27-4-2015
Opleiding Bachelor in de Toegepaste Psychologie
Bachelorproef Het opbouwen van een gezonde
levensstijl bij volwassenen met
overgewicht: Motivatie en
hulpverleningsstijl als katalysator
Esther Dries PROMOTOR: JOKE VERSTUYF CO-PROMOTOR: WENDY HENS TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE STUDENTENNUMMER: R0369112
Bachelorproef voorgedragen tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Toegepaste Psychologie
Opleiding Bachelor in de Toegepaste Psychologie
Bachelorproef Het opbouwen van een gezonde
levensstijl bij volwassenen met
overgewicht: Motivatie en
hulpverleningsstijl als katalysator
Bachelorproef voorgedragen tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Toegepaste Psychologie
Esther Dries PROMOTOR: JOKE VERSTUYF CO-PROMOTOR: WENDY HENS TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE STUDENTENNUMMER: R0369112
I
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Voorwoord
Mijn doel om een onderzoek te doen naar de invloed van motivatie en
de hulpverleningsstijl bij eetgedrag, komt voort uit mijn fascinatie voor een
gezonde levensstijl. Om jezelf goed in je vel te voelen, moet je gezond zijn,
beide aspecten zijn wederzijds verbonden met elkaar. Met dit in het achterhoofd
vond ik het zeer interessant om de achterliggende aspecten van iemands
eetgedrag te bestuderen, in de hoop op boeiende ontdekkingen. Obesitas en
overgewicht hebben reeds een enorme stijging gekend en via deze studie hoop
ik te kunnen helpen in het zoeken naar de beste aanpak, hoe klein mijn bijdrage
ook moge zijn.
Deze bachelorproef had ik nooit tot een goed einde kunnen brengen
zonder steun van mijn promotor, Joke Verstuyf. Met de nodige feedback heeft
zij mij geholpen bij het tot een goed einde brengen van dit werk. Haar advies
en steun hebben mij veel doen bijleren gedurende het ganse proces en hiervoor
wil ik haar oprecht bedanken. Zelfs het feit dat ze in verwachting was, kon haar
niet tegenhouden om me te blijven ondersteunen, iets waar ik enorm veel
bewondering voor heb. De drie jaren van mijn opleiding bestonden uit veel hard
werk en zonder de steun van mijn medestudenten zou het mij nooit gelukt zijn,
vooral Ricky Van Wassenhove en Margaux Mangodt wil ik bedanken. Telkens
wanneer ik de moed dreigde te verliezen hielpen zij mij erbovenop. Toch komt
het grootste deel van de steun van mijn vriend Dave Rymen, op elk moment
van de dag kon ik terecht voor een praatje, maar ook om hier en daar te helpen
bij de bacherlorproef zelf. Dorien Van Rooy die voorstelde om mijn werk na te
lezen op de meest onverwachte momenten van de dag of nacht, bedankt
daarvoor. Tim Dries bedankt voor de technische ondersteuning. Ten slotte wil
ik de twee belangrijkste personen in mijn leven een plaatsje geven hier: mama
en papa dankjewel om mij te steunen in mijn keuze om verder te studeren en
om tijd vrij te maken wanneer het allemaal wat moeilijk werd. Al deze prachtige
mensen hebben mij geholpen tot wie ik nu ben geworden en daarvoor ben ik
hen eeuwig dankbaar.
Esther Dries
Pulderbos
27 april 2015
II
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Samenvatting
Inleiding: Obesitas is een wijd verspreide problematiek in de huidige
maatschappij (WHO, 2008). In de huidige studie werd het verband tussen
hulpverleningsstijl en type motivatie op vlak van eetregulatie bij personen met
overgewicht onderzocht.
Methode: In totaal namen 27 volwassen vrouwen deel aan het onderzoek. Via
een vragenlijst werd informatie verzameld over de motivatie,
behoeftebevrediging, autonomie-ondersteuning en mogelijk verstoord
eetgedrag.
Resultaten: De soorten motivatie en autonomie-ondersteuning vertoonden
veel verbanden met verstoord eetgedrag en psychologische basisbehoeften.
Intrinsieke regulatie hing negatief samen verstoord eetgedrag terwijl externe
eetregulatie dit soort gedrag voorspelde. Verder was er bij intrinsieke regulatie
een sterke samenhang met behoeftebevrediging terwijl de extrinsieke vorm
meer een positief verband vertoonde met behoeftefrustratie. Autonomie-
ondersteuning bleek een sterke voorspeller van introjectie. De doelen
gezondheid en aantrekkelijkheid bleken samen te hangen met introjectie.
Discussie: Motivatie en autonomie-ondersteuning spelen een grote rol, al is
het moeilijk om aan te tonen waar de oorzaak ligt. Een onderzoek met een
grotere en meer heterogene studiegroep is aangewezen.
III
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Inhoudstafel
Voorwoord ............................................................................................. I
Samenvatting........................................................................................ II
Inhoudstafel ........................................................................................ III
Lijst van figuren en tabellen V
Inleiding 1
1. Overgewicht en obesitas 1
1.1. Definitie 2
1.2. Gevolgen 2
1.3. Oorzaken 3
2. Eetregulatie 5
2.1. Definitie eetregulatie 5
2.2. Dietary Restraint Theory 6
3. Motivatie 8
3.1. Definitie 8
3.2. Psychologische basisbehoeften 9
3.3. Onderzoek naar verband tussen motivatie en eetgedrag 10
3.3.1. Wat 10
3.3.2. Waarom 11
3.3.3. Behoeftebevrediging en –frustratie 11
4. Gepercipieerde hulpverlening en therapeutische stijl van de diëtist 13
4.1. Definities 13
4.1.1. Theorie van de psychologische basisbehoeften 13
(Deci & Ryan, 2000)
4.1.2. Motivationeel interviewen 14
4.2. Onderzoek naar verband tussen therapeutische stijl en eetgedrag 14
5. Huidig onderzoek 16
Methode 18
1. Deelnemers 18
2. Materiaal 19
2.1. Sociodemografische gegevens 19
2.2. Motivatie 19
2.2.1. Doelinhouden (Verstuyf, 2012) 19
IV
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
2.2.2. Motieven (SRQ; Levesque et al., 2007) 20
2.3. Hulpverleningsstijl (HCCQ; Williams, 1996) 22
2.4. Verstoord eetgedrag 22
2.5. Behoeftebevrediging en –frustratie 23
3. Analyse 23
Resultaten 25
1. Beschrijvende statistieken 25
2. Correlaties 26
3. Regressies 29
3.1. Is er een verband tussen gepercipieerde autonomie- 29
ondersteuning en motivatie?
3.2. Is er een verband tussen motivatie enerzijds en 31
behoeftebevrediging en –frustratie en verstoord eetgedrag
anderzijds?
3.3. Is er een verband tussen behoeftebevrediging en –frustratie 33
en verstoord eetgedrag?
Discussie 35
1. Bevindingen in de huidige studie 35
2. Tekortkomingen van het huidige onderzoek 37
3. Suggesties voor toekomstig onderzoek 37
4. Implicaties van de huidige bevindingen voor de praktijk 37
Literatuurlijst 39
Bijlagen I
1. Vragenlijst onderzoek I
V
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Lijst van figuren en tabellen
Lijst van figuren
Figuur 1: verschillende subtypes van motivatie (Ryan & Deci, 2000) 9
Lijst van tabellen
Tabel 1: Betrouwbaarheid Self Regulation Questionnaire (SRQ) 21
Tabel 2: Beschrijvende statistiek van de verschillende schalen 25
Tabel 3: Correlatie tussen verschillende schalen 28
Tabel 4: Gestandaardiseerde Beta’s van de regressieanalyses 29
van gepercipieerde autonomie-ondersteuning en motivatie
Tabel 5: Gestandaardiseerde Beta’s van de regressieanalyses 31
van motivatie en behoeftebevrediging en –frustratie en
verstoord eetgedrag
Tabel 6: Gestandaardiseerde Beta’s van de regressieanalyses 33
van behoeftebevrediging en –frustratie en verstoord eetgedrag
1
Inleiding
1. Overgewicht en obesitas
Obesitas is een wijd verspreide problematiek in de huidige maatschappij
(WHO, 2008). Wat vaak uit het oog verloren wordt, is hoe sterk overgewicht
en herhaalde pogingen tot gewichtsverlies of diëten, met elkaar verbonden zijn
(Ogden, 2010, p. 11-12). In het voorwoord voor het boek van Ogden (2010)
schreef Janet Polivy ook het volgende: “Zo’n 30 jaar geleden woonde ik een
wetenschappelijke conferentie bij die focuste op eetgedrag en obesitas. Ik
presenteerde daar mijn onlangs gepubliceerde onderzoek dat handelde over de
paradox van overeten bij mensen die hun eetgedrag trachten te matigen (of
chronische diëters) en suggereerde dat diëten voor gewichtsverlies niet alleen
zou falen in het helpen van obese patiënten, maar ook schadelijk kon zijn. Een
dokter uit het publiek sprong recht en beschuldigde me van het vermoorden
van mensen door hen aan te moedigen om niet te diëten. Hij beweerde met
klem dat diëten de enige ‘behandeling’ was voor de ‘ziekte’ obesitas, een ziekte
die zeker iemand zou doden van zodra de persoon getroffen is.”
Hoewel obesitas dus een wijd verspreid fenomeen is, is het vooralsnog
niet duidelijk hoe hulpverleners personen met obesitas het best kunnen
ondersteunen. Terwijl sommige onderzoekers vinden dat het beperken van de
voedselinname ontmoedigd moet worden (Mann et al., 2007; Westerberg-
Jacobson et al., 20112; Wooley & Garner, 1991), beweren anderen dan weer
dat het geremd eetgedrag juist wel moet aangemoedigd worden. Meer en meer
blijkt dat eetregulatie op zich niet goed of slecht is, maar dat de onderliggende
motivatie van primair belang is (Verstuyf, Patrick, Vansteenkiste, & Teixeira,
2012). Een andere vraag is hoe hulpverleners zich best opstellen. Moeten
hulpverleners streng optreden en duidelijke grenzen stellen aan het eetgedrag
van hun patiënten of is het beter om de patiënten aan te moedigen om zelf
keuzes te maken hierin? In deze studie worden zowel de motivatie van het
individu als de hulpverleningsstijl van de diëtist in de kijker gezet, waarbij we
de samenhang tussen de hulpverlenersstijl en de motivatie van de patiënt en
het voorkomen van verstoord eetgedrag willen nagaan.
Alvorens verder in te gaan op de studie zelf, worden de belangrijkste
concepten en theoretische modellen verduidelijkt. Eerst en vooral wordt
stilgestaan bij overgewicht en obesitas, verstoord eetgedrag en het verband
hiertussen. Vervolgens wordt motivatie beschreven, vanuit het perspectief
2
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
van de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT; Deci & Ryan, 2000; Ryan & Deci,
2000), waarbij ook aandacht besteden wordt aan voorgaand onderzoek naar
motivatie en eetgedrag. Ten slotte komen ook de kenmerken van een
therapeutische stijl aan bod, die mogelijks een impact hebben op de motivatie
en eetregulatie van individuen.
1.1. Definitie
Om tot een goede definitie van de termen ‘overgewicht’ en ‘obesitas’ te
komen, kan er gebruik gemaakt worden van de informatie van The World Health
Organization (WHO), een organisatie die zich bezighoudt met gezondheid. Deze
organisatie definieert overgewicht en obesitas als een abnormale of overmatige
vetophoping die de gezondheid kan schaden. Een manier om te bepalen of een
volwassen individu overgewicht, een gezond gewicht of ondergewicht heeft is
de Body Mass Index (BMI) of queteletindex (afgekort QI). Deze index geeft de
verhouding tussen lengte en gewicht bij een persoon weer. De waarde van de
BMI is gelijk aan de massa van het lichaam (in kilogram) gedeeld door het
kwadraat van de lengte (in meter). Voor dit onderzoek zal de BMI gebruikt
worden als criterium voor overgewicht.
Ondergewicht krijgt een waarde van de index van minder dan 18,5.
Ondergewicht kan veroorzaakt worden door ondervoeding, een eetstoornis of
door een ander gezondheidsprobleem. Een index tussen 18,5 en 24,9 duidt op
normaal gewicht. Een index tussen 25 en 29.9 wijst op (licht) overgewicht. Een
index van 30 of hoger staat voor ernstig overgewicht of obesitas. Wanneer de
waarde hoger dan 40 ligt, is er sprake van morbide obesitas of ziekelijk
overgewicht (Ogden, 2010). Rekening houdend met deze definities van
overgewicht en obesitas, blijkt ongeveer 47% van de Belgische bevolking te
kampen te hebben met overgewicht, waarvan 14% ook effectief obesitas heeft
(WHO, 2008).
1.2. Gevolgen
Overgewicht is de oorzaak van veel medische problemen. Volgens het WHO
(2004) vormen overgewicht en obesitas in steeds meer en meer landen een
groter wordende bedreiging voor de volksgezondheid. Het is zelfs zo dat ze zo
vaak voorkomen dat ze de plaats van traditionele gezondheidsproblemen
innemen, hierbij gaat het om ondervoeding en infectieziekten die een zeer grote
invloed hebben op de gezondheid van een bevolking. Obese personen hebben
onder andere een verhoogd risico tot het ontwikkelen van type 2 diabetes
3
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
(Khaodhiar, McCowen, & Blackburn, 1999). Verder heeft obesitas een
geassocieerde comorbiditeit met coronaire hartziekten, hoge bloeddruk en
beroerte, bepaalde vormen van kanker, niet-insuline afhankelijke diabetes,
mellitus, galblaas ziekte, dyslipidemie, artrose en jicht, en longziekten,
waaronder slaapapneu. Zeker bij een BMI hoger dan 30, verklaren obesitas en
aan obesitas gerelateerde ziekten een aanzienlijke sterfte (Khaodhiar,
McCowen, & Blackburn, 1999). Ook sociale vooroordelen en discriminatie
vormen een hindernis om medische hulp te zoeken, vaak omdat het niet alleen
van het publiek komt maar ook van gezondheidswerkers (WHO, 2004).
Psychologische problemen, zoals depressie en gevoelens van
minderwaardigheid, komen meer voor onder obese personen in vergelijking
met de algemene populatie. Gewichtsverlies, zelfs gematigd, kan de
gezondheidstoestand verbeteren en de incidentie van aan obesitas gerelateerde
ziekten verminderen (Khaodhiar, McCowen, & Blackburn, 1999).
