Colofon
Stichting ter Ondersteuning Oudheidkundig Onderzoek, KvK: 4101477
TMA 48, 201224ste jaargangPrijs los nummer €8,
Het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie is een onafhankelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan actueel archeologisch onderzoek in de mediterrane wereld, in het bijzonder verricht vanuit Nederland en België. Het overnemen van artikelen is toegestaan mits met bronvermelding. Bijdragen van lezers zijn welkom en kunnen al dan niet verkort door de redactie worden geplaatst.
TMA verschijnt normaliter twee keer per jaar. Opgave kan schriftelijk of via onze website. Een abonnement kost €14,. Studenten betalen €13, (onder vermelding van studentnummer).
Rekeningnummer 5859344IBAN: NL14INGB0005859344BIC: INGBNL2A
Abonnement:Het abonnement loopt van 1 januari tot en met 31 december en wordt automatisch verlengd, tenzij een maand van te voren schriftelijk is opgezegd.
Adresgegevens:Tijdschrift voor Mediterrane ArcheologiePoststraat 69712 ER Groningenemail: [email protected]archeologie.nl
Redactie:Remco Bronkhorst, Lynne van Bruggen, Tamara Dijkstra, Heleen Duinker, Jord Hilbrants, Judith Jurjens, Tijm Lanjouw, Jorn Seubers (hoofdredacteur), Marleen Termeer, Theo Verlaan, Corien Wiersma, Sarah Willemsen
Adviesraad:Prof. Dr. P.A.J. Attema (RUG)Dr. G.J.M.L. Burgers (KNIR)Prof. Dr. R.F. Docter (RUGent)Prof. Dr. E.M. Moormann (RU)Prof. Dr. J. Poblome (KULeuven)Dr. M.J. Versluys (UL)Dr. G.J.M. van Wijngaarden (UvA)
Ontwerp omslag: Frans Geubel, Tijm Lanjouw en Siebe Boersma Opmaak binnenwerk: Hannie Steegstra
TMA komt tot stand in samenwerking met Barkhuis Publishing, Eelde.
ISSN 0922331281999/SOOO
Inhoudsopgave
Artikelen
De dieren van de vroeg en middenneolithische vindplaatsen Karatsádhagli en Kamára in ThessaliëWietske Prummel 1
Het gebruik van landbouwhuisdieren en wilde dieren in de Bronstijd en Vroege IJzertijd in ZuidItaliëStefan Elevelt 7
Dierenbegravingen in het Oude MesopotamiëEvelyne Browaeys 12
Runderen begraven in de woestijnvlakte van Dayr alBarshā (Egypte) Een raadsel verklaard dankzij Herodotus?Veerle Linseele 18
De rituele rol van het paard in het graf van vier mensen in Mikri DoxiparaZoniMerel Feenstra 25
English Summaries 33
Recensies
The chora of Metaponto 2Mirjam Post 35
The Ritual Killing and Burial of AnimalsNikky Kruithof 37
Material Aspects of Etruscan Religion: Proceedings of the International Colloquium Leiden, May 29 and 30, 2008Tanja van Loon 39
Constantinopel. Een mozaïek van de Byzantijnse metropoolLynne van Bruggen 41
Introducties op lopend onderzoek
Canan Çakırlar appointed as the new UD in zooarchaeology 43
Promotieproject Eleni Panagiotopoulou 44
Onderzoeksproject Bleda Düring, Frans Wiggermann,Victor Klinkenberg, Tijm Lanjouw, Federica Fantone 45
Webproject Jitte Waagen, Rogier Kalkers, Lennart Kruijer 46
InleidingThessalië was gedurende het Mesolithicum zwaar bebost. Vermoedelijk leefden hier in die periode weinig of geen mensen. Er zijn althans vrijwel geen sporen van activiteiten uit die periode aangetroffen.1 Wel leefden er mensen langs de toenmalige kust van Thessalië, die later in zee is verdwenen, en op eilanden voor de kust, de Noordelijke Sporaden. Hiervan getuigen onder meer de vele vis, vogel en zoogdierbotten en de benen vishaken en pijlpunten uit mesolithische vondstlagen in de grot van de Cyclops op het Sporadeneiland Youra. Deze grot werd regelmatig bezocht door vakkundige vissers en jagers.2
Na het ontstaan van de gedomesticeerde dieren geit, schaap, rund en varken in de vruchtbare halve maan in ZuidwestAzië in het negende en achtste millennium voor Christus breidde het boerenbestaan zich in het achtste en zevende millennium voor Christus uit naar Griekenland.3 Thessalië, dat bestaat uit een aantal vlaktes omringd door bergen, was een van de eerste gebieden in Europa waar boeren afkomstig uit ZuidwestAzië met hun cultuurgewassen en hun landbouwhuisdieren neerstreken.4 , 5 Vermoedelijk namen zij ook honden mee vanuit ZuidwestAzië, hoewel ook de laatpaleolithische en mesolithische jagerverzamelaars in Europa honden hadden.
