Onderdrukkende vrijheid: Herbert Marcuse en de consumptiemaatschappij

33
Onderdrukkende vrijheid: Herbert Marcuse en de consumptiemaatschappij Hoe disciplineert volgens Herbert Marcuse de consumptiemaatschappij de moderne burger, en hoe ondermijnt dit politiek verzet c.q. het ontstaan van politieke alternatieven? Mark Lievisse Adriaanse Bachelorscriptie Politicologie Bachelorproject Politieke Filosofie Collegejaar 2014/2015 Dr. M. de Geus 9827 woorden

Transcript of Onderdrukkende vrijheid: Herbert Marcuse en de consumptiemaatschappij

Onderdrukkende vrijheid: Herbert Marcuseen de consumptiemaatschappij

Hoe disciplineert volgens Herbert Marcuse de consumptiemaatschappij de moderne burger,en hoe ondermijnt dit politiek verzet c.q. het ontstaan van politieke alternatieven?

Mark Lievisse AdriaanseBachelorscriptie PoliticologieBachelorproject Politieke FilosofieCollegejaar 2014/2015Dr. M. de Geus9827 woorden

Inhoudsopgave

Inleiding 2Hoofdstuk 1: Welke analyse geeft Marcuse van de consumptiemaatschappij? 4

1.1: Technologische rationaliteit 4 1.2: Valse behoeften en heteronomie 5 1.3: Tweede natuur 5 1.4: Opheffing van de dialectiek: de eendimensionale samenleving 7 1.5: Conclusie 8

Hoofdstuk 2: Op welke wijzen beperkt de 'eendimensionale samenleving' volgens Marcuse de vrijheid van moderne burgers? 9

2.1: Surplus-repressie 9 2.2: Onredelijkheid van verzet 10 2.3: Repressieve tolerantie en desublimatie 10 2.5: Conclusie 12

Hoofdstuk 3: Welke oplossingen draagt Marcuse aan om mensen te bevrijden uit de eendimensionale samenleving, en zijn in hoeverre deze houdbaar? 14

3.1: De Great Refusal 14 3.2: De bevrijdende potentie van technologie 15 3.3: Occupy, de menigte en de grote weigering 16 3.4: Conclusie 18

Hoofdstuk 4: Hoe relevant is Marcuse's politiek-theoretische analyse voor de tegenwoordige tijd? 19

4.1: 'Bullshitjobs' 19 4.2: Repressie door reclames 20 4.3: De marktmaatschappij en de vermarkting van alles 20 4.4: There is no alternative: eendimensionaliteit in het politieke domein 21 4.5: Conclusie 22

Hoofdstuk 5: Kritiek 23 5.1: Dialectiek 24 5.2: Generaliseerbaarheid 25 5.2: Conclusie 26

Conclusie 27Referenties 31

1

Inleiding

“Free election of masters does not abolish the masters or the slaves”, schreef de Duits-Amerikaanse

filosoof en socioloog Herbert Marcuse (1898 – 1979) in 1964 (10). Deze uitspraak vat zijn

maatschappijkritiek in één zin samen: onderdrukking is voor Marcuse ook – of misschien: juist – in

de liberale democratie aan de orde van de dag. Ook een democratie kan in de visie van Marcuse een

totalitair karakter hebben. Repressie wordt in een democratie niet door controle uitgevoerd, maar

door minder zichtbare processen. Volgens hem wordt disciplinering niet met geweld opgelegd, maar

door hetgeen we als “het alledaagse” zijn gaan ervaren.

Deze scriptie zal zich op verdiepende wijze richten op het denken van Herbert Marcuse. De

centrale vraagstelling is: Hoe disciplineert volgens hem de consumptiemaatschappij de moderne

burger, en hoe disciplineert die politiek verzet c.q. het ontstaan van politieke alternatieven?

Waarom is vrijheid in de consumptiemaatschappij volgens hem eigenlijk onderdrukking? Hoezo is

het tolereren van radicale bewegingen juist disciplinerend, in plaats van een teken van een open en

liberale democratie? Hoe ondermijnen consumptie en technologie menselijke vrijheid? En wat

kunnen mensen doen aan deze repressieve situatie?

Opbouw

De opbouw van deze scriptie is als volgt. Het onderzoek is opgedeeld in vier deelvragen. In

hoofdstuk 1 komt aan de orde welke analyse Marcuse geeft van de consumptiemaatschappij.

Hoofdstuk 2 beantwoordt de vraag op welke wijze de “eendimensionale samenleving” volgens

Marcuse de vrijheid van burgers beperkt. In het derde hoofdstuk vraag ik me af welke oplossingen

Marcuse aandraagt om mensen te bevrijden uit de “eendimensionale samenleving, en of deze

houdbaar zijn. Tot slot komt in het vierde hoofdstuk de vraag aan de orde hoe relevant de politiek-

theoretische analyse van Marcuse voor de tegenwoordige tijd is.

Door het beantwoorden van deze vragen zal getracht worden om een beknopt maar concreet

beeld te geven van het denken van Marcuse over de consumptiemaatschappij en de onderdrukking

die daarin volgens hem plaatsvindt. Tevens zal, zowel binnen beantwoording van de deelvragen als

in hoofdstuk 5 inhoudelijke kritiek geleverd worden op enkele van zijn concepten.

Maatschappelijke relevantie

Wat is de maatschappelijke relevantie van Marcuse's schrijven over de onderdrukkende werking van

de consumptiemaatschappij? Nog nooit hadden burgers in het westen zoveel mogelijkheden om te

consumeren en werden ze tegelijkertijd van zoveel kanten opgeroepen dat te doen. Schreef Marcuse

2

zijn boek in een tijd waarin om te consumeren de mens nog naar een fysieke winkel moest afreizen,

nu is het mogelijk om permanent te consumeren, vanuit huis, in de vele online winkels. De rol van

commercie is ook veel groter geworden. De meeste websites zijn gevuld met advertenties en

oproepen om bepaalde producten of diensten aan te schaffen. De maatschappelijk relevante vraag is

hier of ons dit “vrijer” maakt (het aantal producten waaruit gekozen kan worden neemt immers toe),

of juist niet, en in welke mate het voor een disciplinering zorgt. In mijn scriptie zal ik onderzoeken

en bekritiseren hoe Marcuse dit issue analyseerde.

Wetenschappelijke relevantie

De wetenschappelijke relevantie van dit scriptie-onderwerp ligt in de (kritische) filosofie en

maatschappijwetenschappen, en de noodzaak om door heersende paradigma's heen te breken. Ik

denk dat de noodzaak daartoe groot is. Het voorbeeld van de economie ligt voor de hand, waar in

studies voornamelijk de gebruikelijke, conventionele (neoklassieke) economen en theorieën

voorbijkomen. Ook binnen de sociale- en maatschappijwetenschappen is er echter de noodzaak van

meer invloed van politieke en economische kritische theorieën, om Marcusiaanse een-

dimensionaliteit te voorkomen, maar ook om zogenaamde “normaliteiten” en conventionele

assumpties in twijfel te trekken. De wetenschappelijke relevantie van deze scriptie ligt dan ook

voornamelijk in het bekritiseren van conventionele veronderstellingen over vrijheid in de

consumptiemaatschappij.

Methodologie

De gehanteerde methode van onderzoek in deze scriptie zal een literatuurstudie zijn. Er worden

primaire bronnen gebruikt, te weten boeken van Marcuse, alsmede secundaire bronnen, zoals

artikelen óver Marcuse, wetenschappelijke publicaties verwant aan de besproken onderwerpen en

(nieuws)berichten om te trachten de actualiteit te verbinden met de analyse van Marcuse.

Al met al zal in dit scriptie-onderzoek geprobeerd worden een zo compleet beeld van de

kritische filosofie van Marcuse over de consumptiemaatschappij en de mogelijkheden tot bevrijding

daaruit te geven, en inhoudelijke kritiek op enkele van zijn concepten te formuleren.

3

Hoofdstuk 1. Welke analyse geeft Marcuse van de consumptiemaatschappij?

De consumptiemaatschappij is voor Herbert Marcuse het centrale thema van studie in veel van zijn

werken. De economische/technologische basis van deze maatschappij creëert volgens Marcuse een

eendimensionale samenleving, waarin tegenstellingen zijn opgeheven en de paradoxale toestand

bestaat dat de mens niet vrijer is, maar ogenschijnlijk wel gelukkiger. Hoe dat komt, zal bij het

beantwoorden van deze eerste deelvraag blijken.

1.1 Technologische rationaliteit

De oorsprong van de moderne consumptiemaatschappij en haar sociale werking ligt in de “tech-

nologische rationaliteit” (Marcuse, 1978: 141). Deze rationaliteit is een vervanging van de

individuele rationaliteit, die haar oorsprong vindt in de zestiende en zeventiende eeuw en de mens

definieerde als een rationeel en autonoom wezen, waarop geen enkele externe autoriteit inbreuk

mocht maken (Marcuse, 1978: 139). De liberale samenleving kon aan dit principe van de mens het

beste uiting geven, maar dit werd volgens Marcuse verstoord met de opkomst van mechanisatie,

technologie en commodificatie van de economie (1978: 141). De opkomst van het moderne

kapitalisme en de massa-productie van goederen betekende voor Marcuse de afschaffing van de

vrije, economische, autonome individu (1978: 141).

De rationaliteit verlaat het individu en verschuift naar de technologie (Marcuse, 1978: 141,

144). Technologische rationaliteit ontstaat als technologie, cultuur en “the increasing power of the

economic system merge into an omnipresent system which swallows up or repulses all alternatives”

(Ocay, 2008: 58). In deze rationaliteit is de mens dominant over de natuur en worden menselijke

behoeften perfect vervuld en gerationaliseerd door het productieproces (Andrew, 1970: 1).

Een concreet en contemporain voorbeeld van de toepassing van technologische rationaliteit

is de veelvoud aan apps voor smartphones die het leven “makkelijker” claimen te maken. De app

berekent de snelste route om van a naar b te komen en het volgen van die route is perfect rationeel:

het is immers de snelste manier. Op deze wijze echter verschuift het denkwerk van de mens naar de

technologie en wordt de natuurlijke “strijd” van de mens om zijn weg te vinden beëindigd.