1.3. Oorzaken
Obesitas wordt in het algemeen door meerdere factoren veroorzaakt en
beïnvloed. In een onderzoek van Farooqi en O’Rahilly (2006) werden een aantal
defecten in de genen ontdekt, deze kunnen op hun beurt obesitas veroorzaken
bij een individu. Er kan dus sprake zijn van een genetische basis voor obesitas,
dit wil echter niet zeggen dat het onvermijdelijk is. De omgeving alsook
psychologische factoren spelen namelijk een grote rol bij het tot uiting komen
ervan (Atkinson, 2005). Ongezond voedsel is de dag van vandaag alom
vertegenwoordigd, hierbij gaat het vooral om vet- en suikerrijke voeding. Dit
fenomeen gaat gepaard met een alsmaar toenemende passieve levensstijl van
de mens, mede door de vooruitstrevende technologie (Haslam & James, 2005).
Zo nemen mensen bijvoorbeeld sneller de lift dan de trap, zijn ze afhankelijker
geworden van de auto voor hun verplaatsingen en vullen ze hun vrije tijd vaker
in met televisie of computer. De combinatie van gemakkelijke toegang tot
ongezond voedsel en dalende frequentie van fysieke activiteit in de huidige
westerse omgeving wordt door onderzoekers als ‘toxisch’ en ‘obesogeen’ gezien
(Ogden, Yanovski, Carrol, & Flegal, 2007). Deze obesogene toxische omgeving
speelt ongetwijfeld een belangrijke rol in de hoge prevalentie van overgewicht
en obesitas.
Daarnaast spelen ook psychologische invloeden een rol. Hoewel
eetstoornissen traditioneel vooral gekoppeld worden aan ondergewicht, blijken
eetproblemen en stoornissen ook een belangrijke impact te hebben op
4
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
overgewicht en obesitas. Hierbij is in het bijzonder aandacht besteed aan een
emotionele eetstijl, dat wil zeggen de neiging om suiker- en vetrijk voedsel te
consumeren om op deze manier om te gaan met emoties (Van Stien, 1999),
alsook aan de eetbuistoornis.
Stunkard en McLaren-Hume (1959) beschreven voor het eerst de
eetbuistoornis of binge eating disorder (BED). BED wordt in de vijfde editie van
de DSM opgenomen als eetbuistoornis. De eetbuistoornis wordt gekenmerkt
door eetbuien en gedurende deze momenten eet het individu zeer snel grote
hoeveelheden voedsel. Dit proces verloopt vaak stiekem en gedrag om de
vreetbuien te compenseren, zoals braken, laxeren of hyperactiviteit, is niet
aanwezig.
Desondanks het feit dat obesitas geen criterium is voor BED, is er sprake
van een sterke associatie tussen beide (Bulik & Reichborn-Kjennerud, 2003; De
Zwaan, 2001). Een studie van Yager (2008) meldt dat 65% van de BED-
patiënten obees (BMI ≥ 30) is. Onderzoeksgegevens betreffende de prevalentie
van obesitas in de BED-populatie zijn echter zeer uiteenlopend (Vanderlinden,
Dalle Grave, Fernandez, Vandereycken, & Pieters, 2004). Wanneer we obesen
die niet aan de BED-criteria voldoen, vergelijken met obese BED-patiënten, zien
we dat deze laatste groep vaak meer ernstige obesitas en meer
eetstoornispsychopathologie (o.a. een grotere ontevredenheid over het
lichaam, meer emotioneel eten) vertoont (Wilfley, Wilson, & Agras, 2003).
Bovendien blijkt uit de onderzoeksgegevens dat obese binge eaters zichzelf
negatiever evalueren en een lager gevoel van eigenwaarde rapporteren dan
obesen zonder BED. Bijgevolg vertonen obese BED-patiënten meer comorbide
psychiatrische aandoeningen en symptomen, zoals depressie en angst, en meer
symptomen van de DSM-IV-As-II-stoornissen (persoonlijkheidsstoornissen,
voornamelijk cluster B en C) (Javaras et al., 2008). Tot dusverre zijn er weinig
epidemiologische gegevens over de prevalentie van BED bekend. Bij obese
volwassenen die behandeling zoeken voor hun overgewicht, variëren de
prevalentiecijfers van 1,3% tot 30,1% (Dingemans, Bruna, & Van Furth, 2002).
In de algemene populatie spreekt men van een prevalentie van 1 tot 3,3%.
BED is zowel aanwezig bij mannen (40%) als bij vrouwen (60%) (Hay, 1998;
Spitzer et al., 1992 en 1993).
Samengevat kan gesteld worden dat overgewicht een veel voorkomende
problematiek is die oorzaak is van diverse medische en ook sociale problemen.
De oorzaak van overgewicht moet in een complexe samenloop van biologische,
sociale en psychologische factoren gezocht worden. Een vaak onderschatte
5
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
factor hierbij is de aanwezigheid van verstoord eetgedrag, meer bepaald
controleverlies over het eten. Gezien de prevalentie en de ernst van
overgewicht, is het belangrijk om te onderzoeken welke mechanismen een rol
spelen in het voorkomen van dergelijk verstoord eetgedrag bij personen met
gewichtsproblemen.
2. Eetregulatie
De wijde verspreiding van obesitas heeft belangrijke implicaties voor de
gezondheid. Gedragsverandering is daarom een zeer belangrijk aspect binnen
het oplossen van deze problematiek, hierbij kan het gaan over andere
voedings- en beweeggewoontes. Beide hebben een zeer groot effect op het
lichaamsgewicht van een individu.
Gezien de prevalentie en ernst van overgewicht in de huidige maatschappij,
is het niet verwonderlijk dat er veel energie en geld geïnvesteerd werd in de
zoektocht naar een gepaste behandeling. Aangezien de leefstijl een belangrijke
invloed heeft op overgewicht, werd de impact van eetregulatie op de
voedingsgewoontes en het gewicht veelvuldig onderzocht. Hieruit blijken de
gevolgen van eetregulatie niet eenduidig positief te zijn en kan eetregulatie
soms zelfs uitmonden in verstoord eetgedrag, hetgeen op zich dan weer
overgewicht stimuleert (Verstuyf, 2014). Hieronder wordt stil gestaan bij één
van de belangrijkste theorieën en pioniers op vlak van de negatieve gevolgen
van eetregulatie, namelijk de Dietary Restraint Theory.
2.1. Definitie eetregulatie
Bij eetregulatie gaat het om het reguleren of regelen van het eetgedrag.
Dit wil dus zeggen dat een individu de huidige toestand van het eetgedrag gaat
aanpassen. In dit geval zal het als doel hebben om gezonder eetgedrag te
vertonen. De persoon in kwestie zou o.a. zijn of haar eetgewoontes kunnen
aanpassen, dit hangt nauw samen met eetregulatie. De hoeveelheid calorieën
verminderen, maaltijden overslaan of starten met een dieet dat laag aan
calorieën is, zijn allemaal mogelijke uitingen van regulatie van het eetgedrag
(Van Strien, 1999). Diëten is dus een manier om het eetgedrag aan te passen.
Vormen van dieet zijn ruwweg minder of meer eten. Afhankelijk van het soort
dieet kan geopteerd worden om minder of meer van een bepaald aspect van
voeding op te nemen. Bij meer eten gaat het vooral om gezonde voeding zoals
fruit en groenten. Naast een verandering van de voedselinname zijn er nog
6
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
opties om aan eetregulatie te doen. Het begrip kan erg breed te interpreteren
zijn en naast alles rond voedselinname, kan het starten van een actievere
levensstijl, zoals meer lichaamsbeweging, hier ook een bijdrage toe leveren.
2.2. Dietary Restraint Theory
Oorspronkelijk werd gedacht dat het beperken van de voedselinname de
beste behandeling zou zijn voor overgewicht, achteraf bleek echter dat
dieetgedrag ook wel eens aan de basis zou kunnen liggen van overgewicht.
Deze stelling werd in de jaren 1980 geponeerd in de Dietary Restraint Theory.
In de afgelopen 35 jaar, heeft laboratoriumonderzoek aangetoond dat diëters
die bezorgd zijn over hun gewicht (Herman & Polivy, 1975) de neiging hebben
om zich te overeten als ze hun dieet schenden. Deelnemers moesten nul, één
of twee milkshakes consumeren en vervolgens drie smaken ijs proeven. Aan de
deelnemers werd uitgelegd dat het doel van de studie was om te bepalen of de
smaak van de milkshake een invloed had op de zintuigelijke ervaring van het
ijs. Diëters hadden de neiging om meer ijs te eten als hun dieet geschonden
was door de milkshake dan wanneer ze dit niet moesten drinken. Deze
bevinding lijkt tegen de intuïtie in te gaan. De meeste mensen geloven namelijk
dat diëters net minder zouden nuttigen na het drinken van een milkshake. Dit
patroon was echter te zien bij personen die hun eetgedrag niet reguleerden.
Deze bevinding wordt aangeduid als ontremmingseffect en duidt op het feit dat
diëters meer eten na het overtreden van hun dieet. Dit effect is daarna nog
vele malen herhaald in laboratoria en werd gevonden na een veelheid van
triggers, waaronder het eten van een kleine hoeveelheid ‘verboden voedsel’,
het consumeren van alcohol, het induceren van een negatieve stemming, het
uitputten van de diëter via een cognitieve taak, … (voor een samenvatting, zie
Herman & Polivy, 1984). Het lijkt er dus op dat diëters kwetsbaar worden om
in diverse omstandigheden net te gaan overeten, waardoor het effect van hun
dieet teniet gedaan wordt of zelfs – ironisch genoeg- uitdraait op
overconsumptie.
Een aantal factoren zijn aanwezig die een negatief effect kunnen hebben
op meer specifiek geremd eetgedrag. Wetenschappers betwijfelen namelijk of
diëten een garantie biedt voor (blijvend) gewichtsverlies. Gedurende de eerste
weken is er meestal een groot gewichtsverlies bij een dieet, maar dit vroege
succes komt al snel ten einde. Er zijn haast onoverkomelijke valkuilen, zo kan
een extreem hongergevoel eetbuien als gevolg hebben (Garner, 1991). Ook uit
het onderzoek van Mann et al. (2007) blijkt in voorgaande studie een
7
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
onderschatting van de mate waarin een dieet contraproductief zou zijn. Eén
derde tot twee derde van de lijners blijkt namelijk meer gewicht terug te krijgen
dan dat ze verloren zijn tijdens hun dieet. De resultaten uit de studies van
Westerberg-Jacobson, Edlund, en Ghaderi (2010 & 2012) tonen dat meisjes
reeds op jonge leeftijd zich bewust zijn van het slankheidsideaal in de westerse
maatschappij. Pogingen om hun eetgedrag te controleren zijn meestal gezond,
maar er zijn ook extreme methoden die meer voorkomen naarmate het BMI
hoger ligt.
Hoewel de Dietary Restraint Theory aanleiding gaf voor een veelheid aan
onderzoek, is het tot op heden niet duidelijk of dieetgedrag op zich goed of
slecht is. Hoewel onderzoek met de oorspronkelijke metingen de ironische
effecten van eetregulatie repliceerden, bleek later onderzoek met andere
vragenlijsten en andere methoden (bijv. experimentele studies) andere
bevindingen weer te geven (e.g., Stice, 2001). Hieruit werd geconcludeerd dat
eetregulatie soms negatieve gevolgen had op de eetgewoontes en het gewicht,
terwijl het in andere gevallen net positieve effecten had. Meer recent onderzoek
spitste zich dan ook voornamelijk toe op factoren onderliggend aan eetregulatie
die kunnen voorspellen of er gezondere of net meer verstoorde eetgewoontes
werden ontwikkeld (Stroebe, van Koningsbrugg, Papies, & Aarts, 2013). Eén
van de onderliggende factoren die een belangrijke rol spelen is het type
motivatie onderliggend aan eetregulatie (Verstuyf et al., 2012). Eén van die
beïnvloedende factoren blijkt de onderliggende motivatie te zijn voor
eetregulatie, dit wordt in 3. Motivatie besproken.
8
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
3. Motivatie
Motivatie onderliggend aan eetregulatie kan een invloed hebben op de
positieve of negatieve gevolgen van eetregulatie. Aangezien motivatie een
breed begrip is, zal eerst meer uitleg gegeven worden rond motivatie vanuit de
zelfdeterminatietheorie (ZDT; Deci & Ryan, 2000; Ryan & Deci, 2000).
Vervolgens zal stil gestaan worden bij voorgaand onderzoek naar het verband
tussen motivatie en eetgedrag.
3.1. Definitie
Twee verschillende onderdelen staan centraal bij deze theorie, namelijk
wat mensen trachten te bereiken via hun gedrag, dit zijn dus de doelen. Het
tweede aspect zijn de motieven of soorten regulatie die aan de basis van dit
gedrag liggen. Dus waarom iemand een bepaald gedrag stelt.
Bij wat mensen willen bereiken via hun gedrag gaat het om de
doelinhoud. Er zijn twee types van doelen, namelijk intrinsieke en extrinsieke
doelen. Bij intrinsieke doelen gaat het om het nastreven van vriendschap,
persoonlijke ontwikkeling, zich nuttig maken voor de maatschappij en ook
gezondheid behoort tot dit type. Bij extrinsieke doelen gaat het onder andere
om het nastreven van populariteit, materiële rijkdom, imago en fysieke
aantrekkelijkheid (Kasser & Ryan, 1993, 1996). Uit onderzoek is gebleken dat
het nastreven van extrinsieke doelen minder psychologisch welzijn met zich
meebrengt, terwijl het nastreven van intrinsieke doelen meer vitaliteit, energie
en levenstevredenheid met zich meebrengt (Kasser & Ryan, 1996). Later werd
ook aangegeven dat het nastreven van extrinsieke doelen vaker voortvloeit
vanuit een verlangen naar erkenning of goedkeuring van anderen of een
verlangen naar macht en bewondering (Kasser et al., 2004). Wat betreft
eetregulatie blijken vooral de doelen gezondheid (intrinsiek doel) en fysieke
aantrekkelijkheid en imago (extrinsiek doel) van toepassing te zijn. In de
zogenaamde ‘obesogene omgeving’ is het aannemelijk dat veel personen hun
eetgewoontes trachten te reguleren met het oog op hun gezondheid en fitheid.