Surveys van het GIA op de vlaktes van Almirós en SoúrpiHet Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) ondernam onder leiding van Reinder Reinders vele surveys in de vlaktes van Almirós en Soúrpi en op de lage heuvels rond deze vlaktes, die gelegen zijn in het zuidoosten van Thessalië (figuur 1). Gedurende de surveys werden reeds bekende vindplaatsen bezocht en andere ontdekt.6 Het vondstmateriaal dat aan het oppervlak lag, werd door de deelnemers van deze surveys, meest studenten van de Rijksuniversiteit Groningen, verzameld. Hieronder bevinden zich ook botfragmenten en schelpen.
Omdat aan botmateriaal en schelpen de ouderdom niet direct is af te lezen, werd faunamateriaal alleen verzameld op vindplaatsen waar het aardewerk en steenmateriaal op het eerste gezicht slechts één periode vertegenwoordigden. Alleen vindplaatsen met één korte bewoningsperiode werden na het onderzoek van het aardewerk en steenmateriaal geselecteerd voor archeozoölogisch onderzoek. De neolithische vindplaatsen Karatsádhagli en Kamára vallen onder deze categorie.7
Karatsádhagli en KamáraKaratsádhagli, een kleine vindplaats gelegen op een uitloper van het Óthrisgebergte aan de rand van de vlakte van Almirós, wordt op basis van het aardewerk en het steenmateriaal gedateerd tussen 64005760 voor Christus. De vindplaats was dus bewoond vanaf het eind van het VroegNeolithicum tot in het MiddenNeolithicum.8
Het aardewerk en de steenvondsten van Kamára, gelegen in de vlakte van Soúrpi, geven aan dat deze grote vindplaats uit het MiddenNeolithicum dateert. De vindplaats raakte vermoedelijk rond 6200 voor Christus bewoond; de bewoning eindigde rond 5500 voor Christus.9 Twee 14Cdateringen uitgevoerd op een runder en een varkensbot uit de survey op Kamára bevestigen de datering van de vindplaats in het MiddenNeolithicum.10
De 13de Eforia (dienst) voor de prehistorische en klassieke oudheden van de Griekse overheid voerde in 1998 en 1999 een kleine opgraving uit op Kamára.11 Tijdens deze opgraving werden resten van een huis aangetroffen. De opgraving leverde dezelfde typen vondsten op als de survey, waaronder ook faunaresten.12 Een deel daarvan werd onderzocht door Vasiliki Tzevelekidi, toen studente aan de Universiteit van Sheffield. Zij onderzocht alleen zoogdierbotten. Wervels, ribben en schedel en borstbeenfragmenten sloot zij echter uit van het onderzoek, evenals sommige gedeelten van de overige botten, vermoedelijk omdat deze resten als moeilijk te determineren zonder goede vergelijkingscollectie werden beschouwd (zie tabel 1).13
Het faunamateriaal uit de opgraving op Kamára heeft als voordeel dat het in situ is gevonden, tussen de andere archeologische resten. Het heeft dus met zekerheid dezelfde datering als het aardewerk en steenmateriaal uit deze opgraving. Het opgravingsmateriaal heeft als nadeel dat het slechts een klein deel van de vindplaats representeert, namelijk het aangetroffen gedeelte van een huis. Het materiaal van de survey is afkomstig van de hele vindplaats. Over de contexten van het surveymateriaal is echter niets bekend. Vermoedelijk is het allemaal nederzettingsmateriaal.
