardigheden leren en te veel bezig zijn met randzaken als

onderzoekjes, verslagen schrijven en presenteren. Het Clusius geeft aan dat het wil inzetten op het

ontwikkelen van “het nieuwsgierigheidsgen” bij studenten; een onderzoekende houding innemen en

creatief zijn. Uiteindelijk kan dit leiden tot een innovatievere agrarische sector, omdat veel innovaties op de

werkvloer ontstaan en niet altijd door wetenschappelijk onderzoek. Ondernemers denken hier soms anders

over:

“Ik stuur mijn zoon naar de landbouwschool dat hij gaat leren pieperstelen even kort door de bocht. Niet

allemaal onderzoekjes gaat lopen doen.” (akkerbouwer).

Die praktijkvaardigheden leren studenten voor een groot deel tijdens stages. Het Clusius heeft contact met

honderden erkende leerbedrijven in Noord-Holland, waar studenten via stages kennis maken met hun

toekomstige werkveld. Veel van die leerbedrijven komen binnen via de netwerken van docenten of

directeuren. Dat is een van de redenen dat docenten ook gestimuleerd worden om eens per twee jaar een

bedrijfsstage te doen. Daarnaast zorgt dat ervoor dat ze voeling houden met de praktijk. Óndernemers in

de glastuinbouwsector geven aan dat ze graag stagiairs een plek zouden bieden, maar dat er te weinig

animo is onder studenten:

112

“Gebrek aan leerlingen, er is geen interesse. … Ze gaan liever bij die megagrote tulpenboeren op AgriPort

werken. Of de tomaten of paprikajongens.”

Het netwerk van het Clusius met bedrijven wordt voor een groot deel gevormd door stagebedrijven,

waarmee soms een verdergaande samenwerking wordt aangegaan. Maar de samenwerking met

zaadveredelingsbedrijven neemt ook steeds meer toe en dat zijn niet altijd stage-bedrijven. Hoewel

zaadbedrijven met name op zoek zijn naar hoger geschoolde mensen (HBO en WO), hebben zij ook een

arbeidsvraag in te vullen met lager geschoolde arbeid. De samenwerking met zaadveredelaars gaat verder

dan alleen het werven van personeel. Voor zaadveredelaars is het doel om jongeren enthousiast te maken

voor het werk in de zaadveredeling en voor het Clusius dient de samenwerking ook om de kwaliteit van het

onderwijs te verbeteren.

7.3.3 Onderzoek

In Noord-Holland Noord zijn geen universiteiten of andere onderzoeksinstellingen gevestigd. Bedrijven die

samenwerken met onderzoeksinstellingen zoeken deze dan ook buiten de regio. Doordat de Wageningen

Universiteit plaats heeft in de stuurgroep van de Greenport, is deze wel nauw betrokken bij het cluster. Het

netwerk dat de Greenport is, bevat op deze manier alle vier de O’s. Het netwerk van kennisrelaties van

bedrijven is meer nationaal of internationaal georiënteerd.

Wanneer bedrijven op zoek gaan naar kennis die ze zelf niet in huis hebben, gaat het vaak om

specialistische kennis over een bepaalde technologie. Geografische nabijheid speelt hierbij minder een rol

– het gaat erom wie de meeste of beste kennis heeft over een bepaald onderwerp. De geïnterviewde

groente- en fruitverwerker werkt bijvoorbeeld samen met de universiteit in Gent, omdat hier veel kennis

over voedingsmiddelentechnologie is. Maar ook door contacten met onderzoekers van deze universiteit die

al lange tijd bestaan. Samenwerkingsrelaties komen voort uit contact tussen personen; werknemers van

een bedrijf of de ondernemer zelf leren mensen ergens kennen en onderhouden contact. Deze netwerken

zijn nationaal of soms zelfs internationaal.

Dat netwerken van kennisrelaties en dus ook met onderzoeksinstellingen zich niet laten beperken tot één

regio blijkt ook uit de werkzaamheden van de vertegenwoordiger van de Wageningen Universiteit in de

stuurgroep. Naast haar betrokkenheid bij Greenport Noord-Holland Noord is zij actief bij Greenport Venlo,

de regio Food Valley en binnen het topteam van de topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Deze

persoon is daarmee de brug van het regionale netwerk naar een nationaal kennisnetwerk en naar

nationaal beleid.

De onderzoeksafdelingen van de Wageningen Universiteit, die door het hele land gevestigd zijn,

doen veel onderzoek in de praktijk in samenwerking met bedrijven. Waar vroeger praktijkproeven pas

werden uitgevoerd nadat de uitkomsten van fundamenteel onderzoek bekend waren, wordt er steeds meer

met bedrijven samengewerkt in alle stadia van onderzoek. Onderzoek wordt daarmee veel meer

praktijkgericht, er is sprake van co-innovatie samen met bedrijven.

Dat binnen Noord-Holland Noord geen kennisinstellingen zijn gevestigd lijkt geen barrière te zijn voor de

vorming of versterking van het cluster. Er zijn voldoende relaties met kennisinstellingen buiten de regio, op

bedrijfsniveau, op Greenport-niveau of vanuit een groep bedrijven. De zaadveredelaars die zijn verenigd in

stichting Seed Valley hebben namelijk een leerstoel opgericht aan de Universiteit van Amsterdam. Het blijkt

wel dat met name de grote bedrijven gemakkelijk contacten leggen met onderzoeksinstellingen via hun

eigen netwerk. De ontsluiting van kennis naar de kleinere bedrijven in het cluster is volgens

geïnterviewden, waaronder stichting Seed Valley, een taak voor de Greenport, die in projecten

kennisinstellingen en ondernemers aan elkaar kan koppelen.

7.3.4 Overheid

De overheidskolom is relatief sterk vertegenwoordigd in de stuurgroep van de Greenport; de voorzitter is

van de provincie Noord-Holland en er zitten vertegenwoordigers van drie gemeenten aan tafel. Volgens de

uitvoeringsorganisatie Greenport zijn de agrarische sectoren ook belangrijke pijlers binnen bijna alle

gemeenten in Noord-Holland Noord, maar doen zij hier tot nu toe te weinig aan. Ze zouden zich nog meer

bij de Greenport kunnen en moeten aansluiten. Binnen de overheidskolom bestaan wel grote verschillen,

113

zo bleek ook uit het beeld dat ondernemers van gemeenten hebben (zie 7.3.1). Bepaalde gemeenten zijn

meer betrokken bij de Greenport dan anderen.

De provincie Noord-Holland is de grootste financier van de Greenport en heeft daardoor ook een

grote stempel op de agenda van de Greenport. Hierdoor is binnen de Greenport veel aandacht voor

provinciaal beleid en volgens stichting Seed Valley minder voor de belangen van ondernemers. Deze privaat

gefinancierde stichting voert alleen projecten uit die volgens de bedrijven belangrijk zijn. Hierbij schuilt

volgens stichting Seed Valley voor de Greenport het gevaar dat ondernemers zich minder snel willen

aansluiten omdat zij het idee hebben dat het een overheids-orgaan is. Volgens de oud-directeur van een

van de Seed Valley-bedrijven is het juist heel belangrijk om ondernemers aan tafel te krijgen. Want

uiteindelijk zijn de ondernemers de belangrijkste O binnen een cluster; bedrijven moeten innovaties

toepassen en groei realiseren.

7.3.5 Hoe vinden de vier O’s elkaar?

De vier O’s zijn allemaal vertegenwoordigd in de stuurgroep van de Greenport. Buiten deze kleine club

mensen zijn veel ondernemers echter nog niet aangehaakt bij de Greenport; de participatie in projecten en

bijeenkomsten is laag. Veel ondernemers kennen de Greenport simpelweg niet of men weet onvoldoende

wat deze voor hen kan betekenen. Buiten de Greenport om hebben veel bedrijven echter zelf wel contacten

met opleidings- en onderzoeksinstellingen; met name de grotere bedrijven kennen intensieve

samenwerkingen. Ontsluiting van kennis die in het Greenport-netwerk aanwezig is via de aangehaakte

kennisinstelling naar kleinere ondernemers gebeurt nog weinig. Hier is een taak weggelegd voor de

uitvoeringsorganisatie Greenport.

Het Clusius geeft aan dat de Greenport netwerkvorming tussen de vier O’s al erg goed faciliteert.

Bijeenkomsten, projecten en de stuurgroepvergaderingen zorgen ervoor dat ondernemers, opleidingen,

onderzoeksinstellingen en overheden elkaar ontmoeten. Daarbij vormt de Greenport de schakel tussen

overheden, onderzoeksinstellingen en opleidingen aan de ene kant en het agrarisch bedrijfsleven aan de

andere kant (zie figuur 7.3).

“Dan is de greenport voor ons dus een fantastisch vehikel. Je hebt contacten, het netwerk.”

Voor de Greenport is het van belang om in beeld te zijn bij beleidsmakers en de politiek op provinciaal,

nationaal en Europees niveau. De provinciale overheid wordt wat dat betreft goed bereikt, de Greenport

krijgt het grootste deel van haar financiering van de provincie. De verbinding met de nationale overheid lijkt

ook redelijk te zijn; het is de regio gelukt om de Greenport-status te krijgen en twee leden van de

stuurgroep hebben tevens zitting in het topteam Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Daardoor wordt het voor

bedrijven in de Greenport makkelijker om aan te haken bij subsidies binnen het topsectoren-beleid, al

moeten bedrijven daarvoor wel eerst in contact zijn met de Greenport. Vooral de communicatie naar

(kleinere) ondernemers in de regio kan beter. Toch kan de Greenport ook op het gebied van communicatie

naar hogere overheden leren van de Seed Valley. Dat heeft zich weten neer te zetten als cluster van belang

in nationaal beleid, door een duidelijk verhaal dat door veel bedrijven wordt gedragen.

De respondenten die Greenport kennen of hier al bij betrokken zijn geven aan dat het vooral een netwerk

heeft gecreëerd waarin mensen elkaar kunnen vinden en partijen met problemen en oplossingen aan

elkaar gekoppeld worden. Dat netwerk gedijt het best binnen een regio, omdat partijen altijd relatief dicht

bij elkaar zitten en elkaar daardoor gemakkelijk kunnen ontmoeten. De Greenport kan hierbij de

verbindende factor zijn tussen overheden, opleidings- en onderzoeksinstellingen aan de ene kant en

ondernemers aan de andere kant (zie figuur 7.2).

114

Figuur 7.3 Greenport Noord-Holland Noord verbindt overheden, onderzoeksinstellingen en opleidingen aan

de ene kant, met het bedrijfsleven aan de andere kant. (samenwerking tussen de 4 O’s volgens

opleidingsinstelling)

7.4 Sterkten en zwaktes

De laatste deelvraag gaat over barrières in de vorming of versterking van het Greenport-cluster die

geïnterviewden op dit moment zien. De sterke en zwakke punten van het cluster worden daarom hier tegen

elkaar afgezet en bij zwakke punten wordt in de interviews nagegaan of hier oplossingen voor zijn aan te

dragen.

7.4.1 Diversiteit

De gesproken vertegenwoordigers van de vier O’s zijn verdeeld over het bij elkaar brengen van alle acht

agrarische sectoren binnen de Greenport. Aan de ene kant vormt het een sterk punt doordat de Greenport

in nationaal en regionaal beleid en bij subsidies overal op kan aanhaken. Ook liggen er grote kansen bij

cross-overs tussen sectoren. Er bestaan al projecten waarbij de reststromen uit de ene sector gebruikt

worden in de andere sector, zoals tussen dierhouderij en glastuinbouw gebeurt (“koe in de kas”).

Voor een van de ondernemers is het ideale bedrijf zelfs een groot agrarisch bedrijf waarin alle

115

sectoren vertegenwoordigd zijn, waarbij de reststromen uit het ene bedrijf als grondstof dienen voor het

andere bedrijf. Via aquacultuur is bijvoorbeeld kroost te telen dat als diervoeder gebruikt kan worden en de

mest van een dierhouderij is weer te gebruiken om akkerbouwland te bemesten of om energie op te

wekken voor een glastuinbouwbedrijf (via biogas). Zo is een kringloop denkbaar waarbij nog nauwelijks

afvalstromen bestaan en een groot deel van de grondstoffen van agrarische bedrijven lokaal worden

uitgewisseld.

Aan de andere kant vormt de diversiteit binnen de Greenport een gevaar voor de communicatie en

strategie van de Greenport, omdat het lastiger is om de regio als een geheel neer te zetten. De

uitvoeringsorganisatie van de Greenport weet dat het een van haar belangrijkste taken is om de

ondernemers bekend te maken met de Greenport en haar toegevoegde waarde en dat het veel moet

investeren in communicatie. Veel ondernemers zijn nog onbekend met de Greenport of wat deze voor hun

bedrijf kan betekenen (zie figuur 7.2).

Ook de communicatie naar buiten toe, het verbeteren van het imago van de agrarische sector als

geheel, kan verzwakt raken door een te grote diversiteit aan projecten en initiatieven. Voor de

communicatie naar buiten is het daarom belangrijk om de verschillende Greenport-sectoren aan

gezamenlijke thema’s te koppelen, zoals gebeurt met het thema voeding. Lastig daarbij is dat niet alle acht

Greenport-sectoren daar altijd even goed bij aansluiten, zoals de bollenteelt moeilijk aansluit bij het thema

voeding. Dat is een strijd tussen alles willen betrekken en een duidelijk verhaal naar buiten:

“De Greenport moet er wel voor oppassen dat het niet te veel te gelijk wil doen. Want daardoor wordt het

juist minder zichtbaar.”

Wat betreft het verbeteren van het imago van de sector en het naar buiten brengen van de successen van

de sector, kan de Greenport leren van stichting Seed Valley. Die is al enkele jaren bezig om voor alle

zaadveredelaars in Noord-Holland Noord, die hevig concurreren met elkaar, een gezamenlijke campagne te

voeren om de sector meer zichtbaar te maken voor jongeren en beleidsmakers. De stichting heeft duidelijk

de keuze gemaakt om zich alleen met het promoten van de sector bij jongeren en overheden bezig te

houden. De Greenport zou volgens veel geïnterviewden ook een keuze moeten maken voor een of enkele

duidelijke thema’s. Veel geïnterviewden wijzen daarbij op de mogelijkheden van cross-overs tussen

Greenport-sectoren:

“Het meest interessante van de Greenport vind ik de cross-overs tussen sectoren. En daar zijn goede

voorbeelden van. Dus laat dat zien. Dat is voor een streek veel sterker.” (oud-directeur zaadbedrijf).

7.4.2 Betrokkenheid

Zoals eerder vermeld is de participatie van ondernemers in Greenport-projecten en bijeenkomsten laag (zie

tabel 7.2). Terwijl het volgens de meeste geïnterviewden erg belangrijk is dat ondernemers betrokken zijn,

belangrijker dan de betrokkenheid van de overige 3 O’s.

