Architectuurstijlen in Echt ca. 1870-1930

18
1 Architectuurstijlen in Echt ca. 1870 – 1930 Inleiding In “Echter Landj, Heemkundige bijdragen over Echt en omgeving, deel 1”, uitgegeven in 1987 bij gelegenheid van het 1e lustrum van de heem- kundekring, heeft A. Göttgens een artikel gewijd aan de Echter archi- tectuur. In 2007 was het thema van de Open Monumentendag “Mo- derne monumenten”. In dat kader heeft het comité Open Monu- mentendag Echt-Susteren een brochure uitgebracht om meer bekend- heid te geven aan de architectuur van de 20e eeuw in Echt-Susteren. Dit artikel sluit daaop aan, maar ditmaal betreft het voorbeelden van bouwstijlen in de kern van Echt. Bovendien wordt een andere tijdsperi- ode behandeld, namelijk de laatste drie decennia van de 19e en de eerste drie van de 20e eeuw. Bij de bespreking van de bouwstijlen en ook daarmee samenhangende kunststromingen worden historische achtergronden belicht. Daarna wordt beschreven op welke wijze de ene stijl de andere opvolgde, soms als (vernieuwende) reactie op de voor- gaande of als voortzetting van een bestaande, al of niet versoberd of verfraaid. Gelukkig zijn er in Echt nog relicten uit deze periode bewaard gebleven. Van dat feit maken de stadsgidsen van Echt dankbaar ge- bruik, vaak tot verbazing en vreugde van hun gasten, die zoveel moois ondanks een vaak jarenlang verblijf in Echt niet (her)kenden of verwacht hadden. De diverse bouwstijlen kunnen niet los gezien worden van de ingrijpende veranderingen in onze samenleving in de decennia rond het jaar 1900. Limburg groeide in die periode langzaam maar zeker, niet alleen door toename van de bevolking, maar ook in kwaliteit van infra- structuur. De industrialisatie en de bloei van het Rijke Roomse Leven droegen bij aan de voor elke periode kenmerkende bouwstijl. Historische achtergronden Voor een goed begrip van de in dit artikel te behandelen bouwstijlen in de drie decennia vóór en ná 1900, is het dienstig om de achtergronden van de diverse stromingen die de moderne bouwkunst in die periode kende, te begrijpen. Hiervoor is allereerst een terugblik in de (bouw) geschiedenis nodig. Vandaaruit wordt elke uiting daarvan, voorzover in Echt voorkomend, apart bekeken. De term “modern” moet dan niet ge- zien worden als tot de nieuwe tijd behorend of van onze tijd (Van Dale), maar als laat 19e eeuwse reactie op de neostijlen in de bouwkunst, die vanaf de Napoleontische tijd in het verdere verloop van die eeuw wer- den toegepast. Hierbij werden vrij willekeurig bouwelementen uit oude bouwstijlen zoals gotiek en renaissance opnieuw toegepast en onder- ling gecombineerd. Er waren echter ook bouwstijlen die met een geheel nieuwe vormgeving kwamen. Van de jugendstil die rond 1900 een po- pulaire kunststroming was, wordt wel eens gezegd dat het een heel bijzondere kunstrichting was, omdat die nergens op voortbouwde en geen vervolg had. Als vernieuwingsbeweging was de jugendstil echter F. Schreurs

Transcript of Architectuurstijlen in Echt ca. 1870-1930

1

Architectuurstijlen in Echt ca. 1870 – 1930 Inleiding

In “Echter Landj, Heemkundige bijdragen over Echt en omgeving, deel 1”, uitgegeven in 1987 bij gelegenheid van het 1e lustrum van de heem-kundekring, heeft A. Göttgens een artikel gewijd aan de Echter archi-tectuur. In 2007 was het thema van de Open Monumentendag “Mo-derne monumenten”. In dat kader heeft het comité Open Monu- mentendag Echt-Susteren een brochure uitgebracht om meer bekend-heid te geven aan de architectuur van de 20e eeuw in Echt-Susteren. Dit artikel sluit daaop aan, maar ditmaal betreft het voorbeelden van bouwstijlen in de kern van Echt. Bovendien wordt een andere tijdsperi-ode behandeld, namelijk de laatste drie decennia van de 19e en de eerste drie van de 20e eeuw. Bij de bespreking van de bouwstijlen en ook daarmee samenhangende kunststromingen worden historische achtergronden belicht. Daarna wordt beschreven op welke wijze de ene stijl de andere opvolgde, soms als (vernieuwende) reactie op de voor-gaande of als voortzetting van een bestaande, al of niet versoberd of verfraaid. Gelukkig zijn er in Echt nog relicten uit deze periode bewaard gebleven. Van dat feit maken de stadsgidsen van Echt dankbaar ge-bruik, vaak tot verbazing en vreugde van hun gasten, die zoveel moois ondanks een vaak jarenlang verblijf in Echt niet (her)kenden of verwacht hadden. De diverse bouwstijlen kunnen niet los gezien worden van de ingrijpende veranderingen in onze samenleving in de decennia rond het jaar 1900. Limburg groeide in die periode langzaam maar zeker, niet alleen door toename van de bevolking, maar ook in kwaliteit van infra-structuur. De industrialisatie en de bloei van het Rijke Roomse Leven droegen bij aan de voor elke periode kenmerkende bouwstijl.

