II - 7. Lood - M. Stolk in: Driessen, M.J./Besselsen, E. (eds.), 2014: Voorburg-Arentsburg - Een...

9
688

Transcript of II - 7. Lood - M. Stolk in: Driessen, M.J./Besselsen, E. (eds.), 2014: Voorburg-Arentsburg - Een...

688

689

incidenteel nader onderzocht worden, terwijl deze een hoge informatieve waarde heeft.

II-7.2.2 Aanpak en methoden

Van het lood is een selectie is gemaakt op basis van vondstlocatie en context. Het onderzoek richt zich voornamelijk op materiaal dat als vermoedelijk afval van werkzaamheden in de geul is gestort. Aangezien de geul zich enkel in de werkputten 1 en 2 van de opgraving bevindt, zijn de vondsten uit werkput 3 uitgesloten, op enkele specifieke objecten na.3 Tevens zijn slechts vond-sten in het onderzoek opgenomen die afkomstig zijn uit sporen die directe betrekking hebben op de geul en geen deel uitmaken van meer recente activiteiten.4 Gezien het feit dat metaal onderhevig is aan corrosie zijn niet alle vondsten evengoed te determineren ge-weest. Om een impressie te geven van de weerslag die dit heeft op het onderzoek, zijn deze objecten wel opge-nomen in de selectie en zijn deze gerepresenteerd in de categorie indetermineerbaar. Het lood is in eerste instantie aan een grove scan on-derworpen om zo herkenbare (delen van) artefacten te onderscheiden van de overige loden objecten. Hierna is op basis van vorm, structuur en/ of bewerkingsspo-ren een verdere onderverdeling gemaakt van het lood en is dit in verschillende categorieën opgedeeld. Om te onderzoeken hoe en waarvoor het lood gebruikt is en om te achterhalen welke activiteiten hieraan ten grond-slag hebben gelegen is op basis van vorm en structuur onderzoek gedaan naar de stollingsomstandigheden. Hiervoor is een opstelling gemaakt in een zuurkast waarbij loden samples onder verschillende omstandig-heden tot stolling zijn gebracht. Vervolgens is het lood van Voorburg-Arentsburg, met behulp van een micro-scoop vergeleken met deze samples. In totaal zijn 235 loden objecten opgenomen in het onderzoek. Bij het creëren van de samples en de analyse op basis van stollingscontext is rekening gehouden met een reeks aan factoren die van invloed zijn op het stollings-

II-7.1 Inleiding

In de geulbedding van Voorburg-Arentsburg is een re-latief grote hoeveelheid loden objecten aangetroffen.1 In dit hoofdstuk wordt gekeken welke informatie dit vondstmateriaal geeft over activiteiten in en rondom de geul. Wat betreft het lood wordt aandacht besteed aan een aantal artefacten, maar voornamelijk aan klompjes lood, waaronder veelal restproducten van loodbewerking. Het hierboven beschreven onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een materiaalscriptie, welke dan ook heeft gediend als basis voor het schrijven van dit hoofdstuk.

II-7.2 Vraagstelling en methoden

II-7.2.1 Doel- en vraagstellingen

Het hoofddoel van het onderzoek naar het lood is het reconstrueren van activiteiten die mogelijk hebben plaatsgevonden in en rondom de geul. Hiermee draagt dit hoofdstuk bij aan de beantwoording van de volgen-de onderzoeksvragen uit het evaluatierapport van de opgraving:

‘Wat vertellen het vondstmateriaal en de paleoecologi-sche resten over de (ambachtelijke) activiteiten die in dit deel van de stad hebben plaatsgevonden?’

‘Welke rol speelde de geul binnen de stad?’2

In het onderzoek wordt ondermeer gekeken naar de aard van de vermoedelijke loden gietrestanten. Dit is een interessant vraagstuk aangezien lood opnieuw te smelten en te gebruiken is en het dus niet voor de hand ligt om restanten weg te gooien. Tevens zal, voor zover mogelijk, worden vastgesteld of dergelijke gietresten afkomstig zijn van werkzaamheden in de geul of van activiteiten elders binnen de vindplaats. Verder wordt gekeken naar eventuele andere indicatoren die kunnen duiden op loodbewerking. Aanleiding voor de analyse van het lood is het feit dat deze materiaalgroep slechts

II-7 Lood Marijn Stolk

1 De loden weeggewichten zijn opgenomen in het voorgaande hoofdstuk en worden hier dus niet opnieuw behandeld.

2 Driessen/ van der Heiden/ Stof-fels, 2009, 125 (bijlage 1, vraag 10 en 23).

3 Dit betreffen loden reparatieprop-pen met productiekenmerken uit de sporen S4004 en S4007.

4 Dit betreffen vondsten uit de sporen: S26, S27, S28, S29, S38, S42, s45, s71, s134, S144, s2002, s2005, S2006, S2162.

690

5 Warmtegeleidingcoëfficiënt in Watt per meter maal Kelvin, bij een temperatuur van 293 K. Zie Verkerk 2004, 22-23.

6 Een speciale aarde die tegenwoor-dig gebruikt wordt voor het gieten van metalen.

7 Stolk, 2009, 14-18.8 Plinius Secundus, Boek 34, 646-

648; Meffert 1989, 8-9.9 Plinius Secundus, Boek 34, 646-

648.10 Stolk, 2009, 15.11 Appels / Laycock, 2007, 139. Zie

ook tabel II-7.2.