Tabel 7.2 Heeft u weleens geparticipeerd in een Greenport-project? (Enquête-resultaten)

Absoluut Relatief (%)

Nee 91 80,50%

Ja 22 19,50%

Totaal (N) 113 100,00%

Een aantal van de geïnterviewde ondernemers is wel erg actief betrokken bij de Greenport en ziet ook de

toegevoegde waarde voor hun bedrijf daar van in:

“Het schept een netwerk, en daar vinden mensen elkaar; moet je eens even bij die vragen want die heeft

zoveel uitzendkrachten. En dan kan dat geregeld worden. En vooral ook omdat je in die regio heel dicht bij

elkaar zit is dat vaak wel te doen.”

Maar op de enkele bedrijven na die zijn aangesloten bij de stuurgroep is de directe betrokkenheid van

ondernemers in Noord-Holland Noord klein. Veel bedrijven kennen de Greenport niet of nauwelijks, een

noodzakelijke voorwaarde voor betrokkenheid. Daarnaast weten ondernemers niet goed wat de Greenport

116

voor hen kan betekenen, wat de toegevoegde waarde is voor hun bedrijf (zie figuur 7.2). Een belangrijke

taak voor de Greenport is daarom in eerste plaats te communiceren over het bestaan van de Greenport en

over de kansen die dit biedt voor ondernemers.

Stichting Seed Valley denkt bovendien dat het gevoel van ondernemers een rol speelt. Bedrijven

voelen zich nog geen onderdeel van de Greenport, waar zaadbedrijven dat we hebben met Seed Valley:

“Er hangt letterlijk een bordje naast de deur: Seed Valley, powered by Bakker Seed Productions. … Ze zijn

‘member of’.”

De oud-directeur van een zaadbedrijf geeft aan dat het voor bedrijven moeilijk is om in te schatten wat de

toegevoegde waarde is van het participeren in iets als de Greenport, omdat de resultaten ervan vaak pas

na enkele jaren inspanning zichtbaar worden. Dan is toewijding en een lange termijn visie nodig om je er

toch voor in te zetten. Dit is volgens hem een belangrijke reden waarom er relatief weinig ondernemers aan

tafel zitten bij de Greenport. Het is daarom erg belangrijk om duidelijk te communiceren wat de thema’s zijn

binnen de Greenport en wat er al bereikt is. Dat motiveert ondernemers om zich aan te sluiten.

De vertegenwoordiger van een bank die zitting heeft in de stuurgroep van de Greenport geeft aan

dat voor die communicatie het best kan worden aangesloten bij bestaande kanalen om verwarring te

voorkomen:

“Er zijn al veel LTO bijeenkomsten en evenementen en bijeenkomsten vanuit sectoren. Volgens mij moet je

zorgen dat je daar bij aansluit, en niet te veel zelf willen opstarten vanuit het niets.”

Daarbij is het onbekend waar en hoe ondernemers de Greenport kunnen bereiken. Taak voor de

uitvoeringsorganisatie is dan ook om hiervoor een duidelijk aanspreekpunt te zijn en dit bekend te maken

bij ondernemers. Want al zijn zij bekend met de Greenport, is het nog een stap naar actieve participatie:

“Daar heb ik Jaap Bond ook nog wel eens over horen spreken. Maar ik weet nu niet wat ik daar mee moet

doen. … ik weet nu niet hoe ik dat moet benaderen, het is niet één naam die in mijn hoofd springt als die

moet ik in mijn mobiel hebben want die moet ik af en toe eens bellen.”

Figuur 7.4 Antwoorden op de vraag: wat kan de Greenport voor uw bedrijf betekenen? (hoe vaker een

woord in de antwoorden op de enquêtevraag voorkomt, hoe groter het woord wordt afgebeeld).

Bron: wordle.net ; eigen bewerking

117

7.4.3 Organisatie

De Greenport en stichting Seed Valley zijn in hetzelfde kantoor gehuisvest en hebben daardoor veel

contact. Tegelijkertijd geven zij aan dat de samenwerking verder zou kunnen gaan, door bijvoorbeeld op

organisatiekosten te besparen door een efficiëntere samenwerking. Daarnaast kan volgens stichting Seed

Valley de Greenport van hen leren door wat toepassingsgerichter te werken, meer naar buiten te treden en

zichtbaar te zijn. Andersom kan Seed Valley van de Greenport leren op het gebied van bestuurlijke

beïnvloeding.

De Greenport wordt gefinancierd door de Rabobank, Clusius College, LTO Noord, de kamer van

koophandel en voor een groot deel door de provincie Noord-Holland. Door deze grote financiele input van

de provincie heeft het provinciaal beleid een centrale positie in het beleid van de Greenport. Stichting Seed

Valley wordt daarentegen volledig door de zaadbedrijven gefinancierd, waardoor de bedrijven ook de

agenda bepalen.

Volgens de geïnterviewden moet de uitvoeringsorganisatie Greenport verbindingen leggen tussen kansen

die elkaar raken en tussen problemen en partijen die daarvoor de oplossing kunnen hebben. Wanneer een

innovatie zoals een gestapelde productie in de glastuinbouw bijvoorbeeld vraagt om een verandering in

bestemmingsplannen, kan de uitvoeringsorganisatie de juiste mensen bij een gemeente bereiken. Of

wanneer zij kansen zien in de markt die door bedrijven niet wordt opgemerkt, omdat ze bijvoorbeeld sector-

overstijgend zijn, is het de taak van de uitvoeringsorganisatie om die aan de orde te stellen en de juiste

partijen te verbinden. Om dit goed te kunnen uitvoeren, moet de wederzijdse communicatie met

ondernemers verbeterd worden. Ondernemers moeten weten wat ze van de Greenport kunnen verwachten

en de Greenport moet weten welke ondernemers waarin geïnteresseerd zijn.

Taak van de uitvoeringsorganisatie is daarnaast om overzicht te houden over de verschillende projecten en

daarover te communiceren. Verder moet de uitvoeringsorganisatie voornamelijk een faciliterende en

stimulerende rol vervullen. Er zou ook meer contact gezocht moeten worden met andere Greenports,

bijvoorbeeld bij het aanvragen van subsidies. De oud-directeur van een zaadbedrijf geeft daarbij aan dat

Noord-Holland Noord op Europees niveau relatief klein is. Via de provincie Noord-Holland zijn er al wel

contacten met de Greenport Aalsmeer en via Greenport Holland wordt contact onderhouden met de andere

Greenports in Nederland. Het contact met Greenport Holland loopt echter stroef en de potentiële

kennisuitwisseling en verbindingen tussen de regio’s laat te wensen over.

Figuur 7.5 Antwoorden op de vraag: Wat zijn verbeterpunten voor de Greenport? (hoe vaker een woord in

de antwoorden op de enquêtevraag voorkomt, hoe groter het woord wordt afgebeeld).

Bron: Wordle.net ; eigen bewerking

118

Communicatie is een belangrijk verbeterpunt voor de Greenport (zie ook figuur 7.5). Stichting Seed Valley

geeft aan dat de communicatie naar bedrijven in de regio toe erg lastig is doordat zij verspreid zijn over

acht sectoren. Binnen Seed Valley zijn bedrijven wel erg betrokken, deels omdat de groep bedrijven erg

klein is en heel duidelijk is wat de toegevoegde waarde is voor hun eigen activiteiten. Hij stelt dan ook voor

om elke sector een aparte vertegenwoordiger te geven binnen de Greenport, waardoor een

“haarvatenstelsel” ontstaat met meer betrokken sectoren. Dan komen ook de potentiële cross-overs beter

uit de verf:

“Ja, ik denk zelf dat de kracht er pas komt als eerst binnen een bepaalde bedrijfstak die behoefte aan

samenwerking en de benefits die samenwerking kan opleveren, wordt gezien.”

7.4.4 Toegevoegde waarde Greenport

Op de vraag wat de belangrijkste toegevoegde waarde van de Greenport voor Noord-Holland Noord is,

antwoorden de meeste ondernemers dat de Greenport onzichtbaar is, of dat ze geen toegevoegde waarde

zien (zie figuur 7.6). Wanneer ondernemers wel bekend zijn met de Greenport of wanneer in een interview

wordt doorgevraagd over hun idee bij de Greenport, geven alle ondernemers aan dat ze de toegevoegde

waarde wel degelijk inzien. Wederom blijkt communicatie richting ondernemers erg belangrijk.

Verbindingen leggen is volgens de geïnterviewden de belangrijkste toegevoegde waarde van de

Greenport. De directeur van een groenteverwerker geeft aan dat het motto “verbeteren door verbinden”

werkt en dat zij veel profijt hebben van hun betrokkenheid in het “gremium Greenport”. Het heeft al enkele

samenwerkingsprojecten opgestart met bedrijven die zij kennen via het Greenport-netwerk. Zo heeft het

bedrijf tijdelijk personeel aan het werk gehad van een bedrijf waar het tijdelijk minder mee ging.

“Dus het heeft zeker toegevoegde waarde om af en toe eens bij elkaar te zitten en om gezamenlijk

projecten te initiëren, gezamenlijk te kijken waar probleemstellingen liggen en daar een oplossing voor te

verzinnen.”

De uitvoeringsorganisatie hoeft bij dat verbinden niet altijd een rol bij te spelen. Zo geeft een bank aan dat

het ook als haar taak ziet om verbindingen te leggen tussen haar klanten uit verschillende agrarische

sectoren:

“En dan draait het om handel drijven enerzijds, maar zeker ook van elkaar leren. En de Greenport is een

mooi middel om dat te doen.”

Met het ‘middel Greenport’ hierboven wordt het netwerk bedoeld dat is gecreëerd door het benoemen van

Noord-Holland Noord als Greenport. Geïnterviewden die betrokken zijn bij de Greenport wijzen allemaal op

de grote waarde van dit netwerk waardoor men bij een behoefte aan kennis, personeel of iets dergelijks

gemakkelijk de juiste partij kan vinden en met hen in contact kan treden:

“ik zie het meer als een groot verbindingsorgaan waar kennis en kunde uitgewisseld kan worden. En waar

contacten gelegd kunnen worden.” (groente- en fruitverwerker)

Naast het verbinden van partijen en initiatieven is het verbeteren van het imago van de agrarische sector in

de regio een taak voor de Greenport. Er wordt regelmatig negatief gepraat over de sector, wanneer het

bijvoorbeeld gaat over bestrijdingsmiddelen of MOE-landers die in de sector werken. De sector is erg

belangrijk voor de economie in de regio, dus door het belang voor de werkgelegenheid en exportwaarde van

Noord-Holland Noord te verkondigen valt dit imago te verbeteren.

119

Figuur 7.6 Toegevoegde waarde van de Greenport volgens ondernemers (hoe vaker een woord in de

antwoorden op de enquêtevraag voorkomt, hoe groter het woord wordt afgebeeld).

Bron: eigen bewerking; wordle.net.

7.5 Conclusie

Dit hoofdstuk ging aan de hand van interviews met vertegenwoordigers van de vier O’s (ondernemers,

overheden, opleidings- en onderzoeksinstellingen) dieper in op de netwerken van bedrijfsrelaties en

relaties tussen de vier O’s onderling en de mogelijke invloed van deze netwerken op de locatiestrategie van

bedrijven. Daarnaast zijn barrières in de vorming en versterking van het Greenport-cluster in kaart gebracht

en zijn hiervoor oplossingen aangedragen.

In hoofdstuk 5 en 6 werd al geconcludeerd dat binnen Noord-Holland Noord relatief weinig

afnemers van agrarische producten zijn gevestigd, maar wel veel leveranciers en samenwerkingspartners.

De interviews bevestigen dit beeld, al blijken er wel twee grote groente- en fruitverwerkers in de regio te zijn

gevestigd. Voor deze afnemers, die een grote diversiteit aan agrarische producten afnemen, heeft de regio

juist een zeer gunstig vestigingsklimaat door de grote diversiteit aan agrarische sectoren in Noord-Holland

Noord. Verwerkers en handelaren van een specifiek gewas of product vestigen zich liever op een locatie die

goed bereikbaar is vanuit veel teeltgebieden, of in een specialistischer teeltgebied. Voor

samenwerkingsrelaties geldt dat deze veel op geografisch korte afstand worden gezocht, omdat men dan

gemakkelijk en vaak contact kan hebben of vanwege een vertrouwensband die in lange tijd is opgebouwd.

Voor specialistische kennis hebben bedrijven echter met name relaties buiten de regio. Noord-Holland

Noord huisvest dan ook geen universiteit of andere kennisinstellingen.

Opmerkelijk is dat ondernemers een ander beeld hebben van samenwerking tussen bedrijven

binnen sectoren dan de vertegenwoordigers van de overige 3 O’s. Voor het versterken van het cluster is het

belangrijk dat alle partijen een goed beeld hebben van de huidige situatie in de verschillende Greenport-

sectoren; welke sectoren zijn al sterk geclusterd en waar is het nodig om dit te stimuleren?

Relaties tussen bedrijven uit verschillende sectoren, de cross-overs, hebben veel potentie in Noord-

Holland Noord doordat alle agrarische sectoren hier geconcentreerd zijn. En op het grensvlak van sectoren

ontstaan immers de meeste innovaties, kunnen bedrijven veel van elkaar leren (Frenken et al., 2007). Het

blijft voorlopig echter bij potentie, om deze cross-overs op grotere schaal te doen ontstaan is een taak

weggelegd voor de Greenport.

In tegenstelling tot de conclusie in het vorige hoofdstuk, geven ondernemers in de interviews wel aan dat

het netwerk van bedrijfsrelaties hen bindt aan de regio Noord-Holland Noord. Ook hun netwerk van sociale

contacten speelt hierbij een rol. Voor veel bedrijven geldt echter ook dat hun locatie in Noord-Holland Noord

en de toekomstige oriëntatie van de locatiestrategie sterk pad-afhankelijk is. Bedrijven hebben veelal een

120

lange geschiedenis in de regio, vaak al generaties terug, waardoor hun netwerk in de regio groot en

vertrouwd is. Voor de zaadveredelingssector geldt daarbij dat er een dermate gunstig vestigingsklimaat is

ontstaan in de regio, dat verplaatsing naar elders steeds onwaarschijnlijker is geworden en wordt. Het

toenemen van de gebondenheid van een bedrijf aan haar locatie door de tijd wordt locational inertia

genoemd (Boschma & Frenken, 2006).

Tabel 7.2 Overzicht kwalitatief onderzoek naar netwerk van bedrijfsrelaties en locatiestrategie

Netwerk van bedrijfsrelaties is wel van invloed op toekomstige oriëntatie locatiestrategie

Locatiestrategie ook sterk pad-afhankelijk; sociaal netwerk van belang.

De belangrijkste barrière in de vorming en versterking van het Greenport-cluster in Noord-Holland Noord is

de betrokkenheid van ondernemers. Veel ondernemers blijken onbekend met de Greenport-status en wat

de Greenport voor hen kan betekenen. De communicatie hierover, toegespitst op sector-overstijgende

thema’s, moet beter om deze barrière te slechten. De focus op sector-overstijgende thema’s slecht daarbij

een tweede barrière; doordat alle agrarische sectoren gebundeld zijn in de Greenport bestaat het gevaar

van een ‘te breed’ cluster zonder samenhang.

Om ondernemers niet te verwarren kan het best zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van

bestaande kanalen, zoals de LTO Noord en brancheverenigingen. Door daarbij behaalde successen te laten

zien, wordt het voor ondernemers sneller duidelijk wat de toegevoegde waarde van de Greenport is en

zullen zij zich sneller aansluiten.

