Mentale simulatie en
handdominantie Het effect van de oriëntatie van een actie op het geheugen voor object
manipulatiewoorden bij rechtshandigen
Bachelorscriptie, juli 2013
Naam: Tjeerd Schoonderwoerd
Studentnummer: 342502
Naam begeleider: Jacqueline de Nooijer
Affiliatie: Instituut voor Psychologie, FSW,
Erasmus Universiteit Rotterdam
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 1
Abstract
Volgens de theorie van embodied cognition maken we mentale simulaties bij het zien van
acties of actie gerelateerd taal. De body specificity hypothese stelt dat deze simulaties bij
rechts- en linkshandigen verschillen, aangezien zij hun lichaam op systematisch andere
manieren gebruiken. Met een experiment is gekeken of rechtshandigen woorden gekoppeld
aan een plaatje waarin een rechtshandige (in tegenstelling tot linkshandige) actie wordt
uitgevoerd, beter onthouden. Deze hypothese werd bevestigd. Ook werd gekeken of het
uitvoeren van een beweging leidde tot een beter geheugen voor de woorden. Dit is niet
gevonden. Bovendien bleek dat rechtshandigen meer linkshandig dan rechtshandig
georiënteerde plaatjes onthielden. De resultaten vormen daarom gedeeltelijk ondersteuning
voor de benadering van embodied cognition en de body specificity hypothese.
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 2
Inleiding
Theorieën over cognitie kregen rond de jaren negentig een andere wending. De klassieke visie
definieerde cognitie als het manipuleren van symbolen, op een vergelijkbare manier zoals een
computer dat doet (Harnad, 1990). Volgens deze klassieke theorie komt informatie uit de
omgeving binnen via de zintuigen en wordt deze vertaald naar abstracte symbolen. Deze
symbolen zijn amodaal, omdat ze onafhankelijk zijn van de zintuigen die de informatie
opvangen, en domein-specifiek, omdat hun vorm afhangt van het cognitieve systeem (bijv.
taal of geheugen) waarvoor ze worden gebruikt (Barsalou, Simmons, Barbey, & Wilson,
2003; Shapiro, 2007). Er kwam echter steeds meer bewijs voor de hypothese dat de
verwerking van informatie op een modaliteit-specifieke manier plaatsvindt en dat
zintuigelijke waarnemingen en cognitie invloed op elkaar uitoefenen (e.g. Barsalou, 1999;
Pecher, Zeelenberg, & Barsalou, 2003). Volgens de klassieke visie is dit niet mogelijk,
aangezien de zintuigen slechts informatie zouden opvangen en bij verwerking van deze
informatie de amodale symbolen worden gebruikt. Er ontstond daarom een rivaliserende visie
die wel een verklaring bood voor de aangetoonde interactie tussen cognitie en zintuigelijke
waarnemingen. Deze nieuwere visie richtte zich meer op de rol van het lichaam en zijn
interactie met de buitenwereld bij cognitie en wordt daarom de embodied cognition
benadering genoemd (Wilson, 2002). De basis van cognitie zou liggen in de sensorische en
motorische verwerking, waarbij informatie over de buitenwereld (bijv. zicht, tast of reuk) in
dezelfde vorm ligt opgeslagen in de hersenen als waarin deze is waargenomen (e.g. Barsalou
et al., 2003; Barsalou, 2008). De opgeslagen informatie wordt daarom modaal (zintuig-
specifiek) genoemd. Wanneer we gebruik maken van ons cognitief vermogen, gebruiken we
deze modale informatie. De zintuig-specifieke informatie wordt hierbij dus niet omgezet in
abstracte symbolen, zoals de klassieke visie op cognitie stelde. Wanneer we ons een bepaalde
gebeurtenis herinneren (bijv. een tennisbal slaan), halen we de specifieke informatie die bij
deze gebeurtenis hoorde (bijv. het gevoel van het raken van de bal, de geur van gravel en het
zien van de bal) opnieuw op en beleven of ‘simuleren’ we deze gebeurtenis als het ware
opnieuw (Barsalou, 1999). In deze studie zullen we onderzoeken of het maken van deze
mentale simulaties ook het geheugen voor woorden kan beïnvloeden.
Mentale simulaties en spiegelneuronen
Aan de basis van het huidige onderzoek liggen twee belangrijke ontdekkingen binnen de
benadering van embodied cognition, namelijk die van resonantiemechanismen tussen
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 3
handelen en handeling gerelateerde taal (hierna te noemen: ‘actietaal’) (Rueschemeyer,
Lindemann, Van Elk, & Bekkering, 2009), en de ontdekking dat spiegelneuronen actief zijn
bij de verwerking van actietaal (e.g. Hauk & Pulvermüller, 2003; Willems, Labruna,
D’Esposito, Ivry, & Casasanto, 2011). Bij het zien of horen van taal waarin een handeling (of:
‘actie’) wordt geïmpliceerd, gebruiken we sensorische en motorische bronnen die ons helpen
de betekenis van deze taal te begrijpen (Rueschemeyer et al., 2009). Bij het horen van het
woord ‘gooien’, simuleren we bijvoorbeeld het gevoel van een bal in je hand (sensorisch),
evenals het maken van een gooibeweging (motorisch) en bij de verwerking van dit woord,
wordt het motorische deel van de hersenen ook daadwerkelijk actief (Rueschemeyer, Brass, &
Friederici, 2007). De sensomotorische bronnen die bij deze simulatie gebruikt worden, zijn
dezelfde als die gebruikt worden tijdens het daadwerkelijk uitvoeren van de actie. Het is
hierdoor niet moeilijk voor te stellen dat actietaal en het uitvoeren van acties met elkaar
samenhangen en invloed op elkaar uitoefenen. Er wordt dan ook verondersteld dat zowel taal
als handelingen dezelfde semantische informatie delen en dat deze informatie toegankelijk is
voor beide domeinen (Rueschemeyer et al., 2009). Als de informatie door het ene domein
wordt opgehaald, dan kan deze sneller worden gebruikt in het andere domein. Het effect van
taalverwerking op motorische systemen (het uitvoeren van handelingen) wordt uitgelegd met
de term ‘motorresonantie’ (Rueschemeyer et al., 2009). Zo blijkt men sneller te kunnen
beslissen of een zin waarin een handeling wordt geïmpliceerd correct is, wanneer de
geïmpliceerde beweging in de zin congruent is met de beweging die men uitvoert om de
beslissing te maken (Glenberg & Kaschak, 2002). Bij het lezen van bijvoorbeeld de zin ‘trek
de lade open’, kan men sneller beslissen of deze zin correct is of niet, wanneer men een
beweging naar zich toe maakt. Dit wordt het action sentence compatibility (ACE) effect
genoemd (Glenberg & Kaschak, 2002). Behalve deze motorresonantie, bestaat er ook
semantische resonantie, waarmee het effect van motorische systemen op taalverwerking wordt
bedoeld (Rueschemeyer et al., 2009). Het voorbereiden op een beweging naar je toe of van je
af, faciliteert het herkennen van een object manipulatiewoord waarin de geïmpliceerde
beweging congruent is met de voorbereide beweging (Rueschemeyer, Lindemann, van Rooij,
van Dam, & Bekkering, 2010). De motorische en semantische resonantiefenomenen
impliceren dus een verband tussen het begrijpen van actietaal en het motorisch uitvoeren van
een handeling. Motoriek en taalverwerking zouden elkaar in dat geval dus kunnen
beïnvloeden. In dit onderzoek zullen we onder andere onderzoeken of het uitvoeren van wel
of geen beweging bij het lezen van object manipulatiewoorden, invloed heeft op het geheugen
voor de gelezen woorden.
