1
Inhoudsopgave Planning 3
Groepsopdracht: 3
Tabel 0
De presentatie: 0
Werk 1
1.1 meedoen of niet? 1
Werken of vrije tijd? 1
Waar kies je voor? 1
Open vragen 2
Appels en peren 2
Cola of bellen 4
Studeren, vrije tijd en werken. 7
WAO 7
moet de arbeidsparticipatie omhoog? 9
2.1 zijn er te weinig kinderen? 9
2.2 de i/a-ratio 9
2-3 Groeien of herverdelen? 9
Open vragen 10
i/a-ratio? 10
Arbeidsproductiviteit 10
‘Groei kinderopvang niet afremmen’ 10
i/a-ratio voor schaakvereniging 11
loonvorming 13
3.1 arbeidsvoorwaarden 13
3.2 verplicht lid van een vakbond? 14
3.3 de koopkracht van het inkomen 14
3.4 prijscompensatie en initiële loonstijging 14
3.5 lonen en winsten 14
3.6 verschillen in beloning 15
3.7 menselijke kapitaal 15
Opdracht bij de film 16
Open vragen 17
Ruim of krap? 17
Beroepsgeschikt of beroepsbevolking? 17
Grotere economische zelfstandigheid 18
Het einde van de krapte 19
flexibilisering van de arbeidsmarkt 20
4.1 baancreatie en baanvernietiging 20
4.2 arbeidsmarktflexibiliteit 20
4.3 risico en onzekerheid 21
4.4 optimaal evenwicht tussen vast en flexibel werk 21
4.5 van flexibele baan naar flexibele baan 22
2
4.6 meer flexibiliteit en minder vast 22
Kijkvragen 23
Kijkvragen 24
Open vragen 25
Uit de krant(2007): 25
Omzet en Arbeidsproductiviteit 26
CAO-akkoord bij Van Herp B.V. 27
uit een krant (oktober 2003): 28
werkloosheid 30
5.1 hoeveel procent is er werkloos? 30
5.2 hoe wordt werkloosheid gemeten? 30
5.3 conjuncturele werkloosheid 30
5.4 natuurlijke werkloosheid 31
5.5 verschuivingen in werkgelegenheid 31
5.6 arbeidsmarktbeleid 31
5.7 een concrete markt 32
5.8 marktimperfecties 33
Open opgaven 34
Lerarentekort 34
Werknemerssurplus of werkgeverssurplus. 35
arbeidsmigratie 37
6.1 Stellingen over arbeidsmigratie 37
6.2 hoeveel procent is er werkloos 37
6.3 conjuncturele werkloosheid 38
6.5 Arbeidsmarktbeleid 39
Open vragen 39
Soorten werkloosheid! 39
Arbeidsmarkt Ierland. 40
Minimumloon 41
3
Planning Datum Hoofdstuk taken
28-1 T/M 1-2
4 – 2 T/M 8 - 2
11 – 2 T/M 15 - 2
18 – 2 T/M 22 - 2
25 – 2 T/M 1 - 3 Vakantie Vakantie
4 – 3 T/M 8 – 3
Afsluiting met een toets
Groepsopdracht: Volgens het woordenboek heeft presenteren twee betekenissen: voorstellen
(bijvoorbeeld jezelf op een verjaardag) en (tot gebruik) aanbieden (bijvoorbeeld een
koekje op diezelfde verjaardag). Op school gaat het ook over aanbieden en voorstellen:
je biedt de resultaten van je werk aan en stelt daarmee een stukje van jezelf (je kennis
en kunde) voor.
Het is belangrijk om je te realiseren dat niet alleen spreekbeurten en
posterpresentaties onder ‘presenteren’ vallen, maar dat ook een werkstuk of verslag
een presentatievorm zijn.
De structuur van de presentatie
Welke doelgroep, doel en presentatievorm je ook kiest; als je wilt dat je presentatie
overkomt, is het van groot belang om aandacht aan de structuur te besteden. Voordat
je de presentatie vormgeeft bedenk je het antwoord op de volgende vragen.
Tabel
STRUCTUUR INLEIDING KERN SLOT
vraag + antwoorden Vraag antwoorden
samenvatting
of conclusie (=beste antw
oord)
probleem + oplossingen Probleem oplossingen
samenvatting
of conclusie (=
beste oplossing)
stelling + argumenten Stelling argumenten conclusie (= stelling
of aanzetten tot actie)
voordelen + nadelen beschrijving van het onderwerp
behandeling
van voor- en/of
nadelen
samenvatting of conclusie
aspectenstructuur beschrijving onderwerp, noemen deelonderw
erpen
uitwerking deelonderwe
rpen samenvatting
tijdstructuur
beschrijving
van het onderwerp, eventueel noemen van
historische perioden
historische uitwerking samenvatting en/of blik
op de toekomst
De presentatie: is goed voorbereid
o sluit aan bij de doelgroep
o past bij het communicatiedoel
is netjes en met aandacht verzorgd
is inhoudelijk van goed niveau
o passend bij doelgroep en auteur
o maakt duidelijk onderscheid tussen eigen werk en bronnen
o Heeft begrippen toegepast en uitgelegd.
o Werkt met kernwoorden en korte uitleg.
o Heeft illustraties en mogelijke filmpjes
heeft een duidelijke en logische structuur.
De presentatie moet 10 a 15 minuten duren.
De leerlingen moeten aantekeningen schrijven.
De presentatie is gemaakt op PowerPoint of via een film.
De presentatie is Interactief (de leerlingen moeten erbij betrokken worden)
1
Werk
1.1 meedoen of niet? Welvaart is de mate waarin de behoeften met de beschikbare
middelen kunnen worden bevredigd. Maar: je hebt ook vrije tijd nodig om van al die gekochte spullen te kunnen genieten.
Dus ook vrije tijd vergroot de welvaart. Hoe welvarend je bent, hangt ervan af hoe goed je in staat bent om werk met
vrije tijd te combineren. Dit is een typisch economisch probleem: we moeten kiezen.
De belangrijkste reden waarom Nederlandse werknemers
gemiddeld minder uren werken in vergelijking met andere landen ligt in het grote aantal deeltijdwerkers. De p/a-ratio
meet in welke mate er sprake is van deeltijdwerk. In Nederland is de p/a-ratio tamelijk hoog.
Als we willen weten hoeveel werk er verzet wordt tellen we de
werkgelegenheid in voltijdbanen en rekenen we deeltijdbanen
om naar volledige banen. Een volledige baan wordt ook wel een arbeidsjaar genoemd. En de werkgelegenheid in arbeidsjaren noemen we ook wel
het arbeidsvolume.
Als we willen weten hoeveel mensen er meedoen aan het arbeidsproces dan kijken we hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking tot de beroepsbevolking behoort.
Dit is de arbeidsparticipatiegraad, ofwel participatiegraad of deelnemingspercentage.
Werken of vrije tijd? Waar kies je voor? Er moet vaak gekozen worden tussen werken en vrije tijd. We kunnen de keuze tussen inkomen en vrije tijd ook grafisch weergeven door middel van een budgetlijn, die de
verschillende combinaties weergeeft bij een bepaald budget. Als je meer wil van het één moet je van het ander wat inleveren. Dit zijn de opofferingskosten.
2
Een budgetlijn geeft alle verschillende combinaties weer
van twee bestedingsmogelijkheden bij een gegeven
budget. Stel dat je een budget hebt van 200 Euro voor
vakantie. Kamperen aan de Spaanse Costa Brava kost
20 Euro per dag. Een bungalow huren aan het
Gardameer in Italië kost 40 Euro per dag. De formule
voor de budgetlijn is dan 200 = 40B + 20K. K is het
aantal dagen kamperen in Spanje en B het aantal dagen
bungalow huren aan het Gardameer. De budgetlijn ziet
er dan als volgt uit.
Open vragen
Appels en peren
Karel krijgt € 24 zakgeld per week. Hij besteedt zijn hele budget aan appels en peren.
De appels kosten € 0,80 per kilo en de peren € 1,- per kilo.
1. Teken in de grafiek, zie , de budgetlijn.
Karel wil de helft van zijn zakgeld aan peren besteden.
2. Hoeveel kilo appels kan hij dan kopen?
Door de slechte oogst stijgen de appels in prijs naar € 1,20 per kilo.
3. Teken de nieuwe budgetlijn als gevolg van de prijsstijging van de appels.
Karel wil nog evenveel appels blijven kopen als bij vraag 2.
4. Hoeveel kilo peren kan hij dan nog kopen? Laat dit zien door middel van een
berekening.
3
kilo appels
36
33
30
27
24
21
18
15
12
9
6
3
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30
kilo peren
Kinderen opvoeden taak van man en vrouw
Robert-Jan heeft bij economie gekozen voor de volgende praktische opdracht:
Verzamel gegevens over de huidige regelingen die in Nederland gelden met betrekking
tot zwangerschapsverlof en ouderschapsverlof. Beoordeel in een schriftelijk verslag of
deze regelingen de emancipatie bevorderen en de arbeidsmarkt verruimen.