Anderzijds, in de huidige samenleving speelt ook een slank en strak
schoonheidsideaal een belangrijke rol (Slater et al., 2012). Mogelijks kan
eetregulatie ook verklaard worden vanuit het verlangen om slanker en
aantrekkelijker te ogen voor anderen.
In Figuur 1 staan de verschillende regulatietypes (het ‘waarom van
motivatie’) in een overzichtelijke tabel (Ryan & Deci, 2000). Er zijn
verschillende types van motivatie om een bepaald gedrag te stellen, die
9
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
onderverdeeld worden in enerzijds gecontroleerde types van motivatie en
anderzijds autonome types van motivatie. De term gecontroleerd staat voor
het uitvoeren van een activiteit waarbij een gevoel van druk ervaren wordt. Het
‘moeten’ staat hierbij centraal. Deze druk kan zowel extern als intern zijn. Bij
externe regulatie kan de druk om het eetgedrag te reguleren, veroorzaakt
worden door mensen uit de omgeving, zoals vriend en/ of ouders. Interne druk
of een intern ‘moeten’ bestaat echter ook en hier gaat het om geïntrojecteerde
regulatie een belangrijke rol, zoals gevoelens van schaamte en schuld. Ook de
eigen zelfwaarde een duwtje in de rug geven kan hier bij horen. In tegenstelling
tot deze gecontroleerde motivatietypes, is er bij autonome motivatie een gevoel
van ‘willen’. Indien een individu iets onderneemt vanuit de interesse en het
plezier dat de activiteit met zich meebrengt, dan gaat het om intrinsieke
motivatie. Bij geïntegreerde regulatie gaat het om een bepaald handelen vanuit
algemene persoonlijke levenswaarden en –doelen. Als laatste is er de
geïdentificeerde regulatie, waarbij persoonlijke waarde en betekenis van een
bepaalde activiteit centraal staat.
Figuur 1: Overzicht van de verschillende subtypes van motivatie (Deci & Ryan, 2000)
3.2. Psychologische basisbehoeften
Naast het wat en waarom van motivatie, wordt er binnen de ZDT ook veel
aandacht besteed aan het concept van psychologische behoeftebevrediging.
Binnen deze theorie wordt gesteld dat mensen universeel een aantal
psychologische basisbehoeften hebben, waarvan ondersteuning essentieel is
voor een optimale groei en welzijn (Ryan, Huta, & Deci, 2008). Drie dergelijke
psychologische basisbehoeften worden onderscheiden, namelijk de behoefte
aan autonomie, gedefinieerd als een gevoel van psychologische vrijheid en
10
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
keuze. Ook behoefte aan competentie ofwel het gevoel in staat te zijn om
vooruitgang te boeken en persoonlijke doelen te realiseren wordt als een
universele basisbehoefte erkend. Ten slotte de nood aan verbondenheid waarbij
een gevoel van wederkerige zorg, warmte en steun horen.
Indien de basisbehoeften ondersteund worden, blijkt dit meer groei, welzijn
en levenstevredenheid met zich mee te brengen (Ryan et al., 2008). Dit werd
bovendien teruggevonden in diverse culturen, settings en over verschillende
leeftijdsgroepen heen (voor een overzicht, zie Chen et al., 2015). Daarnaast
blijken de psychologische basisbehoeften ook binnen specifieke
levensdomeinen een belangrijke rol te spelen. Zo blijkt behoefte-ondersteuning
in de werksetting een belangrijke impact te hebben op de inzet en prestaties
van werknemers (Van den Broeck et al., 2010). Interessant voor de huidige
studie is de bevinding dat psychologische behoeftebevrediging ook een rol
speelt bij eetregulatie. Meer bepaald vonden Verstuyf en collega’s (2012) dat
diëters die zich competent, autonoom en bekwaam voelden op vlak van hun
eetregulatie, meer gezonde eetgewoontes en minder verstoord eetgedrag
vertoonden.
3.3. Onderzoek naar het verband tussen motivatie en eetgedrag
Het reguleren van eetgedrag kan met als doel zijn om fysieke
aantrekkelijkheid te veranderen of te behouden of om gezondheid en fitheid te
behouden. Hierbij is eetregulatie met het oog op aantrekkelijkheid een
extrinsiek doel en regulatie om gezond te blijven een intrinsiek doel. Anderzijds
kan eetregulatie gedreven worden vanuit meer autonome of gecontroleerde
motieven. Ten slotte werd ook aan het concept van psychologische
behoeftebevrediging reeds heel wat aandacht geschonken. In wat volgt worden
enkele onderzoeksbevindingen aangehaald die het verband tussen de doelen,
motieven en psychologische behoeften enerzijds en de eetgewoontes
anderzijds onderzochten.
3.3.1. Wat
Studies die de ZDT onderzochten kunnen een aantal zaken besluiten. De
studie van Putterman en Linden (2004) bracht initiële evidentie dat op
aantrekkelijkheid gerichte eetregulatie samenhing met controleverlies over
eten in een groep van vrouwelijke studenten.
Uit onderzoek van Verstuyf, Vansteenkiste, en Soenens (2012) kan
afgeleid worden dat onderliggende doelen voor eetregulatie een verklarende rol
11
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
spelen in wanneer en waarom eetregulatie controleverlies over eten in de hand
werkt. Eetregulatie gericht op aantrekkelijkheid was positief gerelateerd aan
controleverlies over eten, meer specifiek symptomen van de eetbuistoornis of
binge eating disorder. Bij het doel gezondheid voor eetregulatie was er echter
sprake van een negatieve samenhang met controleverlies over eten.
3.3.2. Waarom
Voorgaande studies toonden reeds het belang aan van autonome en
gecontroleerde motieven, waarbij autonome motieven voor eetregulatie meer
gezond en minder verstoord eetgedrag voorspelden, terwijl een omgekeerd
patroon werd teruggevonden voor gecontroleerde motieven (Pelletier, Dion,
Slovinec-D’Angelo, & Reid, 2004; Pelletier & Dion, 2007). Een onderzoek van
Verstuyf (2014) bouwde verder op deze bevindingen door na te gaan wat het
verband was tussen motieven voor eetregulatie en veranderingen over tijd in
diverse eetgerelateerde uitkomsten. De conclusie voor dit onderzoek was dat
de motivatie onderliggend aan eetregulatie differentiële verbanden met een
diverse reeks aan uitkomsten blijkt te voorspellen. Intrinsieke motivatie
voorspelde stijgingen in gezonde eetgewoontes en dalingen in gewicht,
gevoelens van uitputting en piekeren over eten en gewicht. Geïdentifceerde
regulatie voorspelde dalingen in controleverlies over eten en gevoelens van
uitputting. Geïntrojecteerde motivatie voorspelde stijgingen in gewicht,
uitputting en piekeren over eten en gewicht, terwijl externe motivatie stijgingen
in controleverlies over eten en piekeren over eten en gewicht voorspelde.
Samengenomen bleken autonome motieven dus samen te hangen met
adaptieve veranderingen in de uitkomsten, terwijl gecontroleerde motieven
samenhingen met dysfunctionele veranderingen in de uitkomsten. Het risico
om een disfunctioneel motivationeel profiel te vertonen is hoger bij jonge
diëters. Los van elkaar lijken de doelen en motieven een rol te spelen in de
voorspelling van gezonde eetgewoontes, maar ook symptomen van verstoord
eetgedrag, dieet-specifieke behoeftefrustratie speelt hierbij voor een deel een
verklarende rol. Zowel bij adolescenten als volwassenen die diëten blijken de
verbanden tussen de doelen en motieven en uitkomsten gelijkaardig. Dit geldt
ook voor mensen met of zonder overgewicht die hun eetgedrag reguleren.
3.3.3. Behoeftebevrediging en –frustratie
In de ZDT wordt gesteld dat psychologische basisbehoeften de
energetische basis vormen voor volgehouden gedragsveranderingen, meer
12
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
algemeen, voor groei en welzijn (Deci & Ryan, 2000; Ryan & Deci, 2000).
Talrijke studies bevestigen het belang van bevrediging van deze drie
psychologische basisbehoefte voor het algemeen welzijn, de groei en adaptief
functioneren in diverse levensdomeinen (Ryan, Huta, & Deci, 2008;
Vansteenkiste et al., 2010). Recent schenkt de ZDT ook meer systematische
aandacht aan de ‘donkere’ kant van het menselijk functioneren, namelijk het
voorspellen van malfunctioneren en zelfs psychopathologie. Hierbij zou
frustratie, eerder dan enkel een gebrek aan bevrediging, van deze drie
basisbehoeften een belangrijke rol spelen (Bartholomew, Ntoumanis, Ryan,
Bosch, & Thogersen-Ntoumani, 2011; Vansteenkiste & Ryan, in druk). In lijn
met deze stelling werd door Verstuyf (2014) nagegaan of dagelijkse
schommelingen in behoeftefrustratie hand in hand gaan met dagelijkse
schommelingen in controleverlies over eten.
Uit de studie van Verstuyf et al. (2012), die reeds besproken werd, kon
tevens besloten worden dat het ervaren van dieet-specifieke behoeftefrustratie
het verband kon verklaren tussen eetregulatie en controleverlies. De intensiteit
van eetregulatie hing positief samen met dieet-specifieke behoeftefrustratie en
dit hing vervolgens positief samen met controleverlies over eten. Verder was er
sprake van differentiële verbanden tussen de doelen onderliggend aan
eetregulatie en de dieet-specifieke behoeftefrustratie en ook met
controleverlies over eten. Zo bleek er meer kans te zijn op dieet-specifieke
behoeftefrustratie wanneer eetregulatie gericht is op aantrekkelijkheid. Dit
voorspelde vervolgens ook meer controleverlies over eten. Hier tegenover staat
op gezondheid gerichte eetregulatie waarbij de samenhang met dieet-
specifieke frustratie minder was, met als gevolg dat ook de samenhang met
controleverlies over eten kleiner was. Wanneer en waarom eetregulatie kan
leiden tot controleverlies over eten wordt voor een deel verklaard door dieet-
specifieke behoeftefrustratie.
Het proces van dieet-specifieke behoeftebevrediging en frustratie heeft
een sterke relatie met de uitkomsten, maar er was slechts beperkte evidentie
voor een mediërende rol. Meer concreet gaat het om het feit dat intrinsieke en
geïdentificeerde motieven stijgingen in behoeftebevrediging voorspelden. Dit
verklaart het verband met uitputting (Verstuyf, 2014).
Samenvattend kan gesteld worden dat er in voorgaand onderzoek reeds
belangrijke verbanden werden teruggevonden tussen motivatie (wat en
waarom) en psychologische behoeftebevrediging enerzijds en de eetgewoontes
anderzijds. Net daarom is het van belang om in kaart te brengen welke factoren
13
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
een invloed hebben op de motivatie en behoeftebevrediging van diëters. Voor
diëters die in begeleiding zijn bij een diëtist of andere hulpverlener, speelt
mogelijks de therapeutische stijl een belangrijke rol in de motivatie en
behoeftebevrediging die ze ervaren.
4. Gepercipieerde hulpverlening en therapeutische stijl van de
diëtist
De mate waarin een persoon zich ondersteund voelt door zijn/ haar diëtist
en het soort ondersteuning kan mogelijk een rol spelen bij eetregulatie en alle
gevolgen die eraan verbonden kunnen zijn. Ondersteuning is een vage
omschrijving en daarom is het belangrijk om concreet te verwoorden wat dit
inhoudt voor dit onderzoek. Via de theorie van de psychologische
basisbehoeften zal het begrip ‘ondersteuning’ ontleed en verduidelijkt worden
(Deci & Ryan, 2000). Ten slotte zal er worden stilgestaan bij voorgaand
onderzoek naar het verband tussen ondersteuning en eetgedrag.
4.1. Definities
Wat wordt er in deze studie onder hulpverlening verstaan? Voor dit
onderzoek ligt de focus enkel op de diëtisten die de persoon begeleiden,
opvolgen en ondersteunen gedurende het hele proces, het gaat hier niet om de
familie en vrienden van het individu. In deze studie wordt ondersteuning dus
gezien als de therapeutische stijl van de diëtist en hoe de persoon in kwestie
die ervaart.
4.1.1. Theorie van de psychologische basisbehoeften (Deci & Ryan,
2000)
Bij 3. Motivatie werd er reeds stilgestaan bij de basisbehoeften. Volgens
de theorie van Deci en Ryan (2000) zouden er drie psychologische
basisbehoeften zijn, namelijk de behoefte aan autonomie, competentie en
verbondenheid. Bij het begrip autonomie draait het vooral om de term
‘vrijwilligheid’’. Wanneer iemands autonomie ondersteund wordt, is er
voldoende ruimte en vrijheid om de persoon zelf keuzes te laten maken en zijn
of haar eigen weg te gaan. Competentie is het geloof van een persoon dat hij/
zij in staat om met een bepaalde situatie om te gaan. Centraal staan effectiviteit
en zelfvertrouwen in uit te voeren activiteiten (Ryan, et al., 2008). Een gevoel
14
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
van verbondenheid staat gelijk aan een gevoel ergens thuis te horen
(Baumeister & Leary, 1995). Dit gevoel geeft mensen de mogelijkheid om op
een warme en vriendelijke manier om te gaan met mensen uit hun omgeving
en op deze manier verbondenheid te ervaren (Skinner & Edge, 2002). Het is
bevorderend voor mensen hun ontwikkeling om voldoende in contact met
elkaar te staan en samen deel te nemen aan allerlei activiteiten. Het is
belangrijk te ervaren dat er relaties bestaan met bepaalde mensen en om te
ervaren dat deze zullen blijven bestaan (Baumeister & Leary, 1995).
Het onderzoek van Deci en Ryan (2000) kan besluiten dat het
bevredigen van deze behoeften essentieel is voor het psychologisch welzijn.
Het aanwezig zijn van deze behoeften zorgt ervoor dat iemand effectief kan
functioneren. Indien het niet mogelijk is om te beantwoorden aan deze
behoeften dan kan dit pathologisch functioneren als gevolg hebben.