Een andere barrière is de sterke invloed van de provincie Noord-Holland op de agenda van de

Greenport. De belangen en behoeften van ondernemers dreigen te weinig door te klinken in de koers van

de Greenport doordat het grootste deel van de financiering voor de Greenport van de provincie komt.

Wanneer meer ondernemers betrokken raken en zij de meerwaarde van de Greenport inzien, zal de kans

ontstaan om ook meer private financiering aan te wenden.

Tabel 7.3 Wat zijn barrières in de vorming en versterking van het cluster en hoe kunnen deze worden

geslecht?

Barrière Hoe te slechten?

Lage betrokkenheid ondernemers Communicatie thema’s, toegevoegde waarde en successen

Te breed cluster Sector-overstijgende thema’s, inzetten op cross-overs en

communiceren over successen hierin

Grote invloed overheid Meer ondernemers betrekken, uiteindelijk meer private

financiering aantrekken voor Greenport-projecten

121

8. Conclusies en aanbevelingen

8.1 Inleiding

Noord-Holland Noord werd in 2011 uitgeroepen tot de zesde Greenport in Nederland en daarmee erkend

als een agrarisch cluster van nationaal belang. Maar is Noord-Holland Noord wel een agrarisch cluster? Die

vraag is in dit onderzoek beantwoord door eerst de geografische concentratie van agribusiness sectoren in

kaart te brengen en vervolgens de netwerken van bedrijfsrelaties van agrarische bedrijven in Noord-Holland

Noord te onderzoeken.

De Greenport Noord-Holland Noord – bestaande uit overheden, opleidingsinstellingen,

onderzoeksinstellingen en ondernemers - heeft de ambitie uitgesproken om in 2033 een logistieke

draaischijf en verstuin van Noord-West Europa te zijn (Decisio, 2013), een ambitie op de lange termijn dus.

De haalbaarheid van deze ambitie wordt behandeld door inzicht te geven in de toekomstige locatiestrategie

van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord en door bij belanghebbenden na te gaan wat mogelijke

barrières zijn in de vorming en versterking van het cluster. De oriëntatie van de locatiestrategie zegt

immers iets over de ontwikkeling van het cluster; wanneer veel bedrijven de regio verlaten wordt de basis

voor een hecht regionaal netwerk van bedrijven en instellingen kleiner. Daarnaast geven barrières voor de

versterking van het cluster aan waar de Greenport nog aan moet werken om haar ambities te

verwezenlijken. De hoofdvraag die centraal staat in dit onderzoek luidt als volgt:

In hoeverre is er sprake van geografische concentratie en clustering van bedrijven in de acht sectoren die

de Greenport Noord-Holland Noord vormen, in hoeverre hangt dit samen met de lokale oriëntatie van hun

toekomstige locatiestrategie en hoe kan de vorming of versterking van het cluster worden gestimuleerd?

Deze hoofdvraag bestaat uit vier delen, die achtereenvolgens in de paragrafen 8.2 tot en met 8.5 worden

besproken. In paragraaf 8.6 worden de conclusies hiervan gecombineerd tot een antwoord op de

hoofdvraag. Aanbevelingen voor beleid (8.7) en volgend onderzoek (8.8) volgen.

8.2 Geografische concentratie van agribusiness bedrijven in Noord-Holland Noord

In hoeverre is er sprake van geografische concentratie van bedrijven in de acht Greenport-sectoren? Zo

luidt het eerste deel van de hoofdvraag. Om hierop een antwoord te vinden is in hoofdstuk 5 een

kwantitatieve analyse uitgevoerd met bestaande data uit het LISA-bedrijvenregister.

Alle Greenport-sectoren bovengemiddeld geconcentreerd in de regio

Uit deze analyse blijkt dat alle acht Greenport-sectoren in twee of meer gemeenten binnen Noord-Holland

Noord bovengemiddeld geconcentreerd is, gemeten in aantal vestigingen. Ook het aantal banen is in

Noord-Holland Noord bovengemiddeld hoog in alle Greenport-sectoren. Noord-Holland Noord wijkt daarmee

af van de overige vijf Greenports, waar slechts een sector bovengemiddeld geconcentreerd is. In de

primaire agrarische sectoren telde Noord-Holland Noord in 2012 bijna 3700 vestigingen en ruim 15,5

duizend banen. Wanneer toeleveranciers, dienstverleners en afnemers van de primaire agrarische sector

hierbij worden opgeteld, komt de omvang van de hele agribusiness op 5,5 duizend vestigingen en 28,5

duizend banen. Alleen de Greenport Westland-Oostland kent een grotere werkgelegenheid in de primaire

agrarische sector (16 duizend banen).

Binnen Noord-Holland Noord concentreert de sector aquacultuur & visserij zich met name in de

kustgemeenten, de sector dierhouderij in het zuiden van de regio, de teelt-sector verspreidt zich meer over

heel Noord-Holland Noord en vanuit het ruimtelijk spreidingspatroon van de sector zaadveredeling wordt

zoals verwacht een ‘Valley’ zichtbaar tussen Warmenhuizen en Enkhuizen.

De concentratie van bedrijven en banen in agribusiness-sectoren is bovendien toegenomen tussen

2009 en 2012. Een deel van die toename is te danken aan de vestiging van grote glastuinbouwbedrijven in

de AgriPortA7, een bedrijvenpark langs de A7 waar grote kavels beschikbaar zijn. Zoals verwacht heeft de

hoge concentratie van bedrijven in agribusiness-sectoren dus een aantrekkingskracht op bedrijven in die

sectoren, waardoor de agglomeratie sterker wordt ten koste van regio’s waar al een lagere concentratie in

die sectoren aanwezig was (Krugman, 1991).

122

Related variety: gerelateerde sectoren zoeken elkaar op

Naast een concentratie van bedrijven in de Greenport-sectoren zijn in Noord-Holland Noord ook

bovengemiddelde concentraties van bedrijven in aanverwante agribusiness sectoren te zien. Dit strookt

met de verwachtingen op basis van de literatuur; de grootste agglomeratievoordelen treden op wanneer

binnen een gespecialiseerde regio een gerelateerde diversiteit bestaat (Frenken et al., 2007). De meeste

innovaties ontstaan immers op het vlak waar kennis van bedrijven uit verschillende sectoren elkaar raakt.

Het ruimtelijk spreidingspatroon van agribusiness sectoren volgt daarbij voor een groot deel het

ruimtelijk spreidingspatroon van de Greenport-sector of sectoren waaraan deze het meest gerelateerd zijn.

Zo concentreren de sectoren speur- en ontwikkelingswerk en productie- en handel in productiemiddelen

zich in dezelfde gemeenten als de sector zaadveredeling.

Weinig afnemers, maar veel leveranciers binnen Noord-Holland Noord

Hoewel in alle sectoren binnen het agribusiness waardesysteem in een of meerdere gemeenten in Noord-

Holland Noord een bovengemiddelde concentratie van vestigingen en banen aanwezig is, zijn de sectoren

in de ‘verwerking en logistieke’ kolommen van de waardesystemen van de agribusiness in mindere mate

geconcentreerd in Noord-Holland Noord (zie figuur 8.1). In de sectoren in de ‘resources’ kolom van het

waardesysteem zijn daarentegen wel grote concentraties te zien binnen Noord-Holland Noord. Dit wijst erop

dat naast veel bedrijven in de Greenport-sectoren wel veel leveranciers van die bedrijven in Noord-Holland

Noord zijn gevestigd, maar niet veel afnemers. Voor de regionale economie is dit gunstig; de grote aantallen

primair agrarische bedrijven zorgen voor een ‘multiplier’ door diensten en producten binnen de regio af te

nemen en de eindproducten vervolgens buiten de regio af te zetten wat de exportwaarde verhoogt.

Figuur 8.1 Concentratie van agribusiness sectoren, weergegeven in het agribusiness waardesysteem.

8.3 Clustering van agribusiness bedrijven in Noord-Holland Noord

De Greenport-sectoren zijn dus bovengemiddeld geconcentreerd in Noord-Holland Noord, maar daarmee is

Noord-Holland Noord nog geen cluster. Het tweede deel van de hoofdvraag luidt namelijk; in hoeverre is er

sprake van clustering van bedrijven in de acht Greenport-sectoren? Een cluster is een geografische

concentratie van onderling verbonden bedrijven, gespecialiseerde toeleveranciers, dienstverleners,

bedrijven in gerelateerde sectoren en relevante instellingen (universiteiten, handelsorganisaties) die met

elkaar concurreren maar ook samenwerken (Porter, 2000). Die verbondenheid is in hoofdstuk 6

onderzocht door middel van een kwantitatieve analyse van primaire data uit een vragenlijst onder

agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord. Vervolgens zijn interviews gehouden om deze analyse te

controleren en een completer beeld te krijgen van het Greenport-cluster.

Dierdouderij

Teelt Handel in voedings-

(Akkerbouw) Verwerking en genotsmiddelen Consument

Dienstverlening (Glastuinbouw) Voedsel

Landbouw (Bollenteelt) Handel in

(Vollegrondsgroenteteelt) Landbouwproducten

(Fruitteelt)

Speur- en Zaadveredeling

Ontwikkelingswerk

Aquacultuur &

Visserij

Sterke concentratie in NHN

Redelijke concentratie in NHN

Matige/weinig concentratie in NHN

Productie en handel

in productiemiddelen

Resources Productie Verwerking Logistiek Gebruik

Leveranciers / afnemers

DierhouderijLeveranciers / afnemers Dierhouderij

Visverwerking en -handel

Productie en handel

in productiemiddelen

Resources Productie Verwerking Logistiek Gebruik

Leveranciers / afnemers

DierhouderijLeveranciers / afnemers Dierhouderij

Visverwerking en -handel

123

Netwerk van bedrijfsrelaties overwegend binnen de regio

De kwantitatieve analyse in hoofdstuk 6 bevestigt dat er relatief weinig afnemers zijn voor agrarische

producten binnen Noord-Holland Noord. De voornaamste afnemers zijn gevestigd rondom de grote

veilingen in Barendrecht, Naaldwijk en Aalsmeer, Noord-Holland Noord ontbreekt het aan een grote veiling

voor landbouwproducten. Daarmee ontbreekt een belangrijke schakel in het cluster, zeker ten aanzien van

de ambitie van de Greenport een logistieke draaischijf te worden. Ook al verloopt veel handel van

agrarische producten niet meer direct via veilingen, de handelsbedrijven zijn daar van oudsher wel

gevestigd.

Leveranciers van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord bevinden zich wel overwegend

binnen de regio, net als de bedrijven waar de ondervraagde bedrijven mee samenwerken. In de interviews

geven ondernemers ook aan hun toeleveranciers graag dichtbij huis te hebben. De zaadveredelaars die

zich hebben verenigd in Seed Valley doen zelfs moeite om specialistische toeleveranciers naar de regio te

trekken.

Greenport Noord-Holland Noord is een cluster!

Uit de analyse van geografische concentratie (H5) en netwerken van bedrijfsrelaties (H6) gecombineerd,

kan geconcludeerd worden dat de agribusiness in Noord-Holland Noord past in de clusterdefinitie van

Porter (2000). Er bestaat binnen de regio een geografische concentratie van onderling verbonden

bedrijven, toeleveranciers, dienstverleners en bedrijven in gerelateerde sectoren.

De Greenport lijkt daarbij een eind op weg naar het ‘ideale Porter-cluster’ waarbij de hele

productie-waardeketen in de regio is gevestigd. Voor een groot deel stopt die keten binnen de regio echter

wel bij het primair agrarisch bedrijf, afnemers zijn in beperkte mate binnen de regio te vinden. Uit

interviews blijkt ook dat Noord-Holland Noord geen aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft voor grote

veilingen, groothandelaren of verwerkers van specifieke agrarische producten, vanwege de geïsoleerde

ligging met aan drie kanten water. Voor de twee grootste groente- en fruitverwerkers in Nederland, die een

zeer divers scala aan landbouwproducten verwerken, is Noord-Holland Noord juist wel een gunstige locatie

vanwege de diversiteit aan teelten. Een van deze verwerkingsbedrijven geeft in een interview aan dat

Noord-Holland Noord als regio in beperkte mate geschikt is voor de rol van logistieke draaischijf van

Noordwest-Europa. De geïsoleerde ligging en beperkte actieradius van verse landbouwproducten (6- 8 uur

rijden) vormen een slecht uitgangspunt voor zo’n internationale logistieke draaischijf.

Voor relaties met leveranciers geldt dat wanneer een leverancier binnen Noord-Holland Noord is

gevestigd, deze vaak is gebaseerd op vertrouwen en goed contact. Al blijkt uit de kwantitatieve analyse in

hoofdstuk 6 dat deze vertrouwensband niet te maken heeft met de tijd dat een bedrijf binnen de regio is

gevestigd, komt dit beeld wel duidelijk naar voren in de interviews. Relaties met leveranciers gaan vaak al

ver terug, veel zijn zelfs opgebouwd door de vader van de huidige ondernemer of diens vader.

Naast een grote verbondenheid tussen bedrijven en hun leveranciers binnen de regio, werken

agrarische bedrijven ook overwegend samen met bedrijven binnen Noord-Holland Noord. Dat oudere

bedrijven meer binnen de regio samenwerken dan jonge bedrijven, duidt erop dat bedrijven een hechter

netwerk opbouwen in een regio naarmate zij hier langer zijn gevestigd (Michelacci & Silva, 2007).

Daarnaast blijkt dat grote bedrijven vaker samenwerking zoeken buiten de regio en dat zij vaker een

kennis-samenwerking aangaan. Vanuit de interviews ontstaat hetzelfde beeld; grote bedrijven zoeken vaker

toenadering tot universiteiten of andere kennisinstellingen en zijn daarbij gedwongen buiten Noord-Holland

Noord te kijken. De aansluiting op nationale en internationale kennisnetwerken lijkt wel goed op orde door

de aansluiting van de Wageningen Universiteit bij de stuurgroep en eigen kennisnetwerken van bedrijven.

Bovendien wordt met het Clusius College gewerkt aan praktijkonderzoek en een AgriTech Campus en is

mede door inspanning van stichting Seed Valley een hoogleraar zaadveredeling aangesteld aan de

Universiteit van Amsterdam.

Veel potentie in cross-overs

Uit de kwantitatieve analyse in hoofdstuk 6 blijkt dat bedrijven het meest samenwerken met bedrijven uit

de eigen sector of bedrijven in agribusiness sectoren buiten de Greenport-sectoren. Een relatief klein deel

124

(15%) van de samenwerkingsrelaties met bedrijven betreft een cross-over met een bedrijf in een andere

Greenport-sector. De stap tot samenwerking lijkt groter te zijn bij bedrijven buiten de eigen sector, al geven

ondernemers aan wel degelijk kansen te zien in dergelijke samenwerking. Tussen verschillende agrarische

bedrijven zijn bijvoorbeeld grote efficiëntieslagen te maken door elkaars reststromen beter te benutten.

Daarnaast denken ondernemers dat zij op sectoroverstijgende thema’s als bedrijfsvoering en

ondernemerschap juist veel zouden kunnen leren van ondernemers in andere Greenport-sectoren.