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 4
De tweede belangrijke ontdekking binnen het onderzoeksveld van embodied cognition
komt van neurowetenschappelijk onderzoek. Meerdere onderzoeken tonen aan dat het lezen
van object manipulatiewoorden of zinnen waarin een actie wordt geïmpliceerd leidt tot
activatie in hersengebieden die normaal ook actief zijn bij het daadwerkelijk uitvoeren van
deze handeling (e.g. Hauk & Pulvermüller, 2003; Willems et al., 2011). Hauk en Pulvermüller
(2003) vonden dat woorden die gerelateerd waren aan bewegingen met het been, activatie
veroorzaakten in onder andere de prefrontale- en motorische cortex, gebieden die normaal
gesproken ook actief zijn tijdens het daadwerkelijk uitvoeren van een beweging met het been.
Dit valt goed samen te brengen met het idee dat actietaal en het uitvoeren van handelingen
dezelfde semantische informatie delen (Rueschemeyer et al., 2009) en dat talige en
motorische delen van de hersenen daadwerkelijk met elkaar verbonden zijn, zoals gesteld
wordt door de embodied cognition hypothese. Een van de typen neuronen die het meest actief
worden tijdens de verwerking van object manipulatiewoorden, zijn spiegelneuronen (Hauk &
Pulvermüller, 2003). Spiegelneuronen vuren niet alleen bij het lezen van deze woorden, maar
ook bij het observeren van de actie zelf en van een plaatje waarin de actie wordt uitgevoerd,
en wanneer de actie daadwerkelijk wordt uitgevoerd (Rizzolatti, Forgassi & Gallese, 2001;
Fischer, 2005). Fischer (2005) liet mensen rechtop of voorovergebogen zitten en tegelijkertijd
een plaatje observeren, waarin iemand in dezelfde houding zat. Terwijl men deze houding
aannam, beoordeelde men of de persoon in het plaatje een zwarte stip op de foto (de ‘target’)
zou kunnen aanraken vanaf de stoel waar deze persoon op zat. De beoordeling was sneller en
nauwkeuriger naarmate de houding van de proefpersoon meer overeenkwam met die van de
persoon in het plaatje. De verklaring die hiervoor werd gegeven was dat er een simulatie van
de handeling (het reiken naar de target) gemaakt werd tijdens het zien van het plaatje en dat
deze simulatie moeilijker te maken was, naarmate de houding van de proefpersoon en die van
de persoon op het plaatje meer van elkaar afweken (Fischer, 2002). Het cognitieve
mechanisme dat betrokken is bij het simuleren zou dus afhangen van zowel visuele (de
houding op het plaatje) als motorische (de houding van de proefpersoon) informatie.
Aangezien bekend is dat spiegelneuronen op dezelfde manier activeren bij het zien van een
complete handeling en het uitvoeren daarvan (Rizzolatti et al., 2001), werd geïmpliceerd dat
spiegelneuronen ook activeren bij het zien van een plaatje waarin een handeling (in dit geval
het pakken van een object) betrokken is (Fischer, 2002).
Spiegelneuronen activeren niet altijd bij het zien van een handeling. De geïmpliceerde
acties moeten namelijk binnen het motorisch repertoire liggen van degene die de handeling,
het object manipulatiewoord, of het plaatje waarin de actie wordt uitgevoerd waarneemt,
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 5
alvorens het spiegelneuronsysteem activeert (Calvo-Merino, Glaser, Grèzes, Passingham, &
Haggard, 2004; Pezzulo, Barca, Bocconi, & Borghi, 2010). Bovendien geldt dat hoe meer
ervaring men heeft met de handeling, des te sterker de activatie is van de spiegelneuronen in
de motorgebieden (Madan & Singhal, 2012). Madan en Singhal (2012) toonden aan dat men
hoog manipuleerbare woorden (bijv. ‘camera’) beter onthoudt dan laag-manipuleerbare
woorden (bijv. ‘tafel’), en schreven dit toe aan de sterkere activatie van de motorische delen
van de hersenen die deze woorden veroorzaken. Ook biedt dit onderzoek ondersteuning voor
onderzoeken waarin wordt gevonden dat spiegelneuronen betrokken zijn bij
geheugenvorming (Stefan et al., 2005; Pezzulo et al., 2010), aangezien de woorden waarbij de
grootste spiegelneuronactivatie optrad beter werden onthouden.
De verschillende resonantiemechanismen en de ontdekking dat spiegelneuronen actief
zijn tijdens de verwerking van actietaal vormen beide ondersteuning voor de embodied
cognition benadering, waarin het lichaam als middelpunt van cognitie wordt gezien. Gezien
de centrale rol die het lichaam speelt, zou je kunnen verwachten dat mensen met verschillende
lichamen ook verschillen qua cognitieve activiteit. Iemand die zijn motorisch systeem op een
systematisch andere manier gebruikt dan een ander, zal dan bijvoorbeeld kunnen verschillen
qua soort simulatie die degene maakt bij het lezen van een object manipulatiewoord. Dit is
precies de verwachting die wordt gesteld door de body specificity hypothese (Casasanto,
2009).
De body specificity hypothese
De body specificity hypothese (Casasanto, 2009) gaat specifieker in op de rol van het lichaam
bij cognitie en past daarom binnen de theorie van embodied cognition. Zoals hierboven is
beschreven, zouden concepten in dezelfde vorm liggen opgeslagen als hoe ze worden
waargenomen en gebruiken we bij het ophalen van deze concepten dezelfde sensorische
informatie (Barsalou, 2008). Bij simulatie van deze concepten zou ons lichaam volgens de
body specificity hypothese dus ook van invloed zijn. Hieruit volgt dat mensen met
verschillende lichamen andere mentale simulaties maken bij dezelfde concepten (Casasanto,
2011). Om dit te testen lieten Willems, Hagoort en Casasanto (2009) mensen object
manipulatiewoorden zien (bijv. ‘grijpen’) en woorden die niet met object manipulatie te
maken hadden, terwijl ze een fMRI-scan ondergingen. De proefpersonen moesten antwoord
geven op de vraag of een aangeboden actiewerkwoord een bestaand of een pseudowoord was
en deden dit door met hun linker- of rechterhand op een knop te drukken. De ene keer diende
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 6
de ‘ja’ respons met rechts gegeven te worden, terwijl een andere keer deze respons met links
gegeven diende te worden. De activiteit in motorische gebieden tijdens de taak verschilde bij
links- en rechtshandigen (Willems et al., 2009). Bij beide groepen activeerden voornamelijk
de motorische gebieden (o.a. de premotorische cortex) in de hersenhelft die contralateraal was
aan hun dominante hand. De conclusie was dat mensen met verschillende lichamen, die
handelingen op systematisch verschillende manieren uitvoeren, andere neurale paden
gebruiken om de geïmpliceerde handelingen te simuleren (Willems et al., 2009). Bovendien
bleken de geactiveerde motorgebieden een functionele rol te spelen bij het verwerken van
object manipulatiewoorden (Willems et al., 2011). Reacties op deze woorden waren sneller na
stimulatie van de linker premotorische cortex bij rechtshandigen en de rechter premotorische
cortex bij linkshandigen. Stimulatie van de rechter premotorcortex bij rechtshandigen of de
linker premotorcortex bij linkshandigen had geen effect op de snelheid van de reactie op
actiewerkwoorden. De conclusie die hieruit volgde, was dat de neurale activiteit in het
premotorgebied die de dominante hand bestuurt een functionele rol speelt bij de verwerking
van object manipulatiewoorden (Willems et al., 2011).