van de verschillende soorten ‘plumbum’ en wist men waar deze het beste te winnen waren.9 Deze diverse soorten lood zullen door elkaar gebruikt zijn om zo de beste materiaaleigenschappen te creëren.10 Lood en tin werden zowel in de Romeinse tijd als in de periode daarna gebruikt voor het vervaardigen van een grote diversiteit aan gebruiksvoorwerpen. Uit de Ro-meinse tijd is bekend dat men het ondermeer gebruikte voor het vervaardigen van gewichten, netverzwaringen en scheepsbeplating, maar ook voor bijvoorbeeld slin-gerkogels.11

II-7.3.2 Resultaten

Op basis van analyse van de vorm, structuur en eventu-ele bewerkingssporen op het lood zijn de vondsten op-gedeeld in de volgende categorieën: - object: duidelijk herkenbare delen van objecten.- gietafval: duidelijke gietrestanten, al dan niet met spe-cifiek stollingskenmerken.- nijverheid: duidelijk bewerkt lood, maar geen direct gietafval.- brandrestant: lood dat qua vorm overeenkomt met gietrestanten, maar specifieke inclusies bevat.

Uit het onderzoek naar de stollingscontexten zijn aan-wijzingen aangetroffen voor stolling van lood in of op de volgende media: water, zand, hout, textiel en leer. Verder bleken sommige objecten specifieke inclusies te bevatten. Aan de hand van de stollingsomstandighe-den en eventuele inclusies zijn binnen de hierboven ge-noemde categorieën verder onderverdelingen gemaakt. Hieronder worden per categorie de resultaten en opval-lendheden besproken.

Gietrestanten en nijverheidIn tabel II-7.1 is te zien dat een zeer groot deel van het geanalyseerde materiaal bestaat uit gietrestanten en andere vondsten die wijzen op nijverheid. Samen staan deze twee categorieën voor 55,7 % van het onderzochte lood. De aanduidingen voor nijverheid bestaan voor-namelijk uit lood met hak-, slag- en/of snijdsporen, af-snijdsels en dergelijke. Daarnaast zijn vrij net gevormde fragmenten met een grove afwerking typerend. Deze stukken kunnen het resultaat van zowel primaire of secundaire loodbewerking zijn. De gietrestanten, 33,7 % van de geselecteerde loodvondsten, kunnen duiden op primaire loodbewerking, maar kunnen eveneens afval zijn van hergebruikt lood. Onder de gietrestanten kunnen zich eventueel nog een aantal brandrestanten bevinden, aangezien deze op basis van inclusies onder-scheiden zijn, en mogelijk niet alle brandresten inclu-sies zullen bevatten.

traject van lood. Zo is ondermeer rekening gehouden met het medium waarop of waarin het lood gestold is, de warmtegeleidingcoëfficiënt5 van dit medium en de wijze waarop het lood op of in het medium terecht is ge-komen. De media die gebruikt zijn voor het creëren van de stollingssamples zijn: water (verschillende dieptes), zand, hout, aarde, gietaarde6, grofkeramiek en textiel.7 De gegevens van de analyses zijn weergegeven in een database, waarin per vondstnummer onder andere ge-wicht, afmetingen en karakteristieken zijn vastgelegd. Vervolgens zijn deze resultaten ingebed in hun context. Hierbij is gebruik gemaakt van verspreidingskaarten.

II-7.2.3 Terminologie en definiëring

In dit hoofdstuk wordt de term ‘lood’ niet alleen ge-bruikt voor objecten die bestaan uit zuiver lood, maar ook voor objecten die bestaan uit een legering van lood en tin. Deze ‘vervuiling’ is onvermijdelijk omdat (nog) geen analyse naar de chemische samenstelling van de objecten is gedaan. Mogelijk kan hier in vervolgonder-zoek wel onderscheid in gemaakt worden. De term ‘gietafval’ wordt in dit hoofdstuk genuanceerd gebruikt. Over het algemeen wordt deze term gehan-teerd voor metaal dat geen herkenbare vorm heeft en dat als restant van werkzaamheden beschouwd wordt. Uit het onderzoek naar het lood is gebleken dat deze relatief ondefinieerbare verschijningsvorm van metaal ook het gevolg kan zijn van andere omstandigheden of processen.