Ondernemers zien deze kansen wel, maar grijpen deze vaak nog niet.

Samenwerking tussen bedrijven uit verschillende sectoren, maar met een tot op zekere

hoogte gedeelde kennisbasis, leidt in potentie tot de meeste innovaties (Boschma, 2005; Frenken et al.,

2007).

8.4 Sociaal en zakelijk netwerk houdt agribusiness bedrijven in Noord-Holland Noord

De Greenport is dus te bestempelen als cluster, maar hoe toekomstbestendig is dat cluster? Agrarische

bedrijven in Noord-Holland Noord hebben een sterk lokaal georiënteerd bedrijfsnetwerk van leveranciers,

samenwerkingspartners en in mindere mate afnemers. Het derde deel van de hoofdvraag luidt: in hoeverre

hangt dit samen met de lokale oriëntatie van hun toekomstige locatiestrategie?

Home sweet home

De verplaatsingsgeneigdheid van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord is laag; minder dan 3% van

de bedrijven is van plan de komende vijf jaar de huidige locatie te verlaten. Bovendien is de toekomstige

locatiestrategie bij ruim 80% van de bedrijven op Noord-Holland Noord georiënteerd. De geïnterviewde

ondernemers bevestigen dit beeld en geven aan dat de hoge investeringen in grond, gebouwen en

machines een deel van de verklaring vormt voor de lage verplaatsingsgeneigdheid van agrarische

bedrijven. Een ondernemer moet zijn bedrijf immers eerst verkopen voordat hij zich elders kan vestigen,

maar dan moet er wel een koper zijn. Daarbij speelt dat als een ondernemer zich wil verplaatsen hij

gebreken ziet aan de huidige locatie die voor een volgende ondernemer ook zullen gelden (bijvoorbeeld

gebrek aan uitbreidingsruimte), waardoor de kans op een overname gering is.

Kwantitatieve analyse: bedrijfsnetwerk niet van invloed op locatiestrategie

Uit de kwantitatieve analyse in hoofdstuk 6 blijkt dat een lokaal bedrijfsnetwerk geen invloed heeft op de

mate van lokale oriëntatie van het bedrijfsnetwerk. De enige factor van belang blijkt de leeftijd van

bedrijven te zijn; jonge bedrijven zijn vaker op Noord-Holland Noord georiënteerd dan oudere bedrijven.

Opmerkelijk omdat in de literatuur wordt benadrukt dat bedrijven meer gebonden raken aan hun

vestigingsplaats naarmate zij ouder worden of ergens langer zijn gevestigd, ook omdat zij dan een groter

bedrijfsnetwerk hebben opgebouwd. Een mogelijke verklaring voor deze onverwachte uitkomsten is de

relatief lage respons (N=73) op de vraag waar het bedrijf zich zou vestigen als men zich zou moeten

verplaatsen, waarop de oriëntatie van de locatiestrategie is gebaseerd.

Kwalitatieve analyse: bedrijfs- en sociaal netwerk wel bepalend voor locatiestrategie

De kwalitatieve analyse (H7) controleert onder meer de resultaten uit de kwantitatieve analyse (H6). In de

interviews geven ondernemers aan dat hun netwerk van bedrijfsrelaties wel degelijk invloed heeft op de

oriëntatie van hun locatiestrategie. Zo geven enkele ondernemers aan dat de huidige locatie een uniek

vestigingsklimaat biedt binnen hun sector, door de aanwezigheid van voor hen relevante toeleveranciers en

afnemers. En ook wanneer het netwerk van leveranciers, afnemers en samenwerkingspartners in principe

op een nieuwe locatie zou zijn op te bouwen, bestaan de relaties binnen Noord-Holland Noord al zo lang en

zijn deze zo vertrouwd dat ondernemers dit liever niet achter zich laten.

Het zakelijk netwerk van agrarische bedrijven lijkt dus toch invloed te hebben op de

locatiestrategie, al blijkt het sociale netwerk van de ondernemer vooral bij kleinere bedrijven het meest

bepalend. Voor locatiebeslissingen in het verleden geven ondernemers aan dat ze in de eerste plaats

rekening hielden met de afstand tot familie en vrienden. En ook voor de toekomst geven ondernemers hun

sociale netwerk als een van de belangrijkste redenen op om binnen Noord-Holland Noord te blijven.

125

Locatie is pad-afhankelijk

Al spelen het zakelijke en sociale netwerk van ondernemers een rol bij locatiebeslissingen en de

toekomstige locatiestrategie, de vestigingsplaats en oriëntatie in de toekomst lijkt in de eerste plaats

historisch bepaald. Veel agrarische ondernemers hebben het bedrijf overgenomen van hun vader, die het

vaak had overgenomen van diens vader. Deze ondernemers weten niet beter dan dat het bedrijf op de

huidige locatie is gevestigd of ze zoeken, wanneer men toch moet verplaatsen door stadsuitbreiding, een

locatie zo dicht mogelijk bij de vorige locatie. Doordat een overgrootvader ooit besloten heeft boer te

worden op die plek, zijn de huidige ondernemers nu op diezelfde plek of er niet ver vandaan ook boer. Het

toenemen van de gebondenheid van een bedrijf aan haar locatie door de tijd wordt locational inertia

genoemd (Boschma & Frenken, 2006).

Ook bij bedrijven in de agribusiness buiten de primair agrarische sectoren is de locatie vaak

historisch bepaald. Het ontstaan van de Seed Valley is bijvoorbeeld terug te leiden naar het ontstaan van

enkele familie-zaadveredelingsbedrijven door gunstige klimaatomstandigheden in Andijk nabij Enkhuizen.

In dat deel van Noord-Holland Noord zijn nu nog steeds de grootste multinationale zaadveredelaars

gevestigd, doordat het gebied in de loop van de tijd is uitgegroeid tot een zaadveredelingscluster met een

vestigingsklimaat dat nergens ter wereld beter is. De groei van dat cluster werd daarbij ‘gestuwd’ door het

ontstaan van vele spin-off bedrijven die zich vestigden nabij het moederbedrijf (Koster, 2007).

8.5 Vorming en versterking van het Greenport-cluster

De Greenport Noord-Holland Noord is dus een cluster met agrarische bedrijven die de regio niet snel zullen

verlaten. Sterker nog; het cluster heeft een sterke aantrekkingskracht op bedrijven van buiten de regio in

de primaire agrarische sector en de agribusiness daaromheen. Er ontstaat een rooskleurig beeld over de

Greenport. In het laatste deel van het onderzoek wordt het cluster op een wat abstracter niveau bekeken

om het laatste deel van de hoofdvraag te beantwoorden; hoe kan de vorming of versterking van het cluster

worden gestimuleerd?

In de interviews met belanghebbenden is hierom gevraagd naar sterke en zwakke punten van het

Greenport-cluster en naar manieren om de zwakke punten te verbeteren en sterke punten te behouden en

versterken.

Greenport als netwerk

Geïnterviewden die betrokken zijn bij de Greenport zien het netwerk dat daardoor gecreëerd wordt als

grootste toegevoegde waarde. Enkele ondernemers geven aan via de Greenport in contact te zijn gekomen

met andere ondernemers of mensen bij opleidingsinstellingen waarmee vervolgens een samenwerking is

ontstaan. Zo heeft een bedrijf een uitwisseling van personeel op kunnen starten met contacten die het via

de Greenport heeft opgedaan.

De uitvoeringsorganisatie van de Greenport is in het ideale geval de schakel tussen opleidings- en

onderzoeksinstellingen en overheden enerzijds en ondernemers in verschillende Greenport-sectoren

anderzijds.

De 4 O’s zijn compleet, maar Ondernemers nog te weinig betrokken

De vier kolommen van ondernemers, overheden, opleidings- en onderzoeksinstellingen komen samen in de

stuurgroep van de Greenport. Toch blijkt dat met name de ondernemers nog te weinig participeren in

projecten en zich aansluiten bij het netwerk dat de Greenport is. Uit de enquête blijkt dat een klein deel van

de ondernemers tot nu toe in een project betrokken is geweest of bijeenkomsten heeft bezocht. Daarnaast

blijkt dat veel ondernemers zelfs niet of nauwelijks bekend zijn met wat de Greenport is, wat zij doet en wat

dit voor hen als ondernemers kan betekenen.

In tegenstelling tot de stichting Seed Valley, waarin alle grote zaadveredelaars in Noord-Holland

Noord verenigd zijn, is de Greenport opgezet door overheden en ondernemers en is het grootste deel van

de financiering nog steeds afkomstig van overheden. Hierdoor heeft met name de provincie Noord-Holland

een grote stempel op de agenda van de Greenport en hebben ondernemers minder het idee dat hun

belang gediend wordt. De Greenport moet blijven luisteren naar de behoeften van ondernemers binnen het

cluster en de projecten daarop af stemmen. Wanneer successen worden behaald met dergelijke projecten

126

die vanuit behoeften van ondernemers worden opgestart, is het zaak deze te verkondigen en daarmee de

betrokkenheid van ondernemers verder te vergroten.

Diversiteit: potentie in cross-overs maar gevaar voor een te breed verhaal

Zoals eerder aangegeven hebben cross-overs tussen verschillende Greenport-sectoren binnen Noord-

Holland Noord veel potentie, juist doordat er een grote diversiteit aan agribusiness bedrijven is gevestigd in

de regio. Tussen bedrijven uit verschillende agrarische sectoren is bijvoorbeeld een veel efficiënter gebruik

van reststromen mogelijk, zoals het benutten van plantaardig afval voor het opwekken van energie via

biogas. De economische structuur laat zich omschrijven als een gerelateerde variatie (Frenken et al.,

2007).

Aan de andere kant blijkt uit de interviews dat de diversiteit van de Greenport Noord-Holland Noord

ook een gevaar kan vormen. Zoals hierboven aangegeven moeten ondernemers nog meer worden

betrokken en behoeft dit een krachtige communicatie. Dat alle agrarische sectoren in Noord-Holland Noord

onderdeel uitmaken van de Greenport maakt het lastig om ondernemers duidelijk te maken welke

specifieke toegevoegde waarde de Greenport voor hen heeft. De overkoepelende thema’s bieden hier

mogelijk een oplossing voor, al is het moeilijk om alle acht sectoren onder een enkel thema te brengen.

Daarbij komt dat elke agrarische sector landelijk of regionaal al verenigd is in een

branchevereniging. Ondernemers zien de Greenport al snel als ‘het zoveelste praatclubje’ waarvan

onduidelijk is wat de meerwaarde is. Geïnterviewden opperen het communiceren via bestaande kanalen

(zoals die brancheverenigingen) of het aanstellen van een projectmanager voor elke Greenport-sector als

mogelijkheden om de communicatie met ondernemers te verbeteren en samenhang te creëren.

Opleiding en Onderzoek

Zoals eerder vermeld zoeken bedrijven kennis met name buiten Noord-Holland Noord. Deels omdat er

binnen de regio geen universiteiten en kennisinstellingen zijn gevestigd, maar ook omdat bedrijven vaak op

zoek zijn naar specialistische kennis die slechts enkele personen of instellingen bezitten. Bedrijven

oriënteren zich voor deze kennis daarom meer nationaal of zelfs internationaal.

Het Clusius College, de agrarische opleidingsinstelling die op VMBO en MBO niveau les geeft, doet

op een lager niveau echter ook aan onderzoek in de agrarische sector al blijft het hoofddoel hierbij toch

onderwijs. Daarbij werkt het samen met bedrijven in de regio en krijgt het deels haar financiering van

overheden. De opleidingsinstelling neemt daarnaast een belangrijke rol in bij het vervullen van de

arbeidsvraag van agribusiness bedrijven in de regio Noord-Holland Noord. Geïnterviewden zien dat die

arbeidsvraag op dit moment al moeilijk kan worden ingevuld en voorzien een nog groter tekort op de

arbeidsmarkt in de toekomst. De Greenport kan hierbij een rol spelen door te werken aan het verbeteren

van het imago van de agrarische sector onder jongeren, zoals de stichting Seed Valley dat al doet voor de

zaadveredelingsector.

Ondernemers zien Overheid meer als vijand dan als vriend

Overheden zijn sterk vertegenwoordigd in de Greenport; enkele gemeenten en de provincie hebben zitting

in de stuurgroep en een groot deel van de financiering wordt door de provincie voor haar rekening

genomen. Ondernemers zien de Greenport daardoor al snel als een verlengstuk van beleid. Een van de

ondernemers die wel nauw betrokken is bij de Greenport geeft aan dat ondernemers zelf ook een

verantwoordelijkheid hebben om te participeren. Het resultaat van de inspanning wordt vaak pas zichtbaar

na een aantal jaar wat een lange termijn visie vraagt van ondernemers, terwijl die vaak alleen kijken naar

wat iets op de korte termijn voor het bedrijf oplevert.

In de interviews komt daarnaast naar voren dat agrarische ondernemers de overheid voornamelijk

als logge organisaties zien, die vooral tegenwerken wanneer ondernemers iets gedaan willen krijgen.

Ondernemers geven aan dat zij daardoor terughoudender zijn met het doorvoeren van veranderingen of

uitbreidingen, omdat men verwacht dat regelgeving het hen onmogelijk zal maken. Ondernemerschap

wordt op deze manier getemperd door regelgeving. De Greenport kijkt op dit moment in een project al naar

regeldruk voor agrarische ondernemers. De interviews bevestigen de noodzaak van deze inspanningen.

Door ondernemers die moeilijkheden ondervinden met dezelfde regelgeving te verenigen en zo te proberen

127

regelgeving aan te passen kan de Greenport innovatie, ondernemerschap en daarmee de economische

ontwikkeling van de regio stimuleren. Ook zouden overheden meer mee kunnen denken met ondernemers

en eventueel experimenteren met nieuwe regelgeving om meer ruimte te geven aan innovatie buiten de

gebaande paden.

8.6 Greenport Noord-Holland Noord: een cluster met potentie

De toekenning van de Greenport-status aan Noord-Holland Noord in 2011 blijkt terecht: de regio is een

groot agrarisch cluster met concentraties van bedrijven in alle agribusiness sectoren. Waar bedrijven veel

relaties onderhouden met bedrijven binnen hun sector en andere agribusiness-sectoren, toeleveranciers,

afnemers en opleidingsinstellingen. Kennisinstellingen van buiten de regio zijn nauw betrokken bij het

cluster en bedrijven onderhouden zelf kennisnetwerken op nationaal en internationale schaal. Van alle

Greenports in Nederland kent alleen Oostland-Westland een grotere werkgelegenheid in de primaire

agrarische sectoren dan Noord-Holland Noord.

Noord-Holland Noord wijkt af van de andere Greenports in Nederland met een clustering van

gerelateerde agrarische sectoren en agribusiness daaromheen. Het cluster heeft daarmee de potentie om

innovaties voort te brengen op de raakvlakken van de verschillende Greenport-sectoren (Frenken et al.,

2007).

De concentratie van bedrijven in de Greenport-sectoren groeit bovendien. Het cluster heeft

aantrekkingskracht op bedrijven van buiten de regio en gevestigde bedrijven blijven het liefst op de huidige

locatie en vestigen zich bij verplaatsing het liefst weer binnen Noord-Holland Noord. Deze gebondenheid

aan Noord-Holland Noord is voor een groot deel historisch bepaald, maar het zakelijke en sociale netwerk

spelen hierbij ook een rol.