De genoemde bevindingen van de body specificity hypothese zijn in verband gebracht
met spiegelneuronen. Zoals hierboven is besproken, worden spiegelneuronen actief tijdens het
zien van acties, plaatjes waarin een handeling wordt uitgevoerd en bij het zien van object
manipulatiewoorden (e.g. Hauk & Pulvermüller, 2003; Willems, Labruna, D’Esposito, Ivry,
& Casasanto, 2011). De activatie van spiegelneuronen blijkt echter te verschillen bij links- en
rechtshandigen (Rocca, Falini, Comi, Scotti, & Filippi, 2008). Tijdens het observeren van een
linkshandige actie activeren spiegelneuronen van linkshandigen, maar niet die van
rechtshandigen. Tijdens het observeren van een rechtshandige actie, activeren zowel
spiegelneuronen van rechtshandigen, als die van linkshandigen. Linkshandigen tonen dus een
meer bilaterale activatie van spiegelneuronen tijdens het observeren van een bepaalde
handeling, in tegenstelling tot de contralaterale activatie bij rechtshandigen (Rocca et al.,
2008). Spiegelneuronen worden alleen actief bij acties die binnen het motorisch repertoire
liggen van de persoon die de acties observeert (Calvo-Merino et al., 2004; Pezzulo et al.,
2010). Men prefereert om acties uit te voeren met hun dominante hand en naar schatting is
90% van de bevolking rechtshandig (Coren & Porac, 1977). De maatschappij is dan ook meer
ingesteld op rechtshandigen dan op linkshandigen. De consequentie hiervan is dat
linkshandigen veel vaker met hun rechterhand handelingen uitvoeren dan rechtshandigen met
hun linkerhand. Links- en rechtshandigen zien ook veel vaker rechterhandacties dan
linkerhandacties, gegeven dat er aanzienlijk meer rechtshandigen zijn dan linkshandigen.
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 7
Voor linkshandigen zal hun motorrepertoire met betrekking tot acties die men met de hand
uitvoert daarom uitgebreider zijn dan voor rechtshandigen. Volgens de body specificity
hypothese zouden de simulaties van acties die met de hand uitgevoerd worden bij
rechtshandigen vooral bestaan uit simulaties met de rechterhand, terwijl dezelfde simulaties
van linkshandigen de ene keer linkshandig zullen zijn en de andere keer rechtshandig. Het
verschil in activatie van spiegelneuronen bij rechts- en linkshandigen vormde een van de
verklaringen voor de bevindingen van het onderzoek van de Nooijer, van Gog, Paas, &
Zwaan, 2013. Hierin werden pseudowerkwoorden aangeboden, samen met een plaatje waarin
een actie met de rechter- of linkerhand werd uitgevoerd. Rechtshandigen onthielden meer
woorden die gekoppeld waren aan een plaatje met een rechtshandig perspectief, terwijl het
perspectief geen effect had op het geheugen voor de woorden bij linkshandigen.
Het huidige onderzoek
De vraag van die we met deze studie willen beantwoorden is: wat is het effect van motorische
simulatie op het geheugen voor werkwoorden? Volgens de embodied cognition benadering
maken we een motorische simulatie bij het zien van een object manipulatiewoord of plaatje
waarin een actie wordt uitgevoerd (Rueschemeyer et al., 2009; Fischer, 2005) en zijn hierbij
spiegelneuronen betrokken (e.g. Hauk & Pulvermüller, 2003; Willems et al., 2011). Bij het
zien van een object manipulatiewoord of een plaatje waarin een rechtshandige actie wordt
uitgevoerd, zal een rechtshandig persoon een rechtshandige simulatie maken van de
geïmpliceerde actie, en zullen spiegelneuronen actief worden. De simulatie die bij het zien
van het woord gemaakt wordt, zal qua oriëntatie overeen komen met de simulatie die bij het
plaatje gemaakt wordt. Gegeven de eerder genoemde rol van spiegelneuronen bij de
verwerking van actietaal en bij geheugenvorming (Hauk & Pulvermüller, 2003; Stefan et al.,
2005; Pezzulo et al., 2010), verwachten we dat de activatie door object manipulatiewoorden
en rechtshandig georiënteerde plaatjes zal leiden tot een betere consolidatie van de woorden.
Het zien van een plaatje waarin een actie met links wordt uitgevoerd, zal bij rechtshandigen
een anders georiënteerde simulatie veroorzaken dan bij het zien van een object
manipulatiewoord. Deze mismatch zou de consolidatie van zowel het woord als het plaatje
kunnen hinderen, waardoor deze sneller vergeten wordt. De eerste hypothese van dit
onderzoek luidt daarom dat rechtshandigen een object manipulatiewoord beter zullen
onthouden, wanneer dit woord gekoppeld wordt aan een plaatje waarin een handeling
rechtshandig wordt uitgevoerd, in tegenstelling tot een plaatje waarin een handeling
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 8
linkshandig wordt uitgevoerd. Een tweede hypothese is dat rechtshandigen rechtshandig
georiënteerde plaatjes beter zullen onthouden dan linkshandig georiënteerde plaatjes. Omdat
spiegelneuronen bij rechtshandigen alleen bij het zien van rechtshandig georiënteerde plaatjes
activeren, verwachten we dat deze plaatjes beter geconsolideerd zullen worden dan
linkshandig georiënteerde plaatjes. Hierdoor zou men bij een herkenningstest waarin plaatjes
worden aangeboden die men tijdens het experiment heeft gezien (‘oud’), de rechtshandig
georiënteerde plaatjes beter moeten herkennen dan de linkshandig georiënteerde plaatjes. Bij
het aanbieden van oude plaatjes, maar nu in het omgekeerde perspectief (linkshandig
georiënteerd wordt rechtshandig georiënteerd en andersom), zou men de plaatjes die nu in het
linkshandige perspectief worden aangeboden beter moeten herkennen als ‘nieuw’ (niet eerder
gezien), omdat ze deze eerst in rechtshandig perspectief hebben gezien en daardoor beter
hebben geconsolideerd.
Gezien de meer bilaterale activatie van spiegelneuronen bij linkshandigen, is het lastig
voorspellingen te maken over hun prestaties. Het is onduidelijk wanneer zij een links- of
rechtshandige simulatie maken tijdens het zien van een object manipulatiewoord, waardoor
moeilijk uitspraken gedaan kunnen worden over de congruentie van hun simulatie met de
simulatie die ze maken tijdens het zien van een object manipulatieplaatje. Dit wordt bevestigd
door de bevinding dat de oriëntatie van een plaatje waarin een handeling wordt uitgevoerd
geen effect heeft op het geheugen van linkshandigen voor pseudowerkwoorden die samen met
de plaatjes worden aangeboden (de Nooijer et al., 2013). We hebben daarom besloten om in
dit onderzoek enkel rechtshandigen te onderzoeken.