Al het onderzochte faunamateriaal werd met de hand verzameld. Er werden tijdens de surveys en de opgraving op deze vindplaatsen geen bodemmonsters uitgezeefd. We weten daarom niet of er vanuit deze nederzettingen ook werd gevist en vogels werden gevangen.
De huisdierenDe bewoners van de vroeg tot middenneolithische vindplaatsen Karatsádhagli en Kamára beschikten over de vijf
De dieren van de vroeg- en middenneolithische vindplaatsen Karatsádhagli en Kamára in Thessalië
Wietske Prummel
TMA jaargang 24, nr. 48
2
klassieke huisdieren: hond, varken, rund, schaap en geit (zie tabel 1). Dit hele pakket van huisdieren werd gezamenlijk vanuit ZuidwestAzië geïntroduceerd. Al deze huisdiersoorten worden op alle neolithische vindplaatsen op het vasteland van Thessalië aangetroffen.14
De meeste runderen en schapen van beide vindplaatsen werden als volgroeide dieren geslacht. Skeletdelen van op zeer jonge leeftijd geslachte runderen en schapen ontbreken, terwijl het aantal dieren dat pas op zeer hoge leeftijd werd geslacht, gering is. Hieruit kunnen we afleiden dat de runderen en de schapen vooral voor hun vlees werden gehouden en geen melk voor menselijke consumptie leverden. De volwassen bewoners van deze vindplaatsen konden ook
nog geen melk verdragen, omdat zij nog lactoseintolerant waren. Ook varkens werden voor hun vlees gefokt (zie figuur 2). De huid van de verschillende diersoorten werd gebruikt voor het maken van kleding, kleden, tassen, riemen etc. Botten werden gebruikt om voorwerpen uit te maken (zie figuur 3). De honden hadden vermoedelijk een functie bij het hoeden van het vee en het bewaken van huis en erf.
De verdeling van de aantallen huisdierresten is een indicatie voor de samenstelling van de veestapel (zie tabel 1). Op beide vindplaatsen bestond deze volgens dit uitgangspunt voor ongeveer de helft uit schapen en geiten (Karatsádhagli 54%, Kamára survey 43%, Kamára opgraving 67%). De varkens stonden op de tweede plaats (Karatsádhagli 24%,
Figuur 1. De neolithische vindplaatsen Karatsádhagli en Kamára in de vlaktes van Almirós en Soúrpi. In het zuidwesten het Óthrisgebergte, in het noord oosten de Pagasítische golf. De kleine stippen zijn neolithische vindplaatsen, de lichtgrijze stippen mo-derne nederzettingen (teke-ning H.R. Reinders, GIA).
Figuur 2. Fragment van een linkeronderkaak van een volwassen varken (Sus domesticus) van de sur-vey op Kamára (foto W. Prummel/H.R. Reinders/E. Bolhuis, GIA).
Wietske PrummelDe dieren van de vroeg- en middenneolithische vindplaatsen Karatsádhagli en Kamára in Thessalië
3
Kamára survey 23%, Kamára opgraving 17%) en de runderen op de derde plaats (Karatsádhagli 19%, Kamára survey 33%, Kamára opgraving 15%) (zie tabel 1).
De resultaten van de survey van Karatsádhagli komen goed overeen met die van de opgraving op Kamára, al is het varken in Karatsádhagli sterker vertegenwoordigd (24%) dan in Kamára, althans in het opgravingsmateriaal (17%). Resten van varkens zijn even talrijk in het surveymateriaal van Kamára (23%) als in het materiaal van Karatsádhagli. Runderbotten zijn talrijk in het surveymateriaal van Kamára (33%) (zie tabel 1). Deze verschillen zijn vermoedelijk voornamelijk terug te voeren op de toch vrij kleine steekproeven en op de selectie die op het materiaal van de opgraving op Kamára is uitgevoerd.