De toepassing van technologische rationaliteit maakt het leven makkelijker en efficiënter,

maar creëert tegelijkertijd afhankelijkheid van de mens aan de technologie. Deze afhankelijkheid is

een hiërarchische relatie tussen mens en technologie en maakt de mens derhalve niet vrijer, maar

onderdrukt hem (zie hoofdstuk 2). Dit de reden waarom Marcuse de comfort en efficiëntie hand in

hand laat gaan met de redelijkheid van het totalitaire karakter van de technologische rationaliteit

(Palmier, 1971: 83): het maatschappelijke systeem is perfect rationeel, maar wel een onderdrukking

4

van autonomie.

1.2 Valse behoeften en heteronomie

Technologische rationaliteit is volgens Marcuse derhalve perfect rationeel, maar betekent wel een

inperking van menselijke vrijheid. Van een autonoom individu verwordt de mens tot een

heteronoom wezen. De mens gehoorzaamt aan de technologie en “there is no room for autonomy”

(Marcuse, 1978: 144). Individuen wordt hun rationaliteit ontnomen “by the rationality under which

they live” (Marcuse, 1978: 145).

Deze rationaliteit geeft namelijk niet enkel uiting aan behoeften, maar vormt deze ook. Dit

zijn valse behoeften: behoeften “which are superimposed upon the individual by particular social

interests in his repression” (Marcuse, 1964: 7). Valse behoeften zijn sociale behoeften die door de

dominantie van technologische rationaliteit aan mensen opgelegd worden in het belang van

disciplinering en behoud van de samenleving (Marcuse, 2001: 52). De behoeften worden niet door

het rationele, autonome individu gevormd, maar door externe krachten, zoals technologie, reclames,

media en goederen. Deze valse behoeften staan voor Marcuse niet op zichzelf, maar hebben

bepaalde sociale en ideologische functies (1964: 7). Het zijn mechanismen van onderwerping,

omdat ze mensen als het ware ketenen aan het systeem (Marcuse gebruikt het begrip “the

apparatus”) om zijn behoeften te kunnen vervullen. Het zijn “products of a society whose dominant

interest demands repression” (Marcuse, 1964: 7).

Met de vervulling van (valse) behoeften door de technologische rationaliteit wordt een

schijnvrijheid geconstrueerd. De vrijheid is een schijn, omdat zij mensen slechts een vals gevoel

van vrijheid biedt in plaats van daadwerkelijk bevrijding uit de onderdrukkende toestand. Vrijheid

in de consumptiemaatschappij wordt gereduceerd tot het kiezen tussen producten die in essentie niet

van elkaar verschillen omdat ze allemaal door hetzelfde productieproces gemaakt worden. Het is de

schijnkeuze tussen een Toyota en een Ford, tussen een Samsung Galaxy en een iPhone van Apple.

Elke keer dat we een “vrije keuze” maken tussen producten bevestigen we daarmee onze

afhankelijkheid – en schijnvrijheid – aan het overkoepelende sociaal-economische systeem.

1.3 Tweede natuur

De afhankelijkheid en onderdrukking die uitgaan van technologische rationaliteit worden niet door

fysiek geweld afgedwongen, maar door de identificatie die mensen hebben met producten die hun

(valse) behoeften vervullen (Marcuse, 1971: 145): “The people recognize themselves in their

commodities; they find their soul in their automobile, hi-fi set, split-level home, kitchen equipment”

(Marcuse, 1964, 18). Sociale controle wordt niet langer met behulp van geweld uitgeoefend, maar

5

door de identificatie met de behoeften die zij heeft gecreëerd (Marcuse, 1964: 18). De producten

waarmee mensen zich identificeren hebben een manipulerende kracht en creëren een vals

bewustzijn over de (sociale) positie waarin mensen zich bevinden (Marcuse, 1964: 15). Het bezitten

van een smartphone geeft een vals bewustzijn over de economische positie waarin de eigenaar zich

bevindt: het is een zogenaamde uiting van welvaart, maar verandert niets aan de mogelijk

onderdrukte economische klasse waarvan iemand deel uit maakt. Dit fenomeen verzwakt de uiting

van maatschappelijke tegenstellingen en verzet.

De identificatie van mensen met producten creëert een “tweede natuur” (Marcuse, 1969: 11)

die de mens bindt aan het product. Deze tweede natuur is behalve een identificatie met producten

ook een zichzelf versterkend en repeterend sociaal verschijnsel. “Geïntrojecteerde”, i.e. het

opnemen van externe waarden of in dit geval behoeften door de mens, behoeften worden als

“natuurlijk” gepresenteerd. De vervulling van valse, geïntrojecteerde behoeften creëert nieuwe

sociale normen, patronen en vormen van gedrag (Marcuse, 1969: 11). Deze patronen, normen en dit

gedrag worden alsof ze “natuurlijk” zijn gezien, als onvermijdelijk menselijk gedrag.

Deze “tweede natuur”, die de mens bindt aan goederen, aan instrumenten, aan gadgets en

aan het consumeren daarvan, wordt door de consumptie-economie opgelegd aan mensen. Deze

behoeften zijn volgens Marcuse conservatieve behoeften (1969: 11). Omdat het hebben en vervullen

ervan als “natuurlijk” wordt gezien, is elke verstoring van de binding tussen mens en markt/product

een “onnatuurlijk” proces, een verandering die tegen de menselijke natuur in gaat. De mens is nu

eenmaal een homo consumens. De behoeften zijn conservatief in die zin, dat zij het systeem

stabiliseren en versterken: het disciplineert mensen om verstorende processen, die zoals later in

deze scriptie blijkt mensen juist zouden kunnen bevrijden, als “onnatuurlijk” en daarmee ongewenst

te zien (Marcuse, 1969: 11).

Belangrijk is om op te merken dat Marcuse niet tegen technologie an sich is. In de optiek

van Marcuse zijn technologische producten niet op zichzelf onderdrukkend, maar kunnen deze dat

worden door de manier waarop ze gebruikt worden (1964: xlvi); “Not technology, not technique,

not the machine are the engines of repression, but the presence, in them, of the masters who

determine their number, their life span, their power, their place in life, and the need for them”

(Marcuse, 1969: 12). De smartphone is op zichzelf geen disciplinerend product, maar de

smartphone die onderdeel is geworden van het individuele zelf, van iemands bestaan, is dat voor

Marcuse wel.

De vraag is echter in hoeverre een product “value-natural” (Ocay, 2008: 57) kan zijn en

zodoende los gezien kan worden van haar disciplinerende en economisch-historische karakter, zoals

Marcuse lijkt te doen. Dit kan onderstreept worden met een hedendaags voorbeeld: de iPhone. Deze

6

smartphone bindt de mens op allerlei manieren aan het systeem: het is verslavend en leidt daarmee

tot constant gebruik en valse behoeften (wat oppositionele actie tegen het systeem afzwakt); zij

zendt persoonlijke gegevens door naar grote bedrijven, die de gegevens vervolgens gebruiken voor

a) op de persoon gerichte commerciële boodschappen – waarmee valse behoeften gecreëerd kunnen

worden – , of b) spionage (Glanz et al., 2014). Maar zijn dit niet essentiële onderdelen van het

product zélf, en is een smartphone daarmee niet juist an sich ook disciplinerend? Een iPhone zonder

al deze condities bestaat niet, en kan ook niet bestaan, omdat ze in de telos van de telefoon zitten.

Het lijkt dan ook betwistbaar of producten ook los van hun disciplinerende karakter gezien kunnen

worden, zoals Marcuse stelt (1969: 12).

1.4 Opheffing van de dialectiek: de eendimensionale samenleving

De consumptiemaatschappij heft de dialectische relatie in een samenleving op meerdere manieren

op. Allereerst komt er door de technologische rationaliteit een einde aan de strijd tussen mens en

natuur (Andrew, 1970: 1). Daarnaast versterkt het steeds grootschaliger gebruik van producten de

indoctrinerende en manipulerende werking van het product: de smartphone is voor vrijwel iedereen

te gebruiken, ongeacht economische positie, en de gedeelde identificatie van zowel arbeider als

producent construeert een (valse) eendimensionale relatie. Doordat in de consumptiemaatschappij

producten voor steeds meer mensen bereikbaar zijn, wordt de dialectische relatie tussen

economische klassen als het ware opgeheven. De dialectische relatie is een antagonistische relatie

tussen een these (klasse x) en een antithese (klasse y). Bij een synthese, een vereniging tussen de

these en antithese, wordt deze dialectische relatie opgeheven. In dit geval betekent dat, dat sociale

tegenstellingen die sterk genoeg zijn om mensen te mobiliseren voor politiek-revolutionaire actie

worden geneutraliseerd door het systeem van consumptie (Palmier, 1971: 79). Hun valse bewustzijn

stelt mensen in een zogenaamd welvarende en gelukkige positie.

Door het opheffen van de dialectiek blijft er slechts één maatschappelijke dimensie over, die

van het consumeren om (valse) behoeften te bevredigen. Op zogenaamd “natuurlijke” wijze worden

(valse) behoeften – geïntrojecteerd door het systeem zelf – vervuld door technologie. Mensen

worden rustig en gelukkig gehouden met een stijgende levensstandaard. De mens kan zich geen

andere vorm van samenleven en economie meer voorstellen dan degene waarin ze leeft. Verzet

hiertegen is onredelijk, de technologie is immers perfect rationeel. Er ontstaat een eendimensionale

toestand, waarin ideeën, acties en doelen die het gevestigde systeem overstijgen (“transcend”)

worden “repelled or reduced to terms of this universe” (Marcuse, 1964: 15). Dit is naar voor

Marcuse de eendimensionale samenleving.