4.1.2. Motivationeel interviewen
Een diëtist die advies geeft, kan weerstand van zijn patiënten verwachten,
vooral als de focus van dit advies gericht is op gedrag waarvoor weinig of geen
bereidheid is om het te veranderen (Foster et al., 2005). Daartegenover staat
motivationeel interviewen (MI) het is een aanpak waarbij de patiënt centraal
gesteld wordt (cliëntgecentreerde counseling). Deze aanpak stelt patiënten in
staat om hun standpunt ten opzichte van hun eigen gezondheid te verkennen
en de daarbij behorende attributies. Ook worden ze begeleid om zelf
oplossingen te bedenken om positieve veranderingen in hun
gezondheidsgedrag teweeg te brengen (Britt et al., 2004; Miller & Rollnick,
2002). Eerstelijnspatiënten geven aan dat hun voorkeur naar een
patiëntgerichte benadering gaat in plaats van het advies geven volgens de
richtlijnen (Little et al., 2001). Hoewel MI en de zelfdeterminatie-theorie
afzonderlijk van elkaar ontwikkeld werden, wordt gesteld dat deze twee
modellen complementair zijn en elkaar aanvullen (Vansteenkiste & Sheldon,
2006).
4.2. Onderzoek naar het verband tussen therapeutische stijl en
eetgedrag
Bij het onderzoek naar de therapeutische stijl, kan de aandacht enerzijds
gericht worden op studies die een behoefte-ondersteunend klimaat in verband
brachten met therapeutische vooruitgang bij patiënten met eet- en
15
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
gewichtsproblemen en anderzijds kan er aandacht besteed worden aan studies
die de meerwaarde van MI verder onderzochten.
Mensen die hun omgeving zien als meer autonomie ondersteunend, hebben
de neiging om een verbeterde zelf-initiatie en autonome regulatie te vertonen
(Deci & Ryan, 1987; Deci et al., 1991). Dit werd uitgebreid aangetoond in
domeinen zoals onderwijs, opvoeding en de arbeidscontext.
Studenten die hun leraren als meer autonomie ondersteunend ervoeren
waren meer gemotiveerd om vaardigheden aan te leren en hadden een grotere,
gepercipieerde competentie dan studenten die hun leraren ervoeren als meer
controlerend. (Ryan & Grolnick, 1986). In een gelijkaardig onderzoek toonden
Grolnick, Ryan en Deci (1991) aan dat kinderen die hun ouders zien als meer
autonomie ondersteunend onder andere betere cijfers behaalden. Volgens
Williams et al. (2009) suggereert de zelfdeterminatietheorie dat een autonomie
ondersteunende omgeving de integratie en internalisatie van de eetregulatie
vergemakkelijkt. Dit zou op lange termijn een bevorderlijk effect hebben op
gedragsverandering. Een laboratorium experiment door Deci, Eghrari, Patrick,
en Leone (1994), toonde aan dat autonomie ondersteuning leidde tot een
grotere volhardendheid om het doelgedrag te blijven stellen in de
daaropvolgende periode. Voor dit experiment namen zowel mannelijke als
vrouwelijke studenten deel. Autonomie-ondersteuning werd hier
geoperationaliseerd door geminimaliseerde controle, een zinvolle reden en
erkenning van gevoelens. De mate waarin de deelnemers het personeel als
autonomie ondersteunend zien, was een significante, positieve voorspeller van
autonome redenen om het programma vol te houden. Deze bevinding heeft een
grote praktische betekenis, namelijk dat het interpersoonlijke klimaat bij een
programma om gewicht te verliezen de relatieve autonomie van een patiënt
haar motivatie beïnvloedt. Uit voorgaande onderzoeken is duidelijk dat het
soort motivatie op zijn beurt een invloed heeft op gewichtsverlies tijdens het
programma en het behouden van dit verlies. (Williams, Grow, Freedman, Ryan
& Deci, 1996). Een studie van van der Kaap-Deeder et al. (2014) wijst ook op
het belang van een autonomie-ondersteunende context, deze zou een gunstig
effect hebben op het soort motivatie doorheen het programma, hetgeen
uiteindelijk meer gedragsverandering voorspelde. Ook versterkt dit de
psychologische behoeftebevrediging.
MI interventies zijn effectief voor gedragsverandering en het verlagen van
het risico op coronaire hartziekten (CHZ) (Britt et al., 2004; Rubak et al., 2005;
Knight et al, 2006; Hardcastle et al., 2008). Bij studies die minder effectief
16
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
bleken te zijn, was sprake van een minimale intensiteit van interventies,
namelijk één 15 minuten durende sessie met de patiënt (Rubak et al., 2005;
Halbart et al., 2000). Echter bleek ook uit onderzoek dat de effectiviteit van MI
bij patiënten met overgewicht toeneemt naarmate de MI intensiever werd
toegepast. De studie van Hardcastle et al. (2008) toonde bijv. aan dat personen
die in een begeleidingsgroep zaten, meer fysieke activiteit gingen vertonen
naarmate het aantal sessies vorderde en dit in vergelijking met de controle
groep die geen sessies volgde. Ook was er een daling in gewicht, bloeddruk en
cholesterol te zien. Het bijwonen van deze cliëntgerichte therapie is zeker
interessant voor personen met overgewicht.
5. Huidig onderzoek
Overgewicht is een veelvoorkomend probleem in deze maatschappij met
een aantal ernstige medische en psychische gevolgen. Eén van de
behandelingen tegen overgewicht omvat het aanleren van nieuwe
eetgewoontes via een dieetprogramma. Toch blijken dergelijke programma’s
niet steeds effectief en blijken ze soms zelfs negatieve gevolgen te voorspellen,
namelijk meer verstoord eetgedrag. In lijn met voorgaand onderzoek, wordt in
de huidige bachelorproef nagegaan of de motivatie onderliggend aan
eetregulatie verband houdt met de eetgewoontes. Vernieuwend aan deze studie
is dat ook de therapeutische relatie met de diëtist in kaart wordt gebracht en
nagegaan wordt of een behoefte-ondersteunende relatie verband houdt met de
motivatie en eetgewoontes. Hiertoe werden volwassen vrouwen met
overgewicht die deelnamen aan een programma om af te vallen (bij een diëtist
of een commercieel programma zoals Infraligne) uitgenodigd om een online
vragenlijst in te vullen waarin de gepercipieerde steun van de dietist of mentor,
de motivatie en de eetgewoontes werden bevraagd. De afnameduur werd
geschat op 10 minuten.
De onderzoeksvragen en hypothesen waren: “Welk type motivatie vertonen
de deelnemers, afhankelijk van leeftijd, BMI sociodemografische status?”, “Hoe
sterk voelen de deelnemers zich ondersteund door hun hulpverleners,
afhankelijk van hun leeftijd, BMI en sociodemografische status?” en “Is er een
verband tussen de gepercipieerde steun en het type motivatie bij de
deelnemers?”. Het doel van dit onderzoek is dus om na te gaan of er een
verband is tussen de gepercipieerde steun van de diëtist en het type motivatie
17
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
bij de deelnemers. Bijkomende gegevens werden ook verzameld, hierbij gaat
het om de aanwezigheid van verstoord eetgedrag en van behoeftebevrediging
en/of frustratie. Kunnen een gecontroleerde motivatie en behoeftefrustratie
meer verstoord eetgedrag voorspellen?
Het verband tussen hulpverleningsstijl en type motivatie op vlak van
eetregulatie is een nieuwe invalshoek bij patiënten met overgewicht. In lijn met
studies naar eetstoornissen en motivationeel interview, wordt verondersteld dat
autonomie ondersteuning door de diëtist een voorspeller kan zijn van meer
behoeftebevrediging, autonome motivatie en intrinsieke doelen bij een individu.
Bij een verband tussen het type motivatie en behoeftebevrediging- en
frustratie wordt ervan uitgegaan dat dit parallel is aan voorgaande
onderzoeken. Meer concreet gaat het om het feit dat autonome motivatie
stijgingen in behoeftebevrediging voorspelden (Verstuyf, 2014). Van een meer
gecontroleerde motivatie wordt verwacht dat deze een stijging in
behoeftefrustratie voorspellen.
Een andere samenhang is die van behoeftefrustratie en verstoord
eetgedrag. Verschillende studies hebben recent aandacht geschonken aan de
negatieve zijde van het menselijk functioneren. Frustratie van de drie
basisbehoeften zou een belangrijke rol spelen bij het voorspellen van
malfunctioneren tot zelfs psychopathologie. (Bartholomew, Ntoumanis, Ryan,
Bosch, & Thogersen-Ntoumani, 2011; Vansteenkiste & Ryan, 2013). Ook
werden verbanden tussen verstoord eetgedrag en het soort motivatie
nagegaan. Met het onderzoek van Verstuyf (2014) als basis wordt
verondersteld dat intrinsieke motivatie een stijging in gezonde eetgewoontes
voorspelt en een daling in gewicht, gevoelens van uitputting en piekeren over
eten en gewicht. Geïdentifceerde regulatie zou dalingen in controleverlies over
eten en gevoelens van uitputting voorspellen. Geïntrojecteerde motivatie
daarentegen zou stijgingen in gewicht, uitputting en piekeren over eten en
gewicht voorspellen, terwijl externe motivatie een voorspeller zal zijn voor
stijgingen in controleverlies over eten en piekeren over eten en gewicht. In lijn
met deze bevindingen wordt verwacht dat autonome motivatie en
behoeftebevrediging minder verstoord eetgedrag zou voorspellen terwijl een
gecontroleerde motivatie en behoeftefrustratie net meer verstoord eetgedrag
zouden voorspellen.
18
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Methode
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van het rekruteringsproces
van deelnemers, de manier waarop het onderzoek tot stand gekomen is, welke
noodzakelijk voorwaarden ingevuld moesten worden en hoe er een antwoord
gevonden wordt op de onderzoeksvraag naar het effect van het type motivatie
en tevens de hulpverleningsstijl op de gedragsverandering van een individu.
1. Deelnemers
Het oorspronkelijke opzet van de studie was om vrouwen te bevragen die
deelnamen aan een innovatief programma om gewicht te verliezen aan het
Universitair Ziekenhuis in Antwerpen. Doordat de data nog niet beschikbaar
waren, werd ervoor geopteerd om op alternatieve wijze data in te zamelen om
de onderzoeksvragen te beantwoorden.
De onderzoeksgroep bestond uit volwassen vrouwen met overgewicht.
Inclusiecriteria waren dat de personen tussen de 18 en 55 jaar moesten zijn,
ze moesten overgewicht hebben en naar een diëtist gaan of een commercieel
programma, waar ze alleszins een vorm van behandeling volgden om af te
vallen. Eerst werden zelfstandige diëtisten gecontacteerd met de vraag of zij
aan hun patiënten de vragenlijst kon bezorgen. Het gaat hier om een vijftal
diëtisten. Er kwam geen enkele respons. Een andere alternatief was dan om
het commerciële programma Infraligne aan te spreken en om de doelgroep te
bereiken via sociale media.
In totaal deden 27 volwassen vrouwen, tussen 20 en 57 jaar, met een
gemiddelde leeftijd van 32 jaar (SD = 11,35 ) mee aan het onderzoek. De
steekproef was voornamelijk hoog opgeleid, zo’n 52% behaalde of studeerde
voor een diploma hoger onderwijs (hogeschool). Het grootste deel van de
steekproef was student, namelijk 33%, ook waren er veel bediendes (22%).
De gemiddelde Body Mass Index (BMI; gewicht in kilogram/ kwadraat lengte in
meter) van de deelnemers bedroeg 30 (SD = 4,50). Oorspronkelijk waren er
29 respondenten, maar twee proefpersonen werden verwijderd omwille van een
zeer laag (< 16) en een normaal (18 – 25) BMI. De deelname van de
respondenten gebeurde op vrijwillige basis en er werd geen vergoeding
voorzien.
19
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
2. Materiaal
Een empirische studie sloot het beste aan bij dit onderzoek. Via een
vragenlijst kon informatie verzameld worden over de motivatie,
behoeftebevrediging en gepercipieerde steun voor de interventie, alsook over
de eetgewoontes van de deelnemers. Ook sociodemografische gegevens van
de deelnemers werden bevraagd. Het ging hier dus om een kwantitatieve
methode.
Het eindresultaat was een vragenlijst die werd samengesteld uit items
afkomstig van een aantal bestaande vragenlijsten, waarvan sommigen reeds
ontworpen waren voor eerder onderzoek. De volledige vragenlijst is te vinden
in bijlage 1.
2.1. Sociodemografische gegevens
Eerst werden een aantal sociodemografische zaken bevraagd. Specifiek
ging het om de naam of initialen van de respondent, leeftijd, lengte en gewicht.
Aan de hand van deze gegevens kon ook de BMI berekend worden. Verder
werden ook de onderwijs- en werkstatus nagegaan. Ten slotte werd het hoogst
behaalde diploma of het diploma waar de respondent op het moment van
afname voor studeerde, bevraagd.
2.2. Motivatie
De vragen om de motivatie te meten waren gebaseerd op een aantal items
uit de vragenlijsten voor onderzoek van Verstuyf (2012). Verder werden een
aantal vragen uit de Self Regulation Questionnaire (SRQ; Levesque et al., 2007;
Ryan & Connell, 1989) gebruikt. Om de motivatie te bevragen werden enerzijds
de doelinhouden en anderzijds de motieven bevraagd.
2.2.1. Doelinhouden (Verstuyf, 2012)
Voor de bevraging van de doelen werd gekeken naar de aangepaste versie
van Aspiration Index (AI; Kasser & Ryan, 1996) die gebruikt werd voor het
onderzoek van Verstuyf (2012). Hier werd een aangepaste versie van de
Aspiration Index ontworpen om deelnemers hun doelen voor eetregulatie te
meten. De originele AI meet mensen hun extrinsieke (zoals rijkdom,
bekendheid en aanzien) en tevens hun intrinsieke (betekenisvolle relaties,
persoonlijke groei, bijdrage aan de samenleving en goede gezondheid)
doelinhouden/ aspiraties (Kasser & Ryan, 1996). Deze doelen waren weliswaar
gewijzigd in de aangepaste versie. Ook voor de studie van Verstuyf (2012)
20
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
werden twee typen doelen onderzocht, het intrinsieke doel (fysieke fitheid en
gezondheid) en het extrinsieke doel (fysieke verschijning en aantrekkelijkheid).
