Download - 2011 Handgift zonder (bewezen) traditio - onbestaand of vernietigbaar?

Transcript

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaandof vernietigbaar?

Renate BARBAIXDocent Familiaal Vermogensrecht UADocent Postgraduaat Estate Planning, VUB/ULBAdvocaat Greenille, Balie Brussel

Bart VERDICKTAdvocaat Greenille, Balie BrusselAssistent K.U.LeuvenInstituut voor Familiaal Vermogensrecht...........................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................INHOUD

I. Feiten – voorafgaande procedure – uitspraak van het Hof 66II. De schenking en de handgift 67

A. De schenking 67B. De handgift 69

III. De (rol van de) traditio 70IV. De gevolgen van de niet-naleving van vormvereisten: een

onbestaande of een vernietigbare rechtshandeling? 72A. Algemeen: schending van de totstandkomings-

vereisten: onbestaande of vernietigbarerechtshandeling? 72

B. Wijze van sanctionering van vernietigbare rechtshan-delingen en overeenkomsten 75

V. De handgift zonder (bewezen) traditio: kwalificatie engevolgen 78A. De handgift zonder (bewezen) traditio? 78B. De sanctionering van de schending van de

vormvereisten 78C. Belang van de pacte adjoint en/of het geschrift ad

probationem 81VI. Besluit en beoordeling van het arrest 82......................................................................................................................

I. Feiten – voorafgaande procedure –uitspraak van het Hof

1. Op 8 juni 1989 werd door twee echtgenoten, de heerB.K. en mevrouw B.S., een naamloze vennootschap,de NV I., opgericht. In ruil voor de inbreng van een ofmeer persoonlijke goederen verkrijgt de heer B.K. 261aandelen. Mevrouw B.S. verkrijgt 1 aandeel voor deinbreng van een geldsom. Op 31 oktober 1989 ver-klaart de heer B.K. in een onderhands geschrift eenhandgift te hebben gedaan aan zijn vrouw van 250aandelen “met voorbehoud van vruchtgebruik en on-

der de ontbindende voorwaarde van haar vooroverlij-den en/of ontbinding van het huwelijk met haar1”.Deze eenzijdige verklaring werd geregistreerd op 31 ja-nuari 1990. De heer B.K. overlijdt op 1 augustus 1999zonder een testament te hebben opgesteld en laat me-vrouw B.S. als enige erfgenaam achter.

In de aangifte van nalatenschap, ingediend via eennotaris op 20 december 1999, werden onder meer 131aandelen van de NV I. aangegeven. De notaris deelt nahet verstrijken van de indieningstermijn mee dat erzich een materiële vergissing heeft voorgedaan en dater nog slechts 11 aandelen in de nalatenschap aanwe-zig waren. Er waren immers 250 (van de 261) aande-len geschonken. Gelet op deze handgift werd doormevrouw B.S. aan de ontvanger gevraagd om de te veelbetaalde successierechten terug te storten.

De ontvanger antwoordde op 14 april 2000 dat deneergelegde verklaring van handgift slechts als eeneenzijdig document kon worden beschouwd en dateen voorbehoud van vruchtgebruik onmogelijk was.Nadien werd de rechtsgeldigheid van het geregis-treerde document wel aanvaard, maar verzocht deontvanger het bewijs te leveren van de daadwerkelijkemateriële overdracht van de aandelen en het bewijsvan ononderbroken bezit sinds de afgifte2.

Op 20 december 2002 dagvaardt mevrouw B.S. deBelgische Staat. Ze verzoekt dat zou worden erkenddat er wel degelijk een handgift werd gedaan en dat deBelgische Staat zou veroordeeld worden tot de terug-betaling van de ten onrechte betaalde successierech-ten, de interesten daarop en tot betaling van de kosten

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

1. Bedoeld is wellicht: door echtscheiding.2. De ontvanger lijkt hiermee een voorwaarde toe te voegen voor een geldige

handgift, te weten het ononderbroken bezit. Het vereiste van ononderbro-ken bezit zou daarenboven impliceren dat er geen handgift is geweest in-dien de schenker nadien in het bezit is van de geschonken zaak. Mogelijkverwart de ontvanger de traditio met de onherroepelijke overdracht. Dedadelijke overdracht door middel van een traditio verhindert niet dat de

schenker nadien opnieuw in het bezit wordt gesteld van de geschonkengoederen. Weliswaar is een bezit in handen van de schenker na de traditioeen bijkomende moeilijkheid om aan te tonen dat er een traditio is geweest,maar dit impliceert niet dat er geen traditio is geweest (cf. infra nr. 16). Ziehierover ook N. GEELHAND, “Handgift met voorbehoud van vruchtgebruik”,TFR 2006, 504 e.v.

Rechtsleer

66 – Not.Fisc.M. 2011/3 Notarieel en Fiscaal Maandblad – Kluwer

van het geding. De Belgische Staat betwist dat er eendaadwerkelijke traditio heeft plaatsgevonden. Vol-gens de rechtbank komt de bewijslast inzake de tradi-tio toe aan de erfgename. De rechtbank stelt dat deerfgename onvoldoende bewijs aanvoert om aan tetonen dat er een werkelijke materiële overdracht is ge-beurd. In een vonnis van 22 juni 2005 oordeelt derechtbank van eerste aanleg te Gent dat de erfgename,mevrouw B.S., het bestaan van de handgift niet be-wijst3.

2. Tegen dit vonnis heeft mevrouw B.S. beroep aange-tekend. Het beroep strekt ertoe het bestreden vonnisteniet te doen en de oorspronkelijke vordering gegrondte verklaren. Mevrouw B.S. vraagt bovendien dat deBelgische Staat wordt veroordeeld tot het betalen vande gerechtskosten van beide aanleggen.

Mevrouw B.S. is van mening dat de aandelen wel de-gelijk materieel werden overgedragen en dat, indiende onderhandse akte zelf niet het rechtstreeks bewijsvan de materiële overdracht zou leveren, de onder-handse akte minstens een vermoeden inroept dat ereen traditio is geweest. Het komt dan toe aan de geïn-timeerde om het tegenbewijs te leveren.De Belgische Staat van haar kant stelt op basis vanartikel 135 W.Succ. dat het aan de erfgename toekomtom te bewijzen dat de aandelen ten onrechte in deaangifte van nalatenschap zijn opgenomen. Hoewel zijerkent dat uit de eenzijdige akte de wil tot schenkingblijkt, is, volgens geïntimeerde, geen afdoend bewijsgeleverd dat er een handgift heeft plaatsgehad. Daar-toe is volgens de Belgische Staat vereist dat het bewijsvoorligt van de daadwerkelijke, onherroepelijke4 endefinitieve overhandiging van de geschonken goede-ren.

3. In zijn arrest van 17 april 2007 stelt het Hof vanberoep te Gent samengevat dat:1) het aan de erfgename toekomt te bewijzen dat de

aandelen zich niet meer in de nalatenschap bevin-den5;

2) de eigendomsoverdracht van de aandelen kan wor-den aangetoond door het bewijs van de handgift;

3) het essentieel is voor een schenking dat de schen-ker zich onmiddellijk ontdoet van de zaak en datde begiftigde de schenking aanvaardt;

4) voor een handgift bijkomend geldt dat de schenkerzich bij wijze van traditio ontdoet van de geschon-ken zaak;

5) de stukken van het dossier niet toelaten om het be-wijs te leveren van de materiële overdracht van deaandelen aan de erfgename;

6) bij gebrek aan bewijs van de handgift, terwijl devormvereisten voor een (andere) schenking nietvervuld zijn, er geen geldige schenking bestaat(art. 1339 BW)6.

In de laatste paragraaf van het arrest stelt het Hof dat“de stukken van het dossier niet toelaten om het be-wijs te leveren van de materiële overdracht van deaandelen aan de appellante door de heer K. Bij gebrekaan bewijs van de handgift, terwijl de vormvereistenvoor een (andere) schenking niet vervuld zijn, bestaater geen geldige schenking (art. 1339 BW).”Daaruit besluit het Hof tot slot tot ongegrondheid vande vordering. Mevrouw B.S. bekomt met andere woor-den geen terugbetaling van de (beweerdelijk ten on-rechte) betaalde successierechten.

4. Hoewel op het eerste gezicht voor de hand liggend,is de conclusie van het Hof onzes inziens niet logischen evenmin correct. Een handgift zonder (bewezen)traditio is volgens het Hof formeel ongeldig. Tot daarniets vreemds. Wel integendeel zelfs. Of uit deze vast-stelling dat er sprake is van een formeel ongeldigeschenking meteen ook de opvorderbaarheid van desuccessierechten volgt, is echter niet vanzelfsprekenden onzes inziens zelfs onjuist.In de hiernavolgende bijdrage zullen wij nagaan watde gevolgen zijn van de formele ongeldigheid van eenschenking. Het is nuttig eerst enkele algemeenhedeninzake de schenking en de handgift (II) en de (rol vande) traditio te duiden (III). Vervolgens wordt het on-derscheid tussen onbestaande en vernietigbare rechts-handelingen gekaderd (IV). De algemene principes diedaaruit volgen, zullen we toepassen op de schenkingen de handgift zonder (bewezen) traditio (V). Tot slotwordt een besluit alsook een beoordeling van het ar-rest gegeven (VI).

II. De schenking en de handgift

A. De schenking

5. Een schenking is, overeenkomstig artikel 894 BW,een akte onder levenden waarbij de schenker zich da-delijk en onherroepelijk van de geschonken zaak ont-doet ten voordele van de begiftigde die ze aanneemt.7

Hoewel artikel 894 BW spreekt van een “akte”, is deschenking een (in de regel eenzijdige) overeenkomst8.Zij moet met andere woorden door de begiftigde wor-den aanvaard. Dat de schenking een overeenkomstonder de levenden is, impliceert dat zij bovendienmoet worden aanvaard vóór het overlijden van de as-

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

3. Zie ook Rb. Gent 22 juni 2005, TFR 2006, 528. Zie hierover uitvoerig: N.GEELHAND, “Handgift met voorbehoud van vruchtgebruik”, TFR 2006, 457-512.

4. Verder in de tekst wordt toegelicht dat het vereiste van onherroepelijkheidgeen specifiek kenmerk uitmaakt van de handgift als zodanig, maar welvan een schenking.

5. Hierover kritisch N. GEELHAND, “Handgift met voorbehoud van vruchtge-bruik”, TFR 2006, 481-485.

6. Gent 17 april 2007, T.Not. 2008, 496.7. Art. 894 BW. Zie hierover uitvoerig R. BARBAIX en A. VERBEKE, Comm.Erf.,

Art. 894 BW, 2009, 51 p., losbl.8. P. DELNOY, Précis de droit civil. Les libéralités. Les successions, Brussel, Larcier,

2006, p. 12, nr. 1; R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Ant-werpen, Intersentia, 2008, p. 3, nr. 2; R. BARBAIX en A. VERBEKE, Comm.Erf.,Art. 894 BW, 2009, p. 5, nr. 1, losbl.

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaand of vernietigbaar?

Kluwer – Notarieel en Fiscaal Maandblad Not.Fisc.M. 2011/3 – 67

pirant-schenker en van de aspirant-begiftigde. In af-wijking van het gemene recht, is aanvaarding van hetschenkingsaanbod na het overlijden van de schenkerin principe9 niet meer mogelijk.

6. Samen met de testamenten (beter: de legaten) vor-men de schenkingen de categorie giften, een speciesvan de rechtshandelingen onder kosteloze titel.Van een gift is slechts sprake wanneer een beschikkerzich animo donandi, uit vrijgevigheid, ontdoet vaneen vermogensbestanddeel ten voordele van de begif-tigde die zich verrijkt ingevolge deze gift. Opdat vaneen gift sprake zou zijn, is met andere woorden eenmaterieel en een intentioneel element vereist.Dit materiële en intentionele element vormen de con-stitutieve bestanddelen van de giften en zijn de condi-tiones sine qua non om een rechtshandeling als eengift te kwalificeren. Deze constitutieve bestanddelenzijn te onderscheiden van de grond- en vormvoorwaar-den van giften. De constitutieve bestanddelen laten,zoals gezegd, toe een rechtshandeling te kwalificerenals gift (of niet); aan de hand van de grond- en vorm-voorwaarden moet vervolgens worden nagegaan of degift geldig is tot stand gekomen, kan blijven bestaan ofaan welk regime zij is onderworpen10.

7. Schenkingen zijn onderworpen aan een reeksgrond- en vormvoorwaarden. Het onderscheid tussenbeide categorieën voorwaarden is voornamelijk vanbelang bij de alternatieve schenkingsvormen (cf. infranr. 10)

De grondvoorwaarden hebben betrekking op de inhou-delijke geldigheid bij de totstandkoming, het contrac-tuele regime en/of het voortbestaan van de schenking.Zij zijn gedeeltelijk gelijk(lopend) aan de gemeenrech-telijke grondvoorwaarden voor iedere rechtshande-ling, gedeeltelijk specifiek voor giften en/of voorschenkingen11.

Voor de geldige totstandkoming van een schenkingmoet voldaan zijn aan tal van (inhoudelijke) geldig-heidsvereisten. Sommige van die vereisten gelden in

het algemeen voor de totstandkoming van iedererechtshandeling; andere zijn specifiek voor de geldigetotstandkoming van een schenking. Zo moet de schen-king voldoen aan de algemene totstandkomingsvoor-waarden uit artikel 1108 e.v BW, zij het op sommigeaspecten aangevuld met of gecorrigeerd door arti-kel 901 ev BW.Naast deze totstandkomingsvereisten (of inhoudelijkegeldigheidsvereisten) gelden ook een aantal grond-voorwaarden met betrekking tot de inhoud van deschenking. Zo is de contractvrijheid voor schenkin-gen (inhoudelijk) aan banden gelegd, bijvoorbeelddoordat de schenking in de regel (versterkt) onherroe-pelijk is12.Nog andere grondvoorwaarden tot slot betreffen hetvoortbestaan van de schenking. Te denken valt aan deregels inzake de gerechtelijke ontbinding van deschenking.

8. In afwijking van het gemeenrechtelijk consensua-lisme13, gelden voor de schenking daarnaast ook eenaantal vormvereisten14.Overeenkomstig artikel 931 BW moet de schenkinggebeuren bij notariële akte. Dit is het zogenaamde for-malisme van de eerste graad15. Niet enkel het schen-kingsaanbod is een formele rechtshandeling. Ook deaanvaarding is aan tal van vormvereisten onderwor-pen. Zo moet de aanvaarding gebeuren bij authentiekeakte (art. 932 BW), worden betekend (art. 932 BW) enkan de aanvaarding via volmacht enkel gebeuren meteen notariële volmacht (art. 933 BW). Aan de schen-king van een roerend goed moet tot slot een staat vanschatting worden gehecht (art. 948 BW)16. Deze bijko-mende vormvereisten vormen het zogenaamde forma-lisme van de tweede graad17.Deze vormvereisten zijn opgelegd op straffe van nie-tigheid van de schenking. Dit geldt zowel voor hetvereiste van artikel 931 BW als voor de bijkomendevormvereisten18. Deze vormvereisten zijn met anderewoorden vereist voor de geldige totstandkoming vande schenking19 en zijn bijgevolg (vormelijke of for-mele) geldigheidsvereisten20.