7

1.5 Conclusie

Marcuse analyseert de consumptiemaatschappij als zijnde een maatschappelijke toestand waarin de

autonomie van de burger is verschoven naar heteronomie en afhankelijkheid van het systeem. De

technologische rationaliteit is perfect in het vervullen van behoeften. Behalve het vervullen van

behoeften creëert dit systeem echter ook nieuwe behoeften; deze zijn volgens Marcuse “vals” omdat

ze niet de vitale behoeften van de mens dienen. Om valse behoeften te vervullen consumeert de

mens. Hij gaat zich gaandeweg steeds meer identificeren met de producten die worden

geconsumeerd waardoor er een “tweede natuur” ontstaat: de mens als consumerend wezen in zijn

zogenaamd natuurlijke toestand. Door de vernatuurlijking van consumptie wordt de maat-

schappelijke dialectiek opgeheven. De consumptiemaatschappij is dan een eendimensionale

samenleving, waarin enkel de contemporaine menselijke toestand van consumeren “redelijk” is; de

technologie is immers rationeel, verzet ertegen is zodoende feitelijk onredelijk. Dat deze een-

dimensionale samenleving volgens Marcuse de mens onderdrukt en niet vrijer maakt, zoals zij zelf

suggereert, zal blijken bij het beantwoorden van de tweede deelvraag.

8

Hoofdstuk 2. Op welke wijzen beperkt de 'eendimensionale samenleving' volgens Marcuse de

vrijheid van moderne burgers?

In dit tweede hoofdstuk zal verder uitgediept worden wat bij de beantwoording van de eerste

deelvraag al van grote relevantie bleek: de manieren waarop in de consumptiesamenleving, of

eendimensionale samenleving, volgens Herbert Marcuse de vrijheden van mensen worden beperkt.

Dit vindt niet alleen plaats door de oplegging en manipulatie van (valse) behoeften en de

verschuiving van de autonome mens naar een heteronoom mens, maar ook door andere

mechanismen die in de moderne consumptiemaatschappij mensen disciplineren en politiek verzet

voorkomen.

2.1 Surplus-repressie

Marcuse (1955) onderscheidt twee vormen van onderdrukking: necessary repression, de mate

waarin mensen gedwongen worden hun libidineuze instincten te onderdrukken, en surplus

repression, de onderdrukking die ontstaat door sociale overheersing (1955: 35) . De onderdrukking

die in de eendimensionale samenleving plaatsvindt, is van dit tweede karakter en is dan ook van

directe toepassing bij het beantwoorden van de deelvraag.

2.2 Disciplinering door identificatie met producten

In hoofdstuk 1 werd al ingegaan op de rol van de technologische rationaliteit in de opkomst en

hegemonie van de eendimensionale samenleving. De rationaliteit van de technologie manipuleert en

stuurt menselijke behoeften door de creatie van valse behoeften en vervangt daarmee individuele

rationaliteit (Marcuse, 1978: 141, 144). Tevens wordt autonomie in heteronomie veranderd:

behoeften worden niet door het individu gevormd, maar door het systeem. Technologische

rationaliteit is daarom voor Marcuse een bron én middel van onderwerping en dominantie (Ocay,

2008: 58).

De identificatie met producten die deze valse behoeften scheppen is een manier waarop

volgens Marcuse onvrijheid in de consumptiemaatschappij ontstaat en waardoor de disciplinering

van mensen wordt versterkt. Het hegemoniale systeem wordt volgens Marcuse niet versterkt door

gewelddadige disciplinering van burgers, maar door de identificatie en loyaliteit die het creëert

tussen mensen en producten (1978: 144). De mens voelt zich verbonden en loyaal aan een product

of een merk: het hebben van een iPod is zogenaamd onderdeel van een specifieke levenswijze en

lifestyle, het product is onderdeel geworden van iemands identiteit. Dit bindt burgers aan het

systeem en versterkt daarmee de disciplinering; het ketent mensen als het ware aan het dominante

9

ideologische project zonder dat ze zich bewust zijn van de inperking op hun vrijheid die plaatsvindt.

Vrijheid in de consumptiemaatschappij is immers het kunnen kiezen tussen bepaalde producten. Dit

kan worden beschouwd als een vorm van schijnvrijheid, aangezien in Marcuse's perspectief

werkelijke vrijheid en menselijke autonomie ingeperkt of zelfs afgeschaft worden door de moderne

consumptiemaatschappij (1978: 143).

2.3 Onredelijkheid van verzet

De rationaliteit van de technologie is perfect en efficiënt in het vervullen van menselijke behoeften,

al dan niet vals, en is daarmee een krachtig wapen in de verdediging tegen en disciplinering van

politiek verzet. Hoe beter een samenleving en de technologie zijn in het vervullen van menselijke

behoeften, hoe irrationeler het verzet tegen die samenleving zal worden (Marcuse, 1964: 259). De

kracht van de eendimensionale samenleving is dat deze zichzelf versterkt: hoe meer valse behoeften

er gecreëerd worden, hoe groter de loyaliteit van mensen aan goederen en daarmee het systeem, en

hoe irrationeler en onwaarschijnlijker politiek verzet wordt. Rationaliteit verliest haar kritische

waarde; kritische rationaliteit, een voorwaarde voor bevrijding (Marcuse, 1978: 152), wordt

vervangen door de rationaliteit van het productieproces.

De samenleving is eendimensionaal, omdat het kritische, “negatieve” denken verdwijnt. Het

systeem is efficiënt, vervult menselijke behoeften, levert comfort en bespaart kosten en tijd

(Marcuse, 1978: 143). De gedachte dat de eendimensionale consumptiemaatschappij rationeel en

efficiënt is en bovendien comfort levert, is op zichzelf al een disciplinerende gedachte: het is een

bevestiging van het systeem en versterkt haar daarmee, zwakt kritisch denken af, en het bindt

mensen verder aan het bestaande systeem. Dat mensen deze gedachte ontwikkelen is volgens

Marcuse het product van de in essentie conservatieve behoeften die de consumptiemaatschappij

creëert (1969: 11).

2.4 Repressieve tolerantie en desublimatie

In de kern van de kritiek van Marcuse op de consumptiemaatschappij en haar technologische

rationaliteit is de opvatting dat het negatieve, kritische denken vervangen wordt door het positieve

denken (1964: 147). Deze vervanging van het kritische denken door het positieve, affirmatieve

denken vindt plaats door het hierboven al besproken mechanisme waarbij identificatie met

producten optreedt, maar ook door twee zeer concrete mechanismen van disciplinering.

In de voorgaande twee paragrafen van dit hoofdstuk werden mechanismen van

disciplinering besproken die op voorhand al politiek verzet en politieke alternatieven voorkwamen.

De rationaliteit van de technologie voorkomt door het creëren en manipuleren van valse behoeften

10

en de propaganda van haar rationaliteit dat kritische behoeften gevormd en geuit worden. Maar het

is voor Marcuse nog wel mogelijk dat in de eendimensionale samenleving maatschappelijke

oppositie bestaat die ingaat tegen de economisch-maatschappelijke hegemonie. De kracht van de

eendimensionale samenleving echter is dat zij deze oppositie disciplineert en daarmee alsnog

onschadelijk maakt. Marcuse onderscheidt ruwweg twee manieren waarop dat plaatsvindt.

De kritische waarde van kunst speelt in Marcuse's idee een centrale rol in het creëren van

scheuren en openingen in de eendimensionale samenleving. Volgens hem heeft de hogere cultuur

“the magic power only as the power of negation” (Marcuse, 1964: 65). Negatieve kunst, i.e. kunst

die het bestaande afwijst, bezit de rationaliteit om tot een grote afwijzing te komen, the Great

Refusal (zie hoofdstuk 4) (Marcuse, 1964: 66) en is daarmee dialectisch gepositioneerd ten opzichte

van de eendimensionale samenleving. Deze positionering leidt door de hegemonie van de

consumptiemaatschappij tot vervreemding, maar dat is volgens Marcuse – in tegenstelling tot Marx'

noties van vervreemding, waarin vervreemding juist duidde op de negatieve, gemarginaliseerde

positie van de arbeider – in dezen juist een positief verschijnsel.

In de eendimensionale samenleving wordt de kloof tussen de vervreemde positie van de

kunst en het alledaagse gedicht (Marcuse, 1964: 67). Hier blijkt wederom hoe de eendimensionale

samenleving in Marcuse's opvatting de dialectiek opheft: de dialectische relatie tussen enerzijds de

kritische rationaliteit van de kunst en anderzijds de eendimensionaliteit van de samenleving wordt

“opgeheven”. De kunsten worden ontdoen van hun antagonistische kracht en hun functies zijn

fundamenteel veranderd (Marcuse, 1964: 67).

Deze verandering vindt plaats doordat de consumptiemaatschappij de kunsten commo-

dificeert en tot louter consumptiegoederen maakt: de kunsten worden “opgezogen” in de

samenleving en gaan dienen als systeembevestigende- en versterkende krachten: “they sell,

comfort, or excite” (Marcuse, 1964: 67). Kunst wordt voornamelijk entertainment: de hogere

kunsten, met kritische functies, worden vervangen door (commerciële) tv-programma's waarin

entertainment centraal staat. Deze entertainment bevat geen kritiek, maar bindt door haar

populariteit mensen wel verder aan het systeem in plaats van hen bewust te maken van de

onderdrukking die op ze wordt uitgeoefend.

De kracht van de eendimensionale samenleving ligt erin dat deze opheffing van de kritische

kunst ons minder vrij maakt, maar dit als comfortabel wordt ervaren. De commodificatie van kunst

in een consumptiegoed is een disciplineringsmechanisme. Het ontdoen van haar kritische functies

en het als comfortabel ervaren van deze nieuwe onvrijheid door mensen, is wat Marcuse repressieve

desublimatie noemt (1964: 59).

De relevantie van dit concept lijkt groot, in een tijd waarin “ondernemerschap” van

11

kunstenaars en het aanboren van inkomsten vanuit “de markt” speerpunten van kabinetsbeleid voor

de kunst en cultuur zijn (Rijksoverheid, 2013), en entertainment een steeds grotere rol speelt op tv.

De “opzuiging” of incorporatie van kritische oppositie tegen de samenleving in de

samenleving gebeurt volgens Marcuse niet enkel met de kunsten, maar ook met politieke

bewegingen. Marcuse noemt dit fenomeen repressieve tolerantie: wat als “tolerantie” wordt gezien,

is in werkelijkheid repressie van politieke, sociale en economische oppositie (1965). Door kritische

en afwijzende bewegingen een plaats te geven i n het systeem, worden zij geïntegreerd en

onschadelijk gemaakt: de opposities gaan het spel spelen volgens de regels van het systeem en

verliezen daardoor hun kritische waarde. Marcuse trekt deze repressie ver door: het uitoefenen van

democratische rechten is voor hem niet een uiting van vrijheid, maar van onvrijheid, van de

repressie van het systeem. Het stemmen bij verkiezingen dient als versteviging van het systeem,

omdat het democratische vrijheden accepteert, terwijl die vrijheden in de praktijk zo goed als elke

kritische effectiviteit verloren hebben (Marcuse, 1965: 2). Door de tolerantie en incorporatie van de

oppositie in het systeem worden maatschappelijke tegenstellingen, tegenstand en verzet opgeheven.