Zoals hierboven is genoemd, is er volgens de embodied cognition benadering een
directe link tussen de motorische en talige delen van de hersenen en kan er motorische en
semantische resonantie optreden, aangezien beide hersendelen gebruik maken van dezelfde
semantische bronnen (Rueschemeyer et al., 2009). Door semantische resonantie kan activatie
van het motorsysteem tot activatie leiden in hersengebieden die taal verwerken. Wanneer men
dus object manipulatiewoorden moet onthouden en men hierbij een beweging maakt, kan
semantische resonantie ervoor zorgen dat de talige delen opnieuw of extra geactiveerd worden
en dat kan leiden tot een betere consolidatie van het woord. De derde hypothese van dit
onderzoek luidt daarom dat het uitvoeren van een beweging met de hand (in tegenstelling tot
geen beweging uitvoeren) direct na het zien van een object manipulatiewoord, zal leiden tot
een beter geheugen voor dit woord.
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 9
Wanneer rechtshandigen een plaatje zien waarin een rechtshandige actie wordt
uitgevoerd en tegelijkertijd ook het werkwoord lezen dat bij deze actie past, dan activeren
dezelfde spiegelneuronen die ook geactiveerd worden tijdens het uitvoeren van deze
rechtshandige actie. Bovendien kan semantische resonantie tijdens het uitvoeren van de actie
zorgen dat het gelezen woord beter geconsolideerd wordt. Deze extra activatie van dezelfde
spiegelneuronen en de semantische resonantie, zou ertoe kunnen leiden dat het object
manipulatiewoord en het plaatje beter geconsolideerd worden. We verwachten dus dat er een
interactie bestaat tussen het wel of niet bewegen en de oriëntatie van het plaatje. Onze vierde
hypothese luidt daarom dat de meeste woorden zullen worden onthouden wanneer
rechtshandigen een beweging uitvoeren en een plaatje zien waarin een actie met rechts wordt
uitgevoerd en de minste wanneer ze geen beweging uitvoeren terwijl ze plaatjes zien met een
linkshandig perspectief.
Methode
Participanten
Tweehonderd participanten hebben deelgenomen aan het onderzoek via Amazon’s
Mechanical Turk , waarvan 83 man en 117 vrouw (leeftijd M = 33.4, SD = 12.03). Iedere
deelnemer kreeg een beloning van €0,40 en het experiment duurde gemiddeld 12 minuten.
Van de 200 participanten waren er 27 linkshandig en deze zijn niet meegenomen in de
analyse. Negen deelnemers hadden Engels niet als moedertaal, met als gevolg dat ook deze
mensen niet in de analyse zijn meegenomen. Bovendien is er gecontroleerd op oplettendheid
van de deelnemers, door te kijken hoeveel van de niet eerder geziene plaatjes ze als zodanig
herkenden (correct rejections). Alle deelnemers herkenden meer dan 80% van de nieuw
aangeboden plaatjes als nieuw, dus op basis hiervan zijn er geen deelnemers uit de analyse
gelaten. Ook is rekening gehouden met eventuele afleiding van de proefpersoon. Twee
deelnemers (in beide between-subject condities één) gaven aan ‘zeer afgeleid’ te zijn tijdens
deelname en hun resultaten hebben we buiten de analyse gelaten. Ook is gevraagd of
participanten het doel van het onderzoek dachten te weten. Op basis hiervan is één deelnemer
buiten de analyse gelaten, aangezien in zijn antwoord duidelijk naar voren kwam dat hij wist
waar het experiment over ging. Bij deelnemers die aan meer dan één conditie hadden
meegedaan zijn alleen de resultaten van hun eerste deelname gebruikt voor analyse. Als
laatste zijn slechts de resultaten meegenomen van deelnemers die het experiment op een
computerscherm hebben uitgevoerd dat geen resolutie had van 1366x768. Bij beeldschermen
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 10
met deze resolutie moest namelijk met de muis naar beneden gescrold worden, om het woord
dat bij het plaatje hoorde te kunnen zien. Dit zou voor een verstoring van de data kunnen
zorgen, aangezien men in de ‘geen beweging’ conditie dan toch een beweging zou moeten
uitvoeren. Na correctie voor moedertaal, oplettendheid, doel van het onderzoek,
conditiedeelname en resolutie van beeldscherm, bleven er 119 rechtshandige participanten
over voor de analyse, waarvan 48 man en 71 vrouw (leeftijd M = 35.9, SD = 12.03).
Stimuli
Er zijn 20 plaatjes gebruikt, waarin een links- of rechtshandig georiënteerde actie werd
uitgevoerd met de hand (10 linkshandig, 10 rechtshandig) (zie Figuur 1). Onder ieder plaatje
stond het werkwoord dat de actie die op het plaatje werd uitgevoerd beschreef. Deze
werkwoorden zijn naar het Engels vertaald, aangezien het onderzoek werd uitgevoerd onder
personen met Engels als moedertaal. De werkwoorden zijn in de present continuous (bijv.
‘writing’) gezet, om duidelijk te maken dat de actie die te zien was op het plaatje op dat
moment werd uitgevoerd. Voor de herkenningstest zijn in totaal 30 plaatjes gebruikt. Hiervan
waren er 10 identiek aan de plaatjes die ze tijdens het experiment gezien hadden (‘oud’) en 10
waren afbeeldingen die andere acties lieten zien dan degene in het experiment (‘nieuw’). De
overige 10 plaatjes besloegen dezelfde acties die in het experiment gezien waren, maar nu in
spiegelbeeld. Door deze verandering van perspectief, beeldde een plaatje dat tijdens het
experiment rechtshandig georiënteerd was, nu een linkshandig georiënteerde actie af, en
andersom. Figuur 2 laat de verdeling van de stimuli die werden aangeboden tijdens de
herkenningstest zien.
Throwing Perforating
Figuur 1. Voorbeelden van twee trials, waarbij respectievelijk een rechtshandig en linkshandig
georiënteerd plaatje werd getoond, samen met het werkwoord dat deze actie beschrijft.
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 11
Figuur 2. De verdeling van aangeboden stimuli tijdens de herkenningstaak. ‘Links’ en ‘rechts’ betekent
dat het perspectief van het aangeboden plaatje respectievelijk links- of rechtshandig was.
Procedure
Het experiment is gemaakt met behulp van Qualtrics Software, versie 2013, van de Qualtrics
Research Suite. De twee between-subject condities van de onafhankelijke variabele
Beweging, vereiste dat men wel of niet moest reageren met de rechterhand om naar de
volgende trial te gaan. Om dit te realiseren is er voor beide condities een experiment gemaakt.
In de ‘wel bewegen’ conditie kreeg men tussen de trials door steeds een nieuwe pagina te
zien, waarin men met de muis een knop ‘continue’ diende aan te vinken en vervolgens op een
knop ‘>>’ diende te klikken, om naar de volgende trial te gaan. Men moest hierbij dus een
beweging maken met de rechterhand en doordat ze op twee locaties op het scherm moesten
klikken werden ze gedwongen om ook een beweging te maken met hun rechterarm. In de
‘niet bewegen’ conditie, werd de volgende trial steeds automatisch getoond na de vorige,
totdat alle 20 trials waren aangeboden. In beide condities werd iedere trial gedurende vijf
seconden getoond. Vooraf aan het experiment werd duidelijk gemaakt dat de participanten
plaatjes samen met een woord te zien zouden krijgen en dat het de bedoeling was om ieder
woord en plaatje zo goed mogelijk te onthouden. De deelnemers in de ‘niet bewegen’
conditie werd ook duidelijk gemaakt dat ze hun handen moesten laten rusten tijdens het
experiment. Nadat alle twintig trials getoond waren, werd met behulp van een free recall taak
het geheugen van de participanten voor de werkwoorden getest. Er werd hierbij duidelijk
gemaakt dat de volgorde waarin men de woorden in het venster intypte niet uitmaakte. Met
een herkenningstest werd vervolgens het geheugen voor de plaatjes getest.