Het laatste deel uit het verslag van Robert-Jan:
“Kinderen opvoeden is een taak van man en vrouw. Ik vind de regelingen om ouders
gelegenheid te geven samen hun kinderen op te voeden in Nederland te beperkt. Het
recht op zestien weken betaald zwangerschapsverlof is alleen bedoeld voor de periode
dat vrouwen niet in staat geacht worden om te kunnen werken. Naast
zwangerschapsverlof hebben mannen en vrouwen recht op dertien weken onbetaald
ouderschapsverlof. In een land als Zweden kunnen ouders veel langer betaald
ouderschapsverlof krijgen. Als de overheid wil dat meer mannen dan nu zorgtaken op
zich nemen en wil voorkomen dat vrouwen stoppen met betaald werk als ze een kind
krijgen, moet de overheid in Nederland ingrijpende maatregelen nemen. Dergelijke
maatregelen bevorderen niet alleen de emancipatie, maar kunnen ook helpen om
verkrapping op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Als de regering maatregelen neemt die
de herverdeling van zorgtaken en betaald werk tussen man en vrouw echt bevorderen,
heeft dit twee gevolgen:
1 de participatiegraad van vrouwen zal stijgen;
4
2 de p/a-ratio (dit is het aantal werkzame personen per arbeidsjaar) van mannen
zal ook stijgen.
Mijn conclusie is dat beide gevolgen de arbeidsmarkt verruimen.”
1. Leg uit dat uitbreiding van kinderopvang door bedrijven tot toename van de
participatiegraad van vrouwen kan leiden.
2. Leg uit dat de emancipatie tot toename van de p/a-ratio van mannen kan leiden.
3. Welke fout maakt Robert-Jan in de conclusie van zijn verslag? Verklaar het
antwoord.
Cola of bellen
De onderstaande figuur geeft de budgetlijn weer van iemand die een weekbudget heeft
van €50 en keuzes moet maken tussen bundels belminuten en blikjes cola. De prijs van
een blikje cola is € 1 en de prijs van een bundel belminuten is € 5.
1. Bereken hoeveel bundels belminuten er worden gekocht als het hele budget aan
belminuten wordt besteed.
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
blikje
s c
ola
bundels belminuten
5
2. Bereken hoeveel bundels belminuten er worden gekocht als de helft van het
budget wordt besteed aan cola. Teken dit punt op de budgetlijn in de figuur op de en
zet daarbij punt A.
3. Teken in de figuur op de de budgetlijn als het weekbudget teruggaat naar € 40?
Zet bij deze budgetlijn B.
4. Teken in de figuur op de de budgetlijn bij een weekbudget van € 50 als de prijs
van cola wordt verhoogd naar € 2? Zet bij deze budgetlijn C.
6
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
blik
jes
co
la
bundels belminuten
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
blik
jes
co
la
bundels belminuten
A
7
Studeren, vrije tijd en werken.
Jan is student en heeft naast zijn intensieve studie nog 15 uur per week over. Hij kan
kiezen voor vrije tijd of werken. Als hij gaat werken kan hij € 10 per uur verdienen.
1. Teken op de de budgetlijn die Jan zijn keuzeprobleem weergeeft.
2. Hoeveel vrije tijd moet Jan opofferen voor een wekelijks inkomen van € 65?
WAO
Tussen begin jaren zeventig en begin jaren negentig van de vorige eeuw zijn veel
mensen afgekeurd. Afkeuren wil zeggen dat je op medische gronden arbeidsongeschikt
wordt verklaard. Je ontvangt dan een uitkering op grond van de Wet op de
Arbeidsongeschiktheid (WAO). Als arbeidsongeschikte mag je op medische gronden
niet werken.
Begin jaren negentig was het aantal WAO’ers opgelopen tot bijna één miljoen. De
overheid besloot de WAO te veranderen. Je wordt nu niet meer zo makkelijk afgekeurd.
Bovendien werden alle bestaande WAO’ers opnieuw gekeurd. Een deel werd
goedgekeurd en verloor het recht op een WAO-uitkering. Deze groep moest op zoek
naar een baan. Sommige van deze oud-WAO’ers slagen erin werk te vinden. Veel van
hen werden werkloos.
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
200
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20
inko
men
per
week in
€
uren vrije tijd per week
8
1. Is door het nieuwe keuringsbeleid de beroepsbevolking gedaald, gestegen of
gelijk gebleven? Leg uit waarom.
2. Is door het nieuwe keuringsbeleid het deelnemingspercentage van de totale
bevolking gedaald, gestegen of gelijk gebleven? Leg uit waarom.
3. Noem behalve WAO’ers nog twee maatschappelijke groepen die wel tot de
beroepsgeschikte bevolking maar niet tot de beroepsbevolking worden gerekend.
9
moet de arbeidsparticipatie omhoog?
2.1 zijn er te weinig kinderen? Wie op zijn of haar oude dag stopt met werken kan van
zijn pensioen gaan genieten. Er wordt van uitgegaan dat de pensioenleeftijd 65 jaar is (wordt 67 jaar). Iedere
Nederlander heeft dan recht op een AOW-uitkering. Daarnaast kan iemand recht hebben op een pensioen.
Wie eerder wil stoppen met werken kan dat doen, maar
moet dan wel zelf zorgen voor een spaarpot of verzekering die uitkeert. Als dit het geval is spreken we van
prepensioen.
Door de zogenaamde babyboom van na de Tweede Wereldoorlog zijn er nu veel mensen die tegen hun
pensioen aan zitten of al een pensioen genieten. Dit noemen we vergrijzing. Deze vergrijzing veroorzaakt een
verhoging van de zorgkosten.
2.2 de i/a-ratio In de leeftijdsgroep van 20 tot 60 jaar zijn er mensen die werken (de actieven) en die
niet werken (de inactieven). De verhouding tussen deze twee noemen we de i/a-ratio.
i/a-ratio = aantal inactieven
× 100 aantal actieven
(aantal actieven in volledige banen, aantal inactieven in volledige uitkeringen)
2-3 Groeien of herverdelen? Door de sterke vergrijzing zal de i/a-ratio stijgen: er komen in verhouding meer inactieven. De uitkeringen van die
inactieven worden betaald uit de belastingen en premies die de actieven betalen, en die zullen dus omhoog moeten.
Daardoor houden de actieven minder netto inkomen over.
Een andere mogelijkheid is het verlagen van de uitkeringen. Waardoor de netto inkomens van de inactieven omlaag
gaan.
10
Beide scenario's zijn onaantrekkelijk. Daarom kan geprobeerd worden om de productie, het nationaal product dus, te vergroten. Daardoor komen er meer middelen
beschikbaar: het nationaal inkomen neemt toe, en daardoor kunnen de netto inkomens op peil blijven. Dat kan bereikt worden door:
het vergroten van de productie per werkende - door meer uren te werken
- door verhoging van de arbeidsproductiviteit, door
(a) gebruik te maken van technische ontwikkelingen, (b) betere opleiding, en (c) een
betere organisatie van het productieproces (door gebruik te maken van specialisatie en
arbeidsdeling) het verlagen van de i/a-ratio
- door de arbeidsparticipatie te verhogen - het aantal inactieven laten afnemen
Open vragen
i/a-ratio?
Wat gebeurt er met de i/a-ratio (stijgen, dalen of gelijk blijven) in de volgende
situaties. Verklaar het antwoord.
1. de uitkeringen worden verlaagd.
2. de leerplicht wordt verhoogd van 16 naar 18 jaar.
Arbeidsproductiviteit
In een land is de werkgelegenheid in personen met 2% toegenomen en de productie is
met 5% gestegen.
3. Bereken met behulp van indexcijfers met hoeveel procent de arbeidsproductiviteit is
veranderd(afronden op 2 decimalen).
Geef aan of er sprake is van een daling of een stijging.
Uit een krant, maart 2008:
‘Groei kinderopvang niet afremmen’
Leidt de spectaculaire groei van de kinderopvang ook tot een grotere
arbeidsparticipatie van moeders?
Het gaat goed met de economie en moeders willen in toenemende mate blijven
werken. Bovendien hadden we een achterstand met onze buurlanden in te lopen.
Het aantal werkende moeders steeg van 53% in 1996 naar 72% in 2006. Bovendien
zijn moeders steeds meer uren gaan werken. Gemiddeld werken moeders anderhalf
keer zoveel uur als tien jaar geleden. In 2006 was dat 22,9 uur.
11
1. Uit welke zin blijkt dat er een verband is tussen de “stand van de economie” en
de participatiegraad van vrouwen en verklaar het verband.
2. In welk opzicht heeft Nederland een achterstand met onze buurlanden?
3. Welk verband bestaat er tussen het beleid van de regering om te streven naar
een grotere arbeidsparticipatie van moeders en de vergrijzing?
4. Noem twee andere maatregelen die de toename van de AOW-premie kunnen
tegengaan.
5. Hoeveel uur werkten moeders in 1996 gemiddeld?
6. Hoeveel procent is de bijdrage van moeders in (betaalde) arbeidsuren volgens de
gegevens in dit artikel de laatste tien jaar gestegen (er van uit gaande dat het aantal
moeders gelijk bleef)?
i/a-ratio voor schaakvereniging
Schaakvereniging “Schaakmat” uit Ulvenhout organiseert halfjaarlijkse een
schaaktoernooi in de parochiezaal achter de Sint Petruskerk. Dit schaaktoernooi is
noodzakelijk om de kas van de schaakvereniging te spekken. De leden betalen jaarlijks
€ 10 euro contributie en die inkomsten gaan geheel op aan administratiekosten. De
schaakclub heeft 80 leden waarvan er slechts 24 actief zijn. Het overgrote deel is dus
inactief.