De samenwerking tussen de 4 O’s verloopt goed tussen partijen die zijn aangehaakt op het Greenport-

netwerk, maar veel ondernemers worden nog niet bereikt. Dat is zonde, want er zit veel potentie in cross-

overs tussen bedrijven uit verschillende Greenport-sectoren. Ondernemers geven daarbij aan wel te willen

samenwerken en zien kansen, maar ze doen het vaak nog niet. De kansen liggen er dus, ze moeten nog

wel worden opgeraapt. Daarvoor kan de Greenport in eerste instantie beter en meer communiceren naar

ondernemers over wat er gebeurt en op welke manier de Greenport waarde kan hebben voor ondernemers.

Figuur 8.2 SWOT-schema van het Greenport-cluster in Noord-Holland Noord

STRENGHTS WEAKNESSES

Cluster in de volle breedte van de agribusiness Geen kennisinstellingen binnen NHN

Veel relaties tussen agrarische bedrijven, Weinig afnemers van agrarische producten binnen NHN;

toeleveranciers, agribusiness en opleidingen logistieke draaischijffunctie ontbreekt

Cluster heeft aantrekkingskracht op bedrijven

Agrarische bedrijven in NHN willen niet weg

uit de regio

Potentie van innovaties op grensvlakken van Ondernemers nog weinig betrokken, gevaar om het

verschillende Greenport-sectoren (cross-overs) zoveelste praatclubje' te worden

Ondernemers zien kansen in samenwerking, Acht sectoren onder één vlag maakt een duidelijke

maar zetten de stap vaak nog niet bodschap moeilijker

OPPURTUNITIES THREATS

GreenportNoord-Holland

Noord

128

8.7 Beleidsaanbevelingen

Greenport Noord-Holland Noord is een agribusiness cluster met potentie. Hoe zorgt de

uitvoeringsorganisatie van het cluster, samen met de betrokkenen van de vier O’s, er voor dat die potentie

wordt benut? Vanuit dit onderzoek naar clustering, locatiestrategie en versterking van het cluster zijn vier

aanbevelingen voor beleid geformuleerd. Deze aanbevelingen kunnen als basis dienen voor toekomstig

beleid van de Greenport als netwerk van de vier O’s – aangevoerd door de uitvoeringsorganisatie – en om

het clusterbeleid van de provincie Noord-Holland ten aanzien van Noord-Holland Noord verder aan te

scherpen.

1. Betrek ondernemers door toegevoegde waarde van de Greenport te laten zien

Van de vier kolommen overheid, opleiding, onderzoek en ondernemers zijn de ondernemers relatief het

minst betrokken bij de Greenport. Veel ondernemers weten niet eens van het bestaan af of weten niet wat

de Greenport voor hen kan betekenen. Door beter en meer te communiceren over de lopende projecten

van de Greenport en het succes daarvan, wordt het voor ondernemers duidelijk wat de Greenport is, doet

en kan en zullen er waarschijnlijk vanzelf meer ondernemers ‘aan tafel komen’. Op de lange termijn is het

dan ook mogelijk om meer private financiering aan te trekken zodat dit een groter deel van de Greenport-

begroting vult.

Alle aparte Greenport-sectoren zijn landelijk of regionaal al vertegenwoordigd in

brancheverenigingen, waardoor het voor ondernemers verwarrend kan zijn dat er weer een nieuwe

organisatie is waar ze zich bij aan moeten sluiten. In eerste instantie is het dan ook verstandig om

communicatie naar ondernemers zo veel mogelijk via bestaande kanalen te laten verlopen, zoals de LTO

Noord en de sectorale afdelingen daarbinnen. Het bereik is in dat geval het grootst en de boodschap komt

via een vertrouwd kanaal bij de ondernemers terecht.

2. Blijf inzetten op sector overstijgende thema’s maar maak keuzes

De diversiteit aan agrarische sectoren in Noord-Holland Noord wordt door de geïnterviewden zowel als

kracht als zwakte aangeduid. De kracht zit in de potentie van cross-overs tussen sectoren (zie hieronder).

Anderzijds maakt de diversiteit binnen het cluster het lastig om een eenduidig verhaal naar buiten te

brengen en naar ondernemers te communiceren waar de Greenport voor staat. Greenport Aalsmeer is sterk

in sierteelt, Westland-Oostland in glastuinbouw; dat zijn eenvoudige boodschappen. Greenport Noord-

Holland Noord is sterk in de volledige breedte van de agrarische sector en gerelateerde agribusiness-

sectoren. De overkoepelende thema’s waarin de verschillende sectoren samenkomen zijn een goed middel

om, ondanks de diversiteit, een duidelijke boodschap uit te dragen. Dat niet alle acht Greenport-sectoren

bij elk thema zijn onder te brengen is jammer, maar onvermijdelijk; maak keuzes.

3. Zet meer in op cross-overs: innovatie op grensvlakken van sectoren en kennisuitwisseling op

ondernemerschap

Agrarische ondernemers in Noord-Holland Noord werken voornamelijk samen met ondernemers in de eigen

sector en het is zeer gunstig dat deze samenwerking zoveel mogelijk binnen de regio plaatsvindt. Er worden

echter kansen gemist in samenwerking met bedrijven in andere agrarische sectoren. Ondernemers zien

hier vaak kansen in, maar zetten de stap nog niet. Zij denken bijvoorbeeld veel te kunnen leren van

ondernemers in andere sectoren op thema’s als bedrijfsvoering, financiering en ondernemerschap.

Daarnaast kunnen reststromen uit de ene sector worden benut in de andere sector. Maar de grootste winst

van contact tussen ondernemers uit verschillende sectoren is dat nieuwe producten of toepassingen

ontstaan. Zoals de ‘coating’ van bloembollen met gewasbeschermingsmiddel door een

zaadverwerkingsbedrijf. Uiteindelijk ontstaan hierdoor zelfs nieuwe sectoren, wat de regionale economie

toekomstbestendig en concurrerend houdt. Aquacultuur is een mooi voorbeeld van een sector die deels is

ontstaan op het grensvlak van visserij en glastuinbouw.

Ondanks dat ondernemers kansen zien, zoeken zij zelf in beperkte mate contact met ondernemers

in andere sectoren. Vertegenwoordigers van alle vier O’s, dus ook ondernemers zelf, geven aan dat de

Greenport hier een stimulerende rol in kan spelen; een soort ‘boer zoekt boer’ voor cross-over

samenwerking. De uitvoeringsorganisatie kan contacten faciliteren door op kleinere schaal (op

129

gemeenteniveau) bijeenkomsten te organiseren voor ondernemers uit de hele agribusiness, waarbij telkens

een of enkele ondernemers hun kennis en ervaring delen rondom een bepaald thema, bijvoorbeeld het

opstellen van een teeltplan. Zo kunnen ondernemers van elkaar leren en mogelijk geeft dit zelfs aanleiding

tot verdere samenwerking wanneer men kansen ziet op het raakvlak van activiteiten van twee of meerdere

bedrijven. De Greenport-projecten AgriVizier en AgriTech Campus zetten hier op in, maar hier worden nog te

weinig ondernemers mee bereikt. Het blijft in deze gevallen bij losstaande projecten – een brede

kennisinfrastructuur in de regio ontbreekt.

4. Zet het cluster op de kaart, vooral bij jeugd en politiek

Stichting Seed Valley zet zich in om het imago van de zaadveredelingsector en het cluster dat de ‘valley’ in

Noord-Holland Noord is te verbeteren, met name bij jongeren en beleidsmakers. In deze promotie van een

cluster richting studenten en politiek kan de Greenport een voorbeeld nemen aan Seed Valley. Er wordt al

veel samengewerkt met de agrarische opleidingsinstelling in de regio, maar de agrarische sector in het

algemeen heeft een slecht imago bij jongeren. Zij staan niet te springen om in de agrarische sector te gaan

werken, mede door de vele MOE-landers die er op dit moment werkzaam zijn wordt dit als laagwaardig werk

gezien. De Greenport kan er aan bijdragen aan jongeren te laten zien dat de regio voorop loopt in de

agribusiness in Nederland door te wijzen op succesvolle cross-overs en het belang van de agrarische sector

voor de provincie Noord-Holland als geheel en Nederland.

De Greenport wordt voor een groot deel gefinancierd door de provincie Noord-Holland en bij

gemeenten in Noord-Holland Noord lijkt de Greenport ook te leven. Daarnaast is het zaak om bij de

nationale overheid in beeld te blijven en subsidiemogelijkheden van de Europese Unie aan te grijpen.

Richting Europa kan daarbij meer worden samengewerkt met andere Greenports in Nederland.

Geïnterviewden geven aan dat Noord-Holland Noord in Europees perspectief een kleine regio is. Via

Greenport Holland kunnen de zes Greenports er samen voor zorgen dat de agrarische sector een sterke

positie houdt binnen het nationale beleid, maar deze samenwerking verloopt stroef. De

uitvoeringsorganisatie van Greenport Noord-Holland Noord kan niet alleen de trekker zijn van dit orgaan

maar kan door de diversiteit binnen Noord-Holland Noord wel issues aandragen die in alle agrarische

sectoren spelen.

8.8 Onderzoeksaanbevelingen

In deze laatste paragraaf wordt gereflecteerd op het onderzoeksproces en de aanpak van het onderzoek;

welke lessen levert dit onderzoek op voor volgend of vergelijkbaar onderzoek? Welke vragen blijven open of

zijn juist ontstaan door dit onderzoek? Deze reflectie levert vier onderzoeksaanbevelingen op.

1. Vervolgonderzoek: herhaal enquête en interviews in andere Greenports

Dit onderzoek geeft inzicht in het Greenport-cluster in Noord-Holland Noord; welke sectoren in de

agribusiness zijn waar in de regio geconcentreerd? In hoeverre bestaat er interactie tussen bedrijven in de

regio en de overige drie O’s, overheden en opleidings- en kennisinstellingen? En hoe ziet de toekomst voor

het cluster eruit; zijn bedrijven honkvast? Waar zitten knelpunten in de vorming en versterking van het

cluster? Ook voor de andere Greenports in Nederland zou dit een nuttig onderzoek zijn en de basis is in dit

onderzoek gelegd. Geografische concentratie van bedrijven en banen is immers voor de agrarische

sectoren in heel Nederland geanalyseerd, de individuele Greenports kunnen hier relatief eenvoudig worden

uitgelicht. Vervolgens kan hierop het onderzoek naar netwerken van bedrijfsrelaties, locatiestrategieën en

sterkten en zwaktes in een Greenport worden gebouwd.

Daarnaast is het interessant om de clustering van agrarische sectoren in verschillende Greenports

te vergelijken wanneer dit onderzoek in andere regio’s wordt herhaald. Noord-Holland Noord is een

agribusiness cluster, maar hoe verhoudt dit zich tot concurrerende regio’s in Nederland?

2. Vervolgonderzoek: vergelijking met clusters in andere sectoren

Doordat dit onderzoek zich focust op één regio is een benchmark met andere clusters onmogelijk. Naast

een vervolgonderzoek waarbij op andere Greenports wordt ingegaan, is het interessant dit onderzoek te

herhalen voor clusters in andere sectoren. De Greenports zijn onderdeel van de Ruimtelijke Hoofdstructuur

130

van Nederland, net als de Mainports en Brainport Eindhoven (Ministerie van VROM, 2004). In een

vergelijkbaar cluster-onderzoek naar deze logistieke en hightech clusters zouden vragen centraal kunnen

staan als; verschilt een agrarisch cluster van een logistiek of hightech-cluster en op welke fronten? Is de

oriëntatie van de locatiestrategie en de invloed van het bedrijfsnetwerk daarop verschillend bij bedrijven in

deze sectoren dan bij de agrarische sector?

Pad-afhankelijkheid speelt een grote rol bij agrarische bedrijven. Door de opvolging van vader op

zoon en sociale en zakelijke netwerken gaat de geschiedenis van deze bedrijven erg ver terug in de tijd,

vaak generaties terug. Een interessante vraag voor vervolgonderzoek is of agrarische bedrijven in hun

locatiegedrag en –strategie meer pad-afhankelijk zijn dan bedrijven in andere sectoren?

3. Verhoog respons: ontwerp een kortere enquête en zoek naar extra kanalen om ondernemers te bereiken

Bij het onderzoek naar de samenhang tussen het netwerk van bedrijfsrelaties en de oriëntatie van de

locatiestrategie van agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord, was de lage respons op de laatste

variabele een struikelblok. In volgend onderzoek is het dan ook aan te raden om (1) een kortere enquête

op te stellen zodat respondenten de gehele vragenlijst invullen en (2) de belangrijkste vragen die leiden tot

de afhankelijke variabele in het onderzoek vooraan in de vragenlijst te stellen. In de enquête voor dit

onderzoek werd de vraag waar het bedrijf zich zou vestigen als men zich zou moeten verplaatsen pas laat

in de vragenlijst gesteld, waardoor een aantal respondenten deze niet meer heeft ingevuld.

4. Maak koppeling van verzamelde en bestaande gegevens mogelijk

Het LISA-bedrijvenregister, wat de basis was voor de kwantitatieve analyse in hoofdstuk 5, biedt een schat

aan informatie over bedrijven. Wanneer het mogelijk was geweest de respons op de uitgezette enquête

onder agrarische bedrijven in Noord-Holland Noord te koppelen aan dit LISA-bestand, had dit gemakkelijk

meer informatie opgeleverd over de respondenten. De vragenlijst had dan korter gekund, waardoor

mogelijk meer ondernemers de vragenlijst (volledig) hadden ingevuld.

Deze koppeling was niet mogelijk door het ontbreken van een overeenkomstige variabele tussen

het LISA-bestand en de verzamelde data, zoals een adres of KvK-nummer. Voor elk onderzoek waarbij

bedrijven worden geënquêteerd is het daarom aan te raden hier rekening mee te houden bij het opstellen

van de vragenlijst, of bij het aanvragen van (e-mail) adresgegevens.

131

Referenties Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (2013), Kiezen voor kenniswerkers. Vaardigheden

op de arbeidsmarkt voor kenniswerkers. Rijswijk.

AgriHolland (2013), Dossiers. Informatie voor werknemers land & tuinbouw. Online:

http://www.agriholland.nl/dossiers/personeel/werknemers_lt.html [geraadpleegd 20-06-2014].

Alcacer, J. & W. Chung (2007), Location Strategies and Knowledge Spillovers. Management Science 53:5,

pp. 760-776.

Almazan, A., A. de Motta & S. Titman (2007), Firm Location and the Creation and Utilization of Human

Capital. Review of Economic Studies 74:4, pp. 1305-1327.

Atzema, O.A.L.C., J. Lambooy, T. van Rietbergen & E. Wever (2002), Ruimtelijke Economische Dynamiek;

kijk op bedrijfslocatie en regionale ontwikkeling. 2e herziene druk, uitgeverij Coutinho, Bussum.