Dit is wat de consumptiemaatschappij daadwerkelijk eendimensionaal maakt.

Een recent voorbeeld waarbij een heersende macht repressieve tolerantie toe lijkt te passen

is bij de Maagdenhuis-protesten. Het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam stelde

voor om twee commissies in te stellen om onderzoek te doen naar de financiële en bestuurlijke

positie van de universiteit. Ook studenten en docenten vanuit de protestbeweging zouden daarin

plaats krijgen. Door hen op te nemen in geïnstitutionaliseerde organen werden zij gedwongen de

regels van het CvB te accepteren en hun spelregels te internaliseren en het spel mee te spelen. Door

de incorporatie in het systeem en haar dominante instituties kan de beweging haar kritische,

afwijzende kracht te verliezen.

2.5 Conclusie

De vrijheid van moderne burgers wordt door de consumptiemaatschappij op meerdere wijzen

beperkt. De consumptiemaatschappij is eendimensionaal, omdat zij maatschappelijke tegen-

stellingen en opposities opheft, en daarmee mensen en politiek verzet disciplineert om een afwijzing

van de maatschappij te voorkomen. Voor Marcuse ontstaat hierdoor een “comfortable, smooth,

reasonable, democratic unfreedom” (1964: 3). De onvrijheid is comfortabel, omdat door de

technologische rationaliteit elke (valse) menselijke behoefte op een efficiënte en comfortabele

manier vervuld kan worden. Maar het is een onvrijheid, omdat bepaalde behoeften worden

opgelegd en gemanipuleerd, en de identificatie en loyaliteit aan producten die deze behoeften

creëren zorgen voor een onderdrukkende band tussen mensen en het systeem.

12

Bovendien wordt door de rationaliteit van het productieproces politiek verzet zogenaamd

“onredelijk”; als het systeem perfect rationeel is, is verzet daartegen irrationeel. Volgens Marcuse is

de samenleving zelf krachtig in het versterken van haar eigen positie en de ondermijning daarmee

van kritische, afwijzende en negatieve krachten. Maatschappelijke oppositie wordt van haar

kritische rationaliteit en antagonistische kracht ontdoen door de commodificatie van kunst

(repressieve desublimatie) en het tolereren van zekere vormen van politieke oppositie binnen het

systeem (repressieve tolerantie).

Deze inperkingen van vrijheid en disciplinerende mechanismen leiden tot democratische

onvrijheid: tegenstand wordt getolereerd, bij verkiezingen is er de keuze uit een veelvoud aan

partijen, er is keuze uit een enorme hoeveelheid consumptiegoederen, maar hierdoor wordt de

mogelijkheid tot het doorbreken van de eendimensionaliteit en het bereiken van een werkelijk vrije,

meerdimensionale samenleving ondermijnd. Hoe mensen zich volgens Marcuse alsnog kunnen

bevrijden uit deze schijnvrijheid, zal blijken bij het beantwoorden van de volgende deelvraag, in

hoofdstuk 3.

13

Hoofdstuk 3. Welke oplossingen draagt Marcuse aan om mensen te bevrijden uit de

eendimensionale samenleving, en zijn in hoeverre deze houdbaar?

In de eerste twee hoofdstukken van deze bachelorscriptie werd duidelijk hoe volgens Herbert

Marcuse de moderne technologische samenleving de vrijheid onderdrukt. De opheffing van

tegenstellingen leidt tot een eendimensionale samenleving waarin transcendente gedachten en

oppositie verdwenen zijn. Toch ziet Marcuse nog wel mogelijkheden voor mensen om zich te

bevrijden uit deze toestand. In dit hoofdstuk antwoord volgt het op de derde deelvraag: welke

oplossingen draagt Marcuse aan om mensen te bevrijden uit de eendimensionale samenleving, en in

hoeverre zijn deze houdbaar?

In het voorgaande hoofdstuk bleek hoe de consumptiemaatschappij door het tolereren en

incorporeren van radicale politieke partijen, vakbonden en bewegingen die oppositie van hun

radicalisme ontdeed en daarmee de eendimensionaliteit weet te versterkten. De “politieke

omsingeling” en geleidelijke degeneratie van socialistische partijen en vakbonden (Palmier, 1971:

89) in de heersende economische orde betekenen de verdwijning van radicale oppositie tegen die

orde. Negatieve oppositie is verworden tot “positieve oppositie”, waarmee alternatieven ten aanzien

van de eendimensionale samenleving verworpen worden (Marcuse, 1964: 148). Dit werpt de vraag

op: is bevrijding uit de eendimensionale samenleving mogelijk?

3.1 De Great Refusal

Verzet tegen en bevrijding uit de eendimensionale samenleving krijgt voor Marcuse het meest

concreet gestalte in de Great Refusal, het protest “against that which is” (1964: 66). Het is een

radicale weigering van de surplus-repressie, normen en behoeften die door de consumptie-

maatschappij worden opgelegd en de schijnvrijheid en onderdrukking die zij creëren. De

contemporaine samenleving wordt gekenmerkt door de opheffing en verdwijning van historische

krachten van verandering, bijvoorbeeld door toepassing van repressieve tolerantie en desublimatie,

maar de Great Refusal is de weigering van deze toestand en het terugkeren naar het negatieve

denken om bevrijd te kunnen worden.

Marcuse onderscheidt meerdere voorwaarden om tot deze weigering en bevrijding te komen.

Allereerst moeten de sociale en politieke taal radicaal herschreven worden om van haar systeem-

bevestigende, positieve karakter en haar “valse neutraliteit” (Marcuse, 1969: 8) verlost te worden.

De nieuwe taal moet in het teken staan van de weigering (Marcuse, 1969: 8). De nieuwe radicale

14

moraliteit waarmee deze taal doordrenkt is vormt de basis van een nieuw politiek radicalisme: het is

een moraliteit die de natuurlijke gevoelens van solidariteit van mensen aanspreekt (Marcuse, 1969:

10). Deze solidariteit wordt volgens Marcuse onderdrukt door de huidige klassenmaatschappij en is

een noodzakelijke voorwaarde voor bevrijding (1969: 10). De verandering van taal en het creëren

van een nieuwe radicale moraliteit vormen de basis voor het ontstaan van een nieuw radicaal

bewustzijn, dat de materiële verhoudingen tussen mensen verandert (Marcuse, 1969: 15). Het

kapitalisme smoort bij voortduring het ontstaan van een dergelijk bewustzijn: massamedia en

reclames staan in dienst van de technologische rationaliteit (Marcuse, 1969: 15) en door het

introjecteren van valse behoeften ontstaat er bij mensen een vals bewustzijn over hun sociale

positie.

Politieke actie met de nadruk op de nieuwe radicale moraliteit biedt perspectief voor het

ontstaan van een nieuw bewustzijn en een nieuwe rationaliteit, die niet langer een rationaliteit van

onderwerping is, maar van “verbeelding” (Marcuse, 1969: 30). De repressieve rationaliteit wordt

regressief en rationaliteit op zich wordt ontdoen van haar onderdrukkende karakter. De verbeelding

geeft uitzicht op andere vormen van samenleven en vormt een doorbreking van de normaliteit van

de eendimensionale samenleving. Het nieuwe denken doorbreekt de eendimensionaliteit en biedt

ruimte aan denken dat de huidige sociaal-economische normaliteit overstijgt.

Een andere belangrijke vereiste voor bevrijding is het terugdringen of zelfs afschaffen van

het aantal werkuren van arbeiders en de vervanging van het arbeidsproces door machines (Marcuse,

1955: 127). Door de verwijdering van de “surplus-repressie” zullen de arbeiders het perspectief van

vrijheid gaan zien.

De grote weigering kan meerdere vormen aannemen: het konden naar het idee van Marcuse

de gewapende bevrijdingsbewegingen in Zuid-Amerika zijn en Franse studentenbewegingen (1969:

viii), maar ook de kunst bezit de kracht van de afwijzing en weigering van datgene wat is (1964:

65). Kunst kan bevrijdend zijn zolang zij autonoom blijft en door het spreken van haar eigen taal is

zij een weigering van de eendimensionaliteit (Marcuse, 1964: 65). Niettemin blijft er ook hier het

gevaar van repressieve desublimatie bestaan (zie hoofdstuk 2).

3.2 De bevrijdende potentie van technologie

Hoewel de rationaliteit van de technologie volgens Marcuse leidt tot onderdrukking en

eendimensionaliteit, bleek in hoofdstuk 1 al dat technologie voor hem ook een bevrijdende potentie

bezit. Het gaat Marcuse om de manier waarop technologie gebruikt wordt (1969: 12), die kan leiden

tot onderdrukking als zij wordt gebruikt voor het ondersteunen van het kapitalistische systeem

(Ocay, 2008: 67), maar óók tot emancipatie en bevrijding. In de opvatting van Marcuse kan

15

technologie van haar onderdrukkende kracht ontdoen worden en derhalve “value-natural” (Ocay,

2008: 57) zijn.

Volgens Marcuse heeft technologie in haar “telos” (Ocay, 2008: 57) geen onderdrukking,

maar wel in de manier waarop zij doorgaans gebruikt wordt. In hoofdstuk 1 vroeg ik me al af of de

“telos” van een technologisch product werkelijk waarden-neutraal kan zijn, en de vervolgvraag

moet dan ook zijn of technologie zo gebruikt kan worden dat zij van haar onderdrukkende

elementen wordt bevrijd en emanciperend zal werken. Door te stellen dat technologie

onderdrukkend dan wel bevrijdend is door de manier waarop zij gebruikt wordt (Marcuse, 1969:

12), erkent Marcuse de emanciperende dimensie van technologie. Enerzijds bepleit hij dat in de

socialistische, vrije, gelukkige samenleving die hij voorstaat de voordelen van moderne industrie en

technologie beter benut kunnen worden (Ocay, 2008: 68). Anderzijds is hij pessimistisch over de

bevrijdende potentie van technologie: hoe beter het de technologische rationaliteit lukt om (valse)

behoeften te bevredigen, hoe onredelijker het afwijzen van die rationaliteit wordt (Ocay, 2008: 67).