Historische achtergronden

Voor een goed begrip van de in dit artikel te behandelen bouwstijlen in de drie decennia vóór en ná 1900, is het dienstig om de achtergronden van de diverse stromingen die de moderne bouwkunst in die periode kende, te begrijpen. Hiervoor is allereerst een terugblik in de (bouw)geschiedenis nodig. Vandaaruit wordt elke uiting daarvan, voorzover in Echt voorkomend, apart bekeken. De term “modern” moet dan niet ge-zien worden als tot de nieuwe tijd behorend of van onze tijd (Van Dale), maar als laat 19e eeuwse reactie op de neostijlen in de bouwkunst, die vanaf de Napoleontische tijd in het verdere verloop van die eeuw wer-den toegepast. Hierbij werden vrij willekeurig bouwelementen uit oude bouwstijlen zoals gotiek en renaissance opnieuw toegepast en onder-ling gecombineerd. Er waren echter ook bouwstijlen die met een geheel nieuwe vormgeving kwamen. Van de jugendstil die rond 1900 een po-pulaire kunststroming was, wordt wel eens gezegd dat het een heel bijzondere kunstrichting was, omdat die nergens op voortbouwde en geen vervolg had. Als vernieuwingsbeweging was de jugendstil echter

F. Schreurs

2

in zekere mate een tegenreactie op de neo-stijlen van eind 19e eeuw. De Amsterdamse School als bouwstijl werd in 1916 beschreven als “nieuwste richting in de bouwkunst”. Deze stijl kwam sinds het begin van de 20e eeuw door het werk van een aantal architecten met verge-lijkbare inzichten en uitdrukkingsvormen, vooral in Amsterdam, tot gro-te bloei. De art deco was een ontwerp- en decoratiestijl die na de Eerste Wereldoorlog in het interbellum vernieuwend was en deels teruggreep op de kunst van het ambacht uit de 19e eeuw, terwijl tegelijkertijd werd voortgebouwd op de ontwikkelingen die door de machine mogelijk werden gemaakt. Het nieuwe bouwen of de nieuwe zakelijkheid is ten slotte een verzamelnaam voor verschillende vernieuwende bouwstijlen uit de 20-er jaren van de vorige eeuw, waarin gestreefd werd naar vor-men in eenvoudige, onversierde volumes.

Gotiek

In relatie tot de bouwstijl van het oudste bouwwerk in dit artikel, de (neo)gotische St. Landricuskerk, is het voor een goed begrip van de stijl dienstig eerst de gotiek kort te beschouwen. Als bouwstijl is de gotiek in het jaar 1140 ontstaan bij de nieuwbouw van het koor van de abdijkerk in St. Denis bij Parijs. Het is echter niet zo, dat de bekendste elementen van de gotiek pas toen in de bouw werden verwerkt. Het ribgewelf bijvoorbeeld, was al kort na 1100 toe-gepast in Noord-Italië en ook in Engeland (Durham), vanwaaruit het Normandië bereikte. Een ander vormelement van de gotiek, de spits-boog, was al sinds het begin van de 12e eeuw bekend in Bourgondië. Het nieuwe in de architectuur in St. Denis was de combinatie van die bouwelementen. Door de (zelf)draagkracht van de ribben in de kruisrib-gewelven werd het mogelijk steeds lichtere en hogere gewelven te bou-wen. De hogere bouw zorgde echter voor een constructieprobleem in die zin, dat de buitenwaartse krachten, die de neiging hebben de muren

Kruisribgewelf

3

naar buiten te drukken, bij deze veel lichtere constructie op een andere manier afgevoerd moesten kunnen worden. In de voorafgaande ro-maanse architectuur met zijn dikke muren was dat geen probleem. In de klassiek gotische kerk werd de oplossing van dit sterkteprobleem gevonden in een sterk maar licht skelet van steunberen, luchtbogen en kruisribgewelven. De sterke constructie die zo ontstond, liet een gro-tere verticaliteit toe die in de romaanse stijl niet mogelijk was. Met die verticaliteit werd de voor de gelovige middeleeuwers sterke drang om hoger, dus zover mogelijk naar de hemel te kunnen reiken, mogelijk gemaakt. De ruimte die het sterke bouwskelet vrijliet, kon worden op-gevuld met lichte muren met daarin bijzonder grote vensters. De Noord-Franse kerkelijke architectuur van de gotiek verspreidde zich niet bepaald snel over Noord- en Midden-Europa, maar eenmaal geac-cepteerd werd ze lang en massaal toegepast in allerlei regionale en zich in de tijd ontwikkelende varianten. Op het platteland kwamen veelal eenbeukige kerken voor. Alleen stadskerken werden driebeukig (een hoog middenschip met twee veel lagere zijschepen) opgezet en het bouwen ervan in dorpen was afhankelijk van aanzien en beschikbaar-heid van middelen. Sommige van die driebeukige kerken kregen in hun opbouw de vorm van een hallenkerk, dat wil zeggen met (bijna) even hoge midden- en zijschepen. Het hallenkerkmodel is in het Maasland niet veel toegepast, in tegenstelling tot het Rijnland. Later zijn sommige kerken, zoals bijvoorbeeld de Roermondse kathedraal, tot hallenkerk verbouwd. Of de driebeukige hallenkerk van Echt nu een stadskerk was of dat de gemeenschap inEcht veel aanzien had en over voldoende fi-nanciële middelen kon beschikken, blijft daarbij de vraag. Feit is wel, en daarover verderop in dit artikel meer, dat de laat-gotische St. Landri-cuskerk bij de bouw in de 15e eeuw aan de westkant niet werd voltooid met een gotische toren, maar tot 1871 een ensemble vormde met de romaanse toren in mergel uit de 10e-11e eeuw.

Neogotiek

Een voorbeeld van het teruggrijpen op oude architectuur, in casu de gotiek, is de neogotiek. In Engeland manifesteerde zich deze stijl al in de tweede helft van de 18e en begin 19e eeuw, vooral bij de bouw van

Links:Houses of ParliamentRechts: Cuijpers

4

kerken, stadhuizen en andere openbare bouwwerken. Het meest be-kende voorbeeld zijn de Houses of Parliament in Londen (ca. 1820). In Nederland kwam de neogotiek pas rond 1850 op. Met name was dat het geval toen in Limburg de architecten Karl Weber en, meer bekend, Pierre Cuijpers de constructies uit de gotiek in praktijk gingen brengen. Vooral Cuijpers was in deze belangrijk als wegbereider, zeker toen in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie door Paus Pius IX werd hersteld, voorafgegaan door een grondwetsherziening in Nederland in 1848. Aan het katholicisme waren vanaf de opstand tegen Spanje (Tachtigjarige Oorlog) zware beperkingen opgelegd (er mochten bijvoorbeeld nauwe-lijks nieuwe kerken gebouwd worden en men kon slechts in onopval-lende panden de kerkdiensten vieren). Na 1853 kwam voor de katholie-ken de kerkenbouw weer tot volle bloei. Een verklaring voor de toepassing van de gotiek lag hem ook in het feit, dat deze kenmerkend was voor de laatste bloeiperiode in de kerkenbouw vóór de Tachtig- jarige Oorlog (1568-1648), namelijk de laat-gotiek van de 14e eeuw. Cuijpers bouwde meer dan honderd nieuwe kerken, waaronder de parochiekerk van Pey (ca. 1859/60). Daardoor werd de neogotiek de katholieke stijl bij uitstek. Een vooraanstaande rol van Cuijpers was ook weggelegd bij het zorgen voor de modernisering van de neogotiek en het aanpassen ervan aan de stijl en de eisen van die tijd.

