Job, de vrome rebel

20
͵ ǡ ,QOHLGHQGH NZHVWLHV 'H YURPH -RE 6\QRSVLV SURORRJHSLORRJ 3DUDOOHOOHQ XLW KHW 0LGGHQ2RVWHQ 'H EULHI YDQ -DFREXV +HW DSRFULHIH 7HVWDPHQW YDQ -RE 'H UHEHOVH -RE 6\QRSVLV SRsWLVFKH GLDORJHQ H F\FOXV -RE YHUVXV ]LMQ GULH YULHQGHQ H F\FOXV -RE YHUVXV ]LMQ GULH YULHQGHQ H F\FOXV -RE YHUVXV ]LMQ GULH YULHQGHQ +HW OLHG YDQ GH ZLMVKHLG 5HGHYRHULQJ YDQ -RE 6SHHFKHV YDQ (OLKX 'LDORJHQ *RG YHUVXV -RE -RE GH YURPH UHEHO 'H FUX[ -RE &KDRVNDPSI %HVOXLW 6HFXQGDLUH OLWHUDWXXU

Transcript of Job, de vrome rebel

36 

Job, de vrome rebel 

1. Inleidende kwesties  38 

2. De vrome Job  42 

Synopsis proloog/epiloog  42 

Parallellen uit het Midden­Oosten  44 

De brief van Jacobus  45 

Het apocriefe Testament van Job  45 

3. De rebelse Job  46 

Synopsis poëtische dialogen  46 

1e cyclus Job versus zijn drie vrienden (3­11)  46 

2e cyclus Job versus zijn drie vrienden (12­20)  47 

3e cyclus Job versus zijn drie vrienden (21­27)  48 

Het lied van de wijsheid (28)  49 

Redevoering van Job (29­31)  49 

Speeches van Elihu (32­37)  49 

Dialogen God versus Job (38,1­42,6)  49 

4. Job, de vrome rebel  51 

De crux: Job 42,6  52 

Chaoskampf  53 

Besluit  53 Secundaire literatuur  54

37 

Stel je voor: je vee wordt geroofd, je knechten gedood, je stallen en voorraden bran­ den in één nacht af, en je zonen en je dochters komen tegelijk in één vreselijk onge­ luk om, bovendien wordt je gezondheid binnen enkele dagen compleet geruïneerd. En dat terwijl je altijd vroom gedaan hebt wat je God van je verlangde, en zelfs nog meer. Wat is je reactie dan? ‘De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen. De 

gelijknamige bijbelboek, misschien wel de meest dramatische van alle oudtestamen­ tische personages karakters. Job heeft niets verkeerd gedaan – en dat weet hij ook. Maar zonder dat hij het weet,  is zijn levensgeluk inzet van een perverse wedden­ schap tussen de God waar hij zo op vertrouwt, en een van diens zonen die wel eens wil zien hoe sterk Jobs geloof nu echt is. 

De Aanklager zegt tot God: ‘U beschermt hem immers, evenals zijn gezin en alles wat hem toebehoort. U hebt het werk dat hij doet gezegend, zodat zijn bezit zich steeds meer uitbreidt. Maar als u uw hand naar hem uitstrekt en aantast wat 

laat Aanklager tot tweemaal toe zijn gang gaan. En ‘ondanks dat alles zondigde Job 

zijn belachelijk gebleken geloof,  zegt Job nog:  ‘Al het goede aanvaarden we van 

‘Ondanks alles zondigde Job niet en sprak hij geen onvertogen woord (2,10c). En tientallen hoofdstukken later (daarover later meer) beloont God zijn trouwe dienaar Job door hem tweemaal zoveel te geven als hij verloren had. ‘De Heer zegende Job 

lijdende Job die zich diep in het collectieve geheugen van de joodse en christelijke traditie heeft vastgebeten. In de Jacobusbrief, het apocriefe Testament van Job, de Talmoed, de Zohar, de Koran en bij de christelijke kerkvaders is Job een heilig voor­ 

Maar er  is nog een andere Job: de  vloekende,  tierende  Job die op  luide toon zijn recht komt opeisen bij zijn God. ‘Ja! God heeft mij mijn recht onthouden / 

vrienden Elifaz, Bildad, Sofar  terechtwijst om hun kapot gelopen theologie van  ‘je 

rechtstreeks tot hem spreekt. ‘Wie is het die mijn besluit bedekt / onder woorden vol 

Job heeft een januskop. In de prozaïsche proloog (hoofdstukken 1 en 2) en epiloog (42,7­17) lijkt Job geduldig te wachten op een verlossing door God en kan hij door niets of niemand zijn godsgeloof laten wankelen. In de enorme poëtische dialogen (3­42,6) jammert Job en klaagt hij de God in wie hij gelooft, aan wegens een onmenselijke schending van het verbond tussen God en mens. Die twee kanten bijten elkaar, althans dat is de mening niet alleen van de onschuldige voorbijganger die zijn blik voor het eerst op het boek Job richt, maar ook van menig exegetisch expert. De rebelse Job van de poëtische dialogen lijkt te vloeken met de vrome Job van de proloog/epiloog.

38 

1. Inleidende kwesties 

Auteur. Sommige exegeten menen dat het boek door één auteur  is geschreven. Andere experts menen dat het boek meerdere auteurs of minstens meerdere redac­ teuren had. In ieder geval heeft de Job uit het gelijknamige boek niet zijn eigen ervaring­ 

de vraag naar het auteurschap onbeantwoord: er zijn gewoonweg geen gegevens bekend. Zoals een Talmoedische leraar in de derde eeuw meldde: ‘Job was nooit en 

zo is het ook met de auteur, hij is letterlijk fabelachtig. Er zijn wel zekere parallellen te trekken met andere literatuur uit het oude Midden­Oosten. 

Taalgebruik. De meeste experts menen dat Job oorspronkelijk  in het Hebreeuws is geschreven, maar er zijn afwijkende meningen. Zo meende Naphtali H. Tur­Sinai (1967) dat Job een Hebreeuwse vertaling is van een Aramees origineel. En Alfred Guillaume (1968) meende dat Jobs Hebreeuws vol staat met Arabische woorden, wat Job dan ook niet in Palestina zou plaatsen. Frank G. Foster (1932/33) meent op dezelfde gronden dat het boek zelfs origineel in het Arabisch is geschreven. Dat een dergelijke manier van denken zeer aantrekkelijk blijft – zeker als  je op die manier 

Trouw), die onder 

leenwoorden. Eildert Mulder en Thomas Milo schreven er in 2009 een zeer goed te lezen boek over met de titel De omstreden bronnen van de islam. 