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

9. De wetgeving, de rechtspraak en de rechtsleer aanvaarden wel dat hieropeen uitzondering geldt voor de aanvaarding van de (onrechtstreekse)schenking via een beding ten behoeve van een derde, bv. de aanvaardingvan de begunstigde van een levensverzekering. R. BARBAIX en A. VERBEKE,Comm.Erf., Art. 894 BW, 2009, p. 8, nr. 9, losbl.

10. Zie hierover ook: A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, Comm.Erf., Art. 893 BW, 2011,te verschijnen.

11. Zie hierover ook: A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, Comm.Erf., Art. 893 BW, 2011,te verschijnen.

12. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant,1963, 655 e.v., nr. 547 e.v.; R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schen-king, Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 386, nr. 443.

13. Consensuele contracten zijn volmaakt door de loutere toestemming. Vorm-vereisten worden louter ad probationem opgelegd.

14. Voor een uitgespreide bespreking kan worden verwezen naar R. BARBAIX,Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, p.241-299.

15. R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersen-tia, 2008, p. 251, nr. 296.

16. Zie recent Cass. 1 maart 2007, Not.Fisc.M. 2008, 131, noot M. MASSCHELEIN,Pas. 2007, 432, Rec.gén.enr.not. 2007, 232, Rec.gén.enr.not. 2007, 303,Rev.trim.dr.fam. 2007, 863, RW 2008-09, 996, TBBR 2008, 337, noot R. BOUR-SEAU, T.Not. 2009, 372, noot F. BLONTROCK.

17. R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersen-tia, 2008, p. 253 e.v., nr. 299 ev.

18. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant,1962, p. 565-566, nr. 477; N. LABEEUW, “Schenking versus handgift”, in W.PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Familiaal vermogensbeheer. Het BurgerlijkWetboek na 200 jaar nog actueel, Antwerpen, Intersentia, 2004, p. 43, nr. 41;R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersen-tia, 2008, p. 251, nr. 295; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K.VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010,p. 639, nr. 1200.

19. Zie over de verschillende functies van vormvereisten: R. BARBAIX, Het con-tractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 241-242,nr. 286 en de verwijzingen daar.

20. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant,1962, p. 543, nr. 435; R. BARBAIX en A. VERBEKE, Comm.Erf., Art. 894 BW,2009, p. 9, nr. 11, losbl.; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K.VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010,p. 629, nr. 1181.

Rechtsleer

68 – Not.Fisc.M. 2011/3 Notarieel en Fiscaal Maandblad – Kluwer

9. De ratio legis van de vormvereisten is, althans vol-gens de traditionele opvattingen daaromtrent, gelegenin de bescherming van de schenker. Door het verplichtverlijden van de schenkingsakte voor een notaris is ereen bufferperiode tussen het voornemen om te schen-ken en de werkelijke uitvoering daarvan. Het zal im-mers slechts zelden gebeuren dat men daags na hetvoornemen tot schenken naar een notaris gaat voor hetverlijden van de schenkingsakte. Daarnaast treedt denotaris op als onafhankelijk adviseur en dient hij deaspirant-schenker te duiden op de ernst en gevolgenvan de schenking21. De notaris waakt22 ook over po-gingen van captatie en suggestie23. Sommige auteursvoegen daaraan toe dat de vormvereisten ook zijn in-gegeven vanuit de zorg voor de rechtszekerheid en/ofals garantie voor de versterkte onherroepelijkheid24.

De traditionele verantwoording dat de vormvereistende bescherming van de schenker beogen, overtuigtnochtans niet. In het bijzonder kan deze traditioneleverantwoording niet verklaren waarom ook (en vooral)aan de aanvaarding dermate verregaande vormvereis-ten zijn gekoppeld (cf. supra nr. 8). Daarnaast biedtdeze verantwoording evenmin een verklaring voor deerg bijzondere organisatie van de nietigheid wegensschending van de vormvereisten (cf. infra).

Precies uit het formalisme van de tweede graad en uitde organisatie van de nietigheid leiden sommige au-teurs af dat de vormvoorschriften voornamelijk zijningegeven door het belang van de familie van deschenker en de bescherming van het familievermo-gen25.Het formalisme is een onderdeel van de zogenaamdepolice des libéralités en beoogt het behoud van degoederen binnen de familie. De napoleontische wet-gever was van oordeel dat het familievermogen is be-doeld om in de familie te blijven en van generatie opgeneratie te worden overgedragen. De schenking door-kruist deze bedoeling. Daarnaast werd de schenkingin de liberale maatschappijopvatting van de negen-tiende eeuw, als abnormale en gevaarlijke rechtshan-deling, met argwaan behandeld. Un bon citoyen ne faitpas cela. In diezelfde liberale maatschappijopvattingpaste het nochtans niet om schenkingen zonder meerte verbieden. Vandaar werd ervoor geopteerd onrecht-

streeks in te grijpen, door voldoende hinderpalen tevoorzien die de geldigheid van de schenking in de wegstaan en die de rechtsopvolgers van de schenker eenheel arsenaal aan aanvechtingsmogelijkheden bieden.De vormvereisten zijn daarvan slechts een van de velevoorbeelden26.

B. De handgift

10. Niettegenstaande het feit dat de vormvereistenzijn voorgeschreven op straffe van nietigheid, aanvaar-den de rechtspraak en de rechtsleer dat de strengevormvereisten uit artikel 931 ev BW niet van toepas-sing zijn wanneer de schenking gebeurt in een alter-natieve vorm.De Belgische rechtspraak en rechtsleer aanvaardenvan oudsher de geldigheid van drie alternatieve schen-kingsvormen: de handgift, de onrechtstreekse schen-king en de vermomde schenking. Deze alternatieveschenkingen ontsnappen niet enkel aan het forma-lisme van de eerste graad, maar ook aan het forma-lisme van de tweede graad. Zoals alle schenkingenblijven ze wel onderworpen aan alle grondvoorwaar-den voor schenkingen. De grondvoorwaarden zijn metandere woorden onverkort van toepassing, ongeachtde vorm waarin de schenking gebeurt27.

11. De handgift of de gift van hand tot hand is deoudste alternatieve schenkingsvorm. Ze werd reedsuitdrukkelijk vrijgesteld van de wettelijke vormvereis-ten in de Ordonnantie van D’Aguesseau, zoals bekendde voorloper van het napoleontische schenkingen-recht. In een brief aan het parlement schrijft kanselierD’Aguesseau daarover: “A l’égard d’un don qui seconsommerait sans acte par la tradition réelle d’unmeuble ou d’une somme modique, l’article 1er del’ordonnance, ne parlant que des actes portant dona-tion, n’a point d’application à ce cas, qui n’a besoind’aucune loi.”28

Niettegenstaande het ontbreken van een wettelijkegrondslag29, werd de geldigheid ervan ook na de in-voering van de Code Napoléon nagenoeg onmiddel-lijk en thans algemeen aanvaard door de rechtspraaken de rechtsleer30.

12. De handgift wordt traditioneel omschreven als

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

21. R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersen-tia, 2008, p. 259, nr. 307.

22. Maar hij voorkomt ze niet noodzakelijkerwijs. Ook notariële schenkingsak-tes kunnen worden aangevochten wegens wilsgebreken. Zie daarovermeer: R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen,Intersentia, 2008, p. 79, nr. 96.

23. E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier,1995, p. 148, nr. 148; R. HYLAND, Gifts, Camden, New Jersey, Rutgers Univer-sity Law School, 1998, p. 166-167; W. PINTENS en N. LABEEUW, Comm.Erf.,Art. 931 BW, 2002, p. 5, nr. 6, losbl.; R. BARBAIX, “Notariële akte/België”, HEP2/20, Gent, Larcier, 2009, p. 121, nr. 228.

24. Zie daarover meer: R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking,Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 260-262, nr. 308-309 en de verwijzingendaar.

25. Zie uitgebreider: R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Ant-werpen, Intersentia, 2008, 263-264, nr. 310.

26. R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersen-tia, 2008, p. 362, nr. 310.

27. R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersen-tia, 2008, p. 271, nr. 319.

28. Zoals vermeld bij H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1,Brussel, Bruylant, 1962, p. 588, voetnoot 1 en H. en L. MAZEAUD en J.MAZEAUD, Leçons IV/2, Parijs, Montchrestien, 1999, p. 618-619, nr. 1461.

29. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het oude Nederlandse recht, waar dehandgift een wettelijke uitzondering vormde op de algemene regel dat deschenking bij notariële akte diende te gebeuren.

30. Cass. 13 februari 1829, Pas. 1829, I, 59; A. KLUYSKENS, Schenkingen en testa-menten, Antwerpen, Standaard, 1947, p. 197, nr. 142; H. DE PAGE, Traité élé-mentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant, 1944, p. 588, nr. 494; E.DE WILDE D’ESTMAEL, Les donations, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 1995,p. 159, nr. 159. Ook in onze buurlanden wordt deze schenkingsvorm aan-vaard. Zie daarover G. VANDER BURGHT, “De schenking in het privaatrechtvan Nederland, Frankrijk, Luxemburg, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland,Italië en Groot-Brittannië”, in K.F.B.N. (ed.), Internationale contractuele rela-ties. De rol van de notaris, Antwerpen, Maklu, 1995, p. 612 e.v.; W. PINTENS,

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaand of vernietigbaar?

Kluwer – Notarieel en Fiscaal Maandblad Not.Fisc.M. 2011/3 – 69

“een schenking van hand tot hand van een lichame-lijk roerend goed of van een onlichamelijk roerendgoed voor zover het recht in de titel is geïncorporeerd,die tot stand komt door de loutere materiële over-dracht (traditio) door de schenker aan de begiftigdedie aanvaardt en waarbij in hoofde van de schenkereen intentie om te begiftigen bestaat (animus donan-di)”31.

Uit deze definitie leiden de rechtspraak en rechtsleeraf dat voor de geldige totstandkoming van een hand-gift aan vier voorwaarden moet zijn voldaan32. Teneerste moet er een materiële overdracht (traditio) vande geschonken zaak plaatsvinden (zie verder III). Tentweede is vereist dat er in hoofde van de schenker eenanimus donandi aanwezig is, zowel om een handgiftte doen als om de begiftigde te bevoordelen33. Tenderde moet de handgift worden aanvaard door de be-giftigde. Een stilzwijgende aanvaarding volstaat34. Deaanneming van het goed door de begiftigde impliceertde instemming met de handgift. Ten slotte is vereistdat de overdacht en aanvaarding plaatsvinden tijdenshet leven van de schenker en van de begiftigde.

Hierdoor lijkt het dat een geldige handgift een helereeks bijkomende (t.o.v. de algemene die gelden voorelke schenking) geldigheidsvoorwaarden vereist. Inwerkelijkheid is nochtans enkel het eerste vereiste, detraditio, specifiek voor de handgift en niet ook voorandere schenkingsvormen35.De drie andere voorwaarden daarentegen gelden on-geacht de vorm waarin de schenking gebeurt. Iedereschenking veronderstelt een verarming van de schen-ker (met een vermogensbestanddeel) en een correla-tieve verrijking van de begiftigde en een vrijgevige in-tentie, een animus donandi, van de schenker. Preciesdeze kenmerken onderscheiden de schenking immersvan een rechtshandeling onder bezwarende titel of vande dienstengift36. Zoals hierboven gezegd, zijn dezemateriële en intentionele elementen de constitutieve

bestanddelen om überhaupt van een schenking te kun-nen spreken, maar ze zijn geenszins specifiek voor dehandgift (cf. supra nr. 6). Ook dat het schenkingsaan-bod en de aanvaarding moeten gebeuren tijdens hetleven van de schenker en de begiftigde is – zoals reedsgezegd – niet specifiek voor de handgift, maar een ge-volg van het feit dat de schenking een overeenkomstonder de levenden is (cf. supra nr. 5).

III. De (rol van de) traditio

13. Een geldige handgift vereist, in tegenstelling toteen notariële schenking overeenkomstig artikel 931 evBW, geen notariële akte. Artikel 931 BW is immersniet toepasselijk op de handgift37. Ook de bijkomendevormvereisten (art. 932, 933 en 948 BW) zijn niet vantoepassing.Men is zelfs voor de geldige totstandkoming van dehandgift in het geheel niet verplicht enig geschrift opte stellen (formalisme ad validitatem). Een geschriftkan echter wel aangewezen zijn met het oog op eenlatere bewijsvoering van het bestaan van de handgiften/of van de eraan gekoppelde modaliteiten (cf. infranr. 42 ev) (formalisme ad probationem)38.

14. Hieruit meteen afleiden dat voor de geldige tot-standkoming van de handgift geen enkel vormvereistebestaat, is nochtans ongenuanceerd39.Zoals hierboven al gezegd, is voor de geldige totstand-koming van de handgift een traditio vereist. Deze tra-ditio vervult de rol van een plaatsvervangend vorm-vereiste40. Het vervult eenzelfde finaliteit als de doorde wet opgelegde vormregels: de daadwerkelijke ma-teriële overdracht in handen van de begiftigde moetde schenker attenderen op het ingrijpende karaktervan de voorgenomen rechtshandeling en garandeertzijn vrije en bewuste wil41.

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogens-recht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 643 e.v., nr. 1207 e.v.

31. Cass. fr. 11 juli 1960, D. 1960, Jur., 702; Antwerpen 24 december 2007, NJW2008, 450, noot R. STEENNOT; Kh. Charleroi 14 februari 1996, Rev.not.b. 1997,47; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht vanrechtspraak. Giften (1993-1998)”, TPR 1999, 872, nr. 139; W. PINTENS, B. VANDER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogens-recht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, p. 497, nr. 1048; C. VAN HEUVERS-WYN, “De handgift: geldigheidsvoorwaarden”, HEP 2/23, Gent, Larcier, 2009,p. 133, nr. 246; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKE-LEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 643,nr. 1207.

32. Bergen 7 januari 1988, JLMB 1988, 365; M. PUELINCKX-COENE, N. GEEL-HAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, TPR1999, 874, nr. 143. Daarenboven is de handgift ook onderworpen aan deoverige voorwaarden van een schenking (Rb. Luik 2 maart 1987, TBBR 1988,152; M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen”, in K.F.B.N. (ed.), Notariële actua-liteit. Familierecht, Brugge, die Keure, 1996, p. 162, nr. 62). Dat wil zeggendat de handgift een verarming van de schenker tot gevolg heeft en corre-latief daarmee een verrijking van de begiftigde; de partijen hebben de no-dige bekwaamheid tot beschikken respectievelijk ontvangen en er is ge-oorloofde oorzaak en een dadelijke en onherroepelijke overdracht. Ook degemeenrechtelijke voorwaarden voor de totstandkoming van overeen-komsten moeten worden voldaan: werkelijke toestemming, bekwaamheidvan beide partijen, voorwerp en oorzaak (art. 1108-1133 BW).