Binnen de kaders van dit artikel komen we in Echt belangrijk nog be-staand werk van Cuijpers tegen, namelijk de restauratie (1852-53) en de uitbreiding (1870-71) van de St. Landricuskerk en het ontwerp van het Karmelietessenklooster aan de Bovenstestraat van ca.1879. De 15e-eeuwse laat-gotische driebeukige hallenkerk met inwendige steunbe-ren en kruisribgewelven werd door Cuijpers met twee traveeën in wes-telijke richting (vrijwel gelijke kopieën van de vijf oostelijke) uitgebreid. Daartoe werd eerst de nog bestaande romaanse toren afgebroken en vervangen door een laat-gotische toren met een zogenaamde achtzij-dige torenhelm (spits). Deze spits werd echter bij de bevrijding van Echt op 18 januari 1945 tengevolge van beschietingen door de geallieerden

Links:Landricus zuidzijde 1923Rechts: Landricus 2011

5

verwoest. De toren van Cuijpers bleef bewaard tot de bovenzijde van de torenklok. Het bovenste (verwoeste) deel van de toren werd tijdelijk vervangen door een noodkap, waarna in 1959 de hoogopgaande mo-dernere toren, naar een ontwerp van J. Tillemans, werd geplaatst.

In de zuidoostelijke hoek van het kerkhof bevindt zich het familiegraf van de adellijke familie Michiels van Verduynen. Het grafmonument is een neogotisch pinakel op een grafkelder met een eveneens neogoti-sche deur, gebouwd omstreeks 1900 in opdracht van de baronesse Michiels van Verduynen ter vervanging van een grafkelder langs de in september 2011 bij reconstructiewerkzaamheden van het wegdek en de riolering in het Vrijthof ontdekte gemetselde kade van de oude kerk-gracht. De grafkelder vormt met de kerk een ensemble.

De zusters Karmelietessen waren in 1875 vanuit het St. Josephskloster bij St. Gereon te Keulen naar Echt uitgeweken vanwege de zogenaam-de Kulturkampf. Kloosters en kloosterordes werden in Duitsland opge-

heven. Het klooster in Keulen werd verkocht en met hulp van Belgische Karmelietessen kon een nieuw klooster gebouwd worden (Ad Welters 1926). Con-form de soberheid van deze Karmelietessen-orde kenmerkt het klooster zich door een am-bachtelijk-traditionele bouw-trant in baksteen met sobere neogotische elementen. Bij een verbouwing in 1960 verdween de volledig neogotische uit-monstering van de kapel en het zusterkoor. De beschildering van het plafond in de kapel bleef gehandhaafd. Ook werd de neogotiek door Cuijpers in 1880 toegepast bij de bouw van de Normaalschool (kweek-school) voor katholieke jongens aan de Peijerstraat. Nadat er in 1920 de jongensschool werd gevestigd, viel het gebouw in de 70-er jaren van de vorige eeuw jammer genoeg ten prooi aan de slopershamer.

Neo-Renaissance

De renaissance-bouwkunst op zichzelf was ook al een over-gangsperiode tussen de late middeleeuwen en de (toen rond Karmelietessenklooster

6

ca. 1500) aanvangende nieuwe tijd, waarbij onder andere werd terug-gegrepen op de bouwkunst van de klassieke oudheid. De renaissance was in feite de “wedergeboorte” van kennis en kunde uit de klassieke oudheid. De neorenaissance is een (laat) 19e-eeuwse en internationaal voorkomende stijl van bouwen, die refereerde aan de motieven van de renaissancebouwkunst. Kenmerkend zijn, behalve toepassing van klas-sieke elementen, onder meer de trapgevels, speklagen, blokken en kruiskozijnen. Het overwegend neogotische ontwerp van architect Pierre Cuijpers voor het Rijksmuseum had in Nederland een aanzet moeten zijn naar een nationale bouwstijl. Omdat het ontwerp teveel elementen uit de go-tiek vertoonde, werd het echter als te kerkelijk (katholiek) beschouwd. Van een nationale stijl verwachtte men meer stilistische componenten uit de renaissance, welke stijl samenviel met de Gouden Eeuw in de Zeven Verenigde Provinciën (17e eeuw). De stijl die hiervan het gevolg was, werd veel toegepast in overheidsgebouwen en protestantse ker-ken als reactie op de katholieke neogotiek.