Vergelijken we de huisdierresten van Karatsádhagli en Kamára met die van de andere vroeg of middenneolithische vindplaatsen in Thessalië, dan blijkt er een grote variatie te bestaan in de samenstelling van de veestapel. Deze hangt vermoedelijk vooral samen met het landschap: heet en droog, tegenover meer gematigd en vochtig. Zo bestonden de veestapels van de bewoners van Árgissa Magoúla en Achíllion, gelegen in het warme en droge binnenland van Thessalië, voor maar liefst 7786% uit schapen en geiten, voor 917% uit varkens en voor slechts 47% uit runderen. Schapen en geiten kunnen veel beter tegen een heet en
droog klimaat dan runderen en varkens, en vinden voldoende voedsel in schrale gebieden. Runderen en varkens hebben vochtiger gebieden, met een rijke vegetatie, nodig om goed te kunnen gedijen.
Schapen en geiten maakten 64% uit van de veestapel van Sésklo, net als Karatsádhagli en Kamára dicht bij de kust van de Pagasítische golf gelegen, terwijl varkens 22% en runderen 19% van de veestapel besloegen. De veestapel van de Platía Magoúla Zarko, gelegen aan de rivier de Piniós, vertoonde overeenstemming met die van Sésklo, Karatsádhagli en Kamára: schapen en geiten 58%, varkens 24% en runderen 19%. De veestapel van Pródromos, gelegen in een vochtig gebied aan de voet van het Píndusgebergte, bestond voor slechts 56% uit schapen en geiten, voor 13% uit varkens en voor 30% uit runderen.15 De veestapels van Karatsádhagli en Kamára, met relatief veel varkens en runderen, waren dus aangepast aan het voor Thessalische begrippen gematigde klimaat: gematigd heet en tamelijk vochtig door de ligging dicht bij zee.
JachtDe jacht speelde slechts een geringe rol in Karatsádhagli en Kamára. Er werd voor het vlees gejaagd op edelherten en reeën (zie tabel 1). De geweien van de mannelijke edelherten werden gebruikt om werktuigen van te maken (zie figuur 4). Mogelijk werden ook afgeworpen geweien van edelherten verzameld voor dit doel.
WeekdierenAlle door schelpen en schelpfragmenten vertegenwoordigde weekdiersoorten zijn eetbare soorten, die op vrijwel alle vindplaatsen langs de kust van Griekenland worden aangetroffen.16 De bewoners van Karatsádhagli en Kamára liepen kennelijk 15 respectievelijk 10 km naar de kust om weekdieren te verzamelen voor consumptie. De meeste aangetroffen weekdiersoorten leven op of vlak onder de kust, waardoor ze gemakkelijk levend te vangen waren. Uitzondering is de stekelige oester, die onder waterdiepten tussen 7 en 50 m leeft.
WerktuigenTijdens de survey op Karatsádhagli werden twee benen werktuigen gevonden: een priem, gemaakt uit het ondereind van een middenvoetsbeen van een jong schaap of een jonge geit, en een lepel gemaakt uit edelhertgewei. Dergelijke lepels worden vaker op neolithische vindplaatsen in Thessalië gevonden.17 Op Karatsádhagli werd ook een afvalstuk van een gewei van een gejaagd edelhert gevonden, vergelijkbaar met dat uit Kamára (zie figuur 4).
Onder het surveymateriaal uit Kamára bevinden zich twee benen priemen, twee afvalstukken van gewei (zie figuur 4) en vijf schelpen die werden gebruikt om werktuigen uit te maken. Een van de priemen werd gemaakt uit een middenvoetsbeen van een rund (zie figuur 3), de ander vermoedelijk uit een pijpbeen van een edelhert. Deze priemen zullen, evenals het exemplaar uit Karatsádhagli, zijn gebruikt bij het bewerken van huiden of bij vlechtwerk. Dergelijke priemen worden op vele neolithische vindplaatsen in Griekenland
Figuur 3. Benen priem gemaakt uit een middenvoetsbeen van een rund (Bos taurus) van de survey op Kamára. De punt is afgebroken (tekening S. Boersma/E. Bolhuis, GIA).