Atzema, O. A. L. C. & E.-J. Visser (2007). Beyond clusters: Fostering innovation through a differentiated and

combined network approach. Papers in Evolutionary Economic Geography 07.05, pp. 1 – 24.

Audretsch, D.B. (1998), Agglomeration and the location of innovative activity. Oxford Review of Economic

Policy 14:2, pp. 18-29.

Audretsch, D. B., M. P. Feldman (1996), Innovative Clusters and the Industry Life Cycle. Review of Industrial

Organization 11, pp. 253-273.

Audretsch, D.B., E.E. Lehman & S. Warning (2005), University spillovers and new firm location. Research

Policy 34:7, pp. 1113–1122.

Bathelt, H., Malmberg, A., & Maskell, P. (2004), Clusters and knowledge: local buzz, global pipelines and

the process of knowledge creation. Progress in Human Geography , 28:1, pp. 31-56.

Batterink , M. H., E. F.M. Wubben , L. Klerkx & S.W.F. Omta (2010) Orchestrating innovation networks: The

case of innovation brokers in the agri-food sector, Entrepreneurship & Regional Development: An

International Journal, 22:1, pp. 47-76.

Beaudry, C. & S. Breschi (2003), Are firms in clusters really more innovative? Economy, Innovation and New

Technology 12:4, pp. 325–342.

Beaudry, C. & A. Schiffauerova (2009), “Who’s right, Marshall or Jacobs? The localization versus

urbanization debate”. Research Policy 38, pp. 318-337.

Bejo (2014), Partners in Allium. Online: http://www.bejo.nl/nl/bedrijfsprofiel/alliumpartners.aspx

[geraadpleegd 6-3-2014].

Berchicci, L., J. P. J. de Jong & M. Freel (2012), Remote Collaboration, Absorptive Capacity, and the

Innovative Output of High-Tech Small Firms. DRUID Working Paper No. 13-01.

Bhat, C. R., Paleti, R. and Singh, P. (2014), A Spatial Multivariate Count Model for Firm Location Decisions.

Journal of Regional Science 54, p. 462–502.

BluePort Noord-West Nederland (2014), Voortgang Blueport. Online:

http://blueportnoordwest.nl/voortgang-blueport/ [geraadpleegd 18-02-2014].

Bondt, N., B. Janssens & A. de Smet (2010), Afval uit de landbouw. Wageningen, LEI Wageningen UR

(University & Research centre). LEI-Nota 10-061.

Boschma, R. A. (2005), Proximity and Innovation: a critical assessment. Regional Studies 39:1, pp. 61-74.

132

Boschma, R.A., K. Frenken & J.G. Lambooy (2002), Evolutionaire economie: Een inleiding. Bussum:

Uitgeverij Coutinho.

Boschma, R.A. & K. Frenken (2006), Why is economic geography not an evolutionary science? Towards an

evolutionary economic geography. Journal of Economic Geography 6, pp. 273–302.

Brenner, T & A. Gildner (2006), Long-term implications of local industrial clusters, Papers on economics and

evolution, No. 0608.

Breschi, S. & F. Lissoni (2003), Mobility and Social Networks: Localised Knowledge Spillovers Revisited. In:

Proceedings of the Workshop on Empirical Economics of Innovation and Patenting. Zentrum für

Europäische Wirtschaftsforschung (ZEW), Mannheim, 14–15 March.

Bryman, A. (2008), Social Research Methods. Third Edition. Oxford University Press Inc.: New York.

Buck Consultants International, Wageningen University and Research Centre & Amsterdam Consultants

Maatschap (2013), Toegevoegde waarde network greenports en mainports.

Nijmegen/Wageningen/IJmuiden.

CBS, 2010 (2010), Land- en tuinbouw: schaalvergroting en lagere inkomens. Online: http://www.cbs.nl/nl-

NL/menu/themas/landbouw/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-3226-wm.htm [geraadpleegd 31-

08-2014].

CBS (2014a), Nederland Regionaal, Macro-economie, Regionale rekeningen. Online:

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71541NED&D1=0-2&D2=35-36&D3=l&VW=T

[ geraadpleegd 18-3-2014].

CBS (2014b), Standaard Bedrijfsindeling 2008, versie 2014, structuur.

CBS (2014c), Arbeidsduur. Online: http://www.cbs.nl/nlNL/menu/methoden/toelichtingen/alfabet/a/

arbeidsduur.htm [geraadpleegd 20-06-2014].

CBS (2014d), CBS Statline; Nederland Regionaal; Per thema; Bevolking; Bevolking; Nationaliteit, regio.

Christensen, J. & I. Drejer (2005), The strategic importance of location: Location decisions and the effects

of firm location on innovation and knowledge acquisition. European Planning Studies 13:6, pp. 807-814.

Coleman, J.S. (1994), Foundations of Social Theory. Harvard University Press, Harvard, US.

Combes, P.P. & G. Duranton (2006), Labour pooling, labour poaching, and spatial clustering. Regional

Science and Urban Economics 36:1, pp. 1-28.

Costa, A.I.A. & W.M.F. Jongen (2006), New insights into consumer-led food product development. Trends in

Food Science & Technology 17:8, pp. 457-465.

Dahl, M.S. & O. Sorenson (2012), Home Sweet Home: Entrepreneurs’ Location Choices and the

Performance of Their Ventures. Management Science, 58, 6, pp. 1059–1071.

Edzes, A. J. E., R. Rijnks & J. van Dijk (2012), Werkgelegenheid, bedrijvigheid en clustervorming in Noord-

Nederland. Rijksuniversiteit Groningen.

Eisingerich, A. B., J. B. Simon & P. Tracey (2010), How can clusters sustain performance? The role of

network strength, network openness, and environmental uncertainty. Research Policy 39: 2, pp. 239–253.

Frenken, K., F. van Oort & T. Verburg (2007), Related Variety, Unrelated Variety and Regional Economic

Growth. Regional Studies 41:5, pp. 685-697.

133

Fritsch, M. & M. Kauffeld-Monz (2010), The impact of network structure on knowledge transfer: an

application of social network analysis in the context of regional innovation networks. Annual Regional

Science 44, pp. 21–38.

Fytagoras (2012), Reststromen van sierteelt- en vollegrondtuinbouwgewassen. Inventarisatie 2012.

Gertler, M.S. (2003), Tacit knowledge and the economic geography of context, or the undefinable tacitness

of being (there). Journal of Economic Geography 3, pp. 75-99.

Giuliani E. (2007), The selective nature of knowledge networks in clusters: evidence from the wine industry.

Journal of Economic Geography 7:2, pp. 139-168.

Glaeser, E.L. & J.E. Kohlhase (2004), Cities, regions and the decline of transport costs. Papers in Regional

Science 83, pp. 197–228.

GreenportNHN (2014a), Over GreenPort NHN. Online: http://www.greenportnhn.nl/welkom-bij-greenport-

noord-holland-noord [geraadpleegd 13-02-2014].

Greenport NHN (2014b), Dierhouderij. Online: http://www.greenportnhn.nl/dierhouderij-1

Greenport NHN (2014c), Sectoren. Online: http://www.greenportnhn.nl/sectoren [geraadpleegd 19-06-

2014].

Greenport NHN (2014d), Agenda landbouw; verbinden en verduurzamen. Online:

http://www.greenportnhn.nl/agenda-landbouw-verbinden-en-verduurzamen [geraadpleegd 31-08-2014].

Grontmij (2013), Glasconcentratiegebied Heerhugowaard. Herstructurering Alton. Grontmij, Alkmaar.

Guion, L.A., D.C. Diehl & D. McDonald (2011), Triangulation: Establishing the Validity of Qualitative Studies.

University of Florida.

Holl, A. (2008), Production subcontracting and location. Regional Science and Urban Economics 38:3, pp.

299–309.

Howells, J. (2012), The geography of knowledge: never so close but never so far apart. Journal of Economic

Geography 12:5, pp. 1003-1020.

Huber, F. (2010), Do clusters really matter for innovation practices in Information Technology? Questioning

the significance of technological knowledge spillovers. Journal of Economic Geography 12:1, pp. 107-126.

ING (2014), Export maakt het verschil in Noord-Holland. Online:

http://www.ing.nl/nieuws/nieuws_en_persberichten/2014/02/Export_maakt_het_verschil_in_noord-

holland.aspx?first_visit=true [geraadpleegd 21-2-2014].

Inovafruit (2014), Inovafruit.nl [geraadpleegd 6-2-2014].

Jong, J.P.J. de & M. Freel (2010), Absorptive capacity and the reach of collaboration in high technology

small firms. Research Policy 39:1, pp. 47–54.

Keeble, D. & L. Nachum (2002), Why Do Business Service Firms Cluster? Small Consultancies, Clustering

and Decentralization in London and Southern England. Transactions of the Institute of British Geographers,

New Series 27:1, pp. 67-90.

Kenniswerkplaats (2014), Noord-Holland Noord. Online: http://www.kenniswerkplaats.eu/noordholland-

noord [geraadpleegd 18-02-2014].

Koster, S. (2007), The entrepreneurial and replication function of new firm formation. Tijdschrift voor economische

en sociale geografie 98, pp. 667–674.

134

LEI (2011), Land- en tuinbouwcijfers 2011. LEI, onderdeel van Wageningen UR.

LEI (2012), Actuele ontwikkeling van resultaten en inkomens in de land- en tuinbouw in 2012. Meulen,

H.A.B. van der, W.H. van Everdingen en A.B. Smit. LEI-rapport: 2012-064.

LEI (2014), Land- en Tuinbouwcijfers. Online: http://www3.lei.wur.nl/ltc/Classificatie.aspx. [geraadpleegd

19-06-2014].

LTO (2014), Vollegrondsgroenteteelt. Online: http://www.lto.nl/over-lto/sectoren/Vollegrondsgroententeelt

[geraadpleegd 6-2-2014].

Martin, R. & P. Sunley (2003), Deconstructing clusters: chaotic concept or policy panacea? Journal of

Economic Geography 3:1, pp. 5-35.

Meer, R.W. van der en M.A. van Galen, 2013. Innovatie in de land- en tuinbouw 2012. Wageningen, LEI

Wageningen UR (University & Research centre), LEI 13-097. 20.

Menzel, M.P. & D. Fornahl (2007), Cluster life cycles: dimensions and rationales of cluster development.

Jena economic research papers 076, pp. 2-45.

Menzel, M.P. & D. Fornahl (2010), Cluster life cycles—dimensions and rationales of cluster evolution. ICC

19:1, pp. 205-238.

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (2011), Naar de top: het bedrijvenbeleid in

actie(s). Bijlage bij Kamerbrief 'Naar de top; het bedrijvenbeleid in actie(s)'.

Ministerie van Infrastructuur & Milieu (2012), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit (2012), Minder mest, schonere mest. Over het

mestprobleem en de oplossing daarvoor.

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2004), Nota Ruimte: Ruimte voor

ontwikkeling.

Neffke, F., M. Henning & R. Boschma (2011), “How do regions diversify over time? Industry relatedness and

the development of new growth paths in regions”. Economic Geography 87, pp. 237 265.

Nieuwe Oogst (2014), Aardwarmte voor tuinders Agriport. Online:

http://www.nieuweoogst.nu/scripts/edoris/edoris.dll?tem=LTO_TEXT_VIEW&doc_id=193734

[geraadpleegd 6-3-2014].

Oort, F. van (2002), Innovation and agglomeration economies in the Netherlands. Tijdschrift voor

Economische en Sociale Geografie 93:3, pp. 344-360.

Oort, F. van, R. Ponds, J. van Vliet, H. van Amsterdam, S. Declerck, J. Knoben, P. Pellenbarg, & J.

Weltevreden (2007), Verhuizingen van bedrijven en groei van werkgelegenheid. NAi Uitgevers, Rotterdam.

Ruimtelijk Planbureau, Den Haag

Pellenbarg, P.H., L. J. G. van Wissen & J. van Dijk (2002), Firm migration. In: McCann (2002) Industrial

location economics. Edward Elgar Publishing, Cheltenham, UK.

Pellenbarg, P. H. & P. J. M. van Steen (2003), Spatial perspectives on firm dynamics in the Netherlands.

Tijdschrift voor economische en sociale geografie 94:5, p. 620 – 631.

Pellenbarg, P. H., P. van Steen & L. van Wissen (2005), Ruimtelijke aspecten van bedrijvendynamiek in

Nederland. Conclusies.

Porter, M.E. (1990), The Competitive Advantage of Nations. Free Press, New York, 1990.

135

Porter, M.E. (2000), Location, Competition, and Economic Development: Local Clusters in a Global

Economy. Economic Development Quarterly, 14: 15, pp. 15-34.

Potter, A. & H. D. Watts (2014), Revisiting Marshall's Agglomeration Economies: Technological Relatedness

and the Evolution of the Sheffield Metals Cluster. Regional Studies 48: 4, pp. 603 – 623.

Provincie Noord-Holland (2012a), Noord-Holland wordt zesde greenport. Online: http://www.noord-

holland.nl/web/Actueel/Nieuws/Artikel/NoordHolland-Noord-wordt-zesde-Greenport.htm [geraadpleegd 20-

1-2014].

Provincie Noord-Holland (2012b), Economische Agenda 2012-2015. Haarlem.

Provincie Noord-Holland (2014a), Agenda Landbouw & Visserij 2012-2015, Glastuinbouw. Online:

http://www.noord-holland.nl/web/Projecten/Greenport-Aalsmeer/Agenda-Landbouw-en-Visserij-

1/Greenport-Aalsmeer/Glastuinbouw.htm [geraadpleegd 6-3-2014].

Provincie Noord-Holland (2014b), Agenda Landbouw & Visserij 2012-2015, Bloembollen. Online:

http://www.noord-holland.nl/web/Projecten/Agenda-Landbouw-en-Visserij-1/Bollen.htm [geraadpleegd 6-

3-2014].

Provincie Noord-Holland (2014c), Agenda Landbouw & Visserij 2012-2015, Seed Valley. Online:

http://www.noord-holland.nl/web/Projecten/Agenda-Landbouw-en-Visserij-1/Seed-Valley-1.htm

[geraadpleegd 6-3-2014].

Raspe, O. et al. (2012), De ratio van ruimtelijk-economisch topsectorenbeleid, Den Haag: PBL.

Risselada, A., Schutjens, V. & F. Van Oort (2013), Real Estate Determinants of Firm Relocation in Urban

Residential Neighbourhoods. Tijdschrift voor economische en sociale geografie 104, pp. 136–158.

SeedValley (2014a), Mondiaal middelpunt van plantveredeling en zaadtechnologie; economische factsheet.

Online: http://assets.seedvalley.nl/assets/seedvalley/gfx/downloads/Infographic_Seed_

Valley_2012_NL.pdf [ geraadpleegd 18-02-2014].

Seed Valley (2014b), Jij gaat voor zaad. Online: http://www.jijgaatvoorzaad.nl/ [geraadpleegd 6-3-2014].

Smart Specialisation Platform (SSP) (2013), What is Smart Specialisation? Online:

http://s3platform.jrc.ec.europa.eu/home [geraadpleegd 20-1-2014].

Stam, E. (2007). Why Butterflies Don’t Leave: Locational Behavior of Entrepreneurial Firms. Economic

Geography 83:1, pp. 27–50.

