GESTEENTEHERKENNING
Nascholingscursus IVN Gooi en omstreken
Sander Koopman December 2003, laatst aangepast januari 2013
2
Inhoudsopgave
Inleiding ..................................................................................................................... 2 1 - Mineralen: de bouwstenen van gesteenten .......................................................... 3 2 - Hoe mineralen ontstaan ........................................................................................ 5 3 - De geologische cyclus; het ontstaan en de verwering van gesteenten ................ 7 4 - Welke gesteenten komen we in het Gooi tegen? ............................................... 10 5 - Hoe zijn de gesteenten in het Gooi gekomen? ................................................... 10
Inleiding
Dit dictaat bevat de leerstof voor de IVN Gooi Nascholingscursus Gesteenteherkenning. De
indeling van onderwerpen komt overeen met de volgorde waarin deze tijdens de cursus worden
behandeld. Eerst zal het begrip “mineraal” worden behandeld en zullen de voornaamste
gesteentevormende mineralen worden besproken. Van hieruit zal worden overgegaan naar de
manier waarop mineralen ontstaan uit vloeibaar magma en uiteindelijk stollingsgesteenten vormen.
Deze stollingsgesteenten vormen de invoer voor het bespreken van de geologische cyclus waarin
drie hoofdtypen gesteenten worden onderkend. Hierna zullen, met de indeling in drie
gesteentetypen als richtsnoer, de voornaamste Gooise gesteenten, en de wijze waarop ze te
herkennen zijn, worden besproken. Tijdens de les zullen hiermee de nodige oefeningen worden
gedaan. Tot slot wordt enige aandacht besteed aan de wijze waarop deze gesteenten in onze regio
terecht gekomen zijn. Tijdens de excursie gaan we hier dieper op in en zullen we gesteenten uit
verschillende herkomstgebieden nader bekijken.
Aanbevolen literatuur voor verdere studie (momenteel einde 2012 allen tweedehands):
-Tirion Stenengids
-Elseviers Zwerfstenengids
-Elseviers Gids voor stenen en mineralen
-Het Keienboek (Van der Lijn)
3
1 - Mineralen: de bouwstenen van gesteenten
Voor het vervolg van de cursus is het eerst van belang een goed onderscheid te maken tussen
enerzijds mineralen en anderzijds gesteenten. Verschillende bronnen blijken helaas verschillende
definities te geven. Voor ons zijn de volgende definities bruikbaar: mineralen kunnen worden
beschouwd als vaste elementen of vaste verbindingen van elementen die voorkomen in de aarde.
Gesteenten zijn voorkomens van één of meerdere mineralen.
De elementen in mineralen komen in een meer of minder vaste verhouding tot elkaar voor. Deze
verhoudingen zijn voor ieder mineraal verschillend en komen tot uitdrukking in de
mineraalformule. De atomen van de elementen in het mineraal zijn meestal in een regelmatig
patroon ten opzichte van elkaar gerangschikt. Dit patroon wordt het kristalrooster genoemd. Ook
het kristalrooster verschilt per mineraal. Wel zijn er enkele hoofdgroepen van kristalroosters te
onderscheiden, waarin alle voorkomende mineralen zijn in te delen. Enkele van deze stelsels staan
weergegeven in figuur 1 De meest bekende hoofdgroepen zijn het kubische stelsel en het
hexagonale stelsel. Kristallen in het kubische stelsel hebben een kubusvorm of een daarvan
afgeleide vorm (figuur 1.1). Kristallen in het hexagonale stelsel vormen op doorsnede een zeshoek
en vormen bij vrije uitgroei zeskantige zuiltjes (figuur 1.2). In de veldpraktijk komt het slechts
weinig voor dat kristallen hun ideale vorm krijgen waarmee de stelselindeling meestal niet
bruikbaar is als determinatiecriterium. Wat wel van belang is, is dat het kristalrooster mede ervoor
zorgt dat een mineraal een aantal specifieke eigenschappen heeft (glans, kleur, splijtrichting),
waardoor het te onderscheiden is van andere mineralen. Voor een goede determinatie van
gesteenten is het nodig iets van deze kenmerken te weten. In tabel 1 worden enkele eigenschappen
gegeven van de in onze situatie belangrijkste mineralen.