30 plaatjes
10 oud
5 links
5 rechts
10 nieuw 5 links
5 rechts
10 ander perspectief
5 gezien rechts, nu links
5 gezien links, nu rechts
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 12
Design
Voor het analyseren van de free recall data is een mixed design repeated measures ANOVA
gebruikt, met Oriëntatie van het plaatje (links, rechts) als within-subject factor en Beweging
als between-subject factor (niet bewegen, wel bewegen). De afhankelijke variabele was het
aantal correct onthouden werkwoorden. Voor dit experiment zijn twee lijsten per conditie
(wel of niet bewegen) gebruikt. Bij beide condities was de ene lijst een versie waarbij de
plaatjes gespiegeld ten opzichte van de andere lijst werden aangeboden. Waar in de ene lijst
dus het woord ‘throwing’ gekoppeld was aan een rechtshandig georiënteerd plaatje, was in de
andere lijst hetzelfde woord gekoppeld aan een linkshandig georiënteerd plaatje. Dit is gedaan
om eventuele itemeffecten te voorkomen. Om effecten van volgorde te voorkomen zijn alle
items gerandomiseerd aangeboden.
Voor de herkenningstest is gekeken naar het aantal hits (‘ja’ responsen) bij de
aangeboden oude plaatjes en, ter controle voor oplettendheid, naar het aantal false alarms (‘ja’
responsen) bij de aangeboden nieuwe plaatjes. Met een t-test voor gekoppelde paren zijn de
gemiddelden vergeleken tussen het aantal hits van de oude links- en rechtshandig
georiënteerde plaatjes. Voor de gespiegelde plaatjes is gekeken naar het gemiddelde aantal
false alarms dat werd gegeven voor de afbeeldingen die in rechtshandig perspectief gezien
waren en nu in linkshandig perspectief werden aangeboden, en het gemiddelde voor de
plaatjes die nu in rechtshandig perspectief werden aangeboden. Met een t-test voor
gekoppelde paren is vervolgens getoetst of deze twee gemiddelden van elkaar verschilden.
Scoring
Voor iedere participant is het aantal correct onthouden woorden die tijdens de free recall taak
opgeschreven waren geteld. Vervolgens is gekeken hoeveel hiervan tijdens het experiment
gekoppeld waren aan een plaatje dat in rechts- of linkshandig perspectief was aangeboden.
Voor de herkenningstaak is aan de ‘ja’ responsen de waarde 1 toegekend en aan de ‘nee’
responsen de waarde 0. Voor elk categorie waar de plaatjes invielen (oud, nieuw, of in
omgekeerd perspectief) is gekeken naar het aantal ‘ja’ responsen van iedere deelnemer,
waarbij onderscheidt werd gemaakt tussen plaatjes die tijdens de herkenningstest in rechts- en
linkshandig perspectief werden aangeboden. Iedere deelnemer had dus in totaal zes ‘ja’
responsscores. Op deze manier kon voor de oude plaatjes en de plaatjes die in omgekeerd
perspectief werden aangeboden het gemiddeld aantal ‘ja’ responsen worden vergeleken op de
rechts- en linkshandig georiënteerde plaatjes.
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 13
Resultaten
Free recall
Tabel 1 laat per conditie het gemiddelde en de standaarddeviatie van het aantal onthouden
woorden zien, waarbij deze zijn uitgesplitst naar woorden die tijdens het experiment
gekoppeld waren aan een rechtshandig of linkshandig georiënteerd plaatje. De scores op de
afhankelijke variabele bleken normaal verdeeld te zijn. Er is onderzocht of de oriëntatie van
het plaatje effect had op het onthouden van het woord dat samen met dit plaatje werd
aangeboden.
Tabel 1
Het Gemiddelde en de Standaarddeviatie van de Onthouden Woorden per Conditie
Conditie Oriëntatie van het plaatje N M SD
Beweging Rechtshandig 57 4.97 1.98
Linkshandig 57 4.82 1.90
Geen beweging Rechtshandig 62 5.14 2.07
Linkshandig 62 4.56 2.04
Er was een hoofdeffect van Oriëntatie, F(1, 117) = 4.14, p = .044, en dit effect kon niet
worden toegeschreven aan leeftijd, F(1, 117) = 0.23, p = .634, of aan geslacht, F(1, 117) =
0.01, p = .919. Woorden gekoppeld aan een rechtshandig georiënteerd plaatje zijn beter
onthouden dan woorden gekoppeld aan een linkshandig georiënteerd plaatje. Hierna is
onderzocht of het wel of niet uitvoeren van een beweging met rechts leidt tot het beter
onthouden van woorden. Er werd geen hoofdeffect gevonden voor Beweging, F(1, 117) =
0.02, p = .890. Woorden waarbij een beweging met rechts werd uitgevoerd, zijn niet beter
onthouden dan woorden waarna geen beweging met rechts werd uitgevoerd. Ten slotte is
onderzocht of er een interactie bestond tussen het wel of niet uitvoeren van een beweging en
de oriëntatie van het plaatje waarin in een actie wordt uitgevoerd. Er was geen interactie-
effect, F(1, 117) = 1.49, p = .225. Het effect van de oriëntatie van het plaatje op het geheugen
voor het object manipulatiewoord is hetzelfde voor het wel en niet uitvoeren van een
beweging. Het zien van het woord en een rechtshandig georiënteerd plaatje, samen met het
uitvoeren van een beweging leidt dus niet tot een beter geheugen voor dit woord (zie Figuur
3).
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 14
Figuur 3. Een staafdiagram met per conditie het gemiddeld aantal onthouden woorden die gekoppeld
waren aan een plaatje met een rechts- of linkshandig perspectief.
Herkenningstest
Voor de herkenningstest waren er twee paren om te vergelijken. Elk paar bestond uit plaatjes
die een actie met de rechterhand afbeeldden en plaatjes die een actie met de linkerhand
afbeeldden. Het gemiddeld aantal ‘ja’ responsen per paar is weergegeven in Tabel 2. Er is
onderzocht of het aantal ‘ja’ responsen op plaatjes met een links- of rechtshandig perspectief
van elkaar verschilde.
Tabel 2
Het Gemiddelde en de Standaarddeviatie van de ‘ja’ responsen per Paar, Uitgesplitst naar Soort en
Perspectief van het Plaatje dat werd Aangeboden tijdens de Herkenningstest
Paar Oriëntatie plaatje N M SD
Paar 1 Oud rechtshandig 119 4.45 0.81
Oud linkshandig 119 4.64 0.62
Paar 21 Gezien linkshandig, nu rechtshandig 119 3.72 1.40
Gezien rechtshandig, nu linkshandig 119 3.74 1.45 1Dit paar bevat plaatjes die het spiegelbeeld vormden van de plaatjes die tijdens het experiment werden aangeboden. Plaatjes die tijdens het experiment in linkshandig perspectief waren gezien, werden nu aangeboden in rechtshandig perspectief, en andersom.