II-7.3 Lood

II-7.3.1 Lood in de Romeinse tijd

Wanneer we het hebben over het gebruik van lood in de Romeinse tijd, hebben we het vermoedelijk tevens over het gebruik van tin en in sommige gevallen ook zink. De scheikundige benaming voor het element lood, Pb, is namelijk afkomstig van de Romeinse benaming ‘plumbum’, een woord dat in de oudheid gebruikt werd ter benaming van zilverwit, licht oxiderend metaal met een relatief laag smeltpunt. Onder deze beschrij-ving vallen zowel de metalen lood (Pb), tin (Sn) en zink (Zn)als hun alliages. Er werd weliswaar onderscheid gemaakt tussen ‘plumbum album’ (tin)en ‘plumbum nigrum’ (lood), maar deze werden ook door elkaar gebruikt. Dergelijke legeringen zijn in beperkte mate te herkennen op basis van kleur van de corrodatie, daar zowel tinoxide (SnO) als tinsulfide (SnS) een grijsbruine kleur van het metaal veroorzaken in tegenstelling tot zuiver lood dat grijs-wit van kleur is, veroorzaakt door loodoxide (Pb(OH)2 PbCO3) .

8 In de Romeinse tijd was men op de hoogte van de verschillen in eigenschappen

691

12 Lood dat in ondiep water stolt heeft een koraalachtige structuur, terwijl lood dat in diep water tot stolling komt een langgerekte, re-latief gladde structuur vertoond.

13 Hierbij kan gedacht worden aan werkzaamheden op de kade of op schepen die zich in de geul bevon-den.

14 Bij het gemiddelde gewicht van de brandrestanten en het totale gemiddelde is een zeer groot exemplaar van 55 kilo niet meegerekend, omdat dit een sterk vertekend beeld zou geven.

15 De bovenzijde is over het alge-meen gladder dan de onderzijde en loopt afgerond af naar de zij-kant.

16 Stolk, 2009, 66.17 In totaal zijn 56 stuks aangetrof-

fen, hiervan vallen 26 binnen dit onderzoek. Zie Driessen/Van der Heiden/Stoffels 2009, 79-82.

geval dat de inclusies tijdens de bewerking in het lood terecht zijn gekomen, is een meer gelijkmatige ver-spreiding te verwachten. Een bijzonder exemplaar is een klomp lood (V4368) van circa 55 kilo, die overduidelijk afkomstig is van een brand (figuur II-7.2). De inclusies worden in dit geval ge-vormd door verkoold hout, grofkeramiek, aardewerk, cement en kiezels. Opvallend is dat het lood gestold lijkt te zijn op een schuin aflopende ondergrond. De onder-zijde is weliswaar plat, maar de bovenzijde loopt duide-lijk schuin af. Dit vormt een verklaring voor de grootte van de klomp lood. Bij een brand zou men een redelijke verspreiding van gesmolten lood kunnen verwachten, maar blijkbaar is er ook een aanzienlijke hoeveelheid naar een lager gelegen punt gelopen. Een vraag die al snel oprijst, bij lood dat mogelijk af-komstig is van een brand, is of bij een brand de smelt-temperatuur van lood wel bereikt wordt. Dat dit wel degelijk mogelijk is, blijkt al uit het feit dat in de ont-wikkelingsperiode van een brand de temperatuur stijgt naar ca. 300 °C. Na het punt van vlamoverslag loop deze temperatuur binnen circa tien minuten al op naar ca. 500 °C en na een uur kan dit zelfs oplopen tot 900 °C.16

ObjectenDe netverzwaringen, waarvan 26 stuks onderzocht zijn, vormen een opvallende categorie objecten.17 Daarnaast is er een aantal reparatieproppen voor aardewerk aan-getroffen, een hoeveelheid vermoedelijke soldeer-strips, resten van beplating, gewichten en mogelijk een deel van een loden baar. Omdat deze objecten slechts een kleine vertegenwoordiging zijn van het totaal aan-tal loden objecten, wordt hier percentueel gezien verder geen aandacht aan besteed. Deze objecten (zie tabel II-7.2) zijn echter toch opgenomen in het onderzoek, om-dat ze een bijdrage leveren aan de interpretatie van het