Mineraal Formule Kleur Hardheid* Glans Splijtbaarheid
Kwarts SiO2 Doorschijnend, wit, lichtgrijs,
soms paars of roze
7 Glasglans Geen splijtvlakken, breekt
onregelmatig
Veldspaat KalSi3O8
-
CaAl2Si2O8
Wit, roze, rood, incidenteel
geel of groen. Nooit
doorschijnend.
6 Glasglans, op
splijtvlakken
parelmoerglans
Splijtvlakken zichtbaar,
splijt niet erg makkelijk
Biotiet K(Mg,
Fe)3AlSi3O1
0(OH,F)2
Zwart. Na verwering
goudkleurig.
2 – 3 Glasglans Splijtvlakken zeer
duidelijk, splijt makkelijk
in plaatjes
Muscoviet Kal2(AlSi3O
10)(OH, F)2
Zilver 2,5 – 3 Glasglans, op
splijtvlakken
parelmoerglans
Splijtvlakken zeer
duidelijk, splijt makkelijk
in plaatjes
Calciet CaCO3 Wit 3 Glasglans Splijt goed, maar
splijtvlakken meestal niet
duidelijk zichtbaar
Pyroxeen
(b.v. augiet)
XYSi2O6** Zwart tot donkergroen 5-6 Glasglans Splijtvlakken vrijwel
loodrecht op elkaar,
meestal niet duidelijk
zichtbaar. Kristallen
prismatisch, korrelig.
Amfibool
(b.v.
hoornblende)
XYZO22
(OH)2**
Zwart tot donkergroen 5-6 Glasglans Splijtvlakken onder een
hoek van 120°. Kristallen
lang- tot kortprismatisch
of vezelig.
Tabel 1: eigenschappen van enkele in de Gooise gesteenten veel voorkomende mineralen.
*Hardheid wordt weergegeven in de zogeheten “Schaal van Mohs”. Een belangrijk ijkpunt in deze
schaal is de hardheid van staal, die bedraagt 6,5. Dit betekent dat een stalen voorwerp veldspaten
bekrast, maar een streep achterlaat op kwarts. **De X, Y, Z staan voor variabele (groepen van)
kationen die elkaar onderling kunnen substitueren in het kristalrooster.
4
Figuur 1: kristalstelsels (bron: Tirion’s gids voor gesteenten en mineralen).
Figuur 1.1: pyriet, kubisch kristalstelsel.
5
Figuur 1.2: voorbeeld van een mineraal met hexagonaal kristalstelsel.
2 - Hoe mineralen ontstaan
Mineralen kunnen op verschillende manieren ontstaan. De belangrijkste zijn:
1: Vorming uit een “smelt”
2: Neerslag uit (oververzadigde) vloeistoffen
3: Nieuwvorming onder hoge druk en temperatuur
4: Verwering
Deze processen worden hierna toegelicht.
1: Vorming uit een smelt.
Diep (meestal >10 km) in de aardkorst bevindt zich op meerdere plaatsen vloeibaar gesteente. Een
hoeveelheid vloeibaar gesteente wordt een “smelt” genoemd, vloeibaar gesteente in het algemeen
wordt als “magma”aangeduid. Indien de smelt afkoelt kunnen elementen uit de smelt met elkaar
gaan combineren en neerslaan als vaste mineralen. Welke combinaties van elementen, met andere
woorden welke mineralen, worden gevormd, hangt af van verschillende factoren. Met name de
chemische samenstelling van de smelt speelt een belangrijke rol. In een smelt met weinig SiO2
zullen mineralen neerslaan die weinig SiO2 bevatten, zoals biotiet en muscoviet, maar ook andere
mineralen die niet in tabel 1 genoemd staan. Deze mineralen worden samengevat onder de noemer
“donkere mineralen”. Indien er veel SiO2 aanwezig is, zullen zich meer veldspaten en kwarts
vormen, deze worden “lichte mineralen” genoemd, vanwege hun lichte kleur. De verschillende
mineralen en hoeveelheden daarvan die ontstaan, leiden ertoe dat uit een smelt verschillende
soorten stollingsgesteenten kunnen ontstaan. Deze staan weergegeven in de onderste helft van
figuur 2. Het meest “lichte” gesteente dat zo ontstaat, is graniet. Dit gesteente bevat meestal weinig
donkere mineralen en bestaat grotendeels uit kwarts en veldspaat. Een slag donkerder is dioriet.