Locatie. Ook over de plaats waar Job geschreven is, bestaat geen consensus. Som­ mige experts, als Paul Humbert (1929), denken aan het gebied van Egypte vanwege 

Good (In Turns of the Tempest, 1990), denken echter dat het in deze verzen niet om ­ ­ 

lijk is het boek in bijbelse land geschreven, hoewel het verhaal zich duidelijk daar niet afspeelt. De karakters komen uit Edom, een gebied zuidoostelijk van Israël. ‘Maar te 

Datering  ­ telijke traditie vaak gezien als een tijdgenoot van de bijbelse Noach en de profeet Daniël.  ‘Stel  dat  de  volgende  drie mannen  in  dat  land  wonen: Noach, Daniël  en Job – dan zullen zij met hun rechtvaardigheid alleen zichzelf redden, spreekt God, 

het hier niet om de bijbelse profeet Daniël, maar om de legendarische Ugaritische 

Abraham vooraf en  is als zondanig geen  jood) als aanklacht tegen de zondigheid van Israël zelf.

39 

Het boek zelf geeft geen enkele aanwijzing over de tijd waarin het geschre­ ven is, maar de meeste experts dateren het ergens in het enorme bereik tussen de 11 e  en de 3 e  eeuw vóór Christus. Op basis van parallellen met andere boeken uit 

op de parallellen in taalgebruik tussen Job 3 en Jeremia 20,7­18. Omdat Jeremia geschreven is tijdens de Babylonische ballingschap (587­586 voor Christus), moet Job in ieder geval van dezelfde of latere datering zijn. Hetzelfde wordt wel geopperd van Jes. 40­55, dat vooral qua stijl zou overeenkomen met Job, en die ook na de 

­ 

De naam ‘Job’  Iyyob) is een oude naam, waarvan de betekenis niet precies duidelijk is. Omdat het bijna zeker gaat om een verzonnen naam (en niet 

Rochus Zuurmond vermoedt dat het gaat om een qittol­vorm van de stam ‘yb’, dat 

in juridische zin (het gaat hier om een zogenaamd rib, zie verderop in paragraaf 3). 

mensen. Hij staat volkomen alleen in zijn epische strijd. Maar Job heeft die positie, althans naar zijn eigen mening, niet gezocht. God heeft hem die rol opgedrongen: 

Tekstversies. Ook  in de verschillende  tekstversies en vertalingen komt de span­ 

aan ons overgeleverd: de Hebreeuwse tekst van de Masoreten (de bijbelcanonieke tekst in joodse en christelijke kringen), de Griekse vertaling van de Septuagint en de Aramese vertaling van de zogenaamde Targum, waarvan fragmenten in 1956 in een grot bij de Dode Zee werden gevonden. Wie de Hebreeuwse (H), de Griekse (G) en de Aramese (A) tekst met elkaar vergelijkt, zoals Ed Noort doet in zijn Duister duel (1986), komt opmerkelijke verschillen tegen, die indicatief zijn voor de theolo­ gisch­inhoudelijke problemen die de oorspronkelijke  tekst aan zijn  lezers stelt. De Griekse vertaling is bovendien een zesde deel korter dan het Hebreeuwse origineel. Ik geef drie voorbeelden. 

Voorbeeld 1 (Job 1,5b) H. Misschien hebben mijn kinderen wel gezondigd en God in hun hart vervloekt. G. …slechte dingen beraamd tegen God.

40 

Voorbeeld 2 (Job 13,22) H. Roep mij, dan zal ik antwoorden, of ik zal spreken en dan antwoordt u. G. U [God] zult spreken en ik [Job] zal U antwoord geven. 

Dat  Job God  ter  verantwoording  roept, wordt  in  theologisch  opzicht  blijkbaar  als problematisch beschouwd. Dat een mens het woord neemt tot God en vervolgens Hém uitnodigt zelf ook te spreken, dat was voor de vertaler onverteerbaar. 

Voorbeeld 3 (Job 40,8) H. [God:] Wil jij zelfs Mijn recht breken? A. Wil je zelfs het recht terzijde stellen? 

De Targumist is bereid te formuleren dat Job het (goddelijk) recht met voeten treedt, maar niet dat Job Gods wil en wet buiten werking kan stellen. Ook de Griekse en Aramese vertalers waren, net  als alle  lezers van het boek, gevoelig voor de  theo­ 

passages wat te verzachten en de rebelse Job iets van zijn vroomheid uit de proloog/ epiloog te laten behouden. 

Structuur. Er zijn verschillende manieren om het complexe boek Job te structure­ ren. Wat hieronder volgt is een zeer uitgebreide structuurvorm op basis van die van Moshe Greenberg (in: The Literary Guide to the Bible, 1989), en de eerder genoem­ de Good en Hendrik Jagersma. De hoofdstuk­ en versaanduidingen staan erachter vermeld. 

I  Proza­narratief (1,1­2,13) 1e scène  Introductie Job (1,1­1,5) 2e scène  Hemelse vergadering #1 (1,6­1,9) 3e scène  Rampen aan Job #1 (1,13­1,22) 4e scène  Hemelse vergadering #2 (2,1­7a) 5e scène  Rampen aan Job #2 (2,7b­10) 

II  Poëtische dialogen (3,1­42,6) 1e cyclus Job versus zijn drie vrienden (3­11) 

Job (3)  versus  Elifaz (4­5) Job (6­7)  versus  Bildad (8) Job (9­10)  versus  Sofar (11) 

2e cyclus Job versus zijn drie vrienden (12­20) Job (12­14)  versus  Elifaz (15) Job (16­17)  versus  Bildad (18) Job (19)  versus  Sofar (20) 

3e cyclus Job versus zijn drie vrienden (21­27) Job (21)  versus  Elifaz (22) Job (23­24)  versus  Bildad (25) Job (26­27)  versus  <niemand> 

Het lied van de wijsheid (28)

41 

Redevoering van Job (29­31) Speeches van Elihu (32­37) deel 1 (32,6­33,3) deel 2 (34,1­37) deel 3 (35,1­16) deel 4 (36,1­37,24) 

Dialogen God versus Job (38,1­42,6) God (38,2­40,2)  versus  Job (40,4­5) God (40,7­41,26)  versus  Job (42,2­6) 

III  Herneming proza­narratief (42,7­17) 1e scène  God berispt Jobs vrienden (42,7­9a) 2e scène  God beloont Job voor zijn trouw #1 (42,9b­10) 3e scène  Jobs vrienden loven Job (42,11) 4e scène  God beloont Job voor zijn trouw #2 (42,12­17)

42 

2. De vrome Job 

Na deze meer technische vooropmerkingen wend ik mij nu tot het boek zelf. Ik doe 

een korte synopsis, maar behandel  ik ook  enkele  opvallende elementen. Daarna probeer ik beide delen van Job weer met elkaar te verbinden aan de hand van de vertaling van het cruciale vers 42,6. 