TMA jaargang 24, nr. 48
4
aangetroffen.18 Welke typen werktuigen op Kamára uit gewei werden gemaakt, is onbekend.
De bewerkte schelpen uit het surveymateriaal van Kamára zijn een doorboorde schelp van een brakwaterkokkel, die
werd gebruikt als kraal of hanger, en vier dikke rechterkleppen van oude stekelige oesters. Deze soort hecht zich met de rechterklep op de zeebodem. Hoe ouder het dier, hoe dikker de klep. De randen van de vier kleppen waren rondom
Figuur 4. Schedelfragment met de basis van het gewei van een mannelijk edelhert (Cervus elaphus) van de survey op Kamára. De rest van het gewei werd gebruikt om voorwerpen van te ma-ken (foto W. Prummel/H.R. Reinders/E. Bolhuis, GIA).
Figuur 5. Dikke rechterklep van een oude stekelige oester (Spondylus gaederopus) van de survey op Kamára. De randen van de schelp waren verwijderd, ver-moedelijk met het oog op werktuigproductie (foto W. Prummel/H.R. Reinders/E. Bolhuis, GIA).
Wietske PrummelDe dieren van de vroeg- en middenneolithische vindplaatsen Karatsádhagli en Kamára in Thessalië
5
afgesneden (zie figuur 5). Mogelijk maakte men kralen uit de afgesneden gedeelten of gebruikte men de schelp als vijzel. Deze schelpen werden op vele neolithische nederzettingen in NoordGriekenland verwerkt tot werktuigen.19
ConclusiesHet vee van de laat en middenneolithische bewoners van Karatsádhagli en Kamára leverde praktisch alle voor eigen gebruik benodigde vlees en huiden. Het vee leverde nog geen melk voor menselijke consumptie. De bewoners van deze nederzettingen beschikten over het klassieke pakket aan huisdieren, dat vanuit ZuidwestAzië naar Europa was geïmporteerd. Vergeleken met vindplaatsen in het warme en droge binnenland van Thessalië hield men in Karatsádhagli en Kamára veel varkens en runderen. Dit was mogelijk dankzij de tamelijk gematigde klimaatomstandigheden door de ligging nabij de kust.
De jacht droeg weinig bij aan de voedselvoorziening. Wel leverde de edelhertenjacht grondstof voor werktuigen, in elk geval lepels. Men maakte priemen uit botten van huisdieren en mogelijk van edelherten. Weekdieren haalde men voor consumptie van de kust van de Pagasítische golf op 10 en
15 km afstand. Daar verzamelde men ook lege schelpen om werktuigen van te maken.
Deze kleine archeozoölogische onderzoekingen aan twee nederzettingen in Thessalië leverden nieuwe gegevens op over het Neolithicum in Griekenland. Het belangrijkste resultaat is dat het klimaat en de geografische ligging grote invloed hadden op de samenstelling van de veestapel.
LiteratuurGimbutas, M., Winn, S. & Shimabuku, D. (eds) 1989,
Achilleion. A Neolithic settlement in Thessaly, Greece, 6400-5600 BC, University of California, Institute of Archeology, Los Angeles.
Ifantidis, F. & Nikolaidou, M. (eds) 2011, Spondylus in Prehistory. New data and approaches. Contributions to the archaeology of shell technologies, BAR International Series 2216, Archaeopress, Oxford.
Larson, G., Albarella, U., Dobney, K., RowleyConwy, P., Schibler, J., Tresset, A., Vigne, J.D., Edwards, C.J., Schlumbaum, A., Dinu, A., Bălăçsescu, A., Dolman, G., Tagliacozzo, A., Manaseryan, N., Miracle, P., WijngaardenBakker, L. van, Masseti, M., Bradley D.G.