Van de gietrestanten valt van een aantal exemplaren vast te stellen dat deze in water gestold zijn. Het betreft hier dertien exemplaren, waarvan er zes stuks in rela-tief ondiep en zeven stuks in relatief diep water lijken te zijn gestold (figuur II-7.1).12 Van de zeven die in matig tot diep water zijn gestold, is het mogelijk dat deze stol-ling in de geul zelf heeft plaatsgevonden. Dit geeft in de eerste plaats een verklaring waarom het lood niet her-gebruikt is en in de tweede plaats een aanwijzing voor werkzaamheden in de nabije omgeving van de geul.13 Helaas zijn er slechts relatief weinig stukken lood met kenmerken van stolling in water aangetroffen en waren deze niet altijd in even goede staat van determinatie. Desalniettemin vormt ook deze kleine hoeveelheid al een belangrijke bron van informatie.Naast gietrestanten die in water gestold zijn, waren er een aantal andere stollingscontexten vast te stellen op sommige gietresten. Zo is er ondermeer een aantal exemplaren gevonden dat op zand gestold is, waarbij de afdrukken van de zandkorrels zichtbaar waren en er soms nog zandkorrels in het lood aanwezig waren. Verder is er lood aangetroffen wat op hout gestold is en waarvan het in twee gevallen leek alsof het lood, in vloeibare vorm, tussen planken gelopen was. Tevens zijn er een paar gevallen terug te vinden waarop een af-druk van textiel in terug is te zien. Dit was vermoedelijk een vochtige lap om het lood sneller te laten stollen.

BrandrestantenDe brandrestanten betreffen stukken lood die qua vorm grotendeels overeenkomen met de vorm van gietres-tanten. Het onderscheid tussen deze groepen is dan ook niet enkel gebaseerd op vorm, maar vooral op basis van inclusies. Naast verkoold hout bestaan de inclusies regelmatig uit restanten van mortel en grofkeramiek. Andere inclusies die soms in combinatie met boven-staande materialen zijn aangetroffen, zijn aardewerk, leisteen, zandkorrels, kiezels. Het is mogelijk dat bij de verwerking van lood houtskool in het vloeibare lood terecht is gekomen. Echter bij de exemplaren uit Voor-burg-Arentsburg valt vrijwel met zekerheid te zeggen dat het brandresten betreffen. Dit gezien het relatief grote aantal loden fragmenten met zowel houtskool als andere inclusies. Tevens viel op dat de meeste inclusies zich aan de bovenzijde15 van het lood bevonden. In het

categorie aantal percentage totaal gewicht gemiddelde gewicht

object (fragment) 78 29,5 % 1.631 g 20,9 g

gietrestant 89 33,7 % 1.086 g 12,2 g

nijverheid 58 22,0 % 694 g 11,9 g

brandrestant 39 14,8 % 55.644 g 16,5 g

totaal 264 100 % 59.055 gram 15,4 gram

TABEL II-7.1 Overzicht van de aantallen, percentages, het totale gewicht en gemiddelde gewicht per categorie. 14

Fig. II-7.1 Fragment lood met kenmerken van water-stolling (V941, gefotografeerd bij een microscopische vergroting van 3 maal).

692

18 Met dank aan Sofie Vanhoutte die het voorbeeld van de beker met dergelijke reparatieprop uit het betreffende grafveld heeft aangedragen, zie ook Mertens/Van Impel, 1971, 70.

19 Bij water is dit 0,60 Wm-1K-1 en bij lucht 24 -3Wm-1K-1 (warmtegelei-dingcoëfficiënt in Watt per meter maal Kelvin, bij een temperatuur van 293 K). Zie Verkerk 2004, 22-23.

20 Fitzgerald, 1995, 182-183.

productiewijze te achterhalen. Vermoedelijk heeft men vanaf de buitenzijde van de aardewerken vorm lood in het gat gegoten. Dit gezien de dunwandigheid van de scherven in het lood, wat erop duidt dat het groten-deels kannetjes en drinkbekers met een relatief geslo-ten vorm betreffen. Het lood is dan aan de binnenzijde opgevangen en tot stollen gebracht, waarna vermoede-lijk het zelfde aan de buitenzijde gebeurde. Hierbij is ondermeer gebruik gemaakt van textiel (figuur II-7.3), leer, hout en zand. Tevens is mogelijk gebruik gemaakt van een soort klei om een holletje te vormen waarin het lood ‘opgevangen’ kon worden. Het gebruik van nat tex-tiel en mogelijk ook nat leer valt te verklaren vanuit het feit dat het lood dan sneller stolt, gezien het verschil in warmtegeleidingcoëfficiënt.19 Op de figuren hiernaast zijn foto’s te zien van een aantal verschillende structu-ren (Figuur II-7.3 en II-7.4).De diversiteit in stollingswijze duidt mogelijk op het eerder incidenteel repareren van aardewerk op derge-lijke wijze dan op gestructureerde basis. Vermoedelijk werd per keer gekeken welk materiaal aanwezig was om de reparatie mee uit te voeren. In slechts zes van de lo-den proppen was zelfs nog aardewerk aanwezig (Figuur II-7.5). Bij de andere proppen was een afdruk van het verdwenen vaatwerk waarneembaar en waren overeen-komstige stollingscontexten te herkennen.