1. Bereken de i/a-ratio voor schaakvereniging Schaakmat uit Ulvenhout.
Het organiseren van een schaaktoernooi kost de organisatie ongeveer 600 arbeidsuren.
Alle actieve leden dragen in gelijke mate bij aan de organisatie van het toernooi.
2. Bereken het gemiddeld aantal arbeidsuren per actieve.
Ook bij schaakvereniging Schaakmat slaat de vergrijzing toe. Vier actieve 65-plussers
zijn weggevallen en de organisatie van het schaaktoernooi komt nu terecht op de
schouders van de resterende 20 actieve leden.
De vier actieve leden die wegvallen blijven wel lid van de club: zij worden inactieve
leden.
3. Bereken met hoeveel procent de i/a-ratio gestegen is.
12
Het bestuur van de schaakvereniging beraad zich over de te nemen stappen. Voorop
staat natuurlijk dat het schaaktoernooi moet doorgaan. Volgens het bestuur moet het
mogelijk zijn om het toernooi te organiseren als ieder actief lid iets meer uren besteed
aan de organisatie van het schaaktoernooi.
4. Bereken met hoeveel procent de arbeidstijd voor ieder actief lid dan toeneemt.
Een andere mogelijkheid is de organisatie van het schaaktoernooi te moderniseren.
Door de spelers niet meer op schaakborden maar via computers met elkaar te laten
spelen kan er flink op de arbeidsuren en dus inzet van actieven bespaard worden. In
dat geval kan met hetzelfde aantal uren per actieve (zie b) het schaaktoernooi
georganiseerd worden.
5. Bereken met hoeveel % de arbeidsproductiviteit dan stijgt.
Een andere mogelijkheid is het verhogen van het aantal actieven. Na een gerichte en
intensieve promotie slaagt het bestuur er in tien nieuwe actieve leden te werven onder
de inactieve leden.
6. Bereken de nieuwe i/a-ratio.
7. Bereken met hoeveel procent de gemiddelde arbeidstijd per actief lid is
afgenomen ten opzichte van de beginsituatie.
In een land vinden in 2002 de volgende veranderingen plaats:
- bevolking (15-65 jaar) + 3,1%
- beroepsbevolking + 2,0%
- werkgelegenheid + 1,6%
- werkloosheid + 3,2%
1. Bereken de verandering van de participatiegraad.
13
loonvorming
3.1 arbeidsvoorwaarden Het minimumloon is het loon dat iemand van 23 jaar wettelijk minimaal moet krijgen.
De hoogte van het minimumjeugdloon is afhankelijk van de leeftijd en wordt uitgedrukt
in een bepaald percentage van het minimumloon.
Als iemand een betaalde baan aanvaardt, moet er altijd een arbeidsovereenkomst
tussen de werknemer en de werkgever worden opgesteld, met daarin de
arbeidsvoorwaarden:
de primaire arbeidsvoorwaarden: het loon en de arbeidstijd.
de secundaire arbeidsvoorwaarden: de overige zaken zoals reiskostenvergoeding
en vakantieregeling.
Als één werkgever en één werknemer een arbeidsovereenkomst sluiten is dat een
individuele arbeidsovereenkomst.
Een gezamenlijke overeenkomst tussen een groep werknemers en één of meerdere
werkgevers noemen we een collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Als er sprake is
van een cao voor één (groot) bedrijf dan onderhandelt de directie met de vakbonden,
als het om een hele bedrijfstak gaat onderhandelen de werkgeversbonden met de
vakbonden. De organisatiegraad is het percentage werknemers dat lid is van een
vakbond.
Zelfbinding: als vakbondsonderhandelaars een voorlopig accoord hebben bereikt met
de werkgever(s) moeten zij dit voorleggen aan hun leden en zij zullen hun best doen
dit voorlopige accoord te verdedigen naar hun achterban. Zo niet: dan zullen de
werkgevers hen een volgende keer niet zo maar vertrouwen.
14
Als werknemers en werkgever(s) het eens zijn over een cao, en de minister van Sociale
Zaken hem algemeen verbindend heeft verklaard, geldt de cao voor iedereen die in
het betreffende bedrijf of bedrijfstak werkzaam is.
3.2 verplicht lid van een vakbond? Is een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) eenmaal afgesloten, dan geldt deze voor
alle werknemers, ook voor hen die geen lid zijn van een vakbond. Het kan daarom voor
werknemers verleidelijk zijn om geen lid te worden van een vakbond. Je betaalt dan
geen contributie, maar profiteert wel van de gunstige arbeidsvoorwaarden die dankzij
het onderhandelen van de vakbond worden verkregen. Dit gedrag, het gratis profiteren
van inspanningen van anderen, wordt meeliftersgedrag of free-ridergedrag genoemd.
Maar als iedereen mee wil liften bestaat er geen vakbond. Daarom wordt soms gepleit
voor het verplicht stellen van het vakbondslidmaatschap: collectieve dwang.
3.3 de koopkracht van het inkomen Het loon in euro’s heet het nominale loon. De hoeveelheid producten die je met dat
loon kunt kopen, heet het reële loon of de koopkracht. Als het loon dat iemand
ontvangt steeds hetzelfde bedrag in euro’s is terwijl de prijzen stijgen, wordt de
koopkracht van dat loon steeds minder. Het reële loon daalt dan. Om de verandering
van het reële inkomen of het reële loon te berekenen maken we gebruik van
indexcijfers.
RIC (indexcijfer reëel inkomen) = NIC (indexcijfer nominaal inkomen)
× 100 PIC (prijsindexcijfer)
3.4 prijscompensatie en initiële loonstijging Een loonstijging die in procenten gelijk is aan de stijging van de prijzen heet
prijscompensatie. Als een werknemer bovenop de prijscompensatie nog een algemene
loonstijging krijgt, zal zijn koopkracht stijgen. Deze loonstijging noemen we de initiële
loonstijging en geldt voor alle werknemers die onder de cao vallen. Naast de
prijscompensatie en de initiële loonstijging is er ook nog de incidentele loonstijging. Dit
is een loonstijging die niet voor iedereen geldt en die het gevolg is van promotie,
overwerk of een stijging van het aantal dienstjaren, etc.
3.5 lonen en winsten Voor een werkgever zijn de loonkosten per product belangrijk. Door hogere lonen gaan
ze omhoog, en door een stijgende arbeidsproductiviteit dalen ze.
15
indexcijfer loonkosten per product = indexcijfer loonkosten per werknemer
× 100 indexcijfer arbeidsproductiviteit
Als de loonkosten per product stijgen zullen sommige ondernemers hun prijzen
verhogen. Ze doen dit om de winsten van de bedrijven op peil te houden. Maar dan
verslechtert wel hun concurrentiepositie. Als je op deze manier landen bekijkt: de
internationale concurrentiepositie kan verslechteren. Als prijsverhoging geen optie is
(de verkopen zullen minder worden) zal de winst dalen. Hierdoor zal er ook minder
geld beschikbaar zijn om te investeren.
Een loonstijging die gelijk is aan de inflatie plus de stijging van de arbeidsproductiviteit
heeft geen invloed op de verhouding winst/loon. Dat percentage wordt de loonruimte
genoemd. Als de loonstijging kleiner is dan de loonruimte is er sprake van
loonmatiging.
3.6 verschillen in beloning de situatie op de arbeidsmarkt
de machtverhoudingen
de overheidsinvloed
opleidingniveau
talent
risico's
3.7 menselijke kapitaal De kennis en vaardigheden die werknemers bezitten en waarover bedrijven kunnen
beschikken, noemen we het menselijk kapitaal van de economie, ook wel human
capital genoemd.
16
Opdracht bij de film
De beelden werden opgenomen op drie locaties.
Welke? Waarom koos de
regisseur voor deze drie locaties?
1. Waarom is er in China grote werkloosheid?
Welk soort werkloosheid? Maak
een vergelijking tussen de werkloosheid in België en in China.
2. Waarom werken Chinezen vaak in de textielindustrie en aanverwanten
(handschoenen)?
3. Waarom werken Chinese ondernemers vaak met onderaannemers? Wat
zijn de voor- en nadelen?
4. Waaruit blijkt in dit fragment de overgang van een communistisch
systeem naar een kapitalistisch? Leidt deze transitie tot een verbetering
voor China? Motiveer je antwoord.
5. Wanneer is China toegetreden tot de WTO?
6. Maak een vergelijking tussen de ontslagvergoeding voor de Chinees uit de
reportage en de ontslagvergoeding die is overeengekomen bij Volkwagen
Golf (december 2006). Formuleer een gemotiveerd standpunt.
7. Maak een vergelijking tussen een maandloon van een Chinese
textielarbeidster en van een Belgische textielarbeidster. Probeer kritisch
om te gaan met de bekomen cijfergegevens. Geef een genuanceerd
oordeel.
8. Maak een vergelijking tussen de arbeidsduur van een Chinese
textielarbeidsters en van een Belgische textielarbeidster. Probeer kritisch
om te gaan met de bekomen cijfergegevens. Geef een genuanceerd
oordeel.
9. Werkgevers in België vinden dat werknemers te weinig mobiel zijn.
Onderbouw je mening met cijfermateriaal.
17
10. Hoe blijkt uit de reportage dat indexering in China niet bestaat. Wat houdt
indexering van de lonen precies in?