Bij recente demonstraties en protesten werd technologie meermaals aangehaald als middel

tot bevrijding en mobilisatie, wat erop kan duiden dat zij inderdaad een emancipatoire potentie

bezit. Twitter zou het “medium of the movement” van de protesten in Iran in 2009 zijn (Grossman,

2009) en de rol van sociale media als Twitter en Facebook zou ook bij de Arabische Lente van 2011

aanzienlijk zijn geweest (Howard et al., 2011). Critici wijzen er echter op dat de mobiliserende

kracht van Twitter vooral van toepassing was op Iraniërs in de diaspora en niet in het land zelf

(Keller, 2010), en in die zin dus niet bevrijdend was. Hoewel sociale media niet onbelangrijk was,

werd haar impact overschat en was deze niet significant tijdens de Arabische Lente (Aday et al.,

2012). Gladwell (2010) wijst bovendien op de “zwakke banden” die sociale media onderhouden, en

dat voor risico-vollere politieke actie sterkere (offline) banden nodig zijn. De Great Refusal zal in

dat opzicht niet verwacht moeten worden vanuit technologie, maar vanuit mobilisatie, protesten en

actie door mensen zelf.

3.3 Occupy, de menigte en de grote weigering

Een recent voorbeeld van wat de grote weigering genoemd kan worden was de Occupy Wall Street-

beweging. Deze beweging doorbrak allereerst de eendimensionaliteit van het kapitalisme door het

herschrijven van de taal: er werd een nieuwe dialectische relatie geconstrueerd tussen de '99%' en

de '1%'. Deze innovatieve taal leidde tot een nieuwe moraliteit over sociaal-economische

verschillen en ongelijkheden – een bankier die een miljardenbonus ontvangt is fout – en daarmee

een nieuw bewustzijn over de onderdrukkende werking van het kapitalisme.

Dit nieuwe bewustzijn leidde tot nieuwe verbeeldingskracht: het nieuwe vermogen om in het

16

denken de huidige economie te overstijgen creëerde enorme demonstraties in tal van westerse

steden, omdat er een geloof was dat een andere wereld mogelijk is. Occupy veranderde uiteindelijk

niks in de materiële condities van de huidige samenleving, maar doorbrak wel de normaliteit en

eendimensionaliteit van het denken over de kapitalistische economie. De normaliteit van het valse

idee dat rijkdom aan de top naar beneden sijpelt (trickle-down economics)werd aangetast, alsmede

het argument dat de economische crisis iedereen trof. In een land waar tussen 2009 en 2011 121%

van de inkomenswinst naar de rijkste 1% ging (Saez, 2013) gaat het juist om de dialectische relatie

tussen die 1% en de overige 99%.

Wat de Occupy-beweging bovendien onderscheidde als radicale oppositie, was dat ze los

stond van de geïntegreerde meerderheid, de in het systeem geïncorporeerde 'oppositie' van politieke

partijen en vakbonden, die van hun radicalisme zijn ontdoen. Een ander interessant kenmerk aan

deze beweging was dat zij ogenschijnlijk gedreven werd door jonge middenklassers (Schoen, 2012),

vergelijkbaar met de “jonge militanten” die Marcuse in de jaren zestig uiting zag geven aan de

“grote weigering” (1969: ix). Deze jonge middenklassers waren in de optiek van Marcuse de

ontkieming van een rebellie tegen een meerderheid waartoe zij volgens hem op basis van hun klasse

behoren (1969: 51). Ondanks mogelijke tegengestelde achtergronden en belangen trachten ze de

verschillen te overstijgen verbinden zich met andere precaire groepen (1969: 58). Er ontstaat een

“community of interests” (1969: 59), zoals in de jaren zestig demonstrerende studenten voor

democratisering van de universiteit, demonstrerende zwarten voor gelijke rechten en de massa-

beweging tegen de Vietnam-oorlog elkaar vonden in de weigering tegen dat wat was.

Deze unificatie van verschillende groepen in één “grote weigering” tegen het systeem dat

hen allemaal onderdrukt, is te vergelijken met de “menigte” (“multitude”) die Hardt en Negri (2004:

h2) beschrijven. Volgens hen vormt zich op globaal niveau een netwerk van protestgroepen, van

bijvoorbeeld Zuid-Amerikaanse boeren, westerse studenten, vakbonden en milieu-organisaties, die

zich verzetten tegen het “empire”, het netwerk van overheden, multinationals en economische

instituties dat hen onderdrukt. De menigte geeft uiting aan een great refusal, door te weigeren nog

langer onderdrukt te worden door het empire. Al die groepen vinden elkaar, ondanks de grote

verschillen in achtergrond, in een gemeenschappelijke weigering en afwijzing van “that which is”.

De anders-globaliseringsbeweging van eind jaren negentig en begin deze eeuw creëerde door het

herschrijven van de taal een ander bewustzijn: “a different world is possible” was niet slechts een

slogan, maar bevestigde ook de ontkieming van een nieuw bewustzijn en een nieuwe

verbeeldingskracht.

17

3.4 Conclusie

Hoewel Marcuse pessimistisch is over de mogelijkheid tot bevrijding in de alsmaar repressiever

wordende eendimensionale samenleving, gelooft hij dat mensen zich door een grote weigering, de

afwijzing van de dominante consumptiemaatschappij, de technologische rationaliteit en haar valse

behoeften, kunnen bevrijden. De afwijzing of weigering van de samenleving betekent het

doorbreken van de normaliteit van het eendimensionale, positieve denken en de opkomst van het

negatieve, kritische denken. Daarvoor is het noodzakelijk dat taal herschreven wordt, wat leidt tot

een vernieuwde moraliteit en een nieuw bewustzijn. De grote weigering is voor Marcuse een strijd

voor emancipatie, maar bovenal voor een samenleving waarin de mens vrij is van de onderdrukking

van technologie en tegelijkertijd op gelukkige wijze gebruik maakt van de voordelen van

technologie (Ocay, 2008: 68). De grote weigering krijgt vorm in politiek protest, confrontation

politics (Marcuse, 1964, 1969) en vormen van afwijzende kunst (Marcuse, 1977).

18

Hoofdstuk 4. Hoe relevant is Marcuse's politiek-theoretische analyse voor de tegenwoordige

tijd?

In de voorgaande drie hoofdstukken is de analyse van Herbert Marcuse over de onderdrukkende

werking van de consumptiemaatschappij en de eendimensionale samenleving die dat creëert

onderzocht. Marcuse schreef zijn belangrijkste werken echter al in de jaren veertig, vijftig en zestig.

Het is dan ook een belangrijke vraag in hoeverre zijn politiek-theoretische analyse nog van

betekenis is in de tegenwoordige tijd. Het antwoord op deze deelvraag zal in dit hoofdstuk

geformuleerd worden.

4.1 'Bullshit jobs'

Het bleek al eerder dat voor Marcuse technologie “value-neutral” (Ocay, 2008: 57) kan zijn; de

onderdrukking en disciplinering die ervan uitgaan worden veroorzaakt door de manier waarop

technologie wordt gebruikt. Een andere manier van gebruik zou technologie dan ook bevrijdend

kunnen maken; technologie kan de wereld beter maken. Zo meende Marcuse dat automatisering van

het arbeidsproces de werkweek korter kon maken en daarmee de surplus-repressie kon verminderen

(1955: 127). Keynes voorspelde zelfs dat technologie de werkweek van mensen radicaal zou

inkorten naar slechts vijftien uur per week (1930: 5).

Vijfentachtig jaar na Keynes' schrijven is de werkweek niet radicaal verkort. Hoewel de

Nederlandse werkweek in comparatief Europees perspectief met gemiddeld 30,5 uur per week

relatief kort is, “bestaat de gemiddelde werkweek in de EU uit 37,4 uur” (Verkooijen, 2012: 697).

Volgens Graeber (2013) zijn werkuren niet op het niveau van Keynes' toekomstwens gekomen door

de opkomst van wat hij “bullshit jobs” noemt: banen die weinig tot geen maatschappelijk nut

creëren en door werkers zelf als “pointless” en “stupid” worden gezien.

Hij claimt dat werkelijk productieve banen geautomatiseerd zijn, maar dat “the ruling class”

het gevaar van een gelukkige en productieve bevolking met veel vrije tijd erkent en daarom banen

heeft gecreëerd enkel om mensen aan het werk te houden (Graeber, 2013) – en daarmee de surplus-

repressie in stand te houden. Het ontstaan van onzinnig werk om het systeem van repressie en valse

behoeften draaiende te houden werd door Marcuse (1964: 9) ook gezien, maar de importantie van

dit concept neemt toe in een tijd dat in de Nederlandse Randstad liefst tachtig procent van de banen

uit werk in de dienstensector bestaat, waarvan een groot deel bovendien commercieel is (CBS,

2015).

Met het ontstaan van “pointless jobs just for the sake of keeping us all working” (Graeber,

2013) wordt de bevrijdende potentie die technologie volgens Marcuse zou kunnen hebben niet

19

benut. De repressie die uitgaat van werk wordt bij deze onzinnige banen nog verder versterkt

doordat ze veelal primair de belangen van het financiële kapitaal dienen: het zijn banen als jurist bij

een multinational, in de telemarketing en public relations, of administratief werk (Graeber, 2013).

4.2 Repressie door reclames

De consumptiemaatschappij perkt volgens Marcuse de vrijheid van mensen onder meer in doordat

zij de behoeften van mensen manipuleert (1964; 7). Eén van de manieren waarop die manipulatie

plaats vindt is door reclames. Deze roepen op tot het kopen van bepaalde producten, die een

zogenaamd “nuttige functie” zouden hebben, en beïnvloeden (en mogelijk manipuleren) daarmee

behoeften van mensen.

De relevantie van deze analyse lijkt groot in een tijd waarin de gemiddelde Nederlander

dagelijks naar schatting 377 reclame-boodschappen ziet, een aantal dat oploopt tot tweeduizend bij

bezoek aan een supermarkt (Faasse, 2012). Tevens kijkt een Nederlander gemiddeld zo'n anderhalf

jaar van zijn leven naar tv-reclames (Serail, 2012).