Dioriet bevat minder kwarts en veldspaat en meer biotiet en andere donkere mineralen. In het Gooi
treffen we vooral graniet aan, in vele variëteiten, en in mindere mate dioriet. Aan de andere kant
van het spectrum staan zeer donker gekleurde gesteenten als peridotiet en gabbro. Gabbro treffen
we in het Gooi regelmatig aan, peridotiet is hier een zeldzaamheid.
6
Ook de temperatuur is een belangrijke factor bij de vorming van mineralen. Ieder mineraal heeft
zijn eigen smeltpunt en wanneer de temperatuur van de smelt daalt, zullen zich achtereenvolgens
verschillende mineralen vormen.
Samenvattend: mineralen die zich uit een smelt vormen zijn kwarts, veldspaat, biotiet, muscoviet en
daarnaast nog vele andere die niet hier behandeld worden. In herkenbare vorm komen we deze
mineralen in het Gooi vooral tegen in graniet en in mindere mate in dioriet. In gabbro, eveneens een
stollingsgesteente, komen we veldspaat tegen en het donkere mineraal pyroxeen (niet behandeld
tijdens deze cursus).
Figuur 2: schema van de samenstelling van verschillende soorten stollingsgesteenten in combinatie
met de minraalkorrelgrootte. De vet omlijnde gesteentesoorten zijn in het Gooi regelmatig te
vinden.
2: Neerslag uit (oververzadigde) vloeistoffen.
Water in de bovenste kilometers van de aardkorst bevat vaak opgeloste stoffen zoals kiezelzuur,
calcium en carbonaat. Onder bepaalde omstandigheden kunnen uit deze waterige oplossingen
mineralen neerslaan. Dit doet zich voor wanneer de maximale oplosbaarheid van deze mineralen
wordt overschreden; het water wordt dan oververzadigd. Mineralen die op deze manier ontstaan zijn
kwarts en calciet. We komen ze tegen in gesteenten als vuursteen, lydiet en bepaalde soorten
kalksteen, zoals druipsteen in grotten.
3: Nieuwvorming onder hoge druk en temperatuur.
Wanneer reeds gevormde mineralen aan hoge druk en/of temperatuur worden blootgesteld, kunnen
er veranderingen optreden in de vorm van uitwisseling van elementen of verandering van het
kristalrooster, waardoor nieuwe mineralen ontstaan. Mineralen die op deze manier kunnen ontstaan
zijn onder andere muscoviet en biotiet.
4: Verwering.
zodra gesteenten worden blootgesteld aan de inwerking van weer, wind, water en plantengroei
vormen zich nieuwe mineralen, de zogeheten kleimineralen. Deze worden hier verder niet
besproken.
7
3 - De geologische cyclus; het ontstaan en de verwering van gesteenten
In de diepte ontstane stollingsgesteenten kunnen door processen in de aardkorst aan het oppervlak
komen. Daar kunnen ze verweren en sedimentproducten opleveren die weer omgevormd worden tot
sedimentgesteente. Zowel sedimentgesteenten als stollingsgesteenten kunnen weer diep in de
aardkorst terecht komen en daar door hoge druk en temperatuur worden omgevormd tot andere
gesteenten ofwel geheel smelten en dan opnieuw een stollingsgesteente vormen.
Al deze processen werken samen in de geologische cyclus. Deze cyclus “recyclet” als het ware alle
gesteenten en mineralen op aarde. De cyclus staat vereenvoudigd weergegeven in figuur 3 en wordt
hierna besproken. De nummers en letters tussen haakjes verwijzen naar figuur 3.