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 15
Allereerst is onderzocht of rechtshandigen verschillen in het herkennen van oude
plaatjes waarin de actie rechts- of linksgeoriënteerd wordt. Het herkennen van de oude
plaatjes als zodanig was afhankelijk van de oriëntatie van het plaatje, t(118) = -2.21, p = .029.
Oude plaatjes werden beter herkend wanneer deze een actie in linkshandig perspectief
afbeeldden, dan wanneer ze een actie in rechtshandig perspectief afbeeldden. Hierna is
onderzocht of rechtshandigen verschillen in het herkennen van plaatjes waarvan de actie die
ze hebben gezien tijdens het experiment in spiegelbeeld wordt aangeboden in de
herkenningstest. Deze plaatjes zouden als ‘nieuw’ moeten worden beoordeeld, aangezien ze
anders zijn dan degenen die de men eerder had gezien. Bij de beoordeling van deze plaatjes
speelde de oriëntatie van het plaatje geen rol, t(118) = -0.16, p = .870. Plaatjes die eerder in
linkshandig perspectief waren gezien en nu in rechtshandig perspectief werden aangeboden,
werden net zo vaak als ‘nieuw’ beoordeeld als plaatjes die tijdens het experiment in
rechtshandig perspectief werden aangeboden, maar tijdens de herkenningstest in linkshandig
perspectief.
Discussie
In dit onderzoek is gekeken naar het effect van het aanbieden van een plaatje waarin een
rechts- of linkshandige actie wordt uitgevoerd, op het onthouden van object
manipulatiewoorden bij rechtshandigen. Ook is onderzocht of het wel of niet uitvoeren van
een beweging effect heeft op het onthouden van de woorden en of de oriëntatie van de
plaatjes effect heeft op het geheugen voor deze plaatjes. Van de vier vooraf gestelde
hypothesen is er één bevestigd: rechtshandigen onthouden object manipulatiewoorden beter
wanneer deze gekoppeld zijn aan een plaatje waarin een actie met de rechterhand (in
tegenstelling tot de linkerhand) wordt uitgevoerd. Deze bevinding biedt ondersteuning voor
de body specificity hypothese, waarin wordt gesteld dat rechtshandigen bij het mentaal
simuleren van een actie een rechtshandig perspectief aannemen (Casasanto, 2011). Bij het
lezen van een object manipulatiewoord maken rechtshandigen een mentale simulatie waarin
de actie rechtshandig wordt uitgevoerd. Bij het zien van een plaatje waarin de actie eveneens
met rechts plaatsvindt, komt het perspectief van de mentale simulatie die hierbij gemaakt
wordt overeen met die van de simulatie die gemaakt is bij het zien van het object
manipulatiewoord. Dit zal de consolidatie van het woord niet hinderen en wellicht zelfs
bevorderen. Ziet men echter een plaatje waarin de actie in linkshandig perspectief staat, dan
komt de simulatie die hierbij gemaakt wordt niet overeen met de simulatie die gemaakt is bij
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 16
het zien van het woord. Deze incongruentie kan de consolidatie van het woord hebben
gehinderd, waardoor deze minder goed is onthouden.
De bevinding dat woorden gekoppeld aan een plaatje waarin een actie met rechts
wordt uitgevoerd beter onthouden worden, past ook goed binnen de benadering van embodied
cognition, waarin wordt gesteld dat concepten liggen opgeslagen op een modaliteit-specifieke
manier en dat we sensorische en motorische bronnen gebruiken om actietaal te begrijpen
(Barsalou, 2008; Rueschemeyer et al., 2009; Willems et al., 2009). Door semantische
resonantiemechanismen kan activatie van het motorsysteem leiden tot activatie van het
taalsysteem, waardoor de verwerking van taal gestimuleerd wordt (Rueschemeyer et al.,
2009). Wanneer rechtshandigen een object manipulatiewoord zien, maken ze een
rechtshandige simulatie en activeert een deel van het motorisch systeem in de
linkerhersenhelft (Willems et al., 2009). Het zien van een plaatje waarin een actie met rechts
wordt uitgevoerd, leidt eveneens tot activatie van de motorgebieden in de linkerhersenhelft.
Deze dubbele activatie kan er voor zorgen dat het talige gebied in de hersenen (meer)
geactiveerd wordt, waardoor de woorden beter verwerkt en geconsolideerd worden.
Naast de resonantiemechanismen, kunnen ook spiegelneuronen betrokken zijn bij het
beter onthouden van woorden die gekoppeld zijn aan een plaatje met een rechtshandig
perspectief. Spiegelneuronen vuren onder andere bij het zien van een object
manipulatiewoord en bij het zien van een plaatje waarin een handeling wordt uitgevoerd
(Rizzolatti, Forgassi & Gallese, 2001; Fischer, 2005), mits de actie binnen het motorisch
repertoire van de observeerder ligt (Calvo-Merino et al., 2004; Pezzulo et al., 2010). Tijdens
het zien van een plaatje waarin een actie rechtshandig wordt uitgevoerd, vuren
spiegelneuronen in het motorgebied van de linkerhersenhelft (Rocca et al., 2008). Dit geldt
voor zowel rechts- als linkshandigen. Heeft de actie in het plaatje echter een linkshandig
perspectief, dan zullen de spiegelneuronen van rechtshandigen niet vuren. Als
spiegelneuronen een rol spelen bij de verwerking van actietaal en bij geheugenvorming
(Stefan et al., 2005; Pezzulo et al., 2010), dan is het niet vreemd dat de woorden die
aangeboden werden bij een plaatje met rechtshandig perspectief beter onthouden werden dan
de woorden die bij een plaatje met linkshandig perspectief werden aangeboden.
Een volgende hypothese was dat rechtshandigen die een actie met rechts uitvoeren na
het zien van een object manipulatiewoord een beter geheugen hebben voor dit woord. Deze
hypothese werd niet bevestigd. Het wel of niet uitvoeren van een rechtshandige beweging had
geen effect op het aantal woorden dat werd onthouden. Op het eerste gezicht lijkt dit resultaat
niet te kloppen in het licht van de cognitieve resonantiemechanismen die verondersteld
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 17
worden door de embodied cognition benadering. In eerdere onderzoeken werd immers
gevonden dat (voorbereiding op) het uitvoeren van een beweging de verwerking van actietaal
faciliteert (Rueschemeyer et al., 2010) en dat dit effect het gevolg is van resonantie tussen
motorische en talige delen in de hersenen (Rueschemeyer et al., 2009). In deze onderzoeken
werd echter altijd een beweging gebruikt die wel of niet overeen kwam met de geïmpliceerde
beweging in een zin. Glenberg & Kaschak (2002) vonden bijvoorbeeld dat men sneller was in
het maken van een semantische beslissing als men een beweging uitvoerde die congruent was
met de geïmpliceerde beweging die in de zin stond. De cognitieve resonantiemechanismen
zouden daarom afhankelijk kunnen zijn van de mate van overeenstemming tussen de
beweging die in de zin wordt geïmpliceerd en de beweging die wordt uitgevoerd. In het
huidige onderzoek zijn werkwoorden gebruikt die elk een specifieke beweging impliceerden.
De beweging die werd uitgevoerd in de ‘wel bewegen’ conditie, was echter generiek en
subtiel. De beweging die werd geïmpliceerd door de object manipulatiewoorden kwam nooit
(volledig) overeen met de beweging die men daadwerkelijk maakte. De cognitieve resonantie
die als gevolg van deze beweging optrad was daarom waarschijnlijk miniem, waardoor de
verwerking van de gelezen woorden niet of nauwelijks gefaciliteerd werd. Hierdoor is het
mogelijk dat deze woorden niet beter geconsolideerd werden dan de woorden waarbij geen
beweging werd uitgevoerd.