11. Waaruit blijkt dat de sociale zekerheid in China niet veel voorstelt?
12. Waaruit blijkt dat de rol van de vakbonden in China zeer beperkt is?
13. Welke rol zou een wereldvakbond kunnen spelen? (zie bv.
http://www.standaard.be)
14. Wat betekent globalisering in deze context?
Open vragen
Ruim of krap?
In een studie van het Centraal Statistisch Bureau van een land vinden we de volgende
gegevens:
Beroepsgeschikte bevolking 14,5 miljoen
Beroepsbevolking 10,0 miljoen
Aantal werknemers in personen 8,0 miljoen
Aantal werknemers in arbeidsjaren 6,5 miljoen
Aantal zelfstandigen 1,4 miljoen
Aantal werklozen (in personen) 0,6 miljoen
Aantal vacatures (in personen) 0,2 miljoen
1. Bereken de vraag naar arbeid in personen.
2 Is er sprake van een ruime of een krappe arbeidsmarkt? Verklaar het antwoord.
3. Bereken de participatiegraad op 1 decimaal nauwkeurig.
4. Verklaar dat het aantal werknemers in personen groter is dan in arbeidsjaren.
Beroepsgeschikt of beroepsbevolking?
In een land wonen 10 miljoen mensen. Daarvan zijn er 8 miljoen tussen de 15 en de
65 jaar. Van deze mensen zijn er 4 miljoen in loondienst of als zelfstandige werkzaam
in het bedrijfsleven of bij de overheid. In dit land hebben we 1 miljoen mensen, die
arbeidsongeschikt zijn en een half miljoen mensen die officieel als werkzoekende staan
ingeschreven bij het UWV Werkplein. In dit land zijn 50 000 vacatures.
1. Hoe groot is de beroepsgeschikte bevolking in dit land?
2. Hoe groot is de beroepsbevolking in dit land?
3. Noem 2 categorieën mensen die wel tot de beroepsgeschikte maar niet tot de
beroepsbevolking horen.
18
4. Bereken het deelnemingspercentage in dit land.
5. Geef een mogelijke oorzaak voor het verschijnsel dat de participatiegraad van
allochtone vrouwen lager ligt dan dat van autochtone vrouwen.
6. Wat versta je onder het aanbod van arbeid?
7. Bereken de vraag naar arbeid in dit land.
8. Bereken de werkgelegenheid in dit land.
Grotere economische zelfstandigheid
De regering wil dat vrouwen economisch zelfstandiger worden. De beste manier om dat
te bereiken is volgens de regering het vergroten van de arbeidsdeelname van vrouwen.
In figuur 1 staat informatie over de arbeidsdeelname in Nederland.
figuur 1
1. Noem een leeftijdscategorie waarin de arbeidsdeelname van zowel de mannen als
de vrouwen naar verhouding laag is. Geef daarvoor een verklaring.
Zowel bij de vrouwen als bij de mannen is gemiddeld genomen de arbeidsdeelname
tussen 1998 en 2008 toegenomen.
2. Is die toename in de leeftijdscategorie 50-54 jaar relatief het grootst geweest bij
de vrouwen of bij de mannen? Leg uit hoe dit uit figuur 1 blijkt.
19
De toename van de arbeidsdeelname van vrouwen is voor een deel het gevolg van
regeringsbeleid.
2. Noem een maatregel waarmee de regering de arbeidsdeelname van vrouwen kan
bevorderen. Licht toe hoe die maatregel de arbeidsdeelname bevordert.
Het einde van de krapte
In 2004 kwam er in een land een einde aan een periode van hoogconjunctuur.
Deze conjunctuuromslag had gevolgen voor de situatie op de arbeidsmarkt.
arbeidsmarkt
gegevens
200
2
200
3
200
4
200
5
20
06
beroepsbevolki
ng (personen)
7.05
0.00
0
7.27
0.70
0
7.38
2.50
0
7.36
5.40
0
...(
a)..
.
arbeidsongesch
ikten
(personen)
903.
000
928.
000
955.
000
975.
000
982
.00
0
werkzame
beroepsbevolki
ng (personen)
6.71
6.00
0
6.91
9.00
0
7.06
4.00
0
7.14
2.00
0
...(
b)..
.
werkloosheid
(personen)
282.
000
269.
000
251.
000
302.
000
396
.00
0
werkloosheidsp
ercentage
(%
beroepsbevolki
ng)
4,0
3,7
3,4
4,1
5,3
1. Hoe blijkt uit de tabel dat er in 2004 sprake was van een
conjunctuuromslag?
2. Hoe groot was het aanbod van arbeid in 2005?
3. Bereken de getallen die bij (a) en (b) in de tabel moeten staan.
20
flexibilisering van de arbeidsmarkt
4.1 baancreatie en baanvernietiging De economie kent ups en downs. Dit gaat gepaard met het ontstaan van nieuwe
bedrijven en het verdwijnen van bestaande bedrijven. In perioden van
hoogconjunctuur – de economie groeit dan sterker dan gemiddeld – worden per saldo
meer banen gecreëerd dan vernietigd. In perioden van laagconjunctuur – de economie
stagneert of groeit minder sterk dan gemiddeld – worden meer banen vernietigd dan
gecreëerd.
4.2 arbeidsmarktflexibiliteit Arbeidsmarktflexibiliteit zou in theorie oneindig groot kunnen zijn, zeker als er vanuit
wordt gegaan dat arbeid een homogeen product is en iedere werknemer elke baan kan
vervullen. Maar arbeid is geen homogeen product en er zijn allerlei instituties zoals
sociale zekerheid en ontslagbescherming die maken dat de arbeidsmarkt niet flexibel
is. Hoe hoger de ontslagbescherming hoe minder flexibel de arbeidsmarkt. De OESO
(Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) heeft een maatstaf
voor ontslagbescherming ontwikkeld, de zogenaamde EPL-index. Hoe hoger de index
hoe minder flexibel de arbeidsmarkt.
het belang van arbeidsmarktflexibiliteit
Een flexibele arbeidsmarkt wordt vaak gezien
als een belangrijke voorwaarde voor
economisch groei, omdat in een flexibele
arbeidsmarkt vraag en aanbod sneller op
elkaar reageren. Hierdoor zijn er minder
werkloosheidsuitkeringen en een snellere
opvulling van vacatures. Voorstanders van
arbeidsmarktflexibiliteit zien een soepeler
ontslagrecht als belangrijkste stap op weg
naar een meer dynamische en innovatieve
economie met een hogere
arbeidsproductiviteit en een lagere
werkloosheid.
de flexibele schil
Op de arbeidsmarkt kan onderscheid gemaakt worden tussen mensen met een vaste
baan en mensen die geen vaste baan hebben: flexwerkers. Volgens berekeningen van
het UWV bestaat de groep flexwerkers uit 34% van de beroepsbevolking. Men noemt
21
dit de flexibele schil van de arbeidsmarkt. Werkgevers hebben grote behoefte aan het
bestaan van die flexibele schil omdat het ze in staat stelt om zonder hoge kosten in
economisch slechte tijden mensen te ontslaan en deze in betere tijden weer aan te
kunnen nemen.
4.3 risico en onzekerheid Een vaste baan heeft voordelen ten opzichte van een flexibele baan. Een vaste baan
geeft meer inkomenszekerheid. De werkgever kan een werknemer niet zo gemakkelijk
ontslaan. Daarnaast is de werknemer bij ziekte tot twee jaar lang verzekerd van loon
door de werkgever. Een flexibele baan heeft die voordelen niet. Hier is sprake van een
groter risico. Veel flexwerkers hebben geen recht op een uitkering bij ziekte of
werkloosheid en bouwen geen of weinig pensioen op. Je zou dus mogen verwachten
dat mensen met een flexibele baan voor dat risico en die onzekerheid een compensatie
krijgen bovenop het loon dat verdiend wordt in een vaste baan.
4.4 optimaal evenwicht tussen vast en flexibel werk Als het aanbod van arbeidskrachten op het flexibele deel van de arbeidsmarkt groter is
dan de vraag, zal de compensatie niet zo groot zijn. Maar als de vraag naar flexibele
arbeidskrachten groter is dan het aanbod van flexibele arbeidskrachten, dan mag je
een hogere compensatie voor dit werk verwachten. In een perfect werkende
arbeidsmarkt wordt zo een optimaal evenwicht gevonden tussen vast en flexibel werk.
De dragers van de onvermijdelijke last van flexibiliteit – de flexwerkers in de
dynamische wereld – worden voor dat risico gecompenseerd. Maar in werkelijkheid
doet de omgekeerde situatie zich voor. Flexibele werknemers worden niet hoger, maar
juist lager betaald. We spreken in dat geval van marktfalen.
Een mogelijke verklaring voor het falen op de arbeidsmarkt is het bestaan van
asymmetrische informatie en de machtspositie van de werkgevers.
22
4.5 van flexibele baan naar flexibele baan Voor veel nieuwkomers op de arbeidsmarkt is een flexibele
baan een opstap naar een vaste baan. Ongeveer 40% van de
nieuwkomers start met een flexibele baan. Het doorstromen
naar een vaste baan is echter niet voor iedereen weggelegd.
In flexwerkers wordt weinig of niet geïnvesteerd. De
werkgever voelt zich hiertoe niet verplicht. Omdat de
flexwerker straks weer ergens anders gaat werken, is een
investering voor de werkgever weggegooid geld. Het niet
investeren in menselijk kapitaal van flexibele arbeidskrachten
leidt tot een lagere productiviteitsontwikkeling in de economie
waardoor de maatschappij als geheel een minder optimale
situatie bereikt.