Marcuse (1964: 52) merkte bovendien op dat advertenties niet langer overhead kosten zijn

voor bedrijven, maar simpelweg productiekosten. Veel bedrijven geven inmiddels meer uit aan het

verkopen van goederen dan aan de productie ervan (Van Kampen, 2015). De manipulatie van

behoeften – en daarmee de uitoefening van onvrijheid – die advertenties creëren, lijkt in ons

dagelijks leven dan ook permanent aanwezig te zijn. Als we elke dag inderdaad gemiddeld 377

reclame-boodschappen zien, zou dat volgens Marcuse een grote invloed op de vorming van onze

behoeften hebben, en daarmee een onderdrukking van vrijheid betekenen.

4.3 De marktmaatschappij en de vermarkting van alles

Gerelateerd aan de toename van reclames – en daarmee volgens Marcuse manipulatie en

onderdrukking – is wat ik de vermarkting van alles zou willen noemen. Michael Sandel spreekt van

de opkomst van de marktmaatschappij: “een manier van leven waarin de marktwaarden tot elk

aspect van het menselijke streven doordringen. Het is een maatschappij waarin sociale relaties

worden gevormd naar het evenbeeld van de markt” (2012: 16). Hoewel Sandel deze samenleving

vooral analyseert en bekritiseert in termen van moraliteit in plaats van onvrijheid en onderdrukking,

is zijn constatering verwant aan de eendimensionale samenleving die Marcuse constateerde; de

markt en diens waarden nemen bezit van alle maatschappelijke domeinen – ook die voorheen vrij

waren van marktinvloeden. Een belangrijk verschil is dat Sandel zich vooral afvraagt welke plaats

de markt in de moderne democratie zou moeten hebben, terwijl voor Marcuse het kapitalisme

inherent onderdrukkend was.

20

Ondanks dit fundamentele verschil is het concept van de marktmaatschappij bruikbaar om

de relevantie van Marcuse's analyse te onderzoeken. Het gaat Marcuse om het vinden van een

nieuwe, radicale moraliteit (zie hoofdstuk 3), die verlost is van de onderdrukkende moraliteit van de

consumptiemaatschappij, van de markt (1969: 10). In het kapitalisme is volgens Marcuse, in

Sandel's termen, de moraliteit van de markt overheersend.

In de samenleving waarin marktwaarden domineren, worden steeds meer maatschappelijke

domeinen gekoloniseerd. Het leven wordt geëconomiseerd, sociale relaties worden gecommer-

cialiseerd. Een heel concrete en in Marcuse's denken relevante manier waarop dit gebeurt is de

zogenaamde deeleconomie, de ogenschijnlijk nieuwe vorm van economische organisatie waarin het

delen van goederen centraal zou staan. Via Airbnb kunnen mensen hun appartement delen met

anderen, via Uber zouden mensen die “toevallig” ergens heen moeten anderen mee kunnen laten

rijden.

Maar deze diensten vercommercialiseren intermenselijke relaties: het ideaal van delen wordt

gereduceerd tot een economische transactie tussen mensen. De belofte van een werkelijk nieuwe

economie, waarin niet winst maar het gemeenschappelijke en het delen centraal staan, is

geïncorporeerd in het systeem en in plaats van de hegemonie van het kapitalisme af te wijzen,

versterkt zij haar juist door voorheen niet-commerciële menselijke relaties te reduceren tot een

economische transactie. Het idee dat de deeleconomie een alternatief vormt voor de

marktmaatschappij, is dan ook verraderlijk. In het ogenschijnlijk sympathieke idee van het delen

van goederen – tegenover een financiële transactie – schuilt in werkelijkheid een versteviging van

de marktmaatschappij.

Dit concrete voorbeeld toont op twee manieren de relevantie van Marcuse's analyse voor de

tegenwoordige tijd. Allereerst wordt er repressieve tolerantie toegepast op de idee van de deel-

economie als alternatief voor het ongebreidelde kapitalisme door haar op te nemen in het

hegemonische economische systeem. Het gevolg daarvan is de tweede manier van relevantie: de

deeleconomie neemt de marktlogica over, commercialiseert menselijke relaties en versterkt daarmee

de eendimensionaliteit van de huidige marktmaatschappij, omdat een alternatief voor het

kapitalisme daarmee verdwijnt.

4.4 There is no alternative: eendimensionaliteit in het politieke domein

Het kenmerkende karakter van de eendimensionale samenleving is de unificatie en convergentie

van politieke opposities (Marcuse, 1964: 22). Het is de toestand waarin “the programs of the big

parties become ever more indistinguishable” (Marcuse, 1964: 22). De eendimensionale samenleving

is een “society without opposition” (Marcuse, 1964: xi). Verandering zal vooral binnen de status-

21

quo plaatsvinden en werkelijke politieke alternatieven worden onschadelijk gemaakt door

repressieve tolerantie (zie hoofdstuk 2).

Eendimensionaliteit uit zich in het tegenwoordige politieke domein vooral in het geloof dat

1) “er geen alternatief is” voor het kapitalisme, naar de uitspraak van Margaret Thatcher; en 2) dat

met de val van de Muur de definitieve overwinning van het kapitalisme een feit was (Fukuyama,

1992). Het idee dat er “geen alternatief is” uit zich onder meer in de harmonisatie van de Europese

sociaal-democratische arbeiderspartijen in de jaren negentig met het neoliberalisme. Wat voorheen

politieke oppositie was tegen de politiek van privatisering en vermarkting, bepleit nu datzelfde

geloof in de markt als bron van vooruitgang. Deze eendimensionaliteit leidt tot wat Ali (2015) “the

extreme centre” noemt: “parties acting in unison to defend capitalism” (Ali, 2015: 15) waarin

verkiezingen gaan om de vraag welke partij(en) het best voldoen aan de behoeften van de markt.

De kracht van het kapitalisme als enige politieke en economische systeem lijkt zo sterk, dat

we onszelf volgens Slavoj Zizek (2011) makkelijker het einde van de wereld dan het einde van het

kapitalisme kunnen voorstellen – een werkelijk eendimensionale toestand.

Ondanks dat er in de jaren na de crisis van 2008-2009 de nodige scheuren zijn ontstaan in

het neoliberale vooruitgangsgeloof, ontbreekt het aan radicale politieke oppositie die de hegemonie

van het neoliberalisme daadwerkelijk doorbreekt. Sterker, in Nederland stelt de Socialistische Partij

zich anno 2015 voor als een “bestuurderspartij” (NRC, 2015), een partij die zich daarmee niet

presenteert als levende negatie van de repressieve samenleving, maar als bestuurder ervan. Het is

deze degeneratie en ontmanteling van radicale oppositie die volgens Marcuse kenmerkend is voor

de eendimensionale samenleving (Palmier, 1971: 89).

4.5 Conclusie

Hoewel Marcuse zijn belangrijkste werken over repressie en eendimensionaliteit in de jaren veertig,

vijftig en zestig schreef, is de relevantie van zijn boeken anno 2015 misschien nog wel groter dan in

zijn tijd. Hoewel technologische vooruitgang veel werk onnodig zou kunnen maken, wordt met de

creatie van “bullshit jobs” (Graeber, 2013) de surplus-repressie in stand gehouden. De verregaande

vermarkting van zowel voorheen non-commerciële maatschappelijke domeinen als intermenselijke

relaties heeft geleid tot wat Sandel (2012) een marktmaatschappij noemt, waarin de logica van de

markt over de gehele samenleving heerst. De verheffing van de markt boven al het andere is tevens

waar te nemen in de eendimensionaliteit van het huidige politieke domein, waarin voorheen

oppositionele partijen geharmoniseerd zijn met het neoliberalisme, het geloof in de markt als bron

van vooruitgang, ondanks toenemende kritiek, nog steeds dominant is en er volgens Ali (2015) een

“extreme centre” bestaat waarbij verkiezingen een “popularity contest” zijn om welke partij het best

22

de belangen van de markt dient. En de onderdrukking die Marcuse zag in de opkomende

samenleving van massa-consumptie is met de toename van reclame, commercie en consumptie

alleen maar toegenomen.

23

Hoofdstuk 5: Kritiek

Het zou van een slecht inzicht in zowel Herbert Marcuse als kritische theorie in het algemeen

getuigen als niet ook zijn denken zelf bekritiseerd wordt in deze bachelorscriptie. Als kritische

filosofie inderdaad noodzakelijk transcendent en abstract is (Marcuse, 1964: 138), moet ook

Marcuse's denken onderhevig zijn aan kritik. Dat zal in dit laatste hoofdstuk gebeuren.

5.1 Dialectiek

De kern van de eendimensionale samenleving ligt voor Marcuse in het (ogenschijnlijk) beëindigen

en opheffen van politieke en maatschappelijke opposities en tegenstellingen. De onderliggende

verandering is dat hiermee dialectische relaties verdwijnen, of in ieder geval op z'n minst in het

denken van mensen: de arbeider wil onderdeel worden van de middenklasse (Palmier, 1971);

voorheen socialistische vakbonden en partijen omarmen de neoliberale ideologie.

Het is dan ook opmerkelijk dat Marcuse, ondanks het cruciale belang van het opheffen van

dialectische relaties voor het construeren en versterken van de hedendaagse eendimensionaliteit,

zich tegen een terugkeer naar de dialectiek keert. “On theoretical as well as empirical grounds, the

dialectical concept pronounces its own hopelessness” (Marcuse, 1964: 257). Dialectische theorie is

volgens Marcuse niet weerlegd, maar ook geenszins de remedie.

Deze afwijzing van een terugkeer naar dialectiek als wapen tegen de eendimensionaliteit van

de moderne consumptiemaatschappij vindt haar oorsprong in Marcuse's idee dat niet denken alleen,

maar actie leidt naar bevrijding en vooruitgang (1964: 138). Met het schrijven van een theorie van

de praxis, waarin de vrijheid van denken een voorwaarde is om tot bevrijdende actie over te gaan,

staat Marcuse in een lange marxistische traditie, voor wie denkers de wereld slechts geïnterpreteerd

hebben en het er nu op aan komt haar te veranderen (Marx, 1888) (Marcuse, 1964: 257). Volgens

Marcuse hebben tegenstellingen op zichzelf nooit voor maatschappelijke explosies en opstanden

gezorgd (1964: 257), maar gaat het erom door vrijheid van denken tot actie over te gaan. De

vrijheid om tot kritisch, transcendent, negatief denken te komen is in die zin een voorwaarde voor

bevrijding.