Karatsádhagli survey Kamára survey Kamára opgraving
NR % NR % NR %Hond (Canis familiaris) 4 3,4 1 0,5 1 0,4Varken (Sus domesticus) 28 23,7 49 23,2 49 17,2Rund (Bos taurus) 22 18,6 70 33,2 43 15,1Schaap (Ovis aries) 7 5,9 11 5,2 49 17,2Geit (Capra hircus) 3 2,5 1 0,5 18 6,3Schaap of geit (Ovis aries) of geit (Capra hircus) 54 45,8 79 37,4 125 43,9
Totaal gedomesticeerde zoogdieren 118 100 211 100 285 100
Ree (Capreolus capreolus) 5 Edelhert (Cervus elaphus) 7 4 2
Totaal wilde zoogdieren 12 4 2
Landschildpad (Testudo sp.) 2
Blauwglansschaalhoren (Patella coerulea) 1Europese cerithium (Cerithium vulgatum) 1Purperbrandhoornslak (Hexaplex trunculus) 1Grote mediterrane steekmossel (Pinna nobilis) 1Stekelige oester (Spondylus gaederopus) 4 6Gewone oester (Ostrea edulis) 1 2Gestekelde hartschelp (Acanthocardia tuberculata) 1 Brakwaterkokkel (Cerastoderma glaucum) 9
Totaal weekdieren 6 21
Totaal gedetermineerde resten 138 236 287Ondetermineerbare zoogdierresten 65 119
Totaal aantal resten 203 355
Tabel 1. Aantallen resten (NR) van het materiaal van de surveys op de neolithische vindplaatsen Karatsádhagli en Kamára, gedetermineerd door W. Prummel, en van de opgraving op de neolithische vindplaats Kamára, gedetermineerd door V. Tzevelekidi. De weekdierresten van de opgraving op Kamára werden niet onderzocht (naar Reinders et al. 1997: table 4; Reinders et al. 2007: table 1 en table 7).20
TMA jaargang 24, nr. 48
6
& Cooper, A. 2007, “Ancient DNA, pig domestication, and the spread of the Neolithic into Europe”, PNAS, vol. 104, nr. 39, pp. 1527615281.
MoundreaAgrafioti, A. 2011, “The Mesolithic and Neolithic bone implements” in The cave of the cyclops: Mesolithic and Neolithic networks in the Northern Aegean, Greece 2, ed. A. Sampson, INSTAP Academic Press, Philadelphia, PA, pp. 349.
Mylona, D. 2011, “Fish vertebrae” in The cave of the cyclops: Mesolithic and Neolithic networks in the Northern Aegean, Greece 2, ed. A. Sampson, INSTAP Academic Press, Philadelphia, PA, pp. 237266.
Powell, J. 2011, “Nonvertebral fish bones” in The cave of the cyclops: Mesolithic and Neolithic networks in the Northern Aegean, Greece 2, ed. A. Sampson, INSTAP Academic Press, Philadelphia, PA, pp. 151235.
Prummel, W. 2003, “Middle Bronze Age and Hellenistic mollusk meals from Soúrpi Bay (Thessaly, Greece)”, Bulletin of the Florida Museum of Natural History, vol. 44, pp. 5564.
Prummel, W. 2005, “Molluscs from a Middle Bronze Age site and two Hellenistic sites in Thessaly, Greece” in Archaeomalacology: Molluscs in former environments of human behavior, (red.) E. BarYosef Mayer, Oxbow Books, Oxford, pp. 107121.
Reinders, H.R. (ed) 2004, Prehistoric sites at the Almirós and Soúrpi Plains (Thessaly, Greece) (Publications of the Netherlands Institute at Athens, Volume 5), Koninklijke van Gorcum, Assen.
Reinders, H.R., Floras, S., Karimali, E., Malakasioti, Z., Prummel, W., Rondiri, V., Sgouras, I. & Wijnen, M.H. 1997, “Karatsádhagli, a Neolithic site in the Almirós Plain (Thessaly, Greece)”, Pharos, vol. 5, pp. 85143.
Reinders, H.R., Karimali, E., Prummel, W., Rondiri, V., Tzevelekidi, V. & Wijnen, M.H. 2007, “The neolithic site of Kamára in the Soúrpi Plain (Thessaly, Greece)”, Pharos, vol. 15, pp. 59136.