4.6 meer flexibiliteit en minder vast Ondernemers hebben grote behoefte aan een flexibele
arbeidsmarkt omdat dit hen in staat stelt adequaat te reageren op de moeilijk
voorspelbare conjunctuur, de steeds verdergaande globalisering en de technologische
vooruitgang.
Omdat een zekere mate van flexibiliteit noodzakelijk is maar de tweedeling op de
arbeidsmarkt tussen vaste en flexibele contracten ongewenst wordt geacht, wordt er
gezocht naar oplossingen om de arbeidsmarkt in zijn geheel iets flexibeler te maken en
de flexibele banen meer vastigheid te bieden.
Via de Wet Werk en Zekerheid is zowel de ontslagbescherming als de
werkloosheidsuitkering (WW) aangepast. Werknemers met een vast contract
hebben zowel recht op een opzegtermijn als een ontslagvergoeding.
Ook wordt het begrip passende arbeid verruimd. Alle arbeid wordt als passend
aangemerkt na zes maanden werkloosheid.
Ook de rechtspositie van flexwerkers wordt versterkt. Werknemers met tijdelijke
contracten kunnen eerder aanspraak maken op een vaste benoeming.
Naast ontslagbescherming zijn ook de werkgeversverplichtingen niet vergelijkbaar
tussen vast en flexibel werk. Bij vaste contracten is de werkgever bij wet verplicht tot
doorbetaling bij ziekte en heeft de werkgever re-integratieverplichtingen bij ziekte,
arbeidsongeschiktheid en ontslag van de werknemer. Ook op dit gebied is de wet zo
aangepast dat er een grijzer gebied is ontstaan tussen vaste en flexibele contracten. Zo
betalen werkgevers vanaf 1 januari 2014 voor flexwerkers die ziek zijn als hun tijdelijk
contract afloopt.
23
Kijkvragen
1. Geef aan wie in deze video de werkgever is en geef aan
wie de werknemer is.
2. Geef twee redenen waarom deze mensen willen werken voor de huiseigenaar?
3. Is de arbeid die de mensen in de video verrichten geestelijke of lichamelijke arbeid?
Leg uit.
4. Denk jij dat deze werknemers een arbeidsovereenkomst hebben? Waarom wel/niet?
5. Veel mensen die werken doen dat om zich te ontwikkelen. Kunnen deze werknemers
in de video zich ontwikkelen? Zo nee, hoe kunnen zij zich dan wel ontwikkelen? Verdiepingsopdracht
In Nederland zijn veel jongeren die als bijbaantje oppassen op een kind van een familielid. Dit is vaak zwart werk. Dit wil zeggen dat ze geen belasting en premies
betalen over het loon dat ze verdienen.
1. Zoek uit hoeveel euro er per jaar aan zwart werk wordt verdiend.
2. Zoek uit wat de gevolgen zijn als je zwart werk verricht.
3. In welke sectoren wordt er het meest zwart gewerkt? Geef een overzicht van deze sectoren.
4. Maak een mooie poster van jouw informatie.
24
Kijkvragen
Opdrachten: Goede tijden, slechte tijden Bekijk de aflevering op www.schooltv.nl
Inleiding
In deze aflevering is te zien dat de mate waarin consumenten grote aankopen doen,
zoals een auto, een betere economische indicator is dan bijvoorbeeld de verkoop van lippenstift. Vader Nico en zoon Rob van het 80 jaar oude familiebedrijf schetsen een
beeld van de automarkt door de jaren heen. Econoom Dirk Bezemer legt uit hoe de Conjunctuurklok van het CBS het verloop van de Nederlandse conjunctuur toont. Dat
economische theorie en de werkelijkheid van elkaar verschillen, wordt duidelijk bij de werking van de arbeidsmarkt.
Vraag 1 Welke 3 crises worden genoemd in de aflevering? Geef bij iedere crises de
oorzaak weer.
Vraag 2 Over oplossingen voor de crisis verschillen de economen van mening. Omschrijf de verschillen tussen de opvattingen van Keynes en de Klassieken.
Vraag 3 In Nederland duren crises relatief lang. Waarom is Nederland zo vatbaar voor
wereldwijde crises?
Vraag 4 Hoe is de familie Zander omgegaan met de crisis? Hoe hebben ze de omzet op
peil gehouden?
Vraag 5 De conjunctuurklok Ga naar www.cbs.nl en zoek de actuele conjunctuurklok op.
De conjunctuurklok geeft de stand van zaken weer over de economie in Nederland.
a Wat kun je zeggen over de economie op dit moment? In welk kwadrant is er sprake
van hoogconjunctuur.
b Welke van de genoemde indicatoren is voor jou een belangrijkste indicator voor de
stand van de economie? Licht je antwoord
toe.
c Kun je een indicator noemen die er niet bij staat en je wel zou willen toevoegen?
25
Open vragen Een onverantwoorde loonstijging is volgens de FNV bij een krappe arbeidsmarkt een
bedreiging voor de economie. De enige veilige remedie daartegen is het opheffen van
de krapte door de arbeidsproductiviteit te verhogen. Een andere mogelijkheid is het
nemen van maatregelen om herintredende vrouwen en andere inactieven tot werken te
verleiden. Langere werkweken zijn voor de FNV geen optie.
1. Op welke 3 manieren kan de arbeidsproductiviteit worden verhoogd?
2. Wat kan het effect zijn op de arbeidsproductiviteit als inactieven toetreden op de
arbeidsmarkt?
3. Leg uit waarom langere werkweken de arbeidsproductiviteit niet verhogen.
4. Leg uit waarom het instellen van langere werkweken de toetreding van vrouwen
op de arbeidsmarkt in de weg kan staan.
5. Leg uit waarom een stijging van de arbeidsproductiviteit de krapte op de
arbeidsmarkt kan terugdringen.
6. Leg uit dat hoge loonstijgingen minder erg zijn naarmate de arbeidsproductiviteit
sneller stijgt. Gebruik in je antwoord de term ‘loonkosten per eenheid product’.
Uit de krant(2007):
‘De FNV worstelt met een luxeprobleem. Werknemers worden met prestatietoeslagen in
de watten gelegd. Dat lokt bij anderen acties uit voor meer loon. Maar de vakcentrale
wil vasthouden aan een verantwoorde loonontwikkeling, om te voorkomen dat
Nederland zich uit de markt prijst.’
1. Uit het bovenstaande blijkt dat er op het ogenblik sprake is van een krappe (1) /
ruime (2) arbeidsmarkt. Dit betekent dat de vraag naar arbeid groter (3) / kleiner (4)
is dan het aanbod van arbeid. Maak telkens de juiste keuze.
2. Leg uit waarom voor werkgevers prestatietoeslagen aantrekkelijker zijn dan meer
loon.
3. Leg uit wat wordt bedoeld met het verband tussen loonontwikkeling en de
marktpositie van Nederland (laatste zin).
26
4. Je moet in de derde klas een economie les geven waarin je moet uitleggen welke
rol vakbonden spelen bij de loonontwikkelingen. Je schrijft je les op in 200 woorden.
Gebruik hierbij in elk geval de termen, incidentele loonstijging, initiële loonstijging,
prijscompensatie, arbeidsproductiviteit, werkloosheid, concurrentiepositie, CAO,
loonkosten per stuk.
Omzet en Arbeidsproductiviteit
Twee bedrijven, Pentax en Compax maken bijna identieke notebooks voor de zakelijke
markt. In het jaar 2007 geldt voor beide bedrijven het volgende:
afzet prijs per
stuk
loonkosten
per jaar
per
werknemer
aantal
werknemers
totale
winst
Pentax 40.000 € 1.500 € 48.000 € 12
miljoen
Compax 40.000 € 1.500 € 48.000 € 12
miljoen
1. Bereken de omzet van elk bedrijf in 2007.
2. Bereken het aantal werknemers, er van uitgaande dat de loonkosten de enige
kosten zijn.
3. Bereken de gemiddelde arbeidsproductiviteit in stuks.
De markt voor notebooks groeit heel snel. De leiding van beide bedrijven heeft
verschillende opvattingen over de te volgen marktstrategie,
De leiding van Pentax wil een zo groot mogelijk marktaandeel. Ze wil het bestaande
notebook handhaven en via een verlaging van de prijs een grotere afzet bereiken.
Tegelijkertijd wil ze door efficiënter werken de arbeidsproductiviteit met 10%
verhogen. Ze verlaagt de verkoopprijs naar €1.400 per notebook. Uit marktonderzoek
blijkt dat de afzet zal toenemen tot 46.200 stuks in het jaar 2008. De loonkosten per
werknemer blijven gelijk.
4. Hoeveel werknemers heeft Pentax nodig in het jaar 2008.
27
5. Bereken de verandering van de winst van Pentax voor het jaar 2008
De leiding van Compax heeft een andere marktstrategie voor ogen. Ze wil het product
upgraden. Dus een betere kwaliteit en een beter imago geven. Daardoor kan ze de
prijs juist verhogen. De technische veranderingen en de reclamecampagne om het
product te upgraden brengen wel extra kosten met zich mee ten bedrage van € 2
miljoen. De verkoopprijs wordt vastgesteld op € 1.950 per notebook. Het aantal
verkochte notebooks zal in 2008 niet veranderen, maar de arbeidsproductiviteit wordt
20% lager omdat het maken van een notebook bewerkelijker wordt. De loonkosten per
werknemer blijven gelijk
6. Bereken de totale winst van Compax voor het jaar 2008.
7. Welke van de twee bedrijven heeft de beste strategie gekozen op de korte
termijn?
