samenvatting/vertaling in het Nederlands van het boek van Hubert Houben - Kaiser Friedrich II...

66
1 Samenvatting Hubert Houben: Kaiser Friedrich II. (1194-1250) Herrscher, Mensch und Mythos (Stuttgart 2008, isbn 378-3-127-018683-5; €16,90); (www.kohlhammer.de; Kohlhammer Urban- Taschenbücher, Band 618); Italiaanse editie: Federico II. Imperatore, uomo, mito (Bologna 2009, isbn 978-88-15- 13338-0; €12,50) (www.mulino.nl, paperback 573)(2e druk, ediz. aggiornata, Bologna 2013, Il Mulino, Collana "Storica Paperbacks", ISBN 978-88-15-24673-8 (€12,-). Inleiding: Weinig middeleeuwse heersers zijn zo bekend en omstreden als Frederik II. Bij zijn graf in Palermo worden door zowel Duitsers als Italianen bloemen gelegd. Onomstreden was hij nooit, zoals blijkt uit de beschrijvingen van deze Duitse historici: Joachim Haller: ‘de eerste buitenlander op de Duitse troon’; Karl Hampe: ‘in zekere zin de grootste, op zijn minst de meest aantrekkelijke en boeiendste persoonlijkheid onder de Duitse keizers’; Ernst Kantorowicz: ‘de droom van Duitsland’. De Engelse historicus David Abulafia had een soort anti-Kantorowicz-these: Frederik II was een heel normale middeleeuwse heerser, die zowel politiek als cultureel geen nieuwe accenten heeft toegevoegd. De Duitse historicus Wolfgang Stürner hanteert een gedegen en omzichtige analyse van bronnen en literatuur in een tweedelige biografie. In Italië is een (digitale) encyclopedie aan Frederik gewijd (Enciclopedia fridericiana; zie http://www.treccani.it/enciclopedia/ricerca/federiciani/Federiciana/), een eer die alleen Dante voor hem te beurt viel. Wat is de opzet van mijn boek? Het is geen traditionele biografie. Het eerste deel gaat over de politieke geschiedenis van Frederik als koning van Sicilië en Duitsland, maar ook over Frederik als Rooms keizer en koning van Jeruzalem. Het tweede deel gaat over de mens Frederik. Het derde deel over de mythevorming rond zijn persoon (van atheïst, ketter en antichrist tot vredestichter en Messias). Met name in Zuid-Italië leeft de mythe van Frederik tot op de dag van vandaag voort. Een nieuwe, moderne benadering voor een biografie van een middeleeuwse keizer kent zijn beperkingen. Tijdgenoten geven een geconstrueerd en gemanipuleerd beeld van hem, herinneringen aan hem zijn niet betrouwbaar, oorkonden zijn producten van de kanselarij en zelden direct gedicteerd door de heerser, afbeeldingen zijn geïdealiseerde weergaven, enz. Het is een uitdaging om op verschillende manieren zo dicht mogelijk de persoon te benaderen zonder de wetenschappelijke pretentie los te laten. Middeleeuwse geschiedschrijvers hebben positieve en negatieve ideeën over heersers bedacht die eerst gedeconstrueerd moeten worden. Bronnen moeten dus met ‘bewijsbare en beproefde methoden kritisch onderzocht worden’ (aldus Le Goff bij zijn verantwoording van het boek over koning Lodewijk IX, de Heilige). De interpretatie van ooggetuigen zal echter altijd subjectief blijven. Het beeld dat zo ontstaat is in de regel fragmentarisch en tegenstrijdig. Het is niet mogelijk om volledige kennis over de betreffende persoon te krijgen. De bronnen bepalen de grenzen van wat daarbij mogelijk is en niet mogelijk. Het is belangrijk om de historische persoonlijkheid niet te isoleren van de context van de tijd waarin hij geleefd heeft. Frederik heeft, i.t.t. bijvoorbeeld Frederik Barbarossa en Lodewijk de Heilige, geen opdracht tot het schrijven van een ‘officiële’ biografie gegeven en heeft ook geen autobiografisch materiaal of een dagboek nagelaten. Wel zijn er ooggetuigenverslagen over hem bewaard gebleven. De belangrijkste is de kroniek van Richard van San Germano (1165-1244), een Frederik gunstig gezinde notaris. Verder twee geestelijke kroniekschrijvers: de Engelse Benedictijn Mattheus van Parijs (1200-1259) en de Italiaanse Franciscaan Salimbene de Adam (1221-1288/89). Mattheus van Parijs was goed op de hoogte van Frederik II door zijn kontakten met het Engelse koningshuis, waar Frederiks derde vrouw vandaan kwam. Hij schrijft over hem al naar gelang de situatie die zich voordoet (bijvoorbeeld kritisch als het gaat over zijn financiële politiek). Salimbene de Adam schrijft uitgesproken negatief

Transcript of samenvatting/vertaling in het Nederlands van het boek van Hubert Houben - Kaiser Friedrich II...

1

Samenvatting Hubert Houben: Kaiser Friedrich II. (1194-1250) Herrscher,

Mensch und Mythos (Stuttgart 2008, isbn 378-3-127-018683-5; €16,90); (www.kohlhammer.de; Kohlhammer Urban-

Taschenbücher, Band 618); Italiaanse editie: Federico II. Imperatore, uomo, mito (Bologna 2009, isbn 978-88-15-

13338-0; €12,50) (www.mulino.nl, paperback 573)(2e druk, ediz. aggiornata, Bologna 2013, Il Mulino, Collana "Storica Paperbacks", ISBN

978-88-15-24673-8 (€12,-).

Inleiding:

Weinig middeleeuwse heersers zijn zo bekend en omstreden als Frederik II. Bij zijn graf in Palermo

worden door zowel Duitsers als Italianen bloemen gelegd. Onomstreden was hij nooit, zoals blijkt uit

de beschrijvingen van deze Duitse historici: Joachim Haller: ‘de eerste buitenlander op de Duitse

troon’; Karl Hampe: ‘in zekere zin de grootste, op zijn minst de meest aantrekkelijke en boeiendste

persoonlijkheid onder de Duitse keizers’; Ernst Kantorowicz: ‘de droom van Duitsland’. De Engelse

historicus David Abulafia had een soort anti-Kantorowicz-these: Frederik II was een heel normale

middeleeuwse heerser, die zowel politiek als cultureel geen nieuwe accenten heeft toegevoegd. De

Duitse historicus Wolfgang Stürner hanteert een gedegen en omzichtige analyse van bronnen en

literatuur in een tweedelige biografie. In Italië is een (digitale) encyclopedie aan Frederik gewijd

(Enciclopedia fridericiana; zie http://www.treccani.it/enciclopedia/ricerca/federiciani/Federiciana/),

een eer die alleen Dante voor hem te beurt viel.

Wat is de opzet van mijn boek? Het is geen traditionele biografie. Het eerste deel gaat over de

politieke geschiedenis van Frederik als koning van Sicilië en Duitsland, maar ook over Frederik als

Rooms keizer en koning van Jeruzalem. Het tweede deel gaat over de mens Frederik. Het derde deel

over de mythevorming rond zijn persoon (van atheïst, ketter en antichrist tot vredestichter en

Messias). Met name in Zuid-Italië leeft de mythe van Frederik tot op de dag van vandaag voort.

Een nieuwe, moderne benadering voor een biografie van een middeleeuwse keizer kent zijn

beperkingen. Tijdgenoten geven een geconstrueerd en gemanipuleerd beeld van hem, herinneringen

aan hem zijn niet betrouwbaar, oorkonden zijn producten van de kanselarij en zelden direct

gedicteerd door de heerser, afbeeldingen zijn geïdealiseerde weergaven, enz. Het is een uitdaging

om op verschillende manieren zo dicht mogelijk de persoon te benaderen zonder de

wetenschappelijke pretentie los te laten. Middeleeuwse geschiedschrijvers hebben positieve en

negatieve ideeën over heersers bedacht die eerst gedeconstrueerd moeten worden. Bronnen

moeten dus met ‘bewijsbare en beproefde methoden kritisch onderzocht worden’ (aldus Le Goff bij

zijn verantwoording van het boek over koning Lodewijk IX, de Heilige). De interpretatie van

ooggetuigen zal echter altijd subjectief blijven. Het beeld dat zo ontstaat is in de regel fragmentarisch

en tegenstrijdig. Het is niet mogelijk om volledige kennis over de betreffende persoon te krijgen. De

bronnen bepalen de grenzen van wat daarbij mogelijk is en niet mogelijk. Het is belangrijk om de

historische persoonlijkheid niet te isoleren van de context van de tijd waarin hij geleefd heeft.

Frederik heeft, i.t.t. bijvoorbeeld Frederik Barbarossa en Lodewijk de Heilige, geen opdracht tot het

schrijven van een ‘officiële’ biografie gegeven en heeft ook geen autobiografisch materiaal of een

dagboek nagelaten. Wel zijn er ooggetuigenverslagen over hem bewaard gebleven. De belangrijkste

is de kroniek van Richard van San Germano (1165-1244), een Frederik gunstig gezinde notaris.

Verder twee geestelijke kroniekschrijvers: de Engelse Benedictijn Mattheus van Parijs (1200-1259)

en de Italiaanse Franciscaan Salimbene de Adam (1221-1288/89). Mattheus van Parijs was goed op

de hoogte van Frederik II door zijn kontakten met het Engelse koningshuis, waar Frederiks derde

vrouw vandaan kwam. Hij schrijft over hem al naar gelang de situatie die zich voordoet (bijvoorbeeld

kritisch als het gaat over zijn financiële politiek). Salimbene de Adam schrijft uitgesproken negatief

2

over hem (verdorven, schismaticus, ketter, enz.). In de strijd tussen de Ghibellijnen (keizergezind) en

de Welfen (pausgezind) staat hij aan de kant van laatstgenoemden en maakt hij gebruik van anti-

Staufische, pausgezinde propaganda, maar is tegelijk door hem gefascineerd als persoon. Helaas is

het werk van bisschop Mainardinus van Imola (1207-1249) verloren gegaan. Volgens overlevering

heeft daar veel informatie over Frederik II in gestaan. Daarnaast zijn er veel oorkonden (in de laatste

tien jaar van zijn leven alleen al ca. 17.500 mandaten!). Veel bronnenmateriaal is verloren gegaan bij

de verwoesting van het staatsarchief in Napels in 1943. Behalve kronieken, oorkonden, brieven en

rondschrijfbrieven is er ook nog het Valkenboek van Frederik II zelf en zijn er de bouwwerken die hij

heeft achtergelaten.

Deel I de heerser

1. Kind, koning, keizer (1194-1220)

Tijdbalk met de belangrijkste gebeurtenissen uit het leven van Frederik II:

Frederik II wordt op 26 december 1194 in Jesi geboren. Zijn vader was Hendrik VI (zoon van de Duitse

keizer Barbarossa), zijn moeder Constance (dochter van de Normandische koning Rogier II).

3

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Federicocorte.jpg

http://it.wikipedia.org/wiki/File:Heinrich_VI_-_Konstanze_von_Sizilien.jpg

Door dit huwelijk worden twee rijken verenigd (unio regni ad imperium): het Rooms-Duitse keizerrijk

en het koninkrijk Sicilië. Waarschijnlijk waren er in Palermo anti-Duitse vooroordelen, waardoor niet

Constance, maar haar halfbroer en bastaardzoon van Rogier II, Tancred van Lecce, gekozen werd tot

Siciliaans koning. De paus legitimeerde deze kroning mede omdat hij niet ingesloten wilde worden

tussen het keizerrijk en het Siciliaanse koninkrijk in de vorm van één en dezelfde persoon. Hendrik VI

wilde zijn aanspraken op de troon doorzetten en ondernam een veldtocht naar het zuiden. Hij beriep

zich daarbij op het erfrecht van Constance én op oude aanspraken van de Rooms-Duitse heerser op

heel Italië. Vanwege het uitbreken van een epidemie bij Napels moest hij zijn veldtocht voortijdig

afblazen. Drie jaar later had hij meer geluk en liet zich op kerstavond 1194 in de dom van Palermo tot

koning van Sicilië kronen.

De dubbele erfenis

Rondom de geboorte van Frederik zijn legendes ontstaan. Constance was bij de geboorte 40 jaar en

tot dan toe kinderloos. Dat gegeven werd vooral door tegenstanders van Frederik later gebruikt om

twijfel te zaaien over zijn afkomst (Salimbene had het over een ‘ondergeschoven kind van een

slager’). Ook de geboorte in het openbaar in een tent op de marktplaats van Jesi (afkomstig van

Ricordano Malispini in 1282) is een legende.

http://it.paperblog.com/federico-ii-una-nascita-che-fu-per-tutti-un-prodigio-1343478/

Bij zijn doop kreeg hij mogelijkerwijs de dubbelnaam Rogier Frederik, genoemd naar de beide

grootvaders. In de oorkonden en bij tijdgenoten staat hij bekend als Frederik. In 1196 werd de 2-

jarige Frederik door de Duitse vorsten tot Rooms koning gekozen, waarmee al vroeg aanspraak

gemaakt werd op de keizerskroon. Op 28 september 1197 stierf Hendrik VI plotseling op 31-jarige

leeftijd. Constance heerste nu alleen over Sicilië en liet Frederik naar Palermo overbrengen. De

samen met Hendrik naar Sicilië gekomen Duitsers werden uitgewezen. In Duitsland ontstond na de

dood van Hendrik een machtsvacuüm: de Duitse vorsten konden niet eensgezind een opvolger

4

kiezen. Een deel stemde voor Filips van Zwaben (een andere zoon van Barbarossa), een ander deel

voor Otto IV (een zoon van de door Barbarossa afgezette hertog Hendrik de Leeuw). Constance liet

Frederik op 17 mei 1198 in de dom van Palermo tot koning van Sicilië kronen.

Een kind als koning van Sicilië

Om zeker te zijn van de opvolging van Frederik in het zuiden, wendde Constance zich tot paus

Innocentius III (1198-1216). Omdat zij de onderhandelingen als Siciliaanse koningin en niet als

keizerin voerde, hield ze vele opties voor Frederiks toekomst open. Kort voor haar dood op 28

november 1198, benoemde Constance paus Innocentius tot voogd en regent van het koninkrijk, een

rol die de paus als leenheer ook daadwerkelijk op zich nam. Walter van Pagliara ging een grote rol in

de regering spelen en had toezicht op en de voogdij over Frederik. Markward van Annweiler, een

voormalige legeraanvoerder van Hendrik, slaagde er, ondanks de tegenwerking van de paus in, om in

het familiecollege opgenomen te worden. In 1201 nam hij Palermo in en kreeg toen ook gelijk de

macht over de 7-jarige Frederik. Na zijn dood in 1202 trok Wilhelm Capparone, een Duitse

legeraanvoerder onder Hendrik, de macht naar zich toe. Het lukte Walter van Pagliara in 1206 om

samen met Diepolds von Schweinspeunt Capparone uit te schakelen en de macht over de koning

weer over te nemen. Toen Frederik op 26 december 1208 14 jaar werd, kwam hij onder de

‘leenvoogdij’ van de paus uit. Hij kreeg daarmee echter niet de volle rechten als meerderjarige

volwassene van 18, maar wel beperkte rechten als pubertas. De adel had ondertussen tijdens het

pauselijke regentschap de gelegenheid benut om een deel van de burchten en de koninklijke

domeinen over te nemen. Ondanks alle onzekerheden tijdens zijn minderjarigheid, bewees het

familiecollege voor Frederik wel zijn nut. Het is overdreven om over deze tijd van ‘anarchie’ te

spreken, zoals vaak gedaan wordt. In zijn naam werden veel oorkonden uitgevaardigd, maar de

beslissingen werden in werkelijkheid door de machthebbers in Palermo genomen.

De Duitse koningskroon

Kort voor het einde van zijn voogdijschap bemiddelt Innocentius bij een huwelijk van Frederik II met

de 10 jaar oudere Spaanse Constance, een zus van koning Peter II van Aragon. Hiermee wilde de

paus het Siciliaanse koninkrijk meer laten integreren in het Middellandse zeegebied en verhinderde

tegelijkertijd ook een huwelijk van Frederik met een Duitse vorstendochter. Frederik maakte echter

al gauw duidelijk, met een beroep op de oude rechten van de Normandische koningen, dat hij de

Siciliaanse monarchie in zijn vroegere sterkte wilde herstellen. Zo greep hij bijvoorbeeld persoonlijk

in bij de benoeming van de aartsbisschop van Palermo. De bisschop van Catania, Walter van Pagliara,

verloor aan invloed, terwijl de aartsbisschop Berard van Bari (Berard van Castagna) tot een van de

vertrouwelingen van Frederik uitgroeide. Ondertussen was de Staufisch-Welfische troonstrijd in

Duitsland door de moord op koning Filips van Zwaben in 1208 plotseling in het voordeel geëindigd

van Otto IV. In 1209 werd hij door de paus tot keizer gekroond in Rome, maar hij hield zich niet aan

zijn belofte om zich niet voor te doen als keizer van heel Italië. Met zijn troepen trok hij op naar het

zuiden van Italië en wilde in de herfst van 2011 oversteken naar Sicilië. Innocentius

excommuniceerde daarop de Welf Otto en riep de Duitse vorsten op een andere keizer te kiezen. Als

kandidaat werd Frederik naar voren geschoven, die daarop in november 1211 tot Rooms-Duits

koning werd gekozen. Deze keuze van de paus lijkt merkwaardig als men bedenkt dat hij tegen een

persoonlijke unie van Sicilië met het Rooms-Duitse rijk was, maar voor hem was het belangrijker om

eerst Otto, die met de Engelse koning verbonden was, uit te schakelen. Het gevaar van Otto was

5

volgens hem groter dan de jonge, zwakke en onervaren Frederik II. Hij wist zich gesteund door koning

Filips II van Frankrijk die zich op zijn beurt weer door de Engelse koning bedreigd voelde. Door het

ingrijpen van de paus werd Otto gedwongen naar Duitsland terug te keren en werd Frederik uit een

lastige situatie bevrijd. Om zijn kandidatuur als koning aan te nemen, moest Frederik echter wel eerst

naar Duitsland reizen, een gevaarlijke onderneming. Ondanks vele waarschuwingen ging hij toch.

Voorafgaand aan zijn reis erkende hij uitdrukkelijk de pauselijke suzereiniteit (= opperleenheerschap)

over Sicilië, liet zijn 1-jarige zoon Hendrik tot koning van Sicilië kronen en benoemde zijn vrouw tot

regent.

Hij voer per schip van Catania via Gaeta naar Rome waar hij bij de paus de leeneed aflegde. Van hem

kreeg hij geld en aanbevelingsbrieven mee. Via Genua en een avontuurlijke tocht door Lombardije en

dwars over de Alpen (de toegangswegen waren in bezit van handlangers van Otto), kwam hij in

september bij Konstanz aan. Otto zat aan de overkant van de Bodensee in Überlingen. Frederik was

drie uur eerder dan Otto in Konstanz en wist de bisschop aan zijn zijde te krijgen, o.a. dankzij

aartsbisschop Berard van Bari (Berard van Castagna) die Frederik begeleidde: Otto werd

geëxcommuniceerd. Deze trok zich terug waardoor Frederik naar het gebied van zijn voorouders

(Schwaben/Zwaben) kon doorreizen. Hij zag in deze toevalligheden en in het geluk dat hem toelachte

een teken dat God aan zijn zijde stond. Op 5 december 1212 werd hij in Frankfurt voor de derde (!)

keer tot koning gekozen en enkele dagen later in Mainz gekroond. Zijn succes was vooral te danken

aan de paus en aan de Franse koning Filips II. Daarnaast onderscheidde hij zich van tegenspelers door

zijn vrijgevigheid, waarmee hij de Duitse vorsten aan zijn zijde kreeg. Hij erkende ook de territoriale

onafhankelijkheid van de kerkelijke staat. Door het laten overbrengen van de stoffelijke resten van

Filips van Zwaben van Bamberg naar Spiers (Speyer), werd de continuïteit tussen de Saliërs en de

Staufen tot uitdrukking gebracht.

6

In de voetsporen van Karel de Grote

De definitieve doorslag ten gunste van Frederik was de zware nederlaag die de Franse koning Filips II

aan de Welfisch-Engelse alliantie op 27 juli 1214 toebracht in wat bekend staat als de Slag van

Bouvines (Georges Duby heeft daarover een boek geschreven: ‘De zondag van Bouvines’ H.K.).

Daarmee was het lot van Otto bezegeld. Op 25 juli 1215 liet de 20-jarige Frederik zich in de kapel van

Aken tot Rooms-Duitse koning kronen. Hij besteeg de troon van Karel de Grote, nam het kruis in de

hand en deed een kruisvaarderbelofte. Hiermee positioneerde hij zich nadrukkelijk in de traditie van

Karel de Grote en versterkte hij zijn positie door zich van de steun van de paus te verzekeren. Twee

dagen later werd het gebeente van Karel de Grote in een gouden reliekschrijn overgeheveld die hij

voor de ogen van iedereen sloot door zelf de laatste spijkers erin te slaan. Het concilie van Lateranen

bevestigde in november 1215 dat Frederik Rooms-Duits koning was en daarmee konden de

onderhandelingen beginnen over zijn kroning tot keizer. De paus wilde perse een scheiding tussen de

twee rijken, anders vreesde hij een omklemming van de kerkelijke staat.

Daarop besloot Frederik het zuidelijke deel van zijn rijk aan zijn zoon over te laten. In werkelijkheid

deed hij echter het omgekeerde: hij liet zijn zoon naar Duitsland brengen onder het voorwendsel dat

hij zijn opvolging moest regelen als hij op kruistocht ging en daarvoor was medewerking van de

Duitse vorsten nodig. Hendrik werd in april 1220 in Frankfurt tot koning gekozen. Ondertussen was

Innocentius in 1216 overleden en opgevolgd door Honorius III (1216-1227). Deze had geen bezwaar

tegen de kroning als Frederik na zijn eigen kroning tot keizer dan ook maar daadwerkelijk op

kruistocht zou gaan. Bij de voorbereiding tot de keizerskroning speelde Herman van Salza,

grootmeester van de Duitse Orde, een grote rol. De Duitse Orde was een geestelijke ridderorde, naar

voorbeeld van de tempeliers en de Johannieten, ontstaan na de Derde kruistocht. Van Salza was als

7

geestelijke ondergeschikt aan de paus, maar was tegelijkertijd een vertrouweling van Frederik. Op 22

november 1220 werd Frederik in Rome door de paus tot keizer gekroond. Daarbij beloofde hij

opnieuw om een jaar later op kruistocht te gaan. In december 1220 keerde hij na acht jaar

afwezigheid weer terug op Sicilië: zijn koningschap in Duitsland was zeker gesteld, hij had de

keizerskroon verworven en tegelijkertijd het zuidelijke deel van zijn rijk niet uit handen gegeven. Nu

moest hij nog zijn kruisvaarderbelofte gestand doen en zijn problemen met de Noord-Italiaanse

steden oplossen.

2. universele heerschappij en haar grenzen (1220-1238)

De machtspositie van Frederik was rond 1220 flink verstevigd. Dat komt o.a. tot uiting in steeds meer

oorkonden die uitgevaardigd werden. Nu moest hij geestelijke en wereldlijke machthebbers nog

achter zich zien te krijgen.

Eerste maatregelen in het koninkrijk Sicilië

Op de hofdag in Capua van 20 dec. 1220 werd duidelijk dat Frederik wilde voortborduren op de

grote hoeveelheden wetten (assisen) die zijn Normandische voorouders maakten en die zijn macht

als koning moesten versterken. Zo moesten alle privileges die na 1189 afgegeven waren, vernieuwd

worden. In mei 1221 werden in Messina nieuwe wetten afgekondigd die godslastering en dobbelen

verboden. Ook moesten joden en prostituees zich door bijzondere kleding kenbaar maken,

waarschijnlijk vooral op instigatie van de paus. Terwijl de paus vooral aandrong op de beloofde

kruistocht, had de nieuwe organisatiestructuur van het Siciliaanse koninkrijk bij Frederik voorrang. Hij

wilde niet eerder op kruistocht gaan vooraleer hij zijn heerschappij daar definitief gevestigd had. De

kruistocht van augustus 1221 werd, met toestemming van de paus, verschoven naar maart 1222. De

opvolgers van Saladin, waaronder sultan al-Kamil (1218-1238), boden de kruisvaarders vergeefs aan

de belangrijkste doelen voor christelijke pelgrims in het Heilige Land, waaronder Jeruzalem, aan hen

af te staan. Na aanvankelijke successen verloor het kruisvaarderleger (het leger van de Vijfde

Kruistocht) echter en keerde terug naar Europa. Bang voor een debacle dreigde Honorius Frederik

met excommunicatie als hij niet snel de strijd tegen de ongelovigen zou oppakken. De vertrektijd

werd vastgesteld op juni 1225. Ondertussen had Frederik, na de dood van zijn eerste vrouw

Constance in juni 1222, beloofd te zullen trouwen met de erfgename van het koninkrijk Jeruzalem,

Isabella van Brienne, waardoor hij tevens koning van Jeruzalem zou worden. Eerst moest Frederik

echter op Sicilië een einde maken aan een moslimopstand. Na drie maanden sloeg hij de opstand

neer en liet de aanvoerder ter dood brengen. Niet lang daarna, in mei 1223, waren er nieuwe

onlusten en zag hij zich gedwongen wederom in te grijpen. Het verzet was hardnekkig en duurde tot

het voorjaar van 1225. Daarna liet hij de opstandelingen naar een geïsoleerde, vreemde omgeving

overbrengen: Lucera. Daar bood hij hen bescherming aan en garandeerde hen vrijheid om hun

godsdienst uit te oefenen. Zij werden daarop trouwe onderdanen van hem. De Saracenenkolonie van

Lucera beschermde de noordelijke toegang naar Apulië. De in het keizerlijke leger opgenomen

moslimsoldaten, met name de boogschutters, bleken zeer betrouwbaar te zijn. Frederik liet zich niet

door het pauselijke verwijt, dat de bisschop van Lucera de stad moest verlaten vanwege de moslims,

intimideren. Hij ging op Sicilië verder om zijn heerschappij te verstevigen en introduceerde daar een

nieuw type staatsdienaar, niet uitgekozen op feodale afkomst, maar op bekwaamheid van zijn ambt.

Ook deelde hij Sicilië in provincies in en zorgde voor een nieuwe eenheidsmunt (Denari). Deze munt

zorgde ervoor dat Zuid-Italië kon binnendringen in het op zilveren valuta gebaseerde Europese

8

economische gebied. Om de bestuursambtenaren goed op te leiden, richtte hij in 1224 de

universiteit van Napels op, maar zonder kerkelijke invloed. Nadat hij ook korte metten gemaakt had

met graaf Thomas van Celano aan de noordgrens van zijn koninkrijk, stond niets meer een kruistocht

in de weg. Het enthousiasme daarvoor was in heel Europa sinds de mislukking van Barbarossa ’s

kruistocht in 1190 sterk afgenomen. De paus had echter gedreigd hem te excommuniceren als hij

niet voor augustus 1227 op kruistocht zou gaan. De relatie van Frederik met de paus verslechterde

verder als gevolg van zijn bemoeienis met kerkelijke aangelegenheden in Zuid- en Midden Italië,

waaronder bisschopsbenoemingen, maar vanwege problemen in Noord-Italië bond Frederik II in: hij

had de steun van de paus nodig om in Noord-Italië zijn macht te versterken. Dat deed hij o.a. door

ketters in Lombardije streng te straffen. Op deze manier wilde hij niet alleen de bisschoppen aan zijn

kant krijgen in de strijd tegen de stadstaten, maar het zou tegelijkertijd moeten onderstrepen dat

God hem een rol had toebedacht als verdediger van de kerk.

Stadstaten, kruistochtvoorbereidingen en excommunicatie

De discussies met de economisch sterke Noord-Italiaanse steden, die in de loop van de tijd steeds

zelfstandiger geworden waren, speelden zowel Barbarossa als Frederik II grote parten. Frederik

nodigde met Pasen 1226 de Duitse en Noord-Italiaanse vorsten uit om in Cremona een hofdag te

houden. Cremona was van oudsher altijd keizerlijk gezind; Milaan was de machtigste stad van

Lombardije en de grote concurrent. De meeste Lombardische steden sloten zich op 6 maart 1226

aaneen in de Tweede Lombardische Liga. Hoewel na een moeizame strijd de stadstaten bij de Vrede

van Konstanz in 1183 een compromis sloten met Barbarossa en het recht verwierven om de Eerste

Lombardische Liga op te richten, moet het sluiten van de Tweede Lombardische Liga door Frederik II

als een bedreiging zijn ervaren. En dat was niet ten onrechte. Toen Hendrik (VII) vanuit Duitsland

naar Italië wilde gaan, werd hem de toegang bij Verona ontzegd en moest hij na enkele weken

oponthoud in Trente onverrichterzake terugkeren. De onderhandelingen tussen de keizer en de

Lombardische Liga leverde niets op, sterker nog, het wantrouwen groeide over en weer: de

stadstaten wilden politiek onafhankelijk zijn en Frederik wilde zijn keizerlijke waardigheid niet

verliezen door concessies te doen. Daarop werd de paus gevraagd om te bemiddelen. Honorius deed

op 5 januari 1227 een arbitrage uitspraak: Frederik zou de Lombardische Liga in het belang van de

naderende kruistocht moeten vergeven en de Noord-Italiaanse steden op hun beurt zouden geen

vijandelijkheden meer tegen hem ondernemen en hem 400 ridders voor de kruistocht leveren. Toen

de paus op 19 maart 1227 stierf en opgevolgd werd door Gregorius IX, was van enige

compromisbereidheid geen sprake meer: de nieuwe paus ontpopte zich als een kerkhoofd dat alleen

uit was op een versterking van de pauselijke staat en een vermindering van de macht van de keizer.

Begin september 1227 vertrok Frederik dan eindelijk vanuit Brindisi naar het Heilige Land, maar

moest na enkele dagen al terugkeren omdat er een besmettelijke ziekte was uitgebroken. Hij besloot

eerst in een kuuroord bij Pozzuoli (bij Napels) te herstellen en beloofde de paus een jaar later alsnog

te gaan. Omdat hij zich opnieuw niet aan zijn kruistochtbelofte had gehouden, excommuniceerde de

paus hem, ervan uitgaande dat het slechts om een vermeende ziekte ging. Excommunicatie

betekende niet alleen uitsluiting van de sacramenten, maar ook de ontbinding van alle eden van

trouw en was daardoor een bedreiging van de keizerlijke macht die berustte op persoonlijke banden.