33. Gent 14 juni 1994, RW 1995-96, 542; E. DE WILDE D’ESTMAEL, Les donations,in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 1995, p. 156, nr. 158.

34. Rb. Antwerpen 16 mei 1989, T.Not. 1993, 166, noot J. FACQ.35. Cass. 3 april 1970, RW 1970-71, 126, RNB 1971, 605; R. BARBAIX en A. VER-

BEKE, Comm.Erf., Art. 894 BW, 2009, p. 14, nr. 19, losbl. Vgl. DE PAGE, Traitéélémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant, 1962, p. 622, nr. 521.

36. Rb. Luik 2 maart 1987, TBBR 1988, 152; M. PUELINCKX-COENE, “Schenkin-gen”, in K.F.B.N. (ed.), Notariële actualiteit. Familierecht, Brugge, die Keure,1996, p. 162, nr. 62.

37. M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van recht-spraak. Giften (1993-1998)”, TPR 1999, 66, nr. 144; W. PINTENS en N. LAB-EEUW, Comm.Erf., Art. 931 BW, 2002, p. 8, nr. 11, losbl.

38. Over de diverse functies van het formalisme: zie uitgebreider W. VAN GER-VEN m.m.v. S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, p.58-59 en P. BRASSEUR, “Le formalisme dans la formation des contrats. Ap-proches de droit comparé”, in M. FONTAINE (ed.), Le processus de formationdu contrat, Brussel, Bruylant, 2002, p. 606, nr. 2.

39. R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersen-tia, 2008, p. 272, nr. 320.

40. M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van recht-spraak. Giften (1993-1998)”, TPR 1999, 875, nr. 144; R. BARBAIX, Het contrac-tuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 272, nr. 321;W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaalvermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 645, nr. 1211.

41. Zie daarover X. LAGARDE, ”Réflexions sur le fondement de l’article 931 ducode civil”, RTDCiv. 1997, 36, nr. 8.

Rechtsleer

70 – Not.Fisc.M. 2011/3 Notarieel en Fiscaal Maandblad – Kluwer

De traditio maakt de handgift tot een zakelijk con-tract42. Zij is de materiële overhandiging of de over-dracht van het bezit uit de handen van de schenker indie van de begiftigde43. De traditio realiseert met an-dere woorden de dadelijke, materiële overdracht vande geschonken zaak44 en de materiële buitenbezitstel-ling van de schenker45.

15. De traditio vervult met andere woorden de rol vaneen plaatsvervangend formalisme. Haar rol is daartoeook beperkt. Dit betekent dat de handgift – wat degrondvoorwaarden betreft – aan identiek hetzelfde re-gime is onderworpen als iedere ‘gewone’ schenking.

Weliswaar zorgt de verplichte traditio ervoor dat be-paalde lasten, voorwaarden en andere modaliteiten –hoewel perfect verenigbaar met de schenking – nietaan een handgift kunnen worden gekoppeld.Sommige lasten, voorwaarden en modaliteiten zijnimmers onverenigbaar met de verplichting tot effec-tieve overdracht van het goed. Precies omwille van deverplichte traditio kan immers aan de handgift geenvoorwaarde, last of andere modaliteit worden gekop-peld, die de effectieve en onmiddellijke overdrachtvan het (bezit van het) goed in het gedrang brengt. Zokan een handgift niet worden gedaan onder voorbe-houd van vruchtgebruik omdat een materiële over-dracht onverenigbaar is met dit voorbehoud vanvruchtgebruik46, of niet aan een opschortende voor-waarde of termijn worden gekoppeld.

16. Het is van cruciaal belang te onderstrepen dat inde mate dat de lasten, voorwaarden of modaliteitendie materiële overdracht niet in de weg staan, zoalsbijvoorbeeld een conventioneel recht van terugkeer ofeen uitsluitingsclausule, ze wel aan de handgift kun-nen worden gekoppeld. Aan de grondvoorwaardenvoor schenkingen voegt de traditio met andere woor-den niets toe.

Tegen deze – misschien ogenschijnlijke evidentie –wordt nochtans vaak gezondigd. In het bijzonder im-pliceert ze dat het vereiste van traditio er zich niettegen verzet dat (wordt bepaald dat) de schenker na detraditio opnieuw in het bezit (beter, de detentie) komt

van de geschonken goederen. De traditio vergt welis-waar een dadelijke materiële afgifte van de geschon-ken zaak, maar geen onherroepelijke, onomkeerbaremateriële afgifte. Dat klinkt misschien vreemd. Tevaak, te gemakkelijk, maar geheel ten onrechte wordtdeze traditio immers in verband gebracht – en verward– met het vereiste van onherroepelijkheid (“donner etretenir ne vaut”). Het luidt dan dat voor de geldigetotstandkoming van een handgift een materiële en on-herroepelijke traditio vereist is. Komt een schenker nade handgift terug in het bezit van de geschonken goe-deren, dan vond geen geldige handgift plaats. Ditstandpunt wordt ook in de voorliggende zaak bepleitdoor de ontvanger en de Belgische Staat. De ontvangerwas van oordeel dat de begiftigde het bewijs moet le-veren van de daadwerkelijke materiële overhandigingvan de aandelen én van het ononderbroken bezit ervansinds de afgifte. De Belgische Staat voert in haar con-clusies aan dat de inbezitstelling in het raam van dehandgift een daadwerkelijke, onherroepelijke en defi-nitieve overhandiging moet zijn.

Geheel terecht volgt het geannoteerde arrest dit stand-punt niet. Het is van cruciaal belang de rol van beideaangehaalde aspecten juist te definiëren en van elkaarte onderscheiden47.De onherroepelijkheid (dépouillement) is een grond-vereiste en is van toepassing op alle schenkingen, on-geacht hun vorm. Deze onherroepelijkheid, die voorschenkingen een versterkte onherroepelijkheid is48,heeft geenszins betrekking op de definitieve materiëleafgifte van de geschonken zaak. De versterkte onher-roepelijkheid heeft een juridische draagwijdte en im-pliceert (slechts) dat de schenker zich geen middelmag voorbehouden dat hem de mogelijkheid biedtrechtstreeks of onrechtstreeks geheel of gedeeltelijk opde schenking terug te komen49. Het vereiste van onher-roepelijkheid heeft betrekking op de onherroepelijkeafstand van het recht op de geschonken zaak.

Deze onherroepelijkheid staat los van de effectieve,materiële en/of definitieve buitenbezitstelling van degeschonken zaak (desaississement). Overeenkomstigartikel 938 BW volstaat het dat het recht op de ge-schonken zaak overgaat50. Het feit dat de schenker in

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

42. Cass. 2 februari 1961, Arr.Cass.1961, 525, Pas. 1961, I, 587; Antwerpen 1 fe-bruari 2006, RW 2007-08, 1816, noot WERMOES; A. VAN OEVELEN, “Alge-mene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht”, in M.VAN HOECKE (ed.), Algemene rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer, 1991, p.95, nr. 157; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Over-zicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, TPR 1999, 892, nr. 176; R. BAR-BAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia,2008, p. 272, nr. 321; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VAN-WINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p.645, nr. 1213.

43. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant,1962, p. 626, nr. 523.

44. Rb. Antwerpen 16 mei 1989, reeds aangehaald; Rb. Brussel 5 maart 1996,RW 1996-97, 785.

45. M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van recht-spraak. Giften (1993-1998)”, TPR 1999, 875 nr. 144. Zie ook M. MUND, “Ledon manuel. Synthèse de droit civil et de droit fiscal”, JDF 1993, 138, nr. 6.Door het Hof van Cassatie wordt in een recent arrest evenwel gesteld datde traditio kan worden gerealiseerd zonder dat de goederen effectief wor-

den overhandigd aan de begiftigde, maar zij veronderstelt wel minstensdat de geschonken goederen effectief worden overgedragen. Een vol-macht verstrekken op een rekening vormt geen effectieve overdracht (Cass.15 januari 2009, Rec.gén.enr.not. 2009, nr. 26.112; JLMB 2009, 1706, met nootF. STEVENART MEEÛS). Het Hof lijkt hiermee het onderscheid tussen deonherroepelijkheid en de traditio te miskennen.

46. Zie hierover N. GEELHAND, “Handgift met voorbehoud van vruchtgebruik”,TFR 2006, 457-512.

47. Zie daarover ook: N. GEELHAND, “Handgift met voorbehoud van vruchtge-bruik”, TFR 2006, 500.

48. Zie daarover uitgebreider: R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schen-king, Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 456, nr. 529 en de verwijzingen daar.

49. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant,1962, p. 656, nr. 547.

50. De rechtspraak en de rechtsleer stellen zich zelfs tevreden met de over-dracht van een verbintenisrechtelijke aanspraak. Zie daarover meer: R. BAR-BAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia,2008, p. 307 e.v., nr. 365 e.v..; R. BARBAIX en A. VERBEKE, Comm.Erf., Art. 894BW, 2009, p. 13-15, nr. 17-20, losbl.

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaand of vernietigbaar?

Kluwer – Notarieel en Fiscaal Maandblad Not.Fisc.M. 2011/3 – 71

het bezit blijft van de geschonken zaak (of na de schen-king terug in het bezit ervan komt), brengt de onher-roepelijkheid en dus de geldigheid van de schenkinggeenszins a priori in het gedrang51.

Op dit principe dat het volstaat dat een recht op degeschonken zaak (onherroepelijk) overgaat, zelfs zon-der materiële buitenbezitstelling, bestaat een uitzon-dering in geval van een handgift.Omwille van het gebrek aan wettelijk voorgeschrevenvormen voor de handgift, geldt er een alternatief vorm-vereiste, de traditio. Door deze verplichte traditiomoet het goed voor de geldige totstandkoming van deschenking wél daadwerkelijk materieel worden over-gedragen. Zodra (en doordat) die materiële afgifte isgebeurd, is de schenking geldig tot stand gekomen. Opdíe geldig tot stand gekomen schenking zijn allegrondvoorwaarden voor schenkingen onverkort vantoepassing. Zoals iedere schenking, moet de handgiftonherroepelijk zijn en mag de schenker zich niet hetrecht voorbehouden rechtstreeks of onrechtstreeks opde schenking terug te komen. Zoals dit geldt voor ie-dere schenking, vereist de onherroepelijkheid ookvoor handgiften geenszins dat de traditio onherroepe-lijk (bedoeld: onomkeerbaar) is geschied. Bewijspro-blemen buiten beschouwing gelaten, staat niets er metandere woorden aan in de weg dat de schenker na detotstandkoming van de handgift opnieuw in het bezit(beter, de detentie) van het geschonken goed komt52.

Beide aspecten staan immers los van elkaar. De onher-roepelijkheid van de schenking is een grondvoor-waarde die geldt voor iedere schenking, ongeacht devorm waarin zij is tot stand gekomen. De traditio iseen (alternatief) vormvereiste voor de geldige totstand-koming van de handgift. De onherroepelijkheid is eenjuridisch concept en heeft betrekking op de (juridi-sche) (on)mogelijkheid om op de aangegane verbinte-nis terug te komen. De traditio is een feitelijk concepten betreft de materiële overdracht. Niet de traditio,maar (enkel) de schenking zelf moet met andere woor-den onherroepelijk zijn.Een onherroepelijke overdracht (animo donandi) vanhet recht op een zaak kan een handgift zijn, wanneerhet goed effectief materieel wordt overgedragen. Deeffectieve materiële overdracht (animo donandi) vaneen zaak is nooit een geldige schenking en – a fortiori– een handgift, wanneer het recht niet onherroepelijkis overgedragen.

Als men dit onderscheid voor ogen houdt, begrijptmen dat een handgift zonder traditio niet meteen dekwalificatie als een gewone schenking in gedrang

brengt omdat niet aan alle grondvoorwaarden zou zijnvoldaan53. Hoogstens kan er sprake zijn van een for-meel ongeldige schenking. In dit kader komt aan depacte adjoint en/of het geschrift ad probationem eengroot belang toe (cf. infra).

IV. De gevolgen van de niet-nalevingvan vormvereisten: een onbestaande ofeen vernietigbare rechtshandeling?

17. De traditio maakt, zoals is gebleken, een essentieelelement uit bij de formeel geldige totstandkoming vande handgift. De onvermijdelijke vraag is dan wat derechtsgevolgen zijn, indien de handgift zonder traditiois gebeurd of deze traditio om enige reden niet kanworden bewezen. Kan men nog spreken van een –weliswaar (formeel) ongeldige – schenking of gaat hetom een onbestaande schenking die wordt geacht nooitte hebben plaatsgehad? En wat is dan – tot slot – debetekenis van een geschrift ad probationem of eenpacte adjoint?Om een antwoord op deze vragen te formuleren pasthet eerst kort te onderzoeken wat de gevolgen zijn vaneen schending van een van de totstandkomingsvereis-ten van een rechtshandeling in het gemene verbinte-nissen- en overeenkomstenrecht. Later passen weonze bevindingen toe op de handgift zonder (bewe-zen) traditio (sub V).

A. Algemeen: schending van de totstandko-mingsvereisten: onbestaande of vernietigbarerechtshandeling?

18. De nietigheid is een zeer complexe materie enwordt wel eens omschreven als “une des plus obscuresqui soient”54.Het is niet onze bedoeling een exhaustieve uiteenzet-ting te geven van de nietigheidsleer in het gemeenrecht. Wij zullen enkel duiden welke elementen vandeze leer van belang zijn voor de betwisting van for-meel ongeldige schenkingen.

1. De klassieke theorie

19. In het oudere recht werd oorspronkelijk slechtseen onderscheid gemaakt tussen de absolute en de re-latieve nietigheid. De absolute nietigheid kon wordenopgeworpen door iedere belanghebbende, terwijl derelatieve nietigheid was voorbehouden aan een be-perkt aantal personen55.Gaandeweg vervaagde dit onderscheid en maakte het

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

51. H. DE PAGE, Traité élementaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant,1962, p. 659, nr. 549. A. NIJS, A. VAN ZANTBEEK en A. VERBEKE, “Schenkenmet behoud van bezit”, TEP 2005, 10-45; A. VERBEKE, “Schenking met be-houd van bezit. Acht clausules”, TEP 2005, 197-209.

52. Ph. DE PAGE, “Les réserves d’usufruit dans les dons manuels. Quelquesaspects pratiques”, Rec.gén.enr.not. 2000, nr. 25.094, 501-502; N. GEEL-HAND, “Handgift met voorbehoud van vruchtgebruik”, TFR 2006, 303, 500.

53. Andersom betekent een traditio ook niet dat er aan de onherroepelijkheids-

vereiste is voldaan. Voor zover het bewijs van traditio bij een handgift kanworden geleverd, kan mogelijks het probleem van de onherroepelijkheidnog opduiken.

54. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1939,p. 126, nr. 96.

55. J. GHESTIN, Traité de droit civil, Les obligations, Le contrat: formation, Parijs,Librairie Générale de droit et de jurisprudence, 1988, p. 873.

Rechtsleer

72 – Not.Fisc.M. 2011/3 Notarieel en Fiscaal Maandblad – Kluwer

plaats voor een ander onderscheid. Inderdaad maak-ten sommige auteurs een onderscheid tussen de nie-tigheid van de rechtshandeling enerzijds en de onbe-staande rechtshandeling anderzijds. Deze onbestaan-baarheid vond geen grondslag in het BurgerlijkWetboek en omvatte tevens de gevallen van absolutenietigheid. Deze auteurs waren van mening dat insommige gevallen niet kon worden aanvaard dat eenrechtshandeling bestond, omdat een aantal essentiëleelementen ervan ontbraken. In die zin sprak men weleens over “l’acte-organisme”56. Er werd strikt vastge-houden aan de regel “pas de nullité sans texte”. Nietalle regels voorzagen uitdrukkelijk in de nietigheids-sanctie, zodat werd gezocht naar een andere mogelijk-heid om bepaalde rechtshandelingen (in eerste instan-tie huwelijken tussen personen van hetzelfde ge-slacht) geen rechtsgevolgen te laten sorteren 57.

20. Er werd sedertdien enkel een onderscheid ge-maakt tussen het niet-bestaan (‘l’inexistence’) en de(ver)nietig(baar)heid (‘l’annulabilité’) van een rechts-handeling58. De ene of de andere sanctie lag beslotenin de aard van het gebrek die de rechtshandeling aan-tastte59. Indien niet was voldaan aan een van de gel-digheidsvereisten van de rechtshandeling (toestem-ming, voorwerp, oorzaak, door de wet voorgeschrevenvormvereisten en bijzondere vereisten voor bepaaldeovereenkomsten), dan was zij onbestaand60. Wanneerwas voldaan aan alle geldigheidsvereisten, maar eenvan deze vereisten onvolkomen was (dwaling, bedrog,onbekwaamheid, …), dan was de rechtshandeling ver-nietigbaar61. De onvolkomenheid van een van de gel-digheidsvereisten werd dus niet dermate problema-tisch geacht dat een onbestaande rechtshandelingvoorlag, maar slechts een ongeldige en vernietigbarerechtshandeling62.Het Hof van Cassatie aanvaardde de theorie van deonbestaande rechtshandeling in een arrest van 9 ja-nuari 1936. Een levenslange lijfrente gevestigd op het

hoofd van een persoon die overleed binnen de twintigjaar na het sluiten van de overeenkomst aan de ziektewaaraan hij bij de sluiting leed “est sans cause, et par-tant inexistant” (vgl. art. 1975 BW)63. Het Hof oor-deelde dat dit contract niet enkel vernietigbaar, maarzelfs zonder wettelijk bestaan was.

De gevolgen van dit onderscheid waren vanzelfspre-kend in diverse opzichten belangwekkend64.Om te beginnen was er een belangrijk verschil met be-trekking tot de rol van de rechter. Was een rechtshan-deling onbestaand, dan moest dit niet in rechte wor-den gevorderd en uitgesproken. Er wás immers geenrechtshandeling. Werd de rechter om enige reden tochgevat, bijvoorbeeld omdat een van de partijen hetonbestaand karakter betwistte, dan beperkte zijn rolzich tot de vaststelling van het onbestaand karakter.Zodra uit de gegevens van het dossier bleek dat derechtshandeling niet bestond, moest de rechter diteenvoudigweg vaststellen65. Het kwam aan de partijdie de naleving van de overeenkomst vorderde, toe omaan te tonen dat wel degelijk een overeenkomst wastot stand gekomen, dat er met andere woorden slechtssprake was van een onvolkomenheid. De andere partijkon zich beroepen op het onbestaande karakter van derechtshandeling. De (ver)nietig(baar)heid moest daar-entegen steeds in rechte worden gevorderd (cf. infra).Zolang de nietigheid niet was uitgesproken door derechter, werd aan deze rechtshandeling een voorlopigjuridisch bestaan toegekend met rechtsgevolgen66.Een tweede verschil betrof de kring van personen diezich op de ene of de andere sanctie kon beroepen. Deonbestaanbaarheid kon door eenieder worden opge-worpen en gold ook ten aanzien van iedereen. Dit was(en is) niet het geval voor bepaalde nietigheden. Derelatieve nietigheid kon (en kan) enkel worden gevor-derd door de partij wier belangen werden beschermd.De absolute nietigheid kon (en kan) worden opgewor-pen door elke belanghebbende67.

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

56. C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabilité en droit civilbelge”, Ann.dr.Lg. 1962, 259.

57. C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabilité en droit civilbelge”, Ann.dr.Lg. 1962, 249.

58. Zie hierover C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabilitéen droit civil belge”, Ann.dr.Lg. 1962, 243-294; J. HANSENNE, Introduction audroit privé, ed. 3, Brussel, Kluwer, 1997, p. 320 e.v.; P. WÉRY, “Nullité, inexi-stence et réputé non écrit”, in P. WÉRY (ed.), La nullité des contrats, Brussel,Larcier, 2006, p. 14 e.v. Voor een grondige bespreking van de andere sanc-tioneringsmechanismen in het verbintenissenrecht kan worden verwezennaar de klassieke handboeken ter zake, o.m. W. VAN GERVEN m.m.v. S.COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 719 p.

59. In die zin sprak men wel eens over “l’acte-organisme”. Een rechtshandelingmoest de nodige essentiële elementen bevatten om enig gevolg te kun-nen ressorteren: C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annula-bilité en droit civil belge”, Ann.dr.Lg. 1962, 259; E. GAUDEMET, H. DESBOISen J. GAUDEMET, Théorie générale des obligations, Parijs, Sirey, 1965, p. 156;J. GHESTIN, Traité de droit civil, Les obligations, Le contrat: formation, Parijs,Librairie Générale de droit et de jurisprudence, 1988, p. 872.

60. M. PLANIOL en G. RIPERT, Traité pratique de droit civil français, VI, Obligations,Parijs, Librairie Générale de droit et de jurisprudence, 1954, p. 362; C. REN-ARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabilité en droit civil belge”,Ann.dr.Lg. 1962, 245. Zie hierover ook M. GHYSELEN, Fiscale gevolgen vannietige rechtshandelingen, Kalmthout, Biblo, 1996, p. 25-26.

61. F. LAURENT, Principes de droit civil, XV, Brussel, Bruylant, 1878, p. 507, nr. 450;C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabilité en droit civilbelge”, Ann.dr.Lg. 1962, 245; J. HANSENNE, Introduction au droit privé, ed. 3,Brussel, Kluwer, 1997, p. 321, nr. 336.

62. M. PLANIOL en G. RIPERT, Traité pratique de droit civil français, VI, Obligations,Parijs, Librairie Générale de droit et de jurisprudence, 1930, p. 387 e.v.; R.KRUITHOF, noot onder Rb. Dendermonde 10 oktober 1969, RW 1971-1972,634.

63. Cass. 9 januari 1936, Pas. 1936, I, 110.64. F. LAURENT, Cours élémentaire de droit civil, II, Brussel, Bruylant-Christophe,

1878, p. 345 e.v.; G. BAUDRY-LACANTINERIE en F. BARDE, Traité théorique etpratique de droit civil. Des obligations, III, Parijs, Sirey, 1908, p. 268; M. PLA-NIOL en G. RIPERT, Traité pratique de droit civil français, VI, Parijs, LibrairieGénérale de droit et de jurisprudence, 1930, p. 385 e.v.; J. HANSENNE,Introduction au droit privé, ed. 4, Brussel, Kluwer, 2000, p. 333 e.v.

65. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1940,p. 745, nr. 780; C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabi-lité en droit civil belge”, Ann.dr.Lg. 1962, 247.

66. Rb. Brussel 5 april 1978, Rec.gén.enr.not. 1980, 49, Rb.Verviers 17 fe-bruari 1992, Notariaat 1993, 4; Luik 27 april 2001, RRD 2001, 193; Pand.B., v°Action en nullité, nr. 2 en 33; G. BAUDRY-LACANTINERIE en F. BARDE, Traitéthéorique et pratique de droit civil. Des obligations, III, Parijs, Sirey, 1908, p.268; W. VAN GERVEN, Beginselen van Belgisch privaatrecht, I, Antwerpen,Standaard, 1973, p. 413; M. GHSYELEN, “Fiscale gevolgen van nietige rechts-handelingen”, Kalmthout, Biblo, 1996, p. 26, nr. 33; M. DUPONT, “Nullitéabsolue et nullité relative”, in P. WERY (ed.), La nullité des contrats, Brussel,Larcier, 2006, p. 37, nr. 1.

67. Pand.B., v° Action en nullité, nr. 40; C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité,inexistence et annulabilité en droit civil belge”, Ann.dr.Lg. 1962, 246 en 253;J. GHESTIN, Traité de droit civil, Les obligations, Le contrat: formation, Parijs,Librairie Générale de droit et de jurisprudence, 1988, p. 875.

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaand of vernietigbaar?

Kluwer – Notarieel en Fiscaal Maandblad Not.Fisc.M. 2011/3 – 73

Tot slot bestond ook een verschil inzake de (on)moge-lijkheid om de rechtshandeling te bevestigen (en daar-aan gekoppeld de termijn waarbinnen moet wordenopgetreden).Een onbestaande rechtshandeling kon niet wordenbevestigd. Wat niet bestond, kon onmogelijk wordenbevestigd68. Daarenboven was (is) de vaststelling vande onbestaanbaarheid van de rechtshandeling niet ge-bonden aan enige termijn. De verjaring kan door detegenpartij niet worden opgeworpen69.Vernietigbare rechtshandelingen konden wel wordenbevestigd, hetzij uitdrukkelijk, hetzij impliciet, door-dat de termijn waarbinnen de vordering diende teworden opgeworpen, was verstreken (art. 1304, 2262en 2262bis BW)70.

De nietigheid situeert zich derhalve in een geheel an-dere sfeer dan de onbestaanbaarheid71. Daar waar deonbestaande rechtshandeling steeds voor onbestaandmoet worden gehouden en nooit rechtsgevolgen kanhebben, noch heeft gehad, is dit niet het geval voor devernietigbare rechtshandelingen. Weliswaar kan denietigverklaring van de rechtshandeling steeds wor-den gevraagd en heeft de rechtshandeling met anderewoorden een zeer precair karakter. Maar in grote te-genstelling tot de onbestaande rechtshandeling, blijftde vernietigbare rechtshandeling bestaan en heeft zijrechtsgevolgen zolang zij niet wordt nietig verklaard.

2. Kritiek op de klassieke theorie: de modernetheorie

21. Deze klassieke theorie werd nochtans door gezag-hebbende rechtsleer op meerdere gronden bekriti-seerd72.Om te beginnen werd aangevoerd dat voor de theorievan de onbestaande rechtshandeling en het daarmeesamenhangende onderscheid met de nietigheid nocheen wettelijke, noch een jurisprudentiële grondslagbestaat, behoudens het ene cassatiearrest van 9 ja-nuari 1936 in die zin. De wet maakt geen onderscheidtussen de onvolkomenheid en het volledig ontbrekenvan een geldigheidsvereiste en knoopt daaraan a for-tiori geen gevolgen vast met betrekking tot de onbe-

staanbaarheid dan wel de vernietigbaarheid van derechtshandeling73.

In dat verband rees meer fundamenteel de vraag of eenberoep op de theorie van de onbestaande rechtshan-deling noodzakelijk is. Het doorgevoerde onderscheidwas geconcipieerd vanuit de idee dat de rechtshande-ling een “acte-organisme” is. Het bestaan van eenrechtshandeling vereist – volgens deze theorie – datminstens alle geldigheidsvoorwaarden (eventueel on-volkomen) aanwezig moeten zijn. De theorie vertrokvanuit het belang van sommige regels en verbindt aande overtreding van de belangrijkst(e) (geachte) regelshet niet-bestaan van de rechtshandeling74.Recenter wordt nochtans opgemerkt dat geldigheids-vereisten die dermate fundamenteel zijn, ook kunnenworden gesanctioneerd met een absolute nietigheid75.De sanctionering via de onbestaanbaarheid van derechtshandeling is met andere woorden niet noodza-kelijk: de gevallen van onbestaanbaarheid kunnen der-halve worden gesanctioneerd met een absolute nietig-heid76.Daarenboven geldt het adagium uit het gerechtelijkrecht pas de nullité sans texte niet in het verbintenis-senrecht. De niet-vermelding van de nietigheid alssanctie verhindert bijgevolg niet dat zij toch wordtuitgesproken77.Ten slotte is de nietigheid van de overeenkomst eensanctie die in principe niet van rechtswege voort-vloeit, maar steeds moet worden gevorderd78. Wel kanmen voor bepaalde geldigheidsvereisten de mogelijk-heid tot nietigverklaring “vergemakkelijken” door bij-voorbeeld de toegang tot de rechter open te stellenvoor een groter spectrum personen, voorzien in lan-gere aanvechtingstermijnen, enz., maar dit belet nietdat zij steeds moet worden gevorderd voor de rechter.

22. In de lijn daarvan stelde ook de rechtspraak – in-clusief het Hof van Cassatie – haar standpunten bij79.Op 21 oktober 1971 heeft het Hof van Cassatie detheorie van de onbestaanbaarheid van de rechtshan-deling verworpen80. In casu ging het om een afwezig-heid aan toestemming bij de totstandkoming van deovereenkomst. Voor het Hof brengt een afwezigheidvan toestemming – en dus het ontbreken van een gel-

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

68. F. LAURENT, Principes de droit civil, XVII, Brussel, Bruylant, 1878, p. 529,nr. 462.

69. C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabilité en droit civilbelge”, Ann.dr.Lg. 1962, 253.

70. M. GHYSELEN, Fiscale gevolgen van nietige rechtshandelingen, Kalmthout,Biblo, 1996, p. 25-26.

71. Zie hierover ook M. GHYSELEN, Fiscale gevolgen van nietige rechtshandelin-gen, Kalmthout, Biblo, 1996, p. 23 e.v.

72. R. JAPIOT, Des nullités en matière d’actes juridiques, Parijs, A. Rousseau, 1909,p. 137; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, 1939, p. 134,nr. 101.

73. M. GHYSELEN, Fiscale gevolgen van nietige rechtshandelingen, Kalmthout,Biblo, 1996, p. 27.

74. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, 1939, p. 134, nr. 101; C.RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabilité en droit civilbelge”, Ann.dr.Lg. 1962, 247.

75. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1941,p. 744, nr. 780; R. VANDEPUTTE, De overeenkomst, Brussel, Larcier, 1977, p.96.