In totaal ging het om 6 items, verdeeld over de twee doelen. De items waren
in de vorm van stellingen en elke stelling begon met: “Ik reguleer mijn
eetgedrag omdat…”. De deelnemers moesten vervolgens aangeven hoe sterk
ze elke doel voor eetregulatie schatten. Dit gebeurde door middel van een 7-
punt Likert schaal van 1 (totaal niet belangrijk) tot 7 (zeer belangrijk) waarop
de deelnemers hun antwoorden konden aanduiden. Drie items verwezen naar
gezondheidsgericht eetgedrag reguleren zoals “… ik fit wil blijven.” en “… ik
gezond wil zijn.”. De drie andere items waren verbonden met het op uiterlijk
gericht eetgedrag reguleren, zoals: “… ik meer spieren wil hebben of dunner wil
zijn om er meer aantrekkelijk uit te zien.” en “… anderen me aantrekkelijker
zouden vinden.”.
De interne consistentie van deze items was berekend per subschaal. De
Chronbachs α bedroeg voor het doel gezondheid 0.79 en α = 0.69 voor het doel
aantrekkelijkheid.
2.2.2. Motieven (SRQ; Levesque et al., 2007)
De motieven, het waarom, van de respondenten werden vervolgens
nagegaan. Voor het bevragen van deze zelfregulatieprocessen werden een
aantal items uit de Self Regulation Questionnaire (SRQ; Levesque et al., 2007;
Ryan & Connell, 1989) afgenomen. Het is een zelfrapportagevragenlijst die een
onderscheid maakt bij gedragsregulatie op vlak van het type motivatie. Deze
vragenlijst wordt op verschillende domeinen gebruikt zoals voor school,
behandelingen etc. Telkens werd er gevraagd waarom de respondent een
bepaald gedrag stelt, waarbij deze op een 5-puntenschaal (1 = helemaal niet
akkoord tot 5 = volledig akkoord). Op deze manier was het mogelijk een zicht
te krijgen op het type motivatie van een individu, de reden waarom iemand een
bepaald gedrag stelt is een indicatie voor bijvoorbeeld een intrinsieke motivatie.
Elke stelling begon met: “Ik let op mijn eetgewoontes omdat...”. Elk
motief kwam aan bod in de daaropvolgende 16 items. Voor de autonome
motivatie representeerden onder andere de volgende items intrinsieke
motieven: “… ik dit leuk vind” en “... ik dit uitdagend vind”. Een andere vorm
van autonome motivatie is geïdentificeerde motivatie (identificatie) met items
als: “… dit gewoon past bij wat ik echt belangrijk vind in het leven.” en “… dit
een keuze is waar ik ten volle achtersta.”. Onder de gecontroleerde motivatie
valt onder andere het externe motief, onder andere de volgende items wezen
21
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
op dit soort onderliggende drijfveer: “… anderen dit van mij verwachten” en ”…
anderen mij anders misschien zouden bekritiseren.”. Naast dit soort
gecontroleerde motivatie is er nog een andere vorm, namelijk geïntrojecteerde
motivatie (introjectie). Hierbij ging het om items als: “… ik mij anders
beschaamd zou voelen “ en “… ik me dan pas trots kan voelen.”.
De interne consistentie werd nagegaan voor de twee types motivatie,
respectievelijk gecontroleerde en autonome motivatie, en bedroeg 0.81 en
0.88. Bij gecontroleerde motivatie is er de onderverdeling tussen externe en
geïntrojecteerde (interne) motieven. Bij autonome motivatie is een
onderverdeling tussen intrinsieke en geïdentificeerde motivatie. Het bleek
moeilijk om empirisch een onderscheid te maken tussen identificatie en
integratie. Net zoals in voorgaande studies werd deze beslissing ook voor dit
onderzoek doorgetrokken (Guay, Mageau & Vallerand, 2003; Verstuyf et al.,
2014). De betrouwbaarheid werd nagegaan per type motivatie, maar ook voor
de twee overkoepelende types van motivatie, namelijk gecontroleerd en
autonoom. In Tabel 1 wordt de Chronbachs α van alle verschillende schalen
weergegeven.
Tabel 1
Betrouwbaarheid Self Regulation Questionnaire (SRQ)
Motieven N items Chronbachs α
Gecontroleerde
motivatie
8 .81
Extern 4 .89
Introjectie 4 .61
Autonome motivatie 8 .88
Intrinsieke 4 .84
Identificatie 4 .77
22
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
2.3. Hulpverleningsstijl (HCCQ; Williams, 1996)
De hulpverleningsstijl werd gemeten via de Health Care Climate
Questionnaire (HCCQ; Williams, 1996). Deze vragenlijst werd reeds gebruikt in
diverse studies waarbij hulpverleningsstijl een aspect van het onderzoek was
(Kasser & Ryan, 1999; Williams & Deci, 2001; Williams et al., 1996, 1998a,
1998b, 1999, 2002). De validiteit van deze zelfrapportagevragenlijst werd goed
bevonden in deze studies (Williams, 1996). De vragenlijst meette dus hoe
patiënten de ontvangen steun van de hulpverlener ervoeren, waarbij een
hogere score meer gepercipieerde autonomie-ondersteuning representeerde.
De originele versie van de HCCQ bestaat uit een lange en een korte versie,
respectievelijke bestaande uit 15 en 6 items. Voor dit onderzoek werd een
Nederlandstalige versie gebruikt met 11 items, die reeds succesvol in
voorgaande studies in Vlaanderen werd toegepast (e.g., Van Der Kaap et al.,
2014).
Aan de hand van een 5-puntenschaal, gaande van helemaal niet akkoord
tot helemaal akkoord, werd de respondenten gevraagd om aan te geven in
welke mate de stellingen overeenkwamen met de werkwijze van hun diëtist.
Het ging om stellingen als: “Ik ben van mening dat mijn diëtist me de keuze
geven om al dan niet iets aan mijn eetprobleem te veranderen.” en “Mijn diëtist
laat duidelijk merken dat ze zich persoonlijk gekwetst voelt als ik niet voldoe
aan haar verwachtingen.”. De interne consistentie bedroeg 0.86.
2.4. Verstoord eetgedrag
Verstoord eetgedrag werd gemeten via de Nederlandstalige versie (Van
Strien, 2002) van de Eating Disorders Invertory (EDI-II; Garner, sd). Dit is een
zelfrapportagelijst die symptomen van eetstoornissen in kaart kan brengen.
Zowel psychologische als gedragskenmerken die samenhangen met
eetstoornissen worden gemeten. In de huidige studie werden enkel de
subschalen afgenomen die gedragskenmerken van eetstoornissen bevroegen.
Hierbij stonden drie schalen centraal: controleverlies, magerzucht en
lichaamsontevredenheid.
Vragen werden beantwoord aan de hand van een 6-puntenschaal
gaande van nooit tot altijd. De items voor de schaal magerzucht bestonden
onder anderen uit: “Ik denk erover om te gaan lijnen.” en “Ik voel me
ontzettend schuldig als ik teveel gegeten heb.”. Lichaamsontevredenheid werd
onder meer via de volgende twee items bevraagd: “Ik vind mijn buik te dik.”
en “Ik vind mijn dijen te dik.”. Ten slotte was er de schaal controleverlies die
23
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
onder andere bestond uit de volgende items: “Ik eet wanneer ik van streek
ben.” en “Ik prop mezelf vol met eten.”.
De interne consistentie werd per schaal nagegaan. Voor de schaal
magerzucht bedroeg deze .83. Het eerste item werd uit de resultatenanalyse
gehaald omdat deze de interne consistentie deed stijgen naar .91. De schaal
controleverlies had een interne consistentie van .86. Tot slot werd er voor de
schaal lichaamsontevredenheid een Chronbachs α gevonden van .91
2.5. Behoeftebevrediging en frustratie
Tenslotte bestond het laatste deel van de vragenlijst uit items die
behoeftebevrediging en frustratie bevroegen. Wegens gebrek aan items in
literatuur over zelfdeterminatie op dit moment werden de items rond
behoeftebevrediging gebaseerd op voorgaande studies (Verstuyf et al., 2012;
Verstuyf et al., 2013). Deze items werden reeds gevalideerd. Zowel
behoeftebevrediging als frustratie werden hier gemeten. Dit was vooral omdat
recent bewijs wees op het feit dat lage bevrediging niet noodzakelijk duidt op
de aanwezigheid van frustratie (Bartholomew et al., 2011; Verstuyf et al.,
2013).
Aan de hand van een 5-puntenschaal moesten de respondenten
aangeven in welke mate ze akkoord waren met 13 stellingen. De schaal
behoeftebevrediging heeft items als: “Ik heb het gevoel dat ik succesvol ben in
het regelen van mijn eetgewoontes.” en “Het regelen van mijn eetgewoontes is
voor mij een vrije keuze.”. De schaal behoeftefrustratie werd gemeten via items
als: “Het feit dat ik niet kan kiezen wat en hoeveel ik eet frustreert mij.” en
“Soms heb ik het gevoel dat het mij nooit zal lukken om mijn eetgewoontes te
regelen.”. De interne consistentie van de schaal behoeftebevrediging bedroeg
.80 en die van de schaal behoeftefrustratie .87.
3. Analyse
Uit de vragenlijsten was het mogelijk om de sociodemografische gegevens
af te leiden, het type motivatie, alsook de gepercipieerde steun, de
behoeftebevrediging en –frustratie en verstoord eetgedrag. Wanneer alle
gegevens verzameld waren, werden deze verwerkt met het
computerprogramma Statistical Package for Social Sciences (SPSS; IBM Corp.,
versie 22, 2011).
24
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Vooraleer werd overgegaan naar de eigenlijke analyses, werden de
beschrijvende statistieken met betrekking tot de verschillende variabelen
uitgevoerd. Erna werden bivariate correlaties tussen de verschillende
variabelen onderzocht. Ten slotte werd via een reeks regressie-analyses de
onderzoeksvragen en hypothesen onderzocht.
25
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Resultaten
1. Beschrijvende statistieken
In totaal namen 27 volwassen vrouwen deel, de gemiddelde Body Mass
Index (BMI) van de deelnemers bedroeg 30 (SD = 4.50). Het ging hier om een
hoogopgeleide groep (M = 6.70, SD = 2.07). De gemiddelde leeftijd van de
onderzoeksgroep bedroeg 32 (SD = 11.36). Zowel het doel gezondheid als het
doel aantrekkelijkheid scoorden ongeveer even hoog (M = 5.77, SD = .90 en
M = 5.57 en SD = .96), 7 was namelijk het maximum. Het intrinsieke motief
scoorde het laagste (M = 3.79, SD = 1.24) en introjectie het hoogste (M =
5.10, SD = .95). De mate van ondersteuning die de deelnemers ervoeren was
vrij hoog (M = 4.49, SD = .70), 5 was namelijk het maximum. Bovengenoemde
gegevens zijn terug te vinden in Tabel 2.
26
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
2. Correlaties
Alvorens in te gaan op de eigenlijke analyses werden bivariate correlaties
tussen de verschillende variabelen nagegaan (zie Tabel 3).
In lijn met de hypothesen werd gevonden dat het doel gezondheid positief
correleert met zowel het autonome motivatietype, namelijk intrinsieke
motivatie (r = 0.40, p < 0.01) als autonomieondersteuning die de diëtist geeft
naar het gevoel van de respondent (r = 0.58, p < 0.01). Verder correleert het
doel uiterlijk positief met gecontroleerd eetgedrag, namelijk introjectie (r =
0,67, p < 0.01). Het doel aantrekkelijkheid voorspelt introjectie (r = 067, p <
0.01) en lichaamsontevredenheid (r = .57, p < 0.01). De autonome
motivatietypen, respectievelijk intrinsieke motivatie en identificatie, correleren
met behoeftebevrediging (r = 0.61, p < 0.01 en r = 0.50, p < 0.05). Dit is niet
het geval bij de twee gecontroleerde typen. Behoeftefrustratie correleert niet
met de twee autonome motivatietypen wel met het gecontroleerde type,
namelijk extrinsieke motivatie (r = .54, p < .01). Lichaamsontevredenheid en
introjectie correleren met elkaar (r = 0.59, p < 0.01). Extrinsieke motivatie
correleert positief met behoeftefrustratie (r =.54, p < .01). Behoeftefrustratie
correleert op zijn beurt met verstoord eetgedrag zoals lichaamsontevredenheid
(r = .58, p < .01) en magerzucht (r = .51, p < 0.05). Deze link tussen
behoeftefrustratie is niet te zien bij introjectie, maar dit laatste correleert wel
positief met verstoord eetgedrag: lichaamsontevredenheid (r = 0.59, p < 0.01)
en magerzucht (r = 0.77, p <0.01). Des te meer gecontroleerd de motieven
zijn des te meer samenhang met behoeftefrustratie en verstoord eetgedrag.
Voor autonome motieven is er geen sprake van een correlatie.
In tegenstrijd met de hypothesen werd gevonden dat ook het doel
aantrekkelijkheid positief correleert met autonomie-ondersteuning (r = .67, p
< .05). Wanneer de vier types motivatie worden vergeleken met de autonomie-
ondersteuning, springt de correlatie met introjectie in het oog (r = .51, p <
0.01). Autonomie-ondersteuning door een diëtist zou introjectie stimuleren.
Autonomieondersteuning is dus onder andere voorspeler voor introjectie (r =
0.51, p < 0.01), maar ook voor lichaamsontevredenheid (r = 0.46, p < 0.05).
Het doel gezondheid voorspelt introjectie (r = 0.54, p < 0.01) en
lichaamsontevredenheid (0.51, p < 0.01). Verder correleert dit doel ook met
magerzucht (r = 0.47, p < 0.01). Autonomieondersteuning hangt sterk samen
met introjectie (r = 0.51, p < 0.01).
Beide doelen, gezondheid en aantrekkelijkheid, correleren met elkaar (r
= 0.43, p < 0.05) en dit laatste met autonomieondersteuning (r = 0.47, p <
27
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
0.05). Wat betreft de eetmotieven is te zien dat deze niet onderling
samenhangen, er is namelijk geen sprake van een correlatie.
28
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
29
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
3. Regressies
3.1. Is er een verband tussen gepercipieerde autonomie-
ondersteuning en motivatie?
Een eerste regressie heeft als doel om het verband na te gaan tussen
gepercipieerde autonomie-ondersteuning en de doelen en motieven. Er werd
hierbij gecontroleerd voor BMI, leeftijd en status. De afhankelijke variabelen
waren achtereenvolgens doel gezondheid, doel aantrekkelijkheid, intrinsieke
regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntrojecteerde regulatie en externe
regulatie. In Tabel 4 kan een overzicht teruggevonden worden van de
verschillende regressie-coëfficiënten en de hoeveelheid verklaarde variantie.