De volgende hypothese die voorafgaand aan dit onderzoek werd gesteld was dat
rechtshandigen die een plaatje met een rechtshandig perspectief zagen en een beweging
uitvoerden, een beter geheugen zouden hebben voor de woorden die naast deze plaatjes
werden aangeboden. Ook deze hypothese werd niet bevestigd. Er was geen interactie tussen
de oriëntatie van het plaatje en het wel of niet uitvoeren van een beweging. Rechtshandigen
onthouden woorden die gekoppeld zijn aan een plaatje waarin een actie met rechts wordt
uitgevoerd beter dan wanneer de actie in het plaatje met links wordt uitgevoerd en dit effect
blijft gelijk wanneer men daarbij wel of niet een beweging uitvoert. De afwezigheid van een
interactie-effect bevestigd het idee dat het uitvoeren van een generieke, subtiele beweging
onvoldoende is om te zorgen voor een betere consolidatie van een object manipulatiewoord.
De hypothese die is getest met de herkenningstaak luidde dat rechtshandigen plaatjes
beter onthouden wanneer de actie in het plaatje rechtshandig in tegenstelling tot linkshandig
wordt uitgevoerd. Deze hypothese werd niet bevestigd. Linkshandig georiënteerde plaatjes die
tijdens het experiment gezien waren, werden juist beter herkend tijdens de herkenningstest.
Deze bevinding past niet binnen de embodied cognition benadering of de body specificity
hypothese. Een mismatch tussen de simulatie die gemaakt wordt bij het zien van het object
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 18
manipulatiewoord en de simulatie die gemaakt wordt bij het zien van een linkshandig
georiënteerd plaatje zou volgens deze theorieën leiden tot een minder goede consolidatie. Een
mogelijk verklaring voor het gevonden effect kan zijn dat de incongruentie van de oriëntatie
van de twee simulaties als opvallend kenmerk wordt waargenomen, waardoor de linkshandig
georiënteerde plaatjes beter worden onthouden. Hierbij kan bijvoorbeeld het N200-effect een
rol spelen, dat optreedt wanneer er sprake is van een mismatch tussen een stimulus en een
eerder gevormde mentale simulatie (e.g., Gehring, Gratton, Coles, & Donchin, 1992). Dit
effect is onder andere geassocieerd met visuele aandacht (Folstein & van Petten, 2008) en het
is mogelijk dat de mismatch voor extra aandacht heeft gezorgd, waardoor de linkshandig
georiënteerde plaatjes beter zijn onthouden. Het is echter onduidelijk waarom dit effect
sterker zou zijn dan het effect van een match tussen oriëntatie van de mentale simulaties op de
consolidatie van het plaatje.
Voor de herkenning van plaatjes die in gespiegeld perspectief werden aangeboden
tijdens de herkenningstaak is geen effect van oriëntatie gevonden. Dit biedt geen
ondersteuning voor de hypothese dat rechtshandig georiënteerde plaatjes beter geconsolideerd
worden door rechtshandigen. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat men zich er
wel van bewust was dat ze het plaatje eerder gezien hadden en dat deze nu in spiegelbeeld
werd getoond, maar toch met ‘ja, dit plaatje heb ik eerder gezien’ antwoordden. Veel
participanten gaven namelijk aan niet te weten of ze ‘ja, eerder gezien’ of ‘nee, niet eerder
gezien’ moesten antwoorden op de plaatjes die in omgekeerd perspectief werden aangeboden
tijdens de herkenningstest. Sommigen gaven expliciet aan ‘ja’ te hebben geantwoord, ook al
wisten ze dat deze plaatjes nu in spiegelbeeld stonden. Dit blijkt ook uit de hoge correlatie
tussen de scores op de plaatjes die in het gespiegelde perspectief werden aangeboden, r(117)
= .68, p < .001. Mensen die vaak ‘ja’ antwoordden op de vraag of ze deze plaatjes eerder
gezien hadden, deden dit vaak ook voor de andere plaatjes die in omgekeerd perspectief
stonden. De manipulatie heeft daardoor wellicht niet het gewenste effect gehad, omdat de
deelnemers door hadden dat het perspectief van het plaatje was veranderd en twijfelden over
het ‘juiste’ antwoord. Dit kan een eventueel effect van oriëntatie van het plaatje hebben
gemaskeerd.
De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dat rechtshandigen woorden gekoppeld
aan een plaatje met een rechtshandig perspectief beter onthouden. Bij het lezen van object
manipulatiewoorden en bij het zien van plaatjes waarin een actie wordt uitgevoerd maakt men
een mentale simulatie van de actie. Bij een match tussen de twee mentale simulaties, versterkt
dit de consolidatie van het woord dat men leest. Deze bevinding is in lijn met de embodied
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 19
benadering op cognitie en met de body specificity hypothese. Een theoretische implicatie
hiervan is dat onderzoekers die onderzoek doen naar cognitie, rekening dienen te houden met
het lichaam van de participanten. Rechts- en linkshandigen gebruiken objecten op een
systematisch andere manier, en verschillen daarom met betrekking tot bepaalde cognitieve
functies (bijv. het maken van mentale simulaties). In onderzoek naar cognitieve functies zou
men daarom in ieder geval rekening moeten houden met de dominante hand van de
participanten. Bovenstaande bevinding kan ook praktische implicaties hebben. Een voorbeeld
hiervan is het gebruik van mentale simulaties in de marketingindustrie (e.g. Elder & Krishna,
2011). Door klantgerichte omgevingen in te richten naar de dominante hand van de klant kan
men een mentale simulatie ‘uitlokken’, waardoor er meer kans is dat de klant een product of
(merk)naam beter onthoudt.
Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op het effect van oriëntatie van de actie in
een plaatje bij de consolidatie van object manipulatiewoorden bij linkshandigen. Volgens de
body specificity hypothese zouden linkshandigen deze woorden beter onthouden wanneer de
oriëntatie van de actie linkshandig is (Casasanto, 2009). De bijdrage van zulk onderzoek is dat
men het effect van deze oriëntatie bij links- en rechtshandigen direct kan vergelijken. Hiermee
kan worden vastgesteld of handdominantie daadwerkelijk effect heeft op cognitie. Ook zou
men kunnen kijken naar het effect van oriëntatie op het onthouden van bewegende beelden, in
plaats van statische afbeeldingen. In het huidige onderzoek werd gevonden dat rechtshandigen
linkshandig georiënteerde plaatjes beter onthouden dan rechtshandig georiënteerde plaatjes.
Een conceptuele replicatie zou kunnen helpen om erachter te komen of deze bevinding niet te
wijten is aan de opzet van dit onderzoek en anders om te helpen een verklaring te vinden voor
dit resultaat. Het gebruik van bewegende beelden kan hierbij gunstig zijn, aangezien hiermee
een meer complete mentale simulatie kan worden veroorzaakt. Een laatste suggestie voor
vervolgonderzoek is om zich te richten op het effect van beweging op het onthouden van
object manipulatiewoorden. Hierbij zou men de beweging meer kunnen laten
overeenstemmen met de beweging die wordt geïmpliceerd in het woord.