76. C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabilité en droit civilbelge”, Ann.dr.Lg. 1962, 253.

77. R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersen-tia, 2008, p. 573, nr. 674.

78. Brussel 26 maart 1861, Rec.gén.enr.not., nr. 5107. Zie ook reeds J. PERRIN,Traité des nullités de droit en matière civil, Lons-le-Saunier, Impr. Gauthier,1816, p. 132-138; F. LAURENT, Principes de droit civil, I, Brussel, Christophe-Bruylant, 1878, p. 105, nr. 69; G. BAUDRY-LACANTINERIE en F. BARDE, Traitéthéorique et pratique de droit civil, III, Parijs, Sirey, 1908, p. 268.

79. C. RENARD en E. VIEUJEAN, “Nullité, inexistence et annulabilité en droit civilbelge”, Ann.dr.Lg. 1962, 243 en 260; M. GUERRIERO, L’acte juridique solennel,Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1975, p. 357-366; I.CLAEYS, “Nietigheid van contractuele verbintenissen in beweging”, in Ordevan Advocaten (ed.), Sancties en nietigheden, Brussel, Larcier, 2003, p. 285-286, nr. 25; P. WÉRY, “Nullité, inexistence et réputé non écrit”, in P. WÉRY(ed.), La nullité des contrats, Brussel, Larcier, 2006, p. 14-17.

80. Cass. 21 oktober 1971, Pas. 1972, I, 174, RCJB 1972, 415, noot F. RIGAUX.

Rechtsleer

74 – Not.Fisc.M. 2011/3 Notarieel en Fiscaal Maandblad – Kluwer

digheidsvereiste – enkel de nietigheid met zich mee,maar leidt zij niet tot de vaststelling dat de beweerderechtshandeling niet bestaat (“… le défaut de con-sentement ne rend pas la convention inexistante, maisseulement nulle; … cette nullité, qui ne protège quedes intérêts privés, est relative”). De latere rechtspraakis in diezelfde zin gevestigd81.

23. Dat sommige rechtsregels voorzien in de nietig-heid van rechtswege van de verbintenis (cf. bv. art. 502lid 2 BW), doet aan het voorgaande geen afbreuk. Desanctie is ook in deze gevallen niet de onbestaanbaar-heid van de rechtshandeling, maar wel degelijk de(ver)nietig(baar)heid ervan. De term “nietigheid vanrechtswege” is overigens een contradictio in terminis,aangezien ook in deze gevallen de nietigheid moetworden gevorderd en de rechtshandeling minstensschijnbaar bestaat zolang de schuldenaar de nietigheidniet heeft opgeworpen.Deze vorm van nietigheid moet wel worden onder-scheiden van andere nietigheden, doordat zij een om-kering van de bewijslast inhoudt. In deze gevallendraagt immers de schuldeiser de bewijslast en het be-wijsrisico van de rechtsgeldigheid van de verbinte-nis82.

De theorie van de onbestaande rechtshandeling en/ofde nietigheid van rechtswege duiken evenmin op-nieuw op in de wettelijke bepalingen, die voorschrij-ven dat bepaalde bedingen voor niet-geschreven wor-den gehouden83. Te denken valt onder meer aanartikel 900 BW, artikel 1153, lid 5 in fine BW, arti-kel 1231, § 3 BW en artikel 1762bis BW en aan eenaantal bepalingen uit het consumentenrecht sensu la-to84. In die gevallen is een rechtshandeling wel geldigtot stand gekomen, maar er moet geen rekening wor-den gehouden met bepaalde bedingen die erin zijnvervat.Ook in deze gevallen is geen sprake van een onbe-staande rechtshandeling. Integendeel, de sanctie on-derstreept precies dat de rechtshandeling zelf bestaaten blijft bestaan, zij het weliswaar zonder het nietigebeding85. Het is daarenboven onlogisch dat de wetge-ver met de bewoordingen “voor niet-geschreven” deonbestaanbaarheid zou beogen, hetgeen een geheelandere sanctionering betreft aangezien ook de nietig-

heid van rechtswege in rechte moet worden gevor-derd86.

24. Concluderend kan men stellen dat de rechtspraaken de rechtsleer geen onderscheid meer maken tussende onbestaande rechtshandelingen en nietige rechts-handelingen. Het ontbreken of onvolkomen nakomenvan grond- en vormvoorwaarden wordt steeds gesanc-tioneerd met de nietigheid van de rechtshandeling.Precies omdat deze nietigheid steeds in rechte moetworden gevorderd87, is elke tot stand gekomen rechts-handeling minstens een voorlopig schijnbaar geldigerechtshandeling. Zij is voorlopig geldig en heeftrechtsgevolgen88. De nietigheid is virtueel en wordtslechts reëel wanneer daarom wordt verzocht en zedoor de rechter wordt uitgesproken89. Terminologischverdient het daarom de voorkeur te spreken van ver-nietigbaarheid van de rechtshandeling, eerder dan vannietigheid ervan.

Deze terminologische precisering of nuancering legtduidelijk het cruciale onderscheid bloot met de onbe-staande rechtshandeling. De onbestaande rechtshan-deling impliceert dat een rechtshandeling nooit heeftbestaan en nooit gevolgen heeft gehad. De vernietig-bare rechtshandeling heeft juist het tegenovergesteldetot gevolg. De nietigverklaring heeft tot gevolg dat eenrechtshandeling met terugwerkende kracht ongedaanwordt gemaakt. Zolang er echter geen vernietiging isuitgesproken, bestaat de rechtshandeling en hebbende met de rechtshandeling beoogde rechtsgevolgenuitwerking.

B. Wijze van sanctionering van vernietigbarerechtshandelingen en overeenkomsten

25. Als moet worden geconcludeerd dat elke overeen-komst minstens een schijn van bestaan leidt en slechtsnietig is wanneer deze nietigheid wordt uitgesprokendoor de rechter, rijst de vraag wat de voorwaarden zijnom en gevallen waarin deze nietigheid kan wordenopgeworpen.Ons Burgerlijk Wetboek kent geen algemene theorieinzake de nietigverklaring van verbintenissen90.

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

81. Luik 25 januari 1991, RRD 1991, 421; Luik 23 maart 2005, JLMB 2005, 1884;Brussel 23 september 2004, RDC 2006, 125; Luik 12 mei 2005, RRD 2005,174.

82. L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia,2000, p. 680, nr. 541.

83. V. BASTIAEN en G. THOREAU, “Les nullités en droit civil. Rappel des princi-pes généraux, aperçu des causes dans la jurisprudence récente, régimejuridique de l’action, étendue de l’annulation et restitutions”, in E. VIEU-JEAN, Les nullités en droit belge: sanction du vice et conséquences, Luik, Éd. duJeune Barreau de Liège, 1991, p. 98; L. CORNELIS, Algemene theorie van deverbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, p. 678; W. VAN GERVEN, “Onver-bindendheid: blokkendoos of grabbelton”, in Liber Amicorum Jacques Her-bots, Antwerpen, Kluwer, 2002, p. 487, nr. 6.

84. Zie bijvoorbeeld: art. 74-75 wet betreffende marktpraktijken en consumen-tenbescherming van 6 april 2010.

85. R. BARBAIX, “Artikel 900 BW en de omvang van de nietigheid, bekeken enbeoordeeld vanuit het gemene verbintenissen- en overeenkomstenrecht”,TBBR 2009, 3-18.

86. Zie in dezelfde zin I. CLAEYS, “Nietigheid van contractuele verbintenissen inbeweging”, in Orde van Advocaten (ed.), Sancties en nietigheden, Brussel,Larcier, 2003, p. 287, nr. 26.

87. In dezelfde zin L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwer-pen, Intersentia, 2000, p. 673, nr. 536.

88. Rb. Brussel 5 april 1978, Rec.gén.enr.not. 1980, 49; Rb. Verviers 17 fe-bruari 1992, Notariaat 1993, 4; Luik 27 april 2001, RRD 2001, 193; W. VANGERVEN, Beginselen van Belgisch privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard,1973, p. 413; M. GHYSELEN, Fiscale gevolgen van nietige rechtshandelingen,Kalmthout, Biblo, 1996, p. 26, nr. 33; M. DUPONT, “Nullité absolue et nullitérelative”, in P. WÉRY (ed.), La nullité des contrats, Brussel, Larcier, 2006, p. 37,nr. 1.

89. I. CLAEYS, “Nietigheid van contractuele verbintenissen in beweging”, inOrde van Advocaten (ed.), Sancties en nietigheden, Brussel, Larcier, 2003, p.285-286, nr. 25.

90. L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia,2000, p. 671, nr. 534; P. WÉRY, “Nullité, inexistence et réputé non écrit”, in P.WÉRY (ed.), La nullité des contrats, Brussel, Larcier, 2006, p. 11, nr. 1.

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaand of vernietigbaar?

Kluwer – Notarieel en Fiscaal Maandblad Not.Fisc.M. 2011/3 – 75

1. Algemeen

26. De nietigverklaring is een doelgerichte sanctie. Ditwordt treffend verwoord door BASTIAEN en THO-REAU: “Les nullités visent à assurer la protection duconsentement ainsi que la conformité de celui-ci auxnormes impératives et d’ordre public. C’est autour deces deux axes principaux que s’articulent les causesde nullité.’’91

2. Soorten nietigheden

27. Er bestaan verschillende soorten nietigheden. Hetis niet de bedoeling de verschillende vormen van nie-tigheid en hun kenmerken exhaustief te bespreken.Enkel de onderscheiden vormen relevant voor de be-twisting van schenkingen worden behandeld.

28. Summa divisio in de moderne nietigheidsleer ishet onderscheid tussen de absolute en de relatievenietigheid92.Het onderscheid wordt bepaald aan de hand van hetdoel dat de geviseerde regel voor ogen heeft. De niet-naleving van een regel die het algemeen belang, deopenbare orde of de goede zeden raakt, wordt gesanc-tioneerd met absolute nietigheid93. De relatieve nie-tigheid is een sanctie gesteld op de overtreding vanregels die verband houden met privaatrechtelijke be-langen94.Deze verschillende aard van het beschermde belangheeft belangrijke implicaties voor de verschillendekenmerken van de nietigheden.

Inbreuken op regels die het algemeen belang, de open-bare orde of de goede zeden raken, worden bestraftmet een absolute nietigheid.Deze absolute nietigheid kan worden gevorderd door

elke belanghebbende die een rechtmatig belang kanaantonen, ook wanneer deze geen partij is bij de over-eenkomst95. Zij moet door de (feiten)rechter96 ambts-halve worden opgeworpen op voorwaarde dat de rech-ter wordt gevat door een belanghebbende en kan zelfsvoor de eerste keer in cassatie worden ingeroepen97.Deze rechtshandelingen zijn niet vatbaar voor bevesti-ging, ook niet wanneer alle belanghebbenden daarmeezouden instemmen98.

De relatieve nietigheid bestraft daarentegen de schen-ding van regels die (enkel) privaatrechtelijke belangenbeschermen. Enkel de persoon wiens belangen wor-den beschermd, kan de nietigheid inroepen99. Het gaathier in principe om een der partijen, hun erfgenamenen rechtverkrijgenden op grond van artikel 1122 BW,alsook hun schuldeisers op grond van artikel 1166BW100. Volgens de traditionele opvatting kan dezenietigheid niet worden opgeworpen door de rechter.Recenter dient dit evenwel te worden genuanceerd:de rechter kan de nietigheid wel opwerpen, maar moetde partijen de mogelijkheid bieden hieromtrent hunstandpunten over te maken. De relatieve nietigheid isvatbaar voor bevestiging (cf. art. 1115 en 1311 BW).De beschermde persoon kan afzien van de mogelijk-heid om de nietigheid in te roepen101.

29. De nietigheid, zowel de absolute als de relatieve,heeft in beginsel tot gevolg dat de hele overeenkomstuit het rechtsverkeer wordt gehaald. Zij is met anderewoorden in beginsel geheel.Zij kan wel partieel of gedeeltelijk zijn, wanneer derechtshandeling, het instrumentum, verschillende ne-gotia bevat en slechts één negotium door de nietig-heid werd aangetast102. Belangrijk is nochtans te pre-ciseren dat het partiële karakter geen betrekking heeftop de nietigheid als zodanig: die is en blijft volledig.

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

91. V. BASTIAEN en G. THOREAU, “Les nullités en droit civil. Rappel des princi-pes généraux, aperçu des causes dans la jurisprudence récente, régimejuridique de l’action, étendue de l’annulation et restitutions”, in E. VIEU-JEAN, Les nullités en droit belge: sanction du vice et conséquences, Luik, Éd. duJeune Barreau de Liège, 1991, p. 37.

92. M. GHYSELEN, Fiscale gevolgen van nietige rechtshandelingen, Kalmthout,Biblo, 1996, p. 32.

93. Cass. 12 oktober 2000, TBBR 2001, 549; F. LAURENT, Principes de droit civil, I,Brussel, Christophe-Bruylant, 1878, p. 107, nr. 72; G. BAETEMAN, “Les effectsdes dispositions légales impératives protégeant des intérêts privés” (nootonder Cass. 6 december 1956), RCJB 1960, 160; V. BASTIAEN en G. THOREAU,“Les nullités en droit civil. Rappel des principes généraux, aperçu des causesdans la jurisprudence récente, régime juridique de l’action, étendue del’annulation et restitutions”, in VIEUJEAN, Les nullités en droit belge: sanctiondu vice et conséquences, Luik, Éd. du Jeune Barreau de Liège, 1991, p. 78; H.DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1940, p.700, nr. 780; L. DE GRYSE, “De nietigheid in het algemeen overeenkomsten-recht”, in M. RIGAUX, Actuele problemen arbeidsrecht, Antwerpen, Kluwerrechtswetenschappen, 1987, p. 309.

94. W. VAN GERVEN, Beginselen van Belgisch privaatrecht, I, Antwerpen, Stan-daard, 1973, p. 435; L. DE GRYSE, “De nietigheid in het algemeen overeen-komstenrecht”, in M. RIGAUX, Actuele problemen arbeidsrecht, Antwerpen,Kluwer rechtswetenschappen, 1987, p. 309; V. BASTIAEN en G. THOREAU,“Les nullités en droit civil. Rappel des principes généraux, aperçu des causesdans la jurisprudence récente, régime juridique de l’action, étendue del’annulation et restitutions”, in VIEUJEAN, Les nullités en droit belge: sanctiondu vice et conséquences, Luik, Éd. du Jeune Barreau de Liège, 1991, p. 78.Over het onderscheid tussen de relatieve en de absolute nietigheid: M.DUPONT, “Nullité absolue et nullité relative”, in P. WÉRY (ed.), La nullité descontrats, Brussel, Larcier, 2006, p. 37-82.

95. W. VAN GERVEN, Beginselen van Belgisch privaatrecht, I, Antwerpen, Stan-daard, 1973, p. 437.

96. De absolute nietigheid moet daarentegen niet worden opgeworpen doorhet Hof van Cassatie, dat in civiele zaken geen ambtshalve middelen magaanvoeren. Zie daarover uitgebreider, met kritische bedenkingen: Y. VER-OUGSTRAETE, “Cassatie in civiele zaken (Belgisch recht)”, in Vereniging vande vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, De werk-wijze van de hoogste rechtscolleges, Boom, Juridische uitgevers, 2007, p. 161.