Loden beplatingBijzonder is de vondst van enkele stukken lood die als scheepsbeplating zijn geïnterpreteerd. Het betreft 6 fragmenten van loden platen met vierkante spijker-gaten en afdrukken van spijkerkoppen, zoals te zien in figuur II-7.6. De gaten hebben afmetingen van ca. 0,4 x 0,4 cm, met een diagonaal van ca. 0,5 cm. De afdrukken van de koppen liggen allen rond de 1,5 cm. Het grootste fragment is een dubbelgevouwen rechthoekige strip van 12,4 x 5,1 cm, welke tien spijkergaten bevat. De on-derlinge afstand van de spijkers bedraagt zo’n 3 cm. Op-vallend is dat alle beplating een dikte heeft van onge-veer 0,1 cm tot 0,2 cm. Verder is het opmerkelijk dat het lijkt alsof het lood rondom de spijkers is weggescheurd. De beplating lijkt overeen te komen met voorbeelden van scheepsbeplating, welke gebruikt werd ter bescher-ming van de romp van de boot tegen beschadigende

geanalyseerde lood. De soldeerstrips en het deel van de baar zijn verdere indicatoren voor de bewerking van lood in en om de geul van Voorburg-Arentsburg. De soldeerstrips vielen duidelijk te onderscheiden doordat een zijde van de strip in sommige gevallen versmolten was. De netverzwaringen duiden op visserij en de beplating met spijkergaten en afdrukken van spijkerkoppen dui-den mogelijk op scheepsreparatie. De reparatieproppen voor aardewerk waren te herkennen aan nog aanwezig aardewerk, maar soms enkel op basis van vorm en stol-lingscontext. De loden beplating en de reparatieproppen zijn opmer-kelijke vondsten die hieronder uitgebreider behandeld worden.

Loden reparatieproppenIn totaal zijn dertien loden (reparatie)proppen aange-troffen in Voorburg-Arentsburg, waarvan in zes geval-len nog restanten van aardewerk in het lood aanwezig waren. De hypothese dat het hier om reparatiewerk aan aardewerk gaat, kan bevestigd worden door een vondst uit het militaire grafveld van Oudenburg.18 Acht proppen uit Voorburg-Arentsburg zijn afkomstig uit werkput 1, een uit werkput 2 en vier uit werkput 3. Gezien het feit dat de meeste in goede staat van conser-vering verkeren, was het in sommige gevallen moge-lijk om, aan de hand van de structuur van het lood,de

Fig.II-7.2 Klomp lood van 55 kilo met diverse inclusies, waaronder grofkeramiek, houtskool en resten van ce-ment (V4368, maatbalk in centimeters)

object aantal

netverzwaring 26

reparatieprop 13

soldeerstrip 10

beplating 6

gewicht 4

baar 1

overige fragmenten 18

totaal 78

Tabel II-7.2 Objecten die zijn opgenomen in het onderzoek

693

21 Boni et al. 2000, 201-207.

het ook makkelijk voor handen was. Het is dan ook aan-nemelijk dat men in Voorburg-Arentsburg lood heeft gebruikt voor het vervaardigen van gebruiksvoorwer-pen of eventuele andere doeleinden.Een ander deel van het geanalyseerde materiaal wordt gevormd door fragmenten lood die duidelijke bewer-kingssporen vertonen. De hak- en snijdsporen op loden objecten of platen duiden wellicht op hergebruik en/of omsmelten van stukken lood.

BrandrestenUit het onderzoek is duidelijk geworden dat een rede-lijk deel van het zogenaamde ‘gietafval’ uit brandresten bestaat. Vrijwel alle brandresten vertonen overeen-komsten in grootte en vorm met de daadwerkelijke gie-tresten. Verschil is echter de aanwezigheid van diverse typen inclusies bij de brandrestanten. De meest voor-komende inclusies zijn verkoold hout, cementresten en grofkeramiek. Het stuk lood van 55 kilo (V4368) is het

invloeden van buitenaf. Tevens zou het gebruikt wor-den om de romp beter waterbestendig te maken en om zwakkere delen van de romp te verstevigen of herstel-len.20

II-7.3.3 Vergelijkingen en interpretaties

Gietrestanten en nijverheidDat een groot aandeel van het onderzochte materiaal vermoedelijk toch bestaat uit gietrestanten lijkt opmer-kelijk. Het is zeer aannemelijk dat men in de Romeinse tijd gietafval heeft hergebruikt. Lood is bij relatief lage temperatuur te smelten en is in onze contreien niet gewonnen. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat lo-den objecten bestaan uit lood dat uit verschillende her-komstgebieden afkomstig is. Dit kan duiden op het her-gebruik van lood en gietafval waarbij lood uit diverse herkomstgebieden gemengd is.21 Het feit dat in de geul van Voorburg-Arentsburg toch zoveel loden gietafval is aangetroffen impliceert dat veel lood gebruikt is en dat

Fig. II-7.6 Fragment van loden beplating met spijkerga-ten en afdrukken van spijkerkoppen (V842).

Fig. II-7.3 Reparatieprop met afdruk van textiel (V3839, gefotografeerd bij een microscopische vergroting van driemaal).