Een fraai voorbeeld, beeldbepalend gesitu-eerd aan de Plats in het centrum van Echt, is het voormalige gemeentehuis in de neo-renaissancestijl. Dit gemeentehuis met openbare lagere school en onderwijzers-woning werd gebouwd naar een ontwerp van de architecten Joh. Kayser en Jean Speetjens in de jaren 1887-1888 en verving het gemeentehuis van 1820. Vaak wordt Pierre Cuijpers als architect van dit ge-meentehuis aangeduid. Die verwarring kan voortkomen uit het feit, dat Kayser tot 1873 werkte voor het bureau van Pierre Cuijpers, zodat diens invloeden zeker hebben door-gewerkt in het ontwerp. De benedenverdie-ping laat boven de ramen en deuren half-ronde ontlastingsbogen zien, die zijn uitgevoerd in baksteen met als accent het voor alle ramen verschillende mozaïek-metselwerk in de bogen. De klassieke ele-menten zoals de frontons zijn duidelijk te herkennen aan de bovenzijde van de raam-partijen op de eerste verdieping en op de grote dakkapel aan de Platszijde. Ook de speklagen en kruiskozijnen zijn goed her-kenbaar. Minder goed te herkennen als symbool van de renaissance zijn de voluten (krulvormige versiering) links en rechts aan de onderzijde van de dakkapel. Een kleine

verschuiving in de tijd hebben de architecten zich veroorloofd door de hoekpartij met balkon en luifel uit te voeren in de stijl van de barok, die volgde op de renaissance. Een bijzonderheid is ook het dak, niet van-wege de vorm maar vanwege de dakbedekking, die ook bij de restau-

Plats 1

7

ratie in 2005-2007 werd gehandhaafd en wel met kruispannen. Deze pannen waren een specialiteit van de aan het einde van de 19e eeuw pas opgekomen kleiwarenindustrie in Echt. Kruispannen verspringen horizontaal gezien in de rij een halve pan ten opzichte van de rij eronder, in tegenstelling tot de veel voorkomende pannendaken, waarop de pannen zowel horizontaal als verticaal mooi in een rij zijn gelegd. De kruispan komt later terug op enkele markante gebouwen. Overigens wordt de bouwstijl van het voormalige gemeentehuis in de diverse be-schrijvingen ook wel aangeduid als eclectisch, hetgeen duidt op het terugkijkende karakter van de architectuur in de 19e eeuw, waarbij ver-schillende neostijlen zijn gecombineerd tot een nieuw geheel.

De combinatie van functies in het gemeentehuis is herkenbaar aan de drie verschillende ingangspartijen. De grote deur aan de Platszijde is aan de bovenzijde voorzien van een reliëf dat spelende en lerende kin-deren uitbeeldt. De deur bood vroeger toegang tot de lagere school voor jongens. Meer naar links in de richting van de hoek bevindt zich een kleinere dubbele deur die via een trap rechtstreeks leidde naar de woonruimten van de hoofdonderwijzer, die als onderdeel van zijn wed-de inwoning in de school genoot. Deze kamers zijn bij de laatste ver-bouwing grotendeels intact gebleven en doen nu dienst als kantoor-ruimte voor het museum en de bibliotheek. De grote deur onder het balkon op de hoek was de publieksingang naar het gemeentehuis, waarvan de diverse werkruimten en de raadzaal zich op de 1e verdie-ping bevonden. Net buiten de kern van Echt ligt het pand Bovenste Eind 6, gebouwd in 1892 naar een ontwerp in neorenaissancestijl van een onbekend geble-ven architect in opdracht van Arnold Jaspers. Jugendstil

Aan het einde van de 19e eeuw kregen kunstenaars genoeg van de imitaties van oudere kunststijlen. Men ging zich richten op oorspronke-lijkheid in de kunst. Aan de basis van deze ontwikkeling lag de arts & crafts-beweging in Engeland, die in de laatste decennia van de 19e eeuw het mooie en ambachtelijke handwerk propageerde in tegenstel-ling tot de door de industriële revolutie mogelijk geworden massapro-ductie. Deze beweging was op zich geen kunst- of bouwstijl maar een ontwerp-principe dat ten grondslag lag aan de vervaardiging van ge-bruiksvoorwerpen. Op het Europese continent nam men de principes

Links: kruispannenRechts: Ingang Plats 1

Die Jugend 1896

8

van de arts & crafts over om een nieuwe kunstvorm te scheppen, die gebaseerd was op kunstzinnige creativiteit en gedegen ambachtelijke vaardigheden. Jugendstilvormen zijn te herkennen aan sierlijke lijnen en natuurlijke elementen zoals langstelige bloemen en bladeren, vogels, wolkenpartijen en ook aan slanke vrouwengestalten met weelderig lang haar en sierlijk in plooien hangende kleding. De benaming jugendstil is afkomstig uit Duitsland en werd in 1896 afgeleid van het tijdschrift “Die Jugend”, met een lettertype dat de kenmerkende vormen van deze nieuwe stijl had. In België en Frankrijk werd de term l’art nouveau ge-bruikt, naar een in 1895 geopende galerie met die naam aan de Rue de Provence in Parijs. In Echt zijn drie panden te vinden waar jugendstil-motieven op zijn terug te vinden, namelijk het voormalige café Mono-pole (Beunen) aan de Plats 8, het woonhuis (thans Adviesbureau H. Janssen) Bovenstestraat 18 en het pand van Montfort in de Wijnstraat. Het hoekpand Plats 8 met een typische publieksingang op de hoek betreft een in 1912 verbouwd bestaand pand, waarin een café en een winkel werden gevestigd. De jugendstilelementen bevinden zich hoog in de twee klokgevels, waar vrouwenhoofden met lang gedrapeerd haar de stijl van die tijd weergeven. De omringende lauwerkransmotieven zijn classicistisch van aard. Overigens is de inrichting van het café nog in zijn oorspronkelijke vorm bewaard gebleven.

Het herenhuis Bovenstestraat 18, in 1910 door architect F. Dupont uit Roermond ontworpen in opdracht van de ondernemer Victor Russel uit Echt, kent ook enkele decoratieve jugendstilmotieven in de gevel. Zo wordt de erker in de eerste verdieping “gedragen” door een uitbundig gestileerd kapsel van een vrouwenhoofd en er bevinden zich aan de bovenkant van de twee vensters op de bovenste verdieping ook vrou-wenhoofden, ditmaal met opgaand en afhangend lang haar. De oor-

Beunen Plats

9

spronkelijke inrijpoort aan de rechterzijde van de woning is afgebroken en vervangen door een moderne overkapping. Voor het achterliggende perceel vroeg notaris Ferdinand Russel in 1903 een vergunning aan op grond van de Veiligheidswet voor een koffie-branderij. In 1936 werd een aanvraag ingediend door P.J. van der Laak om vergunning op basis van de Hinderwet voor een borstelfabriek met 5 PK motor.