Een krantenbericht
CAO-akkoord bij Van Herp B.V.
De directie van conservenfabriek Van Herp B.V. , met 350 medewerkers in dienst
waarvan een honderdtal geen lid is van de vakbond, en de vakbonden zijn het eens
geworden over een nieuwe CAO voor het bedrijf. Per 1 januari 2009 wordt de
werkweek verkort van 38 naar 36 uur. Omdat de arbeidsproductiviteit afneemt leveren
de werknemers 2% van hun loon in. De werknemers ontvangen in 2009 wel volledige
prijscompensatie van 3%. De directie van Van Herp B.V. is de vakbonden slechts
halverwege tegemoetgekomen toen de bonden eisten dat de door kortere
werkweek(ATV) vrijkomende uren helemaal voor het scheppen van nieuwe banen
zouden worden gebruikt. De totale productieomvang van het bedrijf zal in 2009 (naar
verwachting) niet veranderen.
1. Wat betekent de afkorting CAO?
2. Noem naast het loon en de arbeidstijd nog twee andere arbeidsvoorwaarden die
in een CAO worden vastgelegd.
Cao-onderhandelingen hebben een aantal praktische voordelen, zowel voor
werknemers als voor werkgevers, boven individuele onderhandelingen.
3. Noem een van die voordelen voor werknemers en geef daarbij kort uitleg.
28
4. Leg uit, dat er voor een deel van de werknemers gesproken kan worden van
meeliftersgedrag.
5. Noem ook een van die voordelen voor werkgevers en geef daarbij kort uitleg.
6. Bereken, op basis van de gegevens in het krantenbericht, hoeveel procent (op 2
decimalen nauwkeurig) de bruto-maandlonen van de werknemers van Van Herp B.V. in
2009 veranderen. Geef ook aan of er sprake is van een daling of stijging tegenover de
bruto-maandlonen in 2008.
7. Zal door de bovenvermelde maatregelen de gemiddelde uurproductie van de
werknemers van Van Herp B.V. stijgen, gelijk blijven of dalen? Motiveer je antwoord.
8. Zal de koopkracht inkomen van de werknemers van het bedrijf stijgen, gelijk
blijven of dalen? Motiveer je antwoord.
De directie van het bedrijf wil maar de helft van de door de kortere werkweek(ATV)
vrijkomende uren omzetten in nieuwe banen.
9. Bereken hoeveel volledige banen er in 2009 extra geschapen worden in het
bedrijf.
10. Geef een goed argument (geen kreet dus) waarom de directie van Van Herp B.V.
niet alle vrijkomende uren gebruikt voor het scheppen van nieuwe banen.
11. Bereken hoeveel procent (op 2 decimalen nauwkeurig) de totale loonkosten van
het hele bedrijf veranderen in 2009.
Geef ook aan of het een toename of een afname is.
uit een krant (oktober 2003): Eindelijk akkoord
Er is in de Stichting van de Arbeid een centraal akkoord voor volgend jaar gesloten.
Regering, werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties zijn het daarin eens
geworden over een beperking van de loonstijging. Er is onder andere afgesproken dat
de cao-lonen volgend jaar met maximaal 2,5% zullen stijgen, wat minder is dan de
verwachte inflatie. Deze beperking van de loonstijging kan een bijdrage leveren aan
een verbetering van de concurrentiepositie van Nederland. Naast het loonniveau zijn
29
factoren als scholingsgraad van de beroepsbevolking, klimaat en infrastructuur
bepalend voor de internationale concurrentiepositie.
figuur 1
1. Leg uit hoe een verbetering van de scholingsgraad van de beroepsbevolking van
een land de concurrentiepositie van dat land kan verbeteren.
2. Hoe noemen we de scholingsgraad en vaardigheden van de beroepsbevolking?
3. In welk jaar of in welke jaren zijn de loonkosten per eenheid product in Duitsland
ten opzichte van het voorafgaande jaar gedaald?
In 2002 zijn de loonkosten per werknemer in Nederland ten opzichte van 1998 met
15%
gestegen.
4. Bereken, in 1 decimaal nauwkeurig, met hoeveel procent de arbeidsproductiviteit
in Nederland in 2002 ten opzichte van 1998 is veranderd.
30
werkloosheid
5.1 hoeveel procent is er werkloos? Werkloosheid wordt uitgedrukt in een percentage van de beroepsbevolking.
werkloosheidspercentage = aantal werklozen
× 100% beroepsbevolking
5.2 hoe wordt werkloosheid gemeten? Volgens het CBS ben je werkloos als je
in de leeftijd zit van 15 tot en de AOW-gerechtigde leeftijd
minder dan 12 uur per week werkt actief op zoek bent naar betaald werk
voor 12 uur of meer per week direct beschikbaar bent
Het CBS meet de werkloosheid door middel van
enquêtes. Werkloosheid is een dynamisch begrip. Als het aantal werklozen in een
bepaalde periode constant is wil dat niet zeggen dat het steeds dezelfde mensen betreft. Het kan
maar zó zijn dat er in die periode sommige werklozen werk gevonden hebben, en dat
evenveel werkenden hun baan kwijt zijn geraakt.
Om voor een werkloosheidsuitkering in
aanmerking te komen moet je je laten inschrijven bij het UWV
Werkbedrijf actief op zoek gaan naar werk.
De hoogte en duur van de uitkering is afhankelijk van je arbeidsverleden. Als de WW-
uitkering ophoudt kom je in de bijstand terecht.
5.3 conjuncturele werkloosheid Het inzakken van de bestedingen, dus vraaguitval, de belangrijkste oorzaak van de krimp van de Nederlandse economie. Dit leidt ertoe dat mensen ontslagen worden. De
werkloosheid die hierdoor ontstaat noemen we conjuncturele werkloosheid. Omdat het
aantal mensen dat een baan zoekt weer toeneemt, wordt de arbeidsmarkt ruimer. Deze situatie is kenmerkend voor een periode van laagconjunctuur. Hoogconjunctuur is
een situatie waarin de bestedingen toenemen. De arbeidsmarkt wordt krapper. Werkloosheid door loonstarheid
Het feit dat lonen zich niet snel aanpassen aan veranderingen op de arbeidsmarkt noemen we loonstarheid. Het loon waarbij de vraag naar arbeid gelijk is aan het
aanbod van arbeid noemen we het evenwichtsloon. Dat het loon niet daalt, komt omdat gedurende de looptijd van de cao de hoogte van het loon vastligt. Werknemers en
31
vakbonden gaan niet snel akkoord met een lager loon. Door loonstarheid ontstaat onvrijwillige werkloosheid.
Op lange termijn passen de lonen zich wel aan, omdat bij grote werkloosheid de
vakbonden de looneisen zullen matigen om op die manier de werkloosheid te verkleinen. In de sectoren die geen cao hebben, is de loonflexibiliteit groter.
5.4 natuurlijke werkloosheid Werkloosheid die niet het gevolg is van de op- en neergang van de economie noemen we
natuurlijke werkloosheid.
werkloosheid bestaat dus uit: conjuncturele werkloosheid
natuurlijke werkloosheid - frictiewerkloosheid
- structurele werkloosheid De omvang van de natuurlijke werkloosheid is
in sterke mate afhankelijk van de arbeidsmobiliteit.
5.5 verschuivingen in werkgelegenheid De werkgelegenheid in de diverse sectoren is voortdurend in beweging. Sommige bedrijven groeien, andere krimpen of gaan failliet. Er is daarmee ook voortdurend
creatie en destructie van werkgelegenheid.
5.6 arbeidsmarktbeleid De omvang van de structurele werkloosheid kan beïnvloed worden door de overheid.
Dit gebeurt niet alleen door de invoering van het minimumloon, maar ook door het voeren van arbeidsmarktbeleid. De overheid kan bijdragen aan lagere werkloosheid
door: het scheppen van banen bij de overheid (ambtenaren, sociale werkplaatsen)
het geven van subsidies aan werkgevers die werknemers met een lage arbeidsproductiviteit in dienst nemen
scholing van mensen met een lage arbeidsproductiviteit. Over (onder andere) het arbeidsmarktbeleid wordt al tijden lang strijd gevoerd door
twee stromingen in de economie. Vrijemarkteconomen
Elke verstoring van het evenwicht op ene markt zal automatisch via verandering
van vraag en aanbod leiden tot een nieuw evenwicht. Lonen worden vooral gezien als kostenpost voor de werkgevers. Kijken vooral naar langere termijn.
Oplossing voor problemen: de markt zijn werk laten doen. Keynesianen
Kijken vooral naar kortere termijn. Vooral de koopkracht van de consumenten is bepalend. Als het slecht gaat met de economie met daardoor hoge werkloosheid
helpen loonsverlagingen niet. Want daardoor krijgen de consumenten nóch
32
minder koopkracht, en verslechtert de economie nog verder. Uitkeringen werken als stabilisator: wie werkloos wordt behoudt een deel van zijn koopkracht.