Synopsis proloog/epiloog Het boek Job begint met een sprookjesachtige frase: ‘In het land Us woonde eens 

­ 

afgebeeld. Als een van zijn zeven zonen een feest had gegeven, ‘liet Job hen bij zich komen voor een reinigingsritueel, want hij dacht bij zichzelf: Misschien hebben mijn 

Dan  verspringt  het  decor.  Plaats  van  handelen  is  nu  de  hemel  waar  de 

duidelijk de snoodaard van het verhaal, maar moet niet verwisseld worden met de 

apocriefe boek Henoch, die daarvoor de basis heeft gelegd), maar is letterlijk wat zijn 

geloven in de onvoorwaardelijke liefde van Job – of van welke mens dan ook – ten opzichte van God. Hij brengt het do ut des­principe  ter  sprake:  ‘Zou Job werkeli­ jk zonder reden misschien wel zo godsvruchtig is, omdat God goed voor hem heeft gezorgd. Jobs 

om niet is dan geen sprake, aldus de aanklager (1,10­11). God lijkt wel een weddenschap aan te willen 

Dan  verspringt het decor weer. We zijn  terug op aarde  bij  Job  (1,13).  Er komen boodschappers bij hem aan, elk met een verschrikkelijk bericht. De eerste meldt dat zijn runderen en ezelinnen zijn geroofd (1,14­15) en de  tweede dat zijn schapen  en  de  bijbehorende  knechten  door  de  bliksem  zijn  getroffen  (1,16).  De derde meldt weer een veeroof (nu de kamelen) met vermoorde knechten (1,17). En de vierde heeft het allerslechtste nieuws: Jobs zeven zonen en drie dochters zijn omgekomen toen het huis waar zij zich hadden verzameld, instortte (1,18­19). Job scheurt zijn kleren, scheert zijn hoofd kaal en werpt zich ter aarde, terwijl hij een van de beroemdste frases uit het boek Job uitstoot: ‘Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen en naakt zal ik in haar schoot terugkeren. De Heer heeft gegeven, 

het boek benadrukt dat Job niet zondigt in zijn verdriet: ‘Ondanks alles zondigde Job

43 

Dan verspringt het decor voor de tweede keer naar de hemel. God snoeft weer over Job: ‘Ja, hij is nog even onberispelijk als altijd, en jij hebt mij ertoe aangezet 

laten doden, gaat God dan te ver. Hij  besluit  tot een compromis:  ‘Goed, doe met 

voltrekt hij nu aan Job wederom de weddenschap: ‘Hij overdekte Job van voetzool 

De scène is dan weer naar de aarde verplaatst. Jobs naamloze vrouw komt ten tonele in een eenmalig optreden in dit drama: ‘Waarom blijf je zo onberispelijk? 

Quod non  ­ den  van een dwaas. Al  het goede aanvaarden we van God,  zouden we dan het 

slechts over of tegen God zei. 

vrienden van Job arriveren, Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach en Sofar uit Naäma (2,11). De  later opgevoerde Elihu wordt overigens nergens genoemd, een van de 

toe, betonen hem hun droefenis om zijn  lijden en blijven  ‘zeven dagen en zeven nachten naast hem op de grond zitten zonder  iets tegen hem te zeggen, want ze 

Dan volgen de poëtische dialogen die het  leeuwendeel van het boek Job 

dat het boek Job ook is, weer opgenomen in 42,7, in de epiloog. God is woedend op Elifaz, een van Jobs vrienden: ‘Ik ben in woede ontstoken tegen jou en je twee 

(42,7b). En zoals Job in de proloog bad voor zijn wellicht zondige zonen en dochters, zo moet Job nu, aldus God, een offer opdragen voor de drie vrienden. ‘Dan zal ik jullie niet blootstellen aan schande, ook al hebben jullie niet juist over mij gesproken, 

(42,9). Bovendien beloont Hij Job met het dubbele van wat hem afhandig gemaakt was (42,10). 

Er  zitten  drie merkwaardige  onderdelen  aan  deze  passage.  In  de  eerste 

te bekennen. Kennelijk  is zijn dramatische  rol uitgespeeld. Bedoeld of onbedoeld wordt hiermee het idee versterkt dat het eigenlijk God zelf is die Job zo verschrikke­ 

God van de epiloog zijn volle verantwoordelijkheid. 

hem dubbel uit. In moderne oren klinkt dat een beetje wrang. De geboorte van een nieuw kind kan niet het verdriet van het verlies van een ander vervangen. Dit ele­ ment stelt veel experts voor grote vraagtekens. De exegeet Bruce E. Zuckerman

44 

vindt daar in zijn boek Job the Silent (1991) een originele oplossing voor. Met behulp van  een  eigenwijze  exegese  van Genesis 22  (over Abraham die  zijn  zoon  Isaak moet offeren) en van de proloog/epiloog van Job concludeert hij dat beide verhalen in werkelijkheid gaan over het opwekken van dode kinderen, respectievelijk de tien van Job en Abrahams eniggeboren zoon Isaak. Zuckerman doet dit door op enkele inconsistenties in de Genesistekst te wijzen. Het voert te ver om deze gedachtegang hier in detail te volgen. Maar in ieder geval weet Zuckerman een meer bevredigende interpretatie van de kinderen uit de epiloog te geven: het gaat dan op dezelfde tien kinderen als uit de proloog, maar dan door God weer tot leven gewekt. 