De gevel van het pand van Montfort aan de Wijnstraat kenmerkt zich met name in de lijnvoering van de hoogopgaande gevels door stijlele-menten die te zien zijn in de afronding van het grote winkelkozijn en het speelse metselwerk dat dit kozijn en ook van de poort omgeeft. Zeer opvallend komen in de winkelpui in de naamsaanduiding “Fa G. van Montfort” de typische letters terug, waaraan de jugendstil zijn naam te danken had. Het pand is in twee delen gebouwd naar een ontwerp uit 1926 van de Echter architect Hub Delsing, op de tekening aangeduid als gemeentelijk bouwmeester P.B.N.A.

Als we de jugendstil afsluiten, kunnen onder vele anderen nog als be-kende architecten genoemd worden Victor Horta met zijn museale woonhuis (Unesco Werelderfgoed sinds 2000) Hôtel Tassel aan de Paul-Emile Jansonstraat in Brussel (1893) en in Spanje Antoni Gaudi, de belangrijkste vertegenwoordiger van het modernismo, de Spaanse versie van de art nouveau. Zijn belangrijkste werk is de wereldwijd be-kende Sagrada Familia in Barcelona, waarvoor al in 1882 de basis werd gelegd en waaraan tot op de dag van vandaag wordt voortgebouwd. Het door Gaudi gebouwde deel is sinds 2005 ook Unesco Werelderf-goed. Voorgenomen jaar van oplevering is thans officieel 2026, waarbij ook rekening is gehouden met renovatie van de oudere gedeelten. Het einde van jugendstil omstreeks 1914 heeft mede te maken met het begin van de Eerste Wereldoorlog.

Links:Bovenstestraat 18Rechts en beneden:van Montfort Wijnstraat

10

Hoewel enigszins los van deze kunststroming maar omdat het wel in dezelfde periode is gebouwd, wordt ook even stilgestaan bij de archi-tectuur van het voormalige PTT-kantoor. In 1899/1900 werd dit post-kantoor met geïntegreerde dienstwoning aan de Bovenstestraat 20 ge-bouwd naar een ontwerp van de Rijksbouwmeester. Het postkantoor vormt samen met het naastgelegen pand Bovenstestraat 18 door de kleurige gevelbehandeling en in de hoofdvorm een beeldbepalend en-semble (Rijksdienst Cultureel Erfgoed). Bij beide panden wordt het dak aan de straatzijde beëindigd met een wolfseind en in verticale richting met een pinakel. De daken zijn afgedekt met kruispannen. Met name het PTT-kantoor met dienstwoning voor de directeur wordt gekarakteri-seerd door de zogenaamde chaletarchitectuur. Kenmerkend voor deze bouwstijl zijn de op Zwitserse chalets geïnspireerde overstekende kap-pen, waarbij de kap van het pand, althans nr. 20, bovendien decoratie-

Links:Horta hotel BrusselRechts:Sagrada Familia

PTT kantoor

11

ve randen heeft, gesteund door houten consoles. De gevelindeling in decoratief vakwerk komt alleen boven in de gevel van nr. 20 voor en ontbreekt bij nr. 18 en verder zijn de huizen helemaal in steen gebouwd. In de panden zijn accenten uit de Jugendstil (nr. 18) en Neo-Renaissan-ce (het oudere nr. 20) verwerkt. De chaletstijl is eind 19e eeuw in Neder-land geïntroduceerd vanuit de Zwitserse landelijke bouwkunst. Door de mogelijkheden die het internationale spoorwegnet toen al bood, kwam het toerisme voor kapitaalkrachtige burgers op en Zwitserland werd het vakantieland bij uitstek. De bergen en het gezonde klimaat trokken veel Nederlanders aan, die eenmaal teruggekeerd in eigen land, de charme van het Zwitserse platteland wilden behouden. Veel villa’s, landhuizen, hersteloorden en hotels werden toentertijd in deze stijl gebouwd.

Amsterdamse School

Net zoals de arts & crafts-beweging is deze stroming in de bouwkunst ook te beschouwen als een reactie op de zogenaamde neostijlen. Als basis maar niet als onderdeel van de Amsterdamse School wordt het Beursgebouw (1898-1903) van H.P. Berlage in Amsterdam beschouwd. Op hun beurt keken de architecten J.M. van der Mey, M. de Klerk en P.L. Kramer kritisch naar het werk van Berlage, dat gekenmerkt wordt door eenvoud, soberheid en constructie als opzet voor de moderne architectuur. Zij zagen meer in het aanbrengen van versieringen en sculpturen in de gevels, in baksteen of in gebeeldhouwde natuursteen en een rijk kleurgebruik. Zij hadden alle drie als architect gewerkt bij Eduard Cuijpers (neef van Pierre Cuijpers) in Amsterdam en begonnen in 1910 hun eigen bureau. Veel toegepaste stijlkenmerken in hun werk en dat van andere ontwerpers in die stroming zijn de laddervensters in de gevel, de steile daken met gegolfde pannen, donkere plinten in de gevel en een steen van lichtere kleur erboven, met veel nadruk op de horizontale gelaagdheid, vaak herkenbaar aan (dak)ramen die breder dan hoger zijn, brede dakgoten en stroken beton, vaak als naar buiten