Fig. II-7.4 Reparatieprop met afdruk van een houten stokje (V3839, gefotografeerd bij een microscopische vergroting van driemaal).

Fig. II-7.5. Reparatieprop er nog duidelijk restanten aar-dewerk tussen het lood geklemd zitten (V3163).

694

22 Pers. comm. Guus Gazenbeek.23 Mertens/ van Impel, 1971, 70.24 Meffert 1989, 25-26.25 Fitzgerald 1995, 182-183.26 Meffert, 1989, 24-26.27 Fitzgerald, 1995, 67-69.28 Meffert, 1989, 25-29.29 Fitzgerald, 1995, 189-195.

Dergelijke loden beplating is bekend van Romeinse handelsschepen en vissersboten uit het Mediterrane gebied, maar tevens van Romeinse oorlogsschepen. Dat dit fenomeen bekend is van schepen uit het Mediter-rane gebied, neemt echter niet weg dat dergelijke bepla-ting wellicht ook in Noordwest- Europa is gebruikt. Dit ondermeer gezien de fragmenten die bekend zijn uit Velsen 1.26 De fragmenten van loden beplating uit Voor-burg-Arentsburg vormen niet direct een indicator voor de aanwezigheid van Mediterrane schepen in de haven van Voorburg-Arentsburg. Gezien de relatief kleine af-metingen van de fragmenten is het aannemelijk dat het hier beplating betreft die gediend heeft ter reparatie Een redelijk aantal fragmenten van loden beplating is aangetroffen bij de opgraving van een Romeins scheeps-wrak uit de 1e eeuw na Chr. bij Caesarea Maritima in Is-raël. Ondanks het feit dat er geen loden beplating aan is aangetroffen dat aan hout bevestigd was, gaat men er daar ook van uit dat het scheepsbeplating betreft. Dit gezien de regelmatige afstanden van de spijkergaten in het lood die overeenkomen met de afstanden zoals deze bekend zijn van andere voorbeelden. Deze afstand bedraagt tussen de 5,5 en 6,5 cm. De afmetingen van de spijkergaten en spijkerkoppen zijn respectievelijk 0,5 cm en tussen de 1,5 en 1,7 cm in diameter. Deze laatste komen hiermee overeen met de gaten en de afdrukken van de fragmenten uit Voorburg-Arentsburg. Ook de dikte van de beplating van de delen uit Voorburg-Arentsburg, 0,1 cm, past binnen het bereik van de dikte van de gevonden beplating in Caesarea Maritima, welke varieert tussen de 0,13 en 0,09 cm.27 Dit komt tevens overeen met de dikte van de beplating van het lood van Velsen 1 en lood van andere schepen uit het Mediterrane gebied.28

Van zo’n 50 vindplaatsen van Romeinse scheepswrak-ken, met name in het Mediterrane gebied, is bekend dat er loden beplating is aangetroffen. In sommige gevallen betrof het slechts enkele fragmenten, in andere geval-len was de beplating nog aan delen van de romp beves-tigd. De dateringen van deze sites variëren tussen de 5e eeuw voor Chr. en de 4e eeuw na Chr., maar een groot aantal is gedateerd in de 1e en 2e eeuw na Chr.29

II-7.3.4 Conclusies aangetroffen lood

Uit dit hoofdstuk is duidelijk gebleken hoe belangrijk het is om onderzoek te doen naar de stollingsomstan-digheden van lood. Het geeft niet alleen aan voor welke doeleinden het lood gebruikt kan zijn, maar tevens of het daadwerkelijk productieafval betreft. Ondanks het feit dat het niet voor de hand ligt lijkt toch een redelijk deel van het lood als productieafval te zijn gedumpt in de geul van Voorburg-Arentsburg. Of de gietresten en het andere duidelijk bewerkte lood primaire of se-cundaire loodbewerking betreft valt uit dit onderzoek

meest duidelijke voorbeeld van een dergelijk brandres-tant. Lood stolt namelijk relatief snel en de inclusies in dit stuk zijn toch duidelijk in het lood terecht gekomen terwijl deze zich in nog vloeibare toestand bevond. Ook bij kleinere fragmenten is dit goed waar te nemen. Of de grote klomp afkomstig is uit een huiselijke context of een werkplaats is onduidelijk, gezien het feit dat deze gedumpt is in de geul. Het kan een aanwijzing zijn dat veel gebruik werd gemaakt van lood binnen de neder-zetting, al dan niet in ambachtelijke context. Het feit dat de klomp tijdens de brand ‘vervuild’ is geraakt met bouwmaterialen en dergelijke zou een verklaring kun-nen zijn voor het dumpen van de klomp als afval.Andere aanwijzingen voor brand zijn vooralsnog niet aangetoond aan de hand van andere materiaalgroepen van de opgraving. Wel is er een redelijke hoeveelheid houtskool aangetroffen, maar dit hoeft niet per defini-tie van een brand afkomstig te zijn. Wat betreft bouw-materiaal, keramiek, tufsteen en dergelijke, valt moei-lijk vast te stellen of deze aan brand onderhevig zijn geweest, omdat dit weinig tot geen sporen achterlaat op deze materialen. 22