Het laatste probleem rond de epiloog hangt samen met de in Gods mond 

genoemd door God. Wie echter de poëtische dialogen leest, krijgt bij Job niet direct 

dialogen is eerder een Godaanklager, dan een rustige en onderdanige knecht. Wie 

vrienden niets substantieels over God gezegd. Elke lezer voelt dat deze overgang schuurt, zowel vanuit de dialogen gezien als vanuit de proloog. En dit probleem ziet er op dit moment onoplosbaar uit. 

De verteller van de epiloog gebruikt dan nog enkele verzen om de gelukkige Job  in al  zijn herwonnen glorie  te etaleren  (42,11­16). Dan wordt,  in een voor dit soort  vertellingen  traditioneel  element,  Jobs  leven  afgesloten:  ‘Hierna  leefde  Job nog honderd veertig jaar en hij zag zijn kinderen en de kinderen van zijn kinderen 

(42,16­17). 

Parallellen uit het Midden­Oosten Het probleem van onverdiend lijden was een belangrijk onderwerp in de geschiede­ nis van het oude Nabije Oosten, al vanaf de Sumerische literatuur van het 2 e millen­ nium voor Christus. Qua inhoud en vormgeving is wel gewezen op parallellen tussen 

­ aloog tussen een heer en zijn slaaf), de Egyptische ‘Dialoog van een man met zijn 

dialogue intérieur van een man met een doodswens) en het 

twee zeer ongelijksoortige planten) anderzijds. Nahum  Glatzer  wijst  daarnaast  op  parallellen  tussen  Job  en  Ugaritische 

verhalen  over de Kanaänitische  god  van  de  onderwereld Môt.  En Horace Kallen betoogt in zijn boek The Book of Job as a Greek Tragedy uit 1918 dat het boek Job gebaseerd is op de Griekse tragedie. Dit laatste wordt tegenwoordig door niemand meer volgehouden. 

Of de schrijver van Job deze voorbeelden gekend heeft en/of deze gebruikt heeft als inspiratie voor zijn schepping is echter niet met zekerheid vast te stellen. Wel is duidelijk dat de theodiceevraag reeds bestond in de culturele wereld waarin het boek Job is ontstaan.

45 

De brief van Jacobus Zoals Job op nog één andere plek in het Oude Testament voorkomt, zo wordt Job ook slechts eenmaal in het Nieuwe Testament genoemd. De plek, de weinig bekende brief van Jacobus, is echter wel illustratief voor de christelijke interpretatie van Job langs de lijn van de vrome, lijdende dienaar. Hoewel de Jacobusbrief begint met een aanhef is het qua genre eigenlijk geen echte brief, zoals die van bijvoorbeeld Paulus. 

hele christenheid bedoeld is. Meestal wordt het gedateerd op het eind van de eerste eeuw, geschreven in goed Grieks, met gevoel voor taal en stijl. 

In het vijfde hoofdstuk doet de auteur van de brief alle moeite om de chris­ tenheid te  laten volharden  in het geloof  in Christus. En dat dit volharden met een groot geduld gepaard gaat. ‘Denk eens aan de boer, die geduldig blijft wachten op de 

(5,7b). De auteur maant zijn lezers om een voorbeeld te nemen aan het ‘geduldige 

standhielden, prijzen we gelukkig! U hebt gehoord hoe standvastig Job was, en u 

Jobs karakteristieken zijn standvastigheid en geduld. De christenen moeten een voorbeeld nemen aan Job die zijn godsgeloof niet verloor, zelfs niet in al zijn onbegrijpelijk lijden. En hij wachtte geduldig en zonder gemopper dat God hem zou helpen. Jacobus schetst het beeld van de geduldige Job, dat gedurende de hele receptiegeschiedenis van het boek een belangrijke rol zal blijven spelen. 

Het apocriefe Testament van Job Niet alleen de brief van Jacobus droeg bij aan het beeld van de geduldige Job. Ook het  apocriefe  Testament  van  Job  vervulde  die  rol. Dit Testament  van  Job  is  een anoniem werk uit waarschijnlijk de eerste eeuw voor Christus. Het waarschijnlijk Hebreeuwse origineel is verloren gegaan, maar er bestaan nog twee Griekse ver­ sies, die in de 19 e eeuw zijn ontdekt. 

Het Testament van Job herinterpreteert het verhaal van Job in de vorm van diens afscheidswoorden aan zijn (nieuwe) kinderen terwijl hij op sterven licht. Job is in het Testament van Job een koning in het land van Ausitis (Us) die het waagt een populaire afgod te vernietigen, gebouwd naar het beeld van Satan. Nu is Satan niet 

­ kelde gevallen engel, zoals we die uit de traditie kennen. 

Satan krijgt van God de macht om Jobs bezittingen, familie en lichaam met dood en ziekte te slaan. Maar Job geeft geen krimp, mede omdat een engel van de Heer hem gezegd heeft wat hij kan verwachten. Dit ondermijnt het springende punt in de vertelling van het boek Job, waarin Job  juist niets weet van wat er  letterlijk 

op zijn mesthoop. Zijn vrouw, die een veel grotere rol heeft in het Testament van Job dan in het bijbelboek, probeert – daartoe door de Satan aangezet – Job meerdere malen te laten opgeven, maar tevergeefs. 

Als  de  duivel  dan  uiteindelijk  opgeeft,  arriveren  vier  koningen  bij  Job  die 

gejammer om hem af, zelfs als de vier koningen hem allerlei morele verwijten voor de voeten gooien. Job wordt door God in zijn voormalige glorie hersteld en gaat door

46 

met zijn godsvruchtig leven. Als zijn einde naderbij komt, neemt God persoonlijk zijn ziel tot zich. In dit werk wordt Job voorgesteld als een man met een rotsvast geloof en de aarde als een strijdtoneel tussen de macht van het licht (God) en van de duis­ ternis (Satan). 

3. De rebelse Job 

Naast Job de vrome komt ook een andere kant van Jobs karakter naar voren: Job is ook een Godaanklagende rebel. Deze is exclusief te vinden in de poëtische dia­ logen. 

Synopsis poëtische dialogen Na de in proza gestelde proloog volgen de poëtische dialogen: niet alleen langer, maar vooral ook complexer in structuur en inhoud. Ik geef hier een korte synopsis aan de hand van de reesd eerder genoemde Greenberg. 