Links:Beurs van BerlageRechts: Laddervenster Amsterdam

12

stekende aanduiding van de zich achter de baksteengevel bevindende betonnen constructie. Samenhangend met de maatschappelijke ont-wikkelingen in de grote steden en met name uiteraard Amsterdam aan het einde van de 19e- en het begin van de 20e-eeuw, was in hun werk de wens ingebakken om niet de afzonderlijke woning als uitgangspunt te nemen maar stedelijke bouwblokken. Dit werd nog verder gevoed door de sinds 1902 geldende Woningwet die met strenge eisen op het gebied van vooral hygiëne en techniek, waarmee orde op zaken gesteld moest worden om de erbarmelijke leefomstandigheden waaronder in alsmaar meer uitpuilende arbeiderswijken geleefd werd, te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn het plan Zuid, de Spaarndammerbuurt en de Tuindorpen Oostzaan en Nieuwendam in Amsterdam-Noord. Ook wer-den veel bruggen over de Amsterdamse grachten in de stijl van deze school gebouwd. In Echt komt deze grootschalige woningbouw in complete buurten aan het begin van de 20e eeuw niet voor. Zelfs in de tijdsperiode van de Amsterdamse School tussen ca. 1910 en 1925 werd er in Echt in deze stijl niet gebouwd. Als een soort late provinciale vertaling worden er in de 30-er jaren van de vorige eeuw toch enkele gebouwen opgericht die herkenbaar invloeden van deze bouwstijl in zich dragen. Te noemen zijn de laatste uitbreiding van de kweekschool van de Ursulinen aan de Wijnstraat 7, de vroegere bewaarschool aan de Harlindestraat (nu deel van de basisschool Angela), het hoekpand van restaurant ’t Genot op de hoek van de Plats en de Wijnstraat en de woning van pastoor (vroeger deken) aan het Vrijthof. Voor een betere herkenning van de stijlkenmerken in deze gebouwen volgen enkele ty-pische elementen, op grond waarvan de invloeden van de Amsterdam-se School op zijn minst voor een deel aan elk van die gebouwen kunnen worden toegewezen.

Het pand Wijnstraat 7, in 2000 min of meer gered van de sloop door het initiatief van ondernemer Lambert Graus, valt zowel aan de voor- als aan de achterzijde op door de grote horizontale gelaagdheid en het gebruik van beton aan de boven- en onderzijde van de raamkozijnen. Het gebouw is in 1930 ontworpen door de architecten Caspar Franssen en Jos Franssen Jr. uit Roermond. De laddervensters in de kozijnen zijn op speelse wijze horizontaal geplaatst. Een andere variant op de lad-dervenster is zowel te vinden aan de zijde van het Ursulinenplein als aan de Wijnstraatkant en wel boven in de gevel. Daar bevinden zich gietijzeren vensters waarvan de spijlen deels bestaan uit brugstaven die het glas in lood op zijn plaats houden. Het oog valt op de daarin aanwe-zige gekleurde glas-in-loodramen die uiteraard van binnenuit tegen het daglicht de mooiste kleur tonen. Op deze ramen en het verdere interieur van dit gebouw wordt later teruggekomen.

De “bewaarschool” aan de Hofakker werd in 1934 in gebruik genomen. Vroeger kwamen de kinderen in de leeftijd van vier tot zes jaar, vooraf-gaand aan de lagere school, onder de hoede van de Zusters Ursulinen. De Kleuteronderwijswet van 1956 regelde de subsidiëring, maar ver-plicht werd het kinderonderwijs niet. In 1985 werden de kleuterscholen met de lagere scholen samengevoegd tot de nieuwe basisscholen. Dit schoolgebouw, dat goed zichtbaar is vanaf de Harlindestraat en aan de

13

achterzijde vanaf de Grachtstraat, is ontworpen als een school die veel licht binnen moest krijgen, hetgeen nog steeds is terug te zien in de hoge vensters. Toch bieden deze vensters nog volop mogelijkheid om bij zonlicht voldoende frisse lucht binnen te halen en de warmte enigs-zins buiten te houden door het gebruik van markiezen en openklap-pende vensters. Voor die tijd, in 1934, was het naar binnen brengen van zoveel licht behoorlijk vooruitstrevend omdat scholen destijds ontwor-pen werden om de kinderen vooral niet naar buiten te laten kijken. De architect heeft in dit ontwerp elementen uit de Amsterdamse School verwerkt, zoals de donkere plint en de lichtere steen erboven, met aan de bovenzijde weer de zichtbare horizontale betonstrook onder een brede dakgoot, het steile dak dat belegd is met de golvende pan en ornamenten in de schoorsteen. Los van de stijl mogen hier enkele an-dere kenmerken niet onvermeld blijven, namelijk, dat bij historisch on-derzoek van de tekeningen in 2007 bleek dat de architect in zijn ont-werp uitgangspunten uit het geloof van zijn opdrachtgevers had “opgenomen”. Als men aan de zijde van de Harlindestraat recht voor het gebouw staat, kijkt men in feite op de bovenzijde van een kruis met zicht op de kop en de twee zijarmen. Ook opmerkelijk is de rondlo-pende gevel aan die straatzijde waar men normalerwijze een rechte en spitse gevel zou verwachten. Deze omloop in de gevel doet alleszins denken aan het priesterkoor van een kerk en die indruk wordt alleen maar versterkt door het feit, dat de school van toen pal oost-west was gericht met het “koor” op het oosten, dat in de kerkenbouw vrijwel altijd ook zo wordt toegepast.

Linksboven en rechts:Wijnstraat 7Linksonder:Bewaarschool

14

Het hoekrestaurant Plats/Wijnstraat laat in de eerste verdieping en daarboven ook blijken van invloeden uit de hier besproken stijl zien, namelijk weer de uitstekende ho-rizontale betonnen rand aan de bovenzijde van de benedenverdieping, de baksteen-versiering in het meest rechts opgaande deel van de gevel en aan de onderzijde van de brede dakgoot en het zeer steile dak in (bol)hoedvorm, dat de functie had om de massaliteit van het gebouw te ver-sterken.

De woning van de pastoor aan het Vrijthof is een ontwerp van de al eerder genoemde Echter architect Hubert Delsing als late provinciale en sobere versie van de Am-sterdamse School. Volgens het hardste-nen reliëf onder de vlaggenmast in de voorgevel is het bouwjaar 1935. Ook hier weer de goed zichtbare donkere plint van de gevel met donker voegwerk en met lichtere baksteen erboven, de brede ra-men in de gevel en de dakkapellen op het steile met golfpannen gedekte dak. De baksteensculptuur in de schoorsteen komt terug in de dragende pilaar van de grote trap in de hal.