In samenwerking met vakbonden en werkgeversorganisaties voert de overheid een
arbeidsmarktbeleid gericht op het beïnvloeden van de hoogte van de natuurlijke
werkloosheid. Maatregelen om de natuurlijke werkloosheid te verminderen zijn ondermeer:
het verbeteren van de arbeidsbemiddeling door het UWV-WERKbedrijf. het geven van loonsubsidies waardoor het voor werkgevers aantrekkelijker wordt
om werklozen met een lage opleiding in dienst te nemen. het aanbieden of verplicht stellen van scholingstrajecten waardoor de kansen van
mensen op een baan worden vergroot. het flexibiliseren van de arbeidsmarkt.
Minder werkloosheid: markt of overheid?
John Maynard Keynes (1883-1946)
Vrijemarkteconomen
Elke verstoring van het evenwicht op ene
markt zal automatisch via verandering van vraag en aanbod leiden tot een nieuw
evenwicht. Lonen worden vooral gezien als kostenpost voor de werkgevers. Kijken
vooral naar langere termijn. Oplossing voor problemen: de markt zijn werk laten doen.
Keynesianen Kijken vooral naar kortere termijn. Vooral de koopkracht van de consumenten is
bepalend. Als het slecht gaat met de economie met daardoor hoge werkloosheid helpen loonsverlagingen niet. Want daardoor krijgen de consumenten nóch
minder koopkracht, en verslechtert de economie nog verder. Uitkeringen werken als stabilisator: wie werkloos wordt behoudt een deel van zijn koopkracht.
5.7 een concrete markt Op een markt zal een vrager bij hoge prijzen weinig, en bij lage prijzen veel willen kopen. Dit wordt bepaald door de betalingsbereidheid van de betreffende vrager.
33
Van de andere kant wil de aanbieder bij hoge prijzen veel spullen verkopen, en bij
lage prijzen weinig. De opofferingskosten zijn daarbij van belang. Bij een lage prijs
is datgene wat een verkoper bij verkoop op zou offeren (het bezit van het goed)
misschien méér waard dan geld dat hij er
voor kan krijgen. Op dezelfde manier kun je de
arbeidsmarkt bekijken.
Het gedrag van de aanbieders (de mensen die werk zoeken) wordt
weergegeven door de aanbodlijn, het gedrag van de vragers (de bedrijven die
arbeidskrachten nodig hebben) door de vraaglijn.
Er is evenwicht op de markt als vraag en
aanbod aan elkaar gelijk zijn.
5.8 marktimperfecties Het model van de arbeidsmarkt is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid.
Volgens het model zorgt het loon, de prijs van arbeid, automatisch voor evenwicht op
de arbeidsmarkt. Onvrijwillige werkloosheid komt volgens de theorie niet voor. Iemand
die geen baan heeft kiest ervoor om werkloos te blijven.
In de werkelijkheid van een economische crisis is het vreemd om te zeggen dat
honderdduizenden werklozen vrijwillig werkloos zijn. Aan de andere kant wijst het
bestaan van vacatures er ook op dat de markt niet altijd perfect werkt.
Een ideale markt met volkomen concurrentie (of volledige mededinging) voldoet aan
een aantal eisen.
De markt moet homogeen zijn.
Maar de arbeidsmarkt is opgesplitst in deelmarkten, er worden allerlei beroeps-
en opleidingseisen gesteld bijvoorbeeld.
Er zijn heel veel vragers en aanbieders. Die hebben allemaal even weinig macht
om de markt te manipuleren.
Maar marktpartijen hebben wel degelijk invloed op de prijsvorming, denk aan
vakbonden.
Alles moet volkomen transparant zijn.
Maar niemand heeft een compleet overzicht van vraag en aanbod van arbeid. Er
is vaak sprake van asymmetrische informatie.
Er moet sprake zijn van vrije toe- en uittreding.
Maar denk aan diploma-, vestigings-, beroepseisen
34
En tot slot: de markt moet niet beknot worden in haar werking.
Maar de overheid grijpt (soms) in, denk aan het minimumloon.
Het marktmechanisme werkt dus niet altijd volgens de ideale theoretische regels. Als
dat het geval is doen zich marktimperfecties of marktonvolkomenheden voor.
Open opgaven
Lerarentekort
De cijfers in deze opgave gaan steeds uit van volledige banen.
Is een baan in het onderwijs nog wel aantrekkelijk? Dat vragen onderwijsspecialisten
zich af naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek naar de werkgelegenheid
in het onderwijs. De werkgelegenheid in het onderwijs bedraagt in 2005 in totaal
330.000 volledige banen. In 2005 was het tekort aan leraren al 15.000.
De leeftijdsopbouw van het lerarenkorps (tabel 1) geeft reden om te vrezen dat dit
lerarentekort de komende jaren nog zal toenemen. De tabel geeft aan welk percentage
van de totale werkgelegenheid in 2005 wordt bezet door een bepaalde leeftijdsgroep.
Tabel 1
werkgelegenheid in het onderwijs in 2005 (volledige banen per leeftijdscategorie)
leeftijd (in jaren) <
25
25-
29
30-
34
35-
39
40-
44
45-
49
50-
54
55-
59
60-
64
werkgelegenheid
(% van het
totaal)
4 10 8 10 16 20 19 11 2
1. Bereken op basis van de bovenstaande gegevens hoe groot het tekort in het jaar
2015 zal zijn. Ga er daarbij van uit dat de huidige leraren tot hun 65ste werkzaam
blijven in het onderwijs.
Verder mag worden verondersteld dat:
- dat de werkgelegenheid in het onderwijs in de periode 2005-2020 in totaal zal
toenemen met 10%;
- zich ieder jaar 6.000 nieuwe leraren melden voor een baan in het onderwijs.
Het onderzoeksbureau voorspelt in 2020 een lerarentekort van ruim 63.000
arbeidsjaren.
35
2. Laat met een berekening zien hoe het onderzoeksbureau aan deze voorspelling
komt.
Sommige onderwijsspecialisten betwijfelen of zich wel elk jaar 6.000 nieuwe leraren
melden voor een baan in het onderwijs. Zij verwachten in de periode tot 2020 een
sterke groei van het bedrijfsleven en denken dat daardoor het lerarentekort groter zal
worden dan voorspeld. Anderen zijn optimistischer en denken dat economische groei
de overheid mogelijkheden zal bieden meer belangstelling te creëren voor een baan in
het onderwijs.
3. Leg uit dat door een sterke groei van het bedrijfsleven het lerarentekort groter
kan worden dan voorspeld.
4. Leg uit dat economische groei mogelijkheden biedt meer belangstelling te creëren
voor een baan in het onderwijs.
Werknemerssurplus of werkgeverssurplus.
De aanbodlijn van arbeid en de vraaglijn van arbeid in Ierland worden weergegeven
met de volgende vergelijkingen:
Qa = 0,2L - 2 L = loon per arbeidsjaar × € 1.000
Qv = -0,2L + 8 Qa = aanbod van arbeid × 1.000.000
Qv = vraag naar arbeid × 1.000.000
De arbeidsproductiviteit bedraagt € 30.000.
De productiecapaciteit in Ierland bedraagt € 100 miljard
Er zijn maximaal 4.000.000 aanbieders.
Evenwicht op de arbeidsmarkt wil zeggen dat Qa = Qv.
1. Bereken het evenwichtsloon in euro’s.
2. Bereken hoeveel mensen er werken bij dat evenwichtsloon.
3. Teken in de grafiek (zie bijlage) de vraaglijn en de aanbodlijn van arbeid.
4. Beneden welk loon biedt zich niemand meer aan op de arbeidsmarkt?
36
5. Wat is het maximale werknemerssurplus per arbeidsjaar?
6. Waar in de grafiek vind je de vrijwillig werklozen? Licht het antwoord toe.
37
arbeidsmigratie
6.1 Stellingen over arbeidsmigratie Binnen de Europese Unie is er vrij verkeer van arbeid. De inwoners mogen in ieder land
van de EU werken. Als mensen in een ander land gaan werken, noemen we dat
arbeidsmigratie. De arbeidsimmigratie moet wel eerlijk
zijn, dat wil zeggen dat arbeidsimmigranten niet uitgebuit
mogen worden door de cao en het minimumloon te negeren. Het gevaar
van uitbuiting door het ontduiken van cao-afspraken en van het minimumloon
ontstaat, doordat het loon in het land van herkomst van de immigranten
meestal veel lager ligt dan het Nederlandse loon.
De Nederlandse laagopgeleide werknemers ondervinden de nadelen
van vrij verkeer van werknemers, omdat zij worden verdrongen door buitenlandse
werknemers. Dit geldt met name in de bouw en in de transportsector.
6.2 hoeveel procent is er werkloos Werkloosheid wordt uitgedruikt in een percentage van de beroepsbevolking.
werkloosheidspercentage = aantal werklozen
× 100% beroepsbevolking
Volgens het CBS ben je werkloos als je in de leeftijd zit van 15 tot en met 64 jaar
minder dan 12 uur per week werkt actief op zoek bent naar betaald werk voor 12 uur of meer per week
direct beschikbaar bent
6-2 moe wordt werkloosheid gemeten
Werkloosheid is een dynamisch begrip. Als het aantal werklozen in een bepaalde periode constant is wil dat niet zeggen dat het steeds dezelfde mensen betreft. Het kan
maar zó zijn dat er in die periode sommige werklozen werk gevonden hebben, en dat evenveel werkenden hun baan kwijt zijn geraakt.