1e cyclus Job versus zijn drie vrienden (3­11) Aan het begin van de poëtische dialogen verbreekt Job ineens na zeven dagen en nachten het stilzwijgen tussen hem en zijn drie vrienden (3). Job vervloekt in vele 

­ 

De drie vrienden lijken verrast en geschokt door Jobs harde woorden en een voor een richten zij het woord tot hem, een patroon dat ze bijna drie cycli volhouden. Elifaz (4­5) herinnert Job aan zijn vroegere vroomheid en goedheid. En hij predikt, zoals Bildad, Sofar en Elihu later ook zullen doen, de doctrine van de ‘distributieve 

werd aangehangen, bestaat er in dat God de goeden beloont en de slechten straft. Job echter blijft volhouden dat hij onschuldig is. En de lezer van het boek Job 

weet dat ook: Job lijdt namelijk niet vanwege zijn eventuele zonden, maar vanwege een vreemde weddenschap tussen God en Satan. Omdat de vrienden echter vast willen houden aan hun vergeldingsdogma, kunnen niet anders dan uit Jobs feitelijke 

moet hebben. En als Job dan retorisch vraagt waarom  zijn  kinderen  dan moesten  sterven  als  hij  iets  fout  gedaan  zou  hebben, antwoorden de vrienden dat die kinderen dan ook wel gezondigd zullen hebben. Job moet wel slecht  zijn geweest, wil hij  in hun coherent wereldbeeld passen. Dat de werkelijkheid daarmee geweld wordt aangedaan, en al helemaal de ervaring van het lijden zelf, doet niet ter zake. Hiermee stellen de poëtische dialogen het dogma van de distributieve rechtvaardigheid als religieus onhoudbaar aan de kaak. En wegens dit verzet tegen dit oude vergeldingsdogma wordt het boek Job vaak verbonden aan de theodiceekwestie. Ik kom daar later op terug. 

­ woorden zich zullen houden: een proloog, ingaan tegen Jobs woorden, en een uit­ gebreide verdediging van de distributieve rechtvaardigheidsleer. Elifaz (en later de

47 

God, de kortstondigheid van het menselijk leven en daarmee ‘s mensen domheid, een oproep aan Job om te vertrouwen op Gods genade, lofprijzing van God, de dis­ ciplinaire functie van ongeluk en lijden, de blijdschap van de gestrafte en een claim dat de vrienden een grotere rijkdom bezitten dan Job zelf. 

zijn ellende en zijn  teleurstelling  in de houding van zijn vrienden. Zij zouden hem moeten troosten en niet terechtwijzen. Job parodieert Psalm 8,4 als hij sarcastisch opmerkt: ‘Waarom acht u de mens zo hoog? / Waarom krijgt hij al die aandacht van u? / Elke ochtend dringt u zich aan hem op, / u onderzoekt hem, elk ogenblik op­ 

Dit antwoord van Job aan Elifaz schokt op zijn beurt Bildad (8). Retorisch 

(8,3). Job vindt echter in zijn antwoord op Bildad (9­10) dat Gód zich niet aan de regels houdt.  ‘Zeker,  ik weet dat het  zo  is, hoe kan een mens  in zijn  recht staan 

ironisch genoeg de feitelijke reden voor zijn lijden te pakken. Nu begint de derde vriend aan zijn pleidooi. Sofar  vindt dat  Job zich niet 

moet inbeelden iets van Gods geheime raadsbesluiten te kunnen begrijpen. God is 

weg te nemen. In de eerste cyclus zijn de vrienden veranderd van troosters in aanklagers. 

Bildad denkt dat Jobs kinderen wel gezondigd zullen hebben. En Sofar meldt Job dat zijn lijden toch echt kleiner is dan hij op basis van zijn daden eigenlijk zou verdienen. 

2e cyclus Job versus zijn drie vrienden (12­20) In Jobs eerste speech van de tweede cyclus (12­14) bespot Job het aanmatigende monopolie dat zijn vrienden zich toe­eigenen ten opzichte van waarheid en wijsheid. Een regen van sarcasme en  ironie volgt uit  Jobs mond.  In een paradoxale doxo­ logie zegt  Job:  ‘Hij  onthult het diepste van de duisternis  / en brengt het  zwartste 

vrijgelaten om de sociale textuur te vernietigen. God moet Jobs onschuld wel inzien en bevestigen: ‘Hij [God] wil me zeker doden, ik deins niet terug / ik zal mijn daden tegenover hem verdedigen. / Ja, dit zal zelfs mijn redding worden / want huichelaars 

zijn leven verwierp, lijkt hij in de tweede cyclus met hernieuwde kracht Gods recht­ vaardigheid te zoeken. 

Elifaz opent de tweede ronde met antwoorden (15) door Job arrogantie te verwijten. Is hij soms de waarheid reincarnated? ‘Was jij de eerste mens die werd 

Elifaz het centrale  thema van de  tweede cyclus aan. Als de vrienden niet  in staat zijn Job van de noodzakelijkheid van zijn zondigheid te overtuigen (eerste cyclus),

48 

werpen ze hem nu voor de voeten dat Jobs claim om zonder schuld en zonden te zijn al aanleiding genoeg is het tegendeel aan te tonen. Job lijdt dan aan de zonde van overmoed en arrogantie. 

Bildad  (18)  concentreert  zich  op  de  vernietiging  van  zijn  nagedachtenis. Komende generaties zullen met afgrijzen naar Jobs lot kijken. ‘Zo vergaat het het 

(18,21). En Sofar (20) houdt Job voor dat de rijkdommen van de boosdoeners een gifpil zijn die Job moet uitspugen. Anders zal het gif hem zeker doden. 

Jobs antwoord aan Bildad (19) bevat een klacht dat hij van alles wat hij bezit, 

zal worden. In deze speech zit ook één van de later in de christelijke traditie meest genoemde passages: ‘Ik weet: mijn redder leeft / en hij zal ten slotte hier op aarde in­ 

komst van de Christus. Zoals we al eerder zagen, wordt Job zowel in de christelijke als in de islamitische traditie gezien als een wegberijder van respectievelijk Jezus en Mohammed. 