Art Deco

De behandeling van Art Deco in de (bouw)kunst in Echt hoeft niet al te uitgebreid te zijn vanwege het veelal ontbreken van de stijlkenmerken in gebouwen. In zijn algemeenheid kan trouwens gesteld worden, dat in Nederland lang niet zoveel treffende voorbeelden van deze architectuur te vinden zijn als in landen met jongere culturen zoals de Verenigde Staten (Chrysler Building en Empire State Building) en Nieuw Zeeland met in de stad Napier een grote concentratie van art deco- architectuur vanwege de herbouw van deze stad na een verwoestende aardbeving in 1931. Dat betekent echter niet dat er geen fraai voorbeeld van de toepassing van deze kunstvorm in bouw en vormgeving in Echt is terug te vinden, namelijk in en aan het pand Wijnstraat 7. Eerder werd al ge-constateerd, dat dit gebouw een verlate provinciale versie van de Am-sterdamse School in zich bergt. Voorafgaand aan de beschrijving van dit pand kan de oorsprong van de art deco als volgt omschreven wor-den. Kort na de Wereldtentoonstelling in 1900 in Parijs namen Franse kunstenaars het initiatief om de Franse decoratieve kunst meer en meer in de publiciteit te brengen. Dat leidde in 1925 tot de “Exposition Inter-nationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes”, waaraan pas later in de jaren 60 van de vorige eeuw de stijlaanduiding art deco werd ontleend. Deze stijlbeweging tussen de twee wereldoorlogen (1920-

Boven: hoek Wijnstraat-Plats, beneden: Vrijthof

15

1939) was een mengeling van verschillende stijl- en kunststromingen uit de eerste decennia van de 20e eeuw en tegelijkertijd een reactie daarop, in die zin dat inspiratie werd gevonden in de grote stroom van ver-nieuwingen in zowel de techniek als de maatschappij. In de ontwerpen werd al rekening gehouden met ma-chinale productie en de vormen werden meer ge-stroomlijnd, abstracter en eenvoudiger met een na-druk op de rechte en hoekige lijn en de toepassing van verticaal cilindrisch gebogen vlakken, zulks in tegen-stelling tot de ornamentiek en de gebogen sierlijke lij-nen van de jugendstil. De invloeden van de Amster-damse School waren daarin goed zichtbaar. Terugkomend op de stijlkenmerken van Wijnstraat 7 viel al eerder op, dat in het casco de invloeden van de Amsterdamse School niet te overzien zijn. Het samen-gaan van deze stijl met de art deco komt aan de bui-tenzijde terug in de fraaie toegangsdeur met omlijsting aan de Wijnstraat en in het gelukkig nog vrijwel geheel behouden interieur. Vooral het trappenhuis kent een verzameling van stijlkenmerken. Uit het strakke kleu-renpalet van de art deco, namelijk de primaire kleuren rood, geel en blauw, aangevuld met wit, zwart en grijs, komt in de terrazzo bordestrap met een smeedijzeren decoratieve leuning grijze hardsteen terug en zijn de wanden deels voorzien van rood en zwart tegelwerk tegen wit stucwerk. In de muren en openingen die toe-gang bieden naar de aan de gang grenzende ruimten komen de rechte en hoekige lijnen sterk terug. De voor de Amsterdamse School zo typische laddervensters bevinden zich in de deuren van het interieur en hoog in het monumentale trappenhuis waar ze zijn voorzien van glas-in-lood -schilderwerk dat typerend is voor het werk van Jos Franssen.Wijnstraat 7

16

Het Nieuwe Bouwen

Door de industrialisatie en de technologische vooruitgang aan het be-gin van de 20e eeuw nam de vraag naar onder andere fabrieksgebou-wen, kantoren en scholen toe. Min of meer tegelijkertijd met de traditi-onele architectuur en in tegenstelling tot de ontwikkelingen in de Amsterdamse School met zijn sierlijke architectuur streefde een derde groep architecten, onder wie J. Oud en G. Rietveld, onder invloed van de bekende Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright, naar een nieu-we architectuur die vooral abstract moest zijn met zuivere geometri-sche vormen, rechte lijnen en primaire kleuren. De lichte constructies moesten van staal zijn en prefab betonelementen met grote doorlo-pende horizontale raamstroken met veel glas en een vrije indeling van de gevel, die vaak van wit pleisterwerk werd voorzien. Daardoor werd lucht, licht en ruimte gecreëerd en konden de binnen- en buitenruimtes als het ware met elkaar verbonden worden. De in 1925 door Brinkman c.s. ontworpen Van Nellefabriek in Rotterdam groeide uit tot een voor-beeld voor de internationale fabrieksarchitectuur. Andere architectoni-sche hoogtepunten uit deze periode zijn het Rietveld-Schröderhuis (1924) in Utrecht naar een ontwerp van Gerrit Rietveld en, dichter bij huis, het Glaspaleis van architect Frits Peutz in Heerlen, gebouwd in 1933 in opdracht van Peter Schunck. Een ander ontwerp van Peutz, ook uit 1933, is overigens in Echt terug te vinden en wel het pand Peu-sen aan de Bellekeweg.

Een mooi voorbeeld van het nieuwe bouwen vinden we ver buiten de kern van Echt terug en wel het pand aan de Havenweg 8. Dit voor Echt unieke fabrieksgebouw kent de typische wit gestuukte rechthoekige bouwmassa’s in gegoten beton, met de kenmerkende horizontale raamstroken, die vooral aan de linkerzijde een doorkijk geven naar de interne kolomstructuur. Uit de redengevende omschrijving van de Rijks-dienst voor het Cultureel Erfgoed kan nog het volgende, in verkorte vorm, worden geciteerd. “Het fabrieksgebouw werd opgericht in de ja-ren 1940-1941 naar een ontwerp van architect JP. Albert uit Beek. De positionering van de afzonderlijke bouwvolumes, het materiaalgebruik,