Nu denk ik zeker dat om tot bevrijding te komen directe actie noodzaak is, en dat zwijgen

tot instemming met de eendimensionaliteit leidt, maar ook dat Marcuse de waarde van dialectische

relaties en het creëren van sociale tegenstellingen onterecht onderschat. Het is bevreemdend dat

Marcuse de opheffing van dialectiek in de eendimensionale samenleving als kwaal ziet, maar een

terugkeer naar dialectische verhoudingen niet als remedie beschouwt. Niet alleen in zijn tijd, maar

ook in de tegenwoordige tijd hebben succesvolle acties en sociale bewegingen juist wel een

24

dergelijke dialectische relatie geconstrueerd. Occupy stelde de '99%' tegenover de '1%' en de

menigte plaatste zich tegenover het empire (Hardt & Negri, 2004). Het creëren van een dialectische

relatie tussen onderworpenen en het repressieve systeem zou ook voor Marcuse van grote waarde

moeten zijn, omdat daarmee de normaliteit van de eendimensionaliteit, waarin dialectiek juist is

opgeheven, wordt doorbroken.

5.2 Generaliseerbaarheid

Marcuse geeft in zijn werken over de eendimensionale samenleving en de consumptie-maatschappij

primair een kritiek op de Amerikaanse samenleving. Hoewel hij dit vrijwel nergens expliciet

aangeeft, blijkt dat onder meer in Aggressiveness in Advanced Industrial Society (Marcuse, 1968),

waar Marcuse schrijft over “de sociale druk die op de driftkontrole in de moderne Amerikaanse

maatschappij wordt uitgeoefend” (1968: 60). Overwegende dat Marcuse ten tijde van schrijven in

Amerika resideerde, is het vanuit een materialistische opvatting niet onlogisch dat zijn denken sterk

beïnvloed is door de economie, cultuur en samenleving die hij op zich heen zag.

Dit werpt echter wel een zeer fundamentele vraag op. Namelijk: in hoeverre is Marcuse's

kritiek te generaliseren naar andere (westerse) samenlevingen? Op het moment van schrijven was

de consumptiemaatschappij ontegenzeggelijk in opkomst in West-Europa, maar nog lang niet op het

advanced niveau van de Amerikaanse samenleving. De repressie die Marcuse waarnam in de

Amerikaanse samenleving, kan wat dat betreft moeilijk te generaliseren zijn naar Westerse landen

wiens commerciële ontwikkeling nog niet dat niveau bereikt heeft.

Het meebuigen en inkapselen door elites hoeft bovendien niet alleen een mechanisme van

repressie inherent verbonden aan de consumptiemaatschappij te zijn, maar kan ook op zichzelf al

een kenmerk van een elite in een land zijn. Misschien heeft Marcuse een (onbewuste) cultural bias

in zijn schrijven die hem toestaat zijn analyse van de Amerikaanse consumptiemaatschappij voor

algemeen geldend aan te nemen. Guerrillabewegingen in Latijns Amerika kunnen voor hem

evengoed een uiting van de Great Refusal zijn als demonstrerende Parijse studenten (1969: viii),

maar daarmee negeert hij de verschillen in economische en culturele context waarbinnen beide

gebeurtenissen plaatsvonden.

Tegenover deze kritiek kan opgeworpen worden dat westerse samenlevingen onder invloed

van globalisering naar elkaar toegegroeid zijn, en de eendimensionaliteit van de Amerikaanse

consumptiemaatschappij waarover Marcuse schreef nu beter te generaliseren is dan in zijn tijd. De

amerikanisering van cultuur, economie en de samenleving als geheel zou in dat opzicht beter

geanalyseerd kunnen worden als de verregaande eendimensionalisering van westerse consumptie-

maatschappijen, en in die zin als het gelijk van Marcuse.

25

5.3 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik twee fundamentele kritiekpunten op de analyse van Marcuse over de

eendimensionale samenleving besproken. Allereerst is zijn afwijzing van een terugkeer naar

dialectiek bevreemdend, omdat het construeren van nieuwe dialectische relaties juist de normaliteit

van de eendimensionaliteit, waarin dialectische relaties ogenschijnlijk zijn opgeheven, kan

doorbreken. Zijn analyse dat dialectiek geen remedie is voor de kwaal deel ik niet, en is bovendien

problematisch ten opzichte van de nadruk die Marcuse legt op het verdwijnen van tegenstellingen

als kenmerk van de eendimensionale samenleving.

Het tweede kritiekpunt betreft de generaliseerbaarheid van Marcuse's kritiek op de

consumptiemaatschappij. Marcuse schreef zijn werken wonend en werkend in de Amerikaanse

samenleving en lijkt zijn inzichten, opmerkingen en analyses van die samenleving te generaliseren

naar alle (westerse) samenlevingen. Daarmee gaat hij niet alleen voorbij aan evidente onderlinge

economische en culturele verschillen, maar is hij ook onderhevig aan een culturele bias. Wel moet

opgemerkt worden dat door de globaliseringstendens de westerse samenlevingen meer naar elkaar

toegegroeid zijn, en daarmee voor Marcuse “eendimensionaler” zouden zijn geworden. Dit zou een

verlate bevestiging van de analyse van Marcuse kunnen betekenen.

26

Conclusie

In deze scriptie is ingegaan op de vraag hoe volgens de Duits-Amerikaanse filosoof Herbert

Marcuse de consumptiemaatschappij de moderne burger disciplineert, en hoe dit politiek verzet

ondermijnt. In deze conclusie zullen Marcuse's ideeën andermaal beknopt besproken worden, en zal

een antwoord op de hoofdvraag geformuleerd worden.

De disciplinering van de eendimensionale mens

Waar de opvattingen van Marcuse in zijn tijd vaak gezien werden als een collectivistisch gevaar

voor democratie, is het belangrijk op te merken dat zijn liefde voor individuele vrijheid en

zelfontplooiing belangrijke drijfveren waren voor zijn schrijven over onderwerping en repressie,

ongeacht van kapitalistische of communistische aard (Box, 2011: 170). Individuele vrijheid en zelf-

ontplooiing kunnen in de optiek van Marcuse niet zonder een autonoom vrijheidsbegrip. Die

autonomie wordt voor Marcuse bedreigd door de opkomst van de technologische rationaliteit; de

rationaliteit van het productieproces die ontstond met de opkomst van het moderne kapitalisme in

de negentiende eeuw (Marcuse, 1978: 141).

De rationaliteit van de technologie is perfect en maakt het leven daarmee efficiënter en

gemakkelijker. Deze technologische rationaliteit leidt daarmee echter wel tot heteronomie: mensen

worden afhankelijk van technologische producten en volgen diens keuzes. Het menselijke denkwerk

wordt vervangen door het denken van de technologie. Omdat de relatie tussen mens en technologie

hiermee hiërarchisch wordt, is zij volgens Marcuse onderdrukkend. De redelijkheid van de

totalitaire onderdrukking laat Marcuse hand in hand gaan met de efficiëntie en het gemak dat zij

creëert (Palmier, 1971: 83); het is een geruststellende, comfortabele onderdrukking.

De ontwikkeling van het moderne kapitalisme leidt dus tot onderdrukking van individuele,

menselijke vrijheden. Mensen worden onderworpen aan de rationaliteit van het productieproces en

verliezen hun autonomie. Deze rationaliteit manipuleert en creëert ook behoeften, die in Marcuse's

idee vals zijn omdat ze “superimposed upon the individual by particular social interests in his

repression” (Marcuse, 1964: 7) zijn. Het zijn conservatieve behoeften die het systeem in stand

houden en de hiërarchische relatie van onderwerping van mens aan het systeem verstevigen.

Met de toename van onderwerping en conformisme verliest de mens zijn kritische

rationaliteit, autonomie en daarmee potentie tot afwijzing van het systeem (Marcuse, 1964: xx). Er

ontstaat een “eendimensionale mens”, die onderworpen is aan het systeem van consumptie om valse

behoeften te bevredigen en die geen kritische potentie tot afwijzing van die samenleving meer heeft.

Wat Marcuse hiermee betoogt, is dat repressie in een samenleving niet per se in gewelddadige

27

controle zit, maar ook vorm kan krijgen in wat we als “het alledaagse” zijn gaan benaderen: het

consumeren van goederen en het volgen van de eendimensionaliteit van de economie.

In de eendimensionale samenleving hebben mensen volgens Marcuse meerdere valse

gevoelens. Los van de valse behoeften ervaren zij een schijnvrijheid: ze hebben de keuze uit allerlei

merken auto's, en deze mogelijkheid wordt als keuzevrijheid gezien, maar mensen kunnen niet

kiezen voor een auto die het hegemoniale productieproces afwijst. Vrijheid in de consumptie-

maatschappij wordt daarmee gereduceerd tot een schijnkeuze tussen allerlei producten die in hun

kern en hun productieproces niet wezenlijk van elkaar verschillen.

Daarnaast hebben mensen een gevoel van vals bewustzijn. Mensen gaan zich identificeren

met hun auto, met hun televisie; met de producten die zij kopen. Omdat in de consumptie-

maatschappij veel producten voor iedereen bereikbaar zijn, wordt de dialectische relatie tussen

economische klassen zogenaamd opgeheven. Sociale tegenstellingen die een mobiliserende potentie

voor bevrijdende actie hebben worden zo geneutraliseerd (Palmier, 1971: 79).

Economische tegenstellingen worden gemaskeerd door de brede mogelijkheid om allerlei

producten te kunnen kopen. De arbeider met een iPhone zou in Marcuse's perspectief een vals

bewustzijn hebben over zijn economische positie, omdat hij door de aankoop van die telefoon

onterecht gelooft zijn precaire economische positie te zijn ontstegen, waardoor hij de noodzaak tot

bevrijdende actie verliest en daarmee zijn eigen repressie versterkt. De integratie van economische

klassen in het systeem, waarmee deze hun potentie tot negatie verliezen, is een fundamenteel

kenmerk van de eendimensionale samenleving.