In het antwoord aan Sofar  (20) wijst Job niet zozeer op het  lijden van de rechtvaardige, maar meer op het omgekeerde: de voorspoed die menige slechterik te  beurt  valt.  De  zondaars  leven  zonder  ellende,  terwijl  ze  onverschillig  blijven tegenover God. In tegenstelling tot de cynisch gekleurde eerste cyclus klinkt er in de tweede af en toe hoop op verlossing door. 

3e cyclus Job versus zijn drie vrienden (21­27) Jobs eerste speech (21) in de derde cyclus brengt eigenlijk niet veel nieuws. Hij blijft zijn vrienden verwijten dat ze hem niet troosten en niet echt willen begrijpen. ‘Ach, 

Elifaz heeft nog een derde argument in zijn doorgaande confrontatie met Job. En de discussie wordt harder en valser, van beide zijden. Elifaz haalt nu alles uit de kast en verzint de ene na de andere aanklacht tegen Job. Zo moet Job zijn rijkdommen opgeven en terugkeren tot God. Onzinnig, aangezien Job toch alles al was kwijtge­ raakt. Wederom suggereert Elifaz dat hij Gods raadsbesluit wel kent. 

Job antwoordt (23­24) dat hij graag God wil (terug)vinden, maar niet om zich te bekeren. Nee, Job wil God ter verantwoording roepen. Maar God is nergens te vinden. Job weet zeker dat hij als overwinnaar uit het proces tevoorschijn zal komen. In de tussentijd worden Jobs woorden steeds moeilijker te volgen. Het lijkt er soms op alsof hij de weg een beetje kwijtraakt, zowel als de controle over de dialogen. 

De laatste en ultrakorte speech van Bildad van slechts zes verzen (25,1­6) bevat een doxologie, een lofprijzing op Gods goedheid en almacht. Die doxologie lijkt, vreemd genoeg, in Jobs derde speech doorgezet te worden (26,5­14), onder­ broken door vier verzen vol met de zo bekende boze retoriek van Job. Greenberg suggereert dat Job geen rust meer heeft om Bildads antwoord in zijn geheel af te wachten: hij snoert Bildad de mond en ratelt dan in hoog tempo af wat Bildad wilde 

Job en zijn vrienden op het punt zijn gekomen dat ze elkaars woorden gaan nazeg­ gen, dan wel voorzeggen, is het gesprek echt over. Sofars laatste speech ontbreekt. En daarmee is de zeer strakke structuur van het eerste deel van de poëtische dia­

49 

Het lied van de wijsheid (28) ­ 

daarmee is het verstand van de mens maar zeer beperkt. De mens weet hoe hij erts uit de aarde moet halen, en hoe hij menig natuurlijk obstakel moet overwinnen, maar tot de bronnen van de wijsheid heeft heeft hij geen toegang. Rivieren, dieren, zelfs de dood kent de wijsheid niet, alleen God. 

Redevoering van Job (29­31) Job roept in de laatste van zijn vele speeches de grootheid van zijn voormalig bestaan op. Job beklaagt zich dat hij zich zo verheugd had zijn dagen in vrede te kunnen slijten, omringt door familie en geëerd door de gemeenschap (29,25). Hij moet leven onder het uitschot. ‘Maar nu bespotten ze mij / mannen die minder jaren tellen dan ik, 

Hoofdstuk 31 is geheel gevuld met opsommingen van Jobs goede gedrag, afgewis­ seld met zelfvervloekingen. Dan valt iedereen stil: Job is uitgeraasd en de vrienden weten kennelijk niets meer in te brengen. De spelers staan in een patstelling: geen kan de andere partij van zijn eigen gelijk overtuigen. 

Speeches van Elihu (32­37) 

aangekondigd, noch wordt hij  in de epiloog genoemd. Ook ontbreekt hier het dia­ logisch karakter dat  de andere  teksten  van het  poëtische gedeelte  kenmerkt. En hoewel Elihu aankondigt niet de argumenten van de anderen  te herhalen (32,14), doet hij dat  toch maar al  te vaak. Tegenover Jobs klacht dat God hem geen ant­ woord geeft, antwoordt Elihu dat God tot de mens spreekt door dromen en ziekten bedoeld om de menselijke trots af te breken. Tegenover Jobs verwijt van goddelijke ongerechtigheid, stelt Elihu dat de heerser van het universum niet onrechtvaardig kan zijn, omdat de essentie van zijn heerschappij  juist  impliceert dat alles wat Hij doet goed is. 

Dialogen God versus Job (38,1­42,6) Het is voor het eerst sinds de proloog dat God weer het woord neemt. Hij wisselt van 

God de vragen: onmogelijke vragen, over de fundatie van het universum. God stelt een hele reeks retorische vragen: Weet Job wel hoe je de wereld moet scheppen? En weet Job wel hoe je de wereld moet besturen, van de beweging van de planeten tot sneeuw, regen en hagel? God drukt Job stevig op zijn menselijke minderwaar­ digheid: niets van dit alles begrijpt de mens. 

De mens speelt in deze kosmologie geen enkele rol van betekenis. De mens lijkt er eigenlijk buiten te staan. God noemt hem in ieder geval niet expliciet. Dit is een groot  verschil met bijvoorbeeld Genesis 1, waarin de mens de kroon van de schepping is, en Psalm 104, waarin de mens in opperste harmonie met de rest van de schepping leeft. Het boek Job schetst een schepping die alleen bestaat ter meer­ dere eer en glorie van God alleen. God spreekt Job dan ook toe uit donder, bliksem en wervelwinden, de grote natuurlijke fenomenen die onbegrijpelijk zijn, zeker in de ogen van de eerste lezers van het boek Job. 

Jobs antwoord is klein, slechts twee verzen. ‘Ik ben onaanzienlijk. Wat zal ik

50 

u antwoorden? / Ik leg mijn hand op mijn mond. / Ik heb eenmaal gesproken en zeg 

te klein en onbelangrijk om God antwoord te geven. Hij geeft zijn claim tegenover God echter niet op. Eerder is hij overweldigd door Gods macht, maar hij is nog niet bereid zijn roep om een eerlijk proces los te laten. Het is het zwijgen van iemand die murw gebeukt is, niet van iemand die overtuigd is van een nieuw standpunt. 