Om voor een werkloosheidsuitkering in aanmerking te komen moet je
je laten inschrijven bij het UWV Werkbedrijf actief op zoek gaan naar werk.
38
De hoogte en duur van de uitkering is afhankelijk van je arbeidsverleden. Als de ww-uitkering ophoudt kom je in de bijstand terecht.
6.3 conjuncturele werkloosheid
De hoeveelheid productie is afhankelijk van hoeveel producten er gevraagd worden in
de economie. Die vraag is niet constant. Consumenten zijn soms voorzichtig met hun koopgedrag, omdat ze weinig geld hebben, maar ook wel eens omdat ze de toekomst
somber inzien. Het zelfde geldt voor de bestedingen van de bedrijven: de
investeringen.
Het is deze vraaguitval van consumenten, producenten en het buitenland die ervoor zorgt dat de bedrijven hun productie inkrimpen. Dit leidt ertoe dat mensen ontslagen
worden. De werkloosheid die hierdoor ontstaat noemen we conjuncturele werkloosheid. Omdat het aantal mensen dat een baan zoekt weer toeneemt wordt de arbeidsmarkt
ruimer. Bij een ruime arbeidsmarkt kan een werkgever relatief gemakkelijk aan personeel komen. Deze situatie is kenmerkend voor een periode van laagconjunctuur.
Als de economie krimpt wordt dat een recessie genoemd.
Hoogconjunctuur is een situatie waarin de bestedingen toenemen. Bedrijven investeren veel om uit te breiden en consumenten hebben vertrouwen in de economie en
besteden veel. Ook de export levert een belangrijke bijdrage aan de toename van de bestedingen. Hierdoor stijgt de productie en neemt de vraag naar arbeid toe. In deze
situatie is de arbeidsmarkt krap. Bij een krappe arbeidsmarkt kan een werkgever
moeilijk aan personeel komen. De bezettingsgraad van de productiecapaciteit is dan hoog.
bezettingsgraad = productie
× 100% productiecapaciteit
In theorie zou de conjuncturele werkloosheid
voorkomen kunnen worden door de hoogte van
het loon aan te passen. Bij een lager loon worden er immers meer arbeidskrachten
gevraagd. Maar in werkelijkheid is er sprake van loonstarheid. Daardoor ontstaat er onvrijwillige
werkloosheid. Het tegenovergestelde van loonstarheid is loonflexibiliteit. En
tegenovergestelde van onvrijwillige werkloosheid is natuurlijk vrijwillige werkloosheid.
6.4 hoge lonen Structurele werkloosheid kan ook ontstaan als
het loon hoger dan het evenwichtsloon wordt vastgesteld. Het instellen van een minimumloon door de overheid is hiervan een
voorbeeld. Maar het hoge loon kan ook door vakbonden afgedwongen zijn.
Prijsregulering door de overheid verstoort het marktmechanisme. Het gevolg is een
herverdeling van de welvaartswinst ten gunste van de werknemers die ten koste gaat van de werkgevers. Per saldo is er sprake van welvaartsverlies. Dit welvaartsverlies is
39
de prijs die betaald moet worden om laagbetaalde werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt een redelijk inkomen te waarborgen.
6.5 Arbeidsmarktbeleid De omvang van de structurele werkloosheid kan beïnvloed worden door de overheid.
Dit gebeurt niet alleen door de invoering van het minimumloon, maar ook door het voeren van arbeidsmarktbeleid. De overheid kan bijdragen aan lagere werkloosheid
door: het scheppen van banen bij de overheid (ambtenaren, sociale werkplaatsen)
het geven van subsidies aan werkgevers die werknemers met een lage arbeidsproductiviteit in dienst nemen
scholing van mensen met een lage arbeidsproductiviteit.
Over (onder andere) het arbeidsmarktbeleid wordt al tijden lang strijd gevoerd door twee stromingen in de economie.
Vrijemarkteconomen Elke verstoring van het evenwicht op ene markt zal automatisch via verandering
van vraag en aanbod leiden tot een nieuw evenwicht. Lonen worden vooral gezien als kostenpost voor de werkgevers. Kijken vooral naar langere termijn.
Oplossing voor problemen: de markt zijn werk laten doen. Keynesianen
Kijken vooral naar kortere termijn. Vooral de koopkracht van de consumenten is bepalend. Als het slecht gaat met de economie met daardoor hoge werkloosheid
helpen loonsverlagingen niet. Want daardoor krijgen de consumenten nóch minder koopkracht, en verslechtert de economie nog verder. Uitkeringen werken
als stabilisator: wie werkloos wordt behoudt een deel van zijn koopkracht.
Open vragen
Soorten werkloosheid!
Een van de taken van de overheid in dit land is werklozen aan werk helpen. Hiertoe worden werklozen uitgenodigd voor een gesprek op het arbeidsbureau.
Op een dag in december ligt het computersysteem eruit en loopt de wachtruimte van
het arbeidsbureau vol. De werklozen raken aan de praat. - Meike overweegt zich, vanwege personeelstekorten in de zorg, te laten omscholen
tot verpleegkundige. Als cultureel antropologe kan ze al jaren geen werk vinden. - Saskia is net een week afgestudeerd als fysiotherapeute en is op zoek naar een
passende baan. - Femke werkte op de postkamer van een verzekeringsmaatschappij. Door
automatisering raakte ze een jaar geleden haar baan kwijt. - Tim was werkzaam als instructeur bij een bedrijfje dat sportieve personeelsuitjes
organiseerde voor andere bedrijven. Door de economische malaise nam de vraag naar sportieve personeelsuitjes af en raakte Tim zijn baan kwijt.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen conjunctuurwerkloosheid, structuurwerkloosheid, frictiewerkloosheid en seizoenwerkloosheid.
Neem de namen van de vijf genoemde werklozen over en geef bij elke naam aan van
welke soort werkloosheid er sprake is.
40
Arbeidsmarkt Ierland.
De aanbodlijn van arbeid en de vraaglijn van arbeid in Ierland worden weergegeven met de volgende vergelijkingen:
Qa = 0,2L - 2 L = loon per arbeidsjaar × € 1.000 Qv = -0,2L + 8 Qa = aanbod van arbeid × 1.000.000
Qv = vraag naar arbeid × 1.000.000 De arbeidsproductiviteit bedraagt € 30.000.
De productiecapaciteit in Ierland bedraagt € 100 miljard
Evenwicht op de arbeidsmarkt wil zeggen dat Qa = Qv.
1. Bereken het evenwichtsloon in euro’s. 2. Bereken hoeveel mensen er werken bij dat evenwichtsloon.
3. Teken in de grafiek (zie bijlage) de vraaglijn en de aanbodlijn van arbeid. 4. Beneden welk loon biedt zich niemand meer aan op de arbeidsmarkt?
5. Wat is het maximale werkgeverssurplus per arbeidsjaar? 6. Bereken de hoogte van de totale productie bij het evenwichtsloon.
(P.S. mocht je het evenwichtsloon niet kunnen berekenen, neem dan aan dat het €
30.000 bedraagt.) 7. Bereken de hoogte van de bezettingsgraad bij het evenwichtsloon.
Door de financiële crisis zien we een sterke daling van de bestedingen en productie in
Ierland. Hierdoor neemt ook de vraag naar arbeid af. De nieuwe vraag naar arbeid
wordt: Qv = -0,2L + 7
8. Met hoeveel procent moet het loon in de nieuwe situatie dalen wil er evenwicht bereikt worden op de arbeidsmarkt?
Ondanks de afnemende vraag en productie blijven de lonen op hun oude peil. De
vakbonden in Ierland zijn niet van plan om loon in te leveren in ruil voor arbeid. Hierdoor ontstaat er werkloosheid.
9. Hoe noemen we het niet aanpassen van het loon aan de veranderende vraag naar arbeid?
10. Hoe noemen we dit soort werkloosheid? Motiveer je antwoord.
41
11. Bereken de hoogte van de werkloosheid die hierdoor ontstaat.
Minimumloon
De aanbodlijn en de vraaglijn van arbeid worden weergegeven met de volgende
vergelijkingen: Qa = 0,2L – 2 Qa = aangeboden hoeveelheid arbeid in miljoenen jaren.
Qv = -0,2L + 10 Qv = gevraagde hoeveelheid arbeid in miljoenen jaren. L = loon × € 1.000.
1. Teken in de grafiek de vraaglijn en aanbodlijn van arbeid. (zie bijlage)
2. Bereken het evenwichtsloon.
3. Bereken de gevraagde en aangeboden hoeveelheid arbeid.
De overheid besluit vervolgens om een minimumloon in te voeren van € 35.000.
4. Teken met stippellijn het minimumloon in de grafiek.
5. Bereken de gevraagde hoeveelheid arbeid na invoering van het minimumloon.
42
6. Bereken de aangeboden hoeveelheid arbeid na invoering van het minimumloon.
7. Geef een verklaring voor de afgenomen vraag naar arbeid als gevolg van de invoering van het minimumloon.
8. Geef een verklaring voor de toename van het aanbod van arbeid als gevolg van de
invoering van het minimumloon.
9. Bereken de werkloosheid als gevolg van de invoering van het minimumloon.
10. Leg uit of er sprake is van welvaartswinst door de invoering van het
minimumloon ten opzichte van de evenwichtige situatie. Verklaar het antwoord met het werkgeverssurplus en het werknemerssurplus.
Top Related