Veel resultaten van onderzoek naar cognitie wijzen in de richting van de body
specificity hypothese, en dit onderzoek draagt hier ook voor een deel aan bij. Er is echter nog
aanvullend onderzoek nodig om de precieze aannames van de body specificity hypothese beter
te kunnen testen. Toch wordt de oude visie van cognitie steeds meer achtergelaten en
verschuift het onderzoek zich naar de nieuwere visie, die cognitie bekijkt in de context van
het lichaam en zijn interactie met de buitenwereld. Embodied cognition is daardoor hard op
weg om het nieuwe paradigma te worden binnen de cognitieve wetenschap.
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 20
Referenties
Barsalou, L. W. (1999). Perceptual symbol systems. Behavioral & Brain Sciences, 22, 577-
660. doi: 10.1017/S0140525X99532147
Barsalou, L. W. (2008). Grounded cognition. Annual Review of Psychology, 59, 617-645.
doi:10.1146/annurev.psych.59.103006.093639
Barsalou, L. W., Simmons, W. K., Barbey, A. K., & Wilson, C. D. (2003). Grounding
conceptual knowledge in modality-specific systems. Trends in Cognitive Sciences, 7(2),
84-91. doi:10.1016/S1364-6613%2802%2900029-3
Borghi, A. M., & Cimatti, F. (2010). Embodied cognition and beyond: Acting and sensing the
body. Neuropsychologia, 48(3), 763-773. doi:10.1016/j.neuropsychologia.2009.10.029
CalvoMerino, B., Glaser, D. E., Grezes, J., Passingham, R. E., & Haggard, P. (2005). Action
observation and acquired motor skills: An fMRI study with expert dancers. Cerebral
Cortex, 15(8), 1243-1249. doi:10.1093/cercor/bhi007
Casasanto, D. (2009). Embodiment of abstract concepts: Good and bad in right- and left-
handers. Journal of Experimental Psychology: General, 138(3), 351-367.
doi:10.1037/a0015854
Casasanto, D. (2011). Different bodies, different minds: The body specificity of language and
thought. Current Directions in Psychological Science, 20(6), 378-383.
doi:10.1177/0963721411422058
Coren, S., & Porac, C. (1977). Fifty centuries of right-handedness: The historical record.
Science, 198, 631-632. doi:10.1126/science.335510
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 21
De Nooijer, J., van Gog, T., & Zwaan, R. (in press). When left is not right: Handedness
effects on learning object-manipulation words using pictures with left or right-handed
first-person perspectives. Psychological Science.
Elder, R. S., & Krishna, A. (2012). The "visual depiction effect" in advertising: Facilitating
embodied mental simulation through product orientation. Journal of Consumer Research,
38(6), 988-1003. doi:10.1086/661531
Fischer, M. H. (2005). Action simulation for others is not constrained by one's own postures.
Neuropsychologia, 43(1), 28-34. doi:10.1016/j.neuropsychologia.2004.06.003
Folstein, J. R., & Van Petten, C. (2008). Influence of cognitive control and mismatch on the
N2 component of the ERP: A review. Psychophysiology, 45(1), 152-170.
doi:10.1111/j.1469-8986.2007.00602.x
Gehring, W. J., Gratton, G., Coles, M. G., & Donchin, E. (1992). Probability effects on
stimulus evaluation and response processes. Journal of Experimental Psychology:
Human Perception and Performance, 18(1), 198-216. doi:10.1037/0096-1523.18.1.198
Glenberg, A. M. (1997). What memory is for. Behavioral & Brain Sciences, 20, 1-55. doi:
10.1017/S0140525X97000010
Glenberg, A. M., & Kaschak, M. P. (2002). Grounding language in action. Psychonomic
Bulletin & Review, 9(3), 558-565. doi:10.3758/BF03196313
Harnad, S. (1990). The symbol grounding problem. Physica D, 42, 335-346.
doi:10.1016/0167-2789(90)90087-6
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 22
Hauk, O., & Pulvermuller, F. (2004). Neurophysiological distinction of action words in the
fronto-central cortex. Human Brain Mapping, 21(3), 191-201. doi:10.1002/hbm.10157
Madan, C. R., & Singhal, A. (2012). Encoding the world around us: Motor-related processing
influences verbal memory. Consciousness and Cognition: An International Journal,
21(3), 1563-1570. doi:10.1016/j.concog.2012.07.006
Pecher, D., Zeelenberg, R., & Barsalou, L. W. (2003). Verifying different-modality properties
for concepts produces switching costs. Psychological Science, 14(2), 119-124.
doi:10.1111/1467-9280.t01-1-01429
Pezzulo, G., Barca, L., Bocconi, A. L., & Borghi, A. M. (2010). When affordances climb into
your mind: Advantages of motor simulation in a memory task performed by novice and
expert rock climbers. Brain and Cognition, 73(1), 68-73.
doi:10.1016/j.bandc.2010.03.002
Rizzolatti, G., L. Fadiga, V. Gallese, and L. Fogassi (1996). Premotor cortex and the
recognition of motor actions. Cognitive Brain Research 3(2), 131-141. doi:10.1016/0926-
6410(95)00038-0
Rizzolatti G., Fogassi L., Gallese V (2001). Neurophysiological mechanisms underlying the
understanding and imitation of action. Nature Reviews Neuroscience, 2, 661-670.
doi:10.1038/35090060
Rocca, M. A., Falini, A., Comi, G., Scotti, G., & Filippi, M. (2008). The mirror-neuron
system and handedness: A "right" world? Human Brain Mapping, 29(11), 1243-1254.
doi:10.1002/hbm.20462
MENTALE SIMULATIE EN HANDDOMINANTIE 23
Rueschemeyer, S., Brass, M., & Friederici, A. D. (2007). Comprehending prehending: Neural
correlates of processing verbs with motor stems. Journal of Cognitive Neuroscience,
19(5), 855-865. doi:10.1162/jocn.2007.19.5.855
Rueschemeyer, S., Lindemann, O., Van Elk, M., & Bekkering, H. (2009). Embodied
cognition: The interplay between automatic resonance and selection-for-action
mechanisms. European Journal of Social Psychology, 39(7), 1180-1187.
doi:10.1002/ejsp.662
Rueschemeyer, S., Lindemann, O., van Rooij, D., van Dam, W., & Bekkering, H. (2010).
Effects of intentional motor actions on embodied language processing. Experimental
Psychology, 57(4), 260-266. doi:10.1027/1618-3169/a000031
Shapiro, L. (2007). The embodied cognition research programme. Philosophy Compass, 2,
338–346. doi: 10.1111/j.1747-9991.2007.00064.x
Stefan, K., Cohen, L. G., Duque, J., Mazzocchio, R., Celnik, P., Sawaki, L., Ungerleider, &
Classen, J. (2005). Formation of a motor memory by action observation. The Journal of
Neuroscience, 25(41), 9339-9346. doi:10.1523/JNEUROSCI.2282-05.2005
Willems, R. M., Hagoort, P., & Casasanto, D. (2010). Body-specific representations of action
verbs: Neural evidence from right- and left-handers. Psychological Science, 21(1), 67-74.
doi:10.1177/0956797609354072
Willems, R. M., Labruna, L., D'Esposito, M., Ivry, R., & Casasanto, D. (2011). A functional
role for the motor system in language understanding: Evidence from theta-burst
transcranial magnetic stimulation. Psychological Science, 22(7), 849-854.
doi:10.1177/0956797611412387
Top Related