Links: Rietveld-huisRechts: Havenweg 8

17

de constructietechniek, de industriële functie en de heldere interne or-ganisatie refereren alle aan de door het nieuwe bouwen gepropageerde architectuuropvattingen. Opdrachtgever was de N.V. G.H. Schlosma-chers Handelsmaatschappij. De fabriek is gesitueerd nabij een los- en laadplaats aan het Julianakanaal, dat in 1935 officieel in gebruik werd genomen. Het pand is gebouwd in een kleikuil, ontstaan door het afgra-ven van klei ten behoeve van de steenproductie in de toen naastgele-gen ‘Echter Steenfabriek’. Tot 1949 heeft de fabriek dienst gedaan als bakkerijgrondstoffenhandel en -fabricage onder de naam ‘Buijs en Schlosmachers’. In de Tweede Wereldoorlog was het pand kazerne en observatiepost van de Duitsers en kreeg daarom in 1944 diverse vol-treffers van granaten. De oorlogsschade werd in 1946 hersteld. Vanaf 1949 tot 2009 werd het pand door de firma Schobbers gebruikt voor de opslag en productie van landbouwzaaizaden.”

Tot slot

De beschrijvingen van de diverse panden en bouwstijlen zijn vanwege de leesbaarheid minder technisch gehouden en meer gericht op her-kenbaarheid in de straat en plaats in de geschiedenis van de bouw-kunde van Echt. Aanvullingen en opmerkingen zijn zeker te plaatsen en welkom bij de redacteur van dit artikel danwel bij de Heemkundekring “Echter Landj”. Het is vooral belangrijk om in zijn algemeenheid de his-torie van Echt verder en gedetailleerder te documenteren en dat kan alleen door verder onderzoek, mondelinge of schriftelijke overlevering en overdracht (of scans) van fotomateriaal uit privébezit. In het Histo-risch Informatie Punt (HIP) van het Museum van de Vrouw, waarin de heemkundekring samen met het museum, BiblioNova en Veldeke Krink Ech sinds kort verdere samenwerking heeft gezocht, is een afzonder-lijke werk- en kastruimte op de bovenste verdieping van Plats 1 inge-richt. Deze samenwerking wordt in de komende maanden verder gefor-maliseerd en praktisch ingericht en opgetuigd met afzonderlijke projecten, onder andere voor inventarisering, catalogisering en digitali-sering. De betrokken partijen en de lokaliteit zijn in voldoende mate geëquipeerd om de documentering van de historie van Echt en omge-ving verder uit te bouwen.

Een ander aspect, dat in dit artikel maar ten dele aan de orde kon ko-men, betreft de interieurs van de diverse monumentale panden. Be-dacht moet worden dat in de beschreven periode architecten vaak ook interieurontwerpers waren en zo mede zorgden voor kenmerkende inte-rieurs en soms zelfs zover konden gaan, dat behalve trappenhuizen, keukens, badkamers en zitkamers ook meubilair, stoffering en zelfs ser-vies en bestek konden worden ontworpen. Het spreekt vanzelf dat zo-iets alleen mogelijk was als beschikt kon worden over een flink budget. In Echt zijn nog enkele mooie en vrij gave interieurs, zowel in de be-schreven als in de niet beschreven panden. Ook daar zal nader onder-zoek moeten plaatsvinden, ook omdat interieurs een specialisme zijn binnen de (bouw)kunst. Het zal bij voorbaat echter niet overal mogelijk zijn, omdat privacybelangen blijven prevaleren. Dat neemt niet weg, dat interieurs die toch toegankelijk zijn ten behoeve van onderzoek met des

18

temeer engagement gedocumenteerd zullen worden. Al met al genoeg redenen om het artikel te beëindigen met de bekende afsluiter: wordt vervolgd.

Rijksmonumenten in dit artikel volgens de Monumentenlijst van Echt van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Nr. 14256 St. Landricuskerk, Vrijthof 21Nr. 525529 Herenhuis, Bovenste Eind 6Nr. 525530 Herenhuis, Bovenstestraat 18Nr. 525531 PTT-kantoor met dienstwoning, Bovenstestraat 20Nr. 525532 Karmelietessenklooster, Bovenstestraat 48Nr. 525533 Fabrieksgebouw, Havenweg 8Nr. 525535 Voormalige stadhuis annex school, Plats 1Nr. 525537 Familiegraf Michiels van Verduynen, bij Vrijthof 5Nr. 525538 Voormalige kweekschool, Wijnstraat 7

N.B. Enkele rijksmonumenten in Echt zijn niet in dit artikel beschreven en vragen dus om een opname in volgende publicaties. Deze monu-menten vallen deels ook buiten de beschouwingperiode van dit artikel en bovendien is anderzijds vanwege de complexiteit en de wordings- en verbouwingsgeschiedenis nog grondig dossieronderzoek vereist. Ook zijn daarbij uitvoerige bouwtechnische beschrijvingen nodig, die de leesbaarheid van het artikel in dit boek bemoeilijkt zouden hebben.

Geraadpleegde literatuur en bronnen

- Archief gemeente Echt 1796-1937: dossier nrs. 1917, 1931,2115, 2624, 2909

- Bosma, K. e.a.-2007.Bouwen in Nederland 600-2000, Amsterdam/Zwolle

- Casciato,M.-1991. De Amsterdamse School. Rotterdam.- Comité Open Monumentendag Echt-Susteren: catalogus 2007 en 2009- Heemkundekring “Echter Landj”: Heemkundige bijdragen over Echt

en omgeving deel 1, Echt 1987- Fahr-Becker,G.-1996. Jugendstil. Keulen.- Gössel,P. en G. Leuthäuser-1991. Architectuur van de 20e eeuw.

Keulen. - Jansen,J.C.G.M. -1994. Architectuur en stedebouw in Limburg

1850-1940, Zeist - Jöckle,C. en Chr. Kerstjens-2004. Baustile der Weltarchitektur,

München.- Toman,R.-2004. Gotik, Keulen.- Monumenten Inventarisatie Project Limburg 1989: Een inventarisa-

tie van bouwkundige structuren en relicten uit 1850-1940- Archief Historisch Informatie Punt (HIP) Museum van de Vrouw Echt- Archief Heemkundekring “Echter Landj” Echt