In een eerste reeks regressie-analyses werd nagegaan of autonomie-
ondersteuning een significant effect heeft op de doelen en motieven voor
eetregulatie. Hierbij werd telkens in een eerste stap BMI, leeftijd en status
toegevoegd en in een tweede stap autonomie-ondersteuning als onafhankelijke
variabelen. De afhankelijke variabelen waren de doelen en de motieven voor
eetregulatie. Deze analyse liet toe om na te gaan hoeveel variantie autonomie-
ondersteuning voorspelt in de doelen en motieven na controle voor de
achtergrondvariabelen.
Uit deze reeks analyse bleek autonomie-ondersteuning een significante
voorspeller van het doel gezondheid. Of, anders geformuleerd, er kan
geconcludeerd worden dat het doel gezondheid van de proefpersonen
30
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
significant verklaard kunnen worden door gepercipieerde verschillen in
autonomie-ondersteuning. Er was een significant meervoudig effect te zien voor
de onafhankelijke variabele autonomie-ondersteuning [F(4, 20) = 4.36, p <
.05]. Er was een positief, significant verband tussen autonomie-ondersteuning
en doel gezondheid (β = .50, p < .05). De hoeveelheid extra variantie die
verklaard werd door autonomie-ondersteuning was 47%.
Dezelfde vergelijking werd toegepast voor doel aantrekkelijkheid, hier is
een significant meervoudig effect te zien voor de onafhankelijke variabele
autonomie-ondersteuning [F(4, 20) = 2.28, p < .05]. Autonomie-ondersteuning
werd geassocieerd met een hogere score op doel aantrekkelijkheid (β = .48, p
<.05). 31% was de hoeveelheid extra variantie die verklaard kon worden door
autonomie-ondersteuning.
Bij de vergelijking met geïntrojecteerde regulatie is autonomie-
ondersteuning een significante voorspeller. Geïntrojecteerde regulatie van de
proefpersonen kan significant verklaard worden door de verschillen in
autonomie-ondersteuning. Er was een marginaal, significant meervoudig effect
te zien voor de onafhankelijke variabele autonomie-ondersteuning [F(4, 20) =
4.74, p < .05]. Autonomie-ondersteuning werd geassocieerd met een stijging
aan introjectie (β = -.46, p < .05). De hoeveelheid extra variantie die verklaard
werd door autonomie-ondersteuning was 49%.
Er werden geen significante effecten gevonden bij het vergelijken van
de onafhankelijke variabele met intrinsieke regulatie, geïdentificeerde regulatie
en externe regulatie.
31
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
3.2. Is er een verband tussen motivatie enerzijds en
behoeftebevrediging en –frustratie en verstoord eetgedrag
anderzijds?
De tweede meervoudige regressieanalyse werd uitgevoerd met als
onafhankelijke variabelen BMI, status en leeftijd, en vervolgens de
motivatieschalen (2 doelinhouden en 4 motieven). De afhankelijke variabelen
waren hier: behoeftefrustratie, behoeftebevrediging en verstoord eetgedrag,
respectievelijk lichaamsontevredenheid, magerzucht en controleverlies. In
Tabel 5 kan een overzicht teruggevonden worden van de verschillende
regressie-coëfficiënten en de hoeveelheid verklaarde variantie.
In de tweede reeks regressie-analyses werd nagegaan of motivatie een
significant effect heeft op behoeftebevrediging en –frustratie en verstoord
eetgedrag. Parallel aan de eerste reeks werden ook hier BMI, leeftijd en status
in een eerste stap toegevoegd als achtergrondvariabelen en in een tweede stap
motivatie als onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabelen waren de
behoeftebevrediging en –frustratie en verstoord eetgedrag. Deze analyse liet
toe om na te gaan hoeveel variantie motivatie voorspelde in de afhankelijke
variabelen na controle voor de achtergrondvariabelen.
32
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Uit deze reeks analyse bleek motivatie een significante voorspeller van
behoeftebevrediging. Of, anders geformuleerd, er kan geconcludeerd worden
dat behoeftebevrediging bij de proefpersonen significant verklaard kan worden
door de verschillen in motivatie. Er was een significant meervoudig effect te
zien voor de onafhankelijke variabele motivatie [F(9, 13) = 3.31, p < .05].
Intrinsieke regulatie (β = .55, p < .10, marginale significantie) werd
geassocieerd met een hoge score in behoeftebevrediging, dit positieve verband
gold ook voor geïntrojecteerde regulatie (β = .52, p < .10, marginale
significatie). Extrinsieke regulatie werd geassocieerd met een lage score in
behoeftebevrediging (β = -.58, p < .05). Des te hoger de score voor externe
regulatie, des te lager de behoeftebevrediging. De hoeveelheid extra variantie
die verklaard werd door motivatie was 70%.
Vervolgens werd dezelfde vergelijking gemaakt met als onafhankelijke
variabele behoeftefrustratie. Externe regulatie vertoonde een sterke
samenhang met behoeftefrustratie, er werd een positief verband gevonden met
een Bèta-waarde van 0.58. 56% was de hoeveelheid extra variantie die
verklaard kon worden door motivatie.
Lichaamsontevredenheid werd als afhankelijke variabele vervolgens
vergeleken met de onafhankelijke variabele. Motivatie was een significante
voorspeller voor lichaamsontevredenheid. Lichaamsontevredenheid bij de
proefpersonen kon significant verklaard worden door de verschillen in
motivatie. Er was een significant meervoudig effect tussen doel gezondheid en
de afhankelijke variabele lichaamsontevredenheid [F(9, 13) = 5.50, p < .01].
Met een Bèta-waarde van .50 was er ook sprake van een positief verband
tussen beide variabelen. Verder was ook te zien dat er een negatief, significant
verband was met intrinsieke regulatie (β = -.53, p ≤ .05). Des te hoger de
score op intrinsieke regulatie, des te lager de lichaamsontevredenheid. De
hoeveelheid extra variantie die verklaard werd door motivatie was 79%.
Verder werd magerzucht als afhankelijke variabele vergeleken met de
onafhankelijke variabele motivatie, hieruit bleek dat motivatie een significante
voorspeller is voor magerzucht. Er is een significant meervoudig effect te zien
voor de onafhankelijke variabele motivatie [F(9, 13) = 3.48, p < .05]. Er was
een significant verband tussen introjectie en de afhankelijke variabele
magerzucht (p < .05). Met een Bèta-waarde van .74 was er ook sprake van
een positief verband tussen beide variabelen. Verder was er een marginale
significantie (p < .10) tussen magerzucht en externe regulatie, met een Bèta-
waarde die op een positief verband wijst (.41). De determinatiecoëfficiënt gaf
33
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
aan dat de hoeveelheid extra variantie die verklaard werd door motivatie, 70%
bedroeg.
Uit de laatste vergelijking bleek motivatie een significant voorspeller te
zijn voor controleverlies. Er was een significant verband tussen externe
regulatie en de afhankelijke variabele controleverlies (p < .05). Met een Bèta-
waarde van .58 was er ook sprake van een positief verband tussen beide
variabelen. De hoeveelheid extra variantie die verklaard werd door motivatie
was 54%.
3.3. Is er een verband tussen behoeftebevrediging en –frustratie en
verstoord eetgedrag?
De derde meervoudige regressieanalyse werd uitgevoerd met als
onafhankelijke variabelen BMI, status en leeftijd, maar ook de schalen
behoeftebevrediging en behoeftefrustratie. De afhankelijke variabele was hier
het verstoord eetgedrag, onderverdeeld in drie subschalen, namelijk
controleverlies, magerzucht en lichaamsontevredenheid. In Tabel 6 kan een
overzicht teruggevonden worden van de verschillende regressie-coëfficiënten
en de hoeveelheid verklaarde variantie.
Voor de laatste reeks regressie-analyses werd nagegaan of er bij
behoeftebevrediging en –frustratie een significant effect is op verstoord
34
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
eetgedrag. Hierbij werd telkens in een eerste stap BMI, leeftijd en status
toegevoegd en in een tweede stap behoeftebevrediging en –frustratie als
onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabelen was verstoord eetgedrag.
Via deze analyse kon worden nagegaan hoeveel variantie behoeftebevrediging
en -frustratie voorspelde in verstoord eetgedrag. Dit na controle voor de
achtergrondvariabelen.
Uit deze reeks analyse bleek dat de onafhankelijke variabele een
marginaal, significante voorspeller is van lichaamsontevredenheid. Het ging
hierbij om een meervoudig effect voor de onafhankelijke variabelen
behoeftebevrediging en behoeftefrustratie [F(5, 17) = 2.30, p = .09]. De
hoeveelheid extra variantie die verklaard werd door wat er gebeurd met de
psychologische basisbehoeften (bevrediging of frustratie) bedroeg 40%.
Bij de vergelijking van magerzucht met behoeftebevrediging en –frustratie
was er sprake van een marginaal significant verband tussen behoeftefrustratie
en de afhankelijke variabele magerzucht (p < .10). Met een Bèta-waarde van
.52 was er ook sprake van een positief verband tussen beide variabelen. De
hoeveelheid extra variantie die verklaard werd door de behoeftebevrediging en
–frustratie bedraagt 33%.
Ten slotte was er voor de vergelijking van controleverlies met
behoeftebevrediging en –frustratie te zien dat deze onafhankelijke variabele
een significante voorspeller is. Er was een significant meervoudig effect te zien
voor de onafhankelijke variabelen behoeftebevrediging en behoeftefrustratie
[F(5, 17) = 7.06, p < .01]. Er was een significant verband tussen
behoeftebevrediging en de afhankelijke variabele controleverlies (p < .05). Met
een Bèta-waarde van -.47 was er tevens sprake van een negatief verband
tussen beide variabelen. Des te hoger de score voor behoeftebevrediging, des
te lager het controleverlies. De hoeveelheid extra variantie die verklaard werd
door de behoeftebevrediging en –frustratie bedroeg 68%.
35
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Discussie
In lijn met voorgaand onderzoek, werd voor deze bachelorproef
nagegaan of de motivatie onderliggend aan eetregulatie verband houdt met de
eetgewoontes. Het verband tussen hulpverleningsstijl en type motivatie op vlak
van eetregulatie was een nieuwe invalshoek. Er zijn reeds studies die verband
zochten tussen motivatie en gedragsverandering op vlak van eetregulatie en
tevens studies die een link zochten tussen de hulpverleningsstijl en de
effectiviteit van eetregulatie. Een studie die de link tussen beide begrippen
onderzocht, was echter nieuw. Samengevat had dit onderzoek als hoofddoel
om na te gaan of er een verband was tussen de gepercipieerde steun van de
diëtist en het type motivatie bij de deelnemers.
1. Bevindingen in de huidige studie
Voor deze onderzoeksgroep viel vooral de hoge, gemiddelde BMI op. De
groep bestond voornamelijk uit vrij hoogopgeleide, jongvolwassen vrouwen. De
onderzoeksvragen: “Welk type motivatie vertonen de deelnemers, afhankelijk
van leeftijd, BMI en sociodemografische status?”, “Hoe sterk voelen de
deelnemers zich ondersteund door hun hulpverleners, afhankelijk van hun
leeftijd, BMI en sociodemografische status?” en “Is er een verband tussen de
gepercipieerde steun en het type motivatie bij de deelnemers?”. Ook werd er
bijkomend onderzoek gedaan naar verbanden tussen motivatie, autonomie-
ondersteuning, behoeftebevrediging en –frustratie en verstoord eetgedrag.
Zowel het doel gezondheid als het doel aantrekkelijkheid kwam ongeveer
evenveel voor. Wat betreft de types motivatie kwam introjectie het meest voor
van de gecontroleerde motivatie en van het autonome type ging het om het
intrinsieke motief. De deelnemers gaven aan een vrije hoge mate van
ondersteuning te ervaren bij de hulpverlener.
De verbanden tussen motivatie, behoeftebevrediging en -frustratie en
verstoord eetgedrag waren analoog aan de bevindingen uit het onderzoek van
Verstuyf (2012 & 2014). Desondanks het kleine aantal significante verbanden,
kan besloten worden dat behoeftebevrediging samenhing met minder
symptomen van verstoord eetgedrag. Terwijl behoeftefrustratie met meer
symptomen van verstoord eetgedrag gepaard ging. Het viel op dat opnieuw
intrinsieke regulatie negatief samenhing met verstoord eetgedrag, terwijl
introjectie sterk samenhing met lichaamsontevredenheid en magerzucht.
36
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Externe regulatie voorspelde enkel controleverlies, dit was ook te zien in de
WeightWatchers data (Verstuyf, 2014). Enkele bevindingen waren echter
anders dan in voorgaande studies.
Wat afweek van de resultaten uit voorgaande studies was dat het doel
gezondheid echter, net als het doel aantrekkelijkheid, bleek samen te hangen
met introjectie. In de literatuur werd dit echter ook wel besproken (Verstuyf,
2014). Er dient rekening gehouden te worden met de zware doelgroep (BMI
rond 30). Verklaringen kunnen zowel op inhoudelijk als methodologisch vlak
liggen. Inhoudelijk kan het betekenen dat individuen toch een interne druk
ervaren. De betrouwbaarheid was echter niet zo hoog, het ging hier om een
beperkte en vrij homogene groep, dit zou op vlak van methodologie deze
afwijking kunnen verklaren. Verder onderzoek is sowieso aangewezen om
betrouwbare conclusies te kunnen formuleren.