97. J. GHESTIN, Traité de droit civil, Les obligations, Le contrat: formation, Parijs,Librairie Générale de droit et de jurisprudence, 1988, p. 901; M. GHYSELEN,Fiscale gevolgen van nietige rechtshandelingen, Kalmthout, Biblo, 1996, p. 38.

98. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1940,p. 700, nr. 780; R. VANDEPUTTE, De overeenkomst, Brussel, Larcier, 1977, p.99; M. GHYSELEN, Fiscale gevolgen van nietige rechtshandelingen, Kalm-thout, Biblo, 1996, p. 42, nr. 33.

99. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1939,p. 131; V. BASTIAEN en G. THOREAU, “Les nullités en droit civil. Rappel desprincipes généraux, aperçu des causes dans la jurisprudence récente, ré-gime juridique de l’action, étendue de l’annulation et restitutions”, in E.VIEUJEAN, Les nullités en droit belge: sanction du vice et conséquences, Luik,Éd. du Jeune Barreau de Liège, 1991, p. 79.

100. Via de zijdelingse vordering, althans voor zover geen persoonlijke vorde-ring voorligt.

101. G. BAETEMAN, “Les effects des dispositions légales impératives protégeantdes intérêts privés” (noot onder Cass. 6 december 1956), RCJB 1960, 160; W.VAN GERVEN, Beginselen van Belgisch privaatrecht, I, Algemeen deel, Antwer-pen, Standaard, 1973, p. 441.

102. Cass. 13 oktober 1960, Pas. 1961, I, 160. Zie hierover W. VAN GERVEN, Alge-meen deel, I, in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia,1987, p. 399 e.v., nr. 127 e.v.; R. BARBAIX, Het contractuele statuut van deschenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 582 e.v, nr. 686 e.v.

Rechtsleer

76 – Not.Fisc.M. 2011/3 Notarieel en Fiscaal Maandblad – Kluwer

Het gedeeltelijke karakter heeft daarentegen betrek-king op de opsplitsing van de rechtshandeling (instru-mentum). Aan het contractuele evenwicht van iedernegotium wordt niet geraakt: als de verbintenis vaneen van de partijen verdwijnt, dan verdwijnt ook dedaaraan gekoppelde verbintenis van de wederpartij103.Deze partiële nietigheid moet dan ook heel duidelijkworden onderscheiden van de “partiële nietigheid”uit artikel 900 BW. Dat een beding op grond van arti-kel 900 BW voor niet-geschreven wordt gehouden,impliceert immers (in beginsel104) dat één (en slechtséén) beding uit de rechtshandeling wordt geschrapt,zonder dat dit implicaties heeft voor de andere ver-bintenissen die daarin waren opgenomen105.

3. De verjaring van de vordering tot nietigheid

30. Zoals voor iedere vordering, geldt ook voor devordering tot nietigverklaring, dat zij niet ad aeternamkan worden ingesteld. Na verloop van een bepaaldeduur zal zij verjaren.Nagegaan moet worden welke de duur is van dezeverjaringstermijn en vanaf welk ogenblik de verjaring-stermijn begint te lopen.

31. Aanvankelijk bestond voor de verjaringstermijnenvan een vordering tot nietigverklaring een onder-scheid, naargelang het een relatieve dan wel absolutenietigheid betrof.De termijn waarbinnen een relatieve nietigheid moestworden opgeworpen, bedroeg tien jaar (art. 1304 BW);voor de absolute nietigheid gold een dertigjarige ter-mijn (art. 2262 BW).

Sinds de hervorming van het verjaringsrecht door dewet van 10 juni 1998106 is de duurtijd van de vorde-ring tot nietigverklaring afhankelijk van de aard vande vordering, niet langer van de aard van het be-schermde belang.Zakelijke rechtsvorderingen verjaren door verloop vandertig jaar (art. 2262 BW); persoonlijke rechtsvorde-ringen verjaren door verloop van tien jaar (art. 2262bisBW).Een “zakelijke vordering” is – volgens de parlemen-taire voorbereiding - een vordering van een titularisvan een zakelijk recht om het genot van zijn zakelijk

recht op te eisen in rechte107. Het begrip “persoonlijkevordering” wordt in de parlementaire voorbereidingniet omschreven. In de rechtsleer wordt zij gedefini-eerd als een vordering waardoor de titularis aanspraakmaakt op een prestatie van een andere persoon om ietste geven, te doen of te laten108.Een vordering tot nietigverklaring van een overeen-komst – en derhalve ook van een schenking - is eenpersoonlijke vordering109. Sinds de wet van10 juni 1998 verjaart zij met andere woorden, over-eenkomstig artikel 2262bis BW, na verloop van tienjaar.

De nieuwe verjaringswet voorziet in overgangsmaat-regelen voor de gevallen waarin de (dertigjarige) ver-jaringstermijn een aanvang had genomen onder degelding van het oude recht en bij de inwerkingtredingvan het nieuwe recht nog niet was verstreken.Wanneer de rechtsvordering is ontstaan vóór de in-werkingtreding van de nieuwe wet, dan beginnen denieuwe verjaringstermijnen van de wet slechts te lie-pen vanaf haar inwerkingtreding, zonder dat de maxi-male termijn nochtans dertig jaar mag overschrijden.De wet trad in werking op 27 juli 1998. Deze vorderin-gen liepen, behoudens stuiting of schorsing en met eenmaximum van dertig jaar, met andere woorden uiter-lijk tot en met 26 juli 2008.

32. Noch voor de zakelijke, noch voor de persoonlijkerechtsvordering is in een beginpunt voorzien.Voor de dertigjarige verjaringstermijn werd aangeno-men dat hij een aanvang nam op het ogenblik dat dehouder van het recht zijn recht kan doen gelden of,met andere woorden, alle toepassingsvoorwaardenvoor het recht waren vervuld110. Zoals de dertigjarigetermijn, neemt ook de tienjarige termijn een aanvangvanaf de dag waarop de persoonlijke rechtsvorderingdoor de titularissen ervan kan worden uitgeoefend111.Een rechtsvordering tot nakoming van een overeen-komst moet met andere woorden worden ingesteldbinnen tien jaar na de dag waarop de daaruit voort-vloeiende verbintenis opeisbaar is geworden. Dit is inbeginsel van zodra de overeenkomst is gesloten en deopgenomen verbintenissen moeten worden uitge-voerd112.

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

103. I. CLAEYS, “Nietigheid van contractuele verbintenissen in beweging”, inOrde van Advocaten (ed.), Sancties en nietigheden, Brussel, Larcier, 2003, p.304, nr. 53; R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwer-pen, Intersentia, 2008, p. 583, nr. 686.

104. Zie voor de jurisprudentiële evolutie in de toepassing van deze bepaling: R.BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia,2008, p. 573 e.v., nr. 674 e.v. en R. BARBAIX, “Artikel 900 BW en de omvangvan de nietigheid, bekeken en beoordeeld vanuit het gemene verbintenis-sen- en overeenkomstenrecht”, TBBR 2009, 3-18.

105. Zie daarover uitgebreider: R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schen-king, Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 573 e.v., nr. 674 e.v. en R. BARBAIX,“Artikel 900 BW en de omvang van de nietigheid, bekeken en beoordeeldvanuit het gemene verbintenissen- en overeenkomstenrecht”, TBBR 2009,3-18.

106. Wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffendede verjaring, BS 17 juli 1998.

107. Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1087/17, p. 5. Zie hierover I. CLAEYS, “De nieuweverjaringswet: een inleidende verkenning”, RW 1998-99, 387 e.v.; V. SA-

GAERT, “Het onderscheid tussen persoonlijke en zakelijke vordering – Hetverjaringsregime van zakelijke vordering geanalyseerd”, in I. CLAEYS (ed.),Verjaring in het privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, p. 3 e.v.

108. B. CLAESSENS en D. COUNYE, “De repercussies van de wet van 10 juni 1998op de structuur van het gemeenrechtelijke verjaringsregime”, in H.BOCKEN, I. BOONE, B. CLAESSENS, e.a., De herziening van de bevrijdende ver-jaring door de Wet van 10 juni 1998. De gelijkheid hersteld?, Antwerpen, Klu-wer, 1999, p. 76, nr. 91.

109. V. SAGAERT, “Het onderscheid tussen persoonlijke en zakelijke vordering –Het verjaringsregime van zakelijke vordering geanalyseerd”, in I. CLAEYS(ed.), Verjaring in het privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, p. 15

110. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VII/2, Brussel, Bruylant,1943, p. 1045, nr. 1147; I. CLAEYS, “De nieuwe verjaringswet: een inleidendeverkenning”, RW 1998-99, 393.

111. I. CLAEYS, “De nieuwe verjaringswet: een inleidende verkenning”, RW 1998-99, 394.

112. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VII/2, Brussel, Bruylant,1943, p. 1046, nr. 1148.

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaand of vernietigbaar?

Kluwer – Notarieel en Fiscaal Maandblad Not.Fisc.M. 2011/3 – 77

V. De handgift zonder (bewezen)traditio: kwalificatie en gevolgen

33. We hebben nu de bouwstenen aangereikt aan dehand waarvan we kunnen uitmaken hoe een handgiftdie niet voldoet aan het traditio-vereiste of waarvande traditio niet kan worden bewezen, moet wordengekwalificeerd en vervolgens welke sancties daaraanzijn gekoppeld. Tot slot zal het belang van het pacteadjoint of het bewijs ad probationem worden belicht.

A. De handgift zonder (bewezen) traditio?

34. Een handgift zonder (bewezen) traditio is geengeldig tot stand gekomen handgift. Dit betekent even-wel niet en ongenuanceerd dat daaraan geen enkel ge-volg kan worden verleend. Belangrijk is te onderstre-pen dat, zoals hierboven reeds aangehaald, de handgiftzonder (bewezen) traditio (‘slechts’) een formeel on-geldige overeenkomst is. Het Hof van beroep te Genttreedt deze opvatting bij en oordeelt in het geanno-teerde arrest: “Bij gebrek aan bewijs van de handgift,terwijl de vormvereisten voor een (andere) schenkingniet vervuld zijn, bestaat er geen geldige schenking(art. 1339 BW).”113

Niettegenstaande het formeel ongeldige karakter er-van, ligt dus wel een (consensuele) overeenkomstvoor, althans wanneer (het bewijs kan worden gele-verd dat) de partijen wilsovereenstemming hebbenbereikt omtrent alle essentiële elementen van deschenking.Uiteraard komt het in een dergelijk geval wel aan departijen toe, in het bijzonder aan de begiftigde, het be-wijs van deze wilsovereenstemming te leveren.Even vanzelfsprekend is deze consensueel tot standgekomen overeenkomst nietig, beter: vernietigbaar,wegens schending van de dwingende vormvoorschrif-ten uit artikel 931 ev BW of de door de rechtspraak enrechtsleer uitgewerkte alternatieve vormvereisten.

B. De sanctionering van de schending van devormvereisten

1. Principe

35. Vervolgens rijst de vraag hoe de (ver)nietig(baar)-heid van een consensueel tot stand gekomen schen-king is georganiseerd.Het Burgerlijk Wetboek voorziet in de artikelen 1339-1340 in een bijzonder regime voor de sanctioneringvan de schending van de voorgeschreven vormvereis-ten114. Artikel 1339 BW schrijft voor dat de schenkerde gebreken niet kan bevestigen en dat de naar de vormvernietigbare schenking in de wettelijke vorm moetworden overgedaan. Artikel 1340 BW voegt daaraantoe dat de nietigheid na het overlijden van de schen-ker wel door de erfgenamen of rechthebbenden kanworden bevestigd, bekrachtigd of vrijwillig uitge-voerd.

Deze bepalingen zijn niet enkel van toepassing wan-neer niet of op gebrekkige wijze is voldaan aan devormvereisten uit artikel 931 ev BW115.Zoals uit het geannoteerde arrest blijkt, zijn deze be-palingen ook van toepassing wanneer het plaatsver-vangend formalisme bij de alternatieve schenkings-vormen niet is nageleefd116. Ook wanneer de vormver-plichtingen volkomen ontbreken, zoals in casu, dientmet andere woorden toepassing te worden gemaaktvan artikelen 1339-1340 BW. Derhalve kan wordenvastgesteld dat ook de rechtspraak in die zin is geves-tigd dat de erfgenamen de formele ongeldigheid kun-nen bevestigen.

36. Aangezien de schenker in casu overleden is, ver-wijst het hof verkeerdelijk naar artikel 1339 BW inplaats van naar artikel 1340 BW. Het onderscheid tus-sen beide bepalingen is nochtans belangrijk.

Traditioneel wordt uit artikel 1339 BW afgeleid dat denietigheid bij leven van de schenker absoluut is117 118.Het absolute karakter van de nietigheid impliceert dandat zij kan worden opgeworpen door alle belangheb-benden, dus ook door de schenker zelf en zelfs doorde rechter ambtshalve119. Artikel 1339 BW preciseertin ieder geval dat de nietigheid gedurende het leven

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

113. Onze cursivering.114. Zie W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot

het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, p. 493,nr. 1043; W. PINTENS en N. LABEEUW, Comm.Erf., Art. 931 BW, 2002, p. 19-20, nr. 25, losbl.; R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Ant-werpen, Intersentia, 2008, p. 250, nr. 294; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DUMONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Inter-sentia, 2010, 639 e.v., nr. 1200 e.v.

115. Zie bijvoorbeeld voor het ontbreken van een staat van schatting: Cass.1 maart 2007, Not.Fisc.M. 2008, 131, noot M. MASSCHELEIN, Pas. 2007, 432,Rec.gén.enr.not. 2007, 232, Rec.gén.enr.not. 2007, 303, Rev.trim.dr.fam. 2007,863, RW 2008-09, 996, TBBR 2008, 337, noot R. BOURSEAU, T.Not. 2009, 372,noot F. BLONTROCK.

116. Cf. S. SANA-CHAILLE DE NERE, “Contrats et obligations. Confirmation desactes nuls. Cadre juridique. Fasc. 10” in Juris-classeur civil, Parijs, Editions duJuris-classeur, 2008, nr. 97: de auteur verwijst naar “la jurisprudence” die dit

principe niet zou aanvaarden bij vermomde schenkingen, maar vermeldtniet om welke rechtspraak het gaat. Andere auteurs spreken zich over dezekwestie in het geheel niet uit.