Nadat de paus zijn banvloek herhaalde liet Frederik in een rondschrijven weten dat hij zijn macht

alleen aan God te danken had. De posities verhardden. De paus herhaalde in maart 1228 nogmaals

de excommunicatie, verbood steden met hem samen te werken en dreigde Frederik zijn Zuid-

Italiaanse koninkrijk af te pakken als hij zich bleef verzetten. De paus zocht zelfs contact met Milaan.

9

Daarop dreigde Frederik de paus het noordelijke deel van de kerkstaat afhandig te maken. Op 28 juni

1228 vertrok hij alsnog vanuit Brindisi om eindelijk op kruistocht te gaan.

De ongewone kruistocht

Frederiks kruistocht was in meerdere opzichten uitzonderlijk. Het was nog niet eerder voorgekomen

dat een geëxcommuniceerd heerser, tegen de uitdrukkelijke wil van de paus in, op kruistocht ging1.

Daarbij kwam dat het Frederik niet alleen ging om het in handen krijgen van de heilige steden, maar

ook om zich als keizer Jeruzalem toe te eigenen, waar hij krachtens zijn huwelijk met Isabelle van

Brienne recht op had. Afwijkend van andere kruistochten was ook de manier waarop de kruistocht

georganiseerd werd: als een normale veldtocht, waarbij vorsten en edellieden betaald moesten

worden2. Ten slotte diende de kruistocht nóg een doel: Cyprus en Armenië zouden hem moeten

erkennen als leenheer. Hij vertrouwde hierbij volledig op Herman van Salza als informant en kenner

van het oostelijke deel van de Middellandse Zee. Begin 1227 was een gezant van al-Kamil aan het hof

van Frederik II. Hij was bereid een groot deel van Jeruzalem af te staan, in ruil voor steun tegen zijn

twee broers (al-Mu’azzam en al-Asraf). In de zomer van 1227 stuurde Frederik de aartsbisschop van

Palermo, Berard van Castagna, in zijn naam naar Cairo waar geschenken over en weer uitgewisseld

werden. Een paar maanden later kwam het bericht dat al-Mu’azzam was overleden, waardoor het

uitzicht op een succesvolle kruistocht toegenomen leek. In april 1228 stuurde Frederik 500 ridders

vooruit, eind juni volgde hij zelf. Vanuit Brindisi voer hij eerst naar Cyprus. Met de jonge koning

Hendrik I van Cyprus kreeg hij geen problemen, wel met de machtige heer van Beiroet, Jan van

Ibelin, die veel bezittingen had in Syrië en Cyprus. Om niet al te veel tijd te verliezen, sloot Frederik

een compromis: Frederik beloofde hem de inkomsten van de Cypriotische koning en Jan verzekerde

hem van steun in Syrië. Op 7 september 1228 kwam het leger, waarmee hij op kruistocht ging, aan in

Akko (Acre), dat na de verovering van Jeruzalem door Saladin de officieuze hoofdstad van het

koninkrijk Jeruzalem was geworden.

1 Zie ook J.P. Lomax, “A Canonistic Reconsideration of the Crusade of Frederick II”, in: S. Chodorow (ed.), Proceedings of the Eighth

International Congress of Medieval Canon Law (Monumenta Iuris Canonici, Series C: Subsidia, 9 Pp xxiii, 730) (Vaticaanstad 1992).

2 Zie ook C. Tyerman, God’s War. A New History of the Crusades (Londen 2006).

10

Ook twee franciscaner monniken kwamen hier aan met pauselijke brieven, waarin patriarch Gerold

van Jeruzalem opdracht kreeg de excommunicatie van Frederik bekend te maken en waarbij de

ridderorden opgeroepen werden om Frederik niet meer te steunen. Het gevolg was een splitsing

binnen de christelijke groepering: aan de ene kant het keizerlijke leger dat de Duitse Orde steunde,

aan de andere kant patriarch Gerold, de tempeliers en de Johannieten, maar zonder vooralsnog het

kruistochtleger te verlaten. De onderhandelingen die Frederik met al-Kamil voerde, waren zwaarder

dan gedacht. De sultan treuzelde om zijn eerdere toezeggingen gestand te doen na de dood van zijn

broer en nadat hij de belangrijkste steden in Palestina, waaronder Jeruzalem, in handen had

gekregen. Frederik had echter haast, omdat hem berichten bereikten dat zijn heerschappij in Sicilië in

gevaar was. De paus had daar alle onderdanen van hun eden van trouw verlost, wat in de praktijk

neerkwam op een afzetting van Frederik II. Tegelijkertijd hadden pauselijke troepen in januari 1229

het Siciliaanse koninkrijk aangevallen.

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Al-Kamil_Muhammad_al-Malik_and_Frederick_II_Holy_Roman_Emperor.jpg

In februari 1229 bereikte Frederik met al-Kamil een diplomatiek compromis: de sultan stond

Jeruzalem af met uitzondering van de Templum Domini, de Rotskoepel (de derde heilige plaats van

de mohammedanen, na Mekka en Medina; het is de plaats waar de profeet Mohammed zijn reis naar

de hemel maakte. H.K.) en de nabij gelegen Al-Aqsamoskee. Er mochten versterkingen aangebracht

worden aan verschillende steden, zoals Jeruzalem, maar er mochten geen nieuwe vestingen

gebouwd worden. Er vond een gevangenenruil plaats en er werd een wapenstilstand van tien jaar

afgesproken. Frederik had meer bereikt met vreedzame middelen dan de oorlogshandelingen van

voorgaande kruistochten. Voor Gerold was dit alles niet genoeg: hij vertrouwde Frederik niet. De

keizer zelf sprak van een groot succes waarbij andermaal werd bewezen dat God aan zijn zijde stond.

Op 17 maart 1229 trok hij Jeruzalem binnen en de volgende dag kreeg hij in de Grafkerk de kroon van

het koninkrijk Jeruzalem aangeboden.

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Frederick_2_Jerusalem.jpg

Tegenstanders van hem, maar ook een schrijver als Kantorowicz, die zelfs een parallel trok met de

zelfkroning van Napoleon, spreken van een zelfkroning, maar dat is niet juist. Dat zou onverenigbaar

11

zijn met de middeleeuwse voorstelling van de sacraliteit van het kroningsgebeuren. Frederik droeg

de kroon alleen maar om het doel van de kruistocht, het opnieuw innemen van Jeruzalem, duidelijk

te maken. Op advies van Herman van Salza vermeed hij om dit te doen in het kader van een

religieuze ceremonie, om zo paus Gregorius niet te provoceren. Hij hoopte dat de paus de

excommunicatie nu ongedaan zou maken. De paus dacht er echter anders over en sprak een verbod

uit op het uitvoeren van religieuze handelingen. Daarop verliet Frederik dezelfde dag nog de stad en

vertrok naar Akko waar hij ruzie kreeg met patriarch Gerold. Teleurgesteld vanwege zoveel

ondankbaarheid en gealarmeerd door berichten uit Zuid-Italië, verliet de keizer op 1 mei 1229 Akko.

Het belangrijkste doel van deze ongewone kruistocht was bereikt: Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth

waren terug in christelijke handen, maar dat alles had niet geleid tot verzoening met de paus. Sterker

nog: de paus wilde hem als koning van Sicilië ten val brengen.

Verzoening met de paus en reorganisatie van het koninkrijk Sicilië

Na bijna een jaar lang op kruistocht te zijn geweest, kwam Frederik op 10 juni 1229 weer in Brindisi

aan. De situatie in Zuid-Italië was bedreigend voor hem geworden: de paus had het gerucht laten

verspreiden dat hij overleden was en veel steden hadden zich onderworpen aan het pauselijke gezag.

Het lukt Frederik echter snel weer alles onder controle te krijgen. Begin oktober kondigde Frederik

optimistisch aan gauw weer naar Noord-Italië en Duitsland te gaan om daar orde op zaken te stellen.

Hoe zeer het aanzien van Frederik gestegen was, bleek wel uit het verzoek dat hij kreeg van de

byzantijnse keizer om steun in de strijd tegen Jan van Brienne, zijn schoonvader, die vrij snel na het

huwelijk met zijn dochter een felle tegenstander van hem was geworden. Ondanks zijn sterke positie

vermeed Frederik een gewapend treffen met de paus. Vermoedelijk volgde hij de raad op van

Herman van Salza, die onvermoeibaar heen en weer pendelde tussen de keizer en de paus. Gregorius

was door zijn militaire zwakte gedwongen een schikking te treffen met Frederik, maar zijn inzet om

hem van de ban te verlossen was hoog: Frederik zou alle aanhangers van de paus moeten vergeven,

de vrijheid van de Zuid-Italiaanse kerken moeten respecteren en geen belasting van hen mogen

vragen. Twee steden, waaronder Gaeta, zouden onder pauselijk toezicht blijven en hij zou zeven

kastelen krijgen. Uiteindelijk werd een compromis gevonden: de keizer zou iedereen vergeven die de

paus in de strijd tegen hem gesteund had, inclusief de Lombardische steden. Verder deed hij nog

enkele concessies. Het resultaat was dat op 28 augustus 1230 de Vrede van San Germano gesloten

werd en Frederik was eindelijk van de ban verlost. Aan de vredesmaaltijd op 1 september namen

alleen Frederik II, paus Gregorius en … Herman van Salza deel! Het onderstreept nogmaals de

belangrijke rol die de grootmeester van de Duitse Orde als bemiddelaar speelde. Zolang hij leefde

was er vrede; direct na zijn dood in 1239 barstte het conflict weer los. In de jaren na de vrede

veranderde Frederik de organisatiestructuur van het koninkrijk Sicilië. In september 1231 kwam in

Melfi het wetboek tot stand.

http://www.stupormundi.it/images/melfi1.jpeg

12

Deze constitutie van Melfi was de eerste poging in het middeleeuwse Europa om een omvattende,

officiële, uit 220 wetten bestaande wetgeving te maken. Hiermee sloot hij aan bij de traditie van

zowel zijn Normandisch-Siciliaanse voorgangers als bij die van de byzantijnse keizer Justinianus (527-

565). Ze golden weliswaar alleen voor het koninkrijk, maar werden als keizerlijk bestempeld

(constitutiones imperiales, of augustales). In het voorwoord schreef hij dat de monarchie de enige

staatsvorm was die in staat was om algehele chaos te voorkomen. Alleen de door God ingezette

heerser kan recht en vrede garanderen, alsook de kerk bescherming bieden en de onderdanen. De

betekenis van de Constitutie van Melfi blijkt alleen al daaruit dat tot het begin van de 19e eeuw deze

grondwet in Zuid-Italië van kracht bleef. Tegelijk met de constitutie kondigde Frederik economische

hervormingen af. Staatsboerderijen moesten efficiënter werken, om de binnenlandse handel te

bevorderen richtte hij zeven grote jaarbeurzen op, nieuwe haveninstallaties werden aangelegd en

pakhuizen gebouwd. Alle geïmporteerde en geëxporteerde goederen moesten in de havensteden in

staatsopslagplaatsen (fundici) worden gedeponeerd, wat het innen van tolgelden vergemakkelijkte.

De kroon (staat) had het alleenrecht op de productie en de handel van producten als zout, ijzer,

koper, pek en staal; het monopolie op slachterijen was er al in de Normandische tijd. Met de

productie van ruwe zijde werden joden uit de stad Trani belast, terwijl andere joden ververijen

hadden, beiden als onderdeel van het staatsmonopolie. In het kader van een toenemende behoefte

aan geld, verhoogde Frederik vanaf 1235 regelmatig de directe belastingen. Het geld werd niet alleen

gebruikt voor oorlogshandelingen, maar ook voor verbetering van de infrastructuur. Hij stichtte

nieuwe steden en (verdedigings)kastelen met name aan de noordgrens van zijn rijk en aan de kust.

Daarnaast stichtte hij in de eerste helft van de jaren dertig de Saracenenkolonie in Lucera. De

kastelen van Frederik waren aan de ene kant bedoeld als een waarborg voor zijn heerschappij naar

binnen toe en tegelijkertijd om eventuele aanvallen van buitenaf te kunnen weerstaan. Zij waren niet

alleen bedoeld als utiliteitsgebouwen, maar zouden ook de onderdanen de macht van de keizer

moeten laten zien. Indrukwekkend was het bruggenkasteel dat Frederik in 1234 in Capua liet

bouwen. Het is ontworpen als een soort toegangspoort voor het koninkrijk Sicilië voor de mensen die

van Noord-Italië naar het zuiden gingen. In het midden van de voorgevel boven de toegangspoort

stond een standbeeld met een zittende keizer. Daaronder stond o.a. een beeld van vrouwe Justitia.

http://www.valtervannelli.it/_castel_del_monte/andria_castel_del_monte.html

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/3/3a/Friedrich_2.jpg

De boodschap was duidelijk: de boven Justitia afgebeelde keizer is de oorsprong en de garantie voor

gerechtigheid. Wie zich tegen hem verzet, kan niet op genade rekenen.

13

Ook de gouden munten, die vanaf 1231 geslagen werden, de zogenaamde Augustalen, dienden als

teken van zijn heerschappij. Hij liet zich daarop afbeelden als een keizer met een lauwerkrans op zijn

hoofd, als een verwijzing naar de antieke Romeinse keizers. De munten behoren tot de eerste

gouden munten die in Europa geslagen zijn.

http://en.wikipedia.org/wiki/File:Gold_augustale_of_Emperor_Frederik_II_as_King_of_Sicily_1198_1250.jpg

Van april 1233 tot februari 1234 moest Frederik nog een keer naar Sicilië gaan om een opstand neer

te slaan. Het verzet was vooral gericht tegen de hardheid van het bewind van de rechtskundig

adviseur van Sicilië, Richard van Montenigro, maar waarschijnlijk ook een gevolg van

ontevredenheid onder kooplieden van Messina (te hoge belastingen en tol). Hoe belangrijk Frederik

Sicilië vond, blijkt wel uit de bouw van twee grote kastelen: kasteel Augusta en Castel Maniace in

Syracuse. Daarnaast liet hij nog vele kleine kastelen bouwen. Het lijkt alsof hij van plan was zich voor

langere tijd in Sicilië te vestigen, maar problemen met de paus en de Noord-Italiaanse stadstaten

dwongen hem naar het noorden te gaan. Sicilië heeft hij in de laatste 15 jaar van zijn leven niet meer

teruggezien.

Het Duitse probleem: concurrerende heerschappij

Ondanks de Vrede van San Germano (1230) waren paus Gregorius en Frederik niet bereid om hun

opvattingen werkelijk te veranderen. Frederik bleef zich met de bisschopsbenoemingen op Sicilië

bemoeien en gaf slechts een deel van het bezit terug dat beloofd was aan de Tempeliers en de

Johannieten. Als teken van goede wil ging hij in 1231 wel voorop in de bestrijding van ketters, maar

de paus bleef argwanend. Op de aankondiging van Frederik om op 1 november 1231 een hofdag te

houden in Ravenna, reageerden de Lombardische steden met blokkades van de Alpenpassen. Daarop

besloot hij de steden van zich af te stoten en een nieuwe hofdag voor maart 1232 in Aquileia uit te

schrijven. Hij bezocht Venetië om verzekerd te zijn van de steun van deze belangrijke handelsstad,

terwijl de paus vergeefs toenadering zocht tot de Lombardische Liga. Herman van Salza had meer

succes door een minimale consensus te bereiken tussen de steden en Frederik: zij beloofden de eed

van trouw aan Frederik in ruil voor erkenning van de Lombardische Liga. Nu kon Frederik eindelijk

werken aan de oplossing van de in de loop der jaren ontstane problemen in Duitsland, waarbij het

vooral om zijn zoon Hendrik (VII) ging. De reden waarom het getal VII tussen haakjes staat, heeft te

maken met zijn afzetting door Frederik als koning. Daardoor telt hij niet meer mee in het rijtje

koningen en komt de latere Luxemburgse koning en keizer Hendrik (1308-1313) het getal VII toe. Na

zijn terugkeer naar Italië in 1220 liet Frederik zijn nog jonge zoon Hendrik in Duitsland achter, waar

hij opgroeide in de streken Schwaben/Zwaben en Franken (Beieren). Het waren vooral bisschoppen,

de adellijken en beambten die voor zijn opvoeding verantwoordelijk waren. Frederik had

aartsbisschop Engelbert I van Keulen aangesteld als plaatsvervanger. Hij was het ook die Hendrik op

8 mei 1222 tot koning kroonde in Aken. Na zijn dood benoemde Frederik hertog Lodewijk I van

Beieren tot zijn nieuwe plaatsvervanger, waarschijnlijk tot teleurstelling van Hendrik, die als 15-jarige

gedacht of gehoopt had alleen te kunnen regeren, net zoals Frederik dat op diezelfde leeftijd in Sicilië

had gedaan. Hendrik beschikte weliswaar over zijn eigen kanselarij, waardoor hij zelf ook oorkonden

14

kon uitvaardigen, maar de belangrijkste politieke besluiten werden genomen door personen die het

vertrouwen van Frederik hadden. Op deze manier kon hij vanuit Italië de verhoudingen in Duitsland

controleren. Praktisch gezien betekende dit dat er twee concurrerende heersers waren: Frederik II en

Hendrik (VII), die bij geschillen nogal snel tegen elkaar uitgespeeld konden worden. Zo wendden de

vorsten, die met Hendrik in conflict waren gekomen, zich direct tot Frederik. Hij kwam hen vergaand

tegemoet. Hij had hun steun nodig in Duitsland zodat hij in Italië de vrije hand kon krijgen. Bovendien

kwam het ook nog tot een (gewapend) conflict tussen Hendrik en Lodewijk van Beieren. Twee jaar

later (in 1231) was Hendrik gedwongen de soevereiniteit van de vorsten te erkennen, zoals Frederik

dat al in 1220 had gedaan. Toch bleef de handelwijze van Hendrik tegen de politiek van zijn vader in

gaan. Terwijl vele Duitse vorsten, ondanks de blokkade van de Alpenpassen door de Lombardische

steden, tóch op de hofdag van Ravenna in 1231 aanwezig waren, kwam Hendrik niet opdagen.

Frederik bevestigde andermaal aan de vorsten hun privileges over de steden. In tegenspraak

daarmee verleende Hendrik in maart 1232 aan de burgers van Worms vrijheden. Als hij uiteindelijk

na de uitdrukkelijke oproep van zijn vader om op de hofdag van Aquileia te verschijnen toch komt,

dwingt Frederik zijn zoon om zich op allerlei manieren aan hem te onderwerpen en hem te laten

zweren om in de toekomst te regeren volgens ZIJN richtlijnen. Mocht hij dat niet doen, dan moest hij

rekening houden met afzetting als koning. Bovendien vaardigde de keizer in mei 1232 het Statutum

in favorem principum (het statuut ten gunste van de vorsten) uit waarbij de Duitse vorsten

soevereine rechten (her)bevestigd kregen. Hendrik veranderde echter niets aan zijn beleid, waarop

de Duitse vorsten zich andermaal tot Frederik wendden. Hij draaide allerlei maatregelen van zijn

zoon terug en kondigde aan om in de zomer van 1235 hoogstpersoonlijk naar Duitsland te komen om

orde op zaken te stellen. Hendrik probeerde zijn handelen eerst te rechtvaardigen, maar zette zich

daarna openlijk af tegen zijn vader. Slechts weinig bisschoppen en edellieden sloten zich bij hem aan

en ook de Franse koning liet verstek gaan, waarop hij zijn steun zocht bij de Lombardische steden en

een verbond met hen sloot, wat in de praktijk neerkwam op hoogverraad. Vervolgens liet Frederik

hem door paus Gregorius excommuniceren. De tegenstelde opvattingen waren onverenigbaar: de

keizer die volgens Zuid-Italiaanse traditie onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verlangde tegenover

zijn zoon, maar die beschouwde dat als afbreuk van zijn koninklijke waardigheid. Half april 1235 ging

Frederik naar Duitsland en Hendrik gaf zijn verzet al snel op. Hij zond boden naar zijn vader om

vergeving te vragen. Op 2 juli 1235 begaf Hendrik zich naar zijn vader in de Duitse koningsburcht

Wimpfen (ten noorden van Heilbronn), maar deze wilde hem niet ontvangen en liet hem meenemen

naar Worms. Daar nam hij de onderwerping van zijn zoon aan en verleende hem gratie, wat inhield

dat de doodstraf die op hoogverraad stond werd kwijtgescholden.

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Friedrich_II._sitzt_%C3%BCber_Heinrich_Klammer-Seiben_zu_Gericht.jpg

15

Zijn koningschap had hij echter door zijn verzet verspeeld. Toen Hendrik weigerde de in de burcht

Trifels bewaarde koninklijke onderscheidingstekens in te leveren, nam Frederik hem gevangen en liet

hem in 1236 afvoeren naar Zuid-Italië waar hij in de afgelegen burcht San Fele (bij Melfi) opgesloten

werd. In 1240 werd de inmiddels aan lepra leidende Hendrik naar kasteel Nicastro (ten zuiden van

Cosenza) overgebracht, waar warmwaterbronnen waren. Tijdens de daaropvolgende overplaatsing

naar de burcht Martirano (bij Nicastro) stortte Hendriks paard, misschien door hemzelf daartoe

aangezet, in februari 1242 in een afgrond.

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/f/ff/Henry_7_Stauf.jpg

Frederik II trouwde tijdens zijn oponthoud in de zomer van 1235 in Worms met Isabella, de zuster

van koning Hendrik III van Engeland (1216-1272). Dit politieke huwelijk zou moeten bijdragen aan

minder scherpe tegenstelingen tussen de Staufen en de Welfen. De definitieve verzoening kwam tot

stand tijdens de hofdag in Mainz in augustus 1235. Hier kon Frederik ten overstaan van iedereen die

er toe deed zijn macht en aanzien als keizer laten zien, o.a. door het instellen van een hofgerecht en

door het benoemen van een rechtskundig hofadviseur. Om de verhoudingen met de paus te

verbeteren, was Frederik aanwezig bij de opening van het graf van de kort daarvoor heilig verklaarde

Elisabeth van Hongarije (1207-1231). Blootsvoets en met een eenvoudig, grauw kleed aan, zette hij

op het hoofd van de heilige, dat van de rest van het lichaam gescheiden was, een gouden kroon. Dat

zou de paus verzoeningsgezind moeten stemmen. Tegelijkertijd liet hij hiermee zijn verbondenheid

blijken met de Duitse (Ridder)Orde die ter ere van de heilige daar een kerk gebouwd had. De

opvolger van grootmeester Herman van Salza was Koenraad, de zwager van Elisabeth. De orde

richtte zich, naast de kruistocht, vooral op de strijd tegen de heidenen in de Baltische staten. Frederik

had de schenking van het Kulmerland (genoemd naar de stad Kulm, Chelmo in het tegenwoordige

Polen, en gelegen ten westen van Oost-Pruisen. H.K.) aan de Duitse Orde door de Poolse hertog

Koenraad van Mazovië bekrachtigd. Tijdens de herfst van 1235 liet Frederik op verzoek van Herman

van Salza de oorkonde van 1226 (de zogenaamde Gouden Bul van Rimini) ‘moderniseren’ om zo de

toegenomen betekenis van de Duitse Orde te onderstrepen. Hierdoor kreeg de grootmeester

dezelfde rechten als een rijksvorst en groeide het gebied geleidelijk aan uit tot wat later bekend werd

als de stichting van de Duitse-Ordestaat Pruisen.

16

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Altpreu%C3%9Fische_Landschaften_im_13._Jahrhundert.png

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Map_of_East_Prussia_1648.jpg

Nieuwe problemen in Noord-Italië

Na de Vrede van San Germano was de verhouding tussen de paus en Frederik aanvankelijk

ontspannen. Frederik stelde de paus troepen ter beschikking voor de verdediging van Viterbo en

later ook voor Rome. De verhoudingen verslechterden echter toen de keizer in augustus 1235 op de

hofdag van Mainz aankondigde een nieuwe Italiaanse veldtocht te beginnen om zijn keizerlijke

rechten te herstellen. Daarbij riep hij de paus op om vóór kerst 1235 de Lombardische Liga tot

genoegdoening aan te sporen. Daarop riep de paus opnieuw de bemiddeling in van Herman van

Salza. De Noord-Italiaanse steden reageerden hierop door begin 1235 hun onderlinge samenwerking

in de Liga te herbevestigen. Ondertussen probeerde de paus Frederik ervan te overtuigen om

opnieuw op kruistocht te gaan en daarom maar vrede met de Lombardische steden te sluiten.

Frederik was daar niet van onder de indruk en stuurde in mei 1236 ridders naar Verona om de Po-

vlakte onder controle te krijgen. Ondertussen vroeg hij ook om steun aan verschillende koningen in

Europa. Omdat de Lombarden weigerden zijn keizerlijke rechten te erkennen en de paus treuzelde

om openlijk partij te kiezen, was Frederik gedwongen een door God gegeven opdracht uit te voeren:

gerechtigheid herstellen en de opstandelingen bestraffen. Op 25 juli 1236 nodigde Frederik de Duitse

vorsten uit om in Piacenza (ten zuiden van Milaan) een hofdag bij te wonen. Drie onderwerpen

moesten besproken worden: 1) uitroeiing van de ketterij 2) het herstel van een rechtvaardige vrede

en orde in Italië en 3) de voorbereiding van een nieuwe kruistocht. Centraal stond natuurlijk het

tweede onderwerp. Dat betekende praktisch gezien het onderbrengen van Noord-Italië onder

bestuur van het keizerrijk, terwijl het eerste en derde punt vooral dienden om de paus gerust te

stellen. Frederik ging in juli met zijn leger naar Italië. De door de paus als bemiddelaar tussen de

steden en de keizer aangewezen Jakob van Palestrina (Praeneste)(1231-1244), overtuigde zijn

geboorteplaats Piancenza, die aanvankelijk keizergezind was, zich aan te sluiten bij de Lombardische

Liga. Toen Frederik zich daarover bij Gregorius beklaagde, wierp hij hem zijn bemoeienissen met de

Zuid-Italiaanse bisschopsbenoemingen voor de voeten. Tevergeefs probeerde Herman van Salza te

bemiddelen. De Lombardische steden weigerden in te gaan op de eisen van Frederik, zoals de eed

van trouw zweren, teruggave van vorstelijke rechten en genoegdoening voor de beledigingen aan

zijn adres. In plaats daarvan beriepen ze zich op de Vrede van Konstanz van 1183. Aangezien Frederik

een herordening van Noord-Italië nastreefde, verwierp hij dit voorstel. De paus op zijn beurt maande

de keizer geen geweld te gebruiken. Geen van de partijen was bereid tot een compromis. Begin 1237

moest Frederik noodgedwongen naar Oostenrijk om een in opstand gekomen hertog te

onderwerpen. In februari riep hij in Wenen een hofdag bijeen waarbij de Duitse vorsten zijn zoon

17

Koenraad tot koning kozen, waarmee de opvolging geregeld was, immers in Duitsland was geen

monarchie gebaseerd op erfopvolging maar werden de opvolgers gekozen. Om te onderstrepen hoe

belangrijk hij dit vond, werd de keuze van Konrad op een hofdag in Spiets (Speyer) herbevestigd.

Begin september verliet Frederik Duitsland, de 9-jarige Koenraad achterlatend. Opmerkelijk is dat hij

zijn zoon wel tot koning heeft laten kiezen, maar niet laten kronen. Misschien wilde hij hiermee een

nieuw conflict tussen koninklijk en keizerlijk gezag , zoals met zijn zoon Hendrik (VII), vermijden. In

september 1237 kwamen verschillende troepen van de keizer in Verona aan. Onder de indruk van zo

veel overmacht, gaf de stad Mantova zich over. De paus probeerde wederom oorlog te voorkomen

door Herman van Salza te laten bemiddelen, maar de standpunten waren dermate verhard, dat dit

niet tot succes leidde. In november 1237 vonden de laatste gesprekken plaats met de Lombardische

Liga, die zich bereid verklaarde de keizer vergaand tegemoet te komen. Het onderlinge wantrouwen

was echter te groot. Op 27 november vond de Slag van Cortenuova plaats (bij Bergamo), die eindigde

in een grote militaire overwinning voor Frederik.

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Cortenuova1237.JPG

De kar met het stadswapen van Milaan, de carroccio, het symbool van de machtige vrije stad, viel in

handen van de keizer en werd in triomftocht naar Cremona gebracht en enkele maanden later naar

Rome. Na deze zware nederlaag bood de Lombardische Liga vredesonderhandelingen aan, wat

neerkwam op een vrijwel volledige capitulatie: onderwerping aan de keizerlijke macht, ontbinding

van de Liga, afzien van de Vrede van Konstanz, het leveren van 400-500 ridders voor een periode van

twee jaar, het afstaan van twee graafschappen, de teruggave van gijzelaars en de aanstelling van een

keizerlijke beambte (capitaneus). Daarmee was aan vrijwel alle eisen van de keizer voldaan, behalve

op het gebied van de rechtspraak. Frederik wilde die persoonlijk in handen hebben maar de steden

wilden dit niet aan hem afstaan. Hierover kon men het niet eens worden. Eind 1237 mislukten de

onderhandelingen. Het wantrouwen van Frederik tegen de steden was te groot. Bovendien vond hij

dat hij een opdracht had gekregen van God om ook in Noord-Italië recht en vrede te brengen. Wat

Barbarossa ooit wel lukte met de Vrede van Konstanz, namelijk een compromis bereiken, lukte

Frederik niet. Hij dacht blijkbaar sterk genoeg te zijn om met geweld zijn doelen te bereiken. Hij liet

nog meer troepen uit Duitsland overkomen en deed verzoeken tot steun aan de koningen van

Hongarije en Engeland. In juni 1238 liet hij zijn buitenechtelijke dochter Salvaza trouwen met zijn

belangrijkste volgeling in Noordoost Italië: Ezzelino da Romano. In juli begon het beleg van Brescia,

na Milaan de machtigste stad van de Liga. Na maandenlange verbitterde strijd moest Frederik het

beleg in oktober opgeven en zich terugtrekken in Cremona. Deze mislukking toonde aan dat hij

weliswaar veldslagen kon winnen, maar dat hij niet in staat was om sterk verdedigde Italiaanse

steden te veroveren. Het met militair geweld onderwerpen van Noord-Italië was veel moeilijker dan

de keizer zich had voorgesteld. Het ongenoegen van Gregorius groeide toen bleek dat de

18

keizergezinde factie in Rome in de zomer van 1238 tegen de paus in opstand kwam. Nog meer

stoorde het de paus dat Frederik zijn buitenechtelijke zoon Enzo liet trouwen met Adelasia, de

erfgename van twee van de vier kleine koninkrijkjes op Sardinië. In het verleden had de keizer

immers beloofd dat Sardinië onderdeel zou zijn van de kerkelijke staat. Ook Genua, dat Sardinië

rekende tot haar invloedssfeer, reageerde geprikkeld en sloot op 30 november 1238 een verbond

met Venetië en de paus. Een gewapend conflict tussen de keizer en de paus leek onvermijdelijk.

3 De vertwijfelde strijd met de paus (1239-1250)

De paus en de keizer vertegenwoordigden twee tegenovergestelde, onverenigbare denkbeelden van

de wereldorde. Gregorius zag zichzelf als rechter over de wereldvorsten. Bovendien speelde sinds de

tweede helft van 12e eeuw dat de pausen zichzelf niet alleen als opvolger van de apostel Petrus

zagen, maar ook als stadhouder van Christus (vicarius Christi). Weliswaar hebben zowel de keizer als

de paus hun ambt direct van God ontvangen, maar aangezien de heerser net als alle mensen zondig

is, heeft de kerk het recht van toezicht op hem. Frederik was echter, net als zijn grootvader

Barbarossa, overtuigd van gelijke rechten. Niet alleen was de keizer direct door God ingezet, maar hij

verkrijgt door de zalving met de heilige olie tijdens het kroningsritueel ook een geestelijk

vergelijkbare sacrale positie: de heerser was de gezalfde van de Heer (Christus Domini). Daaruit

vloeide zijn politieke opvatting voort dat God hem de opdracht had gegeven om voor vrede en

gerechtigheid te zorgen, waardoor hij aan niemand rekenschap hoefde af te leggen. In oktober 1238

liepen de spanningen tussen paus en keizer verder op toen Gregorius Frederik verweet de

toezeggingen, gedaan tijdens de Vrede van Germano, niet gestand te doen: bemoeizucht met de

bisschopsbenoemingen in Zuid-Italië, krachten in Rome steunen die de paus vijandig gezind waren en

door zijn militaire optreden in Noord-Italië een kruistocht onmogelijk maken. Frederik op zijn beurt

verweet Gregorius steun aan de Lombardische Liga en riep de kardinalen in een brief van 10 maart

1239 op zich af te zetten tegen de paus. Daarmee speelde hij in op de aangekondigde

excommunicatie die op 20 maart 1239 daadwerkelijk plaatsvond, toevallig op dezelfde dag dat

Herman van Salza overleed. Dit keer werd de excommunicatie van de keizer tot zijn dood niet meer

herroepen. Omdat Frederik niet erkende dat de paus rechterlijke macht over de wereldvorsten

mocht uitoefenen én omdat hij de onafhankelijkheid van de Roomse kerk bedreigde, was Gregorius

vastbesloten om hem met alle ter beschikking staande middelen te onderwerpen. Heel Europa werd

betrokken in een propagandastrijd die van beide zijden ongewoon scherp van toonzetting was.3

De verscherping van het conflict

In de afkondiging van de excommunicatie werden vooral overtredingen genoemd die met wat

schikkingen opgelost hadden kunnen worden. Echter, in het slotgedeelte van het rondschrijven dat

met de excommunicatie gepaard ging, stelde de paus de strenggelovigheid van Frederik ter discussie

en behield zich een onderzoek voor naar mogelijke ketterij en daarmee ook naar een eventuele

afzetting van hem als keizer. Frederik op zijn beurt klaagde de paus aan omdat hij de door God

gewilde wereldorde verstoorde wanneer hij de eer en het recht van zijn keizerschap aantastte en

hem, Frederik, valselijk van ketterij beschuldigde. Sterker nog: dat was zelfs blasfemie. In een

rondschrijven van 20 april 1239 aan de vorsten van het christendom bestempelde Frederik zijn

excommunicatie als een ten hemel schreiend onrecht hem aangedaan door Gregorius en riep de

3 Zie ook P. Segl, “Die Feindbilder in der politischen Propaganda Friedrichs II. und seiner Gegner”, in: F. Bosbach (ed.), Feindbilder: Die

Darstellung des Gegners in der politischen Publizistik des Mittelalters und der Neuzeit (Keulen 1992) 41-71.

19

kardinalen op om een concilie te houden dat moest bewijzen dat hij in zijn recht stond. Daarbij

schuwde hij niet om woorden als ‘huichelaar’ en ‘waanzinnige profeet’ te gebruiken. Daarop

reageerde Gregorius weer met een encycliek rond 1 juli waarin hij op apocalyptische toon Frederik

als ketter en Antichrist afschilderde die de kerk van de aardbodem wilde laten verdwijnen4. Hij zou

volgens hem namelijk beweerd hebben dat de wereld door drie bedriegers bedrogen werd: Christus,

Mozes en Mohammed. Bovendien zou hij beweerd hebben dat iedereen dwaas is die gelooft dat

God, die de natuur en alles daaromheen geschapen heeft, uit een maagd geboren zou kunnen zijn.

Niemand kan geboren worden zonder de conceptie tussen man en vrouw. De mens zou niets moeten

geloven wat niet uit de kracht en het verstand van de natuur bewezen kan worden. Frederik op zijn

beurt bestempelde Gregorius als een farizeeër en dwaler, vorst van de duisternis en de Antichrist in

persoon. Hij als keizer daarentegen was een rechtgeaarde christen. De paus reageerde weer met

verwijten naar Frederik over de onderdrukking van het koninkrijk Sicilië, het tegenwerken van een

kruistocht en zijn vriendschap met moslims. Als reactie op de verscherping van het conflict met de

paus begon Frederik zijn directe band met Christus te onderstrepen, zoals blijkt uit de beroemde

brief van augustus 1239 aan zijn geboortestad Jesi, die hij met Bethlehem vergelijkt, en uit een brief

aan Viterbo waar hij zich met Christus op gelijke hoogte plaatst. Zulke directe vergelijkingen van de

heerser met Christus waren niet gewoon, maar ze waren geen blasfemie: de keizer gold in het

politiek-theologische denken van de middeleeuwen als plaatsvervanger van Christus op aarde, ook al

werd deze rol door de paus bestreden. De ongewoon scherpe toon in brieven en pamfletten waren

bedoeld als propaganda voor de publieke opinie met als doel Europese heersers en kerkvorsten voor

zich te winnen. In de praktische politiek sloten zowel de keizer als de paus het niet principieel uit dat

het conflict bijgelegd kon worden. De koningen en de meeste Duitse vorsten stelden zich

aanvankelijk neutraal op en wilden bemiddelen. In Noord-Italië had Gregorius meer succes: de

steden Treviso en Ravenna, alsook markgraaf Azzo VII van Este vielen Frederik af. Alleen zijn

schoonzoon Ezzelino da Romano bleef hem trouw. De paus wist Milaan, Piacenza en Genua zover te

krijgen dat ze geen aparte vrede met Frederik zouden sluiten. Frederik versterkte in heel Zuid-Italië

zijn kastelen en controleerde de betrouwbaarheid van zijn onderdanen aldaar. Hij ondernam

veldtochten tegen Bologna en Milaan, maar die vermeden een openlijke strijd. De kosten van het

leger vormden een steeds grotere belasting voor de staatskas. Toch gaf hij bevel verder te werken

aan het bruggenkasteel van Capua en aan een bouwproject dat zijn heerschappij zou moeten

verzinnebeelden: Castel del Monte, de kroon van Apulië. Frederik hoopte Rome snel te

onderwerpen, maar door een spectaculaire actie van de paus in Rome sloeg in Viterbo, de stad die

aanvankelijk de poorten voor Frederik had geopend, de stemming om. Gregorius liet de relikwieën

van het Heilige Kruis en van de apostel Petrus en Paulus in een processie door Rome dragen, zette de

pauskroon af en legde die op de relikwieën van de heiligen om zo om hulp te vragen. Dit maakte op

de Romeinse bevolking zo’n grote indruk, dat ze zich schaarden achter de paus. De keizer zag toen af

van een aanval op Rome en ging half maart 1240 naar het koninkrijk Sicilië terug. Frederik was bereid

om een door de paus aangeboden wapenstilstand te sluiten, maar hij weigerde in te gaan op de

wens van de paus daarbij ook de Lombardische steden te betrekken aangezien hij die beschouwde

als rebellen en hen beschuldigde van hoogverraad. Hij veroverde nog wel Ravenna en Faenza, maar

besloot de kerkelijke staat niet aan te vallen, om zo de mogelijkheid tot een vreedzame oplossing van

het conflict met de paus open te houden.

4 “Ascendit de mari bestia”, ook opgenomen in K.J. Heinisch (uitg.), Kaiser Friedrich II. Sein Leben in zeitgenössischen Berichten (München

1977).

20

Bestuurshervormingen in Noord- en Zuid-Italië

Eind jaren dertig, begin jaren veertig probeerde Frederik in Noord-Italië net zo’n centraal bestuur op

te zetten als in Zuid-Italië. Hij benoemde zijn zoon Enzo tot algemeen hoofd van het Rijk in Italië, dat

hij in provincies indeelde. Die provincies werden weer geleid door hoofdwaarnemers en

hoofdkapiteins die meestal afkomstig waren uit de hoge adel van het koninkrijk Sicilië. Zij hadden als

plaatsvervangers een onbeperkte gerechtelijke macht.5 De steden werden geleid door hoge

ambtenaren (podestà), die direct aan de keizer verantwoording verschuldigd waren. (De naam

podestà is afgeleid van het Latijn’ potestas’, dat macht betekent. De eerste podestà werden rond

1158 aangesteld door Frederik Barbarossa. Zij moesten in de noordelijke delen van Italië erop toezien

dat de wetten van de keizer werden nageleefd. H.K.). Frederik vond een dergelijke centrale

staatstructuur noodzakelijk om zo chaos te voorkomen die anders dankzij de onbedwingbare

vrijheidsdrang van mensen zou ontstaan. Noord-Italianen zagen dit echter anders: voor hen was het

stedelijke zelfbestuur, de stadsvrijheid, van onontbeerlijke waarde. Vanwege het verzet van de

steden in combinatie met de beperkte middelen die de keizer ter beschikking had, kon dit alleen

maar in Toscane verwezenlijkt worden. Meer succes had hij in Zuid-Italië. Daar verving hij de

vijfhoofdige raad van regenten (waaronder Thomas van Aquino) door twee kapiteins, tevens

rechtskundig adviseurs (één voor Sicilië en Calabrië, de ander voor de rest van Zuid-Italië). Het

hooggerechtshof, dat meereisde met de keizer, gold voor heel Italië. In mei 1240 werd de

rekenkamer opgericht, die staatsambtenaren moest controleren, ook op hun loyaliteit tijdens zijn

afwezigheid, bijvoorbeeld als hij op kruistocht was. Hij was blijkbaar bang dat ze anders de kant van

de paus zouden kiezen. Het gaat echter te ver, zoals sommige historici doen, om van despotisme of

orwelliaanse toestanden te spreken. Een dergelijke totale controle van de onderdanen was praktisch

gezien gewoon onmogelijk met de beperkte middelen die daarvoor in die tijd ter beschikking

stonden.

Vergeefse hoop op overeenstemming

Paus Gregorius riep op 9 augustus 1240 geestelijke en wereldlijke leiders op om in Rome in 1241 een

concilie bij te wonen. Frederik was echter benauwd dat het concilie hem mogelijkerwijs zou kunnen

afzetten als keizer in plaats van waar hij oorspronkelijk in had toegestemd: het zoeken naar een

vreedzame oplossing van het conflict. Hij kon niet accepteren dat hij zich bij een uitslag van het

concilie zou moeten neerleggen waarbij zijn positie als heerser aangetast zou worden. In oktober

herhaalde de paus zijn uitnodiging en vroeg aan Genua om zorg te dragen voor de deelnemers aan

het concilie. Die moesten reizen van Nice via Genua naar Rome. Frederik had aan Pisa, de vijand van

Genua, gevraagd om de reis te verhinderen. Toen de schepen eind april toch de haven van Genua

verlieten, werden ze opgewacht door een Siciliaans-Pisaanse vloot en in de buurt van het eiland

Montecristo (bij Elba) in de pan gehakt (de slag bij Giglio 1241).

5 Zie ook H.J. Schmidt, “The Papal and Imperial Concept of plenitudo potestatis: The Influence of Pope Innocent III on Emperor Frederick II”,

in: J.C. Moore (ed.), Pope Innocent III and his World (Aldershot 1999) 305-314.

21

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Giglio2.jpg

Sommige geestelijken verdronken, de meeste werden gevangen genomen. Dit gewelddadig optreden

van de keizer vergemakkelijkte het de paus om Frederik opnieuw als vijand van de kerk af te

schilderen. In een apocalyptisch getoonzette brief werd Frederik voorgesteld als een stadhouder van

de duivel en een vervolger van de kerk. Ook het verzoek om hulp van de Hongaarse koning Béla IV

(1235-1270) in zijn strijd tegen de oprukkende Mongolen begin 1241 (die een bedreiging vormden

voor het christelijke Avondland) leidde er niet toe dat beide partijen nader tot elkaar kwamen. Ieder

legde de schuld bij de ander neer. Op 22 augustus 1241 stierf paus Gregorius plotseling. Frederik

keerde als reactie hierop terug naar het koninkrijk Sicilië en viel de kerkelijke staat (tijdelijk) niet

meer lastig. Zo hoopte hij met de nieuwe paus makkelijker tot een vergelijk te kunnen komen. Het

kardinaalscollege was verdeeld en het lukte niet tot een nieuwe pauskeuze te komen omdat geen

van de kandidaten de benodigde twee derde meerderheid wist te behalen. Om de kardinalen tot een

keuze te dwingen, besloot de Romeinse senator Matteo Rosso Orsini hen op te sluiten (een conclaaf

ante litteram). De slechte hygiënische omstandigheden in combinatie met de zomerhitte leidden

ertoe dat veel kardinalen ziek werden. Uiteindelijk werd op 25 oktober 1241 de uit Milaan

afkomstige Gottfried van Castiglione gekozen, Celestinus IV, maar hij stierf reeds op 10 november.

Het grootste deel van de aanwezige kardinalen verliet Rome om niet nogmaals slachtoffer van

vergeldingsmaatregelen van de senator te worden. Gevolg: het eerste anderhalf jaar daarna was er

geen paus. Ondertussen bleef Frederik in Zuid-Italië om zijn koninkrijk te reorganiseren en zijn vloot

uit te breiden, waardoor hij grotere druk op Genua kon uitoefenen. Op 25 juni 1243 werd dan

eindelijk in Anagni een nieuwe paus gekozen: de uit Genua afkomstige kardinaal Sinibaldo Fieschi. Hij

nam de naam Innocentius IV aan, waarmee hij wilde aanknopen bij het pontificaat van Innocentius

III, die meer dan wie ook de pausen naar het hoogtepunt van hun macht had gebracht. De nieuwe

paus was vastbesloten een leidende rol in Europa te spelen en als plaatsvervanger van Christus op

aarde ook boven de keizer en de koningen te staan. Hij voelde zich gerechtigd de keizer te

veroordelen als hij nalatig was de vrede te handhaven, bij eedbreuk of bij de kettervervolging.

Aanvankelijk dacht Frederik dat Innocentius hem vriendschappelijk gezind was, maar de

onderhandelingen over vrede verliepen uiterst moeizaam. Het probleem was en bleef de Lombarden

die volgens de paus wel en volgens Frederik niet onderdeel zouden moeten uitmaken van een

overeenkomst. Het klimaat verslechterde toen kardinaal Rainer van Viterbo zijn stad aanspoorde

tegen Frederik in opstand te komen. Daarop viel Frederik de stad aan, maar leed een pijnlijke

nederlaag. Toch brak Frederik zijn onderhandelingen met de paus niet af en het zag er op 31 maart

1244 naar uit dat er overeenstemming bereikt kon worden: Frederik zou bezette pauselijke gebieden

teruggeven, gevangenen vrijlaten, schadevergoeding betalen, liefdadigheidsinstellingen steunen en

voormalige tegenstanders en opstandelingen vergeven. Zijn heerschappij over het Rooms-Duitse Rijk

22

en in het koninkrijk Sicilië zou echter niet aangetast mogen worden. Door deze vergaande concessies

hoopte de keizer eindelijk van zijn kerkelijke ban verlost te kunnen worden, maar de

onderhandelingen liepen stuk. De paus wilde de kerkelijke gebieden onvoorwaardelijk terug hebben;

de keizer wilde eerst duidelijkheid over de precieze voorwaarden en het tijdstip waarop hij van de

ban verlost zou worden. Frederik wilde verder onderhandelen, maar de paus achtte dat zinloos en

vluchtte eind juni met de meeste kardinalen naar zijn geboortestad Genua waar hij tot oktober bleef.

Toen reisde hij door naar Lyon, vlakbij het koninkrijk Frankrijk, waar hij op 2 december 1244

aankwam. Teleurgesteld wendde Frederik zich daarop naar Europese heersers om zich te beklagen

over de onverzoenlijke houding van de paus. Een nieuwe hoop dat de paus wellicht toch wat

inschikkelijker zou worden, deed zich voor toen er berichten uit het Heilige Land kwamen dat

Jeruzalem weer in handen was gevallen van de moslims. Patriarch Albert van Antiochië kwam naar

Europa om steun te vragen. Hij sprak zowel met Frederik als met Innocentius en werd zo

bemiddelaar. De keizer bood aan dat de paus scheidsrechter mocht spelen in het conflict met de

Lombarden als hij op zijn beurt al zijn aanhangers zou vergeven. Maar een pauselijke genade werd

afgewezen. In april kwam de nieuwe Grootmeester van de Duitse Orde, Heinrich von Hohenlohe

(1244-1249), met nieuwe voorstellen, waaronder een driejarige kruistocht, naar Lyon. Frederik bood

zelfs aan dat de paus hem mocht excommuniceren als hij handelingen zou verrichten die tegen de

kerk in gingen of waarbij verdragen werden geschonden, op voorwaarde dat de excommunicatie

eerst ongedaan werd gemaakt. Ieder verlangde van de ander om de eerste stap te zetten. Eind 1244

liet de paus weten dat hij op 24 juni 1245 een concilie in Lyon bijeen zou roepen met als centrale

thema het conflict met de keizer. Dat kon alleen maar betekenen dat Innocentius vastbesloten was

om Frederik te laten veroordelen en af te zetten.

De afzetting van Frederik en haar gevolgen

Het door de paus op 26 juni 1245 geopende concilie van Lyon was relatief slecht bezocht. Frederik

liet zijn gezant Thaddäus von Sessa een allesomvattend vredesvoorstel aanbieden: teruggave van

kerkelijke goederen, schadevergoeding, heropname van het Griekse keizerrijk bij de Roomse kerk,

bestrijding van de Tartaren (Mongolen) en andere vijanden van de kerk en een kruistocht. De

koningen van Engeland en Frankrijk zouden garant staan voor de toezeggingen. Maar Innocentius

was van zijn voornemen niet meer af te houden. Hij geloofde niet dat het aanbod betrouwbaar was

aangezien Frederik eerdere beloftes nooit volledig had waargemaakt. Na korte beraadslagingen en

zonder een formeel proces verkondigde de paus op de slotzitting van het concilie op 17 juli 1245 de

afzetting van Frederik. Dat deed hij als exclusieve vertolker van Gods wil. Vergeefs bestreed de

gezant de geldigheid van dit besluit: Frederik had geen officiële dagvaarding gehad, de aanklachten

waren onnauwkeurig en de paus, die zowel aanklager als rechter was, was vooringenomen.

Innocentius onderbouwde de afzetting met vier zware vergrijpen: 1) eedbreuk (omdat Frederik zijn

beloften van de Vrede van San Germano niet had gehouden) 2) schending van de vrede met de kerk

(omdat hij de prelaten die op weg waren naar Rome gevangen had laten nemen en hij zich met de

Zuid-Italiaanse bisschopsbenoemingen had bemoeid) 3) heiligschennis (omdat hij de gevangen

genomen geestelijken onmenselijk hard had behandeld) 4) verdacht van ketterij (omdat hij zich niets

van de excommunicatie had aangetrokken, met moslims bevriend was, eunuchen aan zijn hof had en

een van zijn dochters aan de Grieks-orthodoxe keizer Johannes Vatatzes had uitgehuwelijkt). De

paus riep de Duitse vorsten op een opvolger voor Frederik te kiezen, terwijl hij het koninkrijk Sicilië

als leenheer van hem introk en zich voorbehield het toe te wijzen aan iemand naar eigen keuze. Hij

waarschuwde andere christelijke vorsten voor samenwerking met Frederik op straffe van

23

excommunicatie. Het meest zwaarwegend was echter dat de afzetting in vergelijking met de

excommunicatie een duidelijke escalatie van het conflict betrof: tot dan toe had geen enkele paus

het gewaagd om een gekroonde keizer af te zetten. Frederik bekritiseerde zowel de vorm als de

inhoud van het proces, dat hij als ongeldig beschouwde. De paus kon bovendien niet naar believen

een door God gegeven keizerlijk ambt zo maar intrekken. Hij riep Europese machthebbers op solidair

met hem te zijn, want anders zou hen wel eens hetzelfde kunnen overkomen. Frederik beklaagde

zich ook over de toegenomen wereldlijke macht van de kerk en pleitte voor een terugkeer naar de

apostolische leefwijze van de oorspronkelijke kerk. Dat rechtvaardigde in zijn ogen ook het afnemen

van de rijkdommen van de kerk. Het belangrijkste doel van Frederik was om de onafhankelijkheid van

zijn heerschappij ten opzichte van de kerk te bewaren. Hij verzocht koning Lodewijk IX van Frankrijk,

die een kruistocht voorbereidde, om te bemiddelen bij de paus. Dat zou een geslaagde kruistocht

ook kansrijker maken. De paus wist echter Lodewijk voor zich te winnen door een ontheffing voor

een huwelijk van Lodewijks broer Karel van Anjou met Beatrix, erfgename van het graafschap

Provence, te verlenen vanwege bloedverwantschap. De paus liet bovendien weten dat hij als

opvolger van Petrus het hoofd was van alle gelovigen en plaatsvervanger was van God op aarde en

dat daarom alle wereldlijke vorsten onder zijn toezicht stonden. Wie zich niets aantrok van zijn

vermaningen, riskeerde uit de geloofsgemeenschap gezet te worden en dus zijn positie als heerser te

verliezen. Frederik was in zijn ogen een vijand van de kerk, een tiran en het evenbeeld van de

antichrist. Frederik op zijn beurt liet het er niet bij zitten en benoemde een commissie van

geestelijken die zijn strenggelovigheid moest onderzoeken. De uiteraard positieve uitslag van deze

commissie werd door de paus opzij geschoven door te herhalen dat Frederik een ketter was. Dat

leverde weer de reactie op dat de paus machtswellustig was en zelf een antichrist, waardoor de

keizer misschien zelfs wel eens zou kunnen overwegen de paus af te zetten. Allemaal propaganda

dus. Het lukte de paus in de jaren veertig met toezeggingen en met straffen om geleidelijk aan de

kerk in Duitsland en Noord-Italië aan zijn kant te krijgen. Hetzelfde lukte hem bij de adel met een mix

van ontheffingen bij huwelijken, het verstrekken of intrekken van een leen of met het dreigen met

een kerkelijke ban. Deze druk zorgde ervoor dat de invloed van de paus zodanig was toegenomen in

Duitsland dat werd overgegaan tot het kiezen van een tegenkoning. Op 22 mei 1246 werd Hendrik

Raspe, voorheen bondgenoot van Frederik, gekozen tot Rooms-Duits koning. De druk op Frederik

werd nog groter toen de paus hem vogelvrij verklaarde: wie vocht tegen Frederik zou dezelfde

privileges en aflaten krijgen als een kruisvaarder in het Heilige Land. Het lukte hem via zijn zwager

Bernardus Rolandi Rubei om een samenzwering tegen Frederik te beramen. Daar kwam Frederik

echter achter. Aanvoerder van het complot was de keizerlijke podestà van Parma: Tebaldus

Franciscus. De samenzweerders trokken zich terug in burchten in de buurt van Salerno, maar de

laatste burcht, Capaccio, viel op 17 juli 1246. De straf voor hoogverraad was hoog: vrouwen werden

verbrand of tot levenslange gevangenisstraffen veroordeeld, mannen werden eerst hun ogen

uitgestoken, verminkt en ten slotte verdronken. Enkele weken hierna vertrokken de troepen van

Frederik naar Sicilië om een opstand van de laatst overgebleven moslims neer te slaan, zodat zijn

heerschappij in het zuiden weer veiliggesteld was. In oktober 1246 hield Frederik een hofdag in

Barletta, waarbij hij enkele bestuurshervormingen die niet goed verlopen waren terug draaide, zoals

de benoeming van de twee kapiteins en rechtskundig adviseurs. De leiders van de provincies

kwamen daarmee opnieuw direct onder het gezag van Frederik te staan, zoals dat in de

Normandische tijd ook al het geval was. De situatie in Zuid-Italië had zich begin 1247 zodanig

gestabiliseerd dat Frederik het aandurfde om in Cremona een hofdag te houden. De situatie leek zich

wat voor hem te verbeteren doordat Viterbo en Venetië aan zijn zijde terugkeerden. Vervolgens

24

plande hij een hofdag in Duitsland en benoemde zijn 9-jarige zoon uit het huwelijk met Isabella van

Engeland, Hendrik, tot koning van Sicilië, onder toezicht van directe familieleden (hij vertrouwde de

adel niet meer na het laatste complot). Ondertussen was tegenkoning Heinrich Raspe na het beleg

van de stad Ulm ziek geworden en overleed op 16 februari 1247 in kasteel Wartburg in Thüringen. De

geestelijke rijksvorsten en de enige wereldlijke vorst, hertog Hendrik II van Brabant, kozen op 3

oktober 1247 tot nieuwe tegenkoning de 19-jarige graaf Willem van Holland, een neef van de hertog

van Brabant.

Nieuwe tegenslagen en de dood

De keizer probeerde Noord-Italië onder controle te krijgen om zo meer druk op de paus te kunnen

uitoefenen. In april 1247 kwam hij een huwelijk overeen tussen zijn buitenechtelijke zoon Manfred

met Beatrix, een dochter van graaf Amadeus IV van Savoye, die een groot deel van Noordwest Italië

in handen had. Frederik was vastbesloten om naar Lyon te gaan om zich daar, zoals hij zelf aangaf,

van de beschuldigingen vrij te pleiten. Daarop deed paus Innocentius een beroep op de Franse

koning Lodewijk IX om hem militair te steunen. Half mei 1247 vertrok Frederik van Cremona op weg

naar Lyon. Toen hij vanuit Turijn de Alpen wilde oversteken bereikte hem het bericht dat de stad

Parma overgelopen was naar de vijand. De pauselijke gezant Gregorius van Montelongo en

Bernardus Rolandi Rubei (de zwager van de paus en aanstichter van de eerdere samenzwering)

speelden hierbij een belangrijke rol. Frederik was bang dat de andere Italiaanse steden zich zouden

aansluiten bij de opstand en besloot daarom op 2 juli de stad Parma te belegeren. De burgers van

Parma leverden echter verbitterd verzet, ondanks ernstig voedseltekort en demonstratieve

onthoofdingen van gevangenen door Frederik. Hij was gedwongen zich op de winter voor te bereiden

en bouwde daarom provisorisch een grote legerplaats die hij toepasselijk Victoria (overwinning)

noemde. Dat dit optimisme niet gerechtvaardigd was, bleek wel op 18 februari 1248. De opgesloten

en belaagde inwoners van Parma deden een uitval waarbij de legerplaats volledig verwoest werd, de

keizerlijke schat met waardevolle voorwerpen (waaronder de kroon en het keizerlijke zegel) werd

buitgemaakt en meer dan 1500 gevangenen werden gemaakt. Overtuigd van zijn overwinning, was

Frederik ’s morgensvroeg op jacht gegaan en waren veel soldaten bezig met het bouwen van een

brug over de Po. De achtergebleven markgraaf Manfred (II) Lancia liet zich door pauselijke troepen

naar buiten lokken en liep in de val.

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Federico_II_Parma.jpg

De nederlaag had voor Frederik vooral gevolgen voor zijn reputatie: zijn aanzien had ernstige schade

opgelopen en steeds meer steden in de Romagna, waaronder Ravenna, liepen over naar de paus.

Frederiks pogingen om met de paus te onderhandelen, liepen op niets uit: God had de keizer al

berecht en daar kon menselijke barmhartigheid niets meer aan veranderen. Frederik en het hele

Staufengeslacht was een dodelijke bedreiging voor de kerk en moest vernietigd worden. Een nieuwe

25

tegenslag voor Frederik diende zich aan toen bleek dat zijn nauwste vertrouwensman, Petrus de

Vinea, zich schuldig had gemaakt aan omkoping en verraad. In februari liet Frederik hem de ogen

uitsteken en gevangen zetten, tot hij eind april zelfmoord pleegde. Eind 1248 kon Frederik de voor

hem belangrijke stad Vercelli (in de Piemonte op de route naar Lyon) onderwerpen en in maart 1249

liet hij zich in Toscane nog optimistisch uit over een tocht naar Duitsland zo gauw de situatie in Italië

dat toestond. Diezelfde maand keerde Frederik echter uitgeput van de ruzies en tegenslagen terug

naar Zuid-Italië om daar te herstellen. Daar hoorde hij dat eind mei zijn zoon Enzo gevangen was

genomen en naar Bologna gebracht.

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/f/fd/Enzo_Codice_Chigi.JPG

Vergeefs probeerde Frederik hem vrij te krijgen, maar Enzo bleef daar tot zijn dood in 1272 in

gevangenschap. Ook uit andere gebieden kwamen slechte berichten: Como, Pontremoli (een

belangrijke Alpenpas) en Modena raakte hij kwijt. Vanaf oktober verbleef Frederik, wiens gezondheid

te wensen overliet, in zijn verblijf in Foggia, dat hij alleen in de warme zomermaanden verliet om in

het koelere Castel Lagopesole door te brengen. Ondertussen boekte hij wel enkele overwinningen.

Zijn legeraanvoerder Uberto Pallavicini wist met steun van Cremona Parma te verslaan (niet in te

nemen), waarmee revanche genomen was voor de smadelijke nederlaag eerder. Ook wisten

keizerlijke troepen in de buurt van Ancona pauselijke troepen te verslaan, maar dat had allemaal

verder geen verstrekkende gevolgen. Het ongebroken optimisme van Frederik om op korte termijn

Noord-Italië te onderwerpen was niet gerechtvaardigd. Onrealistisch was ook zijn hoop dat na het

mislukken van de kruistocht (en de gevangenneming van Lodewijk IX door moslims in Egypte)

Europese vorsten solidair met hem zouden zijn in zijn strijd tegen de paus. Op 13 december 1250

stierf Frederik in het kasteel van Fiorentino, een aan het eind van de middeleeuwen ten onder

gegane bisschopsstad ten noorden van Lucera, op bijna 56-jarige leeftijd. Hij stierf aan een ziekte,

waarschijnlijk tyfus, paratyfus of bloedvergiftiging. In zijn testament wees hij zijn zoon Koenraad IV

aan als opvolger, zowel in het Rooms-Duitse keizerrijk als in het koninkrijk Sicilië. Mocht hij zonder

erfgenamen sterven, dan zou Hendrik en na hem Manfred, die na het huwelijk van Frederik met zijn

jarenlange geliefde Bianca Lancia in 1248 als wettige zoon erkend werd, hem opvolgen. Verder

beschikte Frederik het volgende: het teruggeven van rechten en bezittingen aan de kerk en

eigendommen aan de orde van de tempeliers, het vrijlaten van gevangenen (behalve verraders), het

vereffenen van zijn schulden, het afschaffen van jaarlijkse belastingen, het vervolgen en verbannen

van landverraders en 100.000 goudmunten ter ondersteuning van een kruistocht. Het testament laat

zien dat Frederik vasthoudt aan het samengaan van het Rooms-Duitse keizerrijk met het koninkrijk

Sicilië onder één heerser en toont tegelijkertijd zijn goede wil tegenover de kerk. Het recht van de

Duitse vorsten om hun keizer te kiezen liet hij onaangetast. Over zijn laatste uren berichten de

26

bronnen verschillend. Volgens Mattheus van Parijs zou Frederik op zijn sterfbed, nadat de biecht bij

hem was afgenomen en hem absolutie was geschonken door aartsbisschop van Palermo, Berard van

Castagna, het gewaad van een cisterciënzermonnik hebben aangedaan (dat laatste wordt verder

echter nergens bevestigd). Vijandig gezinde geschiedschrijvers laten hem sterven zoals hij het als

ketter verdiend heeft. Op 25 februari 1251 wordt hij in de kathedraal van Palermo, naast zijn ouders

en grootvader Rogier, in een porfieren sarcofaag begraven die hij al in 1215 had laten vervaardigen.

http://www.panoramio.com/photo_explorer#view=photo&position=810&with_photo_id=18842382&order=date_desc&user=1943731

De reacties op de dood van Frederik waren totaal verschillend. Zijn tegenstanders waren opgelucht,

de paus zelfs verrukt. De aanhangers van de keizer waren diepbedroefd, maar hoopten tegelijkertijd

dat zijn opvolger de gerechtigheid en vrede die kenmerkend waren voor het beleid van Frederik zou

voortzetten. Velen geloofden lange tijd zelfs niet dat hij dood was, maar ergens verborgen leefde

(Vivit, non vivit). Het is moeilijk om te zeggen wat er gebeurd zou zijn als hij niet zo plotseling

gestorven was. Dat hij met de paus tot een vergelijk zou zijn gekomen, lijkt echter onwaarschijnlijk.

Ook het conflict met de Noord-Italiaanse stadstaten was eigenlijk onoplosbaar, omdat Frederik op

grond van zijn traditioneel conservatieve opvattingen over heerschappij niet die toezeggingen wilde

en kon maken die nodig waren om tot overeenstemming te komen. Daarbij kwamen ook nog eens de

praktische problemen die samenhingen met de uitgestrektheid van het gebied, van Sicilië tot de

Noordzee.

Het einde van de Staufen

Na Frederiks dood gingen de pausen door met hun strijd. Het testament verklaarden ze ongeldig en

ze erkenden zowel Koenraad als Manfred niet als opvolger. De positie van Koenraad IV in Duitsland

werd steeds nijpender, terwijl die van de tegenkoning, Willem van Holland, dankzij militaire

overwinningen steeds sterker werd. Het lukte Koenraad wel om Zuid-Italiaanse steden, die na de

dood van Frederik zelfstandig wilden worden, te onderwerpen. Op 21 mei 1254 stierf hij echter al op

26-jarige leeftijd, waarschijnlijk aan malaria. Hoewel hij zijn 2-jarige zoon Koenradijn als erfgenaam

had benoemd, lukte het Manfred om het regentschap op zich te nemen en door de paus erkend te

worden. Maar de verhouding met paus Innocentius IV verslechterde snel toen bleek dat deze achter

zijn rug om ingreep in de wereldlijke belangen van het koninkrijk. Zijn opvolger (Alexander IV)

excommuniceerde Manfred. In Duitsland konden de vorsten het niet eens worden over de opvolging

van de in 1256 gestorven koning Willem van Holland (Graaf Willem II van Holland, zoon van Floris V

van Holland, voerde verschillende oorlogen tegen de Westfriezen. Tijdens de veldtocht tegen de

Westfriezen zakte hij op 28 januari 1256 bij Hoogwoud door het ijs van het Berkmeer en verdronk.

Einde oefening. H.K.). Manfred verspreidde het gerucht dat Koenradijn was overleden en liet zich in

1258 in Palermo tot koning kronen. Hij kon echter met paus Urbanus IV (1261-1264) net zo min

27

overweg als met zijn opvolger paus Clemens IV (1265-1269). Deze laatste beleende het koninkrijk

Sicilië aan Karel van Anjou, de broer van de Franse koning Lodewijk IX. Het leger van Manfred werd

bij Benevento in 1266 vernietigend verslagen, waarbij ook hijzelf omkwam. Bleef over de laatste

Staufer: Koenradijn. Ook hij werd door de paus geëxcommuniceerd en leed op 23 augustus 1268 bij

Tagliacozzo een vernietigende nederlaag tegen het leger van Karel van Anjou. Hij werd gevangen

genomen en op 29 oktober 1268 in Napels onthoofd. Daarmee kwam een eind aan de hoofdlijn van

het geslacht van de Staufen. De Rooms-Duitse keizers zouden hun positie niet meer herstellen, in

Noord- en Midden-Italië behoorde de toekomst aan de regionale machthebbers, het koninkrijk Sicilië

zou nog eeuwen onder vreemde dynastieën gebukt gaan, terwijl Akko en omgeving in het geslonken

koninkrijk Jeruzalem in 1291 vernietigd werden. Van het grote keizerrijk van Frederik II, met zijn vier

kroningsplaatsen (Palermo, Aken, Rome en Jeruzalem) bleef weinig over.

Eindconclusie: de grenzen van een middeleeuws keizer

Frederik erfde van zijn ouders twee koninkrijken: het Rooms-Duitse Rijk en het koninkrijk Sicilië. In

het Rooms-Duitse Rijk moest hij telkens de degens kruisen met de Duitse vorsten en de Noord-

Italiaanse steden. Met de paus was continu sprake van concurrentie, want hij eigende zich de rol van

toezichthouder toe op grond van de keizerkroning en zijn universele rechtersambt. Beter zag het er

voor hem uit in het koninkrijk Sicilië. Dankzij zijn Normandische voorouders was er een goed

functionerend bestuur en een efficiënt belastingsysteem dat hem ook een staand leger toestond en

dat de zelfstandigheid van de adel en de steden behoorlijk inperkte. Bovendien speelden de

bisschoppen daar een minder prominente rol vanwege kleine bisdommen die ook nog eens

financieel afhankelijk waren van de kroon. De invloed van de paus was er beperkt. Dat veranderde

tijdens de minderjarigheid van Frederik in zoverre dat paus Innocentius III het leenrecht kreeg over

het koninkrijk Sicilië én het voogdijschap over Frederik. Daarnaast mocht Frederik de paus dankbaar

zijn dat die hem naast de Siciliaanse kroon ook de Rooms-Duitse kroon toestond. Maar de

betrekkingen met de pausen waren belast met een principieel probleem: terwijl de Rooms-Duitse

keizers bij de gratie Gods regeerden en hun geloof trouw beleden, waarmee ze zich gelijkwaardig

voelden aan de opvolgers van Petrus, stonden de pausen, in het bijzonder Innocentius III, op hun

universele, verder dan de kerkelijke macht reikende recht om zich boven alle heersers te plaatsen.

Bovendien verzette Frederik zich tegen de uitbreiding van de kerkelijke staat ten koste van Midden-

Italiaanse gebieden die tot het Rooms-Duitse keizerrijk behoorden. De paus zelf daarentegen voelde

zich in zijn vrijheid bedreigd door de omsingeling ten noorden en ten zuiden van zijn gebieden door

de Hohenstaufen. In Duitsland bewees Frederik zich als een ‘Realpolitiker’. Door de positie van de

vorsten te garanderen, kon hij zijn eigen heerschappij zeker stellen, ja, ook als dat tot gevolg had dat

hij zijn eigen zoon moest afzetten. Hij was echter niet bereid het zelfbestuur van de economisch

bloeiende Noord-Italiaanse steden te erkennen, noch de toezeggingen te erkennen van zijn eigen

moeder gedaan aan de paus aangaande de koninklijke rechten over de kerken in Zuid-Italië. De

volharding van Frederik was geen probleem zo lang er een compromisbereide paus was als Honorius

III, maar zijn opvolger Gregorius IX zat anders in elkaar. Hier kon alleen door bemiddeling van

Herman van Salza, die het vertrouwen van zowel de keizer als de paus genoot, een verzoening tot

stand komen. De onbuigzame houding van de keizer bij de Zuid-Italiaanse bisschopsbenoemingen,

zijn poging om de keizerlijke heerschappij in Noord-Italië door te drukken zonder rekening te houden

met de paus en het indammen van de pauselijke invloed in Midden-Italië zorgden ervoor dat het

conflict na enkele jaren weer opnieuw uitbrak. De strijd escaleerde vooral op ideologisch gebied: de

paus die zich in het nauw gedreven voelde excommuniceerde de keizer opnieuw en stelde zijn

28

rechtgelovigheid ter discussie, waarmee hij de sacrale basis van het keizerschap aanviel. Een

propagandaoorlog over en weer was het gevolg en een oplossing van het conflict werd steeds

moeilijker. Nadat Innocentius IV naar Lyon was gevlucht en Frederik van daaruit had afgezet, zou

alleen een onvoorwaardelijke onderwerping aan de paus een einde hebben kunnen maken aan die

uitzichtloze situatie. Militair gezien was Frederik niet in staat de strijd van de Noord-Italiaanse steden

te winnen en ook in Duitsland kwam zijn keizerschap onder druk te staan door de verkiezing van

tegenkoningen. In het koninkrijk Sicilië bleken zijn economische en staatkundige hervormingen

grotendeels onuitvoerbaar. De oorlogen, de toenemende belastingdruk, het ambtsmisbruik en de

corruptie onder ambtenaren, die hij vergeefs probeerde te bestrijden, legden een zware hypotheek

op het economisch welvarende zuiden. Daar staat tegenover dat Frederik onmiskenbaar voor een

verbetering van de infrastructuur gezorgd heeft. Ook zou het niet terecht zijn als de economische

steunmaatregelen die hij getroffen heeft alleen vanuit een fiscale optiek bekeken worden. De

oorlogspolitiek heeft weliswaar een zware hypotheek getrokken op het koninkrijk Sicilië, maar dat

betekent niet dat Frederik het bloeiende land uitgebuit heeft en aan de rand van de afgrond heeft

gebracht. Zijn opvolgers van het huis van Anjou hebben een van de rijkste koninkrijken van Europa

geërfd en de latere economische onderontwikkeling van Zuid-Italië, de zgn. Questione meridionale, is

te complex om die helemaal aan Normandische of Staufische koningen toe te schrijven. Een zó hoge

graad van een op schrift gebaseerde samenleving (denk aan de rekenkamer, de wetgeving en aan

een staatsuniversiteit zonder kerkelijke invloed) mocht gezien worden in de toenmalige Europese

context, hoewel de praktische uitwerking te wensen overliet en de realiteit vaak weerbarstig was. De

balans van Frederiks heerschappij is alles bij elkaar genomen negatief te noemen. In het begin kende

hij veel successen: de vereniging van het noorden en het zuiden van het Rijk, het verwerven van de

koningskroon in Jeruzalem en het terugkrijgen van de belangrijkste christelijke pelgrimsplaatsen in

het Heilige Land, de stabilisering van de verhoudingen in Duitsland en de hervorming van het

koninkrijk Sicilië. Fundamentele politieke problemen bleven echter onopgelost. De keizer faalde 1) bij

zijn poging het zelfbestuur van de Noord-Italiaanse steden in te perken 2) bij het aan banden leggen

van de machtspositie van de paus in Italië 3) bij het afdwingen van rechtsgelijkheid tussen de keizer

en de paus. Frederiks opvatting van het universele karakter van het keizerschap was, gelet op de

sterke positie van de Noord-Italiaanse steden en die van de paus, onrealistisch en niet te realiseren.

Dit oordeel is natuurlijk een uiting van modern hedendaags denken, net zoals de begrippen

‘Realpolitik’ en ‘realisme’ dat zijn. In de middeleeuwen waren denkbeelden van eer en waardigheid

van het rijk en de keizer zo belangrijk, dat die niet aan politiek pragmatisme opgeofferd konden

worden. Toch is het legitiem om de vraag te stellen of Frederik met een meer toegeeflijke houding en

met minder onverzoenlijke pausen, zoals Gregorius IX en Innocentius IV, tot een vergelijk had kunnen

komen. Daarvoor had hij zich op allerlei manieren ondergeschikt aan hen moeten maken. Het is

onwaarschijnlijk dat Frederik zich op een dergelijke manier zou hebben laten vernederen. De pausen

hadden al zo vaak politieke tegenstanders uit de geloofsgemeenschap gestoten dat excommunicatie

als middel steeds minder werkte. Door het samengaan van enerzijds de Normandisch-Siciliaanse

heerserstraditie, die heel bewust teruggreep op het byzantijnse hofceremonieel, met anderzijds de

Staufische opvatting van heiligheid van het Rooms-Duitse keizerschap, was de sacraliteit van de

heerser zó sterk toegenomen dat een vernederende onderwerping aan de paus nauwelijks aan de

orde was. Het verlies van aanzien van de keizer door excommunicatie werd opgeheven door een

verhoging van het aanzien van hem als sacraal persoon. Daarbij kwam nog een sterk zelfbewustzijn

van Frederik, dat een kenmerk is van zijn complexe persoonlijkheid. Daar gaat het volgende deel van

dit boek over.

29

Deel 2 de mens

1. Kinderjaren en jeugd

De bronnen en informatie over de eerste levensjaren van Frederik zijn schaars. Bekend is dat de

eerste zes jaar voor de ontwikkeling van een kind beslissend zijn. In de eerste drie jaar wordt de basis

gelegd voor de ontwikkeling van emotionele gevoelens, waarbij vaste contactpersonen, niet

noodzakelijkerwijs de fysieke ouders, van groot belang zijn. Langlopende herinneringen beginnen pas

op vijf- en zesjarige leeftijd, maar de taalverwerving geschiedt eerder, afhankelijk van de binding met

bepaalde personen. Het zou dus mooi zijn iets meer te weten over de kinderjaren van Frederik, maar

we weten er nauwelijks iets van af. Zeker is dat de belangrijkste persoon voor Frederik in die tijd de

echtgenote is geweest van de Schwabische edelman Koenraad von Urslingen. Koenraad was in

1176/1177 hertog van Spoleto geworden en verbleef overwegend in Foligno (niet ver van Assisi).

Enkele maanden na Frederiks geboorte had Constance haar zoon aan de hertogin overgedragen om

vanwege regeringszaken naar Zuid-Italië te reizen.

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Konstancie.jpg

De hertogin had de zuigeling Frederik samen met haar eigen kinderen opgevoed. Het is niet duidelijk

of de eerste woorden van Frederik in het Duits of in het Italiaans zijn geweest. Zijn vader Hendrik VI

heeft de jonggeborene slechts kort gezien, alleen maar bij de voorbereidingen van zijn doop. Na de

dood van zijn vader werd de nauwelijks drie jaar oude Frederik naar Palermo gebracht, waar hij zijn

kinderjaren doorbracht in deze sterk door het Arabische verleden gevormde stad. Weliswaar was zijn

moeder nu bij hem in de buurt, maar zij was door regeringszaken in beslag genomen en stierf reeds

op 28 november 1198 op 44-jarige leeftijd. Op nog geen vierjarige leeftijd was Frederik dus al wees.

Hij leefde in Palermo in het koningspaleis van zijn grootvader Rogier II. Van zijn opvoeders kennen

we slechts de uit Napels afkomstige edelman Wilhelm Franciscus. Literaire ontwikkeling werd hem

vooral bijgebracht door geestelijken aan het hof. Vanzelfsprekend kreeg hij ook een opleiding met

wapens en paarden. In tegensteling tot wat Kantorowicz beweerde, zwierf hij niet door de steegjes

van Palermo waar hij in aanraking gekomen zou zijn met allerlei volkeren, religies en gewoontes. Dat

zou door de toenmalige machthebbers gewoonweg niet zijn toegestaan, want wie de macht had over

de koning, zou in zijn naam politiek kunnen bedrijven. De gevolgen van de machtsstrijd na de dood

van Constance zou Frederik aan den lijve ondervinden. Zijn uitlevering op 1 november 1201, op nog

geen 7-jarige leeftijd, aan Markward van Annweiler wordt door aartsbisschop Rainaldus van Celano

in een brief aan paus Innocentius III beschreven, waarbij met name zijn felle karakter opvalt. Maar op

basis van dergelijke bronnen kunnen niet te veel conclusies getrokken worden wat betreft zijn latere

vorming. De enige ooggetuigenbron uit de kringen van Walter van Pagliara is sterk geïdealiseerd,

maar op sommige plaatsen interessant te noemen vanwege zijn onconventionele gedragingen (zoals

30

bijvoorbeeld zijn ongepaste voorkomen als gevolg van zijn omgang met ruwe, barbaarse mensen,

wellicht soldaten, hij was niet onder de indruk van vermaningen en hij had een sterke, vrije wil).

Tegelijkertijd heeft hij een traditionele ridderlijke en hoofse opvoeding gehad dat hij als ideaal ook

nastreefde. Alles wijst op een sterk zelfbewustzijn. Welke taal hij als zijn moedertaal gebruikte kan

zoals gezegd niet beantwoord worden. Hij beheerste waarschijnlijk het volgare (de Siciliaanse

volkstaal) het beste. Door het toezicht van Duitse legeraanvoerders zal hij ook wat Duits geleerd

hebben (later als hij in Duitsland verblijft veel meer). Van zijn geestelijke opvoeders zal hij zeker

basiskennis van Latijn hebben gehad en ook een beetje Grieks. Of hij Frans gesproken heeft, de taal

aan het Normandische hof in Palermo, weten we niet. Vermoedelijk waren er ook nog enkele

Arabische beambten aan het hof aanwezig, wat niet wil zeggen dat hij die taal geleerd heeft. De

bronnen waarin beweerd wordt dat hij dat wel kon, zijn allemaal afkomstig van na zijn dood, zoals

Ibn Said (1214-1286) en Ricordano Malispini (rond 1282). Mogelijkerwijs heeft hij ook leren schaken

(volgens Salimbene). Hij zal zeker onder begeleiding door Palermo zijn gereden en daarbij veel

indrukken hebben opgedaan. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat Palermo tijdens de jeugd van

Frederik geen centrum van Arabische cultuur meer was. Het grootste deel van de moslimelite was al

in de loop van de twaalfde eeuw naar Noord-Afrika en Spanje uitgeweken.

2. Vrouwen en kinderen

In augustus 1209 trouwde de nog 15-jarige Frederik met de tien jaar oudere Constance van Aragon,

weduwe van koning Emmerik van Hongarije. Paus Innocentius III had uit politieke overwegingen

bemiddeld bij dit huwelijk. De gevoelens van bruid en bruidegom voor elkaar en het onderlinge

leeftijdsverschil speelden in die tijd geen rol. Uit dergelijke overwegingen was ook het huwelijk van

de ouders van Frederik tot stand gekomen (Hendrik VI en Constance van Sicilië). De belangrijkste

opgave voor de vrouw was om te zorgen voor mannelijk nageslacht, om de continuïteit van de

dynastie te garanderen. Constance speelde in politiek opzicht alleen een rol als regentes van hun

zoon Hendrik (VII) die tot koning van Sicilië werd gekroond toen Frederik naar Duitsland afreisde

(1212). Bronnen uit die tijd vertellen weinig over hun onderlinge persoonlijke verhoudingen. Wel is

duidelijk dat ze elkaar zeker 4-5 jaar niet gezien hebben totdat ook Constance naar Duitsland vertrok

(in 1216). De meeste tijd verbleef ze daarna in Hagenau (Elzas). Gezamenlijk gingen ze in 1220 naar

de keizerskroning in Rome en van daar uit naar Zuid-Italië, waar ze de meeste tijd verbleef in Catania.

Daar stierf ze ook op 23 juni 1222 terwijl Frederik een moslimopstand in de buurt van Palermo

onderdrukte. Ze werd in de kathedraal van Palermo begraven, met in haar graf de kroon die ze

waarschijnlijk gedragen heeft tijdens de keizerskroning, wat wijst op grote waardering van Frederik

voor zijn vrouw (zij had hem een troonopvolger geschonken en was regentes geweest).

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Palermo_Museo.jpg

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Kamelaukion-di-Costanza-bjs.jpg

31

Net als zijn Normandisch-Siciliaanse voorouders had Frederik veel buitenechtelijke contacten en

kinderen. Zo werd bijna gelijktijdig met zijn zoon Hendrik (VII) een andere zoon van hem geboren,

van een onbekende Siciliaanse edelvrouw, die Frederik genoemd werd. Bij zijn eerste bezoek aan

Duitsland werden twee kinderen geboren: Enzo (Heinz) en Katharina. In 1225 trouwde Frederik met

Isabella (Yolande) van Brienne, de erfgename van het koninkrijk Jeruzalem.

https://en.wikipedia.org/wiki/File:Yolande_of_Jerusalem.jpg

http://www.brindisimagazine.it/2012/11/brindisi-ai-tempi-di-federico-ii/

Dit huwelijk is waarschijnlijk door paus Honorius III voorgesteld en door bemiddeling van Herman

van Salza tot stand gekomen, ter bevestiging van de kruisvaarderbelofte van Frederik. Zo kon hij zijn

macht uitbreiden tot Jeruzalem. Ook hier was een groot leeftijdsverschil: Isabella was 14, Frederik 30

jaar oud. Volgens kroniekschrijvers gaf Frederik eerder de voorkeur aan een oudere nicht dan aan

haar, wat de woede opwekte van zijn schoonvader, Jan van Brienne. Het conflict dat daarna

ontstond heeft echter waarschijnlijk te maken met het regentschap van Jeruzalem dat Jan na het

huwelijk van zijn dochter graag had behouden, maar waar Frederik geen toestemming voor gaf.

Daarnaast speelde de pauselijke propaganda, die Frederik losbandigheid verweet (maar hier speelt

stereotypering een rol: alle tirannen waren per definitie woestelingen). In Zuid-Italiaanse bronnen

zijn geen aanwijzingen te vinden van een gespannen verhouding tussen de echtelieden. Op 25 april

1228 werd in Andria hun zoon Koenraad geboren. Tien dagen later overleed Isabella als gevolg van

deze geboorte en werd ze begraven in de kathedraal van Andria. In de eerste helft van de jaren

twintig zijn meerdere onechtelijke kinderen geboren: Frederik van Antiochië, Richard (graaf van

Chieti), Salvaza, Margarete en waarschijnlijk ook nog een Gerard en een Blanchefleur. Een lange en

bijzondere verhouding had Frederik met Bianca Lancia, vermoedelijk een nicht van markgraaf

Manfred (II) van Lancia. Uit deze verhouding is rond 1230 een dochter, Constance, geboren en in

1232 een zoon, Manfred, die later Frederiks lievelingszoon werd. Waarschijnlijk is er nog een tweede

dochter geboren, Violante.

Tijdens zijn verhouding met Bianca trouwde Frederik in 1235 met Isabella, de 21-jarige zus van de

Engelse koning Hendrik III. Ook dit huwelijk was een politiek huwelijk: enerzijds de wens van paus

Gregorius IX, anderzijds als verzoening in het Staufisch-Welfische conflict. Het huwelijk vond met

groot vertoon in 1235 in Worms plaats en diende ook om de macht van de keizer te laten zien.

32

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/en/3/36/BritLibRoyal14CVIIFol123FredIIAndIsabellaWed.jpg

In 1236 werd dochter Margeratha geboren en in 1238 zoon Koenraad (Carlotto), die later de naam

aannam van de afgezette Hendrik (VII). De Engelse koning beklaagde zich erover dat zijn zus niet in

het openbaar een kroon droeg, maar in Zuid-Europa golden andere regels dan in Noord-Europa op

dit gebied. Frederik nam de Normandisch-Siciliaanse gewoontes van zijn voorouders over waarbij

koninginnen bij representaties een geringe rol speelden. Volgens kroniekschrijvers werden de

vrouwen van Frederik II bewaakt door eunuchen. Tijdens het latere concilie van Lyon werd hem

verweten dat hij een harem zou hebben. Zeker is wel dat er in de paleizen van Palermo, Messina en

Lucera vrouwelijke bedienden van deels Arabische afkomst leefden. De biograaf van paus

Innocentius IV, Nicolaas van Calvi, beschreef Frederik als een tiran die homoseksuele neigingen had

en de eunuchen waren de ‘meisjes van de keizer’. Op 1 december 1241 stierf Isabella, waarschijnlijk

als gevolg van een miskraam. Ook zij werd in de kathedraal van Andria begraven. De ontzetting over

haar dood die uit zijn brieven aan zijn zwager, de Engelse koning, blijkt kan werkelijk gemeend zijn,

maar moet ook gezien worden in het kader van het onderhouden van goede betrekkingen met het

Engelse koningshuis. In 1245 had Frederik zijn oog laten vallen op Gertrud, de nicht en mogelijke

erfgename van hertog Frederik II van Oostenrijk. Hij had zijn politieke steun nodig aan de vooravond

van het concilie van Lyon. Het huwelijk ging niet door, waarschijnlijk omdat de bruid niet wilde

trouwen met een keizer die geëxcommuniceerd was. In 1248 trouwde Frederik met zijn oude liefde

Bianca Lancia, waardoor de uit deze relatie geboren kinderen wettelijk erkend werden. Over de

persoonlijke relatie van Frederik met zijn kinderen is weinig bekend. Er zijn aanwijzingen dat hij erg

gesteld was op zijn buitenechtelijke kinderen Enzo (een keiharde werker en iemand met hoofse en

literaire aanleg) en Manfred (gezamenlijke voorliefde voor valkenjacht, natuurwetenschap en

filosofie), terwijl hij met zijn oudste zoon Hendrik (VII) een buitengewoon problematische relatie

had. Hendrik bracht zijn kinderjaren in Palermo door en vertrok daarna met zijn moeder naar

Duitsland (1216) waar hij op 11-jarige leeftijd in Aken tot koning werd gekroond. Hij bracht zijn jeugd

overwegend door buiten aanwezigheid van zijn ouders. Op 14-jarige leeftijd trouwde hij, tegen zijn

wil in, met de vijf jaar oudere Margaretha van Oostenrijk. In 1231 wilde hij van haar scheiden om

met Agnes van Bohemen te trouwen, maar ook dat werd door Frederik niet toegestaan. Om als

koning zo’n beperkte bewegings en politieke vrijheid te krijgen van de vader die keizer is, heeft een

grote rol gespeeld in het conflict tussen vader en zoon. Niet zozeer speelde dat Hendrik

‘karakterologische zwakheden’ (Stürner) had, maar veel meer dat Frederik een ‘afwezige vader’ en

een ‘vreemde’ voor hem bleef. Hij heeft zijn vader, die hard en zonder liefde en aandacht voor hem

was, nooit goed leren kennen. Ondanks de opstand van zijn zoon, zijn afzetting als koning, zijn

33

gevangenschap, zijn ziekte (lepra werd als een straf van God gezien6) en zijn mogelijke zelfmoord, liet

Frederik hem toch met alle eer in de dom van Cosenza bijzetten en liet hij blijken hoe pijnlijk

getroffen hij was door zijn dood. Aan zelfkritiek deed Frederik echter niet: zijn zoon was zelf schuld

geweest aan zijn situatie. Opvallend is wel dat hij zich na de dood van Hendrik meer is gaan

bemoeien met de opvoeding van zijn latere opvolger Koenraad en gaf hij opdracht om alle personen

in zijn omgeving die te veel invloed hadden op zijn persoonlijkheidsontwikkeling te verwijderen. Ook

liet hij de beide zonen van Hendrik (VII), Frederik en Hendrik, overbrengen naar zijn hof om daar op

te voeden. Hij zorgde ook voor zijn buitenechtelijke kinderen. Na de traumatische ervaring van de

samenzwering tegen hem in 1246, besloot hij de politiek belangrijkste functies in Italië te laten

uitoefenen door zijn buitenechtelijke zonen Enzo, Frederik van Antiochië en Richard van Cieti en

door zijn schoonzonen Ezzelino da Romano, Thomas van Aquino en Richard van Caserta. Zo keerde

de traditionele dynastieke familiepolitiek terug die zijn grootvader Rogier II voor hem ook al had

toegepast.

3. Het hofleven

Het hof was daar waar de vorst zich ophield. Aangezien deze vaak op reis was (om zijn macht te laten

gelden moest hij vaak persoonlijk aanwezig zijn), trok het hof met hem mee. Het hof bestond uit de

vorst, zijn naaste begeleiders vrienden en raadgevers, hofambtenaren en procureurs (voor de

rechtspraak) en verder een keur aan personen die niet genoemd worden in kronieken en oorkonden.

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/5/5c/Federicocorte.jpg

Logistieke problemen als gevolg van het telkens onderweg zijn karakteriseren het hofleven. Dat gold

ook voor Frederik. Weliswaar had hij Foggia als residentie, maar als gevolg van problemen die te

maken hadden met het uitoefenen van zijn macht over het hele rijk, was hij gedwongen veel

onderweg te zijn. Oorkondes geven weliswaar aan waar hij overal geweest is, maar niet voor hoe

lang. Bovendien geeft het aan waar de kanselarij op dat moment verbleef, maar dat hoefde niet te

betekenen dat Frederik zich in dezelfde plaats ophield. Zo is bijvoorbeeld Frederiks aanwezigheid in

Fiorentino (ten noorden van Lucera) alleen bekend omdat hij daar gestorven is. En het feit dat er

geen oorkondes in Castel del Monte zijn uitgevaardigd, wil niet zeggen dat hij daar nooit geweest is.

Op basis van een overzicht van plaatsen waarvan bekend is dat hij daar geweest is, kan een bepaalde

voorkeur van Frederik voor een plaats of omgeving afgeleid worden. Zo was tijdens zijn eerste

Duitslandreis (1212-1220) het zuidwesten bij hem erg in trek, met een voorkeur voor de palts

Hagenau in de Elzas. In die tijd bezocht hij meermaals de steden Neurenberg, Spiers (Speyer),

Augsburg, Ulm, Würzburg, Franfurt am Main, Eger en Regensburg. Na zijn terugkeer in Italië hield hij

zich vooral in Zuid-Italië op en in het bijzonder in het noorden van Apulië (de Capitanata). ’s Zomers,

als het daar te heet werd, ging hij naar Basilicata, meestal in de omgeving van Melfi. Hij verbleef in

6 Hubert Houben laat mij in een mail d.d. 17 sept. 2013 weten dat hij in de tweede druk van de Italiaanse versie van zijn boek de passage

geschrapt heeft over Hendrik (VII) waarin staat dat hij aan lepra geleden zou hebben. De resultaten van het onderzoek dat toen na de opening van zijn graf heeft plaatsgevonden blijken niet juist te zijn.

34

andere streken als zijn aanwezigheid daar gewenst was, zoals in 1233/1234 in Sicilië (om een opstand

neer te slaan), 1235/1236 in Duitsland (om zijn zoon Hendrik (VII) aan zich te onderwerpen) en in

1237 in Oostenrijk (om hertog Frederik tot de orde te roepen).

In de jaren daarna was zijn aanwezigheid vereist in Noord- en Midden-Italië in verband met zijn ruzie

met de Lombardische steden en de paus. Alhoewel Palermo de officiële hoofdstad van het Siciliaanse

koninkrijk bleef, bezocht hij die stad na zijn kroning tot keizer (1220) nog maar zelden. Apulië had zijn

bijzondere voorkeur. Hij noemde zich ook ‘iemand van Apulië’, hoewel er direct bij gezegd moet

worden dat Apulië een synoniem is voor heel Zuid-Italië. Hij hield van het Apulische landschap. In de

buurt van Foggia liet hij een park met meren aanleggen waar hij ook zijn geliefde valkenjacht kon

uitoefenen. Verder had hij een dierenpark met exotische dieren, bedoeld als statussymbool. Zo greep

hij terug op hellenistische, Byzantijnse en Romeinse voorbeelden en wilde hij heerser van alle

levende wezens zijn, inclusief de dieren. Frederiks menagerie bevatte veel exotische dieren die in

Europa toen niet of nauwelijks voorkwamen, zoals leeuwen, kamelen, apen, papegaaien, een giraf en

olifanten. In juni 1235 maakte Frederik grote indruk toen hij in Worms met kamelen, apen en

jachtluipaarden aan kwam, en in Verona en Cremona met olifanten. Zo werd in de kroniek van

Mattheus van Parijs een olifant afgebeeld waarop een muziekkapel zat ter ere van de ontvangst van

Richard van Cornwall in Cremona.

35

http://en.wikipedia.org/wiki/File:Matthew_Paris_Elephant_from_Parker_MS_16_fol_151v.jpg

Aan het hof waren ongeveer 200 personen als vast personeel verbonden, inclusief muzikanten,

(Saraceense) dansers, acrobaten en zwarte slaven. Als Frederik in Duitsland hofdagen hield, riep hij

geestelijke en wereldlijke vorsten bij zich om belangrijke politieke beslissingen te nemen, privileges

te verlenen en oorkonden uit te vaardigen. Het hof was niet alleen een politiek, maar ook een

cultureel centrum. Bij politieke beslissingen had hij enkele vertrouwelingen om zich heen, waarvan

Berard van Castagna, Herman van Salza en Petrus de Vinea de belangrijkste waren (dus twee Duitsers

en één Italiaan!). Berard van Castagna (eind 12e eeuw-1252)was een geestelijke uit een

Staufervriendelijke adellijke familie. Hij werd in 1207 bisschop van Bari en vanaf 1210 tot de dood

van Frederik lid van de kleine kring van raadgevers van Frederik. Hij begeleidde Frederik in 1212

tijdens diens avontuurlijke reis als 17-jarige naar Duitsland. Hij werd door Innocentius III benoemd

tot aartsbisschop van Palermo, vertegenwoordigde Frederik in 1215 op het concilie van Lateranen in

Rome, reisde in 1216 samen met Constance en Hendrik (VII) naar Duitsland en werd daarna enige tijd

stadhouder van Sicilië. Zoals meer bisschoppen in die tijd vond hij zijn politieke activiteiten

belangrijker dan zijn geestelijke activiteiten en was hij bijna continu te vinden aan de zijde van

Frederik. Zijn loyaliteit bleek toen hij bij Frederik bleef na zijn tweede excommunicatie, wat hem

dezelfde straf opleverde en daarmee ook het verlies van zijn ambt als bisschop. Op Frederiks sterfbed

gaf hij hem de absolutie, wat strikt genomen na zijn excommunicatie eigenlijk niet kon. Wie ook zijn

leven lang aan de zijde van Frederik heeft gestaan, was Herman van Salza (ca.1165-1239).

http://www.skaldenland.net/herman-von-salza.jpg

http://a3.ec-images.myspacecdn.com/images02/140/a1b3b6f7ecca4ad6868b13f123b6e018/l.jpg

De grootmeester van de Duitse Orde heeft Frederik uiterlijk in december 1216 in Neurenberg leren

kennen. Onvermoeibaar heeft Van Salza geprobeerd een breuk tussen Frederik en de pausen te

voorkomen. Tegelijkertijd kon hij zijn ridderorde in de loop van de tijd versterken. Nadat het Frederik

gelukt was om Jeruzalem weer in christelijke handen te brengen, lukte het Van Salza om de in 1227

36

uitgesproken excommunicatie door de paus ongedaan te laten maken (1230). Daarna werd het

steeds moeilijker een escalatie van het conflict te voorkomen vanwege de politiek van Frederik ten

aanzien van de Noord-Italiaanse steden en het groeiende wantrouwen tussen de paus en Frederik.

Herman van Salza stierf in Salerno op dezelfde dag dat paus Gregorius Frederik voor de tweede maal

excommuniceerde: op 20 maart 1239. De diplomatieke gaven die hij had, waren erg groot. Zo mag

het een kunststukje genoemd worden dat hij gelijktijdig het vertrouwen genoot van Frederik én van

de paus. Het is geen toeval dat na zijn dood de keizerlijke propaganda radicaal van toon veranderde

en de pausen vijandig gezind werd. Berard en Herman waren 15 jaar ouder dan Frederik, maar de

derde persoon die belangrijk voor Frederik was, Petrus van Vinea (1190-1249), was even oud als hij.

http://www.stupormundi.it/images/dellevigne2.jpg

Zijn vader was rechter en zijn oom abt in Capua. Aan het begin van de jaren twintig werd hij notaris

in de keizerlijke kanselarij en tussen 1230 en 1232 hofrechter. Zijn belangrijkste taak was om

belangrijke papieren te ontwerpen, waaronder de privé-brieven van de keizer. Verder vertrouwde

Frederik hem belangrijke diplomatieke missies toe en benoemde hij hem tot hoofd van de keizerlijke

kanselarij. De rondzendbrieven waarmee Frederik na 1239 de propagandastrijd met de paus aan

gaat, waren van de hand van Vinea, maar met Frederiks goedkeuring natuurlijk. Om Vinea vormde

zich een groep van jonge medewerkers die niet alleen voor de kanselarij werkzaam waren, maar die

ook literaire interesses hadden. Voor Vinea was Frederik ‘Romeins keizer, wereldkeizer, vorst van de

vrede, de door God gezonden redder van de wereld’. Het moet voor Frederik een zware slag geweest

zijn toen Vinea in 1249 van hoogverraad en omkoping beschuldigd werd. Of er verraad in het spel

was, is niet meer te achterhalen. Wat de corruptie betreft zijn er aanwijzingen dat de rijkdom die

Vinea vergaard had niet altijd rechtmatig verworven was. Hoe het ook zij, Frederik hield hem voor

schuldig, liet hem gevangen nemen en de ogen uitsteken. Enkele maanden later, in april 1249,

pleegde hij zelfmoord. Deze ervaring moet Frederik gesterkt hebben in zijn gedachte dat hij, buiten

Berard van Castagna, alleen nog maar op zijn familie vertrouwen kon. Behalve zijn zonen en

schoonzonen waren dat markgraaf Manfred Lancia (de oom van Bianca Lancia; een trouwe hulp in

Noord-Italië), Hendrik von Morra (de belangrijkste rechtskundig adviseur van de keizerlijke

hofrechtbank), Thaddëäus van Suessa (die de keizer verdedigde tijdens het concilie van Lyon),

Walter van Pagliara (een van de hardst werkende en meest betrouwbare generaals, die ook

Koenraad IV en Manfred trouw bleef) en Rainald van Urslingen (de zoon en opvolger van Koenraad

van Urslingen, de hertog van Spoleto waar Frederik zijn eerste levensjaren had doorgebracht; hij

verdedigde in Midden-Italië de keizerlijke positie tegen de aanvallen van de paus, maar viel uit de

gratie bij Frederik toen bleek dat er rond 1230 onregelmatigheden geconstateerd werden met

staatsgelden). Een bijzondere groep vertrouwelingen vormden de schildknapen (de zogenaamde

valets), die aan het hof een ridderlijk-hoofse opvoeding kregen. Het ging voornamelijk om zonen van

37

Zuid-Italiaanse adellijke families. Nadat ze tot ridder geslagen waren, verlieten ze het hof en keerden

terug naar hun families of bleven soldaat of beambte in dienst van de keizer. Ook zonen uit

burgerlijke families konden toetreden tot het keizerlijk bestuursapparaat, bijvoorbeeld op het gebied

van financiën. Een heel bijzonder geval was de zoon van een zwarte slavin, Johannes Morus, die het

bracht tot hoofd van het keizerlijke financiële bestuursapparaat en die uiteindelijk zelfs een baronie

toegewezen kreeg. Later, onder Koenraad IV, werd hij commandant van de vesting Lucera en werd

hij Grootkamerheer van het koninkrijk Sicilië. Toen hij echter onder Manfred overliep en de zijde van

de paus koos, werd hij door Staufergetrouwe moslims uit Lucera gedood.

4. Jager en intellectueel

Frederik was een fanatiek jager. Op het eerste gezicht niet ongewoon, aangezien dit in de

middeleeuwen de meest favoriete sport was onder de hoge heren. Jagen betekende tegelijkertijd

socialisatie, representatie en wapentraining. Het voldeed ook aan het beeld van het hoofse ideaal

van ridderschap, in het bijzonder met afgerichte valken. Dat laatste was Frederiks passie. Zo gaf hij

telkens opnieuw bevelen om valken, met name uit Malta, te laten bezorgen. De valkenjacht was voor

Frederik meer dan een hobby of een hoofs statussymbool, het was voor hem wetenschap. Hij liet

literatuur over vogelkunde en de jacht op het hof bezorgen, waaronder Arabische teksten die hij liet

vertalen. Alle aantekeningen samen vormden een soort voorstudie van zijn beroemde valkenboek:

‘Over de kunst van het jagen met vogels’ (De arte venandi cum avibus), dat bij zijn dood nog niet af

was, maar wel in een vergevorderd stadium. Zijn zoon Manfred heeft voor een geredigeerde versie

gezorgd.

http://www.facsimilefinder.com/facsimile/588/the-art-of-falconry-by-frederick-ii

http://en.wikipedia.org/wiki/File:De_Arte_Venandi_com_Avibus.jpg http://alessiodibenedetto.jimdo.com/novita-2011/

Fascinerend aan dit werk is de verbinding die gelegd wordt tussen theorie en praktijk. Het werk staat

wel op zijn naam, maar hij gaf als een soort redacteur opdracht aan auteurs om te vertalen en zijn

persoonlijke waarnemingen op te schrijven. Zijn grootvader Rogier II van Sicilië, die zich vooral voor

geografie interesseerde, ging ook zo te werk door overal waar hij al reizend kwam aantekeningen te

maken van wat hij zag. Het ging om het toetsen van en het zoeken en onderzoek doen naar de

38

waarheid. Vanuit methodisch oogpunt is zijn aanpak dus niet nieuw of revolutionair te noemen. De

inhoud van het boek bevindt zich op het niveau van de moderne ornithologie. De keizer liet experts

over de valkenjacht uit het Oosten komen en nam niet alleen hun verbeteringen over, maar verfijnde

die, bijvoorbeeld door in het kleine leren kapje dat over het hoofd van de valk getrokken wordt

luchtgaten aan te brengen waardoor de kop minder verhit wordt. Zijn voorliefde voor onderzoek

(inquisitor) en wijsheid (sapientie amator) riep bij menige tijdgenoot argwaan op en leidde tot de

meest wilde geruchten. Zo schreef Salimbene over experimenten die Frederik deed met (ter dood

veroordeelde) mensen. Bijvoorbeeld: hij liet iemand in een wijnvat opsluiten om te kunnen zien of na

zijn dood de ziel het lichaam via het tapgat verliet. Toen dat niet gebeurde, geloofde Frederik niet

meer in de onsterflijkheid van de ziel. Een ander voorbeeld: om te weten te komen of de vertering

van voedsel beter gaat door na het middageten te wandelen of een dutje te doen, liet hij twee

mensen doodden en hun buik opensnijden om te kunnen constateren bij wie de vertering het verst

gevorderd was, waarbij bleek dat dat bij de laatste het geval was. Nog een voorbeeld: het

onderzoeken welke taal (de Hebreeuwse, de Griekse, de Arabische of de taal van de ouders) en

welke manier van spreken ontwikkeld wordt bij kleine kinderen als niemand in de omgeving met hen

praat. Het experiment zou mislukt zijn omdat, volgens Salimbene, de zuigelingen jong stierven want

ze konden niet leven zonder handengeklap, lachen en kooswoordjes van hun minnen. Zonder twijfel

zijn al deze anekdotes van Salimbene producten van de fantasie van de franciscaan, maar ze tonen

wel aan hoe ongewoon men de wetenschappelijke experimenten van Frederik toen vond. De

intellectuele interesses van Frederik strekken zich ook uit naar andere gebieden, zoals de wiskunde.

Zo zou hij vele discussies hebben gehad met Leonardo Fibonacci uit Pisa (ca. 1170-1240). Ook al zou

hij misschien te weinig van het vakgebied afweten, het is opmerkelijk dat de keizer interesse had

voor mathematische problemen. Zijn interesse voor de natuurwetenschap blijkt uit Arabische

bronnen die refereren aan vragen die hij gesteld heeft aan Arabische geleerden, veelal naar

aanleiding van optische fenomenen (waarom ziet iemand die aan staar lijdt zwarte punten terwijl die

niet te herkennen zijn op zijn pupillen, e.d.). Vragen van machthebbers aan wetenschappers waren in

Arabië onderdeel van de literatuur en zij maakten mogelijkerwijs ook deel uit van Frederiks

diplomatie. Vanwege zijn vele geestelijke interesses wordt zijn hof ook wel eens een ‘centrum van

cultuuruitwisseling’ genoemd. Joodse geleerden speelden een belangrijke rol hierbij. Zo was Jakob

ben Anatoli een belangrijke vertaler van Arabische geschriften. Hij prijst Frederik als een promotor

van de wetenschappen en van het voeren van filosofisch-theologische discussies aan het hof. Een

andere Joodse geleerde was Juda ben Salomon Cohen, afkomstig uit Toledo, het toenmalige

centrum voor Arabische vertalingen. Hij vertelt dat er aan het hof gediscussieerd werd over verzen

uit de Talmoed en de Hebreeuwse bijbel. Dit is kenmerkend voor het open geestelijke klimaat aan

het hof van Frederik (in Frankrijk werden bijvoorbeeld in 1240 alle exemplaren van de Talmoed in

beslag genomen en onder de noemer van godslastering verbrand!). Het is mogelijk dat Frederik beter

geïnformeerd was over de religieuze grondslag van het Jodendom dan menig tijdgenoot. Toen tijdens

een oponthoud van Frederik in Hagenau in 1236 de Joden van Fulda vrijgesproken werden van een

rituele moord, speelde de kennis ‘op basis van vele boeken’ van Frederik een doorslaggevende rol bij

de uitspraak. De ongegronde aanklacht werd door Frederik weerlegd door te wijzen op het verbod in

de Joodse religie op het ritueel vergieten van menselijk of dierlijk bloed. Joodse geleerden hielpen

Michael Scotus aan het hof van Frederik met vertalingen uit het Arabisch in het Hebreeuws. Deze

Schotse geestelijke had in Toledo gestudeerd en hield zich vooral bezig met de vertaling van

wetenschappelijke Arabische geschriften in het Latijn. Naast de Aristotelescommentaren ging zijn

voorkeur vooral uit naar astronomie en astrologie. Daarover schreef hij, op verzoek van Frederik, een

39

omvangrijk boekwerk dat bekend staat als de ‘compendium encyclopedische kennis’, naast het

valkenboek ‘een van de belangrijkste en meest onafhankelijke producten van de

natuurwetenschappelijke bezigheden aan het keizerlijke hof’ (Stürner). Daarin staat o.a. de

plaatsbepaling van de hel, het vagevuur en het paradijs, maar er staat ook informatie in over

natuurfenomenen als de wind, de waterkringloop en het vulkanisme. Frederik liet hofastrologen niet

alleen het juiste moment bepalen voor militaire acties, maar ook wat het juiste tijdstip was voor het

verwekken van nakomelingen. Aan het hof was Theodorus van Antiochië verbonden, als astroloog,

filosoof en vertaler. Hij trad als medicus in dienst van de medische hogeschool in Salerno. Het belang

dat Frederik hechtte aan de medische wetenschap is terug te vinden in de wetgeving. Daarin stonden

officiële voorschriften voor artsen en apothekers, evenals voor de medische studenten in Salerno.

Wetten tegen lucht- en waterverontreiniging laten zien dat Frederik uit natuurwetenschappelijke

inzichten praktische consequenties trok. Naast de natuurwetenschappen stimuleerde Frederik ook

de literatuur. Aan zijn hof bevond zich een kring van zo’n 25 dichters, meest Sicilianen. Zij schreven

gedichten in de Zuid-Italiaanse volkstaal (het volgare). Er zijn invloeden te herkennen uit de

Provençaalse troubadourdichtkunst en uit de Middelhoogduitse minnelyriek. Er werden

hoofdzakelijk liefdesgedichten en –liederen geschreven, waarvan Frederik er ook enkele gemaakt

heeft. Op deze Siciliaanse dichterschool werd de basis gelegd voor de Italiaanse literatuur.

Belangrijkste persoon hierbij was Jacob van Lentini, die een nieuwe dichtvorm ontdekte: het sonnet.

De taal van de Siciliaanse dichters heeft geen invloed gehad op het moderne Italiaans; de Toscaanse

taal van Dante Alighieri daarentegen wel. Tot de literatuurkring behoorden Petrus de Vinea (gloedvol

Latijns proza) en Johannes Grassus van Otranto (Griekse lofdichten op Frederik, o.a. ‘het wonder van

de aarde’). Ten slotte moet ook de bouwkunst nog genoemd worden. Het bruggenkasteel van Capua,

waarbij de heersersopvatting tot uiting kwam, is zeker mede bepaald door Frederik. Hetzelfde is

vermoedelijk het geval bij Castel del Monte en de beelden ter verfraaiing van het kasteel van Lucera.

Het open geestelijke klimaat aan het hof van Frederik leverde voor zijn tegenstanders argumenten op

om aan te nemen dat hij niet-gelovig was.

5. Een goede christen of een atheïst?

Hedendaagse auteurs hebben lang aangenomen dat Frederik een vrijdenker, een ongelovige, een

atheïst was. Deze gedachte is ontstaan onder invloed van de pauselijke propaganda na 1239 waarbij

hij werd uitgemaakt voor een ketter en een godslasteraar en voor iemand die in niets geloofde. Dat

beeld kwam echter niet overeen met de werkelijke bedoelingen van de pauselijke propaganda die

politiek gemotiveerd waren, namelijk het ondergraven van de legitimiteit van zijn macht als heerser.

De uitspraak over de drie bedriegers (Christus, Mozes en Mohammed) is zeker niet van Frederik

afkomstig, want rond 1200 was die al bekend aan de universiteit van Parijs. De keizer was ervan

overtuigd dat God hem de opdracht had gegeven om voor recht en vrede te zorgen, een opdracht die

hij samen met de kerk wilde uitvoeren. Een van de beste kenners van de Staufentijd, Hans Martin

Schaller, stelde in 1995 de vraag of Frederik een vroom heerser is geweest of niet. Terwijl hij twee

jaar daarvoor van mening was dat Frederik als verlichte geest op soevereine, geringschattende wijze

had gereageerd op zijn excommunicatie en aan de werking ervan had getwijfeld, was hij nu van

mening dat Frederik een vrome christen was geweest. Daarvoor had hij op drie gebieden onderzoek

gedaan:

1) de afkomst van de keizer. Van vaderskant waren de Staufen altijd vroom en een kerkelijk

ingestelde familie geweest. Datzelfde gold voor zijn moederskant, de Normandische familie

Hauteville. Aan het hof in Palermo heeft hij waarschijnlijk godsdienstonderwijs gehad van de

40

geestelijken aan het hof.

2) zijn eigen uitlatingen. Uit Frederiks uitlatingen, gedaan in oorkonden, wetten, brieven en

rondschrijven, blijkt duidelijk zijn religiositeit. Dat blijkt uit het voorwoord en de aanhef van

oorkonden, waarbij hij bij de formulering ervan als heerser betrokken is geweest. Daarbij zijn

duidelijk zijn eigen accenten te herkennen en geen sjabloonachtige formuleringen gebruikt door de

kanselarij. Op deze manier benadrukte hij sterk de centrale rol van de armoedegedachte, waarbij de

Cisterciënzerorden hem na aan het hart stonden (waarvan o.a. Joachim van Fiore deel uitmaakte).

Dat bleek onder andere uit een brief van 1215 aan het generaal-kapittel. De persoonlijke uitingen van

vroomheid hebben met drie thema’s te maken: de kruistocht, de armoede en de eindtijd.

3) zijn handelingen. Ook uit handelingen van Frederik zou, volgens Schaller, blijken dat hij een

oprecht christelijk keizer was. Dat zou o.a. naar voren moeten komen bij de volgende voorbeelden:

het overplaatsen van de beenderen van zijn oom Filips van Zwaben van Bamberg naarSpiers (Speyer)

(1213), de kruistochtgelofte en de persoonlijke medewerking bij het sluiten van de Karelschrijn in

Aken (1215), de deelname aan de zaligverklaring van het gebeente van de heilige Elizabeth van

Thüringen (als laatste fase voor de heiligverklaring) (1236), een geloofsbelijdenis in het bijzijn

bisschoppen en abten (1246) en dat hij zich door zijn streng kerkelijke overtuiging op zijn sterfbed

van de ban had kunnen verlossen en uit het feit dat hij toen het Cisterciënzergewaad aan had.

De argumenten die Schaller aanhaalt om Frederiks vroomheid te bewijzen, zijn echter niet valide.

ad 1) Op de eerste plaats zijn die beïnvloed door een moderne opvatting van innerlijke religiositeit,

die niet zo maar toegepast kan worden op de middeleeuwen. Een bekentenis tot het christendom

was voor een christelijk machthebber absolute noodzaak en zegt niets over zijn persoonlijke

geloofsovertuiging. Of Frederik in Palermo werkelijk godsdienstonderwijs heeft gehad, komt nergens

in bronnen naar voren. Hij zal waarschijnlijk wel bij de alledaagse religieuze handelingen en bij het

onderwijs in Latijn beïnvloed zijn geweest door de christelijke cultuur.

ad 2) Een bijzonder probleem vormt het voorwoord en de aanhef van oorkonden als bewijs van

Frederiks gelovigheid. Het betreft een relatief beperkt aantal stijlfiguren waarvan notarissen zich

konden bedienen, maar die kunnen niet zo maar beschouwd worden als Frederiks persoonlijke

overtuiging. Hij was wel betrokken bij de inhoud van de oorkonden, maar de teksten zijn maar

hoogst zelden door hem persoonlijk gedicteerd. Meestal werden ze door ambtenaren in de kanselarij

opgeschreven en vooraf geformuleerd. Bij rondzendbrieven gaat het vaak om politieke propaganda

die niet noodzakelijkerwijs de mening van de machthebber hoeven weer te geven. De geschreven

stukken geven dus niet weer hoe hij als persoon denkt, maar vertegenwoordigen de denkwereld en

de verplichting tot representatie van het hof. Frederik had beslist ook goede contacten met de

Cisterciënzerorde, maar of zijn brief uit 1215, met het verzoek om in de gebeden van de orde

vermeld te worden, als een blijk van zijn persoonlijke vroomheid gezien moet worden, is

twijfelachtig. De aanleiding van deze brief was namelijk politiek van aard: Frederik wilde de steun van

de Cisterciënzer abten hebben op het naderende concilie van Lateranen. Daar werd het hoger

beroep van Otto IV tegen zijn Rooms-Duitse koningschap behandeld.

ad 3) De vroomheid van Frederik, die uit zijn handelingen zou blijken, is niet spontaan en getuigt ook

niet van een persoonlijke religieuze inslag. Het gaat hierbij om symbolische communicatieve

handelingen met een politieke relevantie. In Spiers (Speyer) ging het bijvoorbeeld om het

benadrukken van de continuïteit tussen de geslachten van de Saliërs en de Hohenstaufen en in Aken

ging het om de voortzetting van de Kareltraditie. Complex is de situatie met betrekking tot de

Marburger Acte waarmee Frederik de paus, die kort daarvoor Elizabeth heilig had verklaard, zijn wil

toonde om met de kerk een goede verstandhouding te hebben. Tegelijkertijd toonde hij daarmee zijn

41

grote persoonlijke achting voor de Duitse Orde, die de nieuwe graflegging van Elizabeth

toevertrouwd had gekregen. Of de brief met religieuze motieven die hij daarover geschreven heeft

gezien moet worden als een uitdrukking van ‘echte betrokkenheid en een religieuze gevoelsbeleving’

(Stürner) van Frederik, is zeer de vraag. We weten namelijk niet of dit zijn persoonlijke mening

weergeeft of dat het zo geformuleerd is omdat hij bij de geadresseerden in een goed daglicht wilde

komen te staan. Het hoofd van de franciscanerorde, Elias van Cortona, was namelijk een mogelijke

bondgenoot van de keizer. Deze was binnen de orde niet onomstreden en door Gregorius IX enkele

weken na de excommunicatie van Frederik afgezet, waarna hij openlijk de kant van de keizer koos.

Kortom: het is onmogelijk uitspraken te doen over Frederiks persoonlijke religiositeit. Misschien dat

een vergelijking met zijn tijdgenoot Lodewijk IX (‘de Heilige’) van Frankrijk ons verder kan helpen,

alhoewel ook van hem geen persoonlijke getuigenissen zijn overgeleverd. De vroomheid en

heiligheid worden hem toegedicht door schrijvers die hem zo graag ook zo zouden willen zien. Toch

mag men aannemen dat Lodewijk een oprecht gelovige was. Hij zou iedere dag naar de mis zijn

gegaan of gebeden hebben en hij zou minstens één maal in de week gebiecht hebben. Verder deed

hij boetedoeningen en was hij bezeten van relikwieën (Le Goff). Feit is dat hij voor een enorm bedrag

in Constantinopel de doornenkroon van Christus gekocht heeft en daarvoor in Parijs de prachtige

Sainte-Chapel heeft laten bouwen, naast zoveel andere kerken en kloosters. Frederik werd juist van

kerkelijke zijde bekritiseerd omdat hij nalatig was op dit gebied. Voor boetedoeningen en relikwieën

had de keizer niets over en de enige biecht waarvan betuigd is dat hij die heeft afgelegd, was op zijn

sterfbed. Dat betekent niet dat hij een slecht christen zou zijn geweest. Hijzelf zou waarschijnlijk van

het tegendeel overtuigd zijn. Hij beperkte zich tot de traditionele plicht van de machthebber om de

kerk te beschermen. Met de herovering van Jeruzalem voor de christenheid geloofde hij zich

verdienstelijk gemaakt te hebben voor God. Op eigen kosten liet hij in de stad Altamura (bij Bari) in

1230 een prachtige kerk bouwen en plaatste die onder direct pauselijk gezag. Verder zijn er geen

voorbeelden bekend van kerken die hij liet bouwen, net zoals zijn Staufische voorgangers dat ook

niet deden. Ondanks zijn (politieke!) ruzies met de pausen, onderstreepte hij altijd zijn

rechtgelovigheid en beschouwde hij zijn excommunicatie als een groot onrecht en als een vergrijp

tegen de goddelijke wereldorde. Dat Frederik geen atheïst was, bleek ook uit de gesprekken die hij

met Michael Scotus voerde. Het was voor beiden vanzelfsprekend dat God de aarde had geschapen

en dat Hij na hun dood de mensen zou oordelen. De keizer wilde lokaliseren waar het paradijs, het

vagevuur en de hel was en hoe hij zich de troon van God en de daar aanwezige engelen en heiligen

voor zou moeten stellen. Zijn vragen zijn dus geen uitdrukking van godsdiensttwijfel, maar moeten

gezien worden in het licht van zijn intellectuele nieuwsgierigheid. Opmerkelijk is het respect dat

Frederik had voor religieuze minderheden, met wie hij min of meer traditioneel ongestoord

samenleefde in het Middellandse Zeegebied. Men mag dit naast elkaar bestaan niet verwarren met

tolerantie in de moderne zin van het woord, want dit begrip is pas van toepassing na de reformatie,

als er een einde gekomen is aan de christelijke eenheid, en vooral ten tijde van de Verlichting. De

keizer garandeerde in de Constitutie van Melfi uitdrukkelijk de bescherming van joden en moslims

tegen de christenen, wat niet betekende dat deze geloofsgemeenschappen gelijkwaardig aan elkaar

waren. Als een gemeenschap een moord niet kon oplossen, werden de inwoners bestraft met een

geldboete van 100 Augustalen als de vermoorde persoon een christen was en de helft als het om een

jood of moslim ging. De moslims die door Frederik naar Lucera gedeporteerd waren, konden

ongestoord hun godsdienst uitoefenen. Zijn deden dienst als soldaat, lijfwacht of hofpersoneel voor

de keizer. Dit kon bij West-Europese waarnemers verbazing oproepen, maar het gebeurde niet

anders onder zijn voorgangers, de koningen van Sicilië. Frederiks overgrootvader Rogier I beschikte al

42

over moslimsoldaten. En aartsbisschop Anselmus van Canterbury moest tot zijn afgrijzen in 1098 in

Capua constateren dat Rogier hem verbood hen tot christen te bekeren. Door Frederiks ‘grote liefde

en grote vertrouwen’ in moslims, zoals een christelijke tijdgenoot schreef, ontstond bij de paus en bij

andere christenen de verdenking dat hij zelf moslim wilde worden en dat kon weer gebruikt worden

als propaganda tégen hem. Bekend is ook de anekdote dat Al-Kamil, toen Frederik in Jeruzalem was,

de opdracht had gegeven om de oproep tot gebed van de muezzin te verbieden. Frederik echter zou

hem opdracht gegeven hebben zijn besluit weer terug te draaien, met als argument dat als de sultan

hem in zijn christelijke rijk zou bezoeken, hij niet zou verbieden om vanwege zijn aanwezigheid de

klokken te luiden. Het is twijfelachtig of dit werkelijk zo gebeurd is. Vermoedelijk gaat het om een

verzonnen verhaal waarmee de Arabische kroniekschrijver het verdrag tussen de sultan en de keizer

probeerde te rechtvaardigen onder het motto: beter een overeenkomst met hem dan met andere

christenen die minder respect hebben voor de islam. Het blijft echter onduidelijk of de keizer,

ondanks de interesse die hij had voor de Arabische cultuur, over de inhoud van het islamitische

geloof geïnformeerd was. Men moet bedenken dat men in de tijd van Frederik van mening was dat

de islam geen aparte religie was, maar een ketterse variant van het christendom. Mohammed werd

gezien als een onechte profeet en als ketter die door Dante Alighieri in zijn Divina Commedia in de

hel werd geplaatst. In de 12e eeuw werd de koran in het Latijn vertaald, niet op Sicilië, maar in

Spanje. Die vertalingen waren niet bedoeld om meer begrip te krijgen voor de islam, maar als middel

om de moslims beter tot het christendom te kunnen bekeren. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de

keizer veel over de islam wist. Daarbij komt dat hij nauwelijks interesse had voor theologische

vraagstukken. Frederik beschouwde zichzelf zonder twijfel als een christelijke, door God ingezette

machthebber, maar hij was zeker niet de ‘Freigeist’/vrijdenker/ongelovige/atheïst waarvoor hij door

menige moderne waarnemer gehouden wordt.

6. Het beeld van de keizer

Het is moeilijk om van Frederiks uiterlijk een beeld te krijgen. Salimbene, die hem met eigen ogen

heeft gezien, schetst hem als ‘mooi, goed gebouwd en middelgroot’. Sibt Ibn al-Gauz daarentegen

beschrijft hem als iemand met een roodachtige huid, kaal en bijziend en voegde er nog aan toe dat

hij ‘als slaaf waarschijnlijk geen 200 dirham zou hebben opgebracht’. Deze Arabische kroniekschrijver

had er belang bij de christelijke machthebber van de moslimstad Jeruzalem afstotend voor te stellen.

Een positiever beeld is afkomstig van Pandolfo Collenuccio, die voor zijn beschrijving en verloren

gegaan werk van bisschop Mainardinus gebruikte: ‘de keizer was goed gebouwd en een krachtig

persoon, gelijkmatig van bouw en met krachtige ledematen, het haar een beetje rood, zijn gezicht

opgewekt’. Op basis van deze gebrekkige en elkaar tegensprekende berichten is het aannemelijk dat

hij ‘middelgroot’ was, wat betekent verhoudingsgewijs klein. Dat blijkt ook uit twee andere, niet vaak

voor deze doeleinden geraadpleegde bronnen. De eerste betreft een polemisch geschrift ter

ondersteuning van het hoger beroep van Otto IV tegen zijn excommunicatie, waarbij opgemerkt

wordt dat hij zeer klein was, dus óf een knaap óf een dwerg, in beide gevallen dus ongeschikt om

machthebber te zijn. Otto was een reus en een Teutoon, Frederik een pygmee en een gnoom. De

tweede bron betreft een spreuk van Walter von der Vogelweide die rond 1214/1215 partij koos voor

Frederik. Hij keert de argumentatie om: Otto was groot, maar van binnen een dwerg; Frederik won

volgens deze zelfde maatstaf aan grootte en was nu al een reus. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij

een rode huid en lichtrode haren had. Hendrik VI en Frederik Barbarossa zouden blond of bijna blond

zijn geweest, volgens de Noord-Italiaanse kroniekschrijver Acerbus Morena. Kortom: men kan zich

Frederik voorstellen als iemand van middelbare grootte, met roodblonde haren en met eerder een

43

Duits dan een Italiaans-mediterraan voorkomen. Moderne biografen gaan er bovendien van uit dat

hij geen baard droeg, zoals zijn opa Barbarossa (letterlijk: roodbaard). Het openen van zijn graf in

1781 en in 1998/1999 leverde weinig nieuwe informatie op. Bij de eerste grafopening maakte men

weliswaar een tekening van het lijk, maar werd de lengte van het toen nog intacte skelet niet

opgemeten. Bij de opening van het graf van zijn zoon Hendrik (VII) in Cosenza in 1998 deed men dat

wel. Hij was 1,66 meter lang, een relatief kleine lengte (ter vergelijking: Karel de Grote was 1,82

meter). Toen Frederiks sarcofaag in 1998/1999 opnieuw geopend werd, was de teleurstelling groot.

Men trof een chaos aan van botresten en gemummificeerde lichaamsdelen en verder textiel- en

metaalonderdelen. Het is niet uitgesloten dat het graf na de opening van 1781 op een ander,

onbekend moment nog is geplunderd. In 1781 trof men nog twee andere personen in de sarcofaag

aan. Het betrof Peter II van Aragon, koning van Sicilië van 1337 tot 1342, en een onbekende vrouw.

Beide personen lagen er in 1998/1999 ook nog. Om onbegrijpelijke redenen heeft men toen

verzuimd, ofschoon de sarcofaag zich bevond in een steriele afgesloten ruimte, om een grondig

onderzoek te doen naar de inhoud van de sarcofaag. Dat had kunnen leiden tot het verkrijgen van

DNA van de keizer.

http://www.stupormundi.it/tedesco/Sarkophag_2.htm

Links: grafopening 1781 (tekening); rechts: grafopening 1999 (foto)

Ook de afbeeldingen op zegels en op Augustalen helpen niet verder om een beeld te krijgen hoe hij

er uit zag. De afbeeldingen daarop geven het beeld van een machthebber en niet van een lijkend

portret van een persoon. Als een officieel beeld van de machthebber kan de verloren gegane,

zittende figuur van Frederik aan de façade van het bruggenkasteel van Capua doorgaan. De tekening

van een ‘begaafd amateur’ geeft een goede indruk van het beeld dat helaas in 1799 door Franse

revolutionaire troepen vernietigd is. Het huidige tentoongestelde gipsen afgietsel van de kop in het

Museo Campano van Capua is door de beeldhouwer Tommasso Solari in de 18e eeuw gemaakt. Hoe

natuurgetrouw dit is nagemaakt, blijft omstreden, maar ook hier gaat het om een geïdealiseerd

beeld van de machthebber.

44

(l) zittende Frederik II (façade bruggenkasteel Capua; tekening 1781) http://www.italica.rai.it/immagini/monografie/dante/iconografia/prot_838.jpg

(m+r) gipshoofd van Frederik II (facadevan het bruggenkasteel van Capua; afgietsel van T. Solari uit 1799)

http://www.ilportaledelsud.org/images/pina_catino/f205.JPG

http://www.stupormundi.it/images/Federico_giovane.jpg

In de kathedraal van Bitonto in Apulië is de preekstoel versierd met een marmeren reliëf gemaakt in

1229 door priester-meester Nikolaus. De namen van de afgebeelde personen zijn niet aangegeven,

maar de meest overtuigende interpretatie is die van een huldiging voor de keizer die van een

succesvolle kruistocht uit Jeruzalem is teruggekomen. Er zijn twee interpretaties. De op de troon

zittende figuur is koning David die Frederiks zoon Koenraad IV, de nog ongekroonde erfgenaam van

het koninkrijk Jeruzalem, een scepter aanreikt. Daarnaast staat de gekroonde keizer en naast hem

zijn oudste zoon Hendrik (VII). De andere interpretatie is dat de persoon op de troon Frederik

Barbarossa is die zijn zoon Hendrik VI de scepter aanreikt. Naast hem bevinden zich de gekroonde

Frederik II en zijn zoon Koenraad IV.

reliëf van de preekstoel in de kathedraal van Bitonto (1229)

v.l.n.r.: David- Koenraad IV – Frederik II – Hendrik (VII), óf: v.l.n.r.: Frederik I – Hendrik VI – Frederik II – Koenraad IV http://farm4.static.flickr.com/3021/2969052892_b6155bcb3e.jpg

Meerdere afbeeldingen van Frederik zijn terug te vinden in het Valkenboek van zijn zoon Manfred uit

1260., als lerende valkenier in ‘werkkleding’ (l)7, de machthebber en leermeester in vol ornaat op de

troon (m) en als keizerlijk auteur van het bekende boekwerk (r), telkens met een ‘docerend gebaar’.

7 Op deze afbeelding is in de tweede druk van de Italiaanse versie ook een correctie aangebracht door de heer Houben. Hij schrijft mij in

een mail d.d. 17 sept. 2013: “Die andere Aenderung betreffen die Interpretationen der Herrscherbilder im "De arte venandi cum avibus", wo ich mich dahingehend korrigiert habe, dass das Bild auf fol.1v unten doch nicht Friedrich II. (wie J. Fried annahm), sondern Manfred betrifft.“

45

(l) Frederik II (?) als valkenier-in-opleiding in ‘werkkleding’ (bibl. Vaticana)

(m) http://historyofinformation.com/images/frederick_ii_and_eagle.jpg

(r) http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/a/a2/Fredreick2_Paris.jpg

Enigszins vergelijkbaar met de afbeelding op de Augustalen is de buste met lauwerkrans die in de

havenstad Barletta gevonden is. De experts ruziën over het tijdstip dat het beeld gemaakt is, of het

wel Frederik betreft en of het wel een gelijkend portret van iemand moet voorstellen. Een ander

voorwerp dat stilistisch hierop lijkt, is een deel van een stenen hoofd dat in de grond gevonden is in

de buurt van een toren van Castel del Monte. Er zijn nog meer stenen hoofden gevonden die aan

Frederik worden toegeschreven, maar zonder overtuigende argumenten.

(l) http://www.fondazionecittaitalia.it/cms/uploads/docs/BARLETTAMuseodiBarletta.jpg

(r) Frederik II (?): fragment Molajanni (gevonden vlakbij Castel del Monte)

Mogelijk bedoeld als een beeld van Frederik als machthebber, is de afbeelding in een liturgisch

manuscript, vermoedelijk in 1226/1227 in Salerno vervaardigd. Een jonge, baardloze machthebber

met blonde haren tot op zijn schouders en een kroon in de vorm van een drietand op zijn hoofd,

zittend op een troon met in de rechterhand een scepter en in de linkerhand een rijksappel. Eenzelfde

kroon draagt de jonge rood-blondharige machthebber op een fresco in het klooster van San Zeno in

Verona. Als argument om deze afbeelding aan Frederik toe te schrijven, is zijn bezoek aan dit klooster

in 1239 geweest en de hofdag die hij in Verona hield in 1245. Het is hoogst twijfelachtig of de

datering en de toeschrijving aan Frederik juist zijn.

46

https://sphotos-a.xx.fbcdn.net/hphotos-prn1/p206x206/40887_126368984084104_6558943_n.jpg

(r) Frederik II (?), Verona (San Zeno)

Omstreden is ook de toeschrijving van fresco’s in Palazzo Finco, een adellijk paleis in Bassano del

Grappa (noordelijk van Padua), waarop een gekroonde machthebber met zijn rechterhand een roos

aan een dame aanreikt, die op de leren handschoen van haar linkerhand een valk heeft zitten. Men

dacht dat het zou gaan om Frederik met zijn derde echtgenote, Isabella van Engeland. Hier kan men

tegen in brengen dat het gaat om een algemene hoofse scene en niet specifiek één persoon betreft.

http://www.ilportaledelsud.org/images/pina_catino/f204.JPG

In de rotskerk Santa Margherita bij Melfi is een afbeelding waarop sommigen Frederik (r) samen met

Isabella van Engeland (m) en Koenraad IV (l) menen te herkennen. De ontmoeting van drie levenden

met drie doden betreft een maning om aan de vergankelijkheid van het aardse leven te denken.

Maar ook hier ontbreken specifieke elementen die een dergelijke identificering rechtvaardigen.

http://farm3.staticflickr.com/2803/4113195500_846bbf59c5_z.jpg?zz=1

47

Dit alles is voor mensen die graag een ‘echt gezicht’ willen zien erg teleurstellend, maar feit is dat in

de middeleeuwen een gelijkend portret van een machthebber niet belangrijk was. Wat telde was in

welke hoedanigheid hij werd afgebeeld en hoe hij gezien wilde worden.

Eindconclusie: sporen van een persoonlijkheid met vele facetten

Het is op grond van de beperkte hoeveelheid bronnen en door de onbetrouwbaarheid ervan moeilijk

iets over de persoonlijkheid van Frederik te vertellen, laat staan over zijn gevoelsleven. Vermoedelijk

heeft het feit dat hij op jonge leeftijd zijn ouders verloor en daarna speelbal werd van allerlei

politieke belangen aan het hof invloed gehad op de vorming van zijn karakter. De weinige

getuigenissen uit die tijd wijzen wel op een sterk zelfbewustzijn en een eigenzinnig karakter. Beter

gedocumenteerd zijn de mensen die om hem heen leefden. Het feit dat zijn eerste vrouw, Constanza

van Aragón, als enige echtgenote in de kathedraal van Palermo begraven ligt naast zijn ouders en

een kroon in haar graf meekreeg, geeft aan dat Frederik op zijn minst Constanza dankbaar was. Zij

had hem een troonopvolger geschonken en was een succesvol regentes toen Frederik in Duitsland

verbleef. Zij was hem daarna over de Alpen gevolgd en had hem ook begeleid naar Rome voor de

keizerlijke kroning. Een dergelijke rol heeft verder geen van zijn latere echtgenotes gespeeld.

Misschien kwam dat omdat ze tien jaar ouder was en met hem trouwde toen hij pas vijftien was.

Over de affectieve relaties tussen beiden is in de bronnen niets terug te vinden, net zo min als over

de politiek gearrangeerde huwelijken met Isabele van Brienne, de erfgename van de koningskroon

van Jeruzalem, en met Isabella van Engeland, de zus van de Engelse koning. Over hoe hij zijn vele

buitenechtelijke verhoudingen onderhield, waaruit een rij kinderen voortkwam, is evenmin iets

bekend. Zo weten we ook niet of het huwelijk met Bianca Lancia kort voor zijn dood tot stand

gekomen is om zo hun gezamenlijke zoon Manfred te legitimeren of dat daarbij ook emotioneel-

affectieve overwegingen een rol speelden. De omgang met zijn kinderen was gerelateerd aan zijn rol

als machthebber. Ook de buitenechtelijke kinderen moesten overeenkomstig zijn stand verzorgd

worden. Enzo werd gekoppeld aan een vrouw die hem de koningstitel van Sardinië zou geven.

Manfred zou, maar pas na zijn legitimatie, als vertegenwoordiger van de koning in het zuidelijke rijk

optreden. Dat gold ook voor zijn oudste zoon Hendrik (VII), die zijn plaatsvervanger werd als

machthebber in Duitsland. Maar Frederik liet hem op negenjarige leeftijd in Duitsland achter toen hij

weer terug ging naar Italië, waardoor er nauwelijks een emotionele binding heeft kunnen groeien

tussen vader en zoon. Dat stond een latere toenadering bij hun politieke tegenstellingen in de weg,

wat weer leidde tot de afzetting, gevangenneming en vermoedelijke zelfmoord van Hendrik. Een

hechtere band had Frederik met zijn zonen die aan zijn hof opgroeiden, zoals Koenraad IV, Enzo en

Manfred. Frederik had drie vertrouwelingen om hem heen die men als zijn beste vrienden zou

kunnen beschouwen: de aartsbisschop Berard van Castagna, de grootmeester Herman van Salza en

het hoofd van de kanselarij, Petrus van Vinea. De eerst twee waren een stuk ouder dan Frederik,

waren geestelijken en hadden een matigende invloed op de relatie tussen Frederik en de paus; de

derde persoon was jonger, ambitieuzer en compromislozer. Aan het hof bevonden zich vele

geleerden waarmee Frederik zich onderhield op wetenschappelijk en literair gebied. In het bijzonder

moet zijn boek over de valkenjacht genoemd worden. De vele culturele interesses kwamen ook tot

uiting in directe en indirecte contacten met Arabische en Joodse geleerden. Dat leidde bij zijn

tegenstanders weer tot het verwijt dat hij een cryptomoslim was. De bronnen geven geen uitsluitsel

over Frederiks innerlijke religiositeit, maar er bestaat geen twijfel dat hij zich een christelijk

machthebber voelde. Het meeste weten we af van de manier waarop hij zich als keizer presenteerde.

Van het alledaagse leven aan het hof, dat de keizer op zijn reizen volgde, kunnen we een goed beeld

48

krijgen: goochelaars en muzikanten, dansers en danseressen, een uitgebreide menagerie en de

nodige oriëntaalse invloeden, dankzij de aanwezigheid van Afrikanen en eunuchen. Dat maakte het

voor Frederiks tegenstanders makkelijker om hem als christelijk machthebber te beschuldigen van

een onbetamelijke levenswijze, iemand die zelfs een harem erop nahield. Naast zijn rondtrekkende

hof beschikte Frederik ook over een residentie in Foggia met een park met watervogels en in de

buurt meerdere jachtkastelen. Hier, in Capitanata en in Basilicata, voelde hij zich thuis. Onduidelijk is

hoe Frederik er uit gezien heeft. De spaarzame schriftelijke bronnen spreken elkaar op dit punt tegen

en beelden en portretten zijn vooral een weergave van het ideaalbeeld van een machthebber. Wat

blijft is het beeld van een machthebber met een cultureel hoogstaand hof en een exotisch gevolg. De

afstand met de bevolking was groot en die ging zo ver dat bij publieke optredens Petrus de Vinea het

woord moest voeren terwijl Frederik op de troon zat. Dat beeld droeg ook bij aan de latere

mythevorming, waar het volgende hoofdstuk over gaat.

Deel 3 de mythe

1 Antichrist, Messias, Wereldwonder

Pauselijke demonisering

Enkele weken na Frederiks tweede excommunicatie in juni 1239 schreef Gregorius IX een encycliek.

Daarin vergeleek hij Frederik met een zeemonster uit de Apocalyps (openbaring) van Johannes

(hoofdstuk 13 in het nieuwe testament). Het monster is een symbool van de chaos uit de oertijd en

voor het verzet van landen tegen God. Het gaat om een monster dat uit de oceaan opduikt en het

spiegelbeeld is van de draak, de vijand uit de eindtijd, die in de brief van de evangelist Johannes

aangeduid wordt als de Antichrist. Middeleeuwse christenen leefden op basis van de Bijbelse

openbaring in de verwachting dat het einde van de wereld nabij was en dat Jezus zou wederkeren

tijdens het jongste gericht, de dag des oordeels. Onmiddellijk daaraan voorafgaand werd het

optreden verwacht van de voorlopers van de Antichrist, waaronder een keizer, die joden en

heidenen bekeerde, de wilde volkeren Gog en Magog overwon (Gog is de heerser van het land

Magog die de uiteindelijke strijd zal voeren tegen het volk van God) en die naar Jeruzalem zou gaan

om de kroon en de scepter op de berg Golgotha neer te leggen. Daarna zou een duizendjarig rijk van

vrede aanbreken, terwijl anderen de Antichrist verwachtten. Deze Antichrist zou Jezus Christus

nadoen, als dertigjarige Jeruzalem binnentrekken, wonderen verrichten en zich als Messias uitgeven.

Aan het eind echter zou Christus zelf verschijnen, de bedrieger met de adem van zijn mond doodden,

de uitverkorenen nog 40-45 dagen uitstel verlenen om zich te bekeren en boete te doen en dan het

jongste gericht houden. Pamfletten met een sterk apocalyptische ondertoon beloofden bijzondere

effectiviteit in een tijd waarin voortekenen van het einde van de wereld zich aankondigden. Zo hield

men de Mongolen, die in 1241 het Rooms-Duitse Rijk binnenvielen, voor de volkeren van de eindtijd

(Gog en Magog), die kort voor de Antichrist opduiken. Daarbij kwam dat vele rabbijnen in het jaar

5000 van de joodse tijdrekening (dus in 1240 na Christus), de Messias verwachtten. Frederik

reageerde op de pauselijke propaganda, die zich van deze voorstellingen bediende, in juli 1239. Hij

beschuldigde de paus ervan een farizeeër te zijn die ‘op de stoel van de verkeerde leer zit en bovenal

zijn kameraden met de olie van onwaardigheid heeft gezalfd’. Daarbij stelde hij de paus voor als het

rode paard dat in de Apocalyps van Johannes symbool staat voor militaire macht die de mensen

bloedige oorlogen brengt. Hijzelf is dus de Antichrist. Een pauselijk manifest van juni 1240 bestreed

de keizer met zijn eigen wapens en schreef dat Gregorius op basis van onmenselijke daden en op

49

basis van ketterij van Frederik tot de overtuiging was gekomen dat hij de Antichrist in eigen persoon

was. Toen Frederik tijdens Pasen 1241 het conflict op de spits dreef door prelaten gevangen te

nemen die op weg waren naar het concilie in Rome, bereikte de demonisering van de keizer door de

pauselijke propaganda een hoogtepunt. In een brief aan de gevangen genomen kardinalen

bestempelde de paus Frederik als satan. Onder paus Innocentius IV, die een ervaren jurist en

diplomaat was, werd de stijl in de pauselijke brieven wat nuchterder. Dat was echter niet het geval

bij de invloedrijke kardinaal Reinier van Viterbo, die in de pauselijke rondschrijfbrieven flink tekeer

ging tegen Frederik. Deze brieven hebben bijgedragen aan de rechtvaardiging van de afzetting van de

keizer op het concilie van Lyon in de zomer van 1245. Frederik werd daarin opnieuw afgeschilderd als

de voorloper van de Antichrist. In een van die brieven uit 1245 wordt Frederik ‘een tiran, iemand die

een eind wil maken aan de kerkelijke dogma’s en culten, vernietiger van het geloof, meester van de

wreedheid, ramp van de wereld, iemand die de wereld in verwarring brengt en hamer van de hele

wereld’ genoemd. Ook wordt een vergelijking met Lucifer gemaakt en wordt hij in verband gebracht

met de Apocalyps. Dit paste allemaal in met name door franciscanen verspreide propaganda en in de

geschiedtheologie van Joachim van Fiore.

http://en.wikipedia.org/wiki/File:Joachim_of_Flora.jpg

http://en.wikipedia.org/wiki/File:Gioacchinodafiore.jpg

Deze abt uit Calabrië had een theorie ontwikkeld waarbij de geschiedenis van de mensheid in drie

tijdperken was opgedeeld, waarbij hij ieder tijdperk koppelde aan één van de drie personen van de

Drievuldigheid (Vader, Zoon, Heilige Geest) en indeelde bij één van de drie standen van de mensheid

(leken, klerken en monniken). Het laatste tijdperk, het glanzende hoogtepunt van de geschiedenis

van de mensheid, zou volgens de berekeningen van Joachim twee generaties na het jaar 1200

beginnen, wat zijn aanhangers later nauwkeurig zouden vaststellen als het jaar 1260. In de jaren voor

het einde van het tweede tijdperk zou de Antichrist, volgens Joachim, zijn heerschappij uitoefenen,

een wereldlijke koning, die de verdorven en verwereldlijkte kerk zou kastijden en in haar huidige

vorm zou vernietigen. Na de val van deze Antichrist zou eindelijk het tijdperk van de heilige Geest

beginnen. De monniken die volgens deze nieuwe leer van Joachim moesten leven, leken nog het

meest op de benedictijns-cisterciënzer monniken. Joachim zelf, die leefde van ca. 1135 - 1202, heeft

Frederik als machthebber niet meegemaakt. Na zijn dood verspreidden zijn aanhangers het idee dat

de Hohenstaufen-machthebber een voorloper was van de Antichrist, respectievelijk dat hijzelf de

Antichrist was. Daarbij bedienden ze zich van afbeeldingen die gebruikt werden in de werken van

Joachim. De abt zelf had met behulp van tekeningen en schetsen zijn ideeën verduidelijkt in het

zogenaamde ‘Personenboek’ (Liber figurarum). Hij ordende de zeven hoofden van de apocalyptische

draak door telkens een prominente machthebber af te beelden als de verpersoonlijking van de

kerkvervolging. Al deze kerkvervolgers werden aangezien als personen die de Antichrist voorstelde,

50

net als in het Nieuwe Testament. De oudste voorstelling die hiervan bewaard is, bevindt zich Oxford

(begin 13e eeuw). Daarop komt Frederik (nog) niet voor; de laatste, de zevende kop, stelt een

onbekende Antichrist voor.

http://faculty.virginia.edu/kovacs/Joachim%20of%20Fiore%201/Joachim14abDragon.jpg

De apocalyptische draak in het Liber figurarum (het Boek der figuren) van Joachim van Fiore. De drakenkoppen stellen voor (v.l.n.r.) 1.

Herodes 2. Nero 3. Constantijn 4. Mahometh 5. Mesemotus 6. Saladin 7. onbekende Antichrist

In het werk Praemissiones (vooronderstellingen/voorwoord), waarschijnlijk gemaakt in de jaren

zestig van de 13e eeuw, wordt de rij van kerkvervolgers aangepast en geactualiseerd. De zesde kop is

nu toegeschreven aan Saladin, als vertegenwoordiger van de moslims die de christenen vervolgden,

en de zevende kop aan Frederik, het apocalyptische monster. De hoofden zijn telkens even groot

afgebeeld, maar dat is niet meer het geval bij de afbeelding die aan het eind van de 13e eeuw

gemaakt is. Daar is het zevende hoofd, van Frederik, zó groot gemaakt dat die het hele tafereel

domineert. In het boek Liber de oneribus prophetarum (boek over de lasten van de profeten) gaat het

niet meer om zeven gelijkwaardige koppen, maar om één grote kop die de tien horens van het

monster van de Johannes-Apocalyps draagt, met zes kleine kopjes daarnaast. Naast het reeds

bekende devies ‘Frederik II kwam en zal snel ten onder gaan en een ander is nog niet gekomen’, werd

toegevoegd ‘namelijk de laatste van zijn opvolgers geboren uit het derde nest’. Mogelijk wordt hier

een kind uit het derde huwelijk van Frederik met Isabella van Engeland bedoeld, die als derde

Frederik, respectievelijk Antichrist gezien werd.

http://webdoc.sub.gwdg.de/ebook/p/2001/patschovsky/www.uni-

konstanz.de/fuf/philo/geschichte/patschovsky/aufsaetze/inhalt/xxxiii/hauptteil_xxxiii.html

Linker afbeelding: de apocalyptische draak in de pseudo-joachimische Praemissiones. (v.l.n.r.): 1. Herodes 2. Nero 3. Constantijn 4. Cosroe

5. Hendrik I 6. Saladin 7. Frederik II

Rechter afbeelding: de apocalyptische draken in het pseudo-joachimische Liber der oneribus prophetarum (v.l.n.r.): 1. Herodes 2. Nero 3.

Constantijn Arrianus 4. Cosdroe 5. Hendrik I 6. Saladin 7.Frederik II

Onder de franciscanen werd de opvatting over Frederik als Antichrist wijd verspreid. Bij de Engelse

franciscaan Thomas van Eccleston, die zich beriep op een bericht van een Siciliaanse medebroeder,

komt een passage voor in een geschiedenisboek dat uiterlijk in 1260 geschreven is. Die laat Frederik

51

niet als Antichrist zien, maar als verdoemde die de hel in gaat. Kort na de dood van Frederik heeft

men 5000 ridders de zee in zien rijden, waarbij het water sissend opsteeg als waren zij gemaakt van

gloeiend erts. Eén van de ridders had de verbaasde monnik op zijn vraag uitgelegd dat het ging om

de keizer die zich met zijn volgers in het binnenste van de vuurspuwende Etna begaf, dat men voor

de hel hield.

Het sacrale keizerschap

Na de aanvallen van de pauselijke kant op het duivelse karakter van Frederik, grepen de aanhangers

van de keizer de paus aan op zijn verwereldlijking of schilderden hém af als de Antichrist. Als

voorbeeld kan de dominicaner Arnoldus genoemd worden die in de jaren veertig verklaarde dat de

keizer voorbestemd was om de Antichrist Innocentius IV aan de kant te zetten. De keizerlijke

propaganda beperkte zich door vooral de sacraliteit van de keizer te benadrukken. Belangrijk daarbij

was dat in het midden van de 13e eeuw door de opmars van de Mongolen de hoop toenam dat de

islamitische macht in Vóór-Azië in elkaar zou storten en dat het einde van de wereld er wel eens aan

kon komen en dus de komst van de eindkeizer ophanden was. Zo wachtten de Egyptische christenen

bij zijn vijfde kruistocht Frederik op ‘zoals toentertijd de heilige Christus’, aldus de heilige patriarch

van Alexandrië aan Honorius III in 1223. Toen hij op 7 september 1228 daadwerkelijk in Akko

aankwam zou, volgens Rogers van Wendover, de daar wonende christelijke bevolking van hem het

‘heil van Israël’ verwacht hebben. Bijzonder is het feit dat Frederik als eerste én enige keizer

Jeruzalem is binnen gegaan en in de Heilig-Grafkerk de kroon van het koninkrijk van Jeruzalem droeg.

Het is onwaarschijnlijk dat Frederik, toen hij de kroon droeg, zichzelf in Jeruzalem als eindkeizer

beschouwde, maar misschien zag hij zichzelf wel als de ‘nieuwe leider’ (novus dux). In de al

genoemde brief aan zijn geboortestad Jesi, van 1239, beschrijft hij zichzelf met precies dezelfde

uitdrukking. Frederik omgaf zich in ieder geval met de glans van het koningschap van David en liet

zich dichtbij Jezus Christus plaatsen. Pas na de tweede excommunicatie (1239) en na de radicalisering

van het conflict met de paus vergeleek Frederik zichzelf openlijk met Christus. In zijn omgeving en

onder zijn aanhangers bestonden dergelijke ideeën al langer. Op de kansel in de kathedraal van

Bitonto staat een afbeelding die gemaakt is naar aanleiding van zijn succesvolle tocht naar Jeruzalem

in 1229, waarbij Frederik als machthebber voor de troon van koning David staat. Frederiks

koningschap van David staat uitvoerig gedocumenteerd in een tekst van de geestelijke Nikolaas van

Bari, die in 1229 een ‘preek’ (waarschijnlijk betreft het een literair werk van latere datum) hield in de

kathedraal van Bitonto en die tot inspiratie diende voor de afbeelding op de preekstoel. Daarin wordt

Frederik als directe opvolger van koning David beschreven en zijn geslacht voorgesteld als het

nieuwe huis van David dat het keizerschap tot het einde der tijden zou uitoefenen. De keizerlijke

propaganda, waarbij de overeenkomst tussen Frederik en Christus na 1239 sterk wordt benadrukt, is

ook te zien in de brief aan Jesi in 1239. Daarin vergeleek hij de stad met Bethlehem. Eenzelfde soort

vergelijking vindt plaats in het schrijven aan de stad Viterbo in 1240, waarbij de evangelist Mattheus

de komst van Jezus aankondigt, waarmee de keizer bedoeld wordt. In een ongedateerd loflied van

Petrus de Vinea wordt Frederik opgehemeld met de woorden: ‘Lang leve de naam van de heilige

Frederik!’ en waarin hij de keizer aanprijst als de door God gezonden leider van de wereld. De rechter

Johannes van Viterbo sprak over Frederik als ‘de heiligste keizer’ (sanctissimus imperator) en ‘de

heiligste wetgever’ (sanctissimus legislator). Voor een andere rechter, Orfinus van Lodi, die Frederik

met de aartsengel Michael vergeleek, was zijn geslacht heilig (sancta propago). De notaris Petrus de

Prece, verklaarde de troon van de keizer tot de heiligste stoel (sanctissima sedes). Omdat Romeinse

keizers uit de oudheid al heilig of goddelijk (divus) waren verklaard, verwondert het niet dat ook

52

elementen uit de oudheid werden ingezet. De dichter Terrisius van Atina stelde Frederik in 1246 als

Zonnegod (deitas solis) voor, vergelijkbaar met Constantijn de Grote, de eerste christelijke keizer, en

als heer over de vier elementen aarde, vuur, lucht en water. Omdat Christus eveneens als zon werd

afgebeeld, onderstreepte hij zo de sacraliteit van het keizerschap, waarmee tegelijkertijd de

ondergeschiktheid van de keizer aan de paus bestreden werd. Antieke elementen zijn ook terug te

vinden op de afbeeldingen van de gouden munten, de Augustalen, en de façade van het

bruggenkasteel van Capua, waar Frederik was afgebeeld als iemand die garant stond voor het recht.

Ten slotte moet ook nog het fascinerende bouwwerk Castel del Monte genoemd worden, dat iedere

keer opnieuw de fantasie van hedendaagse waarnemers op hol laat slaan. Bijna alles hieraan is

omstreden: het begin van de bouw, de functie en de betekenis. Er is slechts één kort document over

de bouw bewaard gebleven: op 28 januari 1240 gaf Frederik de opdracht voor bouwmateriaal om

daarmee de burcht (castrum) bij of op de plaats van het Benedictijnerklooster Sancta Maria de

Monte (de naam Castel del Monte is van recentere datum) te bouwen. Uit een ander document

(‘Statuut over de reparatie van kastelen’) blijkt dat de bouw in 1246 goed op schema lag. Op de 12

km. ten zuidwesten van Andria liggende heuvel (540 m.) werd een achthoekig kasteel gebouwd met

acht achthoekige torens, waarvan tegenwoordig alleen maar het skelet bewaard is gebleven. Van de

kleurige mozaïekvloeren, de marmeren wanden en de beelden zijn alleen maar wat spaarzame

resten over. De bronschaal op het binnenhof, de galerie van de bovenverdieping op de binnenplaats

en de torenspitsen zijn verdwenen. Omstreden is ook of er nog een derde verdieping was en/of een

koepel. Onduidelijk blijft verder de functie van het kasteel: onderdelen ter verdediging (bastion)

worden verbonden met sacrale bouwconstructies, in het bijzonder de dominerende achthoek. Voor

een jachtslot lijkt de bouw te kostbaar; voor de functie van sterrenwacht bestaan geen concrete

aanwijzingen. De achthoekige vorm zou een bewuste aanknoping kunnen zijn bij de Mariakerk van

Karel de Grote in Aken, waar Frederik in 1215 gekroond is met de achthoekige rijkskroon. Daar

bevond zich ook de achthoekige Barbarossa-luchter die Frederiks grootvader geschonken had aan de

Mariakerk tijdens de heiligverklaring van Karel de Grote. De achthoek verzinnebeeld het hemelse

Jeruzalem dat in veel middeleeuwse geschriften als een achthoekige stad is weergegeven. Daarmee

zou Castel del Monte een symbool zijn van Frederiks aanspraken op het wereldlijk leiderschap van

het christendom, waarbij hij alleen verantwoording aan God verschuldigd is.

53

Literaire betekenis/weergave

Door de radicale toonzetting van de pauselijke en keizerlijke meningsverschillen werd Frederik al

tijdens zijn leven in Europa gemystificeerd, afwisselend tussen de beide extremen Antichrist en

Messias. De predikende franciscanen verspreidden de pauselijke propaganda onder de bevolking,

terwijl de keizerlijke rondschrijfbrieven hoofdzakelijk bestemd waren voor de Europese vorsten en de

hoge geestelijkheid. Mattheus van Parijs werd heen en weer geslingerd tussen keizerlijke en

pauselijke propaganda. Over de dood van Frederik schreef hij in zijn kroniek: ‘Rond deze tijd stierf

Frederik, de grootste onder de vorsten op aarde, de man die de wereld versteld deed staan (Stupor

Mundi) en haar wonderbaarlijke veranderaar (immutator mirabilis)’. Enerzijds kon Mattheus zijn

bewondering voor Frederik niet onderdrukken, anderzijds had de uitdrukking stupor mundi et

immutator mirabilis, met wie hij ook Innocentius III aanduidde, een afwijzende ondertoon: voor de

conservatieve mentaliteit van de christelijke middeleeuwen moest iedere wereldveranderaar

wantrouwig bekeken worden, want de wereldorde was door God geschapen. Bovendien was de

uitdrukking stupor mundi, die later door moderne historici uitgelegd is alsof de kroniekschrijver met

‘wonder van de wereld’ Frederik als een voor zijn tijd ongebruikelijke persoon gekarakteriseerd

heeft, helemaal niet nieuw. Al aan het begin van de 13e eeuw werd deze uitdrukking in een anoniem

Engels manuscript gebruikt voor koning Richard I Leeuwenhart (overleden in 1199). Een vergelijkbaar

ambivalent beeld over Frederik is afkomstig van Salimbene. Aan de ene kant worden positieve,

individuele eigenschappen aan Frederik toegeschreven (die Salimbene persoonlijk ontmoet had), aan

de andere kant kon de franciscaner pater zich niet onttrekken aan de invloed van de pauselijke

propaganda, die Frederik als ketter en kerkvervolger zwart maakte. Eveneens sterk negatief

beïnvloed door de pauselijke propaganda was Dante Alighieri. Hij plaatste Frederik, de vervloekte

keizer, in zijn ‘Divina Commedia’ (Goddelijke Komedie) in de hel. Toch kon ook hij zijn bewondering

voor de keizer niet verbergen. In hetzelfde boek omschreef hij hem als de ‘derde wind uit Zwaben’

(terzo vento di Soave). Na Frederik I Barbarossa en Hendrik VI was Frederik II de derde Staufische

keizer die in de geschiedenis van Italië ingegrepen had en als laatste de keizerlijke macht uitgeoefend

had. In eerdere geschriften had Dante hem ‘de laatste Romeinse keizer’ genoemd en zijn belangrijke

rol bij het ontstaan van de Italiaanse dichtkunst en volkstaal (vulgari eloquentia) geroemd. Daarbij

prees hij Frederik en zijn zoon Manfred als ‘verheven helden’ die door hun culturele interesses de

geest van de mens, die hem van het dier onderscheidde, belichaamd zouden hebben. In het

algemeen echter overheerste in het laatmiddeleeuwse Italië, na de dood van zijn laatste zonen, een

afwijzend beeld van Frederik II. Volgens Giovanni Villani (uit Florence) was de keizer de

verpersoonlijking van een tiran en van een kerkververvolger. Toch kon ook hij zijn bewondering voor

de culturele interesses van de persoon Frederik niet verhelen. Dit verdeelde beeld over Frederik

54

bleef in Italië overheersen. Alleen de Siciliaanse geschiedschrijving laat een positief beeld over hem

zien.

2 Frederiks terugkeer

De uitspraak ‘Hij leeft en leeft toch niet ‘(vivit, non vivit) die na de dood van Frederik de ronde deed

onder het volk, was voor velerlei uitleg vatbaar. Zo kon het gebeuren dat mensen geloofden dat hij

niet gestorven was, maar zich ergens had verstopt. In Italië wilden veel mensen eerst niet geloven

dat hij dood was. Dat kwam onder andere omdat enerzijds de pauselijke propaganda al verschillende

keren onjuiste berichten hierover had verspreid en de keizer anderzijds, volgens de aanhangers van

de ideeën van Joachim van Fiore, tien jaar te vroeg gestorven was (volgens de berekeningen zou hij

pas in 1260 moeten sterven). Salimbene die eerst behoorde tot de aanhangers van de voorspellingen

van Joachim van Fiore, verklaarde nu openlijk dat hij zijn geloof daarin verloren had.

Onechte Frederikken

Hoe sterk het geloof was dat Frederik niet gestorven was, laat een rijtje bedriegers zien die zich voor

de teruggekeerde keizer hebben uitgegeven. Allereerst de geschiedenis die Saba Malaspina vertelt in

zijn kroniek van 1283-1285. In 1261 zou een bedelaar genaamd Johannes de Coclearia, waarvan

gezegd werd dat hij veel leek op Frederik, zich op de Etna hebben teruggetrokken om een baard te

laten groeien en om te oefenen Frederik in woord en gebaar na te kunnen doen. Op de vraag

waarom hij tien jaar lang niets van zich had laten horen, antwoordde hij dat hij negen jaar lang

incognito op pelgrimstocht was geweest om voor zijn zonden te boeten. De bevolking geloofde hem.

Manfred liet de bedrieger gevangen nemen en ophangen. Misschien is dit eerste optreden van een

bedrieger een succes geweest, want het volk geloofde dat zich binnen in de vulkaan koning Arthur en

de Staufische keizer bevonden. Hierna kwamen in Italië geen bedriegers meer voor die zich voor hem

uitgaven, in Duitsland des te meer. Daar had men de keizer voor het laatst in 1235 gezien. Vanuit

Ferrara in Italië werd een gezant naar de Duitse plaats Neuss (bij Düsseldorf) gestuurd om zich op de

hoogte te stellen van een persoon die zich daar voor Frederik uitgaf. Het ging om Dietrich Holzschuh

(in het Nederduits: Tile Kolup), die weliswaar van boerenafkomst was, maar mogelijk met soldaten

van Frederik of Manfred contact had gehad. Hij deelde privileges uit en verstuurde brieven aan de

Duitse vorsten die hij opriep om naar Neuss te komen om hem in te huldigen. Ook hij verklaarde zijn

lange afwezigheid door een penitentiële pelgrimstocht waaraan hij incognito had meegedaan. Hij

verblufte menigeen met gedetailleerde kennis uit het leven van Frederik, maar voor een 90-jarige (zo

oud zou de keizer namelijk moeten zijn) zag hij er te jong uit. De onechte keizer riep koning Rudolf

van Habsburg op om zich als vazal aan hem ondergeschikt te maken. In ruil daarvoor zou hij hem als

Duitse koning erkennen. Dat werd de koning toch wat te gortig. De bedrieger werd opgepakt en

wegens ketterij en tovenarij tot de dood veroordeeld en voor de toren van de stad Wetzlar verbrand.

Maar omdat er in de as geen botten werden gevonden, verbreidde zich onder het volk het geloof dat

de keizer opnieuw zou terugkeren. Niet lang na de dood van Dietrich dook er een man op die

beweerde dat hij Frederik was en, net als Christus, op de derde dag weer verrezen was. Uiteindelijk

eindigde hij in Utrecht aan de galg. In andere plaatsen doken ondertussen nieuwe onechte

Frederikken op. Zo was er een heremiet in 1284 die tussen Basel en Worms leefde en zich voor

Frederik uitgaf. Hij verdween echter spoorloos toen koning Rudolf oprukte om de stad Colmar, die

net als Wetzlar weigerde belasting te betalen, te belegeren. Weer een ander geval deed zich voor

rond 1287 in de stad Lübeck. Hij kreeg het merendeel van de bevolking achter zich, maar de

55

burgemeester, die Frederik nog gekend zou hebben, ontmaskerde hem. Sommigen beweren dat hij

op tijd kon ontsnappen, anderen dat hij de doodstraf kreeg. De voorlopig laatste bedrieger die zich

voor Frederik uitgaf kwam voor in 1295 in Esslingen, waar hij uiteindelijk ook als ketter werd

verbrand. Het optreden van onechte Frederikken laat zien dat in de tweede helft van de 13e eeuw in

Duitsland de herinnering aan de met mythen omhangen keizer van de Hohenstaufen erg levendig

was en dat vooral de onderlaag van de bevolking op zijn terugkeer hoopte.

De derde Frederik

De profetie ‘hij leeft en leeft toch niet’ kan ook opgevat worden als een verwijzing dat hij door zijn

nakomelingen verder leeft, als een derde Frederik (Fredericus tercius). Na de dood van Koenradijn

(1268) zagen de Italiaanse Ghibellijnen (aanhangers van de keizers) aanvankelijk de derde Frederik

terug in de gelijknamige kleinzoon van de keizer die ook Frederik heette (de ‘moedige’, de

‘onbevangene’ uit het geslacht Wettin, geboren in 1257). Zijn moeder, Margaretha, was een dochter

van Frederik II uit zijn derde huwelijk met Isabella van Engeland. Aan het hof van Wettin in Meißen

ging men akkoord met het voorstel van de Lombardische Ghibellijnen en verklaarde men zich bereid

om met steun uit Bohemen in te grijpen in Italië. Men sprak in brieven zelfs al over Frederik III,

koning van Jeruzalem en Sicilië. De plannen waren echter weinig realistisch, net als zijn kandidatuur

voor het Rooms-Duitse koningschap. In 1273 werd Rudolf van Habsburg koning. In Italië bleef men

echter hopen op een derde Frederik. Enkele decennia later geloofde men hem in de zoon van Peter

III van Aragón en Constanza, een dochter van koning Manfred, gevonden te hebben. Deze Frederik

werd in 1296 koning van het eiland Sicilië. Hij noemde zichzelf ‘de derde Frederik’, wat in feite onjuist

was, want hij was ‘pas’ de tweede Frederik die over Sicilië heerste (Barbarossa is nooit koning van

Sicilië geweest). Hij wilde hiermee zijn aanspraken op het keizerschap duidelijk maken. Pas nadat de

Luxemburger Hendrik VII (!) in 1312 keizer werd, gaf hij zijn aanspraken op. Daarna corrigeerde hij

het rangnummer en stond hij bekend als Frederik II. Ook buiten Duitsland en Italië hoopte men op

een derde Frederik. Zo verwachtte de in 1307 in het Noord-Italiaanse Novarra verbrande ketter Fra

Dolcino, de leider van de anti-pauselijke sekte van de Apostelbroeders, een nieuwe Frederik, die de

verwereldlijkte geestelijken zou doodden en die, tot het verschijnen van de Antichrist, samen met

een Engelse paus de kerk zou vernieuwen. In Zuid-Frankrijk was voor de katharen, die als ketters

vervolgd werden, aan het begin van de 14e eeuw een derde Frederik eveneens een laatste hoop. Het

verwondert daarom niet dat nadat de Habsburger Frederik III daadwerkelijk als derde Frederik in

1440 tot Rooms-Duitse koning en in 1452 tot keizer gekroond werd, hij met dergelijke profetieën in

verband gebracht werd. Hoewel deze Frederik zelf dergelijke profetieën van de hand wees en hij ook

goede contacten met de paus had, werd hij toch vaak met de profetische Frederik vereenzelvigd.

Frederik als hervormer

Rond de keizerskroning van Frederik III van Habsburg werd voor de eerste keer het zogenaamde

Sibyllen-boek gedrukt, dat ontstaan is in de 14e eeuw. Daarin werd voorspeld dat er een eindkeizer

met de naam Frederik zou zijn die naar Jeruzalem zou gaan om daar zijn schild in een verdroogde

boom op te hangen. De boom zou daarna groen worden om een nieuwe tijd van vrede en welvaart

aan te kondigen. Dezelfde geschiedenis is terug te vinden in het Midden-Hoog Duitse Sibyllenlied dat

vermoedelijk ontstaan is aan het einde van de regeerperiode van de door de paus

geëxcommuniceerde keizer Lodewijk van Beieren ( 1314-1347). Daarin staat dat keizer Frederik

(onduidelijk is of het de wedergekeerde of de derde is), het Heilige Graf zou bevrijden en zijn schild

56

aan een verdroogde boom zou ophangen die daarna groen werd. Dan zou voor alle onderdanen

hetzelfde recht gelden. Deze Frederik zou het aantal geestelijken drastisch terugbrengen, de

kloosters vernietigen en de nonnen uithuwelijken. Hier verschijnt voor het eerst de eindkeizer als

hervormer van de kerk en de samenleving. Hoe wijdverbreid de roep om een terugkeer van Frederik

als hervormer in de 14e eeuw ten noorden van de Alpen was, wordt door de franciscaan Johannes

van Winterthur (ca. 1300-1349) bericht. Zijn mededelingen hierover lijken betrouwbaar, omdat hij

de verwachtingen van het volk over de hervormingsgezinde keizer ten sterkste afkeurde en de

pauselijke excommunicatie en afzetting van de keizer verdedigde met onder andere het argument

dat de keizer vaak ‘s zondags een bad nam. Vanwege het uitbreken van de pest in 1348 en andere

catastrofes (zoals overstromingen, koudegolven en hongersnoden), waren mensen van allerlei

afkomst ervan overtuigd dat keizer Frederik II terug zou keren om de volledig verrotte kerk te

hervormen. Daarbij zou hij niet alleen een hervormer van de kerk zijn, maar ook een hervormer van

de samenleving, iemand die ervoor zou zorgen dat de sociale verschillen zouden verdwijnen.

Soortgelijke gedachten zijn terug te vinden in de Reformatio Sigismundi, een hervormingspublicatie,

die (ten onrechte) toegeschreven werd aan keizer Sigismund (1410-1437). Hierin werden de

machthebbers opgeroepen tot wezenlijke hervormingen van kerk en samenleving en in het bijzonder

tot een scheiding van geestelijke en wereldlijke sferen. Daarbij was de grootste kritiek gericht op

kloosterorden, omdat deze als nutteloos werden gezien. De situatie van het ‘gewone volk’ zou

verbeterd moeten worden met maatregelen gericht tegen ongerechtvaardigde prijsverhogingen,

belastingen en tol en het afschaffen van lijfeigenschap. Al deze hervormingen werden verwacht van

een priester-koning genaamd Frederik van Lantnewen, iemand van lagere afkomst. Hier is alle hoop

gericht op een Frederik, maar zonder enig verband met de Staufische machthebber. In Thüringen

daarentegen is wel een volksgeloof verbreid waarbij de Staufische keizer niet gestorven zou zijn,

maar zich verborgen zou houden in de buurt van de berg Kyffhäuser. Hieruit ontstond de beroemde

Kyffhäuserlegende, waarbij Frederik II zich in het binnenste van de berg Kyffhäuser verborgen zou

houden. Hij zou in 1537, als vriend van de ‘gewone man’, aan een schaapherder verschenen zijn. Die

had hij meegenomen in de Kyffhäuser, hem vele wapens laten zien en hem rijkelijk beloond. Hij had

aan de herder gevraagd om de mensen buiten te zeggen dat hij met deze wapens het Heilige Graf

wilde veroveren.

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Kyffh%C3%A4user_-_Barbarossa_und_Wilhelm_I_Reiki.JPG

57

Volgens andere geruchten zou Frederik met zijn gevolg in een rotsholte in de buurt van

Kaiserslautern leven, terwijl weer anderen hem in Untersberg bij Salzburg vermoedden. Uiterlijk in

1519 werd de in een berg verborgen keizer niet meer geassocieerd met Frederik II, maar met zijn

grootvader Frederik Barbarossa. Tot de 16e eeuw was het dus Frederik II die het beeld van deze

mythevorming beheerste. De oorzaak van dit verlangen naar Frederik van Duitsers in de late

middeleeuwen ligt in de crises die toen heel Europa teisterden: een algemene economische crisis,

epidemieën zoals de pest en sociale spanningen die tot boeren- en arbeidersopstanden leidden. De

bevolking in het Duitse Rijk was onzeker geworden, zowel door de verwereldlijking van de clerus, als

door het pauselijke schisma. Welke paus moest men nu gehoorzamen, die van Avignon of die van

Rome? Na de ondergang van de Hohenstaufen was ook het koninklijk-keizerlijke centrale gezag

afgenomen. De verovering van Constantinopel door de Turken in 1453 en hun opmars tot voor de

poorten van Wenen liet de onmacht zien van een sterk verdeeld Europa. De roep om een hervorming

van kerk en staat werd niet gehoord. Tegen deze achtergrond moeten de hoop en verwachtingen

gezien worden die teruggrijpen op de ‘goede oude tijd’ van mythische heilsbrengers. Daarvoor was

Frederik II bijzonder geëigend.

3 Het huidige Frederikbeeld in Italië en Duitsland

In zijn Italienische Reise bericht Goethe op 28 april 1787 over een ontmoeting met enkele oudere

bewoners van de plaats Caltanisetta. De bewoners wilden graag dat hij iets over deze grote koning

vertelde. Hun belangstelling was zó groot, dat Goethe zijn dood voor hen maar verzweeg. Hier is een

pijnlijk misverstand in het spel. Goethe, die gefascineerd was door de antieke oudheid en door de

renaissance, wist weinig of niets af van de ‘donkere middeleeuwen’. Hij verwisselde de Staufische

keizer met Frederik II van Pruisen, die op 17 augustus 1786 gestorven was. Deze gebeurtenis geeft

wel duidelijk aan welke plaats Frederik in de Duitse en Italiaanse geschiedenis inneemt.

Keizer, tiran, staatsman

In de late middeleeuwen was er in Italië onder invloed van de paus een afwijzend beeld over Frederik

ontstaan, met name in het Welfische Toscane. Pas in het laatste decennium van de 15e eeuw zag

Pandolfo Collenucio, een humanist aan het hof van de hertog van Ferrara, in Frederik niet meer een

tiran en kerkvervolger, maar, vanwege o.a. de kunst en de wetenschap, een voorloper van de

renaissance. Terwijl tijdens de contrareformatie in de 16e en de 17e eeuw het beeld van Frederik als

vijand van de kerk weer kwam bovendrijven, waren er ook historici die de positieve kanten van

Frederik belichtten, zoals Giovanni Summonte (uit Napels) die de vredeskruistocht en de wetgeving

van Frederik benadrukte en Francesco Capacelatro in zijn geschiedenis van het koninkrijk Napels

(1640). Pas in de 18e eeuw vindt er door Pietro Giannone een radicale herwaardering plaats van

Frederik, omdat hij voor de onafhankelijkheid van de staat pleitte ten opzichte van de kerk. Hij wordt

voorgesteld als de schepper van de moderne staat, zonder kerkelijke bemoeienis. Voor Ludovico

Antonio Muratori, die als grondlegger van de moderne Italiaanse geschiedeniswetenschap geldt,

blijft Frederik een vijand van de kerk en een onderdrukker van de Lombardische vrijheidsstrijd, maar

hij prijst wel zijn verdienste op het gebied van cultuur en justitie. In de tweede helft van de 18e eeuw

wordt de rechtspraak in het koninkrijk Napels zelfs hervormd mede op basis van zijn ideeën. De

Siciliaanse historicus Rosario Gregorio benadrukte dat de wettelijke hervormingen van Frederik II

een voorbeeld voor anderen waren. Frederik wordt geleidelijk aan gezien als een verlicht wetgever,

een bekwaam politicus en een verdediger van de onafhankelijke staat.

58

Zuid-Italiaanse legenden

Herinneringen aan Frederik II in Zuid-Italië zijn bewaard gebleven dankzij mondelinge overleveringen,

zoals volksliederen en vertellingen. In Gioia del Colle (zuidwestelijk van Bari) hoort men de klagende

stem van Bianca Lancia tussen de muren van het Staufische kasteel. Het verhaal gaat dat Frederik

haar hier drie jaar lang vastgehouden heeft, omdat ze zwanger zou zijn van een page en niet van

hem. Toen het kind echter een moedervlek had op de schouder, net als de keizer, bleek haar

onschuld. Vervolgens sneed ze uit verbittering haar borsten af, stuurde die naar Frederik en stierf

een pijnlijke dood. In een steen met twee rondingen in het kasteel denkt men de borsten van Bianca

te herkennen.

Het is niet duidelijk wanneer precies deze legende over Frederik als tiran ontstaan is. Het zou begin

18e eeuw ontstaan kunnen zijn, in de kroniek van de franciscaner Bonaventura van Lama. Van de

anekdoten die er over Frederik in het Apulische dialect overgeleverd zijn en die in de jaren vijftig van

de 20e eeuw verzameld en gepubliceerd zijn, is onzeker wanneer die precies ontstaan zijn. Het is niet

uitgesloten dat die uit de 19e eeuw stammen, toen de Staufische heerser in de tijd van het ontstaan

van de Italiaanse nationale staat actualiteitswaarde kreeg. Er is ook een spotdicht over Frederik in

het Latijn bekend uit de 13e eeuw, toen hij terugkeerde van de kruistocht in de zomer van 1229, en

dat vermoedelijk als één van de populaire vertellingen onder de bevolking verspreid en bekend was.

Een indicatie dat de herinnering aan Frederik aan het einde van de 17e eeuw wat minder was, is het

feit dat de geleerde abt Giovanni Battista Pacichelli (1641-1695) ervan overtuigd is dat de

opdrachtgever van de Castel del Monte niet Frederik II, maar Frederik I Barbarossa is geweest.

Vader van het Ghibellijnse vaderland

In de 19e eeuw werd, in het met vele kleine staatjes versplinterde Italië, in toenemende mate de

vraag gesteld naar de nationale identiteit. Op basis van de gemeenschappelijke taal en literatuur, die

het land cultuur al verenigde, zou een natiestaat moeten ontstaan. Dwarsliggers hierbij zouden de

pausen en de kerkelijke staat kunnen zijn. In deze context won de persoon van Frederik, als promotor

van de Italiaanse literatuur en als antagonist van de pausen, aan actualiteit. De Italiaanse dichter Ugo

Foscolo stelde in 1824 de Hohenstaufen-keizer als voorbeeld, omdat hij van Italië de sterkste

Europese monarchie maakte, met één vorst, één regeringsvorm en één taal. Foscolo zag in de

Siciliaanse dichtersschool aan het hof van de keizer antiklerikale tendensen. Hij had in het bijzonder

waardering voor Petrus van Vinea, die argumenten gebruikte die 300 jaar later door de protestanten

in hun strijd tegen de Heilige Stoel ook gebruikt werden. Ook de politicus, historicus en ‘nieuw-Welf’

Cesare Balbo (1789-1853), die zijn hoop op een leidende rol van de pausen bij de eenwording

(Risorgimento) van de Italiaanse staat had gevestigd, had alle lof voor de ‘persoonlijke kwaliteiten’

59

van de ‘fantasierijke’ keizer en in het bijzonder voor zijn interesse om te dichten in de volkstaal. Voor

hem was Frederik meer een Italiaan dan een Duitser. Daarnaast hadden ook de ‘nieuw-Ghibellijnen’,

die een Italiaanse natiestaat wilden onafhankelijk van de Heilige Stoel, waardering voor Frederik,

maar dan vooral in zijn rol als strijder tegen de pausen die zij beschuldigden van het tegengaan van

een politieke eenheid van Italië. Zij stelden Frederik voor als de ‘vader van het Italiaanse vaderland’.

Een bekende voorvechter hiervan was de antiklerikale patriot en letterkundige Luigi Settembrini

(1813-1878). Volgens hem kon alleen Frederik de eenheid van Italië verwerkelijken. Hij had de

macht, de innerlijke kracht én omdat hij als Italiaan geboren en getogen was het recht om dat te

doen. Frederik had heel Italië willen veroveren om daarna Duitsland als aangrenzende provincie toe

te voegen. Dit ‘nieuw-Ghibellijnse’ Frederikbeeld heeft de Italiaanse geschiedschrijving tot in de

eerste helft van de 20e eeuw sterk beïnvloed. Een voorbeeld hiervan is de monografie die in 1938

verscheen van de hand van Gabriele Pepe: ‘Lo Stato Ghibellino Di Federico II’ (De Ghibellijnse staat

van Frederik II). Hier wordt tussen de regels door de tiran Frederik vergeleken met de dictator

Mussolini, net als in dezelfde tijd in bepaalde kringen in Duitsland gebeurde met Frederik en Hitler.

Martelaar van zijn tijd en goddeloos despoot

Het huidige beeld van Frederik II in Duitsland is sterk beïnvloed door de protestantse hervormers die

in de keizer een vroege kerkhervormer en martelaar zagen in de strijd tegen het corrupte pausdom.

Vanuit katholieke hoek werd hierop gereageerd door te stellen dat de pauselijke politiek tegenover

Frederik gerechtvaardigd was vanwege diens ketterij en omdat hij een vijand van de kerk was. Pas

tijdens de Verlichting verandert dat beeld. De nadruk ligt niet meer op het confessionele, maar op

het verlichtingsdenken. Zowel Voltaire als Johann Gottfried Herder benadrukken het beeld van

Frederik als iemand die een geleerde was, met kennis van Grieks, Latijn en natuurkunde. Voor Herder

was Frederik iemand die de Verlichting ver vooruit was, een beeld dat in Duitsland tot op de dag van

vandaag nog steeds bestaat. Met de ‘herontdekking van de middeleeuwen’ in de 19e eeuw treedt

Frederik II in de schaduw van zijn grootvader Frederik Barbarossa. De laatste is meer een Duitser, de

eerste meer een Italiaan. Dat verklaart ook waarom na 1800 Barbarossa hem definitief uit Kyffhäuser

verdringt. Frederik werd in de tijd van de Romantiek vooral bekritiseerd vanwege zijn rationaliteit.

Volgens Friedrich Schlegel was hij een goddeloze despoot, een soort Napoleon avant la lettre. Hij zou

het Duitse Rijk en de keizerlijke positie, zoals die in de middeleeuwen bestond, vernietigd hebben.

Ook de historicus Constantin Höfler is negatief over hem. Hij zou zelfzuchtig zijn geweest en de

ergste revolutionair in de geschiedenis. Hij zou verantwoordelijk zijn voor het einde van de

middeleeuwse wereldorde en voor de ontwrichting van Italië en Duitsland. Niet veel beter is het

oordeel van Johann Friedrich Böhmer, wiens grootste verdienste het ontsluiten van middeleeuwse

bronnen was. Ook voor hem was Frederik vergelijkbaar met Napoleon: een goddeloze, zedeloze en

harteloze despoot. Hij heeft van Duitsland een ‘dienend buurland’ van zijn rijk gemaakt, waarvan het

centrum in Italië lag.

De eerste moderne mens

De Zwitserse historicus Jacob Burckhardt (1818-1897) beoordeelt Frederik ook negatief, met name

als het gaat om de opbouw van de centrale staat en het terugdringen van de invloed van kerk en

adel. In zijn boek ‘Die Kultur der Renaissance in Italien’ (1860) gebruikt hij de veel geciteerde zin ‘de

eerste moderne mens op de troon’. Veel mensen denken, tot op de dag van vandaag, dat de uitspraak

een instemmend oordeel over Frederik inhoudt, maar het is eerder kritisch bedoeld. Voor Burkhardt,

60

die een afkeer had van de ‘inhumane Moderne Tijd’, was Frederik met zijn poging tot monopolisering

van het geweld en de afschaffing van de feodale maatschappelijke orde in de middeleeuwen een

voorloper van de Italiaanse renaissance-despoten. Frederiks rationaliteit en despotisme stoorde ook

de historicus Eduard Winkelmann (1838-1896), waardoor hij een ‘gevoel van onbehagen’ had in zijn

(toch wel) bewondering voor de Duitse keizer. Anderzijds vroeg Winkelmann ook om begrip voor het

toespitsen van zijn politieke optreden in Italië. Vanuit Duits perspectief was deze keuze jammer,

maar niet onverstandig. Wat verder in deze opvatting is Ferdinand Gregorovius (1821-1891), die in

1853 in Palermo bij het graf van ‘de grootste Duitse keizer’, Frederik II, heeft gestaan. Hij omschreef

hem als de ‘voorloper van de reformatie’, met ideeën over ‘Humanität’, ‘Bildung’ en ‘Vernunft’ die de

wereld verlichtten, zeker in vergelijking met het feodale barbarisme van de middeleeuwen. Frederik

was in zijn ogen ‘één van de grootste cultuurgenieën ooit’. De filosoof Friedrich Nietzsche (1844-

1900) ging op het thema ‘eerste moderne mens’ verder. Hij oordeelde over Frederik als een van de

weinige ‘übermenschen’ in de geschiedenis, ‘een grote vrijdenker, het genie onder de Duitse keizers’

(1888/1889). Keizer Wilhelm II zag zich als een moderne opvolger van de Staufische keizer. Wat hij in

hem bewonderde was zijn ‘moderniteit’ op het gebied van de wetenschap en kunst. Bij een bezoek

aan Castel del Monte in 1904 sprak hij de woorden: “Ja, als men bedenkt wat deze keizer allemaal

gepresteerd heeft! Maar als ik net zo met de zweep kon slaan en koppen kon laten rollen als hij

gedaan heeft, dan zou ik ook meer bereiken!’ Zelfs iemand die bekend staat om zijn evenwichtig

oordeel als mediëvist Karl Hampe, kon niet ontkomen aan de fascinering voor Frederik. Hij zag in

hem een wegbereider van de renaissance, een voorvechter van de onafhankelijke staat en van een

nationale eenheidsstaat in Italië. Hij noemt Frederik geen echte middeleeuwer, maar een rationalist

die zijn tijd vooruit was en eigenlijk thuis hoorde in de 16 en 18e eeuw.

Keizer van het geheime Duitsland

Nietzsches beeld van Frederik als geniale übermensch vond na 1900 in Duitsland snel navolging,

zeker na de nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog, het einde van de monarchie, het

smadelijke verdrag van Versailles en de glansloze Weimarrepubliek. In die tijd verlangden veel

Duitsers naar een persoonlijkheid voor álle Duitsers, een leider, die de natie naar nieuwe hoogten

kon brengen. Voorbeelden zocht men in het glorierijke verleden, als tegenwicht tegen de ellende van

de jaren twintig. Een belangrijke rol hierbij speelde de elitaire groep rond de dichter Stefan George

uit Heidelberg. Toen keizer Wilhelm II in 1900 het middeleeuwse keizersgraf in de dom van Spiers

(Speyer) liet openen, stonden de tranen en de woede in de ogen van George. In het gedicht ‘Die

Gräber in Speier’ (1902) prees George Frederik II als de wereldheerser die oost en west, de Griekse

en de Romeinse cultuur met elkaar verenigde.

DIE GRAEBER IN SPEIER Uns zuckt die hand im aufgescharrten chore Der leichenschändung frische trümmer streifend. Wir müssen mit den tränen unsres zornes Den raum entsühnen und mit unserm blut Das alte blut besprechen dass es hafte Dass nicht der Spätre schleicht um tote steine Beraubte tempel ausgesognen boden Und der Erlauchten schar entsteigt beim bann:

61

Des weihtums gründer strenge kronenstirnen Im missglück fest in busse gross: nach Konrad Der dritte Heinrich mit dem stärksten zepter – In wälschen wirren in des sohnes aufruhr Der Vierte reichsten schicksals: haft und flucht Doch wer ihn wegen sack und asche höhnte Den schweigt er stolz: der orte sind für euch Von schmählicherem klange als Kanossa. Urvater Rudolf steigt herauf mit sippe Er sah in seinem haus des Reiches pracht Bis zu dem edlen Max dem lezten ritter Sah tiefste schmach noch heut nicht heiler wunde Durch mönchezank empörung fremdengeissel Sah der jahrtausendalten herrschaft ende Und nun die grausigen blitze um die reste Des stamms dem unsre treue klage gilt. Vor allen aber strahlte von der Staufischen Ahnmutter aus dem süden her zu gast Gerufen an dem arm des schönen Enzio Der Grösste Friedrich wahren volkes sehnen Zum Karlen- und Ottonen-plan im blick Des Morgenlandes ungeheuren traum Weisheit der Kabbala und Römerwürde Feste von Agrigent und Selinunt.

De germanist Friedrich Gundolf, lid van de ‘George-kring’, prees Frederik als het rijkste, soepelste en

dapperste leidersgenie dat de wereld sinds Caesar heeft voortgebracht. In mei 1924 legden

meerdere leden van de George-kring, die een waarlijke Frederik-cult bedreven, bij de sarcofaag van

Frederik in de dom van Palermo een krans neer met als opschrift ‘Seinen Kaisern und Helden – Das

geheime Deutschland’. Onder hen waren Berthold von Stauffenberg (de broer van Claus, die in 1944

een aanslag op Hitler pleegde) en Ernst Kantorowicz, die vanaf 1922, na daartoe te zijn aangespoord

door George, aan een biografie over Frederik II was begonnen. Het zou een ‘mythe van verlangen van

het hele volk naar eenheid van noord en zuid’ moeten worden. Het boek dat in 1927 verscheen, was

inderdaad een belichaming en een voorbeeld van een ‘übermenschlichen Führergestalt’: ‘(…)

Gottessohn Weltenrichter Widerchrist zugleich (…) Heiland und Antichrist zugleich (…) der erste

Gottlose und der erste von sich aus göttliche, nicht durch die Kirche heilige Mensch (…)’. Het doel van

dit boek was om ervoor te zorgen dat in een keizerloos tijdperk ook anderen dan geleerden in

beweging gezet werden. Frederik was nu aan de beurt om verlost te worden uit Kyffhäuser, niet door

een keizer (want Wilhelm I had Barbarossa al verlost), maar door een uit het volk voortkomende, op

de Hohenstaufenkeizer gelijkende ‘übermenschlichen Füherergestallt’. Deze ideeën over een ‘Derde

Rijk’ konden gemakkelijk politiek misbruikt worden. Terwijl Kantorowicz als jood na de

machtsovername van de nazi’s Duitsland had verlaten, stelde de historicus Karl Ipser de Führer Adolf

Hitler voor als de door Kantorowicz verlangde verlosser. ‘Het werk van Frederik is veilig gesteld en

heeft zijn stralende vervulling gevonden in de persoon van Adolf Hitler’ (1942). De as Berlijn-Rome

(Hitler-Mussolini) leek op een hereniging van Duitsland met Italië, net als tijdens het keizerrijk van

62

Frederik. In alle ernst werd voorgesteld om het gebeente van Frederik over te plaatsen van Palermo

naar Berlijn.

Paradigmawissel van de naoorlogse tijd

Na het catastrofale einde van het Derde Rijk was er geen behoefte meer aan een menselijke Führer.

Kantorowicz, die in Princeton (VS) aan het Institute for Advanced Studies zijn nieuwe werkplek had

gevonden, twijfelde lang tot hij in 1963 toestemming gaf voor een heruitgave van zijn Frederikboek.

Hij vreesde een heropleving van ‘verouderd nationalisme’ en ‘politieke misverstanden’. In een brief

schreef hij: ‘Men zou een boek, dat bij Himmler op het nachtkastje lag en dat Göring met een

opdracht aan Mussolini had geschonken in volledige vergetelheid moeten laten geraken.’ Het boek

had echter, zeker na een aanvullend boek in 1931 met literatuur- en bronvermeldingen, in de

vakwereld een grote indruk achtergelaten. Een korte biografie van Hans Martin Schaller over

Frederik in 1964 stond nog helemaal in het teken van Kantorowicz. Dat geldt tot op zekere hoogte

ook voor Thomas van Cleve (1888-1976). Voor hem had Frederik: ‘no counterpart nor near

counterpart in history’. Een paradigmawissel bracht de in 1988 verschenen biografie van de

Cambridge historicus David Abulafia teweeg. In zijn ogen was Frederik ‘geen politiek genie en ook

geen visionair, maar een heel normale doorsnee keizer uit de 13e eeuw’. Wat het cultureel mecenaat

van Frederik betreft was hij ‘een zwakke afspiegeling van wat zijn Normandische voorgangers in dit

opzicht geleverd hadden’. Onder Frederik zou ‘de vruchtbare co-existentie van christenen, moslims en

joden (…) in Sicilië niet opnieuw geboren zijn, maar begraven worden’. Om de ontmythologisering

compleet te maken ging Abulafia zo ver om Frederik te beschrijven als iemand die ‘eerder achteruit

dan vooruit keek, een solide conservatief’. Abulafia’s boek, dat in 1990 in het Italiaans en in 1994 in

het Duits vertaald werd, werd in Italië over het algemeen positief ontvangen, terwijl de reacties in

Duitsland eerder terughoudend waren. In cultureel en politiek opzicht is er een verschil in betekenis

tussen Italië en Duitsland ten aanzien van Frederik. Rond zijn 800e geboortedag in 1994 waren er

grote festiviteiten in heel Italië, terwijl in Duitsland alleen in de Stauferstad Göppingen hierbij werd

stilgestaan. In Italië werd in 1988 zelfs een onderzoekscentrum in Potenza opgericht (‘Istituto

Internazionale di Studi Federiciani’) dat zich vooral met interdisciplinair onderzoek bezig hield met de

bouw van Zuid-Italiaanse kastelen.

Het vermarkten van de mythe

In Apulië en Sicilië leeft de mythe van Frederik nog steeds voort, ongeacht de inspanningen van

vakhistorici. De laatste jaren wordt het in toenemende mate economisch gebruikt. In 2005 werd het

merkteken ‘Puglia Imperiale’ (het keizerlijke Apulië) geïntroduceerd. Men beriep zich hierbij

uitdrukkelijk op de betekenis van de jonge Frederik als puer Apulia. Daarbij vergat men echter dat

met het Latijnse begrip’ Apulia’ in de middeleeuwen heel Zuid-Italië bedoeld werd en niet alleen de

huidige provincie. Datzelfde geldt ook voor de omschrijving kint van Pulle in het Middelhoogduits,

voor het eerst opgetekend in het werk van Thomasin van Zerklaere (1215/1216), dichter aan het hof

van de patriarch van Aquileia. De reden dat Frederik tegenwoordig een figuur is waarmee Apulië

geïdentificeerd wil worden, is vooral gelegen in de tien jaar die hij daar heeft doorgebracht en waar

indrukwekkende bouwwerken, zoals Castel del Monte, nog steeds herinneren aan een ‘gouden tijd’.

Dankzij de persoon Frederik speelde Apulië voor het eerst in de geschiedenis een belangrijke

politieke rol, terwijl de regio na zijn dood duidelijk aan betekenis afnam. Daarom verbaast het niet

dat op internet de naam puer Apulia voor commerciële doeleinden gebruikt wordt in de regio. Zo is

63

er een rode wijn die zo genoemd wordt, zijn er Apulische reisbureaus met die naam, is er een grote

energiecentrale in de buurt van Brindisi met de naam Federico II en was er (tijdelijk) een

vliegmaatschappij die Federico II Airways genoemd werd. Verder zijn er talloze ijssalons, cafés,

hotels, restaurants, scholen, culturele verenigingen enz. die de naam Frederik voeren of met het

adjectief Staufisch (Svevo/a). In Oria (ten westen van Brindisi) vindt sinds 1967 jaarlijks in augustus

een optocht en een riddertoernooi plaats dat herinnert aan Frederik. Ook Sicilië beleeft een revival

van Frederik. Zo is Frederik onlangs als pop toegevoegd aan het traditionele Siciliaanse

marionettentheater, waar zijn overwinning op de opstandige Siciliaanse moslims herdacht wordt. Bij

de huidige mythe van Frederik in Zuid-Italië speelt de herinnering aan zijn multiculturele hof en de

vermeende religieuze tolerantie een belangrijke rol. Tekenend is de uitlating van topdirigent Ricardo

Mutti, wiens familie van moederskant uit Apulië komt. In 2001 verklaarde hij ‘Als goed Apuliër ben ik

een aanhanger van Frederik II, die in Apulië het vreedzame samenleven (convivenza) van christenen,

joden en moslims mogelijk gemaakt heeft.’ Hoe sterk het geïdealiseerde beeld van Frederik in de

publiciteit is, laat de uitspraak van de Duitse minister-president van Nedersaksen, Christan Wulff in

2007 zien: ‘Frederik was een moderne persoonlijkheid die zijn tijd ver vooruit was en voorop liep op

wat later kenmerkend zou worden in andere tijden’. Ook de Italiaanse ambassadeur in Duitsland,

Antonio Puri Purini onderstreepte de ‘kosmopolitische geest’ van Frederik die hij ‘als geboren

Italiaan van Duitse afkomst aanhing en waarbij hij de eenwording van Europa, niet alleen in politiek

opzicht, maar ook cultureel, nastreefde’.

Eindconclusie: iemand voor wie je schrik hebt, waar je je hoop op vestigt, met wie je je kunt

identificeren

Tegenwoordig heeft Frederik als een persoon uit de duistere middeleeuwen een relatief goede naam

als vermeende voorloper van een multicultureel Europa en van de dialoog tussen oost en west. Bij

tijdgenoten lag dat echter anders. Dat kwam vooral door de pauselijke propaganda, die er niet voor

terugdeinsde om Frederik neer te zetten als een godslasteraar, kerkvervolger, ketter, tiran en

woesteling. In een tijd waar velen dachten dat het einde van de wereld nabij was, moet het beeld

van Frederik als antichrist of als de duivel in eigen persoon een sterke indruk op het bewustzijn van

mensen hebben gemaakt. Daarbij kwam dat Frederik oproerlingen, naar huidige maatstaven, wreed

behandelde en executies in het openbaar liet voltrekken. Deportaties, verminkingen en pijnlijke

terechtstellingen moesten de bevolking schrik aanjagen. Het openbare optreden van de keizer met

zijn exotisch gevolg en zijn zeer gedistingeerde houding riepen naast bewondering en verbazing ook

angst op. De predikende, rondtrekkende franciscanen verspreidden de pauselijke propaganda onder

een breed publiek, terwijl keizerlijke manifesten en rondschrijfbrieven maar een beperkt publiek

bereikte, meestal dat van de adel en uit hogere kringen. De Frederik-mythe, die hem als een

fascinerende en buitengewone machtspersoon neerzet, gaat terug op twee tijdgenoten. De eerste is

Mattheus van Parijs. Hij noemde de keizer ‘de grootste onder de vorsten op aarde’ en: ‘de man die

de wereld versteld deed staan’ (stupor mundi). De tweede is Salimbene. Hij bewonderde de hoofse

en culturele voorkeur en vaardigheden van Frederik, alhoewel hij hem onder invloed van de

pauselijke propaganda als een ketter en een kerkvervolger beschreef. Deze ambivalentie tussen

kritiek en bewondering is ook bij Dante te zien. Hij plaatst hem als ketter in de hel, maar waardeerde

wel zijn verdienste op het gebied van het dichten in de Italiaanse volkstaal. Alhoewel de pauselijke

propaganda zowel in Italië als in Duitsland lang doorwerkte, had Frederik daar toch geen slechte

naam achtergelaten, anders valt het succes van de oplichters die zich voor hem uitgaven niet te

verklaren. Ook de wijdverbreide voorspelling ‘hij leeft en leeft toch niet’ speelt daarbij een rol.

64

Enerzijds werd dat geïnterpreteerd als zou hij niet dood zijn, anderzijds dat hij door zijn nalatenschap

verder leefde. Ook de pogingen van verschillende machthebbers, zoals Frederik III, om aan te knopen

bij Frederik als zijnde een voorbeeld, wijst op aangename herinneringen. In latere tijden werd de

mythe van Frederik vaak in verband gebracht met actuele politieke of maatschappelijke conflicten.

De strijd tussen de keizer en de pausen heeft het beeld van Frederik onder katholieken lang negatief

beïnvloed, totdat de protestantse Reformatie deze zienswijze omdraaide en Frederik als slachtoffer

van de machtsbeluste pausen in een gunstiger daglicht stelde. Eenzelfde tendens is waar te nemen

onder Zuid-Italiaanse schrijvers uit de 18e eeuw, die de invloed van de kerk op de staat (in dit geval

het koninkrijk Napels) wilden terugdringen. Het afschrikwekkende beeld van Frederik als tiran en

kerkvervolger, dat eeuwenlang dominant was in Welfische kringen in Midden en Noord-Italië, werd

in de 19e eeuw vervangen door de zogenaamde ‘nieuw-Ghibellijnen’ (Italiaanse patriotten), die

streefden naar een nationale staat en die daarbij de paus en de kerkelijke staat op hun pad vonden.

Zij maakten van Frederik een ‘vader van het Ghibellijnse vaderland’. Ook in de moderne

geschiedbeoefening blijft het beeld van Frederik contrastrijk. Vooral katholieke historici beoordelen

hem negatief vanwege zijn verbitterde strijd tegen de pausen. Daartegenover stonden de

uiteenlopende zienswijzen van protestantse collega’s. Zo past ook de veel geciteerde zin van

Burckhardt over Frederik als ‘de eerste moderne mens op de troon’ in deze zienswijze. Deze

omschrijving was niet als compliment bedoeld; hij wilde hem op deze manier als voorloper van de

Italiaanse renaissance-despoten karakteriseren. Desondanks werd de oorspronkelijke connotatie van

Burckhardt al snel gebruikt als leus voor zijn vermeende moderniteit, als iemand die zijn tijd vooruit

was. Op eenzelfde manier zijn de woorden van Nietzsche over Frederik als een vrijdenker, genie en

de eerste Europeaan te beschouwen. Los van de ideologische context krijgen deze woorden een

nieuwe betekenis. In de 19e en de 20e eeuw streefden vakhistorici naar een objectief beeld over

Frederik, maar hun oordelen werden beïnvloed door de politiek van die tijd. Zo ontstond er, dankzij

het boek van Kantorowicz in 1927, een nieuwe Frederik-mythe. Ondanks de tijdgebondenheid en

ondanks het misbruik van de nazi’s van dit boek, blijft de weergave van Frederik door Kantorowicz als

zijnde een geniaal, bovenmenselijk machthebber tot op de dag van vandaag in de Italiaanse en

Duitse publieke opinie de boventoon voeren, terwijl de bemoeienissen van vakhistorici om een

genuanceerd beeld van Frederik te schetsen nauwelijks weerklank vinden. In Duitsland staat Frederik

in de schaduw van de ‘meer Duitse’ Barbarossa; in Italië is Frederik, zij het met plaats- en

tijdgebonden verschillen, nooit helemaal uit het collectieve geheugen verdwenen, zoals bijvoorbeeld

Goethe ervaren heeft tijdens zijn Italië-reis. Vooral in het huidige Apulië loopt men overal aan tegen

de mythe van Frederik. In de afgelopen jaren is Frederik een persoon geworden waarmee deze

streek zich identificeert. Zijn vermeende tolerantie en openheid tegenover andere culturen heeft in

de huidige multiculturele samenleving geleid tot een object dat vermarkt kan worden, iets wat

langzaam maar zeker ook naar Duitsland begint over te waaien. Het gespleten beeld van Frederik

door zijn tijdgenoten lijkt verdrongen te worden door een mate van heroïsering die zeer bruikbaar is

voor marketingdoeleinden.

Slotoverweging: Frederik II in Europese context

Geen enkele historische persoon kan geïsoleerd gezien worden van zijn omgeving en tijd. Enkele

jaren geleden heeft Norbert Kamp het zuidelijke deel van het rijk van Frederik (dat door Antonio

Marongiu als een middeleeuwse modelstaat werd omschreven met kenmerken van moderne

monarchieën) vergeleken met de koninkrijken Engeland en Frankrijk. Hij constateerde dezelfde

centralistische tendensen die karakteristiek zijn voor een overgang van een persoonsgebonden naar

65

een plaatsgebonden principe. Slechts Frederiks wetgeving, die alleen met het hoog ontwikkelde

kerkelijke recht te vergelijken is, beoordeelde hij als voor die tijd uniek en toekomstbestendig.

Ondanks deze relativering moet Frederik vanuit West-Europees perspectief wel als een

‘buitengewoon persoon’ overkomen, zeker als hij vergeleken wordt met zijn Franse tijdgenoot

Lodewijk IX (de ‘Heilige’). Deze was, aldus Le Goff, in bijna alles zijn tegenpool. Lodewijk was

gefascineerd door de nieuwe religieuze idealen en orden, deed aan boetedoeningen, was bezeten

van relikwieën, stichtte kerken en kloosters, liet de joodse Talmoed als zijnde ketters verbranden en

had niets voor de jacht en de natuurwetenschappen over. Frederik daarentegen was een

hartstochtelijk jager, had geen interesse in ascese, relikwieën en het stichten van kloosters, maar

bouwde daarentegen kastelen en discussieerde met Arabische en Joodse geleerden. Als men echter

twee Zuid-Europese heersers uit de 13e eeuw met elkaar vergelijkt, ontstaat er twijfel of Frederik

werkelijk zo’n ‘buitenbeentje’ was als Le Goff doet voorkomen. Het gaat om Alfons X van Castilië en

Leon (‘de Wijze’) (1252-1284) en Jacobus I van Aragon (1213-1276) (‘de Veroveraar’). Als eerste

Alfons X. Al tien jaar voordat Frederik de universiteit van Napels stichtte, had Alfons IX, de

grootvader van Alfons X, in 1218 een universiteit in Salamanca gesticht. Alfons X (zijn moeder Beatrix

was een nicht van Frederik II!) had ongewoon veel belangstelling voor cultuur. Hij dichtte in de

volkstaal, hij stimuleerde het maken van kronieken, hield zich bezig met astronomie, astrologie en

alchemie, maakte een handboek over verschillende spelen (o.a. schaken) en liet de koran en de

Talmoed in het Castiliaans vertalen. Hij maakte ook als wetgever naam. Tussen 1256 en 1263 liet hij

een omvangrijk, zevendelig wetboek maken, gevormd naar het Romeins recht. De invloed van dit

werk is vele malen groter dan dat van Frederik en stond aan de basis van de moderne Amerikaanse

wetgeving. Daarom is het begrijpelijk dat een Amerikaanse mediëvist als Robert I. Burns de mening

verkondigde dat eigenlijk niet Frederik II, maar Alfons X stupor mundi genoemd had moeten worden.

De tweede persoon is Jacobus I van Aragon. Hij was een neef van Frederiks eerste echtgenote,

Constance, en een schoonzoon van Alfons X. Er zijn enkele opmerkelijke parallellen tussen hem en

Frederik. Al op tienjarige leeftijd nam hij deel aan de regering en enkele jaren later kon hij zich

losmaken van de adel. Niet lang daarna begon hij met de uitbreiding van zijn rijk, wat hem de

bijnaam ‘de Veroveraar’ opleverde. Door de verovering van Valencia kreeg hij te maken met

overwegend moslims in dat gebied en dus met het vraagstuk van culturele heterogeniteit. Ook op

het gebied van de wetgeving moest hij daar rekening mee houden. Naast Aragon en Catalonië werd

Valencia het derde gelijkberechtigde gebied van de kroon Aragon, dat een eigen koningsrecht had.

Aangezien een groot deel van de inwoners van de veroverde gebieden moslims en joden waren,

moest hij uit praktische overwegingen rekening met hen houden. Tegelijkertijd stimuleerde hij, in

tegenstelling tot Frederik, de bekeringspogingen van de Dominicanen en de Franciskanen, die

hiervoor intensief de Arabische taal gingen leren. Net als Frederik schuwde Jacobus I de confrontatie

met de pausen niet. Hij werd dan ook tweemaal geëxcommuniceerd (in 1237 en 1246). Hoewel

Jacobus I politiek gezien succesvoller was dan Alfons X, hebben de culturele inspanningen van de

laatste, die als de vader van de Spaanse (Castiliaanse) taal geldt, bij latere generaties veel meer

weerklank gevonden. Vanwege zijn contacten met joden en moslims en de door hem geïnitieerde

vertalingen van Hebreeuwse en Arabische geschriften, kon Alfons X nog sterker dan Frederik II een

‘machthebber tussen twee culturen’ genoemd worden. In Spanje bestond, door de getalsmatig

sterke aanwezigheid van moslims en joden, een grotere mogelijkheid tot culturele uitwisselingen dan

in Sicilië, waarvan de meeste Arabisch sprekende intellectuelen sinds de 12e eeuw al geëmigreerd

waren naar Noord-Afrika en het Iberische schiereiland. Frederik was in die tijd in Europa dus niet de

enige met een efficiënt bestuur, een omvattende wetgeving en vele culturele interesses en ideeën.

66

Hij was wel de wegbereider van moderne monarchieën als het gaat om het gebruik van de

staatsmacht, onafhankelijk van de kerk. De prijs die hij daarvoor moest betalen was hoog. Het lukte

de pausen om de heerschappij van de Hohenstaufen te vernietigen en het zuidelijke rijk aan een

Franse dynastie over te dragen, die de universele pauselijke aanspraken erkenden. De overwinning

van de pausen was echter maar van korte duur. Met de sterker geworden nationale monarchieën,

Frankrijk voorop, zouden al snel nieuwe machten opkomen die uiteindelijk dát bereikten wat

Frederik nooit gelukt is. Van Duitse zijde heeft men Frederik lange tijd verweten dat hij Duitsland

door de strijd met de pausen verwaarloosd had ten gunste van zijn zuidelijke rijk. Daardoor was een

politieke versplintering van zijn rijk ontstaan. Hierbij moet wel bedacht worden dat het proces van de

ontwikkeling van de heerschappij van de landvorsten in Duitsland in de tijd van Frederik inmiddels al

zo ver gevorderd was dat hij die moeilijk had kunnen terugdraaien. Daar komt bij dat het keizerschap

universele aanspraken en opgaven met zich mee bracht die de Hohenstaufen machthebber niet zo

maar kon veronachtzamen. Als hij zich uitsluitend op het Duitse rijksdeel zou hebben

geconcentreerd, had hij zijn rol als Europese leider, waar de keizerlijke titel aan verbonden was,

moeten opgeven. Dankzij Frederiks rol als Rooms-Duits keizer ontwikkelde Sicilië zich van het

centrum naar de periferie. De aansluiting van het Zuid-Italiaanse koninkrijk bij het rijk van de

Hohenstaufen had als gevolg dat het zuiden meer aansluiting vond bij de rest van Italië en daarmee

bij Europa. Palermo bleef officieel weliswaar de hoofdstad van het koninkrijk, maar werd van

mediterraan middelpunt een metropool aan de grens van de islamitische wereld. Het verrast dan ook

niet dat de koningen van het huis van Anjou Napels als hun nieuwe hoofdstad kozen. De historische

betekenis van Frederik voor de geschiedenis van Zuid-Italië is vooral dat hij het Siciliaanse koninkrijk

niet alleen een sterkere overheidsstructuur heeft gegeven, maar ook dat het definitief deel is gaan

uitmaken van de westelijke, tot het avondland behorende cultuur. Hoewel het rijk van Frederik na

zijn dood snel uiteen viel, maakt het wel indruk dat hij met grote vastberadenheid geprobeerd heeft

om samen met het Rooms-Duitse keizerschap en het Siciliaanse koningschap de veranderende

wereld een nieuwe glans te verschaffen. Afsluitend moet nog eenmaal kort de vraag over de

vermeende moderniteit van Frederik aan bod komen. Hij was, zoals we gezien hebben, zeker niet de

moderne mens in de betekenis van Burckhardt, maar absoluut een middeleeuwse machthebber zoals

Abulafia terecht naar voren heeft gebracht. Zijn keizerlijke machtsopvatting en het daardoor

opgeroepen conflict met de paus en de stadstaten staan in een traditie van het keizerschap van de

Hohenstaufen. In zijn zuidelijke rijk zorgde hij voor een versterking van het centrale koninklijke gezag.

Het bestuur over dat gebied en de wetgeving zijn afgeleiden van zijn Normandische voorgangers, die

een multiculturele geestelijke openheid kenden met wetenschappelijke interesses en vormen van

machtsrepresentatie die hij overnam en verder ontwikkelde. Frederik was weliswaar niet een ‘stupor

mundi’ die zijn tijd vooruit was, zoals blijkt uit de vergelijking met de Spaanse machthebbers, maar

vanuit Duits perspectief blijft hij, zoals Karl Hampe het formuleerde, ‘de meest aantrekkelijke en

boeiendste persoonlijkheid van onze keizers’.

Huub Kurstjens, 18 september 20138

8 Met dank aan Ton Visser voor de correcties en de heer Houben voor enkele aanvullingen n.a.v. de tweede druk van de Italiaanse versie

van Federico II. Imperatore, uomo, mito.