Wat nog meer tegen de theoretische verwachtingen in ging was dat
autonomie-ondersteuning door de diëtisten een zeer sterke voorspeller bleek
te zijn van introjectie, maar niet van de autonome regulatietypes. Autonomie-
ondersteuning voorspelde dus indirect meer verstoord eetgedrag, in het
bijzonder magerzucht. Desondanks het feit dat dit resultaat tegen de
verwachtingen in ging, waren er nog een aantal studies waarin autonomie-
ondersteuning meer introjectie voorspelde. Zo was bij een longitudinale studie
van Vansteenkiste, Soenens, Van Petergem en Duriez (2014) bij adolescenten
gebleken dat percepties van ouderlijke autonomieondersteuning (AS)
samenhingen met toenames in introjectie. Het ging hier om het zich schikken
naar zowel een moreel verbod als een verbod om met bepaalde vrienden om te
gaan. Er werd gesuggereerd dat autonomie-ondersteunende ouders in sterke
mate in hun kinderen investeren en dat ze op deze manier impliciet
loyauteitsgevoelens ontlokken en een zekere reciprociteit. Een analoge
dynamiek kan zich misschien ook voordoen bij autonomie-ondersteunende
diëtisten. In het algemeen zullen meer verfijnde metingen van autonomie-
ondersteuning nodig zijn om beter te begrijpen welke facetten in het bijzonder
autonome motivatie ontlokken en andere eerder introjectie. Samengevat hing
autonomieondersteuning sterk samen met introjectie, mogelijk zorgde de
ondersteuning van een diëtist ervoor dat individuen minder zelfcompetentie
ervoeren, meer introjectie en vervolgens meer verstoord eetgedrag
vertoonden. Hoe meer empathisch de diëtist, hoe belangrijker het thema ‘dieet’
en hierdoor is er mogelijk meer kans op schaamtegevoel, namelijk eigen
schaamte. De doelen deden hier duidelijk iets anders dan de motieven. Terwijl
37
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
de motieven een aantal correlaties hadden met de psychologische
basisbehoeften, was dit niet van toepassingen bij de doelen.
2. Tekortkomingen van het huidige onderzoek
Voor dit onderzoek werd de doelgroep beperkt tot enkel vrouwen,
onderzoek bij mannen kan zeker een meerwaarde hebben. Verder is het
onderzoek gebaseerd op zelfrapportage bij de patiënten. Vooral het opgegeven
gewicht kan mogelijk verschillen van de realiteit en zo de validiteit ondermijnen.
Ten slotte ging het om een vrij kleine en homogene onderzoeksgroep wat
maakte dat de resultaten moeilijk veralgemeend konden worden naar de gehele
bevolking. Dit laatste kwam ook doordat het hier om een correlationeel
onderzoek ging, er konden dus geen oorzaak-gevolg uitspraken gemaakt
worden.
3. Suggesties voor toekomstig onderzoek
Door de bovengenoemde aspecten is het dus aangewezen om een grotere
en langdurigere studie uit te voeren. Dit onderzoek is een aanzet tot onderzoek
waarbij wel degelijk conclusies getrokken kunnen worden. Een grotere en meer
heterogene studiegroep zou hierbij ideaal zijn.
4. Implicaties van de huidige bevindingen voor de praktijk
Het is belangrijk dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het
oplossen van deze problematiek, onder andere door te zoeken naar een manier
om deze mensen te begeleiden naar een gezondere levensstijl. Deze term houdt
in dat men gezond eet, voldoende beweegt en als gevolg daarvan ook gezonder
is. Voor dit onderzoek werd het soort motivatie nagegaan bij personen die een
programma volgen om af te vallen. Bovendien werd er onderzocht in welke
mate zij zich ondersteund voelen door de hulpverleners die de interventies
leiden. Ten slotte werd nagegaan of er een samenhang was tussen de
gepercipieerde steun en motivatie. De bevindingen hiervan tonen aan dat er
een complexe samenhang is tussen enerzijds motivatie en anderzijds de
gepercipieerde steun. Het is belangrijk voor de omgeving om inzicht te krijgen
in wat er bij een individu omgaat. Enkel zo kan een algemene aanpak afgestemd
worden op die persoon. Een diëtist weet namelijk perfect wat hij/ zij moet doen
om iemand gezonder te doen eten, maar kan hij/ zij dit ook toetsen aan het
individu? Wordt dit in rekening gebracht? Het is een essentiële stap en kennis
38
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
hiervan kan helpen om de hulpverlener hierbij te ondersteunen. Het was een
leerrijk onderzoek dat aantoonde dat de mens achter de problematiek centraal
moet blijven staan. Indien dit niet het geval is, zal de aanpak op langdurige
termijn geen gunstige effecten hebben.
39
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Literatuurlijst
Atkinson, R. L. (2005). Etiologies of obesity. In D. J. Goldstein, The
management of eating disorders and obesity (p. 426). New York City:
Humana Press.
Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: desire for
inspirational attachments as a fundamental human motivation.
Psychological Bulletin, 117, 497-529.
Britt, E., Hudson, S. M., & Blampied, N. M. (2004). Motivational interviewing
in health settings: a review. Patient Education and Counseling, 53,
147-155.
Bulik, C. M., & Reichborn-Kjennerud, T. (2003). Medical morbidity in binge
eating disorder. International Journal of Eating Disorders, 34, 39-46.
Chen, B., Vansteenkiste, M., Beyers, W., Boone, L., Deci, E. L., Duriez, B., . .
. Ryan, R. M. (2015). Basic psychological need satisfaction, need
frustration, and need strength across four cultures. Motivation and
Emotion.
Corp., I. (2011). IBM SPSS Statistics for Windows. Version 22.0. Armonk, NY:
IBM.
de Zwaan, M. (2001). Binge eating disorder and obesity. International Journal
of Obesity and Related Metabolic Disorders, 25, 52-55.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1987). The support of autonomy and the control of
behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 53, 1024-1037.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The 'what and 'why' of goal pursuits:
Human needs and the self determination of behavior. Psychological
Inquiry, 11, 227-268.
Deci, E. L., Eghrari, H., Patrick, B. C., & Leone, D. R. (1994). Facilitating
Internalization: The Self-Determination Theory Perspective. Journal of
Personality, 62, 119-142.
Deci, E. L., Vallerand, R. J., Pelletier, L. G., & Ryan, R. M. (1991). Motivation
and education: the self-determination perspecive. Educational
Psychologist, 26, 325-346.
Dingemans, A. E., Bruna, M. J., & van Furth, E. F. (2002). Binge eating
disorder: a review. International Journal of Obesity and Related
Metabolic Disorders, 26, 299-307.
40
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Elfhag, K., & Rössner, S. (2005). Who succeeds in maintaining weight loss? A
conceptual review of factors associated with weight loss maintenance
and weight regain. Obesity reviews, 6, 67-85.
Farooqi, S., & O'Rahilly, S. (2006). Genetics of obesity in humans. Pubmed,
710-718.
Foster, G. D., Makris, A. P., & Bailer, B. (2005). Behavioural treatment of
obesity. American Journal of Clinical Nutrition, 230-235.
Garner, D. M. (sd). Eating Disorder Inventory-II; Professional Manual. Odessa
(FL): Psychological Assessement Resources.
Goldstein, D. J. (2005). The Management of Eating Disorders and Obesity.
Humana Press.
Grilo, C. M., Masheb, R. M., Brody, M., Burke-Martindale, C. H., & Rothschild,
B. (2005). Binge eating and self-esteem predict body image
dissatisfaction among obese men and women seeking bariatric
surgery. International eating disorders, 37, 347-351.
Grolnick, W. S., Ryan, R. M., & Deci, E. L. (1991). Inner Resources for School
Achievement: Motivational Mediators of Children's Perceptions of Their
Parents. Journal of Educational Psychology, 83, 308-317.
Guay, F., Mageau, G. A., & Vallerand, R. J. (2003). On the hierarchical
structure of self-determined motivation: A test of top-down, bottom-
up, reciprocal, and horizontal effects. Personality and Social
Psychology Bulletin, 29, 992-1004.
Halbart, J. A., Silagy, C. A., Finucane, P. M., Withers, R. T., & Hamdorf, P. A.
(2000). Physical activity and cardiovascular risk factors: effect of
advice from an exercise specialist in Australian general practice.
Medical Journal of Australia, 173, 85-87.
Hardcastle, S., Taylor, A., Bailey, M., & Castle, R. (2008). A randomised
controlled trial on the effectiveness of a primary health care based
counseling intervention on physical activity, diet and CHD risk factors.
Patient Education and Counseling, 70, 31-39.
Haslam, D. W., & James, W. P. (2005). Obesity. Lancet, 366, 1197-1209.
Hay, P. (1998). The epidemiology of eating disorder behaviors: an Australian
community-based survey. International Journal of Eating Disorders,
23, 371-382.
Herman, C. P., & Polivy, J. (1975). Anxiety, restraint, and eating behavior.
Journal of Abnormal Psychology, 84, 666-672.
41
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Herman, C. P., & Polivy, J. (1984). A boundary model for the regulation of
eating. In A. J. Stunkard, & E. Stellar, Eating and its disorders (pp.
141-156). New York: Raven Press.
Javaras, K. N., Laird, N. M., Reichborn-Kjennerud, T., Bullik, C. M., Pope, H.
G., & Hudson, J. I. (2008). Familiality and heritability of binge eating
disorder: results of a case-control family study and a twin study.
International Journal of Eating Disorders, 2, 174-179.
Kasen, S., Cohen, P., Chen, H., & Must, A. (2008). Obesity and
psychopathology in women: a three decade prospective study.
International journal of obesity, 32, 558-566.
Kasser, T., & Ryan, R. M. (1993). A dark side of the American dream:
Correlates of financial success as a central life aspiration. Journal of
Personality and Social Pscyhology, 410-422.
Kasser, T., & Ryan, R. M. (1996). Further examining the American dream:
Differential correlates of intrinsic and extrinsic goals. Personality and
Social Psychology Bullentin, 22, 280-287.
Kasser, T., Ryan, R. M., Couchman, C. E., & Sheldon, K. M. (2004).
Materialistic values: Their causes and consequences. In T. Kasser, & A.
D. Kanner, Psychology and consumer culture: The struggle for a good
life in a materialistic (pp. 11-28). Washington, DC: American
Psychological Association.
Kasser, V. M., & Ryan, R. M. (1999). The relation of psychological needs for
autonomy and relatedness to health, vitality, well-being and mortality
in a nursing home. Journal of Applied Social Psychology, 29, 935-954.
Khaodhiar, L., McCowen, K. C., & Blackburn, G. L. (1999). Obesity and its
comorbid conditions. Clin Cornerstone, 17-31.
Knight, K. M., McGowan, L., Dickens, C., & Bundy, C. A. (2006). A systematic
review of motivational interviewing in physical health care settings.
Brittish Journal of Health Psychology, 11, 319-332.
Kushner, R. F., & Bessesen, D. H. (2007). Treatment of the obese patient.
New York: Springer. doi:10.1007/978-1-4939-1203-2
Levesque, C. S., Williams, G. C., Elliot, D., Pickering, M. A., Bodenhammer,
B., & Finley, P. J. (2007). Validating the theoretical structure of the
Treatment Self-Regulation Questionnaire (TSRQ) across three different
health behaviors. Health Education Research, 22, 691-702.
42
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Liechty, J. M., & Lee, M. J. (2013). Longitudinal predictors of dieting and
disordered eating among young adults in the U.S. International Journal
of Eating Disorders, 46, 790-800.
Little, P., Everitt, H., & Williamson, I. (2001). Preferences of patients for
patient centered approach to consultation in primary care:
observational study. British Medical Journal, 322, 1-7.
Mann, T., Tomiyama, A. J., Westling, E., Lew, A.-M., Samuels, B., & Chatman,
J. (2007). Medicare's Search for Effective Obesity Treatments: Diets
Are Not the Answer. American psychologist, 62, 220-233.
Masheb, R. M., White, M. A., & Grilo, C. M. (2013). Substantial weight gains
are common prior to treatment-seeking in obese patients with binge
eating disorder. Comprehensive psychiatry, 54, 880-884.
Miller, W., & Rollnick, S. (2002). Motivational interviewing: preparing people
to change. New York: Guildford Press.
Miras, A. D., & le Roux, C. W. (2007). Mechanisms of Bariatric Surgery. In R.
F. Kushner, & D. H. Bessesen, Treatment of the obese patient (p.
338). New York: Springer.
Ogden, C. L., Yanovski, S. Z., Carroll, M. D., & Flegal, K. M. (2007). The
epidemology of obesity. Gastroenterology, 132, 2087-2102.
Ogden, J. (2010). The psychology of eating: from healthy to disordered
behavior (2nd ed.). West Sussex, UK: Wiley-Blackwell.
Ogden, J., & Clementi, C. (2010). The experience of being obese and the
many. Journal of obesity, 9.
Pelletier, L. G., & Dion, S. C. (2007). An examination of general and specific
motivational mechanisms for the relation between body dissatisfaction
and eating behaviors. Journal of Social and Clinical Psychology, 3, 303-
333.
Pelletier, L. G., Dion, S. C., Slovenic-D'Angelo, M., & Reid, R. (2004). Why do
you regulate what you eat? Relationship between forms of regulation,
eating behaviors, sustained dietary behavior change, and psychological
adjustment. Motivation and Emotion, 28, 245-277.
Putterman, E., & Linden, W. (2004). Appearance versus health: Does the
reason for dieting affect dieting behavior? Journal of Behavioral
Medicine, 27, 185-204.
Rubak, S., Sandback, A., Lauritzen, T., & Christensen, B. (2005). Motivational
interviewing: a systematic review and meta-analysis. British Journal of
General Practice, 55, 305-312.
43
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Ryan, R. M., & Connell, P. J. (1989). Perceived locus of causality and
internalization: Examining reasons for acting in 2 domains. Journal of
Personality and Social Psychology, 57, 749-761.
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the
facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being.
American Psychologist, 55, 68-78.
Ryan, R. M., & Grolnick, W. S. (1986). Origins and pawns in the classroom:
Self-report and projective assessments of individual differences in
children's perceptions. Journal of Personality and Social Psychology,
50, 550-558.
Ryan, R. M., Huta, V., & Deci, E. L. (2008). Living well: A self-determination
theory perspecticve on eudaimonia. Journal of Happiness Studies, 9,
139-170.
Skinner, E. A., & Edge, K. (2002). Self-determination, coping, and
development. In E. L. Deci, & R. M. Ryan, Self-determination theory:
Extensions and applications (pp. 297-337). Rochester, NY: University
of Rochester Press.
Slater, A., Tiggemann, M., Hawkins, K., & Werchon, D. (2012). Just one click:
A content analysis of advertisements on teen websites. Journal
Adolescent Health, 50, 339-345.
Spitzer, R. L., Devlin, M., Walsg, B. T., Hasin, D., Wing, R., Marcus, M., . . .
Nonas, C. (1992). Binge eating disorder: a multisite field trial of the
diagnostic criteria. International Journal of Eating Disorders, 11, 191-
203.