Stuart, T & O. Sorensen (2003), The geography of opportunity: spatial heterogeneity in founding rates and

the performance of biotechnology firms. Research Policy 32:2, pp. 229–253.

Suire, R. & J. Vicente (2008), Why do some places succeed when others decline? A social interaction model

of cluster viability. Journal of Economic Geography 9:3, pp. 381-404.

Thissen, M. e.a. (2012), “Revealed Competition in European Regions”. Den Haag: PBL & UU.

Tödtling, F. & M. Trippl (2005), One size fits all? Towards a differentiated regional innovation policy

approach. Research Policy 34, pp. 1203-1219.

Topsectoren (2014), Topteam Tuinbouw. Online: http://topsectoren.nl/tuinbouw/topteam [geraadpleegd 6-

3-2014].

Vocht, A. de (2007), Basishandboek SPSS; statistiek met SPSS 15. Eerste druk, Bijleveld Press, Utrecht.

136

Wang, Z. & N. Wang (2012), Knowledge sharing, innovation and firm performance. Expert Systems with

Applications 39:10, pp. 8899–8908.

Wildschut, J. (2013), Energiemonitor van de Nederlandse Bloembollensector 2012. Wageningen,

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.

WUR (2013), Samenwerking verklaart succes Nederlandse groentezaad industrie. Door Plant Research

International (PRI), Plant Breeding. Online: http://www.wageningenur.nl/nl/show/Samenwerking-verklaart-

succes-Nederlandse-groentezaad-industrie.htm [geraadpleegd 6-2-2014].

WUR (2014), Fruitteelt. Online: http://www.wageningenur.nl/nl/Expertises-

Dienstverlening/Onderzoeksinstituten/lei/Sector-in-cijfers/Sectoren-AZ/Fruitteelt.htm. [geraadpleegd 19-

06-2014].

137

Bijlage I – Sectorindeling Indeling van bedrijfsklassen volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) in de verschillende clusters uit het

agribusiness waardesysteem (bij paragraaf 4.2.2).

Zaadveredeling Teelt Dierhouderij Leveranciers/afnemers dierhouderij

0164 0111 0141 1091

46212 0113 0142 4632

0116 0143 46213

0119 0145 46214

0121 0146 46215

0124 0147 46231

0125 0149 46232

0127 0150 46241

0128

46242

0129

1011

0130

1012

1013

Handel voedings- en genotsmiddelen

Verwerking voedsel

Handel landbouwproducten

Productie/handel productiemiddelen

4634 0163 4622 2020

4635 1031 82991 2830

4636 1032 4611 2893

4637 1039 46211 4661

4639 1041 46218 46381 1042 46219 46383 1051 46311 46384 1052 46312 46389 1061 46331 47811 1062 46332 47819 1071

46216 1072 46217 1073 4617 1081

10821

10822

1083

1084

1085

1086

1089

1092

Aquacultuur en visserij Visverweking en -handel

Speur- en ontwikkelingswerk

Dienstverlening landbouw

0311 1020 72111 0161

0312 46382 72112 0162

0321 46697 72191 71201

0322

72193

138

Bijlage II – Geografische concentratie (kaarten) De kaarten hieronder geven de geografische concentratie van vestigingen weer in alle agribusiness

sectoren in 2009 (links) en 2012 (rechts).

Dienstverlening Landbouw

Speur- en ontwikkelingswerk

139

Productie & handel van productiemiddelen voor de landbouw

Handel landbouwproducten

140

Visverwerking en –handel

Aquacultuur & visserij

141

Afnemers en leveranciers van de dierhouderij

Dierhouderij

142

Voedselverwerking

Teelt

143

Handel in voedings- en genotsmiddelen

Zaadveredeling

144

Bijlage III – Digitale vragenlijst

Deze vragenlijst is onderdeel van een onderzoek naar bedrijfsrelaties van land- en tuinbouwbedrijven in

Noord-Holland Noord, het afstudeeronderzoek van Siebe Visser voor de opleiding Economische Geografie

aan de Universiteit Utrecht. LTO Noord en de uitvoeringsorganisatie van de Greenport stellen het erg op

prijs als u deze vragen invult. Alvast bedankt!

(Bij vragen over de enquete, kunt u contact opnemen met Siebe Visser via 0636155920 of

[email protected])

Klik op "verder" om te starten met de vragenlijst.

Hieronder vragen wij u aan te geven waar uw 3 belangrijkste afnemers (klanten) zijn gevestigd en

in welke sector zij actief zijn. Als uw bedrijf minder dan 3 afnemers heeft, vult u bij de tweede of derde

vraag "niet van toepassing" in. Wanneer u meer dan 3 afnemers heeft die min of meer even belangrijk zijn

voor uw bedrijf, vult u dan van de groep belangrijkste afnemers de drie bedrijven in die het laatst

producten/diensten van u hebben afgenomen.

Geef hieronder aan waar uw belangrijkste afnemer is gevestigd:

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

o In dezelfde plaats als uw bedrijf

o In een andere plaats, namelijk:

Welk deel van uw afzet wordt door dit bedrijf afgenomen?

o tot 20 %

o 20 - 40 %

o 40 - 60 %

o 60 - 80 %

o 80 - 100 %

In welke sector is dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Aquacultuur & visserij

o Fruitteelt

o Veilingen

o Groothandel

o Supermarkten

o Verwerking van land- en tuinbouwproducten

o Slachterijen en vleesverwerking

o Visverwerking

o Anders, namelijk:

Geef hieronder aan waar uw tweede belangrijkste afnemer is gevestigd:

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

o Niet van toepassing

o In dezelfde plaats als uw bedrijf

o In een andere plaats, namelijk:

Welk deel van uw afzet wordt door dit bedrijf afgenomen?

o tot 20 %

o 20 - 40 %

o 40 - 60 %

o 60 - 80 %

o 80 - 100 %

145

In welke sector is dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Aquacultuur & visserij

o Fruitteelt

o Veilingen

o Groothandel

o Supermarkten

o Verwerking van land- en tuinbouwproducten

o Slachterijen en vleesverwerking

o Visverwerking

o Anders, namelijk:

Geef hieronder aan waar uw derde belangrijkste afnemer is gevestigd:

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

o Niet van toepassing

o In dezelfde plaats als uw bedrijf

o In een andere plaats, namelijk:

Welk deel van uw afzet wordt door dit bedrijf afgenomen?

o tot 20 %

o 20 - 40 %

o 40 - 60 %

o 60 - 80 %

o 80 - 100 %

In welke sector is dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Aquacultuur & visserij

o Fruitteelt

o Veilingen

o Groothandel

o Supermarkten

o Verwerking van land- en tuinbouwproducten

o Slachterijen en vleesverwerking

o Visverwerking

o Anders, namelijk:

Hieronder vragen wij u aan te geven waar uw drie belangrijkste leveranciers zich bevinden en in welke

sector die bedrijven actief zijn. (Denk hierbij aan het bedrijf die u zaden, machines, (kunst)mest of (flexibel)

personeel levert, uw administratie verzorgt, ict-diensten levert enzovoort) Als u minder dan 3 leveranciers

heeft, vult u bij de tweede of derde vraag "niet van toepassing" in. Wanneer u meer dan 3 leveranciers

heeft die min of meer even belangrijk zijn voor uw bedrijf, vult u dan van de groep belangrijkste leveranciers

de drie bedrijven in waarvan uw bedrijf het laatst producten/diensten heeft afgenomen.

Waar bevindt uw belangrijkste leverancier zich?

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

o In dezelfde plaats als uw bedrijf

o In een andere plaats, namelijk

146

In welke sector is dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Aquacultuur & visserij

o Fruitteelt

o Veilingen of overige (groot)handel

o Vervaardiging van of handel in landbouwmachines of landbouwchemicaliën

o Financiële instellingen (o.a. banken, verzekeraars en pensioenfondsen)

o Zakelijke dienstverlening (o.a. rechtskundige dienstverlening, accountancy en

o managementadvies)

o Specifieke dienstverlening voor landbouw, akkerbouw of dierhouderij

o Speur- en ontwikkelingswerk (R&D)

o Reclame en marktonderzoek

o Anders, namelijk:

Wat is de belangrijkste reden dat u met deze leverancier zaken doet?

(Meerdere antwoorden mogelijk)

o Kwaliteit van product of dienst

o Goed contact met de ondernemer of werknemer(s) van dit bedrijf

o Het bedrijf is dichtbij uw bedrijf gevestigd

o Vertrouwen in dit bedrijf

o Levertijden van product of dienst

o Anders, namelijk:

Waar bevindt uw tweede belangrijkste leverancier zich?

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

o Niet van toepassing

o In dezelfde plaats als uw bedrijf

o In een andere plaats, namelijk

In welke sector is dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Aquacultuur & visserij

o Fruitteelt

o Veilingen of overige (groot)handel

o Vervaardiging van of handel in landbouwmachines of landbouwchemicaliën

o Financiële instellingen (o.a. banken, verzekeraars en pensioenfondsen)

o Zakelijke dienstverlening (o.a. rechtskundige dienstverlening, accountancy en

o managementadvies)

o Specifieke dienstverlening voor landbouw, akkerbouw of dierhouderij

o Speur- en ontwikkelingswerk (R&D)

o Reclame en marktonderzoek

o Anders, namelijk:

Wat is de belangrijkste reden dat u met deze leverancier zaken doet?

(Meerdere antwoorden mogelijk)

o Kwaliteit van product of dienst

o Goed contact met de ondernemer of werknemer(s) van dit bedrijf

o Het bedrijf is dichtbij uw bedrijf gevestigd

o Vertrouwen in dit bedrijf

o Anders, namelijk:

147

Waar bevindt uw derde belangrijkste leverancier zich?

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

o Niet van toepassing

o In dezelfde plaats als uw bedrijf

o In een andere plaats, namelijk

In welke sector is dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Aquacultuur & visserij

o Fruitteelt

o Veilingen of overige (groot)handel

o Vervaardiging van of handel in landbouwmachines of landbouwchemicaliën

o Financiële instellingen (o.a. banken, verzekeraars en pensioenfondsen)

o Zakelijke dienstverlening (o.a. rechtskundige dienstverlening, accountancy en

o managementadvies)

o Specifieke dienstverlening voor landbouw, akkerbouw of dierhouderij

o Speur- en ontwikkelingswerk (R&D)

o Reclame en marktonderzoek

o Anders, namelijk:

Wat is de belangrijkste reden dat u met deze leverancier zaken doet?

(Meerdere antwoorden mogelijk)

o Kwaliteit van product of dienst

o Goed contact met de ondernemer of werknemer(s) van dit bedrijf

o Het bedrijf is dichtbij uw bedrijf gevestigd

o Vertrouwen in dit bedrijf

o Anders, namelijk:

Naast relaties met afnemers en leveranciers, heeft u misschien nog andere relaties met bedrijven, (kennis-)

instellingen en/of overheden. U kunt hierbij denken aan het delen van productiemiddelen (zoals machines)

of personeel of uitwisseling van kennis met andere bedrijven, samenwerking met een kennisinstelling

(zoals TNO, hogeschool of universiteit), of samenwerking met de gemeente. Wij vragen u aan te geven waar

uw drie belangrijkste samenwerkingspartners zijn gevestigd en om wat voor bedrijf of instelling het gaat.

Geef van uw belangrijkste samenwerkingspartner aan waar deze is gevestigd:

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

o Niet van toepassing

o In dezelfde plaats als uw bedrijf

o In een andere plaats, namelijk

In welke categorie is deze samenwerkingspartner het best te plaatsen:

o Bedrijf

o Kennisinstelling en/of opleidingsinstituut (bv. universiteit of school)

o Overheid (bv. gemeente)

o Anders, namelijk:

Om welk soort overheidsinstelling gaat het?

o Gemeente

o Provincie

o Rijk

o Waterschap

o Anders, namelijk:

Kunt u in één zin omschrijven wat deze samenwerking inhoudt?

148

Om welk soort kennisinstelling gaat het?

o Universiteit

o Hogeschool

o MBO school

o Publieke kennisinstelling (anders dan bovenstaande)

o Private kennisinstelling

o Anders, namelijk:

Kunt u in één zin omschrijven wat deze samenwerking inhoudt?

In welke sector is dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Aquacultuur & visserij

o Fruitteelt

o Anders, namelijk:

Wat is de belangrijkste reden dat u met dit bedrijf samenwerkt?

o Dit bedrijf heeft kennis die uw bedrijft niet heeft

o Goed contact met de ondernemer of werknemer(s) van dit bedrijf

o Het bedrijf is dichtbij uw bedrijf gevestigd

o Dit bedrijf is ook een leverancier van uw bedrijf

o Dit bedrijf is ook een afnemer bij uw bedrijf

o U of uw bedrijf vertrouwt dit bedrijf

o Anders, namelijk:

Geef aan waar uw tweede belangrijkste samenwerkingspartner is gevestigd:

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

o Niet van toepassing

o In dezelfde plaats als uw bedrijf

o In een andere plaats, namelijk

In welke categorie is deze samenwerkingspartner het best te plaatsen:

o Bedrijf

o Kennisinstelling en/of opleidingsinstituut (bv. universiteit of school)

o Overheid (bv. gemeente)

o Anders, namelijk:

Om welk soort kennisinstelling gaat het?

o Universiteit

o Hogeschool

o MBO school

o Publieke kennisinstelling (anders dan bovenstaande)

o Private kennisinstelling

o Anders, namelijk:

Kunt u in één zin omschrijven wat deze samenwerking inhoudt?

Om welk soort overheidsinstelling gaat het?

o Gemeente

o Provincie

o Rijk

o Waterschap

o Anders, namelijk:

Kunt u in één zin omschrijven wat deze samenwerking inhoudt?

149

In welke sector is dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Aquacultuur & visserij

o Fruitteelt

o Anders, namelijk:

Wat is de belangrijkste reden dat u met dit bedrijf samenwerkt?

o Dit bedrijf heeft kennis die uw bedrijft niet heeft

o Sociaal contact met de ondernemer of werknemer(s) van dit bedrijf

o Het bedrijf is dichtbij uw bedrijf gevestigd

o Dit bedrijf is ook een leverancier van uw bedrijf

o Dit bedrijf is ook een afnemer bij uw bedrijf

o Anders, namelijk:

Geef aan waar uw derde belangrijkste samenwerkingspartner is gevestigd:

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

o Niet van toepassing

o In dezelfde plaats als uw bedrijf

o In een andere plaats, namelijk

In welke categorie is deze samenwerkingspartner het best te plaatsen:

o Bedrijf

o Kennisinstelling en/of opleidingsinstituut (bv. universiteit of school)

o Overheid (bv. gemeente)

o Anders, namelijk:

Om welk soort kennisinstelling gaat het?

o Universiteit

o Hogeschool

o MBO school

o Publieke kennisinstelling (anders dan bovenstaande)

o Private kennisinstelling

o Anders, namelijk:

Kunt u in één zin omschrijven wat deze samenwerking inhoudt?

Om welk soort overheidsinstelling gaat het?

o Gemeente

o Provincie

o Rijk

o Waterschap

o Anders, namelijk:

Kunt u in één zin omschrijven wat deze samenwerking inhoudt?