Figuur 3: de geologische cyclus
1 Magma
2 Stollings
gesteente
4 Los
sediment
5 Sediment
gesteente
6 Metamorf
gesteente
3 Gesteente aan
aardoppervlak
D: Tektoniek:dalingB
B: Tektoniek:
opheffing
B
A: Stolling
C: Verwering
Erosie
Sedimentatie
E: Diagenese
G: Opsmelting
F
F: metamorfose
G
8
4.1 Stollingsgesteenten (2)
Zoals hiervoor besproken kunnen bij afkoeling van een smelt (1) mineralen ontstaan. Deze
mineralen zullen dan tezamen een gesteente vormen, een zogeheten stollingsgesteente (A, 2). Als de
smelt zich op grote diepte bevindt, koelt deze slechts langzaam af waardoor mineralen alle tijd
krijgen om uit te kristalliseren. Er ontstaan dan zogeheten dieptegesteenten met duidelijk
herkenbare mineraalkristallen. Graniet is het meest bekende voorbeeld hiervan. Komt dezelfde
smelt aan het aardoppervlak en koelt dan snel af (bijvoorbeeld bij een vulkaanuitbarsting), dan
ontstaan er gesteenten met hele kleine kristallen, die nauwelijks zichtbaar zijn. Basalt is hier het
bekendste voorbeeld van. Ieder stollingsgesteente kent zodoende een variant die aan de oppervlakte
is ontstaan (uitvloeiingsgesteente) en een qua samenstelling gelijke variant die in de diepte is
ontstaan (dieptegesteente). Zie figuur 2 voor een overzicht van de verschillende soorten diepte- en
uitvloeiingsgesteenten. Het uitvloeiingsgesteente bestaat altijd uit een grondmassa van zeer kleine
en daardoor niet zichtbare kristallen. Soms zitten er enkele grotere, wel zichtbare, kristallen in
ingesloten. In dat geval spreken we van een porfierische structuur. Het gesteente zelf wordt porfier
genoemd. De grote kristallen zijn dan nog in de aarde ontstaan, waarna het vloeibare gesteente aan
of dichtbij de oppervlakte kwam en vervolgens de rest snel stolde. Zulke porfierische gesteenten
kunnen we ook in het Gooi tegenkomen. Een derde variant van stollingsgesteenten betreft de
zogeheten ganggesteenten. Ganggesteenten ontstaan doordat waterrijke resten van een smelt in
scheuren van het omringende gesteenten trekken. In deze scheuren zullen de in de smelt opgeloste
mineralen langzaam uitkristalliseren. De gesteenten die op deze wijze ontstaan bevatten vaak zeer
grote kwartskristallen, daar kwarts het mineraal is met de laagste stollingstemperatuur en kwarts
rijkelijk voorkomt in de restsmelt. Daarnaast komen er nogal eens zeldzame elementen in voor
waardoor zich erts-aders kunnen vormen. De op deze wijze gevormde gesteenten worden pegmatiet
genoemd en zijn eenvoudig te herkennen door hun grote kristallen. Waar qua kristalgrootte de grens
met graniet ligt is helaas niet eenduidig vastgesteld, waardoor vaak wordt gesproken over
overgangsvormen als “pegmatitische graniet” of “granietpegmatiet”.
4.2 Tektonische processen (B, D)
In de aardkorst zijn diverse processen actief die ervoor zorgen dat de aardkorst geen statisch geheel
is, maar dat er delen omhoog of omlaag bewegen of tegen elkaar geduwd worden. Al dit soort
bewegingen worden samengevat onder het begrip “tektoniek” (B, D). De basis voor het voorkomen
van tektoniek ligt in het gegeven dat de aardlaag onder de aardkorst, de aardmantel geheten, deels
plastisch is waardoor hier stroming in kan optreden. Deze stroming zorgt ervoor dat de aardkorst in
stukken is verdeeld die in verschillende richtingen bewegen. Dit zorgt ervoor dat op sommige
plekken stukken aardkorst tegen elkaar botsen waardoor gebergten ontstaan. Op andere plaatsen
wordt de korst uitgerekt en treedt daling op. Deze processen zijn belangrijk omdat ze materialen in
de aardkorst kunnen verplaatsen van de diepte naar de oppervlakte en vice versa.