Dan gaat God nogmaals de discussie met Job aan (40­41). ‘Is jouw arm zo ­ 

castische wijze uit. ‘Als je het allemaal zo goed weet, nou vooruit. Doe mijn job maar 

Bruce Almighty (2003). Bruce is zo boos om alles wat hem aan ongelukken overkomt, dat hij God verbaal aanvliegt. God daagt hem uit door diens werk een tijdje over te nemen. In het boek Job hoont God Job nog verder door te verwijzen naar de grote, mythologische dieren uit Genesis: Behemoth 

in eerste instantie arrogant overkomende reactie van de kant van God zit paradoxaal ­ 

Uiteindelijk lijkt Job mentaal in te storten. ‘Ik weet dat niets buiten uw macht ligt / en geen enkel plan voor u onuitvoerbaar is. / Wie was ik dat ik, door mijn on­ verstand, uw besluit wilde toedekken? / Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, / over 

/ maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd. / Daarom herroep ik mijn woorden 

ve bekering van Job: God beseft dat hij fout is geweest, dat het de mens geen pas geeft om God ter verantwoording te roepen. Job vraagt om vergeving en krijgt die dan ook. Want dat is dan gelijk het moment waarop het verhaal weer terugspringt naar  de epiloog. Of deze  verzen  inderdaad  zo vertaald moeten worden  en of  ze inderdaad deze betekenis hebben, is een heel andere vraag. Ik kom daar later nog op terug.

51 

4. Job, de vrome rebel 

vrome Job en de rebelse Job. Beide gestalten van Job hebben ook hun eigen the­ ologische  receptie  gekend met  eigen  accenten  en  problemen.  In  deze  paragraaf probeer ik de beide gestalten van Job en de beide bijbehorende delen in het gelijkna­ mige boek bij elkaar te brengen. 

Jobs’ Godsgericht en theodicee 

rib paragraaf  de  gedachtegang  van Rochus Zuurmond  (1990).  Job  kent  paradoxaal genoeg de reden van zijn lijden niet. Hij weet niets van de weddenschap die letterlijk over zijn hoofd heen bedisseld is. Maar hij kan zich niet voorstellen dat de reden van al zijn ellende in de hemel gelegen is. God heeft hem al die ellende laten meemaken. En daarmee zit hij ongemerkt dicht bij de waarheid. Job wil dat hemelse vonnis aan­ vechten: hij wil in hoger beroep. En hoeveel hoger kan je gaan dan God zelf? 

Job zegt: ‘Nu zal ik mijn zaak (mispat) uiteenzetten, / ik weet: het recht staat aan mijn kant. / Is er iemand die mijn gelijk betwisten kan? / Dan zal ik zwijgen en 

nu de Ontzagwekkende [Sjaddai] antwoord geven / laat mijn tegenstander zijn klacht 

­ 

­ nomen door Jobs vrouw (kort) en zijn vrienden (zeer uitgebreid). 

als eerste zo genoemde, maar daarvoor al vaker pregnant gevoelde probleem dat een goede, almachtige God niet te combineren valt met de ellende en het verdriet op aarde. Het ontegenzeggelijk bestaan van het kwaad, in allerlei vormen, veronderstelt dat onze God een goede God is die echter niet  in staat is het onheil te keren, en dus niet almachtig is, of in een almachtige God die er kennelijk geen been in ziet het kunstwerk van zijn scheppende handen dag in dag uit te laten lijden. 

Christelijke theologen poogden dit probleem bijvoorbeeld op te lossen door het bestaan van het kwaad te beschouwen als noodzakelijk gevolg (of voorwaarde) voor de radicale vrijheid van de menselijke wil. Wie radicaal vrij is, is ook vrij om ‘tegen 

No News From God (2001) vatten de engel en de demon de kwestie kort en bondig samen: ‘Of God wil al het kwaad uitroeien, maar kan het niet. Dan is Hij dus zwak. Of Hij kan het, maar wil het niet. Dan is Hij slecht. Of Hij wil het niet en kan het niet. Dan is Hij zwak en

52 

Job  is er niet alleen van overtuigd dat hij  onschuldig  is, de  lezer van het bijbelboek weet dat Job ook onschuldig is. Job komt dan in de knoop met zijn eigen theologische  opvattingen,  die  gedurende  de  poëtische  dialogen  eigenlijk  door  de vrienden verwoord en verdedigd worden. Als God rechtvaardig is, dan straft hij de zondaars en geeft hij de goeden genade op genade. Job heeft geen zonden begaan, maar God behandelt hem wel alsof hij er een zondaar is. Dus moet God onrecht­ vaardig zijn, en dat kan Job niet bedenken, zelfs in zijn opperste woede niet. Dus eist Job zijn recht op. 

Een tweede mogelijkheid – naast die van de onrechtvaardige God –, is die van een God die van het kwade geniet. Een slechte, sadistische godheid, zo gezegd. Een dergelijk godsbeeld komt al helemaal niet in Jobs hoofd op. Hij is als het ware te bang om naast zijn idee van een rechtvaardige God ook nog eens zijn geloof in een al goede God op te geven. In de monotheïstische tradities wordt het thema van het godsgericht vaak opgerakeld, met verrassende resultaten. 

De crux: Job 42,6 De crux van de poëtische dialogen ligt volgens veel moderne exegeten in de vertaling en betekenis van het vers 42,6. Dit vers geeft de laatste woorden van Job weer, als antwoord op de tweede toespraak van God. De meeste vertalingen geven hier een 

­ 

almacht en herroept de vervloeking van zijn geboortedag en alle aantijgingen aan het adres van de Heer. De Revisited Standard Version 

Deze vertaling lijkt wel logisch in het licht van de twee Godtoespraken, maar staat  in  ongemakkelijk  contrast met  de  daarop  volgende epiloog, waarin God  tot tweemaal  toe  Job  prijst, omdat  hij  (en  niet  zijn  vrienden)  juist  over Hem hebben 

­ dat de Heer er expliciet bij vermeldt dat Jobs vrienden niet juist over God hebben gesproken. De vertaling van het Hebreeuwse vers is dan ook erg lastig. Het woord m’s  ­ 

paragraaf 2) geeft echter: ‘Daarom wordt ik uitgegoten en val ik uiteen en word ik tot 

In veel Bijbels­Hebreeuwse woordenboeken wordt bij m’s alleen Job 42,6 

eigenlijke betekenis van het woord als problematisch wordt gezien door de vertalers. 

stellen dan ook voor om m’s 

Jagersma (1990) vertaalt het cruciale vers dan ook als: ‘Daarom verwerp ik / 

is er geen sprake van dat Job iets van zijn woorden terugneemt. Noch is het een

53 

uitdrukking dat Job zich overweldigd voelt. Maar deze vertaling laat nog iets anders 

en met het klagen tegenover God. Nu Job weet wie God echt is, is er geen reden meer om bij de pakken neer te gaan zitten. Job staat op van zijn mesthoop en ziet het leven met hernieuwde energie en moed tegemoet. 