Loden reparatieproppenVan de loden reparatieproppen voor aardewerk zijn vrijwel geen vergelijkbare exemplaren bekend in de literatuur. Het enige overeenkomstige voorbeeld lijkt tot nu toe te komen uit een militair grafveld in Ouden-burg.23 De dertien exemplaren uit Voorburg-Arentsburg lijken op gelijke wijze te zijn vervaardigd, maar met gebruik van verschillende media om het lood te laten stollen. Dit duidt erop dat het improvisatiewerk zal zijn geweest en eerder af en toe uitgevoerd zal zijn dan op structurele basis. Vermoedelijk zijn er op veel andere sites ook wel dergelijke reparatiestukken aangetroffen, maar zijn deze mogelijk niet als zodanig herkend.

Loden scheepsbeplatingEr zijn zes fragmenten aangetroffen van loden bepla-ting met afdrukken van spijkerkoppen en vierkante spijkergaten. Het zijn waarschijnlijk onderdelen van scheepsbeplating die rondom spijkers zijn wegge-scheurd en/of weggesneden, overeenkomstig met fragmenten die afkomstig zijn uit Velsen 1.24 Het lood diende om het hout van de romp van schepen te be-schermen tegen onder andere boormosselen. Tevens vermindert hierdoor de aangroei van algen en wieren, wat een gunstig effect heeft op de snelheid van de sche-pen. De beplating bevond zich dan ook enkel onder de waterlijn van de romp. Tussen de beplating en het hout werd vaak ander geïmpregneerd materiaal geplaatst, waaronder veelal textiel of plantenvezels. Loden platen werden echter niet alleen gebruikt om scheepsrompen te beschermen, maar om lekkages te dichten.25

695

30 Zie bijdrage Maja Kooistra in hoofdstuk 2.2.

(zie tabel II-7.3). Een verklaring hiervoor moet gezocht worden in de samenstelling en de genese van de betref-fende lagen. De lagen S28 en S26 bestaan ook voor een belangrijk deel uit ingeslibde zeeklei, maar zijn later in-tensief door microfauna omgezet.

II-7.4.2 De horizontale verspreiding van het materiaal

Het lood lijkt vrij egaal te zijn verspreid over werk-put 1, met een licht verhoogde vondstdichtheid in het midden van de geul. Om te kijken of er bepaalde cate-gorieën van het onderzochte lood zich concentreren in een specifiek deel van de geul zijn diverse versprei-dingskaarten gemaakt. Hieruit blijkt dat er geen duide-lijke concentraties van categorieën waarneembaar zijn, maar dat er toch kleine verschillen in verspreiding te zien zijn. De gietrestanten en stukken duidelijk bewerkt lood, inclusief de soldeerstrips, zijn vrij weids over werkput 1 verspreid met een wat grotere vondstdicht-heid in het middelste gebied, evenredig aan het totaal aan onderzochte lood. De gietresten met kenmerken van stolling in matig tot diep water lijken hierin echter een iets meer Noord-Zuid gerichte verspreiding te ver-tonen, maar gezien het lage aantal vondsten is dit een relatief onnauwkeurige waarneming. De loden beplating, waarvan slechts enkele exempla-ren zijn aangetroffen, bevinden zich vrijwel allen in het noordwestelijke deel van het in werkput 1 aangetroffen deel van de geul. De netverzwaringen liggen vrij ver-spreid over werkput 1, met twee mogelijke concentra-ties. Wederom betreft het hier echter een verspreiding van relatief weinig vondsten over een groot gebied en valt dus weinig met zekerheid vast te stellen. Wat be-treft de stukken lood die gesmolten zijn tijdens een brand valt geen duidelijke concentratie van vondsten waar te nemen.

Qua verspreiding lijkt het er dus op dat er voor het lo-den materiaal een redelijk grote dumpzone is in het midden van de geul. De scheepsbeplating en het lood dat in water is gestold, de vondsten die op activiteiten in de geul kunnen duiden, lijken in iets andere versprei-dingen waarneembaar te zijn. Gezien de kleine aantal-len valt hier niet met zekerheid iets over te zeggen.