4.3 Sedimentaire gesteenten (5)
Zodra gesteenten door bewegingen in de aardkorst (B) aan het oppervlak komen (3), worden ze
aangetast door weersinvloeden en planten. Dit wordt verwering genoemd (C). Verwering zorgt
ervoor dat een gesteente uiteindelijk tot fijnkorrelig materiaal als grind, zand of klei wordt
omgevormd. Transporteurs als wind, water en ijs zorgen ervoor dat dit materiaal verwijderd wordt
(erosie, C) en op andere plaatsen wordt neergelegd (sedimentatie, C). Sedimentatie gebeurt meestal
in dalingsgebieden. De sedimenten (klei, zand, grind, veen) komen hierdoor op steeds grotere diepte
terecht (D). Hierdoor gaan er in het losse sediment veranderingen optreden die worden samengevat
onder de noemer diagenese (E). Zo worden de korrels van het materiaal dichter op elkaar gedrukt
en treedt vaak verharding op doordat de korrels middels één of ander “cement” aan elkaar worden
9
gehecht. Kalk, ijzeroxyden en kiezelzuur (SiO2) spelen hierbij een belangrijke rol. Uiteindelijk
ontstaat er dan vast gesteente. Gesteenten die op deze wijze ontstaan zijn bijvoorbeeld kalksteen,
zandsteen en schalie (kleisteen). In het Gooi komen we vooral zandstenen in vele soorten, kleuren
en maten tegen. Een aparte categorie van sedimentgesteenten vormen die gesteenten die ontstaan
door neerslag uit een oplossing. Vuursteen is hiervan het bekendste voorbeeld. Vuursteen ontstaat
doordat kiezelskeletjes van kleine diertjes in kalksteen geleidelijk oplossen in het water in de
kalksteen. Op andere plekken kan (door andere chemische omstandigheden) de oplosbaarheid van
het kiezelzuur mionder zijn en het overschot slaat dan neer in de vorm van vuursteen. Lydiet
ontstaat op een soortgelijke manier, met het verschil dat lydiet ontstaat uit diepzeesediment dat rijk
is aan organisch materiaal. Hieraan ontleent lydiet zijn zwarte kleur.
4.4 Metamorfe gesteenten (6)
Zowel sedimentaire als stollingsgesteenten kunnen door bodembewegingen op grote diepte (vele
kilometers) in de aardkorst komen. Temperatuur en druk zijn daar een stuk hoger, en dat zorgt
ervoor dat er in het oorspronkelijke gesteente veranderingen op kunnen treden. Zo kunnen zich
nieuwe mineralen vormen in het gesteente en kan de vorm van mineraalkorrels veranderen doordat
de mineralen zich onder invloed van druk anders gaan oriënteren. Dergelijke veranderingen worden
samengevat onder de noemer metamorfose (nr. 7 in figuur 3). Graniet en dioriet kunnen op deze
manier worden omgevormd tot gneis. Zandsteen kan worden omgevormd worden tot kwartsiet, uit
schalie kan leisteen ontstaan en kalksteen levert marmer op na metamorfose. De belangrijkste
metamorfe gesteenten die we in het Gooi tegenkomen zijn gneizen en kwartsieten.
4.5 Verschillen in uiterlijk van de gesteententypen.
Als bij het determineren van een steen het niet direct duidelijk is tot wat voor soort de gevonden
steen behoort, is het aan te bevelen eerst te bepalen tot wat voor type de steen behoort. Ofwel: is het
een stollingsgesteente, metamorf gesteente of sedimentgesteente? Ieder gesteentetype heeft een
aantal met het oog of de loep waarneembare kenmerken waardoor dit meestal wel te bepalen is. In
tabel 2 staan deze kenmerken weergegeven.
Gesteentetype Onderverdeling Kenmerken
Stollingsgesteente Dieptegesteente -Duidelijk zichtbare kristallen
-Geen gelaagdheid. Wel kan oriëntatie in de vorm van stromingslijnen
aanwezig zijn
Ganggesteente -Zeer grote kristallen (enkele centimeters groot)
-Vaak kwartsrijk
Uitvloeiingsgesteente -Onduidelijke grondmassa, vaak donker gekleurd
-Soms enkele, duidelijk zichtbare, grotere kristallen aanwezig in de
grondmassa (porfierische structuur)
Sedimentgesteente - -Vaak een doorlopende gelaagdheid zichtbaar (echter niet bij vuursteen, en
bij lydiet vaak flauw ontwikkeld). Bij schalie zeer fijnplatig.