Stice, E. (2001). A prospective test of the dual-pathway model of bulimic
pathology: Mediating effects of dieting and negative affect. Journal of
Abnormal Psychology,110, 124-135.
Stroebe, W., van Koningsbruggen, G. M., & Papies, E. (2013). Why most
dieters fail but some succeed: A goal conflict model of eating behavior.
Psychological Review, 120, 110-138.
Stunkard, A., & McLaren-Hume, M. (1959). The results of treatment for
obesity: A review of the literature and report of a series. Archives of
Internal Medicine, 79-85.
Tuthill, A., Slawik, H., O'Rahilly, S., & Finer, N. (2006). Psychiatric co-
morbidities in patients attending specialist obesity services in the UK.
Quarterly journal of medicine, 317-325.
44
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Van den Broeck, A., Vansteenkiste, M., De Witte, H., Soenens, B., & Lens, W.
(2010). Capturing autonomy, relatedness, and competence at work:
Construction and initial validation of the Work-related Basic Need
Satisfaction scale. Journal of occupational and organizational
psychology, 981-1002.
Van Horn, L. (2010). The registered dietitian's role in treating bariatric
surgery patients. Journal of the American Dietetic Association, 497.
doi:10.1016/j.jada.2010.02.021
Van Strien, T. (1999). Succes and failure in the measurement of restraint:
Notes and data. International Journal of Eating Disorders, 25, 441-
449.
Van Strien, T. (2002). Eating Disorder Inventory II. Nederlandse versie (EDI-
II-NL). Lisse (Holland): Swets & Zeitlinger.
Vanderlinden, J., Dalle Grave, R., Fernandez, F., Vandereycken, W., Pieters,
G., & Noorduin, C. (2004). Which factors do provoke binge eating? An
explanatory study in eating disorder patients. Eating and Weight
Disorders, 9, 300-305.
Vansteenkiste, M., & Sheldon, K. M. (2006). There's nothing more practical
than a good theory: integrating motivational interviewing and self-
determination theory. British Journal of Clinical Psychology, 45, 63-82.
Vansteenkiste, M., Niemec, C., & Soenens, B. (2010). The development of the
five mini-theories of selfdetermination theory: An historical overview,
emerging trens, and future directions. In T. Urdan, & S. Karabenick,
Advances in motivation and archievement: The decade ahead (pp.
105-166). UK: Emerald Publishing.
Vansteenkiste, M., Soenens, B., & Duriez, B. (2008). Presenting a positive
alternative to materialistic strivings and the thin-ideal: understanding
the effects of extrensic relative to intrinsic goal pursuits. In S. J. Lopez,
Positive psychology: Exploring the best in people (pp. 57-86).
Westport, CT: Greenwood Publishing Company.
Vansteenkiste, M., Soenens, B., Van Petergem, S., & Duriez, B. (2014).
Longitudinal associations between adolescent percieved degree and
style of parental prohibition and internalization and defiance.
Developmental psychology, 50, 229-236.
Verstuyf, J. (2014). Does the quality of motivation matter? An examination of
the relationship between goal content, self-regulation and eating
behaviours. Doctoraatsthesis. Gent, België: Universtiteit Gent.
45
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Verstuyf, J., Patrick, H., Vansteenkiste, M., & Texeira, P. J. (2012).
Motivational dynamics of eating regulation: a selfdetermination theory
perspective. International Journal of Behavioral Nutrition and Pysical
Activity, 9-21.
Verstuyf, J., Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2012). Eating regulation and
bulimic symptoms: The differential correlates of health-focused and
appearance-focused eating regulation. Body Image, 9, 108-117.
Verstuyf, J., Vansteenkiste, M., Chen, B., Soenens, B., Van der Kaap, J., &
Boone, L. (2014a). Dieting in vain? Longitudinal associations between
dietary motives eating behaviours, and weight loss in a group of
individuals following a Weight Watchers program. Unpublished
manuscript.
Verstuyf, J., Vansteenkiste, M., Soetens, B., & Soenens, B. (2014b). The
"what" and "why" of eating regulation in young and adult female
dieters: relationships with healthy eating behaviours and disordered
eating symptoms. Unpublished manuscript.
Westerberg-Jacobson, J., Edlund, B., & Ghaderi, A. (2010). A 5-year
longitudinal study of the relationship between the wish to be thinner,
lifestyle behaviours and disturbed eating in 9–20-year old girls.
European Eating Disorders Review, 18, 207-219.
Westerberg-Jacobson, J., Ghaderi, A., & Edlund, B. (2012). A Longitudinal
Study of Motives for Wishing to Be Thinner and Weight-control
Practices in 7- to 18-Year-Old Swedish Girls. European Eating
Disorders Review, 294-302.
Wilfey, D. E., Wilson, G. T., & Agras, W. S. (2003). The clinical significance of
binge eating disorder. International Journal of Eating Disorders, 34,
96-106.
Williams, G. C., & Deci, E. L. (2001). Activating patients for smoking cessation
through physician autonomy support. Medical Care, 39, 813-823.
Williams, G. C., Cox, E. M., Kouides, R., & Deci, E. L. (1999). Presenting the
facts about smoking to adolescents: the effects of an autonomy
supportive style. Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine, 153,
959-964.
Williams, G. C., Freedman, Z. R., & Deci, E. L. (1998b). Supporting autonomy
to motivate glucose control in patients with diabetes. Diabetes Care,
31, 1644-1651.
46
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Williams, G. C., Gagné, M., Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2002). Supporting
autonomy to motivate smoking cessation: a test of self-determination
theory. Health Psychology, 21, 40-50.
Williams, G. C., Grow, V. M., Freedman, Z. R., Ryan, R. M., & Deci, E. L.
(1996). Motivational predictors of weight loss and weight-loss
maintenance. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 115-
126.
Williams, G. C., Niemiec, C. P., Patrick, H., Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2009).
The importance of supporting autonomy and perceived competence in
facilitating long-term tobacco abstinence. Annals of Behavioral Medicin,
, 315-324.
Williams, G. C., Rodin, G. C., Ryan, R. M., Grolnick, W. S., & Deci, E. L.
(1998a). Autonomous regulation and adherence to long-term medical
regimens in adult outpatiens. Health Psychology, 17, 269-276.
World Health Organization. (2004). Obesity: Preventing and managing the
global epidemic: Report of a WHO consultation. Geneva: World Health
Organization.
World Health Organization. (2008). Country health profile: Belgium.
Opgehaald van www.who.int/countries/bel/en.
Wylie-Rosett, J., & Delahanty, L. (2002). An integral role of the dietitian:
Diabetes Prevention program. Journal of the American Dietetic
Association, 1065-1068.
Yager, J. (2008). Binge eating disorder: the search for better treatments.
American Journal of Psychiatry, 165, 4-6.
I
Bijlagen
1. Vragenlijst onderzoek
Demografische gegevens
Gelieve eerst volgende vragen over jezelf te beantwoorden.
Naam:
Leeftijd:
Lengte:
Gewicht:
Ik ben:
1. Student
2. Arbeider
3. Bediende
4. Zelfstandige
5. Huisman/huisvrouw
6. Werkzoekende
7. Andere:
Onderwijs (als je nog studeert, mag je het onderwijstype aanduiden waarvoor
je nu studeert):
1. Geen diploma of lager onderwijs
2. 1e cyclus secundair onderwijs
3. 2e cyclus secundair onderwijs – optie ASO
4. 2e cyclus secundair onderwijs – optie TSO
5. 2e cyclus secundair onderwijs – optie BSO
6. 2e cyclus secundair onderwijs – optie KSO
7. Specialisatie – niet universiteit of hogeschool
8. Hoger onderwijs
9. Universiteit
10. Andere:
II
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Motivatie
Gelieve op de volgende schalen aan te geven in welke mate de stelling voor u
persoonlijk opgaat. (1 2 3 4 5 6 7 Helemaal niet akkoord - Helemaal akkoord)
Ik let op mijn eetgewoontes omdat ... (doelinhouden - Verstuyf 2012)
1. ... ik fit wil zijn.
2. ... ik meer spieren wil hebben of slanker wil zijn en er dan beter zou uitzien.
3. ... ik gezond wil zijn.
4. ... anderen mij dan aantrekkelijker zouden vinden.
5. ...ik de vorm van mijn lichaam wil verbeteren.
6. ...ik een goede conditie wil hebben.
7. ...ik er graag als een fotomodel wil uitzien.
8. ...ik er graag wil uitzien zoals mensen die op tv verschijnen.
Ik let op mijn eetgewoontes omdat... (Gebaseerd op SRQ)
1. ... ik dit leuk vind.
2. ... anderen dit van mij verwachten.
3. ... ik mij anders beschaamd zou voelen.
4. ... ik dit uitdagend vind.
5. ... dit gewoon past bij wat ik echt belangrijk vind in het leven.
6. ... anderen mij anders misschien zouden bekritiseren.
7. ... dit een keuze is waar ik ten volle achtersta.
8. ... ik me dan pas trots kan voelen.
9. ... ik het gewoon leuk vind om dit na te streven.
10. ... anderen me dan leuker zouden vinden.
11. ... dit past bij mijn levensvisie.
12. ... ik ervan geniet dit na te streven.
13. ... ik me anders niet goed in mijn vel zou voelen.
14. ... ik het waardevol vind om mijn eetgedrag te regelen.
15. ... anderen mij dan meer appreciëren.
16. ... ik me dan pas goed in mijn vel voel.
III
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
HCCQ
We stellen je nu enkele vragen omtrent je omgang met je diëtist. Ook hier kan
je antwoorden aan de hand van een schaal die gaat van helemaal niet akkoord
tot en met helemaal akkoord. (1 2 3 4 5 Helemaal niet akkoord – helemaal
akkoord)
1. Ik ben van mening dat mijn diëtist me de keuze geven om al dan niet iets
aan mijn eetprobleem te veranderen.
2. Mijn diëtist is minder vriendelijk tegen me als ik de dingen omtrent mijn
eetprobleem niet op haar manier zie.
3. Ik heb het gevoel dat mijn diëtist begrijpt hoe ik mijn eetprobleem zie
4. Mijn diëtist probeert heel hard mijn eetgewoontes te veranderen.
5. Mijn diëtist bevestigt mijn vertrouwen in mijn capaciteiten om iets te
veranderen aan mijn eetprobleem.
6. Mijn diëtist luistert naar welke dingen ik graag zou doen omtrent mijn
eetprobleem.
7. Mijn diëtist laat duidelijk merken dat ze zich persoonlijk gekwetst voelt als
ik niet voldoe aan haar verwachtingen.
8. Mijn diëtist moedigt me aan om vragen te stellen over mijn eetprobleem.
9. Mijn diëtist treedt streng op als ik haar heb teleurgesteld.
10. Mijn diëtist maakt dat ik me schuldig voel als ik haar ontgoocheld heb.
11. Mijn diëtist probeert te verstaan hoe ik mijn eetprobleem zie, vooraleer
enige veranderingen te suggereren.
IV
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
EDI - verstoord eetgedrag
Dit zijn een aantal vragen in verband met je eetgedrag. Gelieve hier te
antwoorden aan de hand van de schaal die gaat van nooit tot altijd. (1 2 3 4 5
6 Nooit – altijd)
1. Ik eet zoetigheden en koolhydraten (bijvoorbeeld aardappelen, pasta)
zonder mij zenuwachtig te voelen.
2. Ik vind mijn buik te dik.
3. Ik eet wanneer ik van streek ben.
4. Ik prop mezelf vol met eten.
5. Ik denk erover om te gaan lijnen.
6. Ik vind mijn dijen te dik.
7. Ik voel me ontzettend schuldig als ik teveel gegeten heb.
8. Ik vind dat mijn buik precies de juiste maat heeft.
9. Ik ben vreselijk bang om in gewicht aan te komen.
10. Ik ben tevreden met de vorm van mijn lichaam.
11. Ik hecht zeer veel of overdreven veel belang aan mijn gewicht.
12. Ik heb wel eens vreetbuien gehad waarbij ik het gevoel had dat ik niet kon
ophouden met eten.
13. De vorm van mijn billen bevalt mij.
14. De wens dunner te worden houdt mij erg bezig.
15. Ik denk erover om te gaan schransen (een vreetbui te krijgen).
16. Ik vind mijn heupen te breed.
17. Ik eet matig als er anderen bij zijn en prop mezelf vol als ze weg zijn.
18. Als ik een kilo aankom, maak ik me zorgen dat ik zal blijven aankomen.
19. Ik denk erover om te gaan braken om zo gewicht te kunnen verliezen.
20. Ik vind dat mijn dijen precies de juiste omvang hebben.
21. Ik vind mijn billen te dik.
22. Ik eet of drink stiekem.
23. Ik vind dat mijn heupen precies de juiste maat hebben.
V
BACHELORPROEF | Het opbouwen van een gezonde levensstijl bij
volwassenen met overgewicht: Motivatie en hulpverleningsstijl als
katalysator
Behoeftebevrediging en frustratie
Gelieve te antwoorden aan de hand van de schaal die gaat van helemaal niet
akkoord tot helemaal akkoord. (1 2 3 4 5 Helemaal niet akkoord – helemaal
akkoord)
1. Ik heb het gevoel dat ik succesvol ben in het regelen van mijn
eetgewoontes.
2. Het feit dat ik niet kan kiezen wat en hoeveel ik eet frustreert mij.
3. Soms heb ik het gevoel dat het mij nooit zal lukken om mijn eetgewoontes
te regelen.
4. Het regelen van mijn eetgewoontes is voor mij een vrije keuze.
5. In het regelen van mijn eetgewoontes voel ik mij sterk verbonden met
andere mensen.
6. Ik voel mij zeer bekwaam in het regelen van mijn eetgewoontes.
7. Het regelen van mijn eetgewoontes zorgt soms voor spanningen met
mensen die belangrijk voor mij zijn.
8. Ik heb het gevoel dat ik geen andere keuze heb of onder druk sta om mijn
9. eetgewoontes te regelen.
10. Het regelen van mijn eetgewoontes vervreemdt me soms van anderen.
11. Ik voel me vrij om mijn eetgewoontes te regelen zoals ik het wil.
12. Het regelen van mijn eetgewoontes lijkt soms een onmogelijke opgave.
13. Door het regelen van mijn eetgewoontes voel ik een sterke band met
mensen die belangrijk voor mij zijn.
Top Related