In welke sector is dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Aquacultuur & visserij

o Fruitteelt

o Anders, namelijk:

150

Wat is de belangrijkste reden dat u met dit bedrijf samenwerkt?

o Dit bedrijf heeft kennis die uw bedrijft niet heeft

o Sociaal contact met de ondernemer of werknemer(s) van dit bedrijf

o Het bedrijf is dichtbij uw bedrijf gevestigd

o Dit bedrijf is ook een leverancier van uw bedrijf

o Dit bedrijf is ook een afnemer bij uw bedrijf

o Anders, namelijk:

Wat waren de voornaamste redenen om uw bedrijf op de huidige locatie te vestigen?

(geef maximaal 3 redenen)

o Kwaliteit van de bodem, bedrijfspand of kantoor op deze locatie

o Prijs van de grond, bedrijfspand of kantoor op deze locatie

o De locatie is dichtbij de woonplaats van de ondernemer

o De werknemers van het bedrijf wonen dichtbij deze locatie

o Bereikbaarheid van deze locatie

o De sociale contacten van de ondernemer bevinden zich in de omgeving van deze

o locatie

o De oprichter van het bedrijf werkte daarvoor bij een bedrijf in de omgeving van deze

o locatie

o Een of meer belangrijke leveranciers bevinden zich in nabijheid van deze locatie

o Een of meer belangrijke afnemers bevinden zich in nabijheid van deze locatie

o Een of meer belangrijke financiers bevinden zich in de nabijheid van deze locatie

o Deze locatie is nabij familie en/of bedrijven van familie van de oprichter van het

o bedrijf

o Een of meer belangrijke samenwerkingspartners bevinden zich in de nabijheid van

o deze locatie

o Er waren al meerdere bedrijven uit dezelfde sector rond deze locatie gevestigd

o Anders, namelijk:

U geeft aan dat de aanwezigheid van bedrijven in dezelfde sector, een van de redenen voor vestiging op de

huidige locatie was. Waarom was dit een reden om voor vestiging op deze locatie te kiezen?

(geef maximaal 3 antwoorden)

o Uw bedrijf kan kennis uitwisselen met deze bedrijven in de buurt (bv. over

o productieprocessen, de markt of bedrijfsvoering)

o Uw bedrijf kan personeel met de juiste kennis of vaardigheden uitwisselen met deze

o bedrijven in de buurt

o Uw bedrijf kan samenwerking aangaan met deze bedrijven in de buurt (bv. op

o energiegebied of transport)

o Het gebied heeft een goed imago binnen uw sector doordat hier veel bedrijven uit die

o sector gevestigd zijn.

o Anders, namelijk:

U geeft aan dat de oprichter van uw bedrijf voor de oprichting bij een bedrijf werkte in de omgeving van de

huidige locatie van uw bedrijf. In welke sector was dit bedrijf actief?

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Fruitteelt

o Aquacultuur & visserij

o Anders, namelijk:

Sinds welk jaar is uw bedrijf op de huidige locatie gevestigd?

Waar was uw bedrijf gevestigd voordat het zich op de huidige locatie vestigde?

o De huidige locatie is de eerste en enige locatie van uw bedrijf

o Op een andere locatie binnen dezelfde plaats als de huidige locatie

o In een andere plaats, namelijk:

151

Is uw bedrijf ook op die locatie opgericht?

(eerste vestigingsplaats)

o Ja

o Nee, in een andere plaats, namelijk:

Wat waren de voornaamste redenen om de vorige locatie te verlaten?

(geef maximaal 3 redenen)

o Uitbreiding van uw bedrijf was op die locatie niet mogelijk of niet wenselijk

o Vanwege goedkopere of betere grond elders

o Vanwege goedkopere of betere arbeidskrachten elders

o Om dichter bij belangrijke toeleverancier(s) gevestigd te zijn

o Om dichter bij belangrijke afnemer(s) gevestigd te zijn

o Een prive-verhuizing

o Om dichter bij belangrijke samenwerkingspartner(s) gevestigd te zijn

o Vanwege de aanwezigheid van bepaalde kennis in de nabije omgeving van deze

o locatie

o Anders, namelijk:

Overweegt u de huidige locatie het komende jaar te verlaten?

o Ja

o Nee

o Misschien

Wat zijn de voornaamste redenen dat uw bedrijf de huidige locatie zou willen verlaten?

(geef maximaal 3 redenen)

o Groei van uw bedrijf is niet mogelijk op de huidige locatie

o Een prive-verhuizing (van de ondernemer)

o Vanwege betere of goedkopere grond op een andere locatie

o Vanwege aanwezigheid van beter of goedkoper personeel op een andere locatie

o Vanwege de aanwezigheid van kennis op een andere locatie die op de huidige

o locatie niet aanwezig is

o Om dichter bij belangrijke toeleverancier(s) gevestigd te zijn

o Om dichter bij belangrijke afnemer(s) gevestigd te zijn

o Om dichter bij belangrijke samenwerkingspartner(s) gevestigd te zijn

o Anders, namelijk:

Overweegt u de huidige locatie in de komende 5 jaar te verlaten?

o Ja

o Nee

o Misschien

Wat zijn redenen voor uw bedrijf om de komende 5 jaar de huidige locatie te verlaten?

(Geef maximaal 3 redenen)

o Groei van uw bedrijf is niet mogelijk op de huidige locatie

o Een prive-verhuizing (van de ondernemer)

o Vanwege betere of goedkopere grond op een andere locatie

o Vanwege aanwezigheid van beter of goedkoper personeel op een andere locatie

o Vanwege de aanwezigheid van kennis op een andere locatie die op de huidige

o locatie niet aanwezig is

o Om dichter bij belangrijke toeleverancier(s) gevestigd te zijn

o Om dichter bij belangrijke afnemer(s) gevestigd te zijn

o Om dichter bij belangrijke samenwerkingspartner(s) gevestigd te zijn

o Anders, namelijk:

Als uw bedrijf zich zou moeten verplaatsen, naar welke plaats zou uw bedrijf zich dan het liefst

verplaatsen?

o Binnen dezelfde plaats als de huidige locatie

o Naar een andere plaats, namelijk

152

Hoeveel vestigingen heeft uw bedrijf, buiten de vestiging waarnaar deze enquête is verstuurd?

o Geen

o 1

o 2

o 3

o 4

o 5 of meer

Is de vestiging waarnaar deze enquête is verstuurd de (Europese) hoofdvestiging van het bedrijf?

o Ja

o Nee

In welke plaats is de hoofdvestiging van uw bedrijf gevestigd?

(met plaats wordt woonplaats bedoeld, dus niet gemeente)

Denkt u dat uw bedrijf over 5 jaar nog bestaat?

o Ja

o Nee

o Misschien

Waar is het voortbestaan van uw bedrijf van afhankelijk?

(geef maximaal 3 antwoorden)

o Het vinden van een opvolger die uw bedrijf overneemt

o De prijsontwikkeling van uw product

o Het vinden van financiering (bijvoorbeeld voor investeringen ten behoeve van

o schaalvergroting)

o Al dan niet kunnen uitbreiden op de huidige locatie

o Al dan niet succesvol ontplooien van nevenactiviteiten (bijvoorbeeld recreatie)

o De ontwikkeling van de vraag naar uw product

o Inkomsten van buiten het bedrijf

o Ontwikkeling van de concurrentie

o Anders, namelijk:

In welk jaar is uw bedrijf opgericht?

Wat is uw functie binnen het bedrijf?

o Directeur / eigenaar

o Directeur (geen eigenaar)

o Anders, namelijk:

Bent u binnen uw bedrijf verantwoordelijk voor de bedrijfshuisvesting (locatiekeuze, inrichting en

onderhoud van het pand/bedrijfsruimte/grond)

o Ja

o Nee

o Gedeeltelijk:

In welke sector(en) is uw bedrijf actief?

(meerdere antwoorden mogelijk)

o Zaadveredeling

o Bollenteelt

o Akkerbouw

o Vollegrondsgroenteteelt

o Glastuinbouw

o Dierhouderij

o Fruitteelt

o Aquacultuur & visserij

o Anders, namelijk:

Hoeveel werknemers heeft uw bedrijf fulltime in dienst?

(onder fulltime worden werknemers verstaan die 35 uur of meer per week werken voor uw bedrijf)

153

Hoeveel werknemers heeft uw bedrijf parttime in dienst?

(onder parttime worden werknemers verstaan die minder dan 35 uur per week werken voor uw bedrijf)

Bent u bereid om mee te werken aan een interview om uw antwoorden nog verder toe te lichten?

o Ja

o Nee

Wilt u hier uw telefoonnummer invullen zodat Siebe Visser u kan benaderen voor een persoonlijk interview?

De uitvoeringsorganisatie Greenport Noord-Holland Noord werkt met verschillende partijen, waaronder LTO

Noord, aan projecten ter bevordering van samenwerking en innovatie of het oplossen van problemen in de

land- en tuinbouwsector in Noord-Holland Noord. We horen graag van u waarbij de greenport uw bedrijf

mogelijk kan helpen.

Heeft u wel eens geparticipeerd in een project van de Greenport of bent u wel eens bij een Greenport-

bijeenkomst geweest?

o Nee

o Ja, namelijk:

Kunt u aangeven in hoeverre u het eens bent met de stelling:

De Greenport is van toegevoegde waarde voor de land- en tuinbouwsector in Noord-Holland Noord.

o Helemaal mee eens

o Mee eens

o Neutraal

o Mee oneens

o Helemaal mee oneens

o Eventuele toelichting:

Wat kan de Greenport (of een toekomstig Greenportproject) voor uw bedrijf betekenen?

In hoeverre bent u tevreden over het werk van de Greenport?

o Erg ontevreden

o Ontevreden

o Neutraal

o Tevreden

o Erg tevreden

o Weet niet

Heeft u verbeterpunten voor de manier waarop de Greenport werkt of het soort projecten dat de Greenport

initieert? Geef deze hieronder aan.

Hartelijk dank voor uw deelname aan de vragenlijst. De resultaten van het onderzoek zijn te lezen

in de LTO- nieuwsbrief en op de website van LTO Noord.

154

Bijlage IV – Topiclijst interviews

Algemeen Organisatie

Kunt u zich voorstellen? En wat is uw functie bij deze organisatie?

Wat is de hoofdactiviteit van uw organisatie?

Wat is uw verzorgingsgebied?

Hoeveel vestigingen heeft uw organisatie en in welke plaatsen? En sinds wanneer is uw organisatie hier

gevestigd (in de regio)?

Waarom bent u hier gevestigd?

Heeft u recent nog een locatiebeslissing gemaakt voor een nieuwe locatie? (waarom voor deze locatie

gekozen?)

Relaties bedrijven, kennis/opleidings-instellingen en overheden

Waar zijn uw belangrijkste afnemers gevestigd? Wat voor type bedrijven zijn dit?

Hoe komen relaties met afnemers tot stand? (Sociaal contact/ geografisch nabij/ marketing/reclame)

In hoeverre hebben afnemers invloed op uw producten?

Waar zijn uw belangrijkste toeleveranciers gevestigd? Wat voor type bedrijven zijn dit?

Hoe zijn de relaties met toeleveranciers ontstaan? (Sociaal contact/ geografisch nabij)

In hoeverre heeft u invloed op het product of dienst van uw toeleveranciers?

Werkt uw organisatie samen met bedrijven? Zo ja, wat voor bedrijven zijn dat? (Sector, Grootte, Type

activiteit)

Waar zijn deze bedrijven gevestigd?

En welke factoren spelen een rol bij totstandkoming van samenwerking? (Sociale contacten,

Zakelijke/financiële redenen)

Kunt u een voorbeeld geven van een samenwerking met een of meerdere bedrijven? Wat houdt de

samenwerking in?

Hoeveel ondernemers/werknemers van land- en tuinbouwbedrijven kent u ongeveer in Noord-Holland

Noord? (omvang netwerk)

Hebben die relaties effect op de locatiestrategie

Is Noord-Holland Noord een aantrekkelijke regio voor jongeren/studenten?

Wat zou er volgens u voor kunnen zorgen dat de regio aantrekkelijker wordt voor afgestudeerden?

Is Noord-Holland Noord een aantrekkelijke regio voor bedrijven? (algemeen en agrarisch in bijzonder)

Denkt u in de komende 1, 5 of 10 jaar uw bedrijf te verplaatsen? Zo ja, waar naar toe?

Zo nee, wat houdt u hier?

Dragen (wel of niet aanwezige) lokale relaties met andere bedrijven bij aan dit standpunt? (Houdt het lokale

netwerk u hier? Zorgen relaties buiten de regio ervoor dat locatie elders aantrekkelijker is?)

Barrières en sterke punten cluster:

Bent u persoonlijk betrokken bij de Greenport? Op welke manier? En sinds wanneer?

Wat vindt u van de huidige manier van werken van de uitvoeringsorganisatie Greenport?

Wat zou volgens u de rol moeten zijn van de uitvoeringsorganisatie Greenport? (Aanjager/ zelf projecten

initiëren/ partijen bij elkaar brengen)

Waar ligt volgens u de meeste toegevoegde waarde van de uitvoeringsorganisatie Greenport?

Wat zijn volgens u barrières bij de vorming of versterking van het Greenport-cluster?

Wat is volgens u een logistieke draaischijf? Is NHN dat al? Wat moet er gebeuren om dit te bereiken of te

versterken?

Wat vindt u van de organisatie van 8 sectoren onder één vlag?

Wat is volgens u een aspect dat het Greenport-cluster sterk maakt? (en wat is er beter dan in andere

greenports?)

Wat zijn sterke punten van de Greenport NHN op gebied van onderwijs en onderzoek?

155

Strookjes

1: leg de sectoren in volgorde van meeste relaties tussen bedrijven in NHN, tot minste relaties tussen

bedrijven in NHN.

Waarom bestaan er juist veel relaties binnen die sectoren en waarom niet in die onderaan liggen?

Zou het wenselijk zijn dit meer te stimuleren en hoe zou dit kunnen?

2: tussen welke sectoren bestaan veel relaties (input-output / samenwerking / onderzoek)? Plaats de

sectoren met de meeste relaties onderling bij elkaar.

Waarom bestaan er juist tussen die sectoren veel relaties én waarom tussen de andere sectoren

niet? Is het wenselijk om meer relaties tussen bepaalde sectoren te stimuleren en hoe zou dit kunnen?

156

Bijlage V - Interviews

Lijst van geïnterviewde personen

Verkennende gesprekken (februari/maart 2014)

Uitvoeringsorganisatie Greenport NHN - Mw. R. van Dam

Provincie Noord-Holland - Dhr. P. Graven

Interviews (mei/juni 2014)

Stichting Seed Valley - Dhr. E. Cardol

Wageningen University & Research Centre - Mw. J. Vogelezang

Clusius College - Dhr. R. van Tilburg

VeZet - Dhr. H. Boshuizen

Rabobank Kop van Noord-Holland - Dhr. A. Mulder

IncoTech - Dhr. J-W. Breukink

VOF Mostert-Mulder - Dhr. W. Mostert

Firma J.A. Glas - Dhr. J. Glas

Frima Franico - Dhr. N. Karsten

Van der Hulst Rozen - Dhr. L. van der Hulst