Sampson, A. 2011, “Introduction” in The cave of the cyclops: Mesolithic and Neolithic networks in the Northern Aegean, Greece 2, ed. A. Sampson, INSTAP Academic Press, Philadelphia, PA, pp. ixxxxiii.
Trantalidou, K. 2011, “From Mesolithic fishermen and bird hunters to Neolithic goat herders: the transformation of an island economy in the Aegean” in The cave of the cy-clops: Mesolithic and Neolithic networks in the Northern Aegean, Greece 2, ed. A. Sampson, INSTAP Academic Press, Philadelphia, PA, pp. 53150.
Zeder, M.A. 2008, “Domestication and early agriculture in the Mediterranean Basin: Origins, diffusion and impact”, PNAS, vol. 105, nr. 33, pp. 1159711604.
AuteursomschrijvingWietske Prummel studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen met een specialisatie archeozoölogie. Ze promoveerde in 1980 op de faunaresten van de vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting Dorestad (Wijk bij Duurstede, Nederland). Ze verrichtte archeozoölogisch onderzoek in
Nederland, waaronder aan de terpen van Groningen en Friesland, Duitsland, Italië (Satricum) en Griekenland (Nieuw Halosproject en het surveyproject). Op 1 oktober 1988 kreeg zij een vaste aanstelling bij het BiologischArcheologisch Instituut (nu Groninger Instituut voor Archeologie) van de Rijksuniversiteit Groningen. Op 172012 ging ze met pensioen als universitair hoofddocent archeozoölogie van het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen.
Eindnoten1 Reinders et al. 1997: 129130.
2 Trantalidou 2011: table 2.1 en 2.2; Powell 2011; Mylona 2011; MoundreaAgrafioti 2011. De aangetoonde wilde zwijnen (Sus scrofa), edelherten (Cervus elaphus) en steenbokken (Capra ibex) zouden door de mesolithische jagervissers op Youra zijn ingevoerd (Trantalidou 2011). Deze auteur sluit niet uit dat deze vissers/jagers ook de wilde of de gedomesticeerde geit (Capra aegagrus) vanuit Anatolië naar Youra brachten.
3 Zeder 2008.
4 Gimbutas et al. 1989.
5 De opgraver van de Cyclopsgrot op Youra suggereert dat domesticatie van dieren op de Sporaden, waaronder op Youra, plaatsvond (Sampson 2011: ixxxx). K. Trantalidou, die het zoogdierbotmateriaal uit de Youragrot onderzocht, is veel minder stellig op dit punt. Zij gaat ervan uit dat de gedomesticeerde schapen en geiten vanuit Anatolië naar Youra werden geïmporteerd. Zij sluit evenwel niet uit dat op Youra wilde zwijnen werden gedomesticeerd (Trantalidou 2011), omdat dit ook elders in Europa gebeurde (Larson et al. 2007).
6 Reinders 2004.
7 Reinders et al. 1997; Reinders et al. 2007.
8 Reinders et al. 1997: 127129.
9 Reinders et al. 1997: 130.
10 Bekkenfragment van een varken, GrA24280, 14Cdatering: 7080±50 BP, gekalibreerde datering met 95,4% waarschijnlijkheid: 60605840 cal. voor Christus; ribfragment van een rund, GrA24274, 14Cdatering: 6740±50 BP, gekalibreerde datering met 95,4% waarschijnlijkheid: 57305560: Reinders et al. 2007: table 11.
11 Er werd 120 m2 opgegraven.
12 Reinders et al. 2007: 6682.
13 Reinders et al. 2007: 7678. De vermoedelijk aanwezige schelpen onderzocht zij evenmin.
14 Reinders et al. 1997: table 8.
15 Reinders et al. 1997: table 8 en 121127; Reinders et al. 2007: 127128.
16 Prummel 2003; Prummel 2005.
17 Reinders et al. 1997: 121.
18 Reinders et al. 2007: 126; MourdreaAgrafioti 2011.
19 Reinders et al. 2007: 127; Ifantidis & Nikolaidou 2011.
20 De ‘hond’ uit de opgraving van Kamára werd gedetermineerd als ‘kleine carnivoor’.
Top Related