-Bij grovere gesteenten zijn de afzonderlijke korreltjes zichtbaar, deze zijn
nog niet of nauwelijks met elkaar versmolten.
-Vuursteen: zeer diverse kleur, meestal bruin, zwart, grijs of wit.
Onregelmatige breuk, vaak schelpvormig. Altijd harder dan staal.
Metamorf gesteente - -Gneizen: Mineraalkorrels zien er “samengedrukt” (vaak enigszins
lensvormig) uit en zijn laagvormig geöriënteerd. Verschil met
sedimentgesteente is, dat de laagjes niet doorlopen.
-Kwartsieten: afzonderlijke korreltjes zijn min of meer versmolten met
elkaar.
-Leisteen: laagjes lopen hierbij wel door, kenmerkend voor leisteen en
onderscheidend t.a.v. schalie is de aanwezigheid van glimmertjes (meestal
muscoviet), ontstaan bij de metamorfose.
Tabel 2: kenmerken van de verschillende gesteentetypen.
10
4 - Welke gesteenten komen we in het Gooi tegen?
Van de hiervoor genoemde gesteentetypen komen we in het Gooi verschillende vertegenwoordigers
tegen. De soorten die we in het Gooi tegenkomen staan, met hun belangrijkste kenmerken, genoemd
in tabel 3 en daarnaast is een aantal soorten afgebeeld in tabel 4. Let op: de herkenbare varianten
staan niet apart genoemd in de fotobijlage.
5 - Hoe zijn de gesteenten in het Gooi gekomen?
Gesteenten zijn langs twee wegen in het Gooi terecht gekomen. De eerste transportroute betreft het
landijs uit Scandinavië (figuur 4.1). De meeste granieten, gneizen en gabbro’s die we tegenkomen,
komen uit Zweden of Finland. Grotere stukken vuursteen zijn afkomstig uit de Krijtgesteenten van
Denemarken. Dalazandsteen (syn.: Jotnische zandsteen) komt uit de streek Dalarna in het zuiden
van Zweden. Ook basalt kan uit Zweden afkomstig zijn. De tweede transportroute betreft de grote
rivieren. Door de Rijn en de Maas zijn grote hoeveelheden grof grind aangevoerd uit de Ardennen
(figuur 4.2) en de Duitse Middelgebergten. Het grind bevat veel kwarts, verschillende soorten
zandsteen, vuursteen, bonte kwartsieten, lydiet en soms basalt uit de Eifel. Het grind is aangevoerd
in tijden waarin de rivieren sneller stroomden en periodiek een grotere afvoer hadden dan
tegenwoordig.
Figuur 4.1: transport van gesteenten
door landijs (Zermatt, Zwitserland). De
grijze banen op het gletsjerijs bestaan
uit los gesteentepuin dat door de
gletsjer wordt meegevoerd. Een
identieke situatie deed zich in noord- en
west-Europa voor tijdens het Saalien.
Figuur 4.2: transport van gesteenten
door rivieren (Polleur, België). Vooral
bij hoogwater transporteren de rivieren
in de Middelgebergten nog steeds grind
en keien. Tijdens de glacialen konden
zeer grote blokken worden
getransporteerd op ijsschotsen.
11
Naam Gesteentetype Herkenbare varianten Herkenning
Graniet Stolling, diepte Algemene kenmerken Korrelig uiterlijk. Duidelijk herkenbare kristallen van
kwarts, veldspaat en vaak ook biotiet. Muscoviet komt
in mindere mate voor.
Uppsalagraniet Grofkorrelige graniet, zwart-wit gekleurd. Relatief
grote (+- 1 cm.) kristallen van witte veldspaat en
kwarts. Biotiet in kleinere kristallen.
Stockholmgraniet Fijnkorrelige graniet, zwart-wit gekleurd. Kleine
(enkele mm.) kristallen van witte veldspaat, kwarts en
biotiet.