117. Cass. fr. 12 juni 1967, D. 1967, Jur., 584, noot A. BRETON; Cass. 14 mei 1981,Pas. 1981, I, 1066; Cass. 1 maart 2007, Not.Fisc.M. 2008, 131, noot M. MAS-SCHELEIN, Pas. 2007, 432, Rec.gén.enr.not. 2007, 232, Rec.gén.enr.not. 2007,303, Rev.trim.dr.fam. 2007, 863, RW 2008-09, 996, TBBR 2008, 337, noot R.BOURSEAU, T.Not. 2009, 372, noot F. BLONTROCK; Antwerpen 23 april 1986,RW 1986-87, 2305, JT 1987, 561; R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY en B. DETEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak. Verbintenissen (1981-1992)”,TPR 1994, 246, nr. 50; W. PINTENS en N. LABEEUW, Comm.Erf., Art. 931 BW,2002, p. 18, nr. 23, losbl. Zie evenwel contra: Lyon 8 februari 1867, D. 1867,II, 154, waarbij het hof de absolute nietigheid afleidt uit art. 945 C.c.

118. Zie nochtans voor kritiek daarop: R. BARBAIX, Het contractuele statuut vande schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 257, nr. 304.

119. Luik 13 oktober 1997, JLMB 1998, 257, met noot S. NUDELHOLE; H. DE PAGE,

Rechtsleer

78 – Not.Fisc.M. 2011/3 Notarieel en Fiscaal Maandblad – Kluwer

van de schenker niet voor bevestiging vatbaar is120.Uit artikel 1340 BW wordt dan afgeleid dat de nietig-heid na het overlijden van de schenker wordt gecon-verteerd in een relatieve nietigheid zodat de erfgena-men van de schenker de nietige schenking kunnenbevestigen, bekrachtigen of vrijwillig uitvoeren121. Denietigheid kan enkel nog worden opgeworpen door deerfgenamen en de rechtverkrijgenden van de schen-ker122. Onder erfgenamen en rechtverkrijgenden vande schenker worden verstaan de wettelijke erfgena-men, de algemene legatarissen en de legatarissen on-der algemene titel, met uitzondering van de bijzon-dere legatarissen en de schuldeisers van de schen-ker123.

Het absolute of relatieve karakter van de nietigheidheeft, zoals gezegd, invloed op de titularissen van devordering tot nietigverklaring (cf. supra nr. 25 en cf.infra nr. 37 ev).In het bijzonder is daarbij belangrijk na te gaan welkeinvloed de aard van de nietigheid heeft op de positievan de fiscale administratie en dus of de administratiede nietigheid in alle gevallen kan vorderen124.

2. Belang van het onderscheid

37. Uit het feit dat de nietigheid gedurende het levenvan de schenker wordt beschouwd als een absolutenietigheid, volgt dat iedere belanghebbende deze vor-dering kan instellen, uiteraard voor zover ze nog nietis verjaard (cf. infra).Belanghebbenden zijn bijvoorbeeld, maar niet limita-tief: de schenker, de begiftigde en de fiscale adminis-tratie125.

38. Na het overlijden van de schenker verwordt denietigheid tot een relatieve nietigheid, zodat zij enkelnog kan worden ingeroepen door de erfgenamen enrechtverkrijgenden van de schenker126.

Dit heeft verregaande gevolgen voor de positie van de

fiscale administratie. De vraag rijst immers of zij nahet overlijden nog op eigen initiatief een vordering totnietigverklaring kan instellen. Het antwoord daaropluidt ontkennend. De fiscale administratie is noch eenalgemene rechtsopvolger, noch een rechtsopvolger on-der algemene titel van de schenker. Ze kan de nietig-heid bijgevolg niet zelf en zelfstandig inroepen. Wordtde (ongeldige) schenking bevestigd door de erfgena-men, dan dient de fiscus zich daar bijgevolg bij neerte leggen. Nemen (sommigen van) de erfgenamen tochhet initiatief om de nietigheid te vorderen, dan kan defiscale administratie zich vanzelfsprekend wel beroe-pen op de gevolgen van de nietigverklaring en desge-vallend successierechten heffen127.

In een beslissing van 1 juli 1957 was de fiscale admi-nistratie nochtans van oordeel dat zij in principe ge-rechtigd is om de nietigheid wegens vormgebrek vaneen schenking, gedaan meer dan drie jaar vóór hetoverlijden, in te roepen, maar dat zij zich hiervan ont-houdt wanneer de omstandigheden van de zaak er opwijzen dat de schenking door de erfgenamen of recht-verkrijgenden van de schenker wordt bevestigd enzonder bedrog zal worden uitgevoerd128. Dit stand-punt kan omwille van de hoger uiteengezette beginse-len niet worden bijgetreden129. Belanghebbenden zijn,na het overlijden van de schenker, enkel de erfgena-men en de (algemene) rechtverkrijgenden (onder alge-mene titel). De fiscale administratie behoort tot geenvan beiden. Op een vraag van senator Delcroix heeftde minister van Financiën geantwoord dat de fiscaleadministratie de vordering tot nietigverklaring nietkan instellen wanneer de overeenkomst is aangetastdoor een betrekkelijke nietigheid. In dit geval kan devernietiging slechts gevorderd worden door de par-tijen of door hun erfopvolgers. Is de overeenkomstaangetast door een absolute nietigheid, dan kan de fis-cale administratie – zoals iedere andere derde – denietigheid ervan vragen indien zij daarbij een recht-matig belang kan laten gelden130. Ook volgens hetBelgische Hof van Cassatie heeft de Belgische Staat

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant, 1962, p. 568-569 en 665; J. GHESTIN, Traité de droit civil, Les obligations, Le contrat: forma-tion, Parijs, Librairie Générale de droit et de jurisprudence, 1988, p. 912-920;M. COENE, Comm.Erf., Art. 943 BW, 2002, p. 5, losbl.

120. Luik 14 februari 1962, Rec.gén.enr.not. 1963, 212.121. M. PLANIOL en G. RIPERT, Traité pratique de droit civil français, V, Parijs,

Librairie Générale de droit et de jurisprudence, 1957, p. 470-471; H. DEPAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant, 1962, p.564 en p. 567; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Over-zicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, TPR 1999, 960; M. GRIMALDI,“Donations et testaments. Donations entre vifs. Irrévocabilité des donationspar la volonté du donateur. Clauses prohibées. Etat estimatif des donationsmobilières”, in Juris-classeur civil, Parijs, Editions du Juris-classeur, 2004, p.18; M. COENE, Comm.Erf., Art. 943 BW, 2002, p. 6, losbl.; W. PINTENS, B. VANDER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogens-recht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, p. 493; N. GEELHAND, “Beschouwin-gen, denkpistes en valkuilen van de successierechten bij familiale vermo-gensplanning”, in X (ed.), Familiale vermogensplanning. XXXste Post-Univer-sitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Antwerpen, Kluwer, 2004, p. 316; W.PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN Familiaal ver-mogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 640-642, nr. 1203-1204.

122. Cass. 19 mei 1994, Arr.Cass. 1994, 504, Bull. 1994, 489, JT 1995, 5, Journ.proc.1994 (weergave), afl. 264, 29, noot A. VAN GYSEL, S. BRAT, Pas. 1994, I, 489,RW 1994-95, 743, Rec.gén.enr.not. 1995, 315; W. PINTENS, B. VAN DERMEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht,

Leuven, Universitaire Pers, 2002, nr. 1044, p. 493; W. PINTENS en N. LAB-EEUW, Comm.Erf., Art. 931 BW, 2002, p. 19-20, nr. 25, losbl.; W. PINTENS, C.DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN Familiaal vermogensrecht,Antwerpen, Intersentia, 2010, 640-641, nr. 1203.

123. Cass. 19 mei 1994, reeds aangehaald; Rb. Gent 14 juli 1956, Rec.gén.enr.not.1959, nr. 20.156.

124. Zie hierover M. GHYSELEN, Fiscale gevolgen van nietige rechtshandelingen,Kalmthout, Biblo, 1996, p. 150 e.v.

125. Zie ook de vraag van senator Delcroix, Vr. en Antw. Senaat 1997, p. 4043.126. Cass. 19 mei 1994, Arr.Cass. 1994, 504, Bull. 1994, 489, JT 1995, 5, Journ.proc.

1994 (weergave), afl. 264, 29, noot A. VAN GYSEL, S. BRAT, Pas. 1994, I, 489,RW 1994-95, 743, Rec.gén.enr.not. 1995, 315; W. PINTENS, B. VAN DERMEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht,Leuven, Universitaire Pers, 2002, p. 493, nr. 1044; W. PINTENS en N. LAB-EEUW, Comm.Erf., Art. 931 BW, 2002, p. 19-20, nr. 25, losbl.; W. PINTENS, C.DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN Familiaal vermogensrecht,Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 640-641, nr. 1203.

127. M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van recht-spraak. Giften (1993-1998)”, TPR 1999, 965, nr. 303.

128. Besl. 1 juli 1957, Rep.RJ, S 108/02010, Rec.gén.enr.not., nr. 20.157; J. DECUY-PER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2008-2009, p.1196, nr. 1744.

129. M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van recht-spraak. Giften (1993-1998)”, TPR 1999, 966, nr. 303.

130. Vraag van senator Delcroix, Vr. en Antw. Senaat 1997, p. 4043.

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaand of vernietigbaar?

Kluwer – Notarieel en Fiscaal Maandblad Not.Fisc.M. 2011/3 – 79

niet de hoedanigheid van erfgenaam of rechtverkrij-gende van de schenker, zodat zij de relatieve nietig-heid niet kan opwerpen131.

Artikel 1338 BW staat aan het voorgaande niet in deweg. Overeenkomstig artikel 1338 lid 3 BW volgt uitde bevestiging de afstand van de middelen en excep-ties die men tegen die akte kon inroepen, onvermin-derd de rechten van derden. Sommige rechtsleer is vanoordeel dat de bevestiging overeenkomstig arti-kel 1340 BW de administratie in haar hoedanigheidvan derde niet tegenwerpelijk is132. Het Hof van Cas-satie was nochtans – onzes inziens terecht – van oor-deel dat de Belgische Staat niet kan worden be-schouwd als een derde in de zin van artikel 1338 lid3 BW. Derden in de zin van deze bepaling zijn perso-nen die op de zaak, voorwerp van het nietige contract,een eigen en rechtstreeks recht hebben verworven dathen toelaat de nietigheidsvordering in te stellen133.Onder derden wordt enkel verstaan de rechthebbendeonder bijzondere titel134. Ook het Hof van beroep teLuik oordeelde dat de bevestiging van een formeel ge-brekkige schenking kan worden tegengeworpen aan defiscale administratie135.

3. Verjaring van de vordering tot nietigverklaring

39. Zoals hoger aangegeven, verjaart de vordering totnietigverklaring van een schenking na tien jaar136. Devordering heeft immers een persoonlijk karakter.Het absolute of relatieve karakter van de nietigheidheeft hierop, zoals reeds aangehaald (cf. supra nr. 31)geen invloed meer, zodat de tienjarige termijn geldtzowel voor de vordering op basis van artikel 1339 BW,als deze op grond van artikel 1340 BW.

40. Het beginpunt van de verjaring is in principe hetogenblik van de totstandkoming van de schenking, teweten de aanvaarding van de schenking door de begif-tigde. Dit is immers het moment waarop de opgeno-men verbintenissen moeten worden uitgevoerd. Ditgeldt zowel voor de partijen als voor de derden, zoalsde erfgenamen137.Sommige auteurs zijn nochtans, op grond van arti-kel 1304 BW, van oordeel dat deze termijn (voor derechtsopvolgers) begint te lopen vanaf het openvallen

van de nalatenschap138. Wij kunnen deze stelling nietonderschrijven. Ze houdt immers geen rekening methet verbod op cumulatie van verjaringstermijnen. DEPAGE schrijft hieromtrent, weliswaar onder de gel-ding van het oude recht, maar nog steeds principieelvan toepassing139:“Il faut décider, croyons-nous, queles deux prescriptions (dertig jaar voor de absolutenietigheid respectievelijk tien jaar voor de relatievenietigheid – RB/BV) doivent se fusionner. Si, au mo-ment de la mort du donateur, le délai de trente ans estdéjà expiré, aucune difficulté ne se présente, la dona-tion nulle étant devenue définitive. S’il ne l’est pas,mais près de l’être, le délai de prescription de la nullitérelative ne pourra plus que parachever celui de lanullité absolue, à laquelle la nullité relative succè-de.’’140

Dit verbod op cumul van de verjaringstermijnen im-pliceert dat de erfgenamen en rechtverkrijgenden bijhet overlijden van de schenker enkel nog de termijnrest, waarover de schenker zelf ook nog beschikte.Concreet betekent dit dat wanneer de schenker meerdan tien jaar na de schenking overlijdt, de termijnenvoor de vordering tot nietigverklaring zijn verstrekenen niemand deze nietigverklaring nog (succesvol) kanvorderen. Overlijdt de schenker eerder, bijvoorbeeldexact vijf jaar na de schenking, dan rest de erfgenaamof rechtsopvolger nog vijf jaar om de nietigverklaringte vorderen. De tienjarige verjaring begint met anderewoorden ook voor de erfgenamen, minstens de facto,op het ogenblik van de schenking141.Het verbod op cumul van de verjaringstermijnen is lo-gisch en verantwoord. De vordering tot nietigverkla-ring wegens vormgebreken is immers een vorderingdie haar oorsprong vindt in de overeenkomst; het isgeen erfrechtelijke vordering.

Erfgenamen kunnen na het overlijden van de schen-ker in twee hoedanigheden optreden: als rechtsopvol-ger of op grond van een eigen recht (bijvoorbeeld bijeen vordering tot inkorting). Stellen zij, op grond vanartikel 1340 BW, een vordering tot nietigheid in, dantreden zij op in hun hoedanigheid van erfgenaam ofrechtsopvolger van de schenker (art. 1122 BW). Zijstellen dan een bestaande (nog niet verjaarde) vorde-ring in, geen nieuwe (eigen) vordering.

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

131. Cass. 19 mei 1994, reeds aangehaald.132. L. WEYTS, Notarieel fiscaal recht, Deel 2, De aangifte van nalatenschap, inReeks

notarieel recht, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1997, p. 187,nr. 274.

133. Cass. 19 mei 1994, reeds aangehaald; Luik 9 mei 1995, Rec.gén.enr.not. 1995,nr. 24.156, 304, noot; M. GHYSELEN, Fiscale gevolgen van nietige rechtshan-delingen, Kalmthout, Biblo, 1996, p. 155, nr. 216; N. GEELHAND, “Beschou-wingen, denkpistes en valkuilen van de successierechten bij familiale ver-mogensplanning”, in X (ed.), Familiale vermogensplanning. XXXste Post-Universitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Antwerpen, Kluwer, 2004, p. 294,nr. 25.

134. J. GHESTIN, Traité de droit civil, Les obligations, Le contrat: formation, Parijs,Librairie Générale de droit et de jurisprudence, 1988, p. 972.

135. Luik 9 mei 1995, Rec.gén.enr.not. 1995, nr. 24.516, noot.136. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant,

1962, p. 571, nr. 480 (op grond van de oude verjaringsregels); W. PINTENSen N. LABEEUW, Comm.Erf., Art. 931 BW, 2002, p. 21, nr. 26 (op grond van denieuwe verjaringsregels), losbl.