De disciplinerende werking van de consumptiemaatschappij zit voor Marcuse derhalve in de

heteronomie en onderwerping die ontstaan. Deze eendimensionale toestand wordt in stand

gehouden door valse behoeften, vals bewustzijn en een ogenschijnlijke opheffing van tegen-

stellingen, waardoor de noodzaak tot bevrijding lijkt te verdwijnen.

Ondermijning van politiek verzet: de eendimensionale samenleving

Eendimensionaliteit is in de consumptiemaatschappij niet alleen te vinden in de mens, maar ook in

de maatschappij zelf. De kracht van het kapitalisme ligt er volgens Marcuse niet enkel in dat zij

mensen op een plezierige manier aan zich onderwerpt door de creatie en manipulatie van valse

behoeften, maar dat zij er ook in slaagt elke kwalitatieve verandering tegen te gaan door iedere

beweging die de potentie van negatie bezit te verzwakken. Dit gebeurt op twee manieren. Door

repressieve tolerantie worden radicale bewegingen getolereerd binnen het systeem, waardoor ze

hun radicale kracht verliezen en onderdeel worden gemaakt van het systeem zelf. Door repressieve

desublimatie wordt kunst, die voor Marcuse door het spreken van haar eigen taal een kritische en

28

daarmee potentieel bevrijdende waarde heeft, gecommodificieerd en daarmee een consumptie-

product. Het ontdoen van kunst van haar kritische waarde en het ervaren van de nieuwe onvrijheid

als comfortabel, wordt door Marcuse repressieve desublimatie genoemd (1964: 59).

De opheffing van tegenstellingen en daarmee de vorming van eendimensionaliteit is ook

binnen het politieke domein te vinden. Radicale bewegingen worden geïncorporeerd in het systeem

en daarmee ontdoen van hun radicalisme en bevrijdende potentie. Geen enkele sociale tegen-

stelling is meer groot genoeg om de consumptiemaatschappij af te wijzen (Palmier, 1971: 79).

De afwijzing van de eendimensionale consumptiemaatschappij krijgt voor Marcuse vorm in

wat hij de Great Refusal noemt, het protest “against that which is” (1964: 66). Deze grote weigering

is de negatie van de onderdrukking van vrijheid die de consumptiemaatschappij creëert en daarmee

de terugkeer van het negatieve denken, dat voorheen juist opgezogen werd in de eendimensionaliteit

van het positieve denken. Schrijvend in de jaren zestig zag Marcuse meerdere bewegingen die voor

hem een dergelijke grote weigering symboliseerden: guerrillastrijders in Latijns Amerika, Parijse

studenten (1969: viii) en de burgerrechtenbeweging van Afro-Amerikanen (Palmier, 1971: 91). Een

recente beweging die een vorm van de grote weigering kon zijn was Occupy Wall Street. Deze

beweging creëerde een dialectische relatie tussen de '99%' en de '1%', herschreef de taal en vormde

daarmee een nieuwe, radicale moraliteit.

Al met al worden mensen in de consumptiemaatschappij volgens Marcuse gedisciplineerd door de

technologische rationaliteit, de rationaliteit van het productieproces. Zij creëert en manipuleert

(valse) behoeften van mensen, bindt mensen daarmee aan het systeem en construeert een

schijnvrijheid van keuze tussen producten die in essentie niet van elkaar verschillen. Vrijheid in de

consumptiemaatschappij is daarmee een “onderdrukkende vrijheid”; de schijnkeuze tussen

producten die geen van allen de levende kracht van negatie vertegenwoordigen bindt mensen aan

het systeem en daarmee de repressie. Door de ogenschijnlijke opheffing van sociale, politieke en

maatschappelijke tegenstellingen ontstaat er een eendimensionale toestand waarin de potentie tot

verzet en negatie afwezig is.

Oppositionele bewegingen worden door repressieve tolerantie en repressieve desublimatie

ontdoen van hun bevrijdende potentie. De eendimensionale samenleving slaagt erin elke

kwalitatieve verandering tegen te gaan door toename van haar repressie, die door mensen als een

efficiënte en comfortabele toestand wordt gezien die hun valse behoeften vervult. De ondermijning

van politiek verzet en politieke alternatieven zit daarmee juist in het open, tolerante en vrije karakter

van de liberale democratie en kapitalistische economie, dat (oppositionele) bewegingen erkent,

opslokt en daarmee berooft van haar mogelijkheid tot werkelijke bevrijding.

29

Consummatum est

30

ReferentiesAday, S., H. Farrell, M. Lynch, J. Sides & D. Freelon (2012) Blogs and Bullets II. New Media and

Conflict After The Arab Spring (Washington: United States Institute of Peace)Ali, T. (2015) The Extreme Centre: A Warning (Londen: Verso Books)Andrew, E. (1970) “Work and Freedom in Marcuse and Marx” Canadian Journal of Political

Science 3(2), 241-256Box, R. (2011) “Marcuse Was Right” Administrative Theory & Praxis 33(2), 169-191CBS (2015) “Werk in Randstadprovincies voor ruim 80 procent in dienstensector”

<http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/nederland-regionaal/publicaties/artikelen/archief/2015/werk-in-randstadprovincies-voor-ruim-80-procent-in-dienstensector.htm> (geraadpleegd: 11 mei 2015)

Faasse, J. (2012) “Hoeveel reclame ziet u per dag?” <http://faassevision.blogspot.nl/2012/03/hoeveel-reclame-ziet-u-per-dag.html> (geraadpleegd: 5 mei 2015)

Fukuyama, F. (1992) The End of History and the Last Man (New York: Free Press)Gladwell, M. (2010) “Small Change: Why the Revolutions Will Not Be Tweeted” The New Yorker,

4 oktober 2010, p. 42Glanz, J., J. Larson & A.W. Lehren (2014) “Spy Agencies Tap Data Streaming From Phone Apps”

<http://www.nytimes.com/2014/01/28/world/spy-agencies-scour-phone-apps-for-personal-data.html?_r=0> (geraadpleegd: 18 mei 2015)

Graeber, D. (2013) “On the Phenomenom of Bullshit Jobs” Strike! Magazine, zomer 2013Grossman, L. (2009) “Iran Protests: Twitter, the Medium of the Movement”

<http://content.time.com/time/world/article/0,8599,1905125,00.html> (geraadpleegd: 7 mei 2015)

Hardt, M. & A. Negri (2004) Multitude: War and Democracy in the Age of Empire (Londen: Penguin Books)

Howard, P.N., A. Duffy, D. Freelon, M. Hussain, W. Mari & M. Mazaid (2011) Opening Closed Regimes: What Was the Role of Social Media During the Arab Spring? (Seattle: Department of Communication, University of Washington)

Keller, J. (2010) “Evaluating Iran's Twitter Revolution” <http://www.theatlantic.com/technology/archive/2010/06/evaluating-irans-twitter-revolution/58337/> (geraadpleegd: 7 mei 2015)

Keynes, J.M. (1930) “Economic Possibilities for our Grandchildren” <http://www.econ.yale.edu/smith/econ116a/keynes1.pdf> (geraadpleegd: 11 mei 2015)

Marx, K. (1888) “Theses On Feuerbach” <https://www.marxists.org/archive/marx/works/1845/theses/theses.htm> (geraadpleegd: 13 mei 2015)

Marcuse, H. (1955) Eros and Civilization (Boston: Beacon Press) Marcuse, H. (1964) One Dimensional Man (Boston: Beacon Press)Marcuse, H. (1968) Geweld en Vrijheid (Amsterdam: De Bezige Bij)Marcuse, H. (1969) An Essay on Liberation (Boston: Beacon Press)Marcuse, H. (1977) The Aesthetic Dimension (Boston: Beacon Press)Marcuse, H. (1978) “Some Social Implications of Modern Technology”, in: The Essential Frankfurt

School Reader, A. Arato & E. Gebhardt (red.) (Oxford: Basil Blackwell), 138-162Marcuse, H. (2001) “The Problem of Social Change in Technological Society”, in Towards a

Critical Theory of Society, Collected Papers of Herbert Marcuse, Vol. 2, D. Kellner (red.) (Londen en New York: Routledge), p. 52

NRC, 2015 SP is nu echt bestuurspartij 11-05-2015Ocay, J.R. (2010) “Technology, Technological Domination, and the Great Refusal:

Marcuse’s Critique of the Advanced Industrial Society” Kritike: An Online Journal of

31

Philosophy 4(1), 54-78Palmier, J. (1971) Over Marcuse (Amsterdam: De Bezige Bij)Rijksoverheid (2013) “Kunst- en cultuurbeleid” <http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kunst-

en-cultuur/kunst-en-cultuurbeleid> (geraadpleegd: 28 april 2015)Saez, E. (2013) “Striking it Richer: The Evolution of Top Incomes in the United States”

<http://eml.berkeley.edu/~saez/saez-UStopincomes-2012.pdf> (geraadpleegd: 4 mei 2015)Sandel, M. (2012) Niet Alles Is Te Koop (Amsterdam: Ten Have)Schoen, D. (2012) “Occupy Wall Street Poll Results — Conducted in NYC’s Zuccotti Park October

10-11, 2012 <http://douglasschoen.com/occupy-wall-street-poll-results-conducted-in-nycs-zuccotti-park-october-10-11-2012/#sthash.aGrkLZDH.dpuf> (geraadpleegd: 4 mei 2015)

Van Kampen, A. (2015) “Het maken van je mascara kost minder dan het verkopen ervan” <http://www.nrcq.nl/2015/03/03/het-maken-van-je-mascara-kost-minder-dan-het-verkopen-ervan> (geraadpleegd: 11 mei 2015)

Verkooijen, L. (2012) “Gewerkte uren in Nederland in Europees perspectief” Economisch Statistische Berichten 97(4648), 697-698

Zizek, S. (2011) Speech bij Occupy Wall Street <http://www.versobooks.com/blogs/736-slavoj-zizek-at-occupy-wall-street-we-are-not-dreamers-we-are-the-awakening-from-a-dream-which-is-turning-into-a-nightmare> (geraadpleegd: 13 mei 2015)

32