Rapakivigraniet Kenmerkende ronde tot eivormige roze of rode
veldspaatkristallen
Dioriet Stolling, diepte - Korrelig uiterlijk. Lijkt op graniet, echter veel
donkerder gekleurd. Bevat veel minder kwarts dan
graniet en meer donkere mineralen.
Gabbro Stolling, diepte - Donkere, zware steen. Zwarte tot donkergrijze
grondmassa met lichtere veldspaatvlekjes ertussen.
Oppervlak voelt ruw aan doordat de
veldspaatkristallen vaak verweerd zijn, hierdoor
ontstaan gaatjes in het oppervlak.
Basalt Stolling, uitvloeiing - Zwart, geen duidelijke structuur. Geen kristallen
zichtbaar. Kenmerkend is de bruine, vaak enigszins
kleiig aandoende, verweringskorst.
Porfier Stolling, uitvloeiing Bruine
Oostzeekwartsporfier
Egale donkerbruine grondmassa met grotere,
afzonderlijk zichtbare kwartskristallen.
Pegmatiet Stolling, gang - Zeer grote kristallen (enkele cm.) van kwarts en
veldspaat.
Kwarts Stolling - Vaak restanten van ganggesteenten en
stollingsgesteenten. Komt in grote hoeveelheden voor
in riviergrind, het zijn dan de witte tot zwak
doorschijnende ronde steentjes.
Jaspis Idem, maar roodbruin gekleurd door de aanwezigheid
van ijzeroxyden.
Zandsteen Sedimentair Algemene kenmerken Afzonderlijke zandkorreltjes zichtbaar en soms ook
afwrijfbaar. Vaak gelaagdheid zichtbaar. Kleuren:
grijs, bruin, paars, groen
Dalazandsteen
(Jotnische zandsteen)
Paars gekleurd, meestal duidelijk gelaagd en vaak
grofkorrelig; korrels tot +- 0,5 cm.
Plaatseigen zandsteen Bruin gekleurd. Veelal gelaagd. Gesteente is meestal
met de hand te breken en verliest bij wrijven veel
korrels.
Lydiet Sedimentair - Zwart tot donkergrijs.
Vaak fijne gelaagdheid zichtbaar.
Vuursteen Sedimentair - Zeer divers van kleur (bruin, grijs, zwart, wit, geel).
Breekt onregelmatig, vaak met schelpvormige breuk.
Soms ook mooi afgerond als “rolsteen”. Soms met een
witte “korst” aan de buitenkant (dit is géén kalk!).
Kwartsiet Metamorf Algemene kenmerken Divers van kleur; onder meer bruin, rood en grijs.
Geen afzonderlijke zandkorrels meer te onderscheiden;
de korrels zijn met elkaar versmolten. Hard gesteente.
Taunuskwartsiet Kleur: grijs met paarse vlekken en/of slieren.
Revinienkwartsiet Kleur: grijs tot zwart. Oppervlak met kenmerkende
vierkante gaatjes in het oppervlak. Deze zijn ontstaan
door het oxyderen van pyrietkristallen.
Gneis Metamorf - Kleur meestal wit met zwart. Belangrijkste kenmerk
zijn de laagvormig georiënteerde mineraalkorrels,
soms in de vorm van “ogen”.
Tabel 3: veel in het Gooi voorkomende gesteenten en hun kenmerken.
12
Foto’s van enkele Gooise gesteenten
Kwarts (melkkwarts). Dit is het meest
voorkomende mineraal / gesteente op de Gooise
heide.
Taunuskwartsiet. Kenmerkend zijn de paarse
vlekken en strepen.
Diverse kleuren fijnkorrelige zandsteen.
13
Dalazandsteen (Jotnische zandsteen), grove
zandsteen met paarse tot grijze kleur.
Lydiet. Zeer fijngelaagde zwarte tot donkergrijze
steen.
Vuursteen. Dit exemplaar is lichtgrijs, maar de
kleur is sterk variabel: lichtgrijs, donkergrijs,
bruin, geel en zwart komen voor; heel zelden ook
rood (Helgolandvuursteen).
Jaspis, hier in de vorm van een jaspisbreccie.
14
Graniet (met orthoklaas, variëteit onbekend).
Graniet (met plagioklaas, Uppsalagraniet).
Dioriet
Gabbro
Top Related