137. Rb. Brussel 30 mei 1967, Rev.prat.not.b. 1967, 281; H. DE PAGE, Traité élé-mentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant, 1962, p. 571, nr. 480; W.PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het fami-liaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, nr. 1043, p. 493; R.BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia,2008, p. 541, nr. 629; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VAN-WINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 641-642, nr. 1204.

138. N. LABEEUW, “Schenking versus handgift”, in W. PINTENS en J. DU MONGH(ed.), Familiaal vermogensbeheer, Antwerpen, Intersentia, 2004, p. 46, nr. 43.

139. Zie onder de gelding van het nieuwe verjaringsrecht: R. BARBAIX, Het con-tractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 258,nr. 305; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN Fa-miliaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 641-642, nr. 1204.

140. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant,1962, p. 572, nr. 480, litt. C.

141. R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersen-tia, 2008, p. 258, nr. 305.

Rechtsleer

80 – Not.Fisc.M. 2011/3 Notarieel en Fiscaal Maandblad – Kluwer

41. De situatie is – vanzelfsprekend - niet anders voorde fiscale administratie. Bij gebrek aan bijzondere ver-jaringstermijn is ook tegenover haar de tienjarige ter-mijn van toepassing (art. 2262bis juncto art. 1304 BW)en neemt deze een aanvang op het ogenblik van deschenking.Een eventueel argument dat dit onlogisch zou zijnomdat de fiscale administratie meestal geen kennisheeft van de schenking, kan niet worden bijgevallen.Dit geldt immers evenzeer voor de erfgenamen. Ookzij zijn niet steeds op de hoogte van de schenking enook voor hen begint de termijn te lopen op het ogen-blik van de schenking.

C. Belang van de pacte adjoint en/of hetgeschrift ad probationem

42. Hoewel een handgift rechtsgeldig kan gebeurenzonder geschrift, kan het belang van een geschriftmede in het licht van het voorgaande niet worden on-derschat.Traditioneel wordt aan dit geschrift een belang in hetraam van de bewijsvoering opgelegd. Het geschrift kanzowel worden gebruikt om het bestaan van de hand-gift aan te tonen (geschrift ad Probationem), als van deeraan gekoppelde lasten en andere modaliteiten (pacteadjoint).

43. Het belang van de geschriften ad probationem is,volgens de traditionele opvattingen daaromtrent, datzij het bestaan van de handgift bewijzen. Minstens ligthet bewijs voor van de vrijgevige bedoeling van deschenker en van de aanvaarding van de begiftigde.Wordt de akte uitgaande van de schenker pas opge-maakt nadat de overdracht heeft plaatsgehad (cf. ookinfra), dan volgt daaruit tot slot ook het bewijs van demateriële overdracht.In het raam van hetgeen hierboven is geschetst, komtaan de geschriften (ad probationem) een bijkomendbelang toe, namelijk dat van het bewijs van de (con-sensuele) schenking.

Uit de bovenstaande analyse is gebleken dat eenschenking, die noch voldoet aan de wettelijke vorm-vereisten, noch aan de alternatieve vormvereisten incasu de traditio, niettemin een schenking blijft. Wel-iswaar is deze schenking formeel ongeldig, maar zo-lang de nietigheid ervan niet is gevorderd, bestaat zijen blijft zij bestaan. Blijkt na het overlijden dat geenvan de erfgenamen of rechtsopvolgers de nietigheidvordert, dan zal de fiscale administratie zich daarbijmoeten neerleggen en kan zij geen successierechtenheffen.Vanzelfsprekend is dan wel vereist dat de begiftigdeen/of de erfgenamen kunnen bewijzen dat er een (con-

sensuele) overdracht (en dus een vormloze of een on-derhandse schenking) is gebeurd. De algemene ge-meenrechtelijke bewijsregels zijn van toepassing. Hierspelen het pacte adjoint en/of het geschrift ad proba-tionem een belangrijke rol. Is een dergelijk geschriftvoorhanden (en correct opgemaakt), dan kan daaruithet bewijs van het bestaan van de schenking voort-vloeien.Heeft dat geschrift vaste dagtekening op een datumvan meer dan drie jaar vóór het overlijden, dan staatmeteen ook vast dat artikel 7 W.Succ. niet van toepas-sing kan zijn. Overigens lijkt de fiscale administratiein de praktijk zelfs minder streng te zijn, nu zij een“semivaste” datum eist142.

44. Rest dan uitsluitend nog de vraag hoe deze ge-schriften ad probationem dienen te worden opge-maakt.

Hiervoor kunnen we te rade gaan bij wat nu reedswordt geleerd over het bewijs van een handgift. Niet-tegenstaande het grote (praktische) belang ervan, be-staat nochtans over de precieze werkwijze voor hetopstellen van de bewijsdocumenten geen consensus.Soms wordt aangeraden om, nadat de handgift heeftplaatsgehad, een bilateraal document op te stellenwaarin de schenker en de begiftigde verklaren dat ereen handgift heeft plaatsgehad. De schenker verklaarteen handgift te hebben gedaan, de begiftigde verklaartdeze handgift te hebben aanvaard en de partijen ver-klaren desgevallend dat deze schenking onder be-paalde modaliteiten is gebeurd143. Anderen raden -vooral uit fiscaal geïnspireerde voorzichtigheid – aanom dit bilateraal document op te splitsen in twee af-zonderlijke, eenzijdige geschriften, van de schenkerenerzijds en van de begiftigde anderzijds. Beide docu-menten worden post factum opgemaakt. Nog anderenraden tot slot aan te werken met een (voorafgaande)intentiebrief en een post factum-bedankingsbrief.Concreet stuurt de schenker dan vooraleer de over-dracht plaatsvindt een intentiebrief naar de (aspi-rant-)begiftigde waarin hij aankondigt de intentie tehebben een schenking te zullen doen en aan dezevoorgenomen schenking bepaalde modaliteiten tekoppelen. Indien correct geredigeerd (in de toekom-stige tijd), is deze intentiebrief geen akte houdendeschenking. Nadat de overdracht heeft plaatsgehad,stuurt de begiftigde de schenker vervolgens een “be-dankingsbrief” waarin hij meedeelt de schenking tehebben ontvangen en aanvaard en waarin hij bevestigtdat de handgift onder bepaalde modaliteiten is ge-beurd144.

De drie werkwijzen hebben allemaal duidelijk voor-en nadelen. Het belangrijkste voordeel van de (aan de

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

142. Dit is bijvoorbeeld een datum die blijkt uit geschriften uitgaande van der-den en die betrouwbaar zijn. Het schoolvoorbeeld zijn de bankrekeninguit-treksels. Een andere toepassing is de datumstempel die door de dienst vande post is aangebracht op de brieven.

143. Rb. Mechelen 8 oktober 1991, T.Not. 1996, 457; M. PUELINCKX-COENE, N.GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, TPR 1999, 926-927, nr. 232.

144. M. PUELINCKX-COENE, “Kan aan een schenking achteraf in onderlinge over-

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaand of vernietigbaar?

Kluwer – Notarieel en Fiscaal Maandblad Not.Fisc.M. 2011/3 – 81

effectieve overdracht) voorafgaande intentieverkla-ring van de schenker is dat op deze wijze een duide-lijk bewijs voorligt dat bepaalde lasten en andere mo-daliteiten ab initio aan de schenking waren gekoppeld.Het hoeft niet gezegd dat dit zowel civiel als fiscaalvan cruciaal belang is (bijvoorbeeld bij het beding vanconventionele terugkeer). Het nadeel is echter dat geenbewijs voorligt dat er een effectieve materiële over-dracht heeft plaatsgehad, maar slechts van de intentiedaartoe. Vanzelfsprekend kan het bewijs daarvan nietvoortvloeien uit de bedankingsbrief, aangezien dezebrief niet uitgaat van de schenker, tegen wie de over-dracht dient te worden bewezen. Bewijsrecht is – evi-dent – geen zelfbediening. Hoogstens vormt deze briefeen begin van bewijs door geschrift. Dat bewijs ligtwél voor wanneer het geschrift uitgaande van deschenker post factum is opgemaakt (eenzijdig of bila-teraal).

45. Recentelijk zette het Hof van Cassatie inzake hetbewijs van de handgift de puntjes op de i145.

In zijn arrest van 22 april 2010 zet het Hof in eersteinstantie uiteen hoe het bewijs dient te gebeuren. Inhet algemeen geldt dat de gemeenrechtelijke bewijsre-gels onverkort van toepassing zijn op het bewijs vande handgift. Dit impliceert in het bijzonder dat de be-giftigde, geconfronteerd met een vordering tot revin-dicatie, het bewijs van de handgift dient te leveren aande hand van een geschrift wanneer de waarde van dehandgift 375 euro te boven gaat. Bij gebrek daaraankan het bewijs worden geleverd met een begin van be-wijs door geschrift, aangevuld met voldoende over-eenstemmende vermoedens.Het Hof zet ook duidelijk uiteen wat precies moetworden bewezen: de overhandiging van de geschon-ken zaak (bedoeld is: de traditio), de animus donandien de aanvaarding door de begiftigde.Concreet vloeit daaruit, volgens het Hof, voort dat eenvolwaardig schriftelijk bewijs van een handgift voor-ligt wanneer de partijen een door schenker en begif-tigde ondertekend geschrift kunnen voorleggen waar-uit het bewijs blijkt van de overhandiging en deaanvaarding van de geschonken zaak en van het vrij-gevig inzicht146.

In de zaak die aan de beoordeling van het Hof vanCassatie was voorgelegd, hadden de partijen gewerktmet een (voorafgaande) intentiebrief en een latere be-dankingsbrief.Het Hof oordeelde (impliciet) dat op deze wijze geenvolwaardig bewijs van de handgift voorligt. Dat is lo-gisch. Omdat het geschrift een bewijs van de overhan-diging moet bevatten, moet dit in beginsel worden op-gesteld ná de effectieve overdracht (de traditio). Eenintentieverklaring volstaat niet, aangezien dan enkel

de intentie tot overdracht, niet ook het feit van deoverdracht wordt bewezen. Om enige bewijswaarde tehebben, moet dit bewijs uitgaan van de schenker zelf(art. 1322 BW). Dit betekent dat het geschrift opgestelddoor de begiftigde, ter bevestiging van zijn aanvaar-ding, niet tevens het bewijs van de overdracht vormt.Wel was het Hof (uitdrukkelijk) van oordeel dat deintentiebrief een begin van bewijs door geschrift kanvormen. Het is immers een akte uitgaande van degenetegen wie wordt bewezen en dat het beweerde feitaannemelijk maakt (art. 1347 BW). Aangevuld metvermoedens kan het bewijs van het bestaan van dehandgift voorliggen.

46. Er kan onzes inziens worden aangenomen dat nietenkel een door beide partijen ondertekend geschrifteen volwaardig bewijs van een handgift kan opleve-ren, maar dat dit bewijs ook kan voortvloeien uit tweeeenzijdige documenten, uitgaande van de schenkerenerzijds en van de begiftigde anderzijds. In navolgingvan het cassatiearrest lijkt het alleszins aangewezenom zowel vóór de handgift als na de handgift een ge-schrift uitgaande van de schenker voorhanden te heb-ben. Het eerste getuigschrift heeft als voordeel dat geenbetwisting kan bestaan omtrent de modaliteiten dieaan de handgift worden gekoppeld (zie supra, nr. 44).Het andere geschrift kan worden gebruikt als bewijsvan traditio in hoofde van de schenker.

VI. Besluit en beoordeling van hetarrest

47. In beginsel zijn alle rechtshandelingen die nietvoldoen aan een geldigheidsvoorwaarde vernietig-baar. Hetzelfde geldt wanneer een van deze voorwaar-den onvolkomen is. De theorie van de onbestaanderechtshandeling werd immers reeds lang verworpen.Elke tot stand gekomen rechtshandeling is voorlopiggeldig en heeft rechtsgevolgen.Dit geldt onverkort voor schenkingen en ongeacht devorm waarin deze schenkingen zijn tot stand geko-men.

48. De traditio is een plaatsvervangend formalismevoor de schenking via handgift en is vereist voor haargeldige totstandkoming.Een handgift zonder (bewezen) traditio is dan ook eenformeel ongeldige schenking. Zij voldoet niet aan devormvereisten uit artikel 931 ev BW en evenmin aande plaatsvervangende vormvereisten voor de handgift.Niettemin ligt wel een (vernietigbare) consensueleschenkingsovereenkomst voor, die, zolang zij niet isvernietigd, rechtsgevolgen blijft genereren. De vorde-ring tot nietigverklaring wordt beheerst door de arti-

..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

eenstemming tussen schenker en begiftigde een beding van conventio-nele terugkeer worden toegevoegd? Dossier 4357”, in K.F.B.N. (ed.), Versla-gen en debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving 2004, nr. 7.

145. Cass. 22 april 2010, http://www.cass.be.146. Cass. 22 april 2010, www.cass.be.

Rechtsleer

82 – Not.Fisc.M. 2011/3 Notarieel en Fiscaal Maandblad – Kluwer

kelen 1339-1340 BW, zowel voor wat de aard van denietigheid betreft, als wat de titularissen van de vor-dering en de verjaringstermijnen betreft. Erfgenamenkunnen derhalve de formeel ongeldige handgift be-krachtigen, vrijwillig uitvoeren en bevestigen.

49. Het geannoteerde arrest maakt een mooie toepas-sing van bovenstaande principes en strekt (in diemate) tot navolging.

Helaas besluit het Hof uiteindelijk ook tot de onge-grondheid van de vordering tot teruggave van de be-taalde successierechten. Precies dit gevolg kunnen wijevenwel niet bijtreden. De handgift is in het voorlig-gende geval vernietigbaar wegens een gebrek aan (be-wijs van de) traditio. De nietigheid is na het overlij-den van de heer K. echter nog slechts relatief van aard,zodat de fiscale administratie de vordering tot nietig-heid niet meer kon instellen. Aangezien ook de rechts-

opvolgers van de schenker dat niet deden, kon zij zichniet aansluiten bij (de gevolgen van) een ingesteldevordering tot nietigverklaring en kon zij bijgevolg geensuccessierechten meer heffen.

De fiscale administratie mocht met andere woordenwel het bestaan van de (hand)gift betwisten. Eensechter vaststond, zoals in casu, dat er wel degelijk een(consensuele) schenking is geweest, diende de fiscaleadministratie zich echter van verdere acties te onthou-den. Aangezien deze schenking vernietigbaar is, maarde nietigheid na het overlijden van de schenker rela-tief was geworden, kon de fiscale administratie dezenietigheid noch vorderen, noch daarop successierech-ten heffen. Geheel ten onrechte oordeelde het Hof incasu nochtans dat de fiscale administratie inderdaadde teruggave van te veel betaalde successierechten konweigeren.

Handgift zonder (bewezen) traditio: onbestaand of vernietigbaar?

Kluwer – Notarieel en Fiscaal Maandblad Not.Fisc.M. 2011/3 – 83