Chaoskampf De vraag die dan nog openblijft, is de volgende. Als Job nu ophoudt met zijn Gods­ klacht, omdat hij nu weet wie God werkelijk is, wat is God dan werkelijk? Met andere woorden: welk inzicht heeft Job opgedaan tijdens de twee toespraken van Heer? Wat heeft Job geleerd dat hij zijn klacht over zijn onrechtvaardige behandeling staakt? Bovendien wordt dit nieuwe inzicht van Job door God zelf geprezen als Hij zegt dat 

inzicht krijgt als het ware goddelijke goedkeuring. Om welk inzicht gaat het? Deze vraag  is uiterst belangrijk  voor de poging om proloog/epiloog en de dialogen ook inhoudelijk op elkaar te kunnen betrekken. 

Het  vreemde  dat  Job  gewaarwordt,  is  dat  de Heer  in  de  stormwind  zich niet  tegen Jobs klacht  verzet noch dat God zich verdedigt. Hij geeft  Job gelijk  in zijn klacht. God verwijst naar de schepping: het  is een voortdurende strijd van de Schepper­God tegen de steeds opdringende machten van de chaos waaruit de kos­ mos is geschapen. Deze oerchaos wordt gesymboliseerd door de twee mythische 

God zich niet als een trotse toornige God die Job de les leest, maar als een mede­ stander van Job in de Chaoskampf. 

Het boek Job, en eigenlijk de gehele bijbel, wordt de vraag naar het kwade (dat goede mensen treft) nooit goedkoop opgelost door naar diezelfde mens te wijzen. Zoals Jobs vrienden wel tevergeefs proberen: Job moet wel gezondigd hebben, wel­ licht zonder het zelf te weten. Ook het noodlot is voor de bijbel geen alternatief, want dat zou God tot een willekeurige tiran maken. Willekeur staat haaks op de goddelijke ordening die God in het eerste hoofdstuk van Genesis aanbrengt. De schepping is voor alles een betrouwbare schepping. 

Besluit En zo eindigt het verhaal van deze oudtestamentische rebel with a cause. Job heeft niet gekregen waar hij zo smachtelijk om heeft gesmeekt. God laat zich niet in de beklaagdenbank zetten. Maar Hij is ook niet zo arrogant dat Hij er het zwijgen toe doet. In tegendeel: God laat zich aan Job kennen als een medestander. En die ken­ nis geeft Job de kracht en de moed zijn zinloze tirade tegen de hemelen te staken. Niet omdat Job opgeeft of omdat hij zich overweldigd voelt, maar omdat zij getrans­ formeerde geloof nieuwe horizonten heeft geopend. En daarom is Job met recht de enige die recht gesproken heeft van zijn Heer en God.

54 

Secundaire literatuur 

Gaham Allen, Intertextuality 

De Bijbel cultureel. De Bijbel in de kunst van de twintigste eeuw, Zoetermeer (2009) 

R. Baskin, Pharaoh’s Counsellors. Job, Jethro and Balaam in Rabbinic and Patristic Tradition, Chicago (1983). 

A. van de Beek, Rechtvaardiger dan God. Gedachten bij het boek Job, Nijkerk (1992). 

Nederlands Theologisch Tijdschrift 31 (1977) 181­194. 

A. Brenner, “Job the Pious? The Characterization of Job in the Narrative Frame­ Journal for the Study of the Old Testament 43 (1989) 37­52 

Paul Claes, Echo’s echo’s. De kunst van de allusie, Nijmegen (2011). 

Journal of Biblical Literature 98 (1979) 497­511. 

American Journal of Semitic Languages and Literatures 49 (1932/33) 21­45. 

Nahum N. Glatzer, The Dimensions of Job. A Study and Selected Readings, New York (1969). 

De schriften herschreven. De bijbel in de moderne literatuur, Amsterdam (1993). 

Edwin M. Good, In Turns of the Tempest. A Reading of Job with a translation, Stanford (1990). 

Zeitschrift für die alttestamentische Wissenschaft 82 (1970) 251­269. 

The Literary Guide to the Bible 

Alfred Guillaume, Studies in the Book of Job 

Norman Habel, The Book of Job 

John E Hartley, The book of Job, Grand Rapids (1988).

55 

Paul Humbert, Recherches sur les sources égyptiennes de la littérature sapientiale d’Israël, Neuchâtel (1929). 

Journal of Biblical Literature 81 (1962) 217­ 229. 

H. Jagersma (red.), Job. Studies over en rondom een bijbelboek, Kampen (1990). 

Horace Kallen, The Book of Job as a Greek Tragedy, New York (1959 [1918]). 

Die hebräische Rechtsgemeinde (Jahrbuch der Universität Zürich), Zürich (1931). 

Eildert Mulder en Thomas Milo, De omstreden bronnen van de islam, Zoetermeer (2009). 

H.P. Müller, Das Hiobprobleem, Darmstadt (1978). 

E. Noort, Een duister duel. Over de theologie van het boek Job, Kampen (1986). 

­ is en Schwartz (red.), Saints and Role Models in Judaism and Christianity (2004). 

Vetus Testamentum 26 (1976) 369­ 371. 

Metaphorical Theology in the Book of Job, Shef­ 

Journal of Biblical Literature 82 (1963) 13­25. 

De Bijbel theologisch Zoetermeer (2012). 

B. Siertsema (red.), Job. Steen des aanstoots, Kampen (1996) 

N.H. Tur­Sinai, The Book of Job. A New Commentary, Jerusalem (1967) 

A. De Wilde, Das Buch Hiob. Eingeleitet, Übersetzt und erläutert 

B. Zuckerman, Job the Silent. A Study in Historical Counterpoint, New York (1991). 

Job. Studies over en rondom een bijbelboek, Kampen (1990).