niet op te maken. In elk geval valt vast te stellen dat er een redelijke mate aan loodbewerking heeft plaats-gevonden. Het merendeel van deze vondsten wijst op nijverheidsactiviteiten in de wijdere omgeving, tevens zijn er aanwijzingen voor loodbewerking in de geul zelf. De loden resten die in diep water gestold zijn vormen in combinatie met de soldeerstrips en lo-den beplating bewijs voor werkzaamheden in de geul, met als mogelijke functie de reparatie van schepen. De meeste objecten vormen geen direct bewijs voor een locale productie. Toch dragen bovengenoemde soldeerstrippen en lodenbeplating bij aan het idee van lokale activiteiten, wanneer men ze bekijkt naast de loden fragmenten die directe indicatoren voor lood-bewerking vormen. In dit licht kunnen ook de repa-ratieproppen gezien worden als afspiegeling van am-bachtelijke werkzaamheden binnen de nederzetting. Een duidelijke indicator voor activiteiten met betrek-king tot visserij zijn de aangetroffen netverzwaringen. De brandrestanten die zijn geanalyseerd lijken een verklaring te vormen het feit dat er ogenschijnlijk veel ‘gietafval’ is aangetroffen. Tevens is het een indicator voor een relatief hoge gebruiksstandaard van lood, gezien de grote klomp van 55 kilo die is aangetroffen.

II-7.4 Inbedding in de context en verspreiding

II-7.4.1 De werkputten en sporen

Herkomst van het onderzochte materiaalVan het onderzochte lood is 92% afkomstig uit werkput 1, 6% uit werkput 2 en 2 % uit werkput 3. Hierbij moet echter in acht genomen worden dat het hier een selectie van materiaal betreft en niet het volledige scala aan aangetroffen lood.

Vondsten in relatie tot sporenTijdens het onderzoek viel op dat er een verschil in con-servering van materiaal aantoonbaar was tussen de diverse sporen. Om te kijken in hoeverre een relatie be-staat tussen de conservering van het vondstmateriaal en de sporen waaruit deze afkomstig zijn is, zal enkel het onderzochte materiaal uit werkput 1 een represen-tatief beeld kunnen geven. De belangrijkste sporen uit werkput 1 zijn de spoor-nummers S26, S27, S28 en S29. De sporen S27 en S29 zijn de geulvullingen, bestaande uit mariene klei, en de sporen S26 en S28 de met zeeklei dichtgeslibde en door microfauna omgezette lagen hierboven.30 In totaal zijn 242 loden voorwerpen uit werkput 1 onderzocht, waar-van 147 afkomstig waren uit de sporen S26, S27, S28, S29 en S48. Opvallend hierbij was dat het materiaal uit de zuiver kleiige lagen beter bewaard is gebleven dan de vondsten uit de hierboven gelegen lagen S26 en S28

mate van conservering percentage percentage

S27/S29 S26/S28

goed 75,00% 15,60%

matig 20,80% 73,40%

slecht 4,20% 11,00%

Tabel II-7.3 Mate van conservering in de sporen S26/S28 (context GEUL5-I) ten opzichte van de sporen S27/S29 (resp. context GEUL3-I en GEUL2-I).

696

dit een aanwijzing voor scheepsreparaties of andere werkzaamheden in de geul. Verder is een aanzienlijke hoeveelheid netverzwaringen aangetroffen, wat een in-dicator vorm voor visserij in het gebied rondom Voor-burg-Arentsburg. Opvallend waren de loden proppen die gebruikt zijn voor het opvullen van gaten in aarde-werk, wat mogelijk ter reparatie gediend heeft.

‘Welke rol speelde de geul binnen de stad?’

Het materiaal dat in dit hoofdstuk aan bod is gekomen betreft voornamelijk afval; gietafval, restanten van een brand,etc. Deze vondsten zijn over het algemeen ver-spreid over dezelfde zone van geul. Het lijkt er dus op dat de geul voor een deel dienst zal hebben gedaan als locatie om afval te dumpen. Een klein deel van het afval zal vermoedelijk afkomstig zijn van bedrijvigheid in di-recte omgeving van de geul zelf, maar het grootste deel is vermoedelijk afkomstig van de ruimere omgeving rondom de geul of van verder in de stad.

II-7.5 Conclusies en samenvatting

Zoals uit dit onderzoek is gebleken, kan lood, wanneer uitgebreid onderzocht, een aanzienlijke bijdrage leve-ren aan de reconstructie van activiteiten in een gebied. Wanneer men lood analyseert aan de hand van een duidelijke vergelijkingscollectie in stollingkenmerken, kan achterhaald worden wat voor productiewijzen zijn gebruikt bij de bewerking van lood en soms zelfs aan welke werkzaamheden dit te koppelen is.

‘Wat vertellen het vondstmateriaal en de paleoecologi-sche resten over de (ambachtelijke) activiteiten die in dit deel van de stad hebben plaatsgevonden?’

Uit het loodonderzoek blijkt dat intensieve loodbe-werking heeft plaatsgevonden. Andere indicatoren voor loodbewerking zijn soldeerstrips en delen van vermoedelijke loden baren. Een klein deel van het gie-tafval bleek in water te zijn gestold. In combinatie met de loden scheepsbeplating en de